De verborgen universiteit de erfenis van richard grenville
Ander werk van Natalie Koch Streken (roman, 2006)
Natalie Koch
De verborgen universiteit de er fenis van r ichar d gr en v ille
Amsterdam · Antwerpen 2011
Uitgeverij Q is een imprint van Em. Querido’s Uitgeverij bv, Amsterdam Copyright © 2011 Natalie Koch Voor overname kunt u zich wenden tot Em. Querido’s Uitgeverij bv, Singel 262, 1016 ac Amsterdam. Omslag Ted van den Bergh/Marlies Visser Foto auteur Leo van der Noort isbn 978 90 214 3952 5 / nur 301 www.uitgeverijQ.nl
‘Words are for truth. For facts. Not fiction.’ John Fowles, The Magus
Vooraf Met zijn tong ging hij zijn tanden langs. Ze smaakten naar bloed, maar hij had ze nog allemaal en ze zaten nog vast. Pijn was een 1000 watt-gloeilamp. Nee. Pijn was een vuurtoren. Aan en uit, op en af, banen van warmte in zijn ribben op het ritme van zijn ademhaling, met een troostende en geruststellende regelmaat. Vuurtorens lokken. Hij ademde, duizelig van opluchting. Wind tochtte door de scheur in zijn jasje. Waar was hij? Hij leunde tegen een muur. De straatlantaarn danste in en uit zijn blikveld. Zijn haar plakte tegen zijn wangen. Het regende, hij voelde het nu pas. Deze stad was een, was een... hij kwam niet op een passende belediging. Hij legde zijn hoofd tegen de stenen, sloot zijn ogen en liet de regen op zijn gezicht vallen. De nacht was lang genoeg voor vragen en te kort voor antwoorden. De gretigheid in de ogen van zijn studenten, ieder jaar opnieuw, de opwinding en de verwachting ingewijd te worden in alle geheimen. Denken jullie echt dat jullie het antwoord op alles gaan krijgen? Jongens, ik heb nieuws voor jullie. Ha nee, dat antwoord moesten ze zichzelf geven. Hij vond een boekje lucifers in de zak van zijn jasje, hij zakte op zijn hurken, ontstak er een en duwde hem in de scheur van een stoeptegel, rechtop; de volgende zette hij ernaast, vijf naast elkaar, kaarsjes op een verjaardagstaart, en hij hoorde de stem van zo lang geleden, licht houdt de nare dingen weg, Nicky, tot ze een voor een opbrandden en sissend doofden en hun ziel als een kringeltje rook naar de hemel steeg. ‘How the mighty have fallen.’ 7
Hij hield zijn adem in. Die stem. De glimmende schoenen voor hem. Ze schoven heen en weer alsof ze boven de nat-glanzende stoeptegels zweefden. Een haarloze hand op zijn arm. ‘Noctem fero,’ fluisterde hij en hij opende zijn rechterhand. De duisternis rond hem trok samen tot een dicht gordijn, een massief donker dat ieder licht uitsloot. Hij werkte zich overeind en wankelde weg. Drie mannen hingen aan de bar alsof de barman ze alleen maar van tijd tot tijd hoefde af te stoffen, het gore licht drukte hun schouders verder naar beneden en maakte hun ogen dof. De barman zelf liet zijn stoel op zijn achterpoten balanceren, met zijn in dikke wintersokken gestoken voeten op de bar, en zapte onophoudelijk alle kanalen van de tv in een hoek langs. Een papegaai in een kooi aan het plafond schreeuwde en rammelde met zoveel geweld met zijn snavel aan de spijlen dat de zwaaiende kooi een regen van houtsnippers, zaadjes en papegaaienkeutels over het korte einde van de bar strooide. Zonder zijn ogen van de tv af te wenden, veegde de barman met een voet de rommel op de grond. Hij schoof zijn glas opzij, buiten het strooigebied van de kooi. Zijn elleboog lag in een plas drank, het vocht trok door de stof van zijn jasje, maar dat was toch al geruïneerd. De pijn gloeide nog, over die andere pijn, die zijn identiteitsbewijs was, een persoonlijkheid met een eigen mening. Een vrouw schoof op een kruk te dicht naast hem, te veel make-up om te lijken op de jonge vrouw die ze misschien nog in zichzelf vermoedde, en begon tegen hem aan te praten. Zijn ogen gleden naar de klanten verderop aan de bar. Ze waren hier omdat ze nergens anders hadden om te zijn. Weer een dag dichter bij de dood, dacht hij. Hij dronk zijn glas leeg en hield het omhoog naar de barman. Een andere hand trok de zijne naar beneden. Een haarloze hand, gerimpeld, olijfkleurig, uit een mouw van purperen zijde. Een tinteling trok door zijn vingers. Hij verroerde zich niet. ‘Artemus Jones,’ zei hij zacht. 8
