DE S P O O R W E G
UTRECHT-BREDA, N
OTA
NAAR AANLEIDING VAN DE DAARTOE BETREKKING HEBBENDE •OVERWEGINGEN IN DE AEDEELINGEN VAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL.
DOOR
A. C.
BROEKMAN,
Ingenieur bij de Staatsspoorwegen.
's G R A V E N H A G lï ,
M A R T I N U S N IJ H O F F. 1875.
2. Spoorwegen. 4. Merwöde-Betuwe n e t . ^ "-^ .
DE SPOORWEG
UTRECHT-BREDA. N OTA M A E AANLEIDING VAN DE DAARTOE BEÏKEKKING HEBBENDE OVERWEGINGEN IN DE AFDEELINGEN VAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL.
DOOR
A. C.
BROEKMAN,
Ingenieur bij de Staaisspoonoegen.
'SGRAVENHAGE,
MARTINUS NU HOF F. 187 5.
} y j.
I
I
Ëet dd. 27 Augustus jl. vastgesteld voorloopig verslag der Commissie van Rapporteurs over het wets-ontwerp tot aanleg van Staatsspoorwegen, met daartoe behoorende Nota van den heer Stieltjes bevatten, ten aanzien van een spoorweg Utrecht—Breda, het navolgende : A. VooRLOopia
VERSLAG.
«16». Eene kortere spoorwegverbinding van Amsterdam «over Utrecht met Antwerpen. «Tweeërlei richting kwam ter sprake. «De eerste van Utrecht over Vianen naar Gorinchem en «Breda, waarvan eene lijn Breda—Antwerpen zeker het «gevolg zoude zijn. Het is de oudste weg uit het hart van «ons land naar België en Frankrijk. «Voor Amsterdam ware de lijn voordeeliger dan die van «Amersfoort naar Nijmegen. «Men verwees naar de brochure: De spoorweg Utrecht— «Breda van den heer A. C. Broekman, ingenieur bij de «Staatsspoorwegen, in dit jaar te 's Gravenhage uitgekomen. «De groote vorderingen in den bruggenbouw en de onder«vinding, verkregen omtrent het weinig schadelijke der «bruggen voor de oevers bij ijsgang, maken, dat het bou«wen eener brug over de Merwede bij Gorinchem minder «bezwaar oplevert dan vroeger.
4 «Men zij met het bouwen van rivier-overgangen niet te «zuinig, maar spiegele zich aan het buitenland. Zoo bestaat «een spoorwegbrug boven Mainz; er zal een tweede brug « beneden Mainz gebouwd worden. Naar men zegt komt ook «bij Keulen een tweede brug. «Meer instemming ontmoette echter de richting Utrecht-«Dordrecht. Voor die lijn zijn niet drie bruggen (over de «Lek, de Merwede en de Oude Maas), maar is slechts een «brug noodig, namelijk over de Lek. Bij Dordrecht wordt «de brug gebruikt, die voor de lijn door de Betuwe moet «dienen, en de brug over de Moerdijk is evenzeer voor deze «lijn te bezigen. «Zoo lang het plan van den waterstaat, om de Maas in «de oude bedding naar het Keizersveer te leiden, hangende «is, ware eene brug bij dat veer en bij Gorinchem stellig «te ontraden. «Daarentegen schijnt de brug over de Lek meer gerecht«vaardigd dan eene brug bij Wageningen of Rhenen. (Zie «de Nota van den heer Stieltjes). «Ten voordeele dezer richting werd nog aangevoerd, dat «zij bevorderen zou een spoorweg van Gouda naar Gor«kum, waarover gedacht wordt, en die gevoegelijk door "de Rhijnspoorweg-Maatschappij zou kunnen worden geëx« ploiteerd.» B. NOTA VAN DEN HEER STIELTJES.
