De spiegel van Gods verbondsgeschiedenis [Hosea 12]
Rik Meijer Jan Willem Uringa Exegesescriptie OT I Prof. G. Kwakkel
INHOUDSOPGAVE
Inhoudsopgave
2
Inleiding
3
Hosea, de profeet en zijn tijd
4
Tijd
4
Profeet
5
Boek
6
Hosea 12
9
De tekst
9
Filologische analyse
10
Structuur
15
Inhoud en exegese
16
Synthese
21
Literatuur
23
2
Inleiding God is liefde. Het is dé belijdenis van de hele christelijke kerk. Een korte zoek via Google geeft aan dat het zowel dé naam is van allerlei baptistengemeenten, als ook het thema van de encycliek uit 2005 van Paus Benedictus XVI. Dat God liefde is, is het belangrijkste nieuws voor vandaag. En gelukkig belijdt de gemeente van Christus dit steeds maar weer. Helaas is de praktijk in ons leven vaak dat we het wel een keer geloven. De verwondering verschraalt snel na verloop van tijd en de band met God kan oppervlakkig worden. Want, we zijn steeds weer die arme zondaars, maar gelukkig wil God steeds weer vergeven! Heb ik schuld, dan kan dat worden opgelost door Christus. We horen het vaak en het klinkt snel hol. Hosea laat zien hoe spannend een leven met God is. Niet oppervlakkig of hol. Het twaalfde hoofdstuk geeft hiervan een duidelijke illustratie en laat iets zien van Gods liefde voor zijn mensen. Van dit hoofdstuk geven we in deze scriptie een exegese, in het kader van het vak Oude Testament 1 (Master 1). We zullen eerst iets vertellen over Hosea als persoon en in welke tijd hij leefde. Ook gaan we in op het boek zelf om vervolgens over te gaan op de tekst van Hosea 12 de inhoud. We sluiten af met een synthese. We kiezen voor een meer synchronische dan diachronische benadering van exegetiseren. Naar ons idee heb je nu eenmaal te maken met de tekst die er ligt. Allerlei mogelijke teksten of mondelinge overleveringen die aan de tekst vooraf zouden gaan, blijven voor ons vaak –grof gezegd- natte vinger werk. Wel blijft er genoeg spannende leesstof over. Oordeelt u zelf. Kampen, november 2007 Rik Meijer Jan Willem Uringa
3
Hosea, de profeet en zijn tijd Tijd De profeet Hosea trad volgens Hosea 1,1 op toen Jerobeam II koning van Israël
1000
was en toen Uzzia, Jotam, Achaz en Hizkia in Juda regeerden. Het is lastig dit in
Verenigd Koninkrijk Israël. Gouden eeuw onder David en Salomo
een chronologisch overzicht te passen.1 Zo is er geen duidelijkheid over de datering van het einde van Jerobeam II en bestaat er verschil van mening over
930
de regeringstijd van Pekach. Al met al gaat men er vanuit dat Hosea ongeveer
Verdeeld in Noord en Zuidrijk (Juda en Benjamin)
tussen 750 en 715 v.Chr. leefde.2 Om deze tijd te plaatsen, geven we een korte inleiding in de geschiedenis vanaf het jaar 1000. Het verenigd koninkrijk Israël had toen onder David en Salomo een gouden eeuw beleefd tot 930, maar daarna raakte het verdeeld in een
9e en 8e eeuw Assyrië een dominante macht, net als Aram (Syrië) tot 754 Assyrië zelf onder druk Bloeitijd voor Israël en Juda.
Noord- en een Zuidrijk.3 Juda en Benjamin behoorden tot het Zuidrijk en de rest Daarna rukt Assyrië weer op, van Israëls stammen tot het Noordrijk. In de 9e en 8e eeuw werd Assyrië steeds meer het dominante rijk. Salmanassar III (858 tot 824) leidde grote veldtochten naar het westen. En ook Syrië (Aram) was een bedreiging voor Israël, want onder leiding van Hazaël werden grote delen veroverd (2 Kon 10,32-33). Later werd Assyrië de grote wereldmacht door de macht van Syrië te breken. Ook Israël (koning Jehu) betaalde tribuut aan Salmanassar van Assyrië. Wanneer echter de grenzen van Assyrië zelf onder druk komen te staan ontstaat er weer ruimte voor Israël en Juda (2 Kon 14). Voor Israël kwam er weer een periode van welvaart.
door allerlei landen te veroveren, waaronder Israël die ten tijde van koning Menachem tributen betaalde. 750750-715 Profeet Hosea (tijdens Jerobeam II van Israël en Uzzia, Jotam, Achaz en Hizkia van Juda) 734 Syro-Efraïmitische oorlog Deportatie van veel Israëlieten 722 Verwoesting Samaria Salmanassar voert de overgebleven Israëlieten weg.
Maar daarna ontstond er weer onrust. Er volgden een aantal staatsgrepen en Assyrië werd weer sterk. Vanaf ongeveer 745 herstelde dit rijk zich door allerlei landen te veroveren, waaronder Israël die ten tijde van koning
Figuur 1, Tijdbalk
Menachem tributen betaalde (2 Kon 15). De zoon van deze Menachem, Pekachja, werd door zijn adjudant gedood. Deze adjudant Pekach werd toen koning van Israël en samen met koning Resin van Aram trok hij tegen Jeruzalem ten strijde (de zogenaamde Syro-Efraïmitische oorlog rond 734 – 2 Ko 16,5-9 en 2 Kron 28, 5-21). Maar koning Achaz van Juda riep de hulp in van Tiglatpileser uit Assyrië. Deze trok op tegen Damascus en nam die in. Juda kwam nu onder directe invloed van Assyrië, want Achaz moest tribuut betalen. Verder viel Tiglatpileser Israël 1 2 3
Dillard & Longman, 354. Dillard & Longman, 354. Volgens Vriezen en Van de Woude profeteerde Hosea van ongeveer 750 tot 725. Vriezen, 285. Zie voor een overzicht Provan 259-277. 4
binnen en deporteerde veel inwoners (2 Ko 15, 29). Koning Pekach werd vermoord en zijn opvolger koning Hosea regeerde over een veel kleiner Israël, namelijk van Samaria en het gebergte van Efraïm. Van het noordelijke koninkrijk was dus niet veel meer over dan een rompstaat. Salmanassar V van Assyrië onderwierp hem, waarna hij tribuut moest betalen. Maar toen Hosea tegen Assyrië samenspande door afgezanten naar koning So in Egypte te sturen en ook geen schatting afdroeg (2 Kon 17,3-4) greep de koning van Assyrië in. Hij sloeg Hosea in de boeien en trok op tegen Samaria. Na een beleg van drie jaar werd zij in 722 door Salmanassar ingenomen en de overgebleven Israëlieten werden als ballingen meegenomen naar Assyrië. In Juda was Hizkia enkele jaren hiervoor koning van Juda geworden (2 Kon 18,1). Of de profeet Hosea deze ondergang van Israël heeft meegemaakt is niet duidelijk. Profeet Algemeen wordt aangenomen dat Hosea een geboren noord-Israëliet was met als werkterrein NoordIsraël. De tekst van het boek is ingewikkeld en werd/wordt vaak als corrupt beschouwd. Tegenwoordig houdt men er meer rekening mee dat dit te maken kan hebben met zijn afkomst. Hosea sprak wellicht een iets ander dialect dan het Hebreeuws dat wij kennen. Zijn taalgebruik was beïnvloed door zijn afkomst. Hosea was een profeet. Maar wat is dat, een profeet? Dit is een voortdurende vraag voor onderzoekers. Voor onze exegese is dit ook een relevante vraag, daarom willen we er een paar dingen over zeggen. Allereerst kun je zeggen dat profeten ‘wonderlijke figuren’ zijn voor mensen anno 2007. Ze pretenderen vaak direct contact met God te hebben gehad en geven vaak onthullingen over toekomstige zaken. Zeker sinds de Verlichting is het voor veel wetenschappers moeilijk deze pretentie serieus te nemen, omdat een beroep op bovennatuurlijk ingrijpen nauwelijks acceptabel is binnen de wetenschap.4 In onze visie sluiten geloof en wetenschap elkaar echter niet uit. Sterker nog: we gaan uit van een wereld die van God is. Dat betekent dat we denken dat God mensen direct kan aanspreken, en dingen laten zien die menselijk gezien onmogelijk zijn. Voor onze opvatting van profetie betekent dit dat het wél woorden van God kunnen zijn. Een profetie kan voorspellend zijn, wat overigens niet wil zeggen dat het zijn betekenis verliest bij vervulling. Profeten worden in de bijbel door God tot hun taak geroepen, denk bijvoorbeeld aan Mozes die door God werd geroepen om naar Farao te gaan (Exodus 3,10). Dat betekent niet dat hun blik op oneindig en hun verstand op nul stond. Want ze dachten ook zelf na over de boodschap die ze het volk brachten.5 Toch ging het niet om hun eigen woorden, maar om de woorden die de HEER in hun mond legde (Hos 1,1). Bij profetie gaat het vooral om de verhouding van God tot hoorders, in hun concrete tijd en situatie. Profetie is actueel.
