UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2010 – 2011
De rol van cognitieve stijlen voor entrepreneurial intentions
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Bedrijfseconomie
Joris Bolckmans onder leiding van Prof. Dr. M. Knockaert
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2010 – 2011
De rol van cognitieve stijlen voor entrepreneurial intentions
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Bedrijfseconomie
Joris Bolckmans onder leiding van Prof. Dr. M. Knockaert
PERMISSION Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding. Joris Bolckmans
Voorwoord Gezien mijn vooropleiding in de lichamelijke opvoeding, bood deze masterproef omtrent ondernemerschap me een totaal nieuwe uitdaging. Om die uitdaging ter harte te nemen, wou ik naast het theoretische aspect ook voeling krijgen met het praktische aspect van het ondernemerschap. Samen met twee vrienden nam ik deel aan Start Academy, een ondernemerswedstrijd georganiseerd door Vlajo. We bereikten daarbij de halve finales. Er was wat ontgoocheling omdat we geen plaatsje konden veroveren in de finale, maar het besef dat we een ervaring rijker waren, maakte veel goed. Eigenlijk was het een ervaring die we iedere student zouden aanraden. Voor mijzelf was die leerrijke ervaring bovendien een bron van inspiratie bij het schrijven van deze masterproef. Via dit sluitstuk van de opleiding tot Master in de Bedrijfseconomie, kreeg ik immers de kans om dieper in te gaan op het cognitiepsychologische aspect van ondernemerschap. Bij deze wens ik dan ook promotor Prof. Dr. M. Knockaert te danken voor deze kans en voor haar begeleiding. Verder ben ik ook een dankwoordje verschuldigd aan mijn ouders die me steeds gesteund hebben in mijn doen en laten. Ook mijn vrienden die me dit drukke jaar af en toe hebben moeten missen, wil ik danken voor hun begrip en hun medeleven. In het bijzonder dank ik Lieselot omdat ze altijd voor me klaar stond. Joris Bolckmans
I
Beknopte samenvatting De invloed van cognitieve stijl op entrepreneurial intentions werd reeds onderzocht door enkele onderzoekers (e.g. Kickul en Krueger, 2005; Barbosa et al., 2007, Kickul et al., 2009). Zij gingen, tot nog toe, allen uit van de Cognitive Style Index (CSI) van Allinson en Hayes (1996) die een opdeling maakt tussen analytische en intuïtieve denkers. Cools en Van den Broeck (2007) ontwikkelden, rekening houdend met de kritiek van Sadler-Smith (2004) op de CSI, echter een nieuw meetinstrument voor cognitieve stijl, de Cognitive Style Indicator (CoSI). Deze masterproef onderzoekt de invloed van cognitieve stijl, gemeten aan de hand van de drie cognitieve stijldimensies van de CoSI, op entrepreneurial intentions. Deze studie steunt op de data die Knockaert et al. (2011) verzamelden. In februari 2010 namen ze online vragenlijsten af van 251 onderzoekers aan de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen van de universiteit van Oslo (Noorwegen). De online vragenlijst omvatte elementen als cognitieve stijl, entrepreneurial intentions en antecedenten van entrepreneurial intentions. Die elementen maakten het mogelijk om regressiemodellen op te stellen, gelijkaardig aan de modellen van Kickul en Krueger (2005). De analyses van dit onderzoek wezen uit dat cognitieve stijl op diverse manieren invloed uitoefent op entrepreneurial intentions. De creatiegeoriënteerde en de planningsgeoriënteerde cognitieve stijldimensies hadden, voornamelijk via entrepreneurial self-efficacy, een indirecte positieve invloed op entrepreneurial intentions. De kennisgeoriënteerde stijldimensie had daarentegen een directe, negatieve invloed op entrepreneurial intentions. Verder stelden we vast dat ook de gewichten van de antecedenten van entrepreneurial intentions beïnvloed worden door cognitieve stijl. Dankzij de drie cognitieve stijldimensies van Cools en Van den Broeck (2007) was het mogelijk om de invloed van cognitieve stijl op entrepreneurial intentions vanuit een nieuw en mogelijks accurater perspectief te belichten. De bevindingen van deze studie zijn interessant voor het accuraat identificeren, efficiënt ontwikkelen en doeltreffend ondersteunen van potentieel ondernemerstalent. Verder onderzoek kan zich richten op een diepgaandere analyse omtrent de invloed van cognitieve stijl op de verschillende facetten van entrepreneurial self-efficacy (e.g. Kickul et al., 2009; McGee et al., 2009).