‘Nicholas Rafiel.’ Het klonk spottend. De man wurmde zich op een kruk zonder acht te slaan op het ‘asshole’ van het oude meisje dat hij opzijschoof. ‘Hier kun je je verdwijntruc niet uithalen, hè? Niet verrast me te zien?’ ‘Het leven heeft de hinderlijke neiging in patronen te vervallen.’ ‘Niet benieuwd waarom ik je opzoek?’ Stilte. ‘Ik kom je redden.’ ‘Dat zei de Jehova’s getuige die ik vorige week aan de deur had ook. Laat me niet herhalen wat ik tegen hem heb gezegd.’ ‘Nick –’ ‘Hij beloofde in ieder geval nog te bidden voor mijn verdorven ziel.’ ‘Luister –’ ‘Gun me de vrijheid deze keer af te zien van je bemoeienis.’ De papegaai rammelde aan zijn kooi, vuil viel over de bar. ‘Ik heb zowat alle junkholen van New York afgestruind om je te vinden, zo makkelijk kom je niet van me af. Geef me een moment. Hoe lang hebben we elkaar niet gezien? Vijftien jaar? Zestien?’ Rafiel streek een lok haar achter zijn oor en keek opzij. ‘Zestien jaar, vier maanden, drie weken en vijf dagen. De uren moet je van me te goed houden.’ De man naast hem was ouder geworden dan zestien jaar kon verantwoorden. Hij was kaal, zelfs zijn gezicht was haarloos en het leek geel in het gedempte licht. Jones keek om zich heen. ‘Je favoriete hang-out? Je houdt er een bloeiend uitgaansleven op na.’ Hij wenkte de barman. ‘Heeft u jasmijnthee?’ De barman keek hem te lang en te strak aan. ‘Ziet het eruit alsof ik een theesalon run?’ ‘Een glas water dan.’ Hij knikte naar Rafiel. ‘En doe hem een kop koffie. Maak ’m sterk.’ De barman zette met een klap een groezelig glas voor hem neer en schonk koffie uit een kan die al uren op een plaatje stond. ‘Ik hoor goede verhalen over je,’ zei Jones. Het bleef stil. 9
‘Ik sprak vorige maand een collega van je op een magi-congres in Rome. Summa cum laude afgestudeerd in de filosofie, in de kortst mogelijke tijd gepromoveerd, waarna je je onmisbaar hebt gemaakt aan de universiteit hier. Het schijnt dat colleges over ethiek nog nooit zo prikkelend zijn geweest. Je spreekt op congressen, geeft gastcolleges, publiceert in de Modern Magus en de Argus Scientific.’ Stilte. ‘Je moet een gelukkig man zijn.’ Rafiel draaide zich met een ruk om, zijn gezicht vertrok toen de pijn in zijn ribben zich meldde. ‘Kom ter zake, Artemus. En donder dan op. Ik wil je niet meer zien.’ De geelgroene ogen vernauwden zich tot slangachtige spleten. ‘Harrell gaat weg. Ik wil dat jij hem opvolgt aan Untraceable University.’ ‘Ha!’ Het kwam er zo hard en schamper uit dat de paar barklanten zich naar hen omdraaiden. ‘Je hebt lef. Vergeet het.’ ‘Nee, je hebt het hier te goed voor elkaar, hè? Succes in je vak en een schroothoop van een privéleven.’ ‘Dat is mijn zaak.’ ‘Prima, jouw zaak dat je je langzaam maar zeker dood drinkt. Heb je niet genoeg gezien om dat voorbeeld niet te volgen?’ Rafiel staarde in zijn verschaalde koffie. ‘Hoe noemen ze dat? Erfelijke belasting?’ ‘Je verdeelt je tijd nauwgezet tussen je colleges en je wetenschappelijke werk, en je strontlazarus zuipen en je in elkaar laten slaan door iedere ruziezoeker die je pad kruist. Mooi leven voor een ethicus.’ De papegaai schreeuwde. ‘Je blijft niet lang magister van Untraceable University als je je ogen in je zak laat zitten,’ vervolgde Jones. ‘Pijn bestrijdt geen pijn, Nick. Hoe lang nog voor je collega’s er iets van gaan merken? En wat denk je dat er dan met je gebeurt? Wat zeggen je studenten als je morgen met dat beurse gezicht voor de collegezaal staat? Kom jij ook met de smoes dat je tegen deuren oploopt? Voor ie10