4 5
Kwakkel, 7. Kwakkel, 184. 5
Boek Het boek Hosea is een 'profetisch' boek en valt binnen de collectie van de 12 kleine profeten. Dat wil niet zeggen dat de 12 profeten als eenheid gelezen moeten worden, want Hosea is een zelfstandig boek. Wanneer we het hebben over het bijbelboek Hosea kunnen we het rustig in de letterlijke zin over boek hebben. Het is geen verzameling van stukken tekst die bij elkaar gedaan zijn, en vervolgens afzonderlijk als boek dienst doen, zoals bijvoorbeeld de Psalmen. Het gaat om een boek, niet alleen vanwege het feit dat het om 'geschreven tekst' handelt, maar ook vanwege de literaire eenheid met een duidelijk begin, inleiding, en slot (conclusie), aldus Ben Zvi. Dit getuigt van een sterke tekstuele eenheid. Het boek is bedoeld en wil behandeld worden als een gezaghebbend geschrift. Dit blijkt alleen al uit de titel in 1,1 'Woord van God'. Het boek verschaft, naar eigen zeggen, kennis die zijn oorsprong vindt bij God. Gezien het feit dat dit boek voor literati, zoals de Masoreten, de moeite van het doorgeven waard was (kopiëren) en het feit dat het in de canon is opgenomen, kunnen we concluderen dat die autoriteit ook aan het boek werd toegekend. Naast dat het boek een profetisch boek is, is het ook een poëtisch boek. Hosea was een meester in de taal. De compositie van het boek getuigt van zijn artistieke vaardigheden. Een van de belangrijkste dingen is zijn gebruik van metaforen: geen andere profeet heeft zoveel gebruik gemaakt van vergelijkingen als hij. Maar hij gebruikt ook andere stijlfiguren, zoals asyndeton, herhaling van woorden, alliteratie en assonantie (bijvoorbeeld de resh in 12,2 en de gimel/lamedh in 12,12) en woordspel6 (bijvoorbeeld in 12,4
bqo[ß y] en bq:å[ - misschien het best te vertalen met 'cheater' (Jakob) en 'to cheat' = valsspelen). En in 7
hoofdstuk 12,2 gebruikt hij bijvoorbeeld Oostenwind als metafoor voor machtige landen ten oosten van Israël. Toch hebben wetenschappers ook moeite met het boek Hosea. Er komen vele hapaxen in voor en vreemde grammaticale constructies8. Daarnaast blijken heel wat verzen geen zinnige vertaling te kennen. Er wordt dan ook heel wat redactiekritiek losgelaten op de tekst van Hosea. Dit is wat ons betreft niet altijd even zinvol. De tekst ligt er zoals hij er nu ligt. Zorgvuldigheid noopt ons ertoe ons uitgangspunt in de Masoretische tekst te nemen. Het is tekst die overgeleverd is, en staat in een betrouwbare overleveringstraditie. Als de tekst erg grote problemen oplevert kan men uitwijken naar andere overleveringen. In Hosea zien we een basisstructuur die alle profetische boeken karakteriseert. Die structuur bestaat uit een inleiding, een conclusie en een serie van profetische uitspraken. Verder wordt Hosea niet direct gekenmerkt door een structuur. Arbitrair zouden we die kunnen kiezen afhankelijk van wie het woord 6 7 8
Macintosh, 1xi-1xv. Overigens hetzelfde woordspel als we die tegenkomen in Gen. 25,26. Dit zou ermee te maken kunnen hebben dat Hosea het dialect van het Noordrijk sprak, terwijl de meeste ons overgeleverde teksten uit het Zuidrijk komen. 6
voert, tot wie het woord gericht is, het thema of een ander criterium. Wel is iedereen het er over eens dat er een duidelijke breuk ligt tussen Hosea 1-3 en Hosea 4-14. Vele wetenschappers maken in het tweede deel nog een onderscheid tussen 4-11 en 12-14, als aparte profetieën. Inhoudelijk vinden we ook een basisconcept voor een structuur. Dit 'metanarratief'' kunnen we als volgt samenvatten: a) God koos Israël lang geleden uit als zijn volk. b) Israël kwam zijn kant van het verbond niet na c) God straft Israël. Maar omdat hij van zijn volk houdt, roeit hij hun niet uit en blijft hun God d) Omdat hij hun God blijft, zal hij in de toekomst de relatie tot zijn perfecte vorm brengen. Men kan Hosea typeren als een politieke columnist: hij beschrijft wat er politiek gebeurt en laat Gods onvrede daarover zien. In hoofdstuk 12 doet hij dat vanuit de geschiedenis van het volk tot dan toe. Het gaat steeds maar naar andere koningen en goden. Het boek Hosea is als volgt in te delen:
7
Deel I, hfst. 1-3 1,1
introductie op het boek
1,2-3,5
figuratieve profetie van Hosea, zijn trouwen met een hoer en uiteenzetting van de goddelijke bedoeling daarvan. Dit gebeurt in drievoud: 1,2-2,3
wat Hosea moet doen, de toekomst van Israël. Israël staat hier los van Juda (1,7)
2,3-2,25
Gods aanklacht en de hoop voor Israël
3,1-3,5
Hosea's tweede huwelijk, het lot van Israël
In dit gedeelte wordt de hoofdzonde van het volk Israël aan de orde gesteld, namelijk overspel. De volgende hoofdstukken diepen dat verder uit. Deel II, hfst. 4-14 4,1-11,11
tweede serie profetieën
4,1-19
inleiding op het rechtsgeding van God met Israël. Het volk moet wel gek zijn
5,1-7,2
de ziekte van de leiders van het volk aan het licht gebracht
7,3-7,16
Efraïms onbekeerlijkheid, bedrog en hardnekkigheid
8,1-8,14
De doem van Efraïm: ballingschap
9,1-9,17
In de ballingschap is geen dienst voor God, God zal hen verwerpen
10,1-10,15
God zal de beeldendienst (het overspel) vernietigen
11,1-11,11
God hield en houdt van Efraïm, maar Efraïm vertrouwde op zichzelf.