«6°. Ofschoon geen groot bezwaar hebbende tegen de «gekozen hoofdrichtingen, begrijp ik niet waarom lijnen «zijn weggelaten, die zeer goede uitkomsten beloven, bijv. « eene lijn van Amsterdam door de Haarlemmermeer naar «Leiden en dan direct naar Rotterdam; eene lijn van «Utrecht direct naar Dordrecht, waardoor met ééne brug
s «over de Lek, eene nieuwe aansluiting naar het Zuiden «wordt verkregen en de bruggen over de Merwede bij «Dordrecht en over de Moerdijk beter geutiliseerd. «Die lijn is gemakkelijker en minder kostbaar dan de «lijn Utrecht—Gorinchem—Breda, waarin minstens drie «groote bruggen noodig zijn; zoolang het waterstaatsplan «van de Maas weer in de oude bedding terug te leiden naar «het Keizersveer niet is uitgevoerd, biedt die lijn over« wegende bezwaren aan. «Die nieuwe brug over de Lek tusschen Utrecht en «Dordrecht schijnt mij toe beter gemotiveerd te zijn dan die «bij Rhenen of Wageningen. «Die Lekbrug zou dan tevens later voor eene verbinding «van Gouda met Gorinchem benut kunnen worden.» Bij deze voorloopige beoordeeling houde men wel in het oog, dat het hier een ontwerp betreft, dat, inderdaad, ten gevolge van de overbruggingen, belangrijke kosten met zich voert, en die omstandigheid wel als het meest voor de hand liggende bezwaarpunt kan aangenomen worden Wanneer ik dan ook niet schroomde dien kostbaren weg onder de algemeene aandacht te brengen, geschiedde zulks niet, dan nadat, op grond van de overwegingen in mijn vroeger verslag in hoofdtrekken nedergelegd, bij mij de overtuiging was gevestigd, dat inderdaad de veelzijdige, daaraan verbonden belangen, die kosten alleszins wettigden. Uit deze aangehaalde stukken blijkt dan ook, dat de bestaande lijnen tusschen Utrecht en Antwerpen niet meer voldoende geacht worden, dat de behoefte aan betere verbinding met het Zuiden zich doet gelden en de quaestie teruggebracht is tot de vraag, op welJce ivijze het doel hest te bereiken ware.
6 De bedenkingen nu, tegen de voorgestelde lijn aangevoerd, zijn van tweeërlei aard, en betreffen: 4". De onderwerpelijke spoorweg met betrekking tot eene lijn Utrecht-Dordrecht, 2". De overgang van het Oude Maasj e nabij het Keizersveer. Bij de nadere uiteenzetting dezer beide punten, die ik mij hier voorstel, zal i k , in overeenstemming met den aard mijner vroegere opdracht, mij bepalen tot zoodanige algemeene toelichting, als strekken kan, om de zaak te dezen aanzien voldoende te beoordeelen. Na de ontvangst, welke voorloopig bij de Vertegenwoordiging aan het ontwerp mocht te beurt vallen, zal dit wellicht er toe kunnen bijbrengen, de aldaar gerezen bezwaren te verlichten, zoo niet weg te nemen.
I. D E ONDERWEEPELIJKE SPOOUWEG MET BETREKKING TOT DE
LIJN UTRECHT-DORDRECHT.