mand die zijn studenten wil laten nadenken over goed en kwaad geef je een prachtig voorbeeld.’ ‘Ik schaad niemand.’ ‘Je schaadt jezelf.’ ‘En jij durft me de les te lezen? Er kleeft bloed aan je handen, Artemus. Magister.’ Rafiel spuugde het woord uit. ‘Ben je vergeten wie je hebt opgeofferd aan je ambitie?’ De gloed in Jones’ ogen werd diep, ze brandden gaten in het rokerige kroeglicht. ‘Er gaat geen dag voorbij zonder dat ik mezelf dat verwijt.’ Hij pakte het glas op, bekeek de groezelige rand waar nog een veeg lippenstift aan zat en zette het weer neer. ‘Maar er is één ding... Heb jij ooit zo van iets gehouden dat je het moest hebben, hoe dan ook? Vanaf de eerste dag dat ik een voet binnen Untraceable University zette, wist ik dat het op een dag van mij zou zijn. Ik wilde er niet alleen deel van uitmaken, ik wilde het bezitten. Die fascinerende samenleving van jongeren en ouderen, gebonden door één ding: dorst naar kennis, dat... dat organisme van docenten, studenten, promovendi, onderzoekers met hun dromen, hun idealen, hun fascinaties, hun tekortkomingen, hun ellebogenwerk en politieke spelletjes. Ik wilde het onder controle krijgen, het beheersen om het te beschermen, te laten floreren. Ik wist dat de universiteit mij nodig had. Zeg niet dat je dat niet kunt begrijpen, Nick. Jij van alle mensen. Jij leeft voor je werk. Ik ook.’ Rafiels blik viel op Jones’ handen, hij hield ze in kommetjes gevouwen, alsof hij er een denkbeeldige universiteit mee omvatte. ‘Hou jezelf niet voor de gek, Artemus. De universiteit heeft jou niet nodig. Jij hebt de universiteit nodig. En wij moesten liegen en bedriegen, opdat jij kreeg wat je wilde. Dat ik het heb gedaan, dat vergeef ik mezelf nooit. Je wist dat ik het niet over mijn hart kon verkrijgen de waarheid te vertellen en je rekende op mijn loyaliteit!’ ‘Ken jij een betere plek om te bestaan? Een vitalere? Een plek waar iedere dag nieuw is omdat er iedere dag nieuwe dingen worden ontdekt, mensen tot nieuw inzicht komen, creatief zijn en productief? Gedreven worden door nieuwe kennis, nieuwe ont11
dekkingen? Ik wist dat ik degene was die de universiteit de beste diensten zou bewijzen. En geef toe, heb ik mijn werk slecht gedaan? Soms zijn keuzes een luxe.’ ‘Ik hoop dat je dat voor jezelf kunt verantwoorden. Bij alles wat me lief is, ik kan het niet. En op een dag zul je er afstand van moeten doen. Heb je daar al over nagedacht? Je zult het kwijtraken, en dan?’ De blik in Jones’ ogen werd onzeker. ‘Ik hoop één ding.’ Hij schoof van de kruk. ‘Ik hoop dat je hun gezichten ziet, iedere nacht aan je bed als je niet kunt slapen.’ Jones draaide het glas rond en rond in zijn vingers. Rafiel trok zijn portefeuille, smeet een bankbiljet op de bar en wankelde de kroeg uit. De stoep was een sloerie in goedkope neonkleuren. Hij sloeg een hoek om, een donkere straat in, een volgende. Pakhuizen waar de vislucht tussen de muren woonde. Voor een verveloze deur trok hij zijn sleutel. ‘Woon je hier?’ zei een stem achter hem. Rafiel draaide zich om. Jones maakte zich los uit de schaduwen. Zijn blik gleed over de zwart uitgeslagen bakstenen die glinsterden in het licht van een enkele lantaarn. ‘Ik neem aan dat je niet vaak collega’s thuis ontvangt?’ ‘Ik zal je nooit vergeven, Artemus. Jij was verantwoordelijk. Je had het nooit mogen doen. Drie studenten dood, een familie uitgestorven...’ ‘Ah, goed dat je daarover begint. Dat wilde ik je ook nog vertellen, maar je gaf me de kans niet. Ze zijn niet uitgestorven. Hij had een kind. Dat wist je niet, hè?’ Regen kletterde op de stenen. ‘Wát?’ Rafiel fluisterde. ‘Wel, laat je je oude professor nog langer hier in de regen staan?’ In het bedompte appartement drong de vislucht zich nog dwingender op dan het schreeuwlelijke behang. Jones duwde Rafiel in 12