12,1-14,9
14,10
derde serie profetieën
12,1-12,15
De zondige geschiedenis van Efraïm en stamvader Jakob
13,1-14,1
De woede en de wraak van God
14,2-14,9
bekering en belofte
conclusie van het boek
8
Hosea 12, 12, De spiegel van Gods verbond De tekst Met hoofdstuk 12 begint volgens vele commentaren het derde en laatste deel van Hosea. In hoofdstuk 11 is de tweede serie profetiën afgesloten met een liefdesverklaring van God voor zijn volk. God hield van zijn volk vanaf dat het een kind was. En hoewel de straf gerechtvaardigd is, omdat Efraïm op zichzelf vertrouwde, houdt God nog steeds van hem. Hij belooft het niet te zullen vernietigen, het eens terug te roepen uit de woestijn, de ballingschap, en weer doen wonen in hun eigen huizen. In hoofdstuk 12 begint Hosea weer het bedrog van Efraïm aan de kaak te stellen. Daarvoor duikt hij in de geschiedenis. Dit hoofdstuk zullen we straks uitvoerig behandelen. Hoofdstuk 13 beschrijft dan wat dit met God doet, en wat God daarmee zal doen: zijn oog kent geen medelijden. Hier volgt de Hebreeuwse tekst van Hosea 12 uit de BHS:
12,4: Genesis 25,26, Jakob greep Ezau bij de hiel, vanuit de baarmoeder 12,5: Genesis 32,24-28, Jakob streed met God 12,5: Genesis 28,10-22, Gods gesprek met Jakob
12,10: Leviticus 23,42-43, het volk woonde in tenten.
12,13: Genesis 29, 1-20, Jakob bij Laban. 12,14: Exodus 3,10, Mozes naar Farao gezonden .
laer_ f" y. I tyBeä hm'rÞ >mbi W. ~yIrp:ê a. , ‘vx;k;’b. ynIbbUÜ s' 1. `!m")an/ < ~yviAÞ dq.-~[iw> lae-ê ~[i ‘dr" d[oï hd"ªWhywI) ~AY¨h-; lK' ~ydIqê ' @dErå wo > ‘xW: r’ h[,rî o ~yIr:øpa. 2, hB,r_ y> : dvowß " bz"Kï ' `lb'W( y ~yIrc:ï .mli . !m,v,Þw> Wtrokê y. I rWVåa-; ~[i ‘tyrIbW. hd"W_ hy>-~[i hw"hß yl;( byrIïw3> `Al* byviyî " wyl'lÞ [' ]mK; . wyk'rê d" K> i ‘bqo[y] -: l[;( dqopÜ .lwi > `~yhil( a{ -/ ta, hr"fî ' AnàAab.W wyxia_ -' ta, bq:[å ' !j,B,ÞB4; Al+-!N<xt; .YwI : hk'ÞB' lk'Yê Uw: ‘%a'l.m-; la, rf;Yw"Ü 5" `WnM'[( i rBEdï y: > ~v'Þw> WNa,êc'my. I ‘lae-tyBe( `Ar*kz. I hw"hß y> tAa+bC' h. ; yhelä a{ / hw"hß yw:6) bWv+t' ^yh,lä a{ Be hT'aÞ w; 7> `dymiT( ' ^yh,lÞ a{ -/ la, hWEïqw; > rmovê . ‘jP'v.mWi ds,x,Û `bhea( ' qvo[ï l] ; hm'rÞ >mi ynEïza> mo Ad±yB" . ![;n:©K8. yli_ !Aaß ytiac'îm' yTirv> ;ê[' %a:å ~yIrp:ê .a, rm,aYOæw:9 `aj.x-e( rv,a] !wOð[' yli-Þ Wac.my. I al{ï y[;y§ gIy-> lK' ~yIrc"+ .mi #r
yki²naO w' 1> 0 `d[e(Am ymeyî Ki ~ylihÞ a' \b' ^ïby. viA( a d[o± ytiyBer_ h> i !Azæx' ykinÞ Oaw' > ~yaiyê biNh> -; l[; ‘yTirB> ;’dwI 1> 1 `hM,d( a: ] ~yaiyÞ biNh> ; dy:bï W. WxBez_ I ~yrIwå v" . lG"lß G. BI ; Wyëh' aw>v-"å %a; ‘!wmi ~G:Ü `rm"v) ' hV'Þabi W. hV'aê Bi . ‘laerf" y. I dbo[Ü Y] :w: ~r"a_ ] hdEfä . bqo[ß y] : xr:bî Y. Iw1: 3 `rm"v) n. I aybinÞ b" W. ~yIrc"+ M. imi laerÞ f" y. -I ta, hw"±hy> hl'[ó h/ , aybin§ b" .W14 ~yrIW+ rm.T; ~yIrp:ß a. , sy[iîkh. 1i 5 `wyn"d) oa] Alß byviyî " AtêPr' >x,’w> vAJêyI wyl'[ä ' ‘wym'dw" > 9
Filologische Analyse
Hosea 12,1 12,1
Er bestaat een andere, engelse, versindeling, waar bij hoofdstuk 12 bij 12,2 zou beginnen, in vergelijking met onze telling. Die is voor ons niet van belang, wij volgen BHS.
bb;s' vx;K; hm'r>mi dwr
G, Qatal 3 m. pl. omgeven leugen(s) bedrog G, Qatal, 3 m. pl. Dolen: Deze stam in de Qatal vinden we alleen hier en in Jeremia 2,31. Het is een problematisch woord. We weten niet waar Hosea het vandaan heeft, kan in het akkadisch ‘schudden’ en in het arabisch ‘zoeken’ betekenen. HALOT geeft algemeen ‘roam about freely’, ook de voorgestelde vertalingen voor Hos12,1 komen hieropneer, ‘wandelen’ of ‘opweg met’. Wij kiezen, gezien de strekking van de tekst, voor dolen.
!ma
N, dlw. m. sg. Blijken betrouwbaar te zijn, trouw te zijn.
Efraïm heeft me met leugen omgeven, en het huis van Israël omgaf Mij met bedrog. Juda doolt nog rond met de HEER en blijft met de heiligen van El trouw.
Hosea 12,2
h['r'
G, dlw. m. sg. Weiden. Dit kan transitief zijn, ‘een herder weidt zijn kudde’, dit zou dan ‘voeden’ kunnen betekenen. Het kan ook intransitief vertaald worden, ‘een kudde weidt in de bergen’, dit zou dan ‘grazen’ kunnen betekenen. Omdat h[r hier een object heeft, nl. xwr, heeft het de transitieve betekenis, wij vertalen het ‘voeden’.
@d:r' bz"K' dvo hbr tr:K' lby
G, dlw. m. sg. Volgen, nazitten leugen geweld H, Yiqtol, 3 m. sg. To make numerous G, Yiqtol, 3 m. sg. (een verbond) sluiten Hp1, Yiqtol, 3 m. sg. (als cadeau) gebracht worden 10
Efraïm voedt zich met wind, zit de oostenwind oostenwind na, de hele dag. Het stapelt leugen op leugen en geweld op geweld. Met Assur sluiten zij een verbond en naar Egypte wordt olie gebracht.