De spoorwegen, welke hierbij in vergelijking komen, hebben de navolgende lengten: De voorgestelde lijnen: Utrecht-Dordrecht 48 K. M. Utrecht-Gorinchem-Breda 63 » » Mitsdien: Utrecht-Dordrecht-Breda 78 // » Utrecht-Gorinchem-Breda 68 » » terwijl de bestaande lijnen : Utrecht-Rotterdam-Breda 100 » » en Utrecht-Boxtel-Breda 99 » » waaruit blijkt dat de tegenwoordige [afstand van 99 ,/ »
7 der steden Utrecht en Breda eene vermindering ondergaat door de lijn Utrecht-Dordrecht-Breda van 21 K. M. Utrecht-Gorinchem-Breda » 36 » » Wijders heeft men: Utrecht-Dordrecht-Antwerpen (Zwal.-Zev.) 121 j » Utrecht-Breda-Antwerpen 112 » » terwijl de bestaande lijn : Utrecht-Rotterdam-Antwerpen (Zwal.-Zev.) 143 » » waaruit blijkt dat de tegenwoordige afstand der steden Amsterdam en Antwerpen eene vermindering ondergaat door de lijn Utrecht-Dordrecht van 22 » » Utrecht-Breda-Antwerpen van 51 » » In overeenstemming met deze resultaten schreven wij op bladz. 1-5 van het Verslag: «De lijn Utrecht-Gorinchem-Breda vormt, doorgetrokken «tot Antwerpen, de kortste verbinding van Utrecht met «Antwerpen,» Intusschen was dit slechts één van de gronden, welke ons tot het besluit brachten niet slechts van de noodzakelijkheid der lijn zelve, maar bepaaldelijk ook van de wenschelijkheid, om den aanleg daarvan te doen voorafgaan aan of te doen samengaan met dien van andere dwarslijnen. Het was zelfs niet uitsluitend de belangrijke afstandsvermindering , die wij vooropstelden; immers: wij wezen dit zelfs niet door cijfers uit, maar dit belang, vereenigd met de andere in 't Verslag uiteengezette belangen, beheerschte het geheel. Eene secondaire lijn, welke slechts eenige afsnijding beoogt, moge aan dat enkele belang eenigermate te gemoet komen, zelfs ten gevolge van haar bestaan medewerken
8 om de meest rationeele hoofdlijn te vertragen, maar — wanneer deze laatste desniettegenstaande haar raison d^être behoudt — brengt het toekennen der prioriteit aan zoodanige secondaire richting juist niet mede, noch dat hierdoor een doelmatig onderling verband van het spoorwegnet ontstaat , noch dat zulks tot economie strekt. Ter nadere aanwijzing hiervan merken wij het volgende op. Gorinchem is, ten gevolge van hare geographische ligging, bestemd een natuurlijk kruispunt te worden. Men denke slechts, behalve aan de lijn Dordrecht-Gorinchem-Elst aan de verschillende ter sprake gebrachte te Gorinchem samenkomende lijnen, als : Gorinchem-Utrecht, Gorinchem-Breda ,Gorinchem-^s Hertogenbosch en Gorinchem-Gouda. De gebrekkige verbinding van 's Hertogenbosch met Rotterdam, Dordrecht en Gorinchem, ook na den aanleg van den spoorweg Dordrecht-Elst, zal ongetwijfeld te eeniger tijd een zijtak van Gorinchem naar 's Bosch, in onmiddellijke gemeenschap met gemelden spoorweg ten gevolge hebben; terwijl de ter sprake gebrachte lijn Gouda-Gorinchem . waarop men zich beroept ten gunste der lijn UtrechtDordrecht, zich evenmin denken laat, zonder eene aansluiting met 's Bosch en Breda. Let men bovendien op de verschillende reeds in 't Verslag aangewezen gronden, welke den spoorweg Breda-Gorinchem-Utrecht zelf noodzakelijk maken, dan wordt men geleid tot het besluit, dat eene overbrugging van de Merwede te Gorinchem waarlijk niet kan uitblijven. Deze zienswijze juist zijnde, wordt alzoo door eene lijn (Jtrecht-Dordrecht het spoorwegnet geenszins met eene spoorwegbrug verminderd, (1) maar wel wordt door haar de over(1) Hierna zal blijken, dat de brug over het Oude Maasje bij het Keizersveer niet te rekenen is tot de groote bruggen.
