UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2014 - 2015
DE ROL VAN DE REGULATORISCHE T-CEL IN ALLERGISCHE ZIEKTEN BIJ DE HOND EN KAT door
Nikki HOOGENBOOM
Promotoren: PhD. Elisa Maina
Literatuurstudie in het kader
Prof. dr. Eric Cox
van de masterproef
© 2015 Nikki Hoogenboom
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden. Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2014 - 2015
DE ROL VAN DE REGULATORISCHE T-CEL IN ALLERGISCHE ZIEKTEN BIJ DE HOND EN KAT door
Nikki HOOGENBOOM
Promotoren: PhD. Elisa Maina
Literatuurstudie in het kader
Prof. dr. Eric Cox
van de masterproef
© 2015 Nikki Hoogenboom
INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING
p. 1
INLEIDING
p. 2
LITERATUURSTUDIE
p. 3
1. De regulatorische T-cel in het algemeen
p. 3
1.1.
Algemeen
p. 3
1.2.
De verschillende soorten regulatorische T-cellen
p. 3
1.2.1.
Bij de mens
p. 3
1.2.2.
Bij de hond en kat
p. 4
1.3.
Functies
p. 5
1.4.
De suppressor cytokines
p. 5
1.4.1.
IL-10
p. 5.
1.4.2.
TGF-β
p. 6
1.4.3.
IL-10 en TGF-β
p. 7
1.4.4.
Suppressor cytokines en ASIT
p. 7
1.5.
Merkers
p. 7
2. Atopische dermatitis
p. 9
2.1.
Algemeen
p. 9
2.2.
Regulatorische T-cel en atopische dermatitis bij de hond
p. 9
2.2.
Regulatorische T-cel en atopische dermatitis bij de kat
p. 11
2.3.
Regulatorische T-cel en atopische dermatitis bij de mens
p. 11
3. Voedselallergie
p. 12
3.1.
p. 12
Algemeen
3.1.1.
Voedselovergevoeligheid
p. 12
3.1.2.
Etiologie en voorkomen
p. 12
3.1.3.
Klinische symptomen
p. 12
3.2.
Voedselallergie en atopische dermatitis
p. 12
3.3.
Regulatorische T-cel en voedselallergie bij de hond
p. 13
4. Vlooienallergie dermatitis
p. 15
4.1.
Algemeen
p. 15
4.2.
Vlooienallergie dermatitis en de regulatorische T-cel bij de hond
p. 15
4.3.
Vlooienallergie dermatitis en de regulatorische T-cel bij de kat
p. 15
4.4.
Vlooienallergie dermatitis en de regulatorische T-cel bij de mens
p. 16
BESPREKING
p. 17
REFERENTIELIJST
p. 19
SAMENVATTING +
Regulatorische T-cellen (Treg) zijn een subpopulatie van voornamelijk CD4 T-cellen die zorgen voor een suppressie van de immuunreactie. Functies worden gerealiseerd door productie van IL-10 en TGF-β. Identificatie bij de hond en kat gebeurt aan de hand van CD25 en Foxp3. Deze merkers zijn goed, maar vermoedelijk zijn er meerdere soorten Treg cellen die deze merkers niet tot expressie brengen zoals bij de mens. Hyposensibilisatie bij honden met atopische dermatitis resulteert in toename van Treg cellen en IL-10 wat gepaard gaat met vermindering van symptomen. Vergeleken met gezonde honden wordt in bloed en huidbiopten geen verschil gezien qua Il-10 concentratie. Bij katten met atopische dermatitis is de IL-10 concentratie echter verhoogd. Dit komt meer overeen met hetgeen wat bij de mens is gezien en waarbij vermoedelijk IL-10 afkomstig is van monocyten. Bij de hond en mens met AD wordt een verlaagde concentratie van TGF-β gezien wat vermoedelijk een belangrijke rol speelt in de pathogenese. Om voor voedselallergie iets te kunnen zeggen betreffende Treg cellen is het belangrijk om onderscheid te maken met atopische dermatitis, welke gelijkaardige symptomen geeft, door middel van een eliminatiedieet. In huidbiopten van honden met voedselallergie werd een verhoogde Foxp3 +
expressie gezien, welke waarschijnlijk afkomstig is van CD8 Treg cellen. Na co-immunisatie met een DNA vaccin en vlooienspeeksel-antigeen worden Treg cellen geïnduceerd waardoor klinische symptomen verminderen bij katten met vlooienallergie dermatitis. De regulatorische T-cel heeft duidelijk een belangrijke rol in voedselallergie, vlooienallergie dermatitis en atopische dermatitis bij honden en katten. Dit zowel in de therapie van deze aandoeningen als in de pathogenese. Key words: Allergie – Foxp3 – Hond – Kat – Treg
1
INLEIDING Regulatorische T-cellen (Treg) omvatten een subpopulatie van T-cellen die de immuunrespons controleren door middel van IL-10 en TGF-β productie. Voornamelijk de natuurlijke Treg cellen en de 55
geïnduceerde Treg cellen zijn goed gekend bij de mens.
Bij de hond en kat worden voornamelijk
studies uitgevoerd waarbij men kijkt naar de expressie van Foxp3
21,23,48
en de productie van de
15,21,27,31,33,44,47,48
suppressor cytokines.
Voor atopische dermatitis bij de hond en kat is bekend dat door middel van allergeen-specifieke immunotherapie de klinische symptomen verminderen door toename van Treg cellen en de suppressor cytokines. Het wordt al courant gebruikt in de praktijk, maar het werkingsmechanisme is nog niet volledig gekend.
23
Er wordt tegenwoordig al steeds meer onderzoek gedaan om de rol van de regulatorische T-cel beter te begrijpen. Echter één van de problemen is de identificatie van de Treg cel. De gebruikte merkers, Foxp3 en CD25, zijn goed
24,29,36
, maar uit onderzoek bij de mens is gebleken dat er meerdere soorten 54
Treg cellen zijn die door andere merkers gekarakteriseerd worden zoals bijvoorbeeld ICOS.
Bij de
hond en kat werden tot nu toe nog geen Treg cellen aangetoond buiten deze die Foxp3 en CD25 tot expressie brengen. Op het gebied van allergieën bij hond en kat zijn er ook nog onduidelijkheden. De pathogenese is niet altijd volledig gekend en ook zijn de symptomen voor verschillende allergieën vaak gelijkaardig. Aangezien er nog veel onduidelijkheden zijn betreffende het werkingsmechanisme van de Treg cel en allergieën opzich is het dus moeilijk om uit de maken wat nou de precieze rol van Treg is in het voorkomen van allergieën.
Dat de Treg cel een belangrijke rol speelt in allergische ziekten is niet meer te ontkennen, maar meer onderzoek is nodig. Meer studies betreffende verschillende soorten Treg cellen en hun specifieke merkers bij de hond en kat zijn zeker nodig. Ook zou meer inzicht in de pathogenese van de verschillende allergieën bijdrage tot het beter begrijpen van de rol van de Treg cel hierin. Buiten allergieën biedt de Treg cel ook veel mogelijkheden voor de therapie van kanker en autoimmuunziekten.
2
LITERATUURSTUDIE 1. DE REGULATORISCHE T-CEL IN HET ALGEMEEN Alvorens uit een te zetten wat er bekend is over de rol van de Treg cel in de meest voorkomende allergieën bij de hond en kat, is het belangrijk kort de voornaamste kenmerken van de Treg cel te bespreken. 1.1. ALGEMEEN +
Treg cellen zijn een subpopulatie van voornamelijk CD4 T-cellen die zorgen voor een suppressie van de immuunreactie. 1.2. DE VERSCHILLENDE SOORTEN REGULATORISCHE T-CELLEN 1.2.1. Bij de mens Er zijn al veel studies uitgevoerd met betrekking tot Treg cellen bij de mens. Hieruit is onder andere gebleken dat er verschillende soorten Treg cellen zijn. Kenmerkend voor al de Treg cellen, uitgezonderd IL-17 producerende Treg cellen, is dat er productie is van IL-10 en eventueel TGF-β. Target van deze suppressor cytokines zijn T-cellen, antigeen-presenterende cellen, B-cellen, mastcellen en eosinofielen. +
55
+
CD4 CD25 T-cellen vertegenwoordigen een unieke groep van regulatorische cellen en bedragen 10% +
43
van de CD4 T-cellen.
+
+
De meerderheid van deze CD4 CD25 Treg cellen, de natuurlijke Treg cellen
(nTreg), zijn afkomstig van de thymus.
55
Dat ze afkomstig zijn uit de thymus blijkt uit het feit dat na
thymectomie bij muizen deze cellen afwezig zijn. Deze muizen ontwikkelen verschillende auto5,40
immuunziekten.
Deze nTreg cellen zijn, naast de induceerbare T-cellen (iTreg), de cellen die voornamelijk aangetoond worden wanneer men onderzoek doet naar suppressie door Treg cellen. Verder zijn er bij de mens nog een aantal andere populaties van Treg cellen samengevat in Tabel 1. Buiten de subpopulatie van +
+
CD8 T-cellen zijn de overige soorten Treg cellen subpopulaties van CD4 T-cellen. De populatie van +
ICOS Treg cellen brengen hoge concentraties van ICOS (induceerbare costimulator) tot expressie in 55
vivo.
ICOS is een costimulator welke functioneel en structureel gerelateerd is aan CD28. Hij zorgt
voor een inductie van IL-10. Vergeleken met CD28 is deze costimulator niet standaard aanwezig op het cel oppervlak, maar moet eerst aangemaakt worden.
19
3
Tabel 1 De verschillende soorten Treg cellen bij de mens en hun karakteristieken (naar Zhang et al., 2014) Subgroep
Foxp3
Andere merkers
Secretie producten
Locatie
nTreg
+
CD25
IL-10, TGF-β
Thymus
ICOS(+)Treg
+
CD25, ICOS
IL-10, IL-17, IFN-ᵧ
Gegenereerd vanuit nTregs
iTreg Tr1
+ -
CD25
IL-10, TGF-β IL-10
Perifeer geïnduceerd Gegenereerd vanuit Treg cel precursoren
CD8(+)Treg
+
CD25 (enkel wanneer perifeer geïnduceerd), CD28
IL-10, TNF-α, IFNᵧ, Granzyme B
Gegenereerd vanuit OT-1 CD8 cellen en in de tonsillen
IL-17 producerende Foxp3(+) Treg
+
CCR6, RORgammat transcriptie factor
IL-17
Gedifferentieerd vanuit CD4(+)Foxp3(+)CCR6(-) Treg cellen in het perifere bloed en lymfoïd weefsel
niet-
1.2.2. Bij hond en kat +
+
+
Bij de hond wordt een populatie van CD4 CD25 Foxp3 T-cellen geïdentificeerd die een suppressor functie hebben. In de studie van Pinheiro et al. (2011) was deze populatie 1.08% tot 2.65% van de +
36
CD4 T-cellen.
6
Echter in het onderzoek van Biller et al. (2007) was dit 4.3%. Doordat uitsluitend
naar Foxp3 en CD25 als merker werd gekeken is er weinig bekend over eventuele andere soorten Treg cellen. +
+
+
+
Wel werd naast CD4 Foxp3 en CD8 Foxp3 geïdentificeerd. -
36
-
-
Deze populatie werd nog niet bij de mens en muis aangetoond hoewel er wel een
-
CD4 CD8 populatie met regulatorische functies aangetoond werd bij zowel de mens muis.
54
+
ook een populatie van CD4 CD8 Foxp3 T-cellen 28
als bij de
Om meer over de functie van deze populatie bij de hond te kunnen zeggen zal er meer
onderzoek naar gedaan moeten worden. +
+
+
Bij de kat bestaat 5% tot 10% van de CD4 T-cellen uit CD4 CD25 T-cellen. Deze cellen hebben regulatorische functies gelijkaardig aan Treg cellen bij de mens en muis waardoor ze aangeduid 46
kunnen worden als Treg cellen. +
Onderzoek naar de expressie van Foxp3 heeft aangetoond dat deze +
het grootst is voor de CD4 CD25 T-cel populatie, maar dat Foxp3 ook door andere cellen tot 24
expressie gebracht kan worden (Figuur 1).
Fig. 1 De expressie van Foxp3 door verschillende lymfocyten afkomstig uit vers perifeer bloed (uit Lankford et al., 2008)
4
Tot nu toe worden de Treg cellen bij de kat ook enkel geïdentificeerd door expressie van CD25 en Foxp3. Net zoals bij de hond is er ook niet meer bekend over eventuele andere soorten Treg cellen. 1.3. FUNCTIES nTreg cellen blokkeren de functie van dendritische cellen (DC) en daarmee ook de functie en migratie van effector T-cellen (Th1, Th2 en Th17) aangezien deze geactiveerd worden door DC. Tevens zorgen nTreg voor suppressie van mastcellen, eosinofielen en basofielen. Verder zijn ze nog 4
betrokken bij de suppressie van IgE productie en het herstel van weefsels. Deze functies worden vervuld door de productie van suppressor cytokines, IL-10 en TGF-β, en zijn samengevat in Figuur 3,4
2.
Hierbij wordt het herstel van weefsels verkregen door TGF-β welke de groei van fibroblasten
stimuleert en hiermee de wondheling en vorming van littekenweefsel.
26
Fig. 2 De verschillende functies van Treg en de rol van IL-10 en TGF-beta hierin (uit Akdis, 2006)
1.4. DE SUPPRESSOR CYTOKINES 1.4.1. Interleukine-10 Interleukine-10 (IL-10) wordt geproduceerd door macrofagen en monocyten, naturalkillercellen, Th1 en 45,22
Th2 cellen, Treg cellen, B-cellen en keratinocyten.
Belangrijk in het kader van allergische ziekten
is de productie door Treg cellen. 30
Effecten op target cellen worden gemedieerd door activatie van het Jak/STAT systeem.
Via
interferentie met de co-stimulatie van CD28 zorgt IL-10 voor suppressie van de productie van IL-4 en 2
IL-5 door Th2 cellen en IFN-ᵧ en IL-2 door Th1 cellen. Ook zorgt dit cytokine voor productie van IgG4 22,38,45
en suppressie van IgE door suppressie van de IL-4 productie.
Dit is gunstig aangezien IgE
mastcellen gaat sensibiliseren met een ontstekingsreactie tot gevolg.
5
+
+
Inductie van CD4 T-cellen en CD8 T-cellen in aanwezigheid van IL-10 of in aanwezigheid van antigeen-presenterende cellen welke voorbehandeld zijn met IL-10 zorgt voor anergie van deze Tcellen. ‘’Anergie wordt gedefinieerd als een langdurig onvermogen van antigeen-specifieke T-cellen om te prolifereren na contact met volledig competente antigeen-presenterende cellen en wordt meestal geëvalueerd door het nagaan van de proliferatie en IL-2 productie’’. Als hypothese wordt gesteld dat deze T-cellen in anergie in twee stappen een differentiatie ondergaan tot Tr1 cellen welke 25
op hun beurt weer IL-10 gaan produceren (zie Figuur 3).
Fig. 3 De differentiatie tot Tr1 cellen onder invloed van suppressor cytokines (uit Levings et al., 2002)
1.4.2. Transforming growth factor β Transforming growth factor beta (TGF-β) is een pleiotroop cytokine. Na binding van TGF-β met zijn receptor worden kinases geactiveerd. Deze kinases activeren op hun beurt een intracellulaire cascade 4
van Smad eiwitten. Uiteindelijk zullen de doelwitcellen geactiveerd of geïnhibeerd worden.
Naast inhibitie van de co-stimulatie van CD28 wordt ook de co-stimulatie door TCR/CD3 geïnhibeerd 22
door TGF-β. Dit is niet zo voor IL-10.
Verschillende functies van TGF-β worden opgesomd in Tabel
2. Tabel 2 De verschillende functies van TGF-β +
+
Inductie Foxp3 en daarmee de vermeerdering en immunosuppressieve capaciteiten van CD4 CD25 4 Treg cellen Inhibitie differentiatie van Th1 en Th2 cellen
13
Inhibitie macrofagen activatie en hun vermogen om anti-inflammatoire cytokines te produceren Inhibitie maturatie van dendritische cellen Suppressie IgE productie Verhoogde productie IgA
13
13
45
45
26
Weefselherstel
52
Voor het induceren van anergie van T-cellen bijkt IL-10 alleen niet voldoende , terwijl TGF-β geen significante rol zou hebben bij het ontstaan van deze anergie.
25
6
1.4.3. IL-10 en TGF-β 25
TGF-β stimuleert de productie van IL-10 en andersom stimuleert IL-10 de productie van TGF-β.
Bovendien kan IL-10 de expressie van TGF-β receptor 2 herstellen op recent geactiveerde T-cellen. Normaal wordt de expressie van deze receptoren verminderd en worden de cellen hiermee ongevoelig 8
voor de suppressie door TGF-β. Er wordt gesuggereerd dat wanneer er onderzoek gedaan wordt naar één van de twee cytokines er rekening mee gehouden moet worden dat in veel gevallen er ook invloed is op het ander cytokine.
25
1.4.4. Suppressor cytokines en ASIT Allergeen-specifieke immunotherapie (ASIT) wordt gedefinieerd als ‘’het toevoegen van een gradueel toenemende hoeveelheid van een allergeen extract aan een allergische patiënt om de klinische symptomen te verbeteren die geassocieerd zijn met opeenvolgende blootstelling aan het oorzakelijk 34
allergeen’’.
Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat na ASIT hogere concentraties van IL-10
aanwezig zijn bij zowel de mens suggereert
dat
de
22
23
als de hond en dat ook de klinische symptomen minder zijn. Dit
verhoogde
Il-10
concentraties
zorgen
voor
een
suppressie
van
de
ontstekingsreactie. Jutel et al. (2003) toonden aan dat de verhoogde Il-10 concentraties zorgen voor een suppressie van de T-cel proliferatie. Het aantal T-cellen in het perifere bloed was significant gedaald 70 dagen na ASIT bij mensen met een allergie voor huisstofmijt. Na anti-IL-10 toediening werd de T-cel suppressie weer opgeheven. De verhoogde IL-10 concentraties in het serum waren +
+
afkomstig van CD4 CD25 T-cellen. Ook TGF-β was gestegen na ASIT en T-cel suppressie werd opgeheven na toediening van anti-TGFβ. Echter kon er met de beschikbare anti-TGF-β antistoffen niet de bron achterhaald worden, omdat de antistoffen niet geschikt waren voor intracytoplasmatische kleuring.
22
1.5. MERKERS Op het moment wordt de transcriptiefactor Foxp3 (‘’Forkhead box P3’’) frequent gebruikt als een merker voor het aantonen van Treg cellen bij de mens. Deze transcriptie factor reguleert de 41
ontwikkeling van Treg cellen.
Of Foxp3 een goede merker is wordt nog over gespeculeerd 39
aangezien het werkingsmechanisme nog niet volledig gekend is.
Bovendien zijn er ook nog Treg
cellen die Foxp3 niet tot expressie brengen (zie Tabel 1). Treg cellen van de hond zijn tot nu toe aangetoond geweest door hun vermogen om bepaalde 6
cytokines te produceren en door middel van antistoffen tegenover Foxp3. De vraag was of de commerciële antistoffen tegenover Foxp3, welke afkomstig zijn van muizen, wel reageren met Foxp3 van de hond. Uit het onderzoek van Mizuno et al. (2008) blijkt dat dit zo is, omdat aangetoond werd dat de nucleotide sequentie van Foxp3 bij de hond sterk overeenkomt met de nucleotide sequentie 29
van de muis (zie tabel 3).
Ook bij de kat wordt Foxp3 als merker gebruikt. De nucleotidesequentie van het Foxp3 bij de kat vertoont een grote overeenkomst met deze bij andere diersoorten (zie Tabel 3). Of Foxp3 een goede merker is voor het aantonen van Treg cellen bij de kat is nog niet zeker, aangezien ook andere cellen Foxp3 tot expressie brengen. Wel werd aangetoond dat humaan en muis anti-Foxp3, gebruikt om 24
Foxp3 aan te tonen in verschillende studies, wel degelijk bindt aan Foxp3 van de kat.
7
Tabel 3 Percentage overeenkomst tussen verschillende diersoorten voor de nucleotidesequentie van het Foxp3 gen (naar Mizuno et al., 2008) Diersoort
Hond
Kat
Hond
X
96
Kat
96
X
Mens
89
91
Muis
84
86
CD25 is bij de mens en de muis karakteristiek voor Treg cellen. Bij de hond werden in ongestimuleerd +
perifeer bloed echter geen CD25 cellen gedetecteerd. Mogelijks zou dit kunnen komen doordat of +
+
CD4 Foxp3 cellen een ander fenotype hebben dan bij de mens en muis of doordat de gevoeligheid 29
van de antistof tegenover CD25 te laag is.
+
Dat maar een klein percentage van de CD4 T-cellen
CD25 tot expressie brengt werd meer recent nog eens bevestigd.
1,36
Pinheiro et al. (2011) hebben
+
hierbij wel CD25 T-cellen aan kunnen tonen in perifeer bloed zonder voorafgaande stimulatie.
36
In
deze studies werd steeds gebruik gemaakt van anti-humane CD25 antistoffen. Pinheiro et al. (2011) 36
veronderstellen dat dit antistof een te lage sensitiviteit heeft tegenover CD25 van de hond , wat ook een van de hypothesen is van Mizuno et al. (2008).
29
Bij de mens worden nog verschillende andere merkers gebruikt, maar voor de hond en kat tot nu toe nog niet.
8
2. ATOPISCHE DERMATITIS 2.1. ALGEMEEN De definitie van atopische dermatitis (AD) is als volgt: ‘’een genetisch-gepredisponeerde inflammatoire en pruritische huidallergie met karakteristieke klinische kenmerken voornamelijk geassocieerd met 34
een type I overgevoeligheid’’.
AD is een veelvoorkomende aandoening, hoewel volgens de ACDV
force task (Hillier en Griffin, 2001a) er geen duidelijke cijfers bekend zijn over de prevalentie en 16
incidentie van AD. 18
voorkomt.
Hillier (2006) suggereert echter dat AD bij 10-15% van de hondenpopulatie
Er is geen geslachtspredispositie en 2/3 van de honden met AD vertonen letsels voor de
leeftijd van 3 jaar. Diagnose kan moeilijk zijn aangezien er geen pathognomonische symptomen en 10
letsels zijn.
Eigenaren waarvan de hond uiteindelijk AD had gingen in 84% van de gevallen naar de
dierenarts met als primaire klacht jeuk. Hierdoor is de sensitiviteit voor de aanwezigheid van primaire pruritis hoog. Vergeleken met vlooien infestatie en vlooienallergie dermatitis verschilt de locatie en wordt pruritis per aandoening op bepaalde plaatsen meer waargenomen (zie Figuur 4).
7
Fig. 4 Lokalisatie van primaire pruritis bij vlooien infestatie (links), AD (midden) en vlooienallergie dermatitis (rechts) (uit Bruet et al., 2012).
2.2 REGULATORISCHE T-CEL EN ATOPISCHE DERMATITIS BIJ DE HOND Daar men in humane studies gevonden heeft dat allergeen-specifieke Treg cellen en een verhoogde productie van IL-10 essentieel zijn bij de immunotherapie van allergieën, zou dit wellicht bij de hond 22
ook van essentieel belang kunnen zijn.
Met deze reden hebben Keppel et al. (2008) een onderzoek
uitgevoerd waarbij men de productie van Treg cellen en cytokines, met name IL-10, heeft bepaald in respectievelijk bloed en serum. Dit werd gedaan bij klinisch gezonde honden en honden die hyposensibilisatie ondergingen. Metingen werden om de drie maanden gedaan en na een jaar werd de opvolging gestopt. De Treg celpopulatie, aangetoond door middel van anti-Foxp3 afkomstig van muizen, vertoonden geen significante stijging bij de controle groep gedurende de opvolging. De groep die immunotherapie onderging vertoonde bij het initiële onderzoek geen significant verschil met de controle groep. Echter bij onderzoek op 6, 9 en 12 maanden was het aantal Treg cellen significant gestegen ten op zichte van de controle groep. Voor IL-10 werd voor de controle groep geen significante stijging gezien gedurende de verschillende onderzoeken. Bij de groep die immunotherapie onderging werd er op 6, 9, en 12 maanden een significante stijging gezien ten op zichte van de controle groep.
9
Qua pruritis was er een significant verschil op 6, 9 en 12 maanden in vergelijking met de pruritis score tijdens het initiële onderzoek voor de groep die hyposensibilisatie onderging. Daarnaast heeft men binnen deze groep gekeken naar de pruritis score in vergelijking met de concentraties van Treg cellen en IL-10. Hierbij werd de groep opgedeeld in twee: deze die een reductie van 4 of meer in de pruritis score hadden (responders) en deze die een reductie van vier of minder in de pruritis score hadden (non-responders). Tijdens het initiële onderzoek werd geen significant verschil gezien. Na 1 jaar behandeling was er een stijging van zowel regulatorische T-cellen als IL-10 voor beiden groepen, waarbij deze van de responder groep duidelijker was dan deze van de non-responder groep.
23
Tabel 4 Gemiddelde % regulatorische T-cellen 0 maanden
12 maanden
Responders
4.85 ± 0.75
13.26 ±0.30
Non-responders
5.06 ± 0.66
8.17 ± 1.51
-1
Tabel 5 IL-10 concentraties (ng L ) 0 maanden
12 maanden
Responders
20.49 ± 1.26
50.54 ± 2.40
Non-responders
19.91 ± 1.66
23.47 ± 1.81
In een eerdere studie waarbij men ook keek naar de productie van verschillende cytokines bij honden met en zonder AD kon men echter geen IL-10 aantonen. Hier werd IL-10 nochtans niet in serum 33
bepaald, maar in huidbiopten.
Bij huidbiopten is het een voordeel dat er lokaal gekeken wordt, maar
een nadeel is dan weer dat er verschillen zijn in de lokale productie. Nuttall et al. (2002) hebben ook de aanwezigheid van verschillende cytokines in de huid van honden met AD vergeleken met de huid van gezonde honden. Vergeleken met de gezonde honden werd er bij de honden met AD een significant lagere concentratie van TGF-β vastgesteld. IL-10 concentraties waren
niet
lager
voor
honden
met
AD
in
vergelijking
met
de
gezonde
31
honden.
Bij nog twee studies heeft men geen verschil gezien in IL-10 concentraties tussen honden met en 15,27
zonder AD.
Tabel 6. Overzicht van de bevindingen betreffende IL-10 bij honden met AD en de soorten weefselstalen voor de verschillende studies Keppel et al. (2008)
Significante stijging na
Serum
immunotherapie Nuttall et al. (2002)
Geen significant verschil
Huidbiopten
Marsella et al. (2006)
Geen significant verschil
Huidbiopten
Olivry et al. (1999)
Niet aantoonbaar
Huidbiopten
Hayashiya et al.
Geen significant verschil
Vers geïsoleerd serum
(2002)
10
2.3 REGULATORISCHE T-CEL EN ATOPISCHE DERMATITIS BIJ DE KAT Bij de kat is er een gelijkaardige studie uitgevoerd als bij de hond. Taglinger et al. (2008) hebben door middel van kwantitatieve real-time PCR verschillende cytokines bepaald in huidbiopten van katten met en zonder allergie. IL-10 was significant verhoogd in huidbiopten van katten met allergie. met de hond waar geen significant verschil werd gevonden worden.
33
27,31
44
Dit verschilt
of waar IL-10 niet aangetoond kon
Bij de allergische katten werd in 100% van de biopten IL-10 mRNA gemeten en bij de
controle groep in 98.5%.
44
Waarom bij het onderzoek van Olivry et al. (1999) IL-10 niet aangetoond
kon worden in huidbiopten van atopische honden en gezonde honden was onduidelijk voor de auteurs. Bovendien kon IL-10 tijdens dit onderzoek wel aangetoond worden in huid homogenaten welke als positieve controle dienden.
33
In zowel biopten van allergische katten als gezonde katten werd TGF-β overvloedig aangetoond. Er 44
was echter geen significant verschil tussen beiden.
Dit in tegenstelling tot bij de hond.
31
2.4 REGULATORISCHE T-CEL EN ATOPISCHE DERMATITIS BIJ DE MENS Verhoogde IL-10 concentraties in AD letsels werd verwacht afkomstig te zijn van een verhoogde Th2 reactie. Door middel van immunohistochemische analyse is echter aangetoond dat het IL-10 eiwit afkomstig is van monocyten. Bovendien wordt IL-10 mRNA sterk tot expressie gebracht door CD14
+
monocyten van mensen met AD. Volgens de onderzoekers is de stijging in IL-10 productie door monocyten waarschijnlijk te wijten aan een combinatie van activatie van antigenen, spontane 32
vrijstelling en het lokale cytokine milieu. In een later onderzoek werd door
Prasse et al. (2007) nog eens aangetoond dat er verhoogde
concentraties van IL-10 aanwezig zijn bij mensen met AD. Ook hier was de gestegen IL-10 concentratie afkomstig van monocyten.
37
Recent onderzoek heeft aangetoond dat een tekort aan TGF-β mogelijks een rol speelt in de +
+
pathogenese van AD bij de mens. Het percentage CD8 CLA T-cellen, welke verondersteld worden nodig te zijn voor de ontwikkeling van AD, was significant gestegen bij AD patiënten in vergelijking met een controle groep. Daarnaast werd ook anti-TGF-β toegevoegd om de suppressor functie van +
+
TGF-β aan te tonen. Na toevoegen van het anti-TGF-β trad er weer proliferatie op van de CD8 CLA
T-cellen. Bij dit experiment heeft men ook gekeken naar de IL-10 concentraties. Deze waren niet significant verschillend voor de twee groepen.
53
Ook uit onderzoek op muizen blijkt dat TGF-β zorgt voor suppressie van de klinische symptomen van 42
AD.
11
3. VOEDSELALLERGIE 3.1. ALGEMEEN 3.1.1. Voedselovergevoeligheid Voedselovergevoeligheid kan onderverdeeld worden in voedselallergie (VA), voedselintolerantie en intoxicaties (zie Figuur 5).
49
Dit zijn aandoeningen welke reacties vertonen tegenover normaal
ongevaarlijke componenten in de voeding.
11
Voedselallergie
Overgevoeligheidsreactie waarschijnlijk van het type I, III en/of IV
Farmacologische reactie
Voedselovergevoeligheid
Voedselintolerantie
Metabolische reactie
Idiosyncratische reactie
Intoxicatie
Toxines (bacteriën, schimmels, e.a.)
Fig. 5 Onderverdeling van voedselovergevoeligheid (naar Gaschen en Merchant, 2011) Bij VA gaat het om een immunologische reactie tegenover voedsel terwijl er bij voedselintolerantie een abnormale fysiologische respons is. Beiden geven echter zowel bij de hond als kat gelijkaardige symptomen en qua behandelingen reageren ze ook hetzelfde. Onderscheid maken tussen deze twee is dus moeilijk.
11
3.1.2. Etiologie en voorkomen De etiologie van VA is nog onbekend. Van geslachtspredispositie is geen sprake en honden jonger dan 1 jaar zijn gepredisponeerd.
50
3.1.3. Klinische symptomen Jeuk
en huidletsels
zijn symptomen die het meeste gezien
worden.
Deze uiting
van
voedselovergevoeligheid zal ik hier aanduiden als cutane voedselallergie (CVA). Huidletsels bij de hond zijn papels, erytheem, collaretten, pododermatitis en otitis externa. Bij de kat wordt vooral een miliaire dermatitis gezien. Gastro-intestinale problemen zoals braken en diarree kunnen ook optreden bij zowel honden als katten. Daarnaast kunnen ademhalingsproblemen en neurologische problemen voorkomen, maar deze worden zelden waargenomen.
49,50
12
3.2. VOEDSELALLERGIE EN ATOPISCHE DERMATITIS De symptomen die tot uiting komen bij CVA zijn zeer gelijkaardig aan deze bij AD.
49,50
Op het moment
wordt een eliminatiedieet, gevolgd door een provocatiedieet gebruikt om onderscheid te maken.
49
Volgens de ACDV task force (Hillier en Griffin, 2001b) is er nog onvoldoende bewijs om te spreken van een verband tussen AD en CVA. Dit werd besloten, omdat de pathogenese van CVA nog onvoldoende gekend is. Ook zijn er geen studies waarbij onderzoek verricht is op een groot aantal honden. Bovendien zijn er nog geen criteria voorhanden om een goede diagnose te kunnen stellen.
17
Echter om iets over VA op zich te kunnen zeggen is differentiatie tussen de twee belangrijk. In het onderzoek van Favrot et al. (2010) werd onderzocht of er verschillen waren tussen de aandoeningen. Dit werd gedaan door een onderverdeling te maken in ‘’food-induced atopic dermatitis’’ en ‘’non-food-induced atopic dermatitis’’ waarbij de ‘’food-induced atopic dermatitis’’ groep een positieve reactie vertoonde op een eliminatiedieet. Verschil werd gezien voor seizoensgebondenheid, respons op behandeling met corticosteroïden en de leeftijd. Hoewel het voor het laatste geen significant verschil was zou dit wellicht gebruikt kunnen worden om te differentiëren tussen ‘’non-food induced atopic dermatitis’’ en ‘’ food-induced atopic dermatitis’’. Bij ‘’food-induced atopic dermatitis’’ zouden de symptomen zich eerder uiten op een jongere (jonger dan 1 jaar) en oudere leeftijd (ouder dan 6 jaar).
10
3.3. VOEDSELALLERGIE EN DE ROL VAN DE REGULATORISCHE T-CEL BIJ DE HOND Recent is voor het eerst een onderzoek uitgevoerd waarbij de expressie van bepaalde genen en de aanwezigheid van verschillende cellen in huidbiopten van honden met en zonder CVA onderzocht is geweest. Het doel was om te zien of het eerder om een Th1 respons gaat danwel een Th2 en ook om te zien of er verschil is tussen honden met CVO en een controle groep qua aanwezige T-cellen, 48
geproduceerde cytokines en tot expressie gebrachte transcriptiefactoren.
Van honden met CVA werden huidbiopten genomen na een provocatietest en vervolgens na een eliminatiedieet. Deze biopten werden onderling vergeleken en ook met deze van een groep honden die klinisch gezond waren. Opvallend was vooral dat er geen significant verschil werd gezien in de huidbiopten na een eliminatiedieet. Men denkt dat dit zou kunnen komen doordat expressie van genen niet noodzakelijk gerelateerd is met de biologische activiteit van de gerelateerde eiwitten. Er werd onder andere wel gezien dat Foxp3 gestegen was in huid die lesies vertoonde in vergelijking met normale huid.
48
Deze onderzoekers hebben ook gekeken naar T-cel activatie in het duodenum van honden met en zonder cutane voedselovergevoeligheid (CVO). Hier wordt de term CVO gebruikt, omdat ze een meer algemene term prefereerde in verband met de nog niet volledig gekende pathogenese van voedselovergevoeligheid. Ervan uitgaande dat de darm als eerste in contact komt met voedsel allergenen werd verwacht dat bij CVO er meer een Th2 respons op zou treden of juist een vermindering in immunosuppressie. Biopten van het duodenum van honden met CVO werden vergeleken met biopten van klinisch gezonde honden na een provocatiedieet en vervolgens een eliminatiedieet. In de biopten is gekeken naar expressie van cytokines, transcriptiefactoren en soorten
13
T-cellen. Verwacht werd dat er na een eliminatiedieet een meer actieve suppressie aanwezig zou zijn. Echter de resultaten tonen aan dat er qua expressie geen verschil is tussen de twee groepen en ook dat er binnen de CVO geen verschil is voor en na de verschillende diëten. Aangezien er bij dit onderzoek honden met CVO gebruikt zijn die enkel symptomen ter hoogte van de huid vertoonden, verwacht men nu dat de activatie en differentiatie van T-cellen verantwoordelijk voor deze cutane letsels niet gebeurt ter hoogte van het duodenum, maar elders.
47
Bij de kat zijn er nog geen studies gedaan betreffende Treg cellen en VA. Er zou hier meer onderzoek naar gedaan moeten worden om iets te kunnen zeggen over de rol van Treg cellen.
14
4. VLOOIENALLERGIE DERMATITIS 4.1. ALGEMEEN Vlooienallergie dermatitis (VAD) is een veelvoorkomende aandoening bij de hond en kat. Het meest uitgesproken symptoom van VAD is jeuk. Als primaire letsels worden papels en erythemateuze maculae gezien. Secundaire letsels zoals alopecie, droge vacht, hyperpigmentatie, lichenificatie, afgebroken haren, schilfering en excoriaties kunnen bijkomend ontstaan door chronische ontsteking en zelftrauma ten gevolge van de jeuk. Wil men een definitieve diagnose stellen zullen een aantal kenmerken aanwezig moeten zijn. Dit zijn de typische letsels en de distributie ervan, een positieve intradermale test en een positieve respons op een vlooien behandeling
.14
4.2. VLOOIENALLERGIE DERMATITIS EN DE REGULATORISCHE T-CEL BIJ DE HOND Eigenaren van een hond met VAD gaan in 84% van de gevallen naar hun dierenarts met als hoofdklacht jeuk. Bij 21% van de honden met VAD werd er door de eigenaar opgemerkt dat de 7
symptomen vooral gezien werden in de zomer.
Letsels worden vooral dorsaal in de lumbaal streek en ter hoogte van de staartbasis gezien (zie Figuur 14
6). Frequent worden minder erge letsels ook gezien ter hoogte van de dijen, de lies en het abdomen.
Fig. 6 Lokalisatie van de jeuk bij vlooienallergie dermatitis (naar Bruet et al., 2012)
Bij de hond is het onderzoek naar het verband tussen Treg cellen en VAD nog niet zover als bij de kat. In een eerder experiment is wel onderzocht welke cytokines aanwezig zijn bij honden met en zonder VAD. Hier zijn echter geen cytokines bepaald met suppressor functies waardoor er over de rol van 51
Treg cellen weinig te zeggen is.
Vergelijkbaar met de kat zou wellicht meer onderzoek gedaan
moeten worden of co-immunisatie in de toekomst bij de hond wellicht een optie is als therapie. 4.3. VLOOIENALLERGIE DERMATITIS EN DE REGULATORISCHE T-CEL BIJ DE KAT Bij de kat is vaak een miliaire dermatitis te zien, vooral dorsaal in de cervicale en lumbale regio. 14
Minder worden letsels gezien ter hoogte van de lies, dijen en het abdomen.
Recent onderzoek heeft belangrijke informatie opgeleverd wat uiteindelijk zou kunnen helpen bij de +
-
+
ontwikkeling van een vaccin tegen VAD. Aangetoond werd dat iTreg cellen, CD4 CD25 Foxp3 , geïnduceerd kunnen worden door katten te immuniseren met vlooienspeeksel-antigeen en tegelijkertijd een DNA vaccin wat het gen voor dit antigeen ook bevat. De deelnemende katten werden in drie groepen verdeeld waarvan de overige twee ofwel een andere vector kregen ofwel een ander
15
proteïne. Na immunisatie was het aantal iTreg cellen verhoogd in de groep van katten die zowel het proteïne als het DNA vaccin met het gen voor het proteïne hadden gekregen. Ook waren de dermatologische scores sterk gedaald in deze groep. Om na te gaan of de geïnduceerde Treg cellen wel daadwerkelijk de oorzaak van immunosuppressie waren is er bijkomend een test gedaan op +
-
+
+
muizen. Hierbij werden CD4 CD25 en CD4 CD25 cellen geïsoleerd van vier groepen muizen die coimmunisatie ondergingen waarbij elke groep met iets anders werd geïmmuniseerd. Bij de groep muizen geïmmuniseerd met het vlooienspeeksel-antigeen en DNA vaccin met het gen voor dit antigeen was er een vermindering van de overgevoeligheidsreactie. Bij de andere groepen was er geen sprake van immunosuppressie en ter controle werd er in alle groepen wel suppressie gezien +
+
.21
door de CD4 CD25 T-cellen.
Deze studie toont heel duidelijk aan dat inductie van Treg cellen kan
optreden door katten met VAD te co-immuniseren en dat hierdoor de overgevoeligheidsreactie minder wordt. Resultaten verkregen in dit experiment komen overeen met een eerder uitgevoerd experiment bij 20
muizen.
4.4. VLOOIENALLERGIE DERMATITIS EN DE REGULATORISCHE T-CEL BIJ DE MENS Bij kinderen met een leeftijd van 2 tot 10 jaar is onderzoek gedaan naar de aanwezige cellen en productie van cytokines in letsels veroorzaakt door vlooienbeten. De resultaten zijn vergeleken met een controle groep. Binnen de groep die letsels vertoonde is ook gekeken of er verschil is afhankelijk +
+
+
+
van de duur van de letsels. Expressie van CD3 CD4 CD25 FoxP3 CD127
low
werd gebruikt ter
karakterisering van Treg cellen. Het percentage en de absolute aantallen regulatorische T-cellen was niet verschillend in vergelijking met de controle groep. Wel werd gezien dat er een verhoogde 9
expressie was van IL-10 en dan vooral in de groep die al langer letsels vertoonden.
16
BESPREKING IL-10 en TGF-β zijn suppressor cytokines geproduceerd door Treg cellen. geproduceerd worden door verschillende andere cellen.
45
55
Echter IL-10 kan ook
Wat betreft IL-10 en AD bij de mens is er 32,37
aangetoond dat de stijging in concentratie afkomstig is van monocyten.
Deze IL-10 producerende
monocyten brengen merkers tot expressie welke goed gekende merkers zijn van alternatief geactiveerde macrofagen. Deze macrofagen zijn in staat om de Th2 respons te versterken.
37
Bij de
hond echter heeft men, indien aantoonbaar, geen verschil gezien in IL-10 concentraties voor honden 15,27,31
met AD in vergelijking met een controle groep. zouden
spelen
in
de
pathogenese
van
AD
Dat IL-10-producerende monocyten een rol bij
Bij katten met AD was de Il-10 concentratie wel gestegen.
de 44
hond
lijkt
dus
onwaarschijnlijk.
Om te achterhalen wat de bron is zou in
het vervolg of het aantal Treg cellen bepaald moeten worden of zou een immunohistochemische analyse uitgevoerd moeten worden. Bij de hond resulteerde hyposensibilisatie in een stijging van de Treg cellen en IL-10 concentraties na 23
6 maanden therapie.
Of de IL-10 daadwerkelijk afkomstig was van de Treg cellen is niet onderzocht,
maar een vermindering in klinische symptomen samen met een verhoogde concentratie Treg cellen suggereert wel dat IL-10 afkomstig zou zijn van de Treg cellen. Indien de verhoogde IL-10 concentraties zorgen voor de suppressie van de ontstekingsreactie is dit in contradictie met de gestegen concentraties en klinische symptomen bij de kat met AD. Bij de mens heeft men verschil in 37
effect gezien tussen exogene toediening en endogene productie van IL-10.
Wellicht geldt dit voor de
kat ook zo, maar tot nu toe werden bij studies inzake de werking van allergeen-specifieke immunotherapie bij katten met AD geen IL-10 concentraties bepaald. TGF-β werd bij de hond maar in één studie bepaald en was hier gedaald bij honden met AD.
31
Bij de
mens werden ook verlaagde concentraties van TGF-β vastgesteld wat vermoed wordt een belangrijke rol te spelen in de pathogenese van AD. controle groep.
44
53
Bij de kat was er echter geen verschil qua TGF-β met een
In het vervolg zou het aantal Treg cellen bepaald moeten worden om te zien of een
verlaagd aantal de oorzaak is van de verlaagde TGF-β productie. Voedselallergie bij de hond en kat heeft nog veel onopgeloste vragen. Symptomen kunnen voorkomen in verschillende weefsels. Daarbij komt dat de voornaamste symptomen, jeuk en huidletsels, gelijkaardig zijn aan deze bij AD.
49
Daarom zou het beter zijn om altijd eerst een eliminatiedieet in te
stellen zodat er onderscheid gemaakt kan worden tussen ‘’food-induced atopic dermatitis’’ en ‘’nonfood-induced atopische dermatitis’’. Dit werd gedaan door Favrot et al. (2010) en het blijkt dat de leeftijd waarop de symptomen zich voordoen wellicht een criterium zou kunnen zijn om in het vervolg een onderscheid te maken. Aangezien het verschil in leeftijd echter niet significant was zou er in de toekomst nog meer onderzoek naar gedaan moeten worden.
10
In een eerste onderzoek betreffende CVA en de rol van Treg cellen werd gevonden dat Foxp3 gestegen was in lesionale huid in vergelijking met normale huid. Mogelijks zou dit afkomstig kunnen zijn van CD8 48
huidbiopten.
+
T reg cellen aangezien het aantal CD8 +
+
T-cellen gestegen was in lesionale 55
Deze populatie CD8 Treg cellen werd aangetoond bij de mens , maar nog niet bij de
hond en kat. Tegen verwachting in was er na een eliminatiedieet geen verandering in de cytokine aantallen in de
17
huid van honden met CVA. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de biologische activiteit van eiwitten niet noodzakelijk overeenkomt met de expressie van mRNA van deze eiwitten in de huid. Echter zou het ook kunnen zijn dat de huid na sensitisatie in de toestand van een bepaalde immuunrespons blijft hangen.
48
Dit laatste werd namelijk vastgesteld door Olivry et al. (2007) waar
gezien werd dat ondanks de verbeterde klinische symptomen er na een eliminatiedieet geen invloed +
was op het aantal CD4 T-helper cellen en daarmee ook de geproduceerde cytokines.
35
Na een tweede onderzoek inzake cutane voedselovergevoeligheid wordt er gesuggereerd dat de T-cel activatie verantwoordelijk voor de huidletsels ergens anders gebeurt dan ter hoogte van het 47
duodenum.
Bij de kat is er nog geen onderzoek gedaan naar VA en de rol van de Treg cel. In de toekomst zou wellicht ook onderzocht kunnen worden welk T-cel type er verantwoordelijk is voor de cutane letsels en of er ook verhoogde Foxp3 aanwezig is net zoals bij de hond. Over vlooienallergie dermatitis en Treg cellen bij de hond en kat is er eigenlijk niet zo heel veel bekend. Bij de hond werd een studie uitgevoerd waarbij verschillende cytokines bepaald werden. IL10 en TGF-β werden hier echter niet bepaald.
51
Dit zou in het vervolg wel gedaan moeten worden wil
men iets kunnen zeggen over de aan- of afwezigheid van Treg cellen. Bij de kat is wel aangetoond dat Treg cellen een belangrijke rol zouden kunnen spelen in de therapie van VAD. Na co-immunisatie van katten met een DNA vaccin, welke het gen bevat voor de aanmaak van vlooienspeeksel-antigeen, en het vlooienspeeksel-antigeen zelf treed er een stijging op van +
-
CD4 CD25 T-cellen, iTreg cellen, welke Foxp3 tot expressie brengen en IL-10 produceren. Door +
-
+
21
toename van deze CD4 CD25 Foxp3 cellen verminderen de klinische symptomen.
Interessant zou
zijn om dit experiment ook bij de hond uit te voeren om te zien of deze co-immunisatie hetzelfde effect heeft als bij de kat. Dat Treg cellen een belangrijke rol hebben in de pathogenese en behandelingsmogelijkheden van allergische ziekten bij de hond en kat is niet te ontkennen. Meer onderzoek is echter nodig om te kunnen zeggen wat deze rol precies is en of er nog eventuele andere soorten Treg cellen aanwezig kunnen zijn.
18
REFERENTIELIJST 1. Abrams V. K., Hwang B. Lesnikova M., Gass M.J. Wayner E., Castilla-Llorente C., Georges G.E., Nash R.A. (2010). A novel monoclonal antibody specific for canine CD25 (P4A10): selection and evaluation of canine Tregs. Veterinary Immunology and Immunopathology 135, 257-265. 2. Akdis C. A., Joss A., Akdis M., Faith A., Blaser K. (2000). A molecular basis for T cell suppression by IL-10: CD28-associated IL-10 receptor inhibits CD28 tyrosine phosphorylation and phosphatidylinositol 3-kinase binding. The Faseb Journal 14, 1666-1668. 3. Akdis M. (2006). Healthy immune response to allergens: T regulatory cells and more. Current Opinion in Immunology 18(6): 738-744. 4. Akdis C.A., Akdis M. (2009). Mechanisms and treatment of allergic disease in the big picture of regulatory T cells. Journal of Allergy and Clinical Immunology 123, 735-746. 5. Asano M., Toda M., Sakaguchi N., Sakaguchi S. (1996). Autoimmune disease as a consequence of developmental abnormality of a T cell subpopulation. The Journal of Experimental Medicine 184, 387-396. 6. Biller B.J., Elmslie R.E., Burnett R.C., Avery A.C., Dow S.W. (2007). Use of FoxP3 expression to identify regulatory T cells in healthy dogs and dogs with cancer. Veterinary Immunology and Immunopathology 116, 69-78. 7. Bruet V., Bourdeau P.J., Roussel A., Imparato L., Desfontis J.C. (2012). Characterization of pruritus in canine atopic dermatitis, flea bite hypersensitivity and flea infestation and its role in diagnosis. Veterinary Dermatology 23, 487-e493. 8. Cottrez F., Groux H. (2001). Regulation of TGF-beta response during T cell activation is modulated by IL-10. The Journal of Immunology 167, 773-778. 9. Dominguez-Amorocho O., Duarte S., González J.M., Halpert E., Ortega M.C., Rodríguez A., García E., Cuellar A. (2013). Differences in systemic and skin migrating-specific CD4 T cells in papular urticaria by flea bite. International Archives of Allergy and Immunology 160, 165-172. 10. Favrot C., Stefan J., Seewald W., Picco F. (2010). A prospective study on the clinical features of chronic canine atopic dermatitis and its diagnosis. Veterinary Dermatology 21, 23-31. 11. Gaschen F.P., Merchant S.R. (2011). Adverse food reactions in dogs and cats. Veterinary Clinics of North America: Small Animal Practice 41, 361-379. 12. Getnet D., Grosso J.F., Goldberg M.V., Harris T.J., Yen H-R., Bruno T.C., Durham N.M., Hipkiss E.L., Pyle K.J., Wada S., Pan F., Pardoll D.M., Drake C.G. (2010). A role for the transcription factor Helios in human CD4(+)CD25(+) regulatory T cells. Molecular Immunology 47, 1595-1600. 13. Gorelik L., Flavell R.A. (2002). Transforming growth factor-beta in T-cell biology. Nature Reviews Immunology 2, 46-53. 14. Griffin C. E. (2006). Flea allergy dermatitis. In: Birchard S.J., Sherding R.G. (Editors) Saunders manual of small animal practice, 3th edition, Saunders Elsevier, St. Louis, p. 474480.
19
15. Hayashiya S., Tani K., Morimoto M., Hayashi T., Nomura T., Une., Nakaichi M., Taura Y. (2002). Expression of T helper 1 and T helper 2 cytokine mRNAs in freshly isolated peripheral blood mononuclear cells from dogs with atopic dermatitis. Journal of Veteriary Medicine. A, Physiology, Pathology, Clinical Medicine 49, 27-31. 16. Hillier A., Griffin C.E. (2001a). The ACVD task force on canine atopic dermatitis (I): incidence and prevalence. Veterinary Immunology and Immunopathology 81, 147-151. 17. Hillier A., Griffin C.E. (2001b). The ACVD task force on canine atopic dermatitis (X): is there a relationship between canine atopic dermatitis and cutaneous adverse food reactions? Veterinary Immunology and Immunopathology 81, 227-231. 18. Hillier A. (2006). Atopic dermatitis. In: Birchard S. J., Sherding R. G. (Editors) Saunders manual of small animal practice, 3th edition, Saunders Elsevier, St. Louis, p. 474-480. 19. Hutloff A., Dittrich A.M., Beier K.C., Eljaschewitsch B., Kraft R., Anagnostopoulos I., Kroczek R.A. (1999). ICOS is an inducible T-cell co-stimulator structurally and functionally related to CD28. Nature 397, 263-266. 20. Jin H., Kang Y., Zhao L., Xiao C., Hu Y., She R., Yu Y., Du X., Zhao ., Ng T., Chu H.J., Wang B. (2008). Induction of adaptive T regulatory cells that suppress the allergic response by coimmunization of DNA and protein vaccines. The Journal of Immunology 180, 5360-5372. 21. Jin J., Ding Z., Meng F., Liu Q., Ng T., Hu Y., Zhao G., Zhai B., Chu H-J., Wang B. (2010). An immunotherapeutic treatment against flea allergy dermatitis in cats by co-immunization of DNA and protein vaccines. Vaccine 28, 1997-2004. 22. Jutel M., Akdis M., Budak F., Aebischer-Casaulta C., Wrzyszcz M., Blaser K., Akdis C.A. (2003). IL-10 and TGF-beta cooperate in the regulatory T cell response to mucosal allergens in normal immunity and specific immunotherapy. European Journal of Immunology 33, 12051214. 23. Keppel K.E., Campbell K.L., Zuckermann F.A., Greeley E.A., Schaffer D.J., Husmann R.J. (2008). Quantitation of canine regulatory T cell populations, serum interleukin-10 and allergenspecific IgE concentrations in healthy control dogs and canine atopic dermatitis patients receiving allergen-specific immunotherapy. Veterinary Immunology and Immunopathology 123, 337-344. 24. Lankford S., Petty C., LaVoy A., Reckling S., Tompkins W., Dean G.A. (2008). Cloning of feline FOXP3 and detection of expression in CD4+CD25+ regulatory T cells. Veterinary Immunology and Immunopathology 122, 159-166. 25. Levings M.K., Bacchetta R., Schulz U., Roncarolo M.G. (2002). The role of IL-10 and TGFbeta in the differentiation and effector function of T regulatory cells. International Archives of Allergy and Immunology 129, 263-276. 26. Male D.K., Brostoff J., Roth D.B., Roitt I.M. (2007). Immunology. 7th edition. Mosby Elsevier, Edinburgh, p. 182,523. 27. Marsella R., Olivry T., Maeda S. (2006). Cellular and cytokine kinetics after epicutaneous allergen challenge (atopy patch testing) with house dust mites in high-IgE beagles. Veterinary Dermatology 17, 111-120
20
28. McIver Z., Serio B., O’Keefe C.L., Powers J., Wlodarski M., Jin T., Sobecks R., Bolwell B., Maciejewski J.P.
(2008). Double-negative regulatory T cells induce allotolerance when
expanded after allogeneic haematopoietic stem cell transplantation. British Journal of Haematology 141, 170-178. 29. Mizuno T, Suzuki R., Umeki S., Okuda M. (2009). Crossreactivity of antibodies to canine CD25 and Foxp3 and identification of canine CD4+CD25 +Foxp3+ cells in canine peripheral blood. The Journal of Veterinary Medical Science 71, 1561-1568. 30. Moore K.W., Malefyt R.W., Coffman R.L., O’Garra A. (2001). Interleukin-10 and the interleukin-10 receptor. Annual Review of Immunology 19, 683-765. 31. Nuttall T.J., Knight P.A., McAleese S.M., Lamb J.R., Hill P.B. (2002). T-helper 1, T-helper 2 and immunosuppressive cytokines in canine atopic dermatitis. Veterinary Immunology and Immunopathology 87, 379-384. 32. Ohmen J.D., Hanifin J.M., Nickoloff B.J., Rea T.H., Wyzykowski R., Kim J., Jullien D., McHugh T., Nassif A.S., Chan S.C., Modlin R.L. (1995). Overexpression of IL-10 in atopic dermatitis. Contrasting cytokine patterns with delayed-type hypersensitivity reactions. The Journal of Immunology, 1956-1963 33. Olivry T., Dean G.A., Tompkins M.B., Dow J.L., Moore P.F. (1999). Toward a canine model of atopic dermatitis: amplification of cytokine-gene transcripts in the skin of atopic dogs. Experimental Dermatology 8, 204-211. 34. Olivry T., DeBoer D.J., Griffin C.E., Halliwel R.E., Hill P.B., Hillier A., Marsella R., Sousa C.A. (2001). The ACVD task force on canine atopic dermatitis: forewords and lexicon. Veterinary Immunology and Immunopathology 81, 143-146. 35. Olivry T., Kurata K., Paps J.S., Masuda K. (2007). A Blinded Randomized Controlled Trial Evaluating the Usefulness of a Novel Diet (Aminoprotect Care) in Dogs with Spontaneous Food Allergy. Journal of Veterinary Medical Science 69, 1025-1031. 36. Pinheiro D., Singh Y., Grant C.R., Appleton R.C., Sacchini F., Walker K.R.L., Chadbourne A.D. Palmer C.A., Armitage-Chan E., Thompson I., Williamson L., Cunningham F., Garden O.A. (2011). Phenotypic and functional characterization of a CD4(+) CD25(high) FOXP3(high) regulatory T-cell population in the dog. Immunology 132, 111-122. 37. Prasse A., Germann M., Pechkovsky D.V., Markert A., Verres T., Stahl M., Melchers I., Luttmann W., Müller-Quernheim J., Zissel G. (2007). IL-10-producing monocytes differentiate to alternatively activated macrophages and are increased in atopic patients. Journal of Allergy and Clinical Immunology 119, 464-471. 38. Punnonen J., Malfeyt de Waal R., Vlasselaer van P., Gauchat J.F., Vries de J.E. (1993). IL-10 and viral IL-10 prevent IL-4-induced IgE synthesis by inhibiting the accessory cell function of monocytes. The Journal of Immunology 151, 1280-1289. 39. Roncarolo M.G., Gregori S. (2008). Is FOXP3 a bona fide marker for human regulatory T cells? European Journal of Immunology 38, 925-927. 40. Sakaguchi S., Sakaguchi N., Asano M., Itoh M., Toda M. (1995). Immunologic self-tolerance maintained by activated T cells expressing IL-2 receptor alpha-chains (CD25). Breakdown of a
21
single mechanism of self-tolerance causes various autoimmune diseases. The Journal of Immunology 155, 1151-1164. 41. Sakaguchi S., Wing K., Miyara M. (2007). Regulatory T cells - a brief history and perspective. European Journal of Immunology 37, S116-123. 42. Sumiyoshi K., Nakae A., Ushio H., Mitsushi K., Okumura K., Tsuboi R., Ra C., Ogawa H. (2002). Transforming growth factor-beta1 suppresses atopic dermatitis-like skin lesions in NC/Nga mice. Clinical and Experimental Allergy 32, 309-314. 43. Suri-Payer E., Amar A.Z., Thornton A.M., Shevach E.M. (1998). CD4+CD25+ T cells inhibit both the induction and effector function of autoreactive T cells and represent a unique lineage of immunoregulatory cells. The Journal of Immunology 160, 1212-1218. 44. Taglinger K., Nguyen van N., Helps C.R., Day M.J., Foster A.P. (2008). Quantitative real-time RT-PCR measurement of cytokine mRNA expression in the skin of normal cats and cats with allergic skin disease. Veterinary Immunology and Immunopathology 122, 216-230. 45. Taylor A., Verhagen J., Blaser K., Akdis M., Akdis A. (2006). Mechanisms of immune suppression by interleukin-10 and transforming growth factor-beta: the role of T regulatory cells. Immunology 117, 433-442. 46. Vahlenkamp T.W., Tompkins M.B., Wayne A.F. (2004). Feline immunodeficiency virus infection phenotypically and functionally activates immunosuppressive CD4+CD25+ T regulatory cells. The Jounral of Immunology 172, 4752-4761. 47. Veenhof E.Z., Rutten V.P., Noort van R., Knol E.F., Willemse T. (2010). Evaluation of T-cell activation in the duodenum of dogs with cutaneous food hypersensitivity. American Jounral of Veterinary Research 71, 441-446. 48. Veenhof E.Z., Knol E.F., Schlotter Y.M., Vernooij J.C., Rutten V.P., Willemse T. (2011). Characterisation of T cell phenotypes, cytokines and transcription factors in the skin of dogs with cutaneous adverse food reactions. The Veterinary Journal 187, 320-324. 49. Veenhof E.Z., Knol E.F., Willemse T., Rutten V.P.M.G. (2012). Immune responses in dogs with cutaneous adverse food reactions. Veterinary Quarterly 32, 87-98. 50. White S.D. (2006). Food hypersensitivity. In: Birchard S.J., Sherding R.G. (Editors) Saunders manual of small animal practice, 3th edition, Saunders Elsevier, St. Louis, p. 488-491. 51. Wuersch K., Brachelente C., Doherr M., Reist M., Sattler U., Forster U., Bertoni G., Peel J.E., Welle M. (2006). Immune dysregulation in flea allergy dermatitis--a model for the immunopathogenesis of allergic dermatitis. Veterinary Immunology and Immunopathology 110, 311-323. 52. Zeller J.C., Panoskaltsis-Mortari A., Murphy W.J., Ruscetti F.W., Narula S., Roncarolo M.G., Blazar B.R. (1999). Induction of CD4+ T cell alloantigen-specific hyporesponsiveness by IL-10 and TGF-beta. The Journal of Immunology 163, 3684-3691. 53. Zhang B.X., Lyu J.C., Liu H.B., Feng D.Q., Zhang D.C., Bi X.J., Duan Z.W., Ding G. (2015). Attenuation of peripheral regulatory T-cell suppression of skin-homing CD8(+)T cells in atopic dermatitis. Yonsei Medical Journal 56, 196-203.
22
54. Zhang D., Yang W., Degaugue N., Tian Y., Mikita A., Zheng X.X. (2007). New differentiation pathway for double-negative regulatory T cells that regulates the magnitude of immune responses. Blood Journal 109, 4071-4079. 55. Zhang H., Kong H., Zeng X., Guo L., Sun X., He S. (2014). Subsets of regulatory T cells and their roles in allergy. Journal of Translational Medicine 12, 125.
23
24