Hosea 12,3
dq;P'
G, call to account. We vertalen met ‘gaat hij straffen’. Dit, omdat de inf. + l. voorafgegaan door w> doorgaat met het voorafgaande werkwoord, zie JM par. 124p. Daarmee krijgt het virtueel de waarde van een finite vorm. Hier treffen we dit na een nominale clausule.
bwv
H, yitol, 3 m. sg. (o.a.) 1. terugbrengen, terugleiden, 2. terugdrijven. 3. (een beweging) omzetten, 4. omkeren, teruggeven (‘to give back, meaning to repay’), 5. antwoorden, 6. terugbrengen, 7. bekeren van het kwaad, 8. herstellen.
De Heer daagt Juda voor het gerecht, de nakomelingen van Jakob gaat hij straffen, hij zet ze hun handel en wandel betaald.
Hosea 12,4
!j,B, bq;['
f. sg. Moederschoot G Qatal, 3 m. sg. Verraden, bedriegen, valsspelen., bij de hiel pakken. Deze vorm komt in totaal maar 4keer voor in de BHS. De vertaling is omstreden.
!Aa hr'f'
3 m. sg. Physical strength G Qatal, 3 m. sg. vechten
In de baarmoeder nam Jakob zijn broer beet. Man geworden, vocht hij met God.
Hosea 12,5
rwf
G, Yiqtol, 3 m. sg. G, Yiqtol, 3 m. sg. De tekst is over dit woord onzeker, de versies verschillen. Er zijn verschillende voorstellen. Bij de stam ‘hrf To struggle, strive. Bij de stam ‘rrf’ to rule over. Niet te verwarren met het werkwoord rwv II dat volgens HALOT 'to saw apart' betekent
la-tyb
de plaats waar iemand is wordt meestal voorafgegaan door een praepositie. Soms gebeurd dat niet, dan gaan we uit van een ‘accusative of 11
determination’, zoals hier. B is vrij algemeen, ook als het gevolgt wordt door een genitivus. Zie JM par. 126h.
lkoy"
G, Yiqtol, 3 m. sg. To endure, comprehend. Dit woord komt veel voor. HALOT stelt voor om dit woord in Hosea 12,5 te vertalen met ‘to prevail’.
!n:x' WnM'[( I
tD, Yiqtol, 3 m sg. Om een gunst vragen Andere handschriften, septuagint en syriaca lezen hier WM[I
Hij worstelde met een engel en hij overwon; huilend vroeg hij toen om een gunst. In Betel Betel ontmoette hij hem, daar sprak hij met hem,
Hosea 12,6
W
JM, par 177n. In poezie wordt de waw soms emphatisch gebruikt ‘with a nuance of affirmation’: Ik ben, bijna in de trant van: zowaar ik jullie God ben, zo…
Ar*kz. I
m sg, + sffx m sg 3. 1. mention (of a name); — 2. solemn naming or address of God
Hij, de Heer, de God van de machten: Heer is zijn naam! Hosea 12,7
bwv ds,x, rm;v' hwq
G, Yigtol, 2 m. sg. Keer je terug (subjectswisseling) m. sg. loyaliteit G, Imp. M. sg. Houd je aan! dat betekent zoveel als 'wees loyaal en rechtvaardig' D, Yiqtol m. sg. Wachten op
Keer terug naar uw God, wees loyaal en rechtvaardig en blijf blijf altijd op uw God wachten. wachten.
Hosea 12,8
qv;[' ~yInz: a> mo
Q, infinitief, nderdrukken, uitbuiten, bedriegen. HALOT wijst erop dat het hier absoluut gebruikt wordt en het om sociale of politieke verdrukking gaat. dualis, de twee schalen van een weegschaal: weegschaal
Kanaän houdt een vervalste weegschaal in zijn hand, het is dol op bedrog. Hosea 12,9
%a;
1. (voor nadruk:) ja, zeker, 2 (beperkend:) alleen, 3. (antithetisch:) echter, 12
maar.
rv[ acm
G rijk worden. G 1. bereiken, genoeg zijn voor (in Hos 12,9), 2. toevallig ontmoeten, 3. vinden van wat gezocht werd (met l. in Deut 22,14 en Hos 12,9: ‘what one finds with me’), 4. behalen, bereiken.
!wOa y[;y§ gIy-> lK'
1. kracht wat betreft voortplanting, 2. fysieke kracht, 3. rijkdom. Dit zinsdeel zegt volgens ons iets over het werkwoord. We vatten het op als een ‘accusativus limitationis’ (casus adverbialis).
y[;ygIy>
m pl. gebonden vorm + suffix 1 sg
. [;ygIy = 1. werk, 2. opbrengst (van
het werk); bezit. De Septuaginta leest hier oi` po,noi auvtou ‘zijn harde werk’.
Wac.my. I
Volgens JM §155b wordt het onbepaald voornaamwoord (‘men’) in het Hebreeuws vaak uitgedrukt door het voornaamwoord 3 pl. m. in de verbale vorm.
!wO[ð ' yliÞ
De makers van het tekstkritisch apparaat stellen voor om hier
!wO[ð l, wOlÞ
'voor hem tot schuld' te lezen zoals ook de Septuaginta, die hier
auvtw/| diV avdikai, j leest. !wO[' aj.xe
1. zonde, schuld als gevolg van zonde, straf (voor schuld). 1. misdaad (tegen mensen), 2. zonde (tegen God), 3. schuld.
Efraïm zegt: "Ik ben toch maar rijk geworden. Ik heb voor mezelf rijkdom behaald. Al mijn bezit, het is niet genoeg om bij mij iets verkeerds verkeerds –wat zonde isis- te vinden.” Hosea 12,10
d[o ^ïby. viA( a
dA[ = 1. (tijds)duur, 2. nog (altijd), 3. opnieuw, 4. nog meer. yiQtol 1 sg. + suffix 2 sg. m. bv;y" H 1. plaatsen, 2. laten bewonen, 3. doen
van
wonen, 4. achterlaten, 5. huis laten opbouwen.
d[eAm
1. ontmoetingsplaats, 2. bijeenkomst, 3. afgesproken tijd, 4. feest(tijd).
Maar ík de HEER ben je God, al vanaf Egypte. Ik laat jullie opnieuw in tenten wonen, als in de tijd van de ontmoeting. Hosea 12,11
yTirB> d; I -l[;
Qatal 1 sg. van
rbd.
(o.a.) 1. ‘on’, ‘over’, ‘in front of, before’, ‘above’, 2. ‘on account of’, 3. met betrekking tot, 4. volgens, 5. tegen (in vijandige zin), 6. ‘to, towards’ (Arm.) in de zin van la,. De Septuaginta leest hier pro.j ‘tot, tegen’. Ze lezen de Aramese variant van het gebruikelijke Hebreeuwse la, .