9 gang van de Lek dadelijk op minder doeltreffende plaats gebracht, zoodat zelfs — wanneer later, nadat omtrent den overgang van de Merwede beslist zal zijn, eene lijn UtrechtGorinchem mocht tot stand komen — zulks den aanleg van een brug meer ten gevolge zou hebben. Aanvankelijk vermeenende de zuinigheid betracht te hebben, blijkt dan later het tegendeel, en zulks bovendien ten nadeele van tal van belangen. Vooral, waar het geldt eene verbinding tusschen de hoofdpunten van het Nederlandsch en Belgisch verkeer, mag het geen onverschillige zaak heeten, of die verbinding plaats heeft door één doorloopenden weg, dan wel door eene aaneenschakeling van verschillende lijnen, die gedeeltelijk eene geheel andere bestemming tevens hebben. Men lette hierbij op het rebroussement te Dordrecht en vooral op het gedeelte Dordrecht-Zwaluwe, waarin zich de brug te Moerdijk bevindt, waarvan niet slechts de bovenbouw, maar tevens de onderbouw, voor enkel spoor is ingericht, welk gedeelte niettemin èn het verkeer van Oost naar West, èn van Noord naar Zuid zou moeten opnemen. Zoodanige toestand als men zich ten gevolge der lijn Utrecht-Dordrecht voorstelt, kan onmogrlijk in het belang zijn, noch van een behoorlijk doorloopend verkeer, noch van goede aansluitingen, noch van de veiligheid, doch kan er slechts toe leiden, om naast de brug te Moerdijk weldra een tweede brug onmisbaar te doen zijn, en de voor de lijn Dordrecht-Elst bestemde brug wellicht reeds dadelijk voor dubbel spoor te moeten inrichten, hetgeen intusschen met de vooropgestelde besparing van kosten bij de lijn UtrechtDordrecht geheel in strijd zou zijn. Maar nog afgezien van kosten, ontstaat de vraag of zulks in overeenstemming zoude zijn met de belangen van scheepvaart; men herinnere zich, dat de overgang van het Hol-
11 « of Gorinchem—Utrecht groote voordeden zou geven boven «de lijn Gorinchem—Kuilenburg—Amersfoort, maar de dan «noodige brug over de Lek, ergens bij Schoonhoven ot «Lexmond, heeft mij van die lijn doen afzien en mijne «keuze bepaald bij zoodanige richting, waarin de bestaande «brug van Kuilenburg kan benuttigd worden.» Terecht wordt er echter in het Voorloopig Verslag op gewezen, dat men niet te zuinig zij met het bepalen van rivierovergangen. Zijn toch de rivieren eenerzijds in de richting hunner lengte de krachtigste middelen tot bevordering van onderlinge gemeenschap en verkeer, anderzijds vormen zij daarentegen een geduchte hinderpaal. Waar nu geen kosten worden gespaard, om de rivieren te beter aan hunne nuttige bestemming te doen beantwoorden, zij men tevens wèl bedacht om te gelijk hunne nadeelige zijde op te heffen, en zooveel mogelijk de beletselen weg te nemen, die zij tegen het vrije verkeer opleveren. Van dat standpunt gezien, worde het der onderwerpelijke lijn niet als een nadeel toegerekend, dat zij kolossale overbruggingen vordert, maar veeleer als eene afdoende verbetering, als een krachtig middel tot opheifmg van den natuurlijken scheidsboom, dien de rivieren tusschen aan elkander grenzende streken vormen, dat dientengevolge reeds hare groote voordeelen met zich brengt, en hierdoor tevens het belang der lijn zelve verhoogt. Bovendien mag hier de aandacht gevestigd worden op de tegenwoordige gunstige tijdsomstandigheden voor de uitvoering van zoodanige groote werken. Niet alleen dat ons land eene groote mate van welvaart geniet, welke het ons mogelijk maakt die thans te ondernemen, ook de ijzerprijzen zijn op het oogenblik tot eene bijzondere laagte gedaald-