II
Inhoud VOORWOORD
I
BEKNOPTE SAMENVATTING
II
INHOUD
III
AFKORTINGEN
IV
LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN
V
ALGEMENE INLEIDING
1
DEEL I. LITERATUURSTUDIE 1 ENTREPRENEURIAL INTENTIONS
3 3
1.1
Theoretische modellen voor entrepreneurial intentions
1.1.1
Theory of Planned Behavior
4
1.1.2
Shapero’s model of the entrepreneurial event
5
1.2 2
3
Situering van intenties binnen de niveaus van de cognitie
COGNITIEVE STIJL
6 7
2.1
Dimensies van cognitieve stijl
7
2.2
Het belang van cognitieve stijl
8
2.3
De optimale cognitieve stijl voor ondernemers
9
3
COGNITIEVE STIJL EN ENTREPRENEURIAL INTENTIONS
11
3.1
De invloed van cognitieve stijl op entrepreneurial intentions
11
3.2
Cognitieve stijl en de antecedenten van entrepreneurial intentions
12
3.3
Het gewicht van de antecedenten voor entrepreneurial intentions
13
DEEL II. METHODE 1 DATAVERZAMELING EN STEEKPROEF 2
MODELLEN, MEETINSTRUMENTEN EN ANALYSES
DEEL III. RESULTATEN 1 COGNITIEVE STIJL ALS VOORSPELLER VOOR ENTREPRENEURIAL INTENTIONS
16 16 16 19 19
2
COGNITIEVE STIJL ALS VOORSPELLER VAN ENTREPRENEURIAL SELF-EFFICACY
20
3
HET GEWICHT VAN DE ANTECEDENTEN VOOR ENTREPRENEURIAL INTENTIONS
20
DEEL IV. DISCUSSIE 1 THEORETISCH MODEL VOOR ENTREPRENEURIAL INTENTIONS
22 22
2
PRAKTISCHE IMPLICATIES
24
3
BEPERKINGEN EN VERDERE ONDERZOEKSPERSPECTIEVEN
25
DEEL V.
ALGEMENE CONCLUSIE
28
REFERENTIES
29
BIJLAGEN
34
III
Afkortingen Cfr.
confer
CoSI
Cognitive Style Indicator
CSI
Cognitive Style Index
e.g.
exempli gratia
Entrepr. SE
Entrepreneurial Self-Efficacy
i.e.
id est
o.a.
onder andere
SEE
Shapero’s model of the Entrepreneurial Event
SPSS
Statistical Package for Social Sciences
Subj. Norm
Subjective Norm
TPB
Theory of Planned Behavior
VIF
Variance Inflation Factor
IV
Lijst van tabellen en figuren TABEL 1 KENMERKEN VAN DE DRIE COGNITIEVE STIJLDIMENSIES (UIT COOLS EN VAN DEN BROECK, 2007)
8
TABEL 2 ACTIVITEITEN VAN HET ONDERNEMINGSPROCES OPGEDEELD VOLGENS COGNITIEF KLIMAAT (NAAR KICKUL ET AL., 2009)
9
TABEL 3 AANTAL RESPONDENTEN PER GROEP
18
TABEL 4 GESTANDAARDISEERDE Β-COËFFICIËNTEN PER REGRESSIEGROEP EN PER MODEL
21
TABEL 5 CORRELATIETABEL VOOR DE REGRESSIEMODELLEN VOOR ENTREPRENEURIAL INTENTIONS
34
TABEL 6 CORRELATIETABEL VOOR HET REGRESSIEMODEL VOOR ENTREPRENEURIAL SELF-EFFICACY
34
TABEL 7 CORRELATIETABEL VOOR HET REGRESSIEMODEL BIJ DE COMBINATIEGROEP
35
TABEL 8 CORRELATIETABEL VOOR HET REGRESSIEMODEL BIJ KENNERS
35
TABEL 9 CORRELATIETABEL VOOR HET REGRESSIEMODEL BIJ PLANNERS
35
TABEL 10 CORRELATIETABEL VOOR HET REGRESSIEMODEL BIJ BEDENKERS
36
FIGUUR 1 TPB EN SEE OP BASIS VAN KRUEGER ET AL. (2000) FIGUUR 2 THEORETISCH MODEL OMTRENT DE ROL VAN COGNITIEVE STIJL VOOR ENTREPRENEURIAL INTENTIONS
5 23
V
Algemene inleiding Ondernemerschap staat garant voor economische innovatie, positieve concurrentie, marktcreatie en jobcreatie. Om die reden speelt het ondernemerschap een belangrijke rol in de economische bloei van een regio (Crijns en Vermeulen, 2007). In verschillende regio’s reflecteert dit dan ook in diverse initiatieven om het ondernemerschap te stimuleren. Om de doeltreffendheid van dergelijke initiatieven te verhogen, is het interessant om de determinanten van entrepreneurial intentions (d.i. de intentie om in de nabije of in de verre toekomst een bedrijfseconomische activiteit te ondernemen) onder de loep te nemen (Kickul en Krueger, 2005). Entrepreneurial intentions komen tot stand na een complexe informatieverwerking op het semantisch niveau van de cognitie. Voor individuen met een verschillende cognitieve stijl (i.e. de syntax van de cognitie) kan die informatieverwerking echter op verschillende manieren gebeuren (Sarasvathy, 2001). Enkele onderzoekers (e.g. Kickul en Krueger, 2005; Barbosa, Gerhardt en Kickul, 2007; Kickul et al., 2009) toonden immers aan dat cognitieve stijl een belangrijke rol speelt bij het ontwikkelen van entrepreneurial intentions. De rol van cognitieve stijl voor entrepreneurial intentions kan van belang zijn bij het accuraat identificeren,
het
ondernemerstalent.
