Europese Unie De Eerste Ondervoorzitter
COMITE VAN DE REGIO's
Speakers' Corner - vzw De Rand Dinsdag, 27 november 20.00 u. Koloniënpaleis Tervuren (Paleizenlaan)
De toekomst van de regio's in de Europese Unie Luc Van den Brande Eerste Ondervoorzitter Comité van de Regio’s Voormalig minister-president van Vlaanderen
1. Welk Europa willen we ? Het debat over Europa, over de toekomst van Europa en over de plaats van de regio's in de Europese architectuur is geen onbelangrijk en neutraal debat. Het gaat niet zo maar om procedures, maar wel over de vraag welk Europa we willen. Is Europa alleen maar een economische ruimte waarin iedere lidstaat zo maximaal mogelijk de eigen belangen probeert veilig te stellen en is Europa bijgevolg de optelsom van de particuliere nationale belangen. Of is Europa daarentegen een politiek project dat een democratische ruimte creëert voor de Europese burgers met respect voor hun nationale, regionale en lokale identiteit en dat in een steeds meer globaliserende wereld haar plaats wil innemen om meer welvaart en welzijn voor haar burgers te kunnen verzekeren. De beleidsdomeinen waarop we in Europa willen samenwerken, de wijze waarop we met elkaar willen samenwerken, met wie we willen samenwerken en de wijze waarop we beslissingen
willen
nemen
zijn
uiteraard
afhankelijk
van
het
antwoord
op
de
voorafgaande vragen. Indien we naar de toekomstige architectuur van Europa kijken, dan lijken ons vandaag op wereldvlak twee opmerkelijke tendensen belangrijk die elkaar op het eerste gezicht
1
tegenspreken. Vooreerst zien we een toenemende globalisering, alleszins op het economische en financiële vlak. Landsgrenzen bestaan nog op landkaarten, maar worden minder en minder belangrijk in het dagelijkse leven. Op hetzelfde moment zien we in Europa een toenemende bewustwording van het belang en de dynamiek van kleinere entiteiten en regio’s, zoals Baskenland, Vlaanderen, Beieren, Wales, Schotland. Op het eerste zicht slechts tegenstrijdig, want hoe wereldomvattender de problemen worden, des te meer mensen hun zekerheid en de oplossing voor hun problemen zoeken bij bestuursniveaus die voor hen herkenbaar, bereikbaar en aanspreekbaar zijn. In deze globaliserende wereld en informatiemaatschappij die “decentraliseert” en “flexibiliseert” hebben we een andere politieke structuur nodig dan deze die ontwikkeld werd in de industriële maatschappij en die gekenmerkt werd door centralisering en uniformisering. De burger van vandaag is op de eerste plaats een burger van zijn wijk en van zijn gemeente. Maar daarnaast voelt hij aan dat hij in een wereld leeft waar beslissingen genomen worden op een niveau dat hem ontsnapt. En om in deze wereld te kunnen meetellen moet hij deel uitmaken van een grote entiteit die mondiaal gewicht in de schaal kan werpen. En dat kan alleen Europa zijn. 2. Het belang van regio's in de Europese opbouw De overtuiging groeit dat regio’s de dragers zijn van democratie, van culturele diversiteit en van socio-economische ontwikkeling in Europa. Wanneer ik spreek over een Europa van de regio’s dan bedoel ik dat Europa een continent is van regio's en van diversiteit. Europeanen voelen zich sterk met hun regio’s verbonden en hun cultuur en identiteit hangen nauw samen met regionale tradities. Bovendien heeft Europa belang bij diversiteit. De culturele diversiteit in de Europese Unie eerbiedigen draagt bij tot haar democratisch draagvlak en haar economische sterkte. Studies wijzen immers uit dat er een directe band bestaat tussen culturele identiteit in een regio, identificatie van de burgers met de regio, toenemend vertrouwen, groeiend ondernemersschap, initiatief en economische groei. De eigen culturele diversiteit laat bovendien toe om constructief open te staan voor wie de Unie van buiten af heeft opgezocht. Diversiteit is de brug naar interculturaliteit. Ik pleit dus niet voor een Europa van de regio's dat in de plaats zou moet komen van het Europa van de staten. Het Europa van de regio’s, waarover ik spreek, is niet een ander Europa, is geen amalgaam van pseudo-staatjes, dat niets te doen zou hebben met het echte Europa van lidstaten, van een Europese Commissie, van ministerraden, enz. Integendeel, de regio’s participeren op een actieve wijze in dit echte Europa. En vele regio’s met wetgevende bevoegdheden doen dit op een daadwerkelijke en dagelijkse manier.