10 landsch Diep te Moerdijk geschiedt door eene lage brug met draaibrug, welke bovendien, naarmate de Nieuwe Merwede haar voltooiing nadert, al meer en meer dienst zal gaan doen. Het geldt hier dan ook niet slechts de keuze tusschen twee in lengte verschillende richtingen Utrecht—Dordrecht— Antwerpen en Utrecht—Gorinchem—Antwerpen, maar het geldt hier bovendien eene ingrijpende verandering in het onderling verband van ons spoorwegnet; het geldt de vraag, of zoodanig concentreeren van lijnen, als door de lijn Utrecht—Dordrecht ontstaat, gewenscht is, waar de beste gelegenheid bestaat, om door de lijn Utrecht-GorinchemAntwerpen dit te voorkomen. Mocht dan ook, zelfs nè, overweging van de hierna behandelde quaestie van overgang van het Oude Maasje, bezwaar blijven bestaan, om titans reeds tot den aanleg van het gedeelte Gorinchem-Geertruidenberg over te gaan, dan nog meenen wij dat het voorshands aanleggen der lijn Utrecht—Gorinchem in aansluiting aan de lijn Dordrecht-Eist de voorkeur zoude verdienen; dan wordt althans gewerkt in de richting van de op den duur meest doelmatige lijn, is al vast aan de belangen der defensie tegemoet gekomen, en zou zoo spoedig mogelijk, als de omstandigheden daartoe gunstig genoeg geoordeeld worden, de geheele lijn in aansluiting met het gedeelte Geertruidenberg—Breda, uitgaande van 's Bosch langs de Langstraat, voltooid kunnen worden. Dat voorts meening van vert, getuigt voorkomende
eene lijn Utrecht—Gorinchem, ook blijkens de erkende autoriteiten, groote voordeelen oplede volgende opmerking van den heer Stieltjes, op bladz. 51 van:
Mededeelingen over de concessie-aanvrage voor binnenlandsche spoorwegen door de BoUerdamsehe Bank c. s., te weten :
«Het is mij niet ontgaan, dat eene lijn Dordrecht—Utrecht
12 Ter staving hiervan laten wij eene opgave volgen van de prijzen van het Engelsch courant plaat- en hoekijzer, van het jaar 1869 tot op den tegenwoordigen tijd.
PRIJS PER 100 KILOGRAM. DATUM. PLAATIJZER.
Augustus Maart Mei September November Maart Mei September Juli November Februari April Mei Juli Januari April Mei Februari Tegenwoordig
1869. . 1870. . »
. .
»
. .
»
. .
1871. . »
. .
»
. . _
1872. . »
))
. .
»
. .
»
. .
1874. . »
. .
»
. .
1875. . y>
. .
/
9.50
» j) »
9.— 9.50 9.—
ƒ 11.—
» 10.75 » 10.50 » 10.75 » 1450
. .
1873. .
HOEKIJZER.
» 15.25 » 18.— » » » » )) ))
17.50 16.50 1425 14— 11.50 10.50
» 10.— » 14— » 15.50 » )) » » » » » »
17.50 18.— 17.— 15.75 13.75 13.50 11.— 10.—
Hieruit blijkt alzoo, dat de ijzerprijzen in 1870 tot / 9.— per 100 KG. daalden, de laagste stand, die ooit bereikt werd; daarop in 1873 stegen tot juist het dubbel of f 18.—
13 per 100 KG. en thans wederom gedaald zijn tot ƒ 10.— per 100 KG. of nagenoeg tot den laagsten stand in 1870 terwijl die prijzen nog steeds dalende zijn. Men make zich deze omstandigheden ten nutte, nu tegelijkertijd onze krachten zulks toelaten.
I I . DB OVBKGANG TAN HET OUDE MAASJE NABIJ HET KEIZEUSVEER.
De ten deze opgeworpen bedenking staat in verband met het omvangrijke stelsel van rivierverbetering, dat reeds sedert geruimen tijd in ons land in uitvoering wordt gebracht. Ten einde deze zaak met juistheid en zelfstandig te kunnen beoordeelen, schijnt eene korte uiteenzetting hiervan van het meeste belang. In vroegere aloude tijden, schijnt de rivier de Maas een geheel andere loop als thans gevolgd te hebben. Het tegenwoordige Oude Maasje, dat zich van even boyen Heusden door de Langstraat naar Geertruidenberg uitstrekt, alwaar het in den Amer en verder in het Hollandsch Diep uitmondt, zou toen de bedding van de Maas uitgemaakt hebben, die verder door het eiland van Dordrecht, Beijerland en het land van Putte liep, alwaar Maas en Waal zich vereenigd in zee stortten. Het gedeelte der tegenwoordige Maas van Heusden tot Woudrichem zou toen, evenmin als de gaten van Voren en St. Andries bestaan hebben, zoodat Maas en Waal volledig afgescheiden waren. Tien eeuwen geleden echter volgde de Maas reeds hare tegenwoordige bedding van Heusden naar Woudrichem, waardoor zij, evenals te Heerewaarden door de gaten van