doeltreffend Zo
speelt
begeleiden cognitieve
en stijl
het
optimaal
momenteel
omkaderen
reeds
een
van
potentieel
belangrijke
rol
in
bedrijfspsychologische processen zoals human resources (Kozhevnikov, 2007). Aangezien de cognitieve stijl van een individu relatief stabiel is, maken meetinstrumenten voor cognitieve stijl het immers mogelijk om enkele carrièrewendingen op de langere termijn (e.g. jobsatisfactie en jobverloop) te voorspellen (Cools, Van den Broeck en Bouckenooghe, 2009). Deze masterproef benadert cognitieve stijl vanuit drie dimensies (de kennisgeoriënteerde, planningsgeoriënteerde en creatiegeoriënteerde stijldimensie) zoals voorgesteld door Cools en Van den Broeck (2007). Dit in tegenstelling tot traditionele studies die cognitieve stijl benaderen als een eendimensionale bipolaire as met enerzijds een analytische cognitieve stijl en anderzijds een intuïtieve cognitieve stijl (e.g. Kickul en Krueger, 2005; Barbosa et al., 2007; Kickul et al., 2009). De kritieken op die traditionele benadering (e.g. Sadler-Smith, 2004) verklaren en bekrachtigen onze keuze voor de drie cognitieve stijldimensies zoals voorgesteld door Cools en Van den Broeck (2007). In deze studie werken we met entrepreneurial intentions, aangezien Ajzen (1991) aantoonde dat intenties goede voorspellers zijn voor effectief toekomstig gedrag. Vanuit dat opzicht bieden entrepreneurial intentions een geschikt instrument voor studies van cross-sectionele aard. Het
1
Algemene inleiding probleem met entrepreneurial intentions is echter dat we niet kunnen garanderen dat ze effectief zullen leiden tot entrepreneurial behavior. In het volgende gedeelte bespreken we, op basis van de literatuur, de theoretische achtergrond en de onderzoekshypothesen omtrent cognitieve stijl en entrepreneurial intentions. Daarna volgt de beschrijving van de onderzoeksmethodologie en van de steekproef die bestond uit onderzoekers van de universiteit van Oslo (Noorwegen). Vervolgens rapporteren we de belangrijkste resultaten op basis van onze analyse. We sluiten ten slotte af met een discussie en een conclusie met aanbevelingen voor verder onderzoek.
2
Deel I.
Literatuurstudie
In de jaren ’80 en ’90 ontwikkelden diverse onderzoekers theoretische modellen om ondernemend gedrag (entrepreneurial behavior) te verklaren. Aangezien ondernemend gedrag per definitie gepland (en dus intentioneel) is, vormen entrepreneurial intentions een belangrijke schakel binnen die theoretische modellen (Elfving, Brännback, en Carsrud, 2009). Tot nog toe werden entrepreneurial intentions voornamelijk bekeken vanaf het oppervlakkige niveau van de cognitie (het semantisch niveau). Slechts enkele onderzoekers (e.g. Kickul en Krueger, 2005; Kickul et al., 2009) benaderden entrepreneurial intentions vanuit een dieper cognitieniveau (het syntactisch niveau). Deze literatuurstudie start met een omschrijving van entrepreneurial intentions en de voornaamste theoretische modellen voor entrepreneurial intentions. Vervolgens gaan we verder met een korte omschrijving van cognitieve stijl (i.e. het syntactisch cognitieniveau). We sluiten ten slotte af met een beschrijving van de reeds gekende effecten van cognitieve stijl op entrepreneurial intentions waarbij we ook de onderzoekshypothesen formuleren.
1
ENTREPRENEURIAL INTENTIONS
Entrepreneurial intentions zijn de intenties van een individu om in de toekomst ondernemend gedrag te stellen (Krueger, Reilly, en Carsrud, 2000). Onder ondernemend gedrag (entrepreneurial behavior) verstaan we het identificeren en exploiteren van opportuniteiten in functie van een (nog onbestaande) onderneming (cfr. Allinson, Chell, en Hayes, 2000). Aanvankelijk verklaarden onderzoekers individueel (ondernemend) gedrag aan de hand van individuele gedragsattitudes. Maar aangezien gedragsattitudes en persoonlijkheidskenmerken slechts tien percent van de variantie in het werkelijke gedrag verklaarden, introduceerde Ajzen (1987) het concept intentie. Intentie wordt gedefinieerd als een reservoir dat de significante gedragsattitudes opvangt en vervolgens kanaliseert tot de beslissing om een bepaald gedrag al dan niet te stellen (Krueger et al., 2000). Kim en Hunter (1993) stelden vast dat intenties ongeveer dertig percent van de variantie in gedrag verklaarden. Intenties zijn dus betere voorspellers voor gedrag dan gedragsattitudes en persoonlijkheidskenmerken. Onderzoek van Krueger et al. (2000) wees uit dat die conclusie ook van toepassing is op entrepreneurial intentions en entrepreneurial behavior.