!Azx' ytiyBer_ h> i hM,d( a: ]
1. ‘vision’, 2. openbaring(swoord).
hbr H 1. goot in aantal maken, 2. groot maken. hmd D 1. (met acc. en l.) vergelijken, 2. ‘to speak in
Qatal 1 sg. m. van yiQtol 1 sg. van
13
parables’ (Hos 12,11), 3. verwoesten (dit is een alternatieve lezing die het woordenboek –THAT- afwijst. Interessant is daarbij dat Hmd in de N-stam met als betekenis ‘be destroyed’ een aantal keer voorkomt in het boek Hosea (4,6; 10,7; 10,15). Misschien heeft de profeet Hosea dit woord wel anders gebruikt dan we gewend zijn. Misschien is er wel sprake van dialect. De makers van het tekstkritisch apparaat vragen zich af of hier niet enkele woorden zijn weggelaten. Het betreft echter niet een tekstkritisch probleem, mogelijk verwachtten ze een (strak) parallellisme.
Ik sprak tot de profeten en ík was het die veel visioenen gaf. Door de dienst van de profeten heb ik in metaforen gesproken. Hosea 12,12
~ai
(o.a.) 1. als (bij een ‘realisible condition’), 2. als (bij een ‘unrealisible condition’), 3. “if only!”, 4. niet, zeker (in een eedformule als voorwaardelijke vloek), 6. of (in een vraag), 7. zelfs al (toegevend), 8. maar, tenzij.
d['lî G. -I ~ai
De makers van het tekstkritisch apparaat opperen het idee dat dit gedeelte niet klopt, en er zoiets als
aw>v-"å %a; !wv' Wyëh' rAv
-~[ of b; voor d['lî G. I moet staan. Ook het zinsdeel Wyëh'
is in hun ogen corrupt. Het is inderdaad een zin die niet lekker loopt.
1. ramp, 3. zonde, onrecht, 4. deceptie, ‘nothingless’, 5. goddeloze cultus. 1. waardeloos, 2. onhoudbaar, 3. vernietiging. Qatal 3 pl. van hyh. een beest, rund. De makers van het tekstkritisch apparaat denken dat hier waarschijnlijk ~ydIVel; ‘tot stieren’ moet worden.
lG: ~l,T,
hoop (stenen) “furrow in a field”
Stelt Gilead al niets voor? Ja waardeloos zijn zij! In Gilgal offeren ze stieren, ook hun altaren zijn als hopen steen op een geploegde akker. Hosea 12,13
xrb db[
G 1. wegrennen, vluchten, 2. wegsluipen, 3. doortrekken. G (o.a.) 1. (hard) werken, 2. werken, 3. dienen, 4. (met Acc) iemand dienen als een slaaf.
hV'aê Bi . rmv
B. kan de prijs of waarde aanduiden (THAT betekenis 17). G 1. houden, bewaken, 2. zorgen voor, beschermen, 3. redden, bewaren, 4. beschouwen, 5. iets voorzichtig doen, 6. waken over, 9. zichzelf toewijden tot.
Jakob vluchtte naar het veld van Aram en Israel werkte om een vrouw. Om een vrouw zorgde hij (voor het vee).
14
Hosea 12,14
Door een profeet leidde de HEER Israel uit Egypte en door een profeet werd voor hem gezorgd. Hosea 12,15
sy[ikh.
Qatal 3 sg. m.
s[K H 1. bedroeven, 2. woede opwekken, ‘with ~yrIW+ rm.T;
Hos 1215 to offend bitterly’.
rWrm.T;
bitterheid. Volgens de Septuaginta staat hier nog
kai. parw,rgisen ‘en hij maakte kwaad’. Ook
de Pesjitta leest dit in het Syrisch. De makers van het tekstkritisch apparaat vragen zich (net als in vers 11) af of hier niet een paar woorden zijn weggelaten.
vAJêyI
vjn G 1. braak laten liggen, 2. neergooien, 3. vertrokken, 4. overleveren, met l[; ‘to allow to bear (bloodguilt) Hos 12,5’. opgeven, 6. yiQtol 3 sg. m.
onbeheerd achterlaten, 7. verlaten, 8. iemand de mogelijkheid geven om…
hP'rx> , byviyî "
1. beschimping, hoon, 2. ontering, ontsiering, schaamte. yiQtol 3 sg. m.
bwv H (o.a.) 1. terugbrengen, terugleiden, 2. terugdrijven. 3. (een
beweging) omzetten, 4. omkeren, teruggeven (‘to give back, meaning to repay’), 5. antwoorden, 6. terugbrengen, 7. bekeren van het kwaad, 8. herstellen.
Efraim heeft (Hem) diep gekrenkt! Hij zal zijn bloed op hem doen komen en zijn Heer zal hem zijn schande betaald zetten. Structuur Dergelijke indeling kan men onder andere vinden in het commentaar van Ben Zvi op Hosea. I Het punt
12,1-3
- Met de deur in huis
12,1-2
- Inleiding op vs 4 ev
12,3
II Verdieping
12,3-14
(de Spiegel van Gods verbondsgeschiedenis) -Jacob
12,3-7 -zijn daden
12,4-5
-Godswoord voor hem
12,6-7
- Israël in Egypte
[het hart van de profetie]
12,8-9
- van de originele Exodus naar een nieuw dooltocht in de woestijn
12,10-11
- het failliet van de Cultus
12,12
- Contrast tussen God en Jakob
12,13-14
III Het punt nog een keer gemaakt
12,15
- terechte straf
12,15 15
We zien hier een vertelstructuur die we vaker in oude teksten treffen, het gebeurt bijvoorbeeld ook bij het scheppingsverhaal (Gen. 1,1, waarna de eigenlijke creatie volgt. Er zijn nog veel meer voorbeelden te noemen). Eerst wordt kort de clou verteld (12,1-3), vervolgens wordt dit uitgewerkt (12,4-14) en daarna wordt de conclusie getrokken (12,15), die dan vaak overeenkomt met het begin. Inhoud en exegese -
12,1-3 Het Punt [1-2 Met de deur in huis]
Al in het begin blijkt dat het in de profetie om de verhouding 'God-hoorder' gaat: Gods volk heeft hem omsingeld. Dit woord wordt in de psalmen 7 keer gebruikt om een belegering door vijanden aan te geven. De HEER voelt zich beklemd door de leugenaars. De toon is gezet. De ik figuur is hier waarschijnlijk God, niet de profeet. Er wordt in hoofdstuk 12 vaak in de derde persoon over God gesproken, hij spreekt zelf in vers 10. In een profetische tekst loopt het spreken van God en het spreken van de profeet vaak door elkaar, zoals we al zagen toen we het over het karakter van een profetische tekst hadden. We moeten dus niet een te strak onderscheid maken tussen het spreken van God en het spreken van de profeet, omdat dit eigen is aan een profetische tekst. We geloven niet dat als je alle toevoegingen van Hosea emendeert je dan Gods woord hebt, maar omdat God Hosea gebruikt zijn geschrift Gods woord is. God spreekt door de profeet, en daarmee mengen de