14 Voren en Si. Andries welke echter in 1728 en 1856 met behoud van de Heerewaardsche overlaat gedicht werden, met de Waal in onmiddellijke gemeenschap was, hetgeen dan ook vermoedelijk de verlanding van het Oude Maasje heeft bewerkt. In 1421, bij den St. Elizabethsyloed onderging deze toestand andermaal eene belangrijke wijziging, door dat sedert dien tijd het vereenigde Maas en Waalwater, in plaats van zich door haar oude bedding langs Dordrecht en Rotterdam in zee te storten, zich nu hoofdzakelijk over den Biesbosch en het Bergsche veld in het HoUandsche diep ontlastte. Dit had op hare beurt belangrijke opdrooging van het beneden gedeelte der gemeenschappelijke rivier de Merwede tengevolge, zoodat de scheepvaart aldaar dreigde gevaar te loopen, terwijl ter zelfder tijd ook de killen, die naar het Bergsche veld en het Hollandsch diep voerden meer en meer verdroogden, waardoor de geregelde afvoer van water en ijs ook langs die zijde allengs belemmering ondervond. Nadat deze gevaarvolle toestand gedurende geruimen tijd had bestaan was een terugkeer tot den voormaligen staat niet meer doenlijk; een afsluiten of krachtig beteugelen der killen bleek niet meer ondernomen te kunnen worden, zonder tot andere bezwaren aanleiding te geven, als van uitwatering der hooger gelegen polders, onvoldoende capaciteit van de dan blijvende beddingen voor den afvoer van water en ijs, en meer andere. Pogingen tot dichting, van de zijde van Rotterdam en Dordrecht in 't werk gesteld, werden belet en eerst in 't begin der 18*" eeuw toen het vaarwater der Merwede al meer en meer dreigde verloren te gaan, begon men handen aan 't werk te slaan, doch op geene afdoende wijze. Eerst sedert omstreeks 1850, na een tijdsverloop van meer dan vier eeuwen sedert het onderloopen van den Zuid-Holland-
15 schen waard, houdt men zich bezig met de uitvoering van een vast plan, waarbij men zich voorstelt om gaandeweg in de verschillende bezwaren te voorzien en allengs, zoo ten aanzien van de scheepvaart, als van den afvoer van water en ijs, een regelmatigen normalen toestand te scheppen. Een belangrijk gedeelte van dit plan bestaat in de vorming van de Nieuwe Merwede, eene rechtstreeksche verbinding van de Merwede met het HoUandsch diep, die, door middel van de aldaar laag afvloeiende ebben, bestemd is, om een geregelden afvoer van water en ijs te bewerken en dusdoende voor de verwarde werking van den St.-Elizabethsvloed een regelmatige uitweg in de plaats te stellen. Deze arbeid, welke van grooten omvang is en tevens veel omzichtigheid en geduld eischt, is thans in vollen gang, zonder dat zich evenwel nog bepalen laat, wanneer die ten einde gebracht zal kunnen zijn. Lang, vóórdat de uityoering van dit werk werd ondernomen, reeds in 1823, werd door Kraijenhoff nog eenander middel tot rivierverbetering ter sprake gebracht, namelijk de scheiding van Waal en Maas. //Bij een door hem uitgegeven geschrift: »Proeve van een ontwerp tot scheiding der rivieren de „Waal en de Boven Maas, en het doen afloopen dezer ,/laatste over hare oude bedding op het Bergsche Veld," stelde hij zich onder meer voor, de Maas van het Heleinde, tusschen Heusden en Bokhoven, te leiden naar het Oude Maasje, en verder de oude bedding te doen volgen tot aan den Amer ten einde alzoo langs korteren weg, onafhankelijk van de Waal, de Maas naar het HoUandsch diep te leiden De beide Staats-Commissiën, ter zake rivier-afleidingen, ingesteld in 1821 en 1838, waarvan de laatste haar verslag eerst in 1§50 uitbracht (zie Bijlagen tot de begrooting van