2
Regio’s, gefedereerde staten en autonome gemeenschappen getuigen van democratie, culturele diversiteit en sociaal-economische ontwikkeling in Europa. Vlaanderen en Wallonië zijn daar treffende voorbeelden van, zoals ook de Duitse en Oostenrijkse Länder, de Spaanse regio’s en autonome gemeenschappen en in toenemende mate de Italiaanse regio’s. In Europa zullen in toenemende mate regio’s opstaan om een democratisch beleid dat dicht bij de bevolking staat te vrijwaren en om een haalbaar economisch en werkgelegenheidsbeleid vast te leggen. Zo dient de Europese Commissie objectieven en krachtlijnen vast te leggen voor een ambitieus werkgelegenheidsbeleid in en voor Europa, maar het zullen op de eerste plaats de regio’s zijn die de inhoud van dit beleidskader zullen bepalen. Zo zijn we er in de Vlaamse werkgelegenheidsdialoog in geslaagd om in samenspraak met de vakbonden en met de bedrijfswereld een aantal specifieke beleidsopties voorop te stellen. In het Europa van vandaag zijn regio’s een feit, maar ze zullen steeds aan belang winnen. Een realistische Europese integratiestrategie doet er goed aan om met deze realiteit rekening te houden. Ik heb gemerkt dat in de nieuwe lidstaten de regio’s zichzelf presenteren als de motor voor de socio-economische ontwikkeling en de de sociale emancipatie. Regionalisme is niet een doel op zichzelf maar een een opportuniteit in de mate dat het een toegevoegde waarde heeft om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken of om nieuwe perspectieven te creëren. Regionale entiteiten worden steeds meer de dragers van ontwikkeling in een geglobaliseerde wereld. Dit is alleen van betekenis onder vier voorwaarden : (1) ze moeten een bijdrage leveren aan de versterking van de democratie; (2) zij moeten een beter bestuur en een betere dienstverlening kunnen waarborgen; (3) ze moeten de publieke toegang tot en deelname aan het sociale kapitaal versterken; (4) en ze moeten voorzien in de meest duurzame levenskwaliteit. Er is een algemene erkenning dat lokale en regionale bestuursniveaus een wezenlijke bijdrage moeten leveren aan de Europese besluitvorming. Deze bestuursniveaus zijn niet alleen de uitvoerders van wat er in Brussel werd beslist of de onderaannemers van andere bestuurlijke niveaus. De lokale en regionale bestuursniveaus staan het dichtst bij de mensen en ze worden als eersten geconfronteerd met concrete problemen en uitdagingen zoals werkloosheid, gezondheidszorgen, leefmilieu, migratie, enz. Gezien de nabijheid van deze bestuursniveaus spelen ze ook een belangrijke rol op het vlak van de informatiedoorstroming en de informatieverstrekking. Communicatie is de brandstof van ieder goed werkende democratie. Zonder een goede communicatie komt de motor van de democratie tot stilstand. Hoe belangrijk deze informatie en communicatie zijn voor de Europese eenwording hebben we gemerkt naar aanleiding van de ratificatie van de
3
Europese ontwerpgrondwet. Deze grondwet voorzag in een betere werking van de Unie en haar democratische besluitvorming en toch werd deze ontwerpgrondwet in twee landen door de burgers weggestemd. Hebben de burgers nog wel een juist zicht op wat Europa is en doet ? Slagen de politici er voldoende in om het Europese project met begeestering over te brengen naar de burgers ? Lukken de politici er in om de onzekerheid en de angst van mensen voor het verlies van hun baan, voor de toenemende globalisering, voor sociale afbraak weg te nemen ? Hebben nationale politici hun eigen falen niet te gemakkelijk als de schuld van “Brussel” voorgesteld ? Commissievoorzitter Barroso zei het als volgt : “Wanneer Europa van ’s maandags tot ’s zaterdags bekritiseerd wordt, mag men niet verwachten dat de burgers op zondag positief over Europa