de enige fauteuil. De fles whisky die op tafel stond, goot hij leeg in de gootsteen – ‘Ik wil je vanaf nu nuchter hebben’ – en hij kwam terug met een glas water en een in koud water gedrenkte handdoek die hij tegen de zwelling in Rafiels gezicht drukte. Zijn ogen gleden langs het behang. ‘Ik hoef je Oscar Wildes laatste woorden toch niet in herinnering te brengen, wel? “Of dat behang gaat, of ik ga.” Als ik jou zo zie, denk ik dat ik mijn geld beter op het behang kan zetten.’ ‘Wat is er met dat kind? Een jongen of een meisje?’ ‘Meisje. Een jaar of zestien nu. Ik heb haar gevonden. Met een beetje hulp van vrienden.’ ‘Waar is ze?’ ‘Ze is nog te jong. En er zijn complicerende factoren. Maar ik hou haar in de gaten. Ze zal komen, op een dag.’ ‘Ben je niet bang?’ ‘Waarvoor? Dat ze – nee, geen kans op. Ik heb alles onder controle. Ik wil niets van haar. Alleen... iets goedmaken.’ Geschreeuw van ruziënde onderburen drong door de vloer. Jones liep naar het raam. ‘Weet je, ik was bang voor je verwijten, ik wist dat je erover zou beginnen. En je hebt gelijk. Maar wees reëel. Je kunt niet blijven vluchten, Nick. Je plaats is op Untraceable University. Je bent jong, hoe oud ben je, vijfendertig? Je hebt een glanscarrière voor je.’ Hij zweeg even, toen zei hij: ‘Er is nog werk af te maken.’ Rafiel hief een gezicht met tranende rode ogen naar hem op. ‘Je laat het verleden niet met rust?’ ‘Het verleden laat ons niet met rust.’ Jones staarde naar de blinde muur achter het raam. ‘Boeiend uitzicht heb je.’ ‘Hoe lang denk je dat je de wereld nog naar je hand kunt zetten?’ ‘Er zijn signalen. Ik heb ogen en oren nodig die ik kan vertrouwen.’ ‘Waarom denk je dat ik je die ogen en oren kan leveren?’ Jones draaide zich om. ‘Stomme vraag natuurlijk. Ben je niet bang dat ik je alsnog aanklaag?’ 13
‘Als je dat doet, sleep ik je mee en dat is het einde van je academische carrière.’ ‘Zou je dat doen?’ ‘Stel me niet op de proef.’ Rafiel lachte een vreugdeloos lachje. ‘Je weet dat ik het niet kan. Niet om m’n carrière. En niet omdat ik gezworen heb dat ik zou zwijgen.’ Hij wreef in zijn ogen. De ruzie beneden ging over in hysterisch huilen van een vrouw. ‘Anne maakt zich zorgen om je,’ zei Jones. ‘Ze klaagt dat ze veel te weinig van je hoort.’ ‘Heeft zij je gestuurd?’ ‘Nee, ik weet dat ze je al jaren bestookt met de vraag om terug te komen, maar dit is geheel mijn eigen actie. Ze weet er niks van.’ ‘Ze denkt dat ik hier een succesvolle prof ben, laat haar dat denken.’ ‘En jij denkt dat je haar voor de gek kunt houden? Je beledigt haar scherpzinnigheid. Maak haar niet nog ongelukkiger.’ Hij klonk als een speler die kaart voor kaart van zijn goede hand op tafel heeft gelegd en nu zijn troefkaart uitspeelt. ‘En... Alan? Ik hoorde dat hij latinist is geworden en docent is aan Untraceable University.’ ‘Dat klopt.’ ‘Ik vraag me af wat het universiteitsbestuur vindt van jouw beleid om onreinen aan te nemen.’ ‘Ik was, zeg maar, overtuigend.’ Rafiel lachte schamper. ‘Daar twijfel ik niet aan. Ben je niet bang dat de reputatie van Untraceable University eronder gaat lijden?’ ‘Ik heb maatregelen genomen om dat te voorkomen. Bovendien ken ik niemand die gewetensvoller met zijn... eh... afwijking omgaat dan hij.’ Rafiel zweeg. ‘Alan heeft er niets mee te maken, Nick. We wisten allemaal wat hij was. Maar hij had geen deel aan... aan wat er gebeurde.’ Rafiel zette zijn glas neer. ‘Je beschermt hem nog steeds.’ 14
‘Slaap er een nachtje over.’ Jones stond op. ‘Morgen bespreken we de details van je aanstelling.’ Rafiel grinnikte, al klonk het niet vrolijk. ‘Heb jij ooit een “nee” geaccepteerd, Artemus?’