16 uitgaven 1851, 108—9) evenals zelf het daarop gevolgde bekende rapport van de Waterstaats Ingenieurs Ferrand en van der Kun, lieten evenwel het denkbeeld ter heropening van het Oude Maasje als hoofdrivier geheel onvermeld en namen dit werk dan ook niet onder hunne voorstellen ter rivierverbetering opBij een hernieuwd onderzoek, tengevolge der overstroomingen van 1857 en 1860, ingesteld door de Inspecteurs van der Kun, Fijnje en Conrad, werd intusschen aan die aangelegenheid niet alleen de meeste aandacht geschonken, maar de heropening van het Oude Maasje bovendien als een van de krachtigste middelen van rivierverbetering voorgesteld , waarvan dan ook door ^s Rijks waterstaat een meer uitgewerkt ontwerp werd opgemaakt. Nevens de Nieuwe Merwede zou eene tweede veel vermogende monding tot afvoer van ijs verkregen worden, en daardoor gemelde rivier geheel ontlast worden van het Maasijsj de thans te Woudrichem zijdelings invallende stroom, die als een der hoofdoorzaken van het zich zetten van het ijs op de Waal en Merwede werd aangemerkt, zou ophouden, terwijl de beddingen een meer normaal profil zouden verkrijgen. Ten gevolge van de laag afloopende ebben te Geertruidenberg, en den verkorten weg naar zee, zou de Maas ten opzichte van haar waterafvoerend vermogen in belangrijk gunstiger toestand geraken en daardoor een krachtige grond gelegd zijn om den tegenwoordigen ongunstigen toestand van Braband bij hooge Maasstanden, te doen ophouden of althans te verbeteren. De aldus te vorraen nieuwe rivier zou eene totale lengte van niet minder dan onj^eveer 2 1 % Kilometer of 4 uur gaans hebben, waarvan 8 Kilometers geheel nieuw en ISYj Kilometers in de bedding van het Oude Maasje vallen, dat
ir aan het beneden einde bij het Keizersveer omstreeks 100 M. breed is en bovenwaarts allengs van minder beteekenis wordt. Zij zou een zomerbed behoeven van minstens 150 M. breedte en weêrszijds met behoud van een winterbed van minstens 500 M., voorzien behooren te worden van bandijken, ter kruinshoogte van 6.— tot 7.— M. + A. P. aan het boveneinde en 4.— M. -|- A. P. aan het benedeneinde. Voor den Noordelijken dijk kunnen voor een deel de bestaande dijken benuttigd worden, die daartoe eenige ophooging en verzwaring zouden vereischen, doch de Zuidelijke bandijk zal, ten einde de Langstraatsche buitenpolders te beöchermen, geheel nieuw opgeworpen moeten worden. De verschillende haventjes, strekkende van den Langstraatschen dijk naar het Oude Maasje, welke zoo voor scheepvaart als uitwatering dienen, zullen dien ten gevolge in een hulpkanaal zuidelijk langs evengenoemden bandijk moeten opgevangen worden, welk kanaal door een schuten uitwateringssluis aan het benedeneinde der nieuw te vormen Maas met deze in verbinding te stellen is. De Maastak tusschen Heusden en Woudrichem zou mogelijk geene afsluiting behoeven en aan beide einden in vrije gemeenschap kunnen blijven met de Waal en Maas. De drie Inspecteurs geven dan ook in hun evengemeld rapport in overweging, de beslissing daaromtrent te verdagen tot nadat de Nieuwe Maas zal gevormd zijn, als wanneer zal kunnen blijken of afsluiting aan een der einden door eene schutsluis al of niet wenschelijk is. Verder ontstaat de vraag, of de verlaging van den waterspiegel in de Maas, ook aan het bovengedeelte van deze rivier, met het oog op de scheepvaart, werken zal noodzakelijk maken, welke andere waterstaats- en particuliere belangen bij zoodanige verandering van toestand voorziening