spreken ?” Hebben we Europa niet te veel voorgesteld als het buitenland, terwijl het in feite ons binnenland is. Recent onderzoek in Duitsland heeft aangetoond dat ongeveer 80% van de Duitse wetgeving niets anders is dan omzetting van Europese wetgeving in nationale wetgeving. Dit toont des te duidelijker aan dat het minder belangrijk en minder relevant wordt op welk niveau iets beslist wordt, maar des te belangrijker hoe de verschillende bestuurslagen met elkaar samenwerken en hoe burgers zich betrokken kunnen voelen bij de besluitvorming. En juist omwille van deze betrokkenheid van burgers en omwille van het democratisch draagvlak van beslissingen is de vraag naar de wijze waarop Europa bestuurd wordt wel zeer relevant. Niet de Europese constructie wordt door burgers in vraag gesteld, maar wel de wijze waarop Europa wordt bestuurd : het “afstandelijke”, het gevoel van een top-down-benadering, het imperatieve,… zovele verwoordingen of gevoelens van dezelfde realiteit : wat hebben wij daarmee te maken ? 3. Subsidiariteit En het antwoord op dit aanvoelen van burgers heeft veel te maken met subsidiariteit : welk is het meest relevante beleidsniveau om een antwoord te geven op de behoeften van burgers. Subsidiariteit is de methode die door de Europese Unie is gekozen om kwalitatieve relaties tussen de politieke actoren en de burgers te verzekeren. Het is ook de enige methode die de legitimiteit van het Europees beleid kan herstellen voor de Europese burgers. Uiteraard niet voor alle Europese beleidsterreinen, want sommige beleidsterreinen moeten het voorwerp blijven uitmaken van uniforme conceptie en toepassing. Maar we moeten voorzichtig zijn. Subsidiariteit moet gebruikt worden als een dynamisch instrument om “meer Europa” te creëren op sommige terreinen en “minder Europa” op andere, terwijl we steeds oog moeten blijven hebben voor efficiëntie en voor de democratische vertegenwoordiging van de belangen van onze burgers. We mogen niet toelaten dat subsidiariteit een wapen zou worden dat ons opsluit in juridische conflicten.
4
We moeten ons alleen laten leiden door het objectief van een “beter Europa”. Indien we enerzijds de vooruitgang die we de jongste 50 jaar gemaakt hebben inzake Europese integratie voor ogen houden en anderzijds de externe druk van de globalisering in rekening nemen, dan is er veel reden om aan te nemen dat een objectieve subsidiariteittest ons zal verplichten om te erkennen dat het meest aangewezen bestuursniveau vaak het Europese zal zijn en soms het nationale. Maar we mogen nooit de impact uit het oog verliezen en deze is vaak regionaal of lokaal. Laat mij dus toe om mijn twijfels te uiten met betrekking tot een puur legalistische of juridische benadering van subsidiariteit, die de verschillende bestuursniveaus tegen elkaar opzet en juridische conflicten doet ontstaan.
4. Meerlagig bestuur (Multilevel governance) Mijn opvatting van subsidiariteit valt samen met deze over een modern Europa dat gebaseerd is op multi-level governance. Over de jaren is een multi-level governance systeem tot stand gekomen dat de Europese Unie, de lidstaten, regionale en lokale besturen betrokken heeft bij de realisatie van gemeenschappelijke objectieven : vrede, vrijheid en welvaart. In de Europese Unie hebben we de piramidale en hiërarchische benadering die de Europese Unie boven de lidstaten plaatst, de lidstaten boven de regio’s en de regio’s boven de steden en gemeenten, overboord gegooid. In de plaats daarvan hebben we nood aan een nieuw partnerschap tussen deze verschillende bestuurslagen. Dit is de echte betekenis van subsidiariteit, die een bottom up-benadering inhoudt. Specifieke uitdagingen en problemen vereisen specifieke oplossingen en een aangepaste organisatie.