15
Hoofdstuk 1 ‘Engeland?’ Alexa’s moeder trok de brief uit haar handen. ‘Ben je gek geworden?’ ‘Wat is er gek aan dat ik een halfjaar aan een buitenlandse universiteit wil studeren?’ Alexa griste de brief terug. Dik crèmekleurig papier met een watermerk van het universiteitslogo. De schrijver heette haar voor het komende semester welkom aan Carnforth Park University en beloofde haar een plek in een van de studentenhuizen van de universiteit, in een sierlijk handschrift en ondertekend met een zwierige haal. Prof.dr. Artemus C. M. Jones. Magister Magnificus. De neergaande lijnen waren dikker dan de opgaande, alsof de woorden met een kroontjespen waren geschreven. Ze vroeg zich af wat voor man het was die in het computertijdperk zijn brieven nog met de hand schreef. ‘En dat regel je zomaar even!’ ‘Je wou ook al niet dat ik op kamers ging, mag ik dit nu ook niet? Ik ben negentien!’ ‘Naar Engeland...?’ ‘Ik had ook naar Australië kunnen gaan.’ ‘Godverdomme, Lex!’ ‘Het is maar voor een halfjaar, mam. Ik heb het nodig, het is goed voor mijn toekomst, het staat straks goed op mijn cv.’ ‘Maar Engeland...’ Alexa zuchtte. ‘Als je denkt dat ik nu de kans ga aangrijpen om mijn vader op te sporen, nou vergeet het maar. Die man kan voor mijn part doodvallen.’
17
De brief lag tussen hen in. Tussen de schaal met resten lasagne, twee borden en wijnglazen. Iedere keer dat Alexa ernaar keek, ging er meer feestelijk vuurwerk af in haar borst. ‘Doe nou niet alsof het als een verrassing komt,’ zei ze ten slotte. ‘Alsof je die stapel papierwerk niet hebt gezien die ik in orde moest maken.’ Een windvlaag waaide door het open raam, het roekoeën van de duiven van de achterbuurman dreef mee naar binnen. ‘Ja, nou... ik had ergens het idee dat het allemaal niet door zou gaan. Zo makkelijk kom je toch niet op die universiteiten daar? Ze zijn nogal elitair, toch?’ Alexa’s blik gleed weer naar de brief. Carnforth Park University. Geen idee of dat elitair was. Ze had nog nooit van de universiteit gehoord tot Annelies Berger, een van haar docenten van de vakgroep Engelse taal‑ en letterkunde, haar een paar maanden geleden vroeg of ze er al eens over had gedacht een tijd in het buitenland te gaan studeren en zo ja, of ze al een universiteit in gedachten had. Dat had ze niet. Het studentenleven ondersteboven houden om alles eruit te schudden wat erin zat en haar propedeuse halen, dat waren haar prioriteiten voor dit jaar geweest. ‘Ik heb wel het idee dat je hart vooral bij de literaire kant van je studie ligt,’ had Berger gezegd. ‘Ik proefde het uit je tentamen. Je mag je feitenkennis wel wat meer op orde hebben, maar dat je gevoel hebt voor de subtiele nuances van taal is duidelijk. Er is een universiteit waar jij helemaal op je plaats zou zijn. Daar besteden ze veel aandacht aan de dingen die jou zo boeien, er is veel ruimte voor literatuurgeschiedenis, maar ze hebben daarnaast ook veel aandacht voor de literatuurkritiek, de literatuur in haar essentie. Ze hebben een collectie prachtige oude handschriften, dus als je echt terug wilt naar de oorsprong van de Angelsakische literatuur, raad ik je aan daar wat vakken te gaan volgen. En ze doen veel aan de negentiende eeuw, die jou zo interesseert. Als je er niet voor terugschrikt zo’n honderd boeken per jaar te lezen en veel papers te schrijven...’ Ze zat in het kleine kamertje tegenover Berger en probeerde 18