1.1
Theoretische modellen voor entrepreneurial intentions
In de jaren ’80 en begin jaren ’90 werden twee rudimentaire theoretische modellen, respectievelijk the Model of the Entrepreneurial Event volgens Shapero (1982) en the Theory of Planned Behavior volgens
3
Literatuurstudie Ajzen (1991) ontwikkeld. Beide raamwerken vormden later de basis voor nieuwere modellen zoals the Entrepreneurial Potential Model volgens Krueger en Brazeal (1994), the Davidsson’s Model (Davidsson, 1995) en the Contextual Model of Entrepreneurial Intentions (Elfving et al. 2009). In deze literatuurstudie leggen we de nadruk op de twee rudimentaire basismodellen, aangezien zij de voornaamste relaties tussen gedragsattitudes, entrepreneurial intentions en entrepreneurial behavior weergeven (Krueger et al., 2000). Het eerste rudimentaire model, the Theory of Planned Behavior (TPB) volgens Ajzen (1991), is een algemeen intention-based behavior model, terwijl het tweede model, Shapero’s (1982) model of the Entrepreneurial Event (SEE), specifiek gericht is op entrepreneurial intentions en behavior.
1.1.1
Theory of Planned Behavior
The Theory of Planned Behavior (TPB) van Ajzen (1991) is een algemeen intention-based behavior model. TPB stelt dat gedrag bepaald wordt door intenties die op hun beurt beïnvloed worden door drie attitudes (cfr. Figuur 1). De eerste twee attitudes, de persoonlijke houding ten opzichte van het gedrag en de gepercipieerde subjective norm, vormen samen de gepercipieerde wenselijkheid om een bepaald gedrag te stellen. De derde attitude, het gevoel van persoonlijke controle over het gedrag vormt de gepercipieerde haalbaarheid van een bepaald gedrag. De attitude ten opzichte van een bepaald gedrag hangt af van de persoonlijke verwachtingen en overtuigingen die gebaseerd zijn op het resultaat van dat bepaald gedrag (Ajzen, 1991). Uit voorgaand onderzoek van Shapero (1982) bleek dat de voornaamste verwachtingen en overtuigingen om ondernemend gedrag al dan niet te stellen, berusten op het verwerven van persoonlijke rijkdom, het verkrijgen van autonomie en het creëren van maatschappelijk nut. De gepercipieerde subjective norm wordt bepaald door verwachtingen, overtuigingen, normen, waarden en wensen van de naaste omgeving van het individu (Ajzen, 1991). Volgens Shapero (1982) oefenen de prominente leden uit het jobgerelateerd netwerk van de ondernemer, zoals zijn collega’s en zijn business partners, de grootste invloed uit op zijn gepercipieerde subjective norm. De subjective norm binnen het ondernemerschap is echter sterk cultuurgebonden (McGrath en MacMillan, 1992; Davidsson en Wiklund, 1997). Krueger et al. (2000) wezen er bovendien op dat ondernemers mogelijks minder impact ondervinden van de subjective norm omdat de meeste ondernemers typisch over een sterke, interne controle locus beschikken. Ook het gevoel van persoonlijke controle over het gedrag hangt, samen met de gepercipieerde selfefficacy (d.i. zelfvertrouwen), af van de interne controle locus (Ajzen, 1991). Ajzen (1987) definieert selfefficacy als de perceptie van het eigen kunnen. Specifiek voor ondernemers is een gevoel van 4
Literatuurstudie persoonlijke controle belangrijk om uitdagendere doelstellingen voorop te stellen, om opportuniteiten te identificeren en om risicopercepties te relativeren (Krueger et al., 2000). Kickul et al. (2009) stelden dat self-efficacy afhangt van onder andere cognitieve stijl, het hebben van ondernemende familieleden
Verwachte waarden
Attitude t.o.v. het gedrag
Normatieve overtuigingen
Subjective norm
Gepercipieerde wenselijkheid
en de aard van opleidingen en voorgaande werkervaringen.