De
multilevel
governance
is
een
referentie
geworden
om
gemeenschappelijke doelstellingen te bereiken, maar ook om deze doelstellingen op een verscheiden manier te ontwikkelen. We evolueren naar een “communauté d’intérêts” waarbinnen de verschillende bestuursniveaus op voet van gelijkheid samenwerken met als bedoeling om de gemeenschappelijk gedefinieerde objectieven te concretiseren op het vak van leefmilieu, duurzame economische ontwikkeling, tewerkstelling, onderzoek en ontwikkeling, landbouw, onderwijs, cultuur, internationaal beleid, enz. Ook in het Hervormingsverdrag wordt het concept hernomen dat de verantwoordelijkheid moet rusten op vele schouders en dat de interacties tussen de verschillende bestuursniveaus ondersteuning vereist. Deze bestuursvorm is gebaseerd op netwerking, eerder dan op de oude idee van hiërarchische besluitvorming. De politieke acteren gedragen zich als partners en werken samen op voet van gelijkheid om oplossingen te vinden voor de steeds complexer wordende problemen.
5
In een dergelijke benadering van multi-level governance hebben de verschillende bestuurslagen elkaar nodig. De regio’s hebben Europa nodig, maar Europa heeft ook de regio’s nodig. Europa kan het zich niet veroorloven zonder de regio’s te werken. Het is een fictie te denken dat de Europese instellingen – en alleen deze instellingen - in staat zullen zijn om besluitvorming tot stand te brengen die een voldoende democratische aanvaardbaarheid kan creëren. Het is eveneens een fictie te denken dat één bestuursniveau in staat zou zijn om een antwoord te bieden op de vragen en problemen die op ons afkomen. Daarom het belang om meerdere actoren, meerdere partners en meerdere
bestuursniveaus bij
de Europese besluitvorming
te
betrekken in
een
benadering van multi-level governance. Laat me dit aantonen met tweetal voorbeelden : de Europese informatiestrategie en de Lissabonstrategie. 1. Ik heb reeds gewezen op het bijzondere belang van de communicatie en de informatie. Het Franse en het Nederlandse neen aan de ontwerpgrondwet hebben blijkbaar de Brusselse geesten wakker geschud. De Europese Commissie heeft een debat op gang gebracht onder de naam “Plan D” : debat, dialoog, democratie. (Met het Comité van de Regio’s hebben we daar een vierde D van “devolution” aan toegevoegd.) In de begroting 2008 van de Europese Unie worden bijkomende budgetten voor informatie voorzien. Uiteindelijk heeft de Europese Commissie ingezien dat in Brussel centraal uitgedachte informatiecampagnes, die dan in de 23 talen van de Unie vertaald worden, weinig effect hebben. Europa kan dichter bij de burger gebracht worden door de bestuursniveaus die het dichtst bij de burgers staan. Europa doet er daarom goed aan om overeenkomsten af te sluiten met regio’s om informatiecampagnes op te zetten die duidelijk maken dat Europa ons binnenland en niet ons buitenland is, en die rekening kunnen houden met de specificiteit van elke regio. De onwetendheid over Europa is enorm groot. Daarom zullen het actieve campagnes moeten zijn en mogen we ons niet tevreden stellen met enkele blitse informatiestands in de inkomhal van één of andere regionale administratie… moeten
aangaan
met
Als regio’s zullen we zelf samenwerkingsovereenkomsten vakbonden,
met
socio-culturele
verenigingen,
met