de woorden van haar docente te laten samensmelten tot een toekomstbeeld. Het bleven woorden; te makkelijk om waar te worden. Ze moest het nog zien gebeuren. ‘Als je wilt, kun je volgend jaar al. Carnforth Park University is –’ ‘Carnf... wat?’ Berger glimlachte. ‘Ja, het is geen bekende universiteit. Het is een vrij kleine instelling aan de rand van Londen en ze zitten niet te wachten op al te grote bekendheid. Magister Artemus Jones vaart graag zijn eigen koers en selecteert zijn studenten streng. Maar het onderwijs is van hoge kwaliteit, ik heb er zelf een paar jaar gestudeerd. Het zal je cv bepaald geen kwaad doen. En de sfeer is er erg prettig.’ ‘Magister?’ ‘Zo noemen ze daar het hoofd van de universiteit. Carnforth Park is opgericht in de zestiende eeuw en heeft een nogal roerige geschiedenis en een eigen stijl met tradities waar de docenten sterk aan vasthouden. De oprichter, Victor Joo, kreeg als eretitel “magister magnificus” en die titel is voorbehouden gebleven aan alle opvolgende hoofden.’ Alexa kreeg het gevoel dat haar docente zelf een prachtig gotisch verhaal zat te verzinnen. Berger drukte haar een brochure in de hand. ‘Lees hem maar eens door en kijk maar of het je aanspreekt.’ Haar moeder schonk het laatste restje wijn in. Haar armbanden tinkelden langs haar arm, die gebruind was door de voorjaarszon. Alexa keek ernaar en besefte dat het was alsof ze haar moeder voor het eerst zag als een persoon, niet alleen als haar moeder. Misschien kwam het door die brief. Haar ogen kropen langs haar moeders schouders omhoog, haar gezicht, haar van nature blonde haar. Toen Alexa jonger was, had haar moeder het een tijd kastanjerood geverfd, Alexa’s eigen haarkleur. Misschien om een gelijkenis af te dwingen die er niet was, in ieder geval niet uiterlijk. Ze keek naar haar eigen armen en handen. Wit, een huid die iedere poging tot bruin worden onmiddellijk beloonde met zonnebrand. Het verschil was alleen maar logisch nu ze weg zou gaan. 19
Tweeënhalve maand nog... voor het eerst wenste ze een fast-forwardknop op de zomer. ‘Ik heb altijd zo’n gevoel gehad dat je op een dag zou wegwaaien.’ Haar moeder nam een slok. ‘Dat er iets in je zat dat, nou ja, dat je niet voor altijd was. Dat ik iets zwaars op je moest leggen omdat er maar een windvlaag hoefde te komen en – sorry, ik ben teut, geloof ik. Als ik je maar vasthield, dan gebeurde het niet. Maar dat werkt niet, hè?’ ‘Het is maar een halfjaar, mam. Ik zal mailen. En bellen. Je hebt het adres van het huis waar ik ga wonen, dus je kunt me altijd vinden. Niet iedereen verdwijnt zomaar uit je leven.’ Ze pakte de brief, las hem nog eens, al kende ze de inhoud inmiddels uit haar hoofd, en vouwde hem dicht. ‘Da’s waar. Ik hoop dat je er een leuke tijd zult hebben. Ik ben blij voor je. Echt waar.’ De licht weemoedige lach zei wat ze niet zei, maar wat Alexa feilloos kon invullen. Hier zat ze, maar twee jaar ouder dan haar moeder was toen voor haar de toekomst ophield. Voor haarzelf lag die nu wijd open, wereldwijd. Ze had gedacht dat het angst voor eenzaamheid was waarom haar moeder zich ertegen verzet had dat ze het huis uitging. En misschien was het dat ook, maar zat er niet een steekje jaloezie onder dat haar dochter het leven kon leiden dat zij zichzelf met één impulsieve nacht had ontzegd? Haar moeder schoof haar stoel naar achteren en stapelde de borden op. ‘Koffie? Met een likeurtje? Je hebt wat te vieren, tenslotte.’ Op haar kamer schoof Alexa de brief in de envelop. Ze pakte de folder die Berger haar had gegeven nog eens en keek naar de foto op de voorkant. Een gotisch gebouw met torens, boogramen en een brede trap waarop studenten met opengeslagen boeken in de zon zaten alsof ze haar vage dromen en haar verlangen naar de hele wereld konden vervullen. Ze had getwijfeld, de afgelopen maanden. Wilde ze niet liever naar een universiteit die iedereen kende? Oxford? Cambridge? 20