Gepercipieerde self-efficacy
Gevoel van controle
Gedrag
Gepercipieerde haalbaarheid
Intentie
Drang om te handelen Figuur 1 TPB en SEE op basis van Krueger et al. (2000)
1.1.2
Shapero’s model of the entrepreneurial event
Shapero’s (1982) model of the entrepreneurial event (SEE) werd, anders dan TPB, specifiek ontwikkeld voor het voorspellen van entrepreneurial events (Krueger et al., 2000). SEE stelt dat entrepreneurial events het resultaat zijn van inter-agerende situationele en socio-culturele factoren. Een specifieke interactie van die factoren kan leiden tot een trigger-event. Zo kan bijvoorbeeld een combinatie tussen een toevallige verandering in het levenspad, een bepaalde socio-culturele achtergrond, de self-efficacy en de voorgaande ervaringen van het individu leiden tot een entrepreneurial event. SEE integreert, net zoals TPB, de gepercipieerde wenselijkheid en de gepercipieerde haalbaarheid. Maar in SEE speelt ook de drang om te handelen een belangrijke rol (cfr. Figuur 1). Onder de gepercipieerde 5
Literatuurstudie wenselijkheid verstaat Shapero (1982) de wens van een ondernemer om een onderneming op te richten. Volgens Shapero (1982) hangt die wens af van zowel intrapersoonlijke als extrapersoonlijke factoren. De gepercipieerde haalbaarheid definieert hij als het gevoel van bekwaamheid om een onderneming op te richten. Tot slot omschrijft hij de drang om te handelen als de persoonlijke wilskracht om te handelen volgens eigen beslissingen en eigen doelstellingen. De drang om te handelen verwijst dus naar controle percepties bij het ondernemen van actie. Verder relateerde Shapero (1982) de drang om te handelen ook aan de interne controle locus en het wilskrachtig, doelgericht gedrag van de ondernemer.
1.2
Situering van intenties binnen de niveaus van de cognitie
Nu we een duidelijker beeld hebben van de mechanismen waarop entrepreneurial intentions tot stand komen, kunnen we deze mechanismen situeren binnen de cognitie. Sarasvathy (2001) stelt dat er twee belangrijke niveaus zijn binnen de cognitie. Enerzijds is er het oppervlakkig semantisch niveau en anderzijds is er het dieper syntactisch niveau. Het semantisch niveau staat in voor de verwerking van percepties, attitudes of overtuigingen, zoals de verwerking van de gepercipieerde wenselijkheid en de gepercipieerde haalbaarheid. De verwerking van dergelijke percepties, attitudes of overtuigingen leidt volgens de besproken intention based models tot intenties. De twee rudimentaire basismodellen die we in de vorige paragraaf beschreven, zijn dus modellen die zich situeren op het semantisch niveau van de cognitie (Sarasvathy, 2001). Daartegenover staat het syntactisch niveau van de cognitie dat de manier waarop we informatie verzamelen, weergeven, verwerken en interpreteren, bepaalt. De syntax van de cognitie bepaalt met andere woorden de manier waarop de semantisch cognitieve processen verlopen (Sarasvathy, 2001). Hoewel de beschreven basismodellen voor entrepreneurial intentions geen rekening houden met het syntactisch niveau, toonden enkele studies (e.g. Kickul en Krueger, 2005; Kickul et al., 2009) aan dat de syntax van de cognitie toch een belangrijke rol speelt. Aangezien ieder individu over een individueel geprefereerde syntax beschikt, verlopen de semantische processen van diverse individuen immers op verschillende manieren (Kozhevnikov, 2007). De individueel geprefereerde syntax van de cognitie wordt ook wel cognitieve stijl genoemd (Kozhevnikov, 2007). In het volgende hoofdstuk gaan we dieper in op enerzijds de dimensies en anderzijds het belang van cognitieve stijl en het cognitief klimaat. Verder bespreken we ook de optimale cognitieve stijl voor ondernemers.
6
Literatuurstudie
2
COGNITIEVE STIJL
Zoals in het vorige hoofdstuk gesteld, verwijst cognitieve stijl naar een individueel geprefereerde manier om informatie te verzamelen, te verwerken en te interpreteren (Kozhevnikov, 2007). Kozhevnikov (2007) stelt dat cognitieve stijl een belangrijk concept is binnen de bedrijfspsychologie. Het is een bepalend element voor de (strategische) besluitvorming, het probleemoplossend vermogen en het groepsgedrag van een individu (Brigham, De Castro en Shepherd, 2007). Cognitieve stijl is een relatief stabiele persoonlijkheidseigenschap (Sadler-Smith en Badger, 1998) die in grote mate gedetermineerd wordt door de directe omgeving van het individu (Mitchell et al., 2002). Ondanks die stabiele aard vallen coping strategieën, waarbij het individu een niet-geprefereerde cognitieve stijl hanteert om te voldoen aan de verwachtingen of eisen van het cognitieve klimaat (e.g. de werkomgeving) waarbinnen hij of zij vertoeft, echter niet uit te sluiten (Cools et al., 2009).