milieugroeperingen, enz. opdat Europa meer en meer aangevoeld zou worden. 2. Inderdaad, Europa heeft de regio’s nodig en doet er goed aan om met de regio’s samen te werken. Dit is ook aangetoond met de Lissabonstrategie. In 2000 keurde de Europese Raad een strategisch doel goed om de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang. Om dit doel te
6
verwezenlijken had men een integrale strategie voor ogen die gericht was op: (1) de voorbereiding van de overgang naar een kenniseconomie en kennismaatschappij door een
beter
beleid
op
het
gebied
van
de
informatiemaatschappij
en
Onderzoek&Ontwikkeling; (2) de modernisering van het Europees sociaal model door te investeren in mensen en sociale uitsluiting te bestrijden; (3) het behoud van gezonde economische vooruitzichten en gunstige groeiperspectieven door een passende macroeconomische beleidsmix toe te passen. In 2005, vijf jaar na de start van de Lissabonstrategie maakte de Commissie de balans op. De resultaten bleken slechts ten dele positief. De prestaties van de Europese economie op het gebied van groei, productiviteit en werkgelegenheid waren bij de verwachtingen achtergebleven. De banengroei was vertraagd en er werd nog altijd onvoldoende in onderzoek en ontwikkeling geïnvesteerd. Een evaluatierapport (het rapport Kok) hekelde de te ambitieuze agenda, de slechte coördinatie en de tegenstrijdige prioriteiten. De conclusie was duidelijk : de Lissabonstrategie was amper gekend door de burgers en was er niet in geslaagd om de nodige bezieling tot stand te brengen in de lidstaten. Een eigen enquête van het Comité van de Regio’s wees uit de betrokkenheid van de lokale en regionale besturen bij de opmaak van de nationale hervormingsprogramma’s zeer beperkt was, behalve in landen met sterke regio’s zoals Duitsland, België, Spanje en ook wel Italië. Verder bleek dat de verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen de verschillende bestuursniveaus zeer onduidelijk was. Slechts 17% van de ondervraagde steden en regio’s zegden tevreden te zijn over hun betrokkenheid bij de voorbereiding van de nationale hervormingsprogramma’s. Om de deelname van de regio’s aan de Lissabonstrategie duidelijker in kaart te brengen heeft de Raad aan het Comité van de Regio’s gevraagd om aan de Lentetop van 2008 een opvolgingsverslag voor te leggen. Inderdaad, het zijn de regio’s die in Europa het kader bieden voor productieve innovatieve investeringen, die de creatie van tewerkstelling kunnen versnellen en die het niveau van onderwijs en opleiding kunnen verhogen. Het zijn de regio’s die een partnerschap kunnen tot stand brengen tussen onderzoekscentra en universiteiten. Het zijn zij die over de noodzakelijke praktische instrumenten beschikken voor het stimuleren van groei en tewerkstelling. En daarom hebben de regio’s volwaardig hun plaats in de Lissabonstrategie. Het Comité van de Regio’s heeft een netwerk uitgebouwd, het zogenaamde Lissabon-Platform, dat vandaag reeds 100 steden en regio’s telt die actief willen bijdragen tot de Lissabonstrategie. 5. De regio’s met wetgevende bevoegdheden in België Ook mijn eigen regio – Vlaanderen -, een regio met wetgevende bevoegdheden wil een rol spelen in de Europese besluitvorming. Vijf opeenvolgende staatshervormingen (1970, 1980, 1988, 1993 en 2001) hebben België de afgelopen 35 jaar omgevormd van een
7
gecentraliseerde staat tot een volwaardige federale staat. Om een zicht te krijgen op de rol die de Belgische regio’s in Europa spelen of zouden kunnen spelen, is het belangrijk om in dit verband enkele belangrijke aspecten van het Belgische federalisme voor ogen te
houden.