Een universiteit en een kamer in hartje Londen op kruipafstand van de kroegen en hippe feesten? Waarom een obscure universiteit ergens in een buitenwijk? Maar iets in de toon van de folder en de website die ze van voor tot achter had doorgespit, het merkwaardige gebouw op de foto en de warme verhalen van Berger had haar over de streep getrokken. Het was een begin; als Londen beviel, kon ze vast nog een periode aan een andere universiteit doen. Hoe dan ook, ze ging weg en daar kon niemand meer iets aan verhelpen. Ze draaide een joint, stak een stokje wierook op omdat haar moeder altijd geloofde dat de weeïg-kruidige geur daarvandaan kwam en zette de muziek op maximaal volume. Doof voor het schreeuwen van haar moeder of het zachter kon gooide ze haar armen in de lucht en liet drum en bas door haar middenrif trillen. Met een bagagekar met haar twee koffers en rugzak en haar moeder op haar hielen stapte ze de vertrekhal van Schiphol binnen. Een bewolkte zondag eind augustus, het was broeierig en haar shirtje plakte aan haar rug. Ze sloot aan bij de rij voor de incheckbalies en leunde op de kar. Haar moeder naast haar, opmerkingen die geen ander doel hadden dan de stilte te verbreken. Haar ogen gleden over de lange rij. Al die mensen die reisden om redenen die zij niet kende maakten de wereld ineens onoverzichtelijk groot. Ze checkte haar koffers in en liep naar de paspoortcontrole. Haar moeder omhelsde haar, Alexa sloeg haar armen om haar heen. ‘Blijven ademhalen,’ zei ze. Haar moeder piepte, een mengeling van een snik en een lach. ‘Bel je als je aangekomen bent?’ ‘Oké.’ Haar keel trok pijnlijk samen. Omdat de weken tot vertrek in een roes waren voorbijgegaan, had ze er nog niet over nagedacht, maar nu besefte ze, voor het eerst in haar leven, dat je nieuwe dingen niet gratis kreeg. Je leverde er vertrouwde dingen voor in. Voorgoed. ‘Zal ik dan maar?’ Haar moeder streek vluchtig met de rug van haar vingers langs haar wang. ‘Ga maar, meisje. Succes. Maak er wat van daar.’ 21
Ze draaide zich om, stak haar hand nog een keer op en verdween door de paspoortcontrole. In het identiteitloze niemandsland tussen paspoortcontrole en gate voelde ze zichzelf opeens identiteitloos, zwevend tussen thuis en een onbekende toekomst. Een niemandsland dat al die mensen uit alle hoeken van de wereld tot niemand maakte. Ze liep de taxfreewinkels binnen in de hoop dat het aanbod haar wat houvast kon bieden, maar ook dat had het onpersoonlijke karakter van de omgeving aangenomen. Even was ze bang dat ze zichzelf zou verliezen en er een heel andere Alexa in Londen zou aankomen, een Alexa die zij ook niet kende. Ze wreef in haar ogen, ze brandden van slaapgebrek. De nacht was bevolkt geweest met visioenen van een studentenhuis waarin niemand op een buitenlandse nieuwkomer zat te wachten, studentengroepjes die al zo hecht gevormd waren dat ze zich er met een breekijzer niet meer tussen kon wurmen, een studie die haar verstand mijlen te boven ging. Alleen met een bord opgewarmde prak op haar kamer, of erger: alleen aan een tafel in de universiteitskantine, want eenzaamheid is het ergst in bijzijn van anderen. Beelden die lichtjaren verwijderd waren van de dagdromen waarin ze op die trappen voor dat gebouw zat, het populaire middelpunt van een groep interessante vrienden uit alle hoeken van de wereld. Een droom als een kaarsvlam die morgen uitgeknepen kon worden door de vochtige vingers van het dagelijks leven. Toch kriebelde onder de onzekerheden de opwinding. Hoeveel meisjes liepen er alleen op Schiphol met een ticket naar Londen op zak? Ze rechtte haar schouders en liep naar de gate. Bij de gate zaten wat zakenlui, een stelletje zat hand in hand en een rij daarachter een grote groep die eruitzag alsof ze allemaal familie van elkaar waren. Ze had nog zeker een halfuur voor het boarden begon. Ze ging zitten, haalde de plattegrond van Londen die ze bij de reisboekhandel had gekocht uit haar rugzak en zocht voor de zoveelste keer de straat op waar de universiteit was gevestigd. Een groen vlekje, zo klein dat het bijna helemaal verdween 22