persoonsvormen zich. Wie is Efraïm? Efraïm was de jongste van de twee zonen van Jozef. Toch zou hij volgens Jacob machtiger worden dan zijn broer Manasse (Gen 48,19), wat later ook in vervulling ging toen Efraïm de machtigste stam van het Tienstammenrijk werd. De stammen van Jozef vestigden zich volgens Jozua 16 en 17 in het centrum van het heuvelgebied. Ten Zuiden van Efraïm lagen Dan en Benjamin en ten Noorden van Manasse waren Issachar en Aser gevestigd. Ook de naam Israël wordt genoemd. De naam ‘Israël’ kan vier betekenissen hebben in de historische boeken van het Oude Testament. Het kan staan voor voor: 1. Jabob (de voorvader), 2. het hele volk (in de tijd dat de stammen zich vestigden tot het verenigd koninkrijk), 3. de noordelijke stammen tegenover Juda (in de tijd dat het koninkrijk in twee delen uit elkaar ging) en 4. Juda (in de tijd van herstel na de ballingschap).9 Het is goed om na te gaan met welke manier wij hier met het de naam Israël te maken hebben. Omdat Juda in dit vers ook genoemd wordt op een vergelijkende manier en omdat de hele natie al gescheurd was, maar nog niet heel Juda en Israël in ballingschap waren, kiezen wij voor de derde optie. Er wordt hier gesproken van een leugen. Wat houdt die leugen precies in? Israël houdt zich niet aan zijn deel van het gesloten verbond. Het verbond dat gesloten was met Jakob, maar ook met het volk, op de Sinaï. Hij zoekt niet langer zijn hulp bij de HEER, maar zoekt het bij andere machten. Machten in dubbele zin: andere aardse koningen en, expliciet of impliciet: de goden die daarbij horen. Ergens valt dit te begrijpen, je stelt toch niet je vertrouwen op de HEER alleen, die profeet moet wel gek zijn (9,7b) Een grote vraag die uit dit vers opkomt is: wordt er in dit vers nu in positieve of negatieve zin over Juda gesproken. We denken, net als Gispen, dat we op grond van vers 3 niet kunnen stellen dat Juda positief 9
Arnold, 514. 16
gewaardeerd wordt. Ook de samenhang met het woord 'rad', dat we niet positief waarderen, wijst daarop. Toch wordt er wel een contrast gemaakt met Israël. Juda doolt nog rond, maar Israël is al bij God weg. Het een is slecht, het ander is nog slechter. Daarmee zeggen we over de idee van een Judeese redactie10 dat er één centrale boodschap is, die kennelijk voor allebei gold. De HEER is duidelijk over wat Israël doet: ze besteden liefde en zorg aan lucht, in plaats van aan Hem. Ze hoeden oostenwind, een wind die schadelijk is. Hosea gebruikt hier een van zijn geliefde stijlfiguren: oostenwind staat waarschijnlijk voor Assyrië. Efraïm en Israël worden hier door elkaar gebruikt. Wij denken dat Efraïm en Israël hier hetzelfde zijn omdat we deze profetie na de Syro-Efraïmitische oorlog dateren (zie Figuur1). Israël is dan verworden tot een rompstaat, maar nog onaangeroerd. Dit verklaart waarom Hosea in het zuiden van het voormalige Noordrijk optrad en waarom Juda in vergelijking met Israël genoemd wordt. Juda lag vlakbij en was nog niet geplunderd. De dingen die in vers twee in herinnering worden geroepen, namelijk het verbond met Assyrië (de koningen voor de tijd van koning Hosea) en het heulen met Egypte (door koning Hosea – vgl 2Kon 17,4) wat tot de eerste deportatie leidde, spreken hiervoor. Dat was al gebeurd, en wordt gebruikt als argument voor het rechtsgeding dat God met zijn volk nu heeft. [2,3 Inleiding op vs. 4] Hier gaat de tekst verder in de derde persoon. De parallel en het contrast in vers 1 komt hier nog een keer terug. De toon is juridisch: de HEER klaagt Juda aan. Israël zal worden gestraft. Met Juda loopt het nog, Israël krijgt de straf al voltrokken. Kortom: met Juda is het slecht, met Israël nog slechter. Maar er staat geen Israël, er staat Jakob. Allereerst wordt hier, in analogie met bovenstaande redenering, Efraïm mee bedoeld, maar Juda wordt evengoed aangesproken omdat Jakob ook hun voorvader is. De voorvadertraditie speelde in de joodse traditie een grote rol, zij voelden zich met hun voorvaders verbonden en identificeerden zich daarmee, daar maakt Hosea gebruik van. Jakob wordt hier ten tonele gevoerd als voorbeeld. De geschiedenis wordt aan de hoorders voorgehouden als een spiegel. Want wat zijn dan de daden waarvoor Jakob gestraft moet worden?
-
12,3-14 II Verdieping (de Spiegel van Israëls geschiedenis) [Jacob 12,3-7 - 4&5 zijn daden]
Niet heel Jacobs geschiedenis komt voorbij, slechts de momenten waarop Jakob wilde domineren, die worden genoemd. Hoe hij in de baarmoeder Ezau beetgreep bij diens geboorte (Gen. 25,26) en hoe hij met God vocht aan de oever van de Jabbok (Gen 32). Jakob vocht met mensen en met God en hij 'overmocht', hij won. Daar kreeg Jakob van God, of een dienaar van God, de naam Israël (Gods strijder), deze naam staat dus in het teken van strijd, en dat past bij de juridische toon van dit stuk. McKenzie schreef een artikel over de ‘Jakob-traditie’ in Hosea 12,4-5. Er zijn hier volgens hem veel vragen over te stellen, 10
Zoals we die vinden bij Macintosh 473 e.v. 17
zoals ‘waar komt dit gedeelte over Jacob vandaan?’ en ‘wat is het verband met Genesis?’ Na een filologische analyse concludeert McKenzie uiteindelijk dat er geen fundamenteel verschil is met de Jakob-traditie in Genesis. Hij baseert dit vooral op overeenkomsten in woorden en stijl. De passage in Hosea is gebaseerd op Genesis, of in ieder geval op de bronnen daarvan. Er blijven wel kleine verschillen en hoe dit komt is onbekend. Misschien gaat de passage in Hosea wel terug op een liturgische vorm in Bethel (gebaseerd op een geschreven traditie)?