(1)
Vooreerst
wordt
het
Belgische
federalisme
gekenmerkt
door
bevoegdheden die niet op een homogene wijze gespreid zijn over de verschillende bestuursniveaus. In de meeste beleidsdomeinen liggen de bevoegdheden verspreid over het federale en het regionale niveau. Wel is het zo dat elk bestuursniveau voor de haar door de grondwet toebedeelde bevoegdheden verantwoordelijk is voor de volledige beleidscyclus. Vandaag is het bijvoorbeeld zo dat de regio’s voor het overgrote deel bevoegd zijn voor het milieubeleid; het federale niveau is enkel nog bevoegd voor de productstandaarden, de bescherming tegen radioactieve straling, de doorvoer van afval en de bescherming van het mariene milieu. (2) Sinds 1993 kunnen de Belgische regio’s ook een buitenlands beleid voeren in de beleidsdomeinen die hen door de grondwet zijn toegewezen. Dit “in foro interno, in foro externo”-principe houdt in dat het regionale niveau formeel moet betrokken worden bij Europese dossiers die gevolgen hebben voor de regionale bevoegdheden. Binnen België werd in 1994 een samenwerkingsakkoord afgesloten tussen het federale niveau en de regio’s om de deelname van de regio’s formeel te regelen. Mede op aandringen van België voorziet een artikel in het Europees Verdrag dat een regio de vertegenwoordiging van zijn lidstaat kan opnemen in de Raad van ministers. Dit houdt in dat in Ministerraden, die beleidsdomeinen behandelen die tot de exclusieve bevoegdheid van de regio’s behoren, België vertegenwoordigd wordt door een minister van een regionale regering. Met het oog op de toepassing van het subsidiariteitsprotocol dat aan het Hervormingsverdrag is gevoegd, zijn we in België overeengekomen dat voor de toepassing van dit protocol de regionale parlementen beschouwd
worden
als
nationale
parlementen,
waardoor
participeren aan het voorziene “early warning”-systeem. (3)
ze
volwaardig
kunnen
Het feit dat de Belgische
regio’s een formele rol kregen in de Europese besluitvorming heeft te maken met een ander kenmerk van het Belgisch federalisme, m.n. de grondwettelijke bepaling dat er geen hiërarchie van normen is. De federale wetten en de regioale decreten staan op voet van gelijkheid, ze kunnen elkaar niet opheffen. Deze nevenschikking betekent ook dat elk bestuursniveau
de
volledige
beleidscyclus
van
een
grondwettelijk
toegewezen
bevoegdheid moet beheren. Rekening houdend met deze specifieke kenmerken van het Belgisch federalisme, zeker inzake buitenlands optreden, hoeft het dan ook geen verwondering te wekken dat ook de Belgische regio’s aandringen op een meer volwaardige plaats van de regio’s in de Europese besluitvorming.
8
6. De actuele Belgische discussie Het zou u wellicht allen verwonderen mocht ik vanavond niets zeggen over de actuele Belgische discussie en de aanslepende regeringsvorming. Want uiteindelijk heeft dit debat alles te maken met de plaats, rol en bevoegdheden van regio's in een federale staat. Persoonlijk heb ik de staatshervorming steeds gezien als een evolutief proces. De voorgestelde
staatshervorming
is
geen
hervorming
om
de
hervorming,
geen
beeldenstorm, geen doel op zich. Het gaat niet om de splitsing van België. Waarover gaat het dan wel ?
Vlaanderen en Wallonië hebben niet alleen eigen,
specifieke problemen maar ook een andere visie op hoe die problemen moeten worden aangepakt. Dit betekent dat elke deelstaat nood heeft aan andere maatregelen, gericht op doeltreffende oplossingen. Er zijn daarvan ontelbare voorbeelden. Zo heeft Wallonië veel meer jeugdwerklozen dan Vlaanderen. Vlaanderen moet het mogelijk kunnen maken dat oudere werknemers langer en op een aangepaste wijze aan het werk blijven. Vlaanderen - maar ook Wallonië - kan het ondernemerschap onvoldoende aanmoedigen en ondersteunen omdat het onvoldoende fiscale bevoegdheden heeft. Vlaanderen en Wallonië hebben dus dringend eigen, structurele maatregelen nodig om te kunnen inspelen op hun arbeidsmarkt en op de economische dynamiek van hun regio. Vlaanderen staat constant in de file. Wallonië niet. De ontsluiting van de economische centra van Vlaanderen is een dringende noodzaak maar Vlaanderen kan nu geen volwaardig mobiliteitsbeleid voeren, omdat het geen inspraak heeft in het treinaanbod en het tariefbeleid van de spoorwegen. Vlaanderen kan ook geen globaal gezinsbeleid voeren
wegens
gebrek
aan
bevoegdheden
inzake
kinderbijslag,
fiscaliteit,
loopbaanbeleid. Vlaanderen vergrijst sneller dan Wallonië en heeft bijgevolg een specifieke
behoefte
aan
een
eigen
ouderenbeleid.
