Kasteel Vilain XIIII Het kasteel is bereikbaar via een lindendreef en een brug over de slotgracht, die nog overal bewaard bleef, behalve aan de O.-zijde. Het grondplan beschrijft een U-vormig hoofdgebouw, met armen van ongelijke breedte, en twee ronde torens op de hoeken aan de O.-zijde; aan de O.-zijde werd in het verlengde van de r.vleugel een recent gebouw opgetrokken. Twee symmetrische, schuin naar elkaar toe geplaatste L-vormige dienstgebouwen aan de W.-zijde van de binnenkoer. De bouwgeschiedenis van het kasteel bestaat uit vijf bouwcampagnes, die elk, behalve de derde, zijn toe te schrijven aan één van de verschillende geslachten die het kasteel bezaten. De eerste bouwcampagne is die van de primitieve burcht (XIII of XIV). Van de oorspronkelijke burcht, die door de familie van Tongeren (1202-1383) werd gebouwd, bleven vrijwel geen resten bewaard. Alleen de grotere diameter van de Z.O.-, ronde hoektoren verraadt de aanwezigheid van een oudere structuur, die in de volgende bouwcampagne bedekt werd met een mergelstenen parement. Deze primitieve toren zou vijf niveaus geteld hebben, een verdwenen zolder of defensief platform inbegrepen. De inwendige structuur was rond (thans zeshoekig). De kelder is voorzien van (nu verbouwde) lichtspleten. De barsten in het gewelf van elke spleet tonen de rand van het primitieve binnenparement. Op het eerste niveau wijst de uitholling in de N.-zijde van de wand mogelijk op een verdwenen wenteltrap met latrine ernaast. Hetzelfde element komt ook terug in het tweede niveau, waar ook nog de plaats van een schouw zichtbaar is. Op het derde niveau kan men duidelijk de verdikking van het parement constateren; verder zijn hier sporen van een verdwenen schouw en twee vensters. De weinige elementen die van deze primitieve donjon resten, kunnen geen nauwkeurige bouwdatum of -periode leveren. In 1475 komt Godard van Vlodrop, heer van Dalenbroek en Mettekoven in bezit van de heerlijkheid Leut. In 1485, onder zijn opvolger Willem van Vlodrop, worden dorp en kasteel platgebrand in het conflict tussen prinsbisschop de Horne en de familie de la Marck. Waarschijnlijk was de primitieve burcht toen in zodanig slechte staat, dat tot de bouw van een nieuwe burcht besloten werd. Deze bouwcampagne valt dus waarschijnlijk samen met de periode van Willem van Vlodrop en kan gr.m. tussen de jaren 1485 en 1537 gesitueerd worden. Van deze bouwcampagne dateren alle mergelstenen gedeelten van het huidige kasteel, met name de twee ronde hoektorens, de N.-zijgevel van het kasteel, een trav. van de Z.O.-gevel, de twee vierkante torens van de dienstgebouwen en een muurpand naast de Z.W.-, vierkante toren. Zoals hoger vermeld is de Z.O.-hoektoren zwaarden dan de N.O., omdat hij inwendig de structuur van de oorspronkelijke donjon behield. Voor het overige zijn beide torens identiek. Ze tellen thans drie niveaus, waarvan het onderste voorzien is van drie rechth. vensters in een in de muurdikte uitgespaarde, rechth. omlijsting. Op het tweede niveau bevinden zich gelijkaardige vensters, doch hier is de uitsparing voorzien van een