onder de woorden ‘Carnforth Park’, in een buitenwijk ergens in het oosten van Londen. Twee straten achter de groene vlek was haar woonadres voor het komende semester: 17, Blackberry Road. Ze tuurde naar de lijnen, vakjes en kleuren op de kaart alsof ze ze zo kon dwingen te onthullen wat voor stadslandschap ze verborgen. Die anonieme lijnen konden een straat met van die typische witte huizen met pilaren en zwarte spijlenhekken vertegenwoordigen die ze kende uit films, maar net zo goed een straat met rijenlange saaibouw. Ze borg de kaart op, liet haar vingers een centimeter boven haar rugzak hangen en keek hoe als vanzelf kuiltjes in het canvas verschenen, vier op een rij. Zo duwde ze ook wel eens een pen of ander klein voorwerp voor zich uit; als ze zich concentreerde, kon ze het zonder het aan te raken. Vervelingsspelletjes. De wagonnetjes van de speelgoedtrein waar ze als kind mee speelde, hadden magneten om ze aan elkaar te koppelen en ze had er altijd plezier in gehad ze met gelijke polen tegen elkaar te zetten en het ene wagonnetje het andere te laten voortduwen. Ze had ooit iets gelezen over aura’s en magnetische velden en daarna was het voor haar niet meer dan logisch dat mensenvingers konden wat een magneet kon. Twee stoelen bij haar vandaan kwam een man zitten met een tas aan zijn schouder en een boek en een krant in zijn hand. Hij verontschuldigde zich in het Engels en vroeg of de plaats naast haar vrij was. Ze knikte, verwonderd, want het was duidelijk te zien dat ze alleen was en er waren nog zoveel stoelen vrij dat hij ook een andere plaats had kunnen uitzoeken als hij veel ruimte nodig had. Hij glimlachte bij wijze van dank, legde het boek op de stoel tussen hen, schoof zijn tas tussen zijn voeten en sloeg de krant open. Steels keek ze naar hem. Zijn lichtgrijze pak en glimmende schoenen zeiden ‘goedbetaalde zakenman’, zijn goudbruine haar dat met een elegante zwier langs zijn gezicht viel en zijn rusteloze, intense ogen die vaak over de rand van de krant schoten naar de 23
mensen tegenover hem, naar de klok, de schermen met vertrektijden, zeiden dat hij misschien liever iets onconventionelers met zijn leven was gaan doen. Hij kon een dichter in managementverpakking zijn. Ze snakte naar een sigaret. Hoewel ze hier niet mocht roken, rolde ze een sjekkie en stopte het terug in het pakje voor straks. Haar blik gleed weer langs de reizigers, de passanten op de loopbanden, sommige op hun dooie gemak, andere rennend. Een vliegveld was een illusie. Het idee dat je overal naartoe kon, iedereen kon ontmoeten, in een ander leven kon stappen, maar wie week er nu echt af van zijn reisschema? Of van zichzelf? Een stewardess meldde dat ze konden instappen, de passagiers zochten hun spullen bij elkaar. De man naast haar was verdwenen. Zijn boek lag nog op de stoel naast haar, dat was hij blijkbaar vergeten. Ze keek rond. Geen spoor van hem. Misschien nog even naar de wc voor hij het vliegtuig in zou stappen. Ze stak het in het voorvak van haar rugzak, ze zou het hem zo bij het boarden of anders in het vliegtuig wel teruggeven. In het vliegtuig trok haar maag samen. Om niet weer het hele twijfeltraject af te lopen, trok ze het boek van de reiziger uit haar tas. Ze had de man niet meer gezien, niet toen ze het vliegtuig binnenkwam en hij was ook niet na haar ingestapt. Een Engelstalige paperback met veel zwart en rood op de voorkant, een thriller van ene John Smith met de titel Een kerkhof voor personages. Ze draaide het om. De flaptekstschrijver moest een van zijn betere dagen hebben gehad. Heeft u zich wel eens afgevraagd waar boek-, film‑ en toneelpersonages blijven als hun verhalen niet meer gelezen of gezien worden? Waar blijven personages als hun rol is uitgespeeld? Mogen ze eeuwig leven in de personagehemel, vrij van schrijvers die hun hun wil opleggen en lezers voor wier genoegen ze moeten leven en lijden? Nee, ze worden te ruste gelegd op het Kerkhof voor Personages, de dodenakker van het Grote Vergeten, waar zelfs geen grafsteen nog aan hun bestaan herinnert. Charlie Boyd, hoofdpersoon uit een wegwerpthriller, ontevreden over de eendimensionale rol die zijn schepper hem toebedeelde en boos om het feit dat zijn verhaal in de altijd hongerige kaken van de papierversnipperaar is ver24