Vlaanderen
heeft
een
sterk
huisartsnetwerk, kiest voor eerstelijns gezondheidszorg en preventie. Wallonië schakelt sneller specialisten in. Dit zijn een aantal voorbeelden die aantonen dat Vlaanderen – maar ook Wallonië – over onvoldoende aangepaste beleidsinstrumenten beschikken om een antwoord te kunnen geven op de noden van hun inwoners. Als de instellingen niet meer kunnen voldoen aan de noden, dan moeten ze aangepast worden. Anders worden ze een remmende factor voor de sociale en economische ontwikkeling van de regio's. Wat de Vlamingen met een verdere staatshervorming beogen is om te kunnen beschikken over eigen sociaal-economische hefbomen, om een eigen arbeidsmarkt- en werkgelegenheidsbeleid te kunnen voeren, evenals een gedifferentieerd gezondheids- en zorgbeleid
en
om
met
de
deelstaten
aanwezig
te
kunnen
zijn
in
sommige
9
overheidsinstellingen. Deze vragen van de Vlamingen naar meer bevoegdheden voor de deelstaten zijn niet tegengesteld aan de belangen van de franstaligen. Bovendien zijn ook de Vlamingen ervan overtuigd dat een verdergaande staatshervorming gesteund moet zijn op een gerechtvaardigde solidariteit.
7. Actuele discussiepunten Indien we naar het Hervormingsverdrag kijken dat enkele weken geleden te Lissabon werd goedgekeurd, dan kunnen we geen eenduidige positieve evaluatie maken. In weerwil van enkele positieve noties, houdt dit Hervormingsverdrag geen rekening met de regionale realiteit in Europa. Het Verdrag erkent de Europese diversiteit; respecteert de nationale identiteiten, zoals die ingeworteld zijn in politieke en constitutionele structuren met inbegrip van regionaal en lokaal zelfbestuur; voorziet de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel op nationaal, regionaal en lokaal niveau. Wat de principes en belijdenissen betreft zitten we goed… Maar de regio’s met wetgevende bevoegdheden hebben nauwelijks vooruitgang geboekt. Ze
hebben niet
hun (institutionele)
plaats
kunnen verwerven
in
het Europese
besluitvormingsproces, alhoewel ze de Europese beslissingen moeten omzetten in regionale wetgeving.
Wat de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel betreft zijn de
regionale parlementen met wetgevende bevoegdheden niet rechtstreeks betrokken. Zij zijn voor hun inbreng afhankelijk van de nationale parlementen… De regio’s in Europa kunnen niet tevreden zijn met deze mooie principes indien deze principes niet “vertaald” worden in het institutioneel kader van de Europese Unie. Ik ben van mening dat we op dit vlak, jammer genoeg, nog een lange weg te gaan hebben. En de vooruitzichten voor de nabije toekomst zijn bovendien niet zo hoopgevend. Europa kende hoogtes en laagtes, successen en mislukkingen, zwaktes en sterktes. Toen in 1989 de Berlijnse muur viel had wellicht niemand het voor mogelijk gehouden dat amper 15 jaar later vele van de landen achter deze muur volwaardig lid zouden zijn van de Europese Unie. Er is ontegensprekelijk kritiek te leveren op de wijze waarop deze uitbreiding tot stand is gebracht. Velen zullen niet ten onrechte zeggen dat Europa onvoldoende op de uitbreiding tot 25 en op vandaag tot 27 landen was voorbereid, maar de uitbreiding zal zeker in de Europese geschiedschrijving geboekstaafd blijven als één van de politieke successen en hoogtepunten van de Europese éénmaking.