mijtervormige afwerking bovenaan. Door de recente toevoeging van de hospitaalgebouwen aan de Z.0.-zijde, aangebouwd tegen de Z.O.-toren, verdwenen hier de vensters; een gedicht en gedeeltelijk overbouwd venster is nog zichtbaar. De Z.W.-zijde van deze toren is op de bovenste bouwl. voorzien van een rechth. venster met hardstenen latei en onderdorpel; hieronder een groot venster in een geblokte, kalkstenen omlijsting, waarvan het materiaal dateert uit de derde bouwperiode, doch nu hergebruikt werd, gezien de grootte en de voor XVII atypische venstervorm. Evenals de luiken aan de benedenvensters, de hardstenen lekdrempels op consoles, de tentdakbekroningen met lantaarn en de consoles onder de dakrand, worden zij door de windvanen met het opschrift VILAIN XIIII gedateerd als behorend tot de laatste bouwperiode (1822-1840). De Z.O.-toren is voorzien van een mergelstenen plint met kalkstenen afzaat. De N.O.-toren heeft een gecementeerde plint. De r.trav. van de Z.O.-gevel werd in een latere periode verhoogd of gerestaureerd met baksteen. De mergelstenen N.O.-zijgevel behoort tot dezelfde periode als beide torens. De vensters werden in een latere periode aangepast, doch de gevel behield in het midden van de bovenverd. een merkwaardige loggia: het schijnt eerder oorspronkelijk een balkon geweest te zijn, dat in een latere periode tot loggia werd omgebouwd. Het balkon is van mergelsteen, de consoles van hardsteen. Het is op de drie zijden voorzien van renaissance-ornamenten. Ook de hoektorens aan de dienstgebouwen behoren tot deze bouwcampagne. Die van het Z.dienstgebouw is een vierkante, mergelstenen constructie onder een ingesnoerde naaldspits. Hij is voorzien van muurankers uit XVII B. De vensters zijn rechth. en van hergebruikt materiaal. Onder de kroonlijst bevindt zich een trigliefenfries, waarschijnlijk uit XVII. Kleine oculus in een geprofileerde, mergelstenen omlijsting; eronder een gelijkaardige, thans met baksteen gedichte oculus. De toren van het N.-dienstgebouw heeft onder de kroonlijst een trigliefen- en ruitenfries. De toren werd bovenaan met baksteen gerestaureerd of verhoogd tot op de hoogte van de eerste toren. De fries is echter van mergelsteen. Ook hier zijn de muuropeningen aanpassingen van hergebruikt, kalkstenen materiaal. De Z.W.-gevel heeft bovenaan een ronde oculus, met baksteen gedicht. Naast de toren van het Z.-dienstgebouw bleef, in de achtergevel van l.g., een mergelstenen muurpand bewaard: het werd gerestaureerd met baksteen, maar het is voorzien van de oude muurankers die ook aangetroffen worden in de N.O.-gevel van het kasteel. Het kasteel vertoonde in deze periode waarschijnlijk een gesloten constructie met vier hoektorens, twee ronde en twee vierkante. De derde bouwcampagne kan gedateerd worden eind XVII. Zij werd waarschijnlijk uitgevoerd i.o.v. Adriaan Gustave van Vlodrop, van 1664 tot 1698 heer van Leut, of door zijn opvolger Karel Vlodrop-Wartensleben. In deze bouwcampagne krijgt het kasteel zijn huidige vorm. De mergelstenen gebouwen worden op een paar delen na (cf. supra), afgebroken, en de waarschijnlijk gesloten constructie