18 zullen eischen; en eindelijk wat men bij de uitvoering vati het plan voor heeft met de Beersche Maas, de Heerewaardsche en Baardwijksche overlaten en de onhedijkte gronden bij Bokhoven. Na aldus de grootschheid en uitgebreidheid van het denkbeeld tot scheiding van Waal en Maas te hebben geschetst, wijzen wij op de volgende omstandigheden: 1°. dat de heropening van de Oude Maas niet onder de oorspronkelijke werken tot rivierverbetering was opgenomen, doch eerst door 's Rijks waterstaat voorgesteld werd na de overstroomingen van 1855 en '60, toen de Nieuwe Merwede nog in het begin van vorming was, en hare toekomstige werking alzoo bezwaarlijk met zekerheid te beoordeelen was; 2°. dat na dien tijd gebleken is, dat de Nieuwe Merwede meer en meer aan de gunstige verwachting beantwoordt, en belooft zulk een gunstigen invloed uitteoefenen op de Waal en Maas, zoo op de bodemdiepte en waterspiegel als op den geregelden afvoer van ijs, dat die omstandigheid zonder twijfel veel zal kunnen bijbrengen tot verdaging van het plan tot heropening van de Oude Maas; 3°. dat het een werk is, dat èn bij de uitvoering, èn in zijne gevolgen groote kosten en velerlei voorzieningen met zich brengt; omstandigheden die licht van zoo bezwarenden aard kunnen worden, dat de uitvoering ook uit dien hoofde steeds wordt verschoven j wellicht voor goed opgegeven; thans toch zijn 50 jaar verloopen sedert Kraijenhoff dat plan voorstelde, en 15 jaar sedert het door 's Rijks waterstaat in bescherming ge* nomen werd. Hieruit volgt alzoo, dat men de overbrugging van de Oude Maas afhankelijk zoude stellen van een werk, dat
19 wellicht nog langen tijd op zich zal doen wachten; terwijl — zooals wij ons voorstellen thans aantewijzen — de spoorwegwerken aan de Oude Maas zoodanig kunnen aangelegd worden, dat deze geen bezwaar opleveren, wanneer te eeniger tijd het plan tot heropening van die rivier in^ uitvoering mocht komen. Daartoe merken wij op dat het Oude Maasje thans bestemd is tot afvoer van het water van de Baardwijksche overlaat, tot uitwatering van de Langstraatsche buiten- en binnenpolders en van het land van Altena en Heusden, en eindelijk tot scheepvaart op de plaatsen aan de Langstraat. Wegens den belangrijken waterafvoer van het Oude Maasje, bij werking van den Baardwijkschen overlaat, is het van belang de tegenwoordige bedding niet door pijlers te vernauwen, terwijl tevens .voor de scheepvaart eene draaibrug gevorderd wordt. Dienovereenkomstig zou het zomerbed, ter plaatse van den overgang gebracht kunnen worden tot de breedte van minstens 150 M., welke de later om te leggen Maas aldaar zou behoeven, en de aldus verbreede geul kunnen overgegaan worden met eene lage vaste brug van 100 a 120 M. spanning èn eene draaibrug, weêrszijds in aansluiting met lage spoorwegdammen. Komt nu het eyengemeld plan te eeniger tijd tot uitvoering, dan nóg zal, de scheepvaart kunnen volstaan met eene lage brug met beweegbaar gedeelte, op grond: 1". dat de Maas met de Waal in verbinding blijft, hetzij al of niet door een schutsluis; en 2°. dat ook bij de bruggen te Dordrecht en Moerdijk, die zeker in veel ongunstiger toestand verkeeren, dat beginsel werd aangenomen. Het zal dus alsdan slechts noodig zijn de dammen, vallende in het winterbed, zooveel noodig op te ruimen, en de gevorderde doorlaten in den drooge te maken.
20 Ten overvloede wordt nog opgemerkt, dat de pijlers bovendien zoodanig kunnen aangelegd worden, dat zij een later optrekken daarvan mogelijk maken. Dat de spoorwegwerken zooveel mogelijk behooren ingericht te worden in overeenstemming met het plan van scheiding van Waal en Maas, ligt voor de hand, maar dat zij op de beslissing in deze zouden moeten wachten, komt ons voor geen voldoenden grond te hebben; veeleer zouden Avij genegen zijn te wijzen op de uitnemende diensten, die een spoorweg alsdan zal kunnen bewijzen.
l^'