2.1
Dimensies van cognitieve stijl
Hoewel diverse studies aantoonden dat cognitieve stijl een complex concept is met velerlei dimensies (Kozhevnikov, 2007), ontwikkelden Allinson en Hayes (1996) en Kirton (2003) de Cognitive Style Index (CSI). CSI bestond uit een eendimensionale bipolaire as met aan de ene zijde een analytische of adaptieve manier van informatieverwerking en aan de andere zijde een intuïtieve of innovatieve manier van informatieverwerking (Cools et al., 2009). De analytische of adaptieve stijl verwijst naar een gestructureerde, georganiseerde en gestandaardiseerde manier van informatieverwerking. De intuïtieve of innovatieve stijl verwijst naar een holistische, ongestructureerde, innovatieve, dynamische en flexibele manier van informatieverwerking. Aangezien er volgens Sadler-Smith (2004) op beide polen een hoge score mogelijk is, stapten Cools en Van den Broeck (2007) af van de eendimensionale bipolaire as. Bovendien deelden ze de analytische of adaptieve manier van informatieverwerking verder op in (a) een kennisgeoriënteerde stijl en (b) een planningsgeoriënteerde stijl. Op die manier ontwikkelden ze een driedimensionaal model en meetinstrument – the Cognitive Style Indicator (CoSI) – met een kennisgeoriënteerde, planningsgeoriënteerde en creatiegeoriënteerde stijldimensie. Tabel 1 geeft de kenmerken van de drie cognitieve stijldimensies weer. Individuen met een kennisgeoriënteerde stijl gaan in functie van hun informatieverwerking op zoek naar kennis onder de vorm van concrete data, feiten en details. Het verwerken van informatie gebeurt voor hen op een rationele, logische en gestandaardiseerde manier (Cools et al., 2009). 7
Literatuurstudie Individuen met een planningsgeoriënteerde stijl gaan op zoek naar structuur en orde. Ze gaan uit van een probleemoplossende benadering die objectief, gestructureerd, conventioneel en efficiënt is. Het verwerken van informatie gebeurt voor hen op een gestructureerde, georganiseerde, degelijk voorbereide en doelgerichte manier (Cools et al., 2009). Individuen met een creatiegeoriënteerde stijl gaan op zoek naar vrijheid en onzekerheid. Ze zien problemen als uitdagende opportuniteiten. Het verwerken van informatie gebeurt voor hen op een creatieve, holistische, onconventionele en flexibele manier (Cools et al., 2009). Tabel 1 Kenmerken van de drie cognitieve stijldimensies (uit Cools en Van den Broeck, 2007)
Kennisgeoriënteerde stijl
Planningsgeoriënteerde stijl
Creatiegeoriënteerde stijl
Feiten Details Logisch Reflectie Objectief Onpersoonlijk Rationeel Precisie
Sequentieel Gestructureerd Conventioneel Conformiteit Gepland Georganiseerd Systematisch Geroutineerd
Mogelijkheden Ideeën Impulsief Flexibel Ongelimiteerd Nieuwigheden Subjectief Inventief
Sadler-Smith en Badger (1998) stellen dat individuen met een verschillende cognitieve stijl evenwaardige denkers zijn. Het verschil in cognitieve stijl zit hem dus enkel in de manier waarop informatie verzameld, verwerkt, gestructureerd en geïnterpreteerd wordt.
2.2
Het belang van cognitieve stijl
Indien individuen met verschillende cognitieve stijl evenwaardige denkers zijn, wat is dan precies het belang van cognitieve stijl? Wel, Brigham et al. (2007) stelden dat cognitieve stijl voornamelijk met het oog op de taakomgeving een belangrijke rol speelt. Zo gaven ze aan dat elke job of taak uitgevoerd wordt binnen een bepaald cognitief klimaat. Om een werknemer optimaal te laten renderen, is het belangrijk dat dat cognitief klimaat overeenkomt met zijn geprefereerde cognitieve stijl. Indien dit niet het geval is, spreekt Chan (1996) van een cognitieve misfit. Een langdurige cognitieve misfit is volgens Chan (1996) bovendien een belangrijke voorspeller van jobverloop omdat een misfit leidt tot een lagere mate van voldoening en tot de intentie om te stoppen met een bepaalde taak. Aangezien het cognitieve klimaat van een nieuwe onderneming geleidelijk aan kan veranderen naarmate de onderneming aan maturiteit wint, komt een cognitieve misfit regelmatig voor bij ondernemers die hun onderneming aan het uitbouwen zijn (Brigham et al., 2007). Brigham et al. (2007) stellen dat ondernemers in dergelijke situaties twee mogelijkheden hebben: ofwel stappen ze uit
8
Literatuurstudie de onderneming en richten ze nieuwe ondernemingen op (i.e. de zogenaamde habitual entrepreneurs), ofwel passen ze zich aan aan het nieuwe cognitieve klimaat via coping strategieën. In dat laatste geval zal de ondernemer zich zodanig aanpassen aan het cognitief klimaat van zijn taakomgeving, dat zijn gedrag en werkwijze niet meer aansluiten bij zijn geprefereerde cognitieve stijl. Gezien er dus nog steeds sprake is van (de negatieve impact van) een cognitieve misfit, geldt dat een coping strategie slechts een tijdelijke oplossing is (Brigham et al., 2007).