10
En vandaag zal niemand ontkennen dat Europa een moeilijke periode doormaakt. De Europese Conventie had Europa in 2003 op weg gezet naar werkbare instellingen en procedures, naar grondrechten voor de Europese burgers, naar meer transparantie en betrokkenheid,… De verschillende verdragen werden gebundeld in één overzichtelijk document, m.n. een grondwet voor Europa. Het Europese Conventie was een onverhoopt succes : 105 afgevaardigden uit 25 nationale regeringen, uit 25 nationale parlementen, uit het Europees Parlement en uit de Europese Commissie – ieder met hun eigen inzichten en belangen - waren het eens geworden over één document. Bovendien werd het
einddocument
even
later
zonder
noemenswaardige
wijzigingen
door
de
Intergouvernementele Conferentie overgenomen. De vreugde was evenwel snel bekoeld: de referenda in Frankrijk en Nederland zegden neen aan de voorgestelde Europese grondwet. Waar de Europese grondwet Europa terug een gezicht wou geven en de burgers sterker bij de besluitvorming wou betrekken, zegden de burgers in deze beide landen neen tegen de ontwerp-grondwet. De paradox van de referenda. Europa werd in een diepe crisis gedompeld. Uiteindelijk is het Duitse voorzitterschap er in geslaagd om de ontwerp-grondwet – of tenminste de essentie ervan – te redden. Het Portugese voorzitterschap heeft – gelukkig maar – de laatste hindernissen kunnen ontmijnen. We hebben een nieuw Verdrag. De Unie van 27 kan functioneren. Maar de onderliggende meningsverschillen hebben nog geen antwoord gekregen : Europa als economische ruimte of Europa als politiek project… Er valt te vrezen dat deze onderhuidse meningsverschillen zullen blijven meespelen… 8. Uitdagingen en conclusies Vanuit het oogpunt van regio's met wetgevende bevoegdheden moeten we vaststellen dat deze regio’s geen bijkomende ruimte hebben gekregen in het Hervormingsverdrag. De rechtstreekse betrokkenheid van deze regio's bij de Europese besluitvorming blijft afhankelijk van de desbetreffende afspraken die daarover in de betrokken lidstaten zijn gemaakt. De uitdaging en de opdracht blijven om de creatieve denkoefeningen over de plaats van regio's met wetgevende bevoegdheden in de Europese architectuur verder te zetten. Deze reflectie is noodzakelijk omwille van de zogenaamde Europese paradox. Deze paradox is dat kleine landen zoals, Luxemburg, Slovenië, Malta, Cyprus, Estland, …. rechtstreeks betrokken zijn bij de Europese besluitvorming, terwijl aan "naties zonder staat" zoals Vlaanderen, Baskenland, Catalonië, Wallonië, de Duitse Länder, enz. de mogelijkheid
wordt
ontzegd
om
rechtstreeks
te
participeren
aan
de
Europese
besluitvorming. Dit is een onhoudbare situatie die een oplossing moet krijgen en die de aanleiding
zou
moeten
zijn
voor
een
denkoefening
over
nieuwe
evenwaardige
11
partnerschappen, die moeten leiden tot meer impact van de regio's op het Europese bestuursniveau. Regio's zijn immers niet de onderaannemers van de staat. In
deze
bijdrage
ontwikkelde
ik
meerdere
argumenten
voor
een
rechtstreekse
betrokkenheid van de regio's in de Europese besluitvorming. Ik vermeldde o.a. dat het regionale beleidsniveau dichter bij de burgers staat, ik verwees naar de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel en ik benadrukte het feit dat regio’s op de hoogte zijn van de specifieke behoeften van hun burgers, enz. Voor al deze redenen is het belangrijk dat regio’s zouden kunnen deelnemen aan de voorbereiding van het Europese beleid en zeker in deze beleidsdomeinen die tot hun eigen bevoegdheden behoren. Het wordt stilaan tijd dat Europa en de lidstaten deze terechte bekommernis zouden erkennen. Wij staan voor de enorme opdracht en tevens uitdaging om de regionale realiteit in te passen in de Europese architectuur. We zullen op een creatieve wijze moeten reflecteren over de wijze waarop de verschillende bestuurslagen (lokaal- regionaal – nationaal – Europees) op elkaar kunnen inspelen opdat de Europese burger deelachtig kan worden aan het beleid en daaraan een democratische legitimatie kan geven. En we zullen moeten blijven ijveren voor de eigen plaats van de regio's met wetgevende bevoegdheden.
_____________
12