In vers vijf gaat het over een engel, die we niet terugvinden in Genesis.11 We weten niet waarom het hier om een engel gaat. In veel tradities is dit dan ‘de engel des HEEREN’. Vanuit de Genesistekst denken wij dat de engel onder tranen smeekte hem te laten gaan. Jakob weigert dit tenzij hij gezegend wordt. Dit is niet 100% zeker, maar de commentaren die wij hebben geraadpleegd zijn er zeker van dat het Jakob was die huilde en smeekte. Toch is deze zin vaag, net als de zin er op volgt. Het is niet duidelijk wie de handelende persoon is. Ook de vertaling 'ontmoette God hem' is een optie. In ieder geval zijn we nu in Bethel gekomen (Gen 35). Daar krijgt Jakob voor de tweede keer de naam Israël en een zegen. Hier in Hosea 12,5 zien we de identificatie vervolgens ten top: Hosea zegt 'Hij sprak tot ons'. Wat was het dan wat God zei: God sluit hier het verbond met Jakob en het volk dat hij belooft. [Jacob 12,3-7 -6&7 Gods woord voor hem] God stelde zich bij de Jabbok niet voor aan Jakob, ook al had deze erom gevraagd. Eenmaal in Bethel maakt Hij zich wel bekend: 'Ik ben God, de Almachtige'. God ontfermt zich over Jakob, en daarmee over het volk dat uit hem voortkomt: Israël. Over die God hebben we het, de enige God voor Israël. De God der heerscharen, wiens naam HEERE is. Daar ligt veel nadruk, en is de basis voor het appel dat nu gaat volgen. Het is volgens ons het hart van Hoofdstuk 12: keer terug (sjuf) tot deze God. Het woord sjuf (hier in de Gstam) komt ook in vers 3 en 15 voor (in de H-stam). Je kunt zeggen: Kom tot God (7), zodat de schuld niet op jou komt (3&15)! Vertrouw dus op de HEER, in plaats van op de andere machten, zoals in vers 2. Hij eist wat hij is: liefde en recht. De vraag rijst of het volk daar niet naar handelde. [8&9 Israël in Egypte] Efraïm wordt nu opeens 'Kanaän' genoemd, een woord dat geassocieerd wordt met een handelsvolk. Dat deze vergelijking niet positief is blijkt uit het vervolg. Hij heeft een valse weegschaal in zijn hand. Oplichters zijn het. En daar hebben ze nog plezier in ook. Na de geestelijke zonde van Jakob wordt er nu sociale zonde aan de orde gesteld. Dit sociale onrecht was ook in het Noordrijk door de profeeet Amos aan de kaak gesteld (vlg. Amos 2,6-8). Toch is dit sociale onrecht wel vergelijkbaar met wat we troffen in vers 4. Want het volk belijdt hier geen afhankelijkheid, ze beroemen zich op hun eigen kunnen. Opvallend dat God zijn deel van het verbond hield, dat hij bij Bethel sloot (het volk talrijk maken en zegenen) maar dat Efraïm zich vervolgens op zichzelf beroemt en niet de dank daarvoor aan God geeft. We denken dus niet, zoals Gispen, dat Efraïm door die rijkdom concludeert dat ze op de goede weg zit.12
11 12
In de neocalvinistisch traditie wordt dan al gauw aan de Engel des HEREN gedacht. Vgl Van Gelderen, 499. Van Gelderen, 402. 18
[10& 11 Een nieuw dooltocht in de woestijn] Hosea heeft nu de geschiedenis van Jakob behandeld. We kijken nu naar een ander belangrijk moment in de geschiedenis van Israël. Hier haalt Hosea een verbondsformule aan13, zoals we die ook vinden bij de Tien geboden past ook mooi in deze tekst, want God gaf deze in de woestijn. God zegt hier: 'Ik was het die steeds voor jullie zorgde'. Er is discussie waar dit vers over gaat, namelijk over de historische uittocht of over het alternatief van het Noordrijk voor het Loofhuttenfeest, het herfstfeest (1 Kon 12,32). Met Macintosh en de rabbijnen kiezen wij voor de historische uittocht alleen al omdat er 'vanaf Egypte' staat, en omdat deze formule gebruikt wordt, denken we aan de geschiedenis vanaf Exodus. Verder zien we ook dat in vers 10 het om een historische gebeurtenis gaat. God zegt dat hij zijn volk weer in tenten zal laten wonen. De vraag is of dit positief of negatief bedoeld is. Wij menen dat dit zowel een positieve als een negatieve kant heeft. God wil zijn volk bij zich bepalen en dat is positief, maar voor Israël zal dat voelen als een behoorlijke stap terug. Ze gaan namelijk de wildernis in, in ballingschap. En daar hebben ze niets meer van zichzelf. Ze worden teruggeworpen op God14. In de woestijn zag het volk God nog (in de dagen van de samenkomst), maar toen God ze land gegeven had, ging het mis, zoals we in vers 9 zagen. In vers 10b zagen we dat God zijn volk weer in tenten zal laten wonen. In de wildernis, in ballingschap. Nu in vers 11 zegt hij dat hij dan ook profeten zal geven. We vertalen dit vers, in tegenstelling tot veel andere vertalingen, futuraal. We vertalen dus beide keren de yiQtol op deze manier. Gispen vindt dat met deze vertaling te veel nadruk op het heil komt te liggen, iets wat uit het verband niet logisch is omdat we straf zouden verwachten.15 Maar naar ons idee straft God hier wel degelijk, maar met een bedoeling. Hij wil dat het weer wordt zoals het na de uittocht was. Later heeft God de belofte dat hij profeten zal geven vervuld met bijvoorbeeld profeten als Ezra en Nehemia. [12 Het failliet van de cultus] Gilead, het gebied ten oosten van de Jordaan, en Gilgal, noordelijk van Jericho, waren al gevallen en gedeporteerd door Tiglatpileser. Daarmee zien we onze theorie gesteund dat Hosea optrad na de eerste wegvoering, in de rompstaat Efraïm. Hij waarschuwt het overgebleven volk: waren zij slecht? Kijk maar wat er met hen gebeurde (2 Kon 15,29 en 1 Kron 5,26). Ze zijn gestraft, en het was terecht. Lastig in dit vers is waar
Wyëh' precies op slaat. Gaat het hier nog een keer om Gilead dat niks meer voorstelt,
of om Efraïm dat er nog veel slechter aan toe is? Helemaal duidelijk is het niet, maar het is voor Efraïm duidelijk dat ze moeten oppassen. McComiskey stelt dat Hosea hier weer metonymen gebruikt: Gilead staat voor sociaal onrecht en Gilgal16 voor de Baälcultus, hoewel stieren offeren op zich niet verkeerd hoeft te zijn17. Amos en Hosea waarschuwden tegen pelgrimstochten naar deze cultusplaatsen (Vgl. Hos 4,15 en Am. 5,5.) 13 14 15 16
17
Macintosh, 500. McComiskey, 206. Van Gelderen, 403. Er is discussie over welke Gilgal het hier gaat, maar dat is buiten het bestek van deze scriptie. Symbolisch wordt het in de bijbel vaker gebruikt voor ‘cultus’. McComiskey, 209. 19
Macintosh wijst ons er nog op dat Gilgal ook een rol speelt in het Jakob-Laban verhaal, want zij richten daar een steenhoop op, nadat Laban de terafim had gezocht. Grappig is het woordspel dat Hosea hier geeft 'de altaren zullen hopen steen worden in het geploegde veld'18. [13&14 Contrast tussen God en Jakob] De abrupte overgang terug naar Jakob is opvallend. Na de zegen door Izaäk (Gen 28,2) van Jakob, draagt Izaäk hem op te vluchten voor zijn broer Ezau naar Aram. Daar komt hij vervolgens bij Laban, om te werken voor zijn vrouwen. Hosea gaat hier dus nog een stapje verder terug in de geschiedenis. Opvallend is verder dat Jakob al Israël genoemd wordt, terwijl dat chronologisch niet klopt. Het zou kunnen dat dit hier gezegd wordt ter identificatie, dus dat het volk ziet dat God voor hen zorgt zoals hij zorgde voor Jakob. In vers 14 wordt deze identificatie doorgetrokken. Jakob moest vluchten, maar hij (Israël) werd door de HEER uit Egypte gered. Zoals Jakob voor de kudde van Laban zorgde, zorgde God door Mozes voor zijn volk. Mozes, net als Jakob één van de groten voor het volk Israël. Nog iemand om mee te identificeren.
-
12,15 III Het punt nog een keer gemaakt. [15 Terechte straf]
Hier wordt weer 'het punt' gemaakt, zoals we die ook vonden in vers 1&2, die de noodzaak geven voor 'de kern' van vers 7, het omkeren naar God. God zal het bloed op hen doen neerkomen. Hun eigen bloed, hun eigen schuld. Het bloed staat in het Oude Testament vaak in de juridische sfeer. Bloedstraf betekent dat het je leven kost (vgl Lev 20). Het zou ook, specifieker, een zonde van Efraïm kunnen zijn, dat zij bloedschuld hebben, namelijk dat zij gemoord hebben, net als Gilead (vgl. Hos 6,8-9).
18
Macintosh, 506-507. 20
Synthese Hosea heeft het volk belangrijke dingen te vertellen. Een deel van het Tienstammenrijk is gevallen, het overgebleven deel moet belasting betalen. De koningen, met tegenzin door God aan zijn volk gegeven, kiezen hun eigen weg, en sluiten verbonden met volken waar zij het meeste heil in zien (12,2). Ze offeren aan andere goden. Kortom: het volk is bij God weggelopen, en zoekt haar heil ergens anders. God kan dit niet langer aan zien. Nadat hij Tiglatpileser een deel van zijn volk in ballingschap heeft doen gaan (12,12) is het nu ook de beurt aan Efraïm, de overgebleven rompstaat, om weer in tenten te gaan wonen in de wildernis (12,10). Maar eerst laat Hosea, namens God, het volk zien dat ze wel gek moeten zijn om niet op hem te vertrouwen. Hij is toch hun God? Hij heeft zich toch aan hen verbonden? Hosea duikt in de geschiedenis. Hij vertelt die verhalen waarin God zich aan zijn volk verbindt. Deze verhalen, over Jakob en over de uittocht hebben steeds twee kanten: de kant van Israël en de kant van God. God gebruikt deze verhalen van het verbond als spiegel om het volk tot inkeer te laten komen (12,7). Van Jakob wordt verteld dat hij met zijn broer en met God streed en dat hij won. Jakob wilde zijn eigen leven vorm geven, autonoom zijn. Toch verbindt God zich met hem in Bethel (12,5). Daar krijgt deze stamvader de naam Israël, de naam die het volk later ook kreeg. Daarom spreekt Hosea over ‘ons’. De verhalen uit de verbondsgeschiedenis werken dus als ‘identificatie’, als spiegel. God openbaarde zich aan Jakob: ‘ik ben God, de Almachtige’. Hij is het die alles kan. Hij beloofde daar aan Jakob een gezegend leven en een groot en vruchtbaar nageslacht. En of God die belofte gehouden heeft! Maar heeft Israël God daarvoor vereerd? Nee, hij beroemt zich op zijn eigen kunnen (12,9). Sterker nog, het volk is sociaal onrechtvaardig. Het is onbegrijpelijk. ‘Maar ik ben de HEER uw God’ gaat de profetie van Hosea verder. Opnieuw klinken er verbondswoorden: ik was het die naar jullie omkeek, die voor jullie zorgde. Ik leidde jullie uit het land Egypte. Daar gaf God zijn tien woorden, daar maakte hij zich bekend aan het volk. ‘Ik ben een naijverig God’. Dat weten jullie toch? Ik heb het jullie verteld. Toch liepen ze bij hem weg. Ze kwamen hun deel van het verbond niet na. Ze vertrouwden op anderen. Maar God wil alles, niet niets. Daarom kondigt Hij nu aan dat ook Efraïm, na Gilead (12,12), in ballingschap zal gaan. Kortom, God gaat het volk, om alles wat het hem aangedaan heeft, straffen. Hij laat hun bloed op hen komen. God laat zichzelf hier opnieuw zien. We leren hem kennen. God wil alles, niet niets. God is een naijverig God: hij wilde vroeger en nu nog steeds de liefde van zijn volk. Het volk is van Hem, hij heeft zich eraan verbonden. Hij is dol op hen. Het volk luisterde niet, dus zal het weer in tenten moeten wonen, net als direct na de Exodus. Dat was voor het volk doorbijten en ook nu zal het opnieuw voor het volk niet makkelijk worden. Ze zijn dan alles kwijt en hebben niks om zich op te beroemen. Dit is God. Hij straft.
21
We moeten nu niet te snel in de heilsgeschiedenis doorhollen naar Jezus Christus, en dan zeggen: zie je wel: alles komt goed. Nee, God is duidelijk: hij wil de liefde en eer van zijn volk. En dat laatste is ook de reden voor de ballingschap. Want als het volk weer verstoken is van land en koning en handel, en het weer in tenten woont, dan kijkt het hopelijk weer om naar de HEER, zoals in de dagen van de samenkomst. God zal er alles aan doen om de liefde van zijn volk te krijgen. Hij belooft ook weer profeten ervoor te geven (12,11: Nehemia, Ezra). Hij houdt van Israël, en wat is onbeantwoorde liefde? Hij straft hen niet om ‘het straffen’, maar Hij straft het uit liefde. Ik ben jullie God, erken me, keer je naar mij terug. De termen verbond en straf moeten dan ook niet alleen juridisch benaderd worden. Daarmee wordt er, naar ons idee, een te grote tegenstelling gemaakt tussen Gods rechtvaardigheid en de zondige mens. Als je het te juridisch benadert, is het risico dat we Jezus aanvaarden, onze zonden belijden en achterover leunen. Nee, dit verhaal wil begrepen worden vanuit liefde. Als je van iemand houdt, dan heb je iets voor iemand over, en wil je ook de liefde van diegene. Dat is dan geen rare ‘eis’, maar een logisch gevolg in een mooie relatie. We ervaren hier sterk de spanning van geloof uit genade en geloof uit werken. Maar we denken dat als we spreken in termen van liefde, we geen werken (hier het vertrouwen op God en niet op machten) doen om ook maar iets van onze zaligheid te verdienen, maar puur uit dankbaarheid. Dat is wat God van zijn volk vraagt.
22
Literatuur MONOGRAFIEËN Kwakkel, G. Wonderlijk gewoon, profeten en profetie in het Oude Testament. Barneveld: Uitgeverij de Vuurbaak, 2003. Dreschler, D. Eigen woord of woord van Jahwe? Jeremia en de vasle profeten in Jeremia 23:9-32, in: ‘Wonderlijk gewoon, profeten en profetie in het Oude Testament’. Barneveld: Uitgeverij de Vuurbaak, 2003. McKenzie, S.L. The Jacob tradition in Hosea xii 4-5, in: Vetus Testamentum, 36,3. Leiden: E.J. Brill, 1986. Dillard, R.B., Longman III, T. An Introduction to the Old Testament. Grand Rapids: Zondervan, 1994. Provan, I., Long, V.P., Longman III, T. A Biblical History of Israel. Louisville: Westminster John Knox Press, 2003. Vriezen, Th. C., Woude, A.S. van der. Oudisraëlitische en vroegjoodse literatuur. Kampen: Kok, 2000. COMMENTAREN Ben Zvi, E., Hosea, in: The forms of the Old Testament literature. Grand Rapids: Eerdmans, 2005. McComisky, T.E. The Minor Prophets, volume one, in: An Exegetical & expository commentary. Grand Rsapids: Baker Book House, 1992. Andersen, F.I., Freedman, D.N. Hosea, in: The Ancor Bible. New York: Doubleday & Company, Inc., 1980. Macintosh, A.A., Hosea, in: The International Critical Commentary. Edinburgh: T&T Clark, 1997. Gelderen, C. van, Gispen, W.H. Het boek Hosea, in: Commentaar op het Oude Testament. Kampen: J.H. Kok, 1953. THEOLOGISCH WOORDENBOEK Arnold, B.T. en Williamson, H.G.M. Dictionary of the Old Testament: Historical books, Downers Grove: InterVarsity Press, 2005. GRAMMATICA Joüon, P., Muraoka, T. A Grammar of Biblical Hebrew. Rome: Editrice Pontificio Istituto Biblico, 2006.
23