2.3
De optimale cognitieve stijl voor ondernemers
In navolging van Brigham et al. (2007) is het, bij het bepalen van de optimale cognitieve stijl voor ondernemers, dus belangrijk om weten in welk cognitief klimaat de ondernemer vertoeft. Gezien de complexe en dynamische aard van het ondernemerschap, is het echter niet gemakkelijk om een eenduidig cognitief klimaat voor ondernemers te identificeren. Lifecycle stage models (e.g. Hanks et al., 1994) geven bijvoorbeeld aan dat de organisatiestructuur (en daarmee ook het cognitieve klimaat) verandert wanneer de onderneming groter wordt en aan maturiteit wint. Verder stellen Kickul et al. (2009) dat er ook een onderscheid kan gemaakt worden tussen de verschillende fasen van het ondernemingsproces. Zo geven ze aan dat de eerste fase van het ondernemersproces (i.e. het identificeren van opportuniteiten) getypeerd wordt door een intuïtief cognitief klimaat, terwijl de latere fasen van het ondernemingsproces getypeerd worden door een analytisch cognitief klimaat (cfr. Tabel 2). Bovendien ondervonden Knockaert, Der Foo en Erikson (2011) dat een hoge score op de planningsgeoriënteerde stijldimensie leidt tot een hoger niveau van groeiintenties (i.e. de latere fase van het ondernemersproces), terwijl een creatiegeoriënteerde stijldimensie geen effect had op groei-intenties. Tabel 2 Activiteiten van het ondernemingsproces opgedeeld volgens cognitief klimaat (naar Kickul et al., 2009)
Intuïtief cognitief klimaat
Analytisch cognitief klimaat
Identificeren van opportuniteiten
Plannen van activiteiten en intenties Plannen en inzamelen van benodigde middelen Implementeren van strategieën en activiteiten
Over het algemeen blijkt een hoge score op de kennisgeoriënteerde cognitieve stijldimensie het minst optimaal voor ondernemers. Zo ondervonden Knockaert et al. (2011) dat individuen met een hoge score op de kennisgeoriënteerde stijldimensie een lager niveau van groei-intenties vertoonden. Ook Cools (2008) stelde dat een hoog kennisgeoriënteerde stijl het ondernemend gedrag remt. Gezien hun rationele karakter, hun risicoaversie en hun nood aan vaststaande feiten, worden kennisgeoriënteerde
9
Literatuurstudie individuen immers sneller uit evenwicht gebracht bij een hoger niveau van onzekerheid en risico (i.e. de karakteristieken van ondernemerschap). Aangezien planning belangrijk is binnen een complexe, risicovolle en onzekere situatie, zouden planningsgeoriënteerde individuen beter gewapend zijn tegen een hoog niveau van onzekerheid en risico (Knockaert et al., 2011). Planningsgeoriënteerde individuen hebben dit dus te danken aan hun controlerende en gestructureerde aanpak (Cools et al., 2009). Voor creatiegeoriënteerde individuen vormt een complexe, risicovolle en onzekere situatie een uitdagende opportuniteit. Creatiegeoriënteerde individuen houden immers van een ongelimiteerde en flexibele taakomgeving (Cools en Van den Broeck, 2007). Onderzoek van Buttner en Gryskiewicz (1993) en van Stewart et al. (1998) toonde bovendien aan dat ondernemers eerder over een innovatieve of intuïtieve cognitieve stijl beschikten, terwijl managers eerder over een adaptieve of analytische cognitieve stijl beschikten. Blijkbaar voelen innovatieve of intuïtieve individuen zich eerder aangetrokken tot het ondernemerschap dan analytische individuen (Brigham et al., 2007). Verder toonden Cools et al. (2009) aan dat creatiegeoriënteerde individuen over het algemeen meer job search behavior vertonen en dat ze sneller intenties ontwikkelen om hun onderneming te verlaten. Ook Buttner en Gryskiewicz (1993) ondervonden dat innovatieve ondernemers hun onderneming over het algemeen minder lang besturen en dat ze doorheen hun carrière meer ondernemingen oprichtten dan adaptieve of analytische ondernemers. Die bevindingen kunnen toegewezen worden aan het impulsieve en innovatieve karakter van creatiegeoriënteerde individuen (die graag hun opties open houden) (Cools et al., 2009). Op basis van de literatuur kunnen we dus concluderen dat zowel een creatiegeoriënteerde (intuïtieve of innovatieve) cognitieve stijl als een planningsgeoriënteerde cognitieve stijl optimaal zijn voor ondernemers. Hierbij moeten we wel opmerken dat beide cognitieve stijldimensies een verschillende uitkomst hebben op het ondernemend gedrag. Zo zal een creatiegeoriënteerde (innovatieve) stijl, in vergelijking met een planningsgeoriënteerde stijl, de ondernemer aanzetten om enerzijds minder lang actief te blijven in zijn onderneming en om anderzijds meer ondernemingen op te richten (Buttner en Gryskiewicz, 1993). Verder kunnen we, op basis van Kickul et al. (2009), ook stellen dat een creatiegeoriënteerde cognitieve stijl voornamelijk tijdens de eerste fase van het ondernemingsproces aangewezen is, terwijl tijdens de latere fasen van het ondernemingsproces een planningsgeoriënteerde cognitieve stijl aangewezen is.