krijgt de vorm van een U-vormig landhuis, waarvan het open karakter door de grote ramen geaccentueerd wordt, en waarvan alleen de twee ronde hoektorens, bewaard op de N.O.- en Z.O.-hoek, getuigen van het voormalige defensieve karakter. Het nieuwe gebouw is opgetrokken in baksteeen. Verhoogde begane grond en volledige onderkeldering. Lodewijk XIV-kenmerken in de rechth. vensters in geblokte, kalkstenen omlijsting met dunne druiplijst, bolkozijnen en/of kruiskozijnen, waar in een latere periode tussenstijlen en -dorpels uit verwijderd werden, waarschijnlijk in XIX A, om het geheel een meer eigentijds, d.w.z. neoclassicistisch uitzicht te geven. Sommige vensters waren voorheen beluikt (sponningbeloop). Geprofileerde, mergelstenen kroonlijst onder de dakrand; kakstenen hoekbanden. Smeedijzeren muurankers met krullen. De N.W.-voorgevel telt drie middentrav. en twee hoekrisalieten van elk twee trav. breed en één trav. diep. Hoge, kalkstenen plint. De vensters zijn voormalige bolkozijnen. In de middentrav., geaccentueerd door kalkstenen hoebanden, rechth. deur in een geblokte, kalkstenen omlijsting. De kroonlijst is waarschijnlijk een toevoeging uit XIX. In de zijgevels van de risalieten bevindt zich telkens een kelderdeur, opgenomen in de omlijsting van het erboven gelegen venster. In het centrale gedeelte, twee rechth., getraliede keldervensters in een geblokte, kalkstenen omlijsting. Midden XVIII werden een paar kleine wijzigingen in deze gevel aangebracht, cf. verder. De mergelstenen N.O.-gevel uit XVI wordt in deze periode van nieuwe vensters voorzien: op de bovenverd., voormalige bolkozijnen, de drie benedenvensters waren misschien oorspronkelijk kruiskozijnen. De kleine vensters l. zijn van recente datum; de omlijsting is gecementeerd. Recente, gecementeerde deur met trap. De gevel werd in een latere periode met een lage, bakstenen plint verstevigd. Z.W.-gevel van drie trav., volledig van baksteen. Voormalige bolkozijnen. Z.O.-gevel van vijf trav., waarvan de l.trav. de enige is van mergelsteen. De baksteen werd hier, om een eenvormig uitzicht met de torens te verkrijgen, in XIX A bepleisterd, thans gecementeerd. Op de bovenverd. de oorspronkelijke, eind XVIII-vensters; waarschijnlijk voormalige kruiskozijnen, wat door de cementering van de omlijstingen nog moeilijk te achterhalen valt. Classicistische bouwfase van 1753-1788. Waarschijnlijk begon de nieuwe eigenaar, Willem van Mewen, heer van Hartelstein en Raven, vrij vlug met de verbouwing van het kasteel dat hij in 1753 kocht van Henri IX, graaf van Reuss, heer van Plauen en zijn echtgenote, Amélie Espérance de Flodorff-Wartensleben, laatste van haar geslacht te Leut. Van deze bouwcampagne dateren de de mansardedaken (geschubde leien, dakvensters). De voorgevel krijgt een nieuwe pui met dubbele, iets gedraaide trap, aan de voorzijde versierd met gesculpteerde régence/rococo-motieven; gesmeed ijzeren hek. Het middenrisaliet kreeg een gevelverhoging, bekroond door een driehoekig fronton en geflankeerd door kalkstenen pilasters met lijstkapiteel, waartussen een getoogd venster in een rechth., kalkstenen omlijsting met sluitsteen, dunne druilijst en geblokte posten. Erboven een mergelstenen
gevelsteen met de wapenschilden van Willem van Mewen. Uurwerk boven het venster van de tweede bouwl. Uit deze periode dateren ook de oudste elementen van het interieur, wat wijst op een grondige vernieuwing ervan: fraaie rococotrap, een aantal deuren, en het stucwerk van de plafonds van een aantal vertrekken, o.m. het trappenhuis. In 1822 huwt Pauline de Billehé, laatste telg van de familie van Mewen te Leut, met graaf Charles Vilain XIIII, die aldus erfgenaam werd van het kasteel en er verbleef tot zijn dood.
Uit deze periode dateert de verbouwing van de O.-gevel, die naar de Maas is gericht, met name de toevoeging van de gecementeerde kroonlijst met trigliefenmotief, en het fronton. De gevel wordt gecentraliseerd op de drie middentrav. d.m.v. drie rondboogdeuren in een natuurstenen omlijsting; l. ervan wordt een vensterdeur met balkon, geflankeerd door twee vensters, aangebracht; identiek motief aan de r.zijde, doch hier later verbouwd tot één groot venster in gecementeerde omlijsting. Alle lekdrempels op consoles dateren uit deze periode. Inwendig beantwoordt aan de hoger geschetste ordonnantie van de benedenverd. met de drie vensterdeuren, een grote zaal met neoclassicistische aankleding, doch met behoud van een aantal deuren en de oorspronkelijke balkenstructuur in het plafond uit XVIII B. Ook de neoclassicistische inkomhal dateert uit deze periode. Dienstgebouwen. De twee L-vormige dienstgebouwen dateren van de classicistisch bouwfase (1753-1788). Op de Z.W.- en N.O.-hoek van resp. het Z.- en N.-dienstgebouw bleven de vierkante, mergelstenen torens bewaard van het XVI-kasteel. Bakstenen gebouwen op een kalkstenen plint, op sommige plaatsen gecementeerd. Geblokte, kalkstenen hoekbanden. Getoogde vensters in een rechth., kalkstenen omlijsting met sluitsteen; sommige behielden hun oorspronkelijk houtwerk: schuiframen met kleine roedenverdeling, een aantal nog voorzien van het XVIII-, geblazen glas. Kalkstenen kordonlijst boven de muuropeningen van de eerste bouwl. Het Z.W.-gebouw telt in de Z.-vleugel drie trav. en in de W.-vleugel een ongelijk aantal trav., drie in de bovenverd., zeven in de benedenverd., beide vleugels onder schilddaken met geschubde leien. Geprofileerde, kalkstenen waterlijst onder de geprofileerde, mergelstenen kroonlijst. De W.-vleugel is gecentreerd op de drie middentrav., bekroond door een driehoekig fronton met mergelstenen tympaanvulling en ellipsvormige oculus met rococomotieven. De drie middentrav. van de benedenverd. waren oorspronkelijk poorten, wat dit gedeelte bestempelt als koetshuis; korfboogpoorten in een rechth., geblokte, kalkstenen omlijsting, in een recente periode gedicht en voorzien van een deur en twee vensters. Rechth. deuren met hoog, getoogd bovenlicht, in een rechth. kalkstenen omlijsting met sluitsteen. Het N.O.-gebouw is gelijkaardig van afwerking, maar heeft een andere ordonnantie in de haakse vleugel: in plaats van één deur in het midden, hier twee deuren in de uiterste trav. Het r.bovenvenster was voorheen beluikt (duimen), en voorzien van een sponningbeloop.
Dakvensters in de haakse vleugel, qua afwerking gelijkaardig aan die van het fronton van het kasteel: gebogen fronton op kalkstenen pilastertjes met rococo-versiering. Op de Z.-hoek van de N.W.-vleugel van het Z.-dienstgebouw, twee geschilderde zonnewijzers, één in de voorgevel en één in de zijgevel, gedateerd 1828. De zijgevels aan deze N.W.-zijde tellen elk drie trav.; centrale deur geflankeerd door twee vensters; op de bovenverd. een zolderluik. De achtergevels waren oorspronkelijk slechts voorzien van kleine, rechth. bovenvensters in kalkstenen omlijsting. De overige muuropeningen zijn aanpassingen, meestal met hergebruik van oud materiaal. De dienstgebouwen behielden elementen van het oorspronkelijke, XVIII-interieur: schouwen (o.m. een fraai rococo-schouwtje), stucversiering van plafonds met zichtbare balken, deuren. Het smeedijzeren hek dat beide dienstgebouwen verbindt, dateert uit de periode van de bouw ervan. Landschapspark in Engelse stijl (XIX A). Het strekte zich oorspronkelijk uit tot aan de boorden van de Maas. In het park bevinden zich de ruïneuze resten van een dienstgebouw, dat tot een tuinpaviljoen werd omgebouwd door de schermgevel van gecementeerde baksteen, die ervoor werd opgetrokken, en voorzien werd van trompe-l'oeil beschildering en gesculpteerd houtwerk. ◾COENEN J., Het kasteel van Leut. (Limburg, 26, 1946, p.90-114). ◾COENEN J., Kastelen aan de Maaskant. Maaseik, 1947. 63-81. ◾HERMANS R., Restauratiedossier. Genk, 1993. ◾DIJN C.G. DE, Kunst en Cultuur in Limburg. Deel 1: Belgisch-Limburg. Hasselt, 1989. p.181-183. ◾DOPERE F. - W. UBRIGTS, De donjon in Vlaanderen. Architectuur en wooncultuur. (Acta Archaeologica Lovaniensia - Monographiae 3), Gent, 1991. ◾PAQUAY J., La maison de Leuth. (Leodium, 22, 1929, p.49-51). ◾RANDBERT J., Le château et la seigneurie de Leuth. (Bulletin de la Société scientifique et littéraire du Limbourg, 14, 1878, p.197-247).