10
Literatuurstudie
3
COGNITIEVE STIJL EN ENTREPRENEURIAL INTENTIONS
Zoals in de voorgaande hoofdstukken gesteld, spelen zowel het semantisch als het syntactisch niveau van de cognitie een belangrijke rol bij de ontwikkeling van entrepreneurial intentions. In dit hoofdstuk beschrijven we de invloed van beide niveaus van de cognitie op entrepreneurial intentions. We starten met de directe invloed van cognitieve stijl op entrepreneurial intentions. Vervolgens omschrijven we de invloed van cognitieve stijl op entrepreneurial self-efficacy (i.e. een antecedent van entrepreneurial selfefficacy) en tot slot beschrijven we de invloed van cognitieve stijl op de gewichten van de antecedenten voor entrepreneurial intentions (i.e. entrepreneurial self-efficacy en subjective norm).
3.1
De invloed van cognitieve stijl op entrepreneurial intentions
Diverse onderzoekers (e.g. Allinson et al., 2000; Kickul en Krueger, 2005; Armstrong en Hird, 2009) ondervonden dat intuïtieve denkers een hoger niveau van entrepreneurial intentions vertoonden in vergelijking met analytische denkers. Dankzij hun bekwaamheid om out of the box, innovatief en ongeremd te denken, zijn intuïtieve denkers immers beter in staat om onder andere nieuwe opportuniteiten te identificeren (Kickul et al., 2009). Cools en Van den Broeck (2007) dichtten diezelfde eigenschappen toe aan individuen die hoog scoren op de creatiegeoriënteerde cognitieve stijldimensie. H1a: Individuen die hoog scoren op de creatiegeoriënteerde stijldimensie vertonen een hogere mate van entrepreneurial intentions in vergelijking met individuen die laag scoren op de creatiegeoriënteerde stijldimensie. Aangezien individuen die hoog scoren op de kennisgeoriënteerde cognitieve stijldimensie uitgaan van gestandaardiseerde rationele feiten (Cools en Van den Broeck, 2007), verwachten we dat zij geremd worden in hun creatieve en innovatieve denken. Bijgevolg verwachten we ook dat zij het enerzijds moeilijker hebben om opportuniteiten te identificeren en dat zij anderzijds opportuniteiten minder haalbaar inschatten in vergelijking met individuen die laag scoren op de kennisgeoriënteerde cognitieve stijldimensie. H1b: Individuen die hoog scoren op de kennisgeoriënteerde stijldimensie vertonen een lager niveau van entrepreneurial intentions in vergelijking met individuen die laag scoren op de kennisgeoriënteerde stijldimensie. Een planningsgeoriënteerde cognitieve stijl leidt tot een gestructureerde en gecontroleerde manier van werken. Daarnaast blijken individuen die hoog scoren op de planningsgeoriënteerde stijldimensie ook veeleisend te zijn (Cools en Van den Broeck, 2007). Aangezien het oprichten van een onderneming complex en niet zonder risico is (Cools et al., 2007), verwachten we dat de veeleisende, gestructureerde
11
Literatuurstudie en gecontroleerde werkwijze van planningsgeoriënteerde individuen een positief effect heeft op entrepreneurial intentions. H1c: Individuen die hoog scoren op de planningsgeoriënteerde stijldimensie vertonen een hoger niveau van entrepreneurial intentions in vergelijking met individuen die laag scoren op de planningsgeoriënteerde stijldimensie.
3.2
Cognitieve stijl en de antecedenten van entrepreneurial intentions
Naast het directe effect van cognitieve stijl op entrepreneurial intentions toonden enkele onderzoekers (e.g. Barbosa et al., 2007; Kickul et al., 2009) ook het effect aan van cognitieve stijl op entrepreneurial self-efficacy. Entrepreneurial self-efficacy (i.e. een proxy voor de gepercipieerde haalbaarheid) wordt door diezelfde onderzoekers, net zoals subjective norm (i.e. een proxy voor de percipieerde wenselijkheid) beschouwd als een antecedent van entrepreneurial intentions. Op basis van hun studies verwachten we in de eerste plaats dat entrepreneurial self-efficacy en de subjective norm samen een belangrijk rol spelen bij het voorspellen van entrepreneurial intentions. H2: Entrepreneurial self-efficacy en de subjective norm zijn belangrijke voorspellers voor entrepreneurial intentions. Verder verwachten we op basis van Barbosa et al. (2007) en Kickul et al. (2009) dat cognitieve stijl het niveau van entrepreneurial self-efficacy kan verklaren. Beide studies gingen uit van de multidimensionele aard van entrepreneurial self-efficacy. Vanuit dat multidimensioneel perspectief identificeerden McGee et al. (2009) vijf sequentiële dimensies van entrepreneurial self-efficacy. De eerste dimensie (i.e. de eerste fase van het ondernemingsproces), de self-efficacy in het identificeren van opportuniteiten (e.g. het bedenken van een nieuw product, een nieuwe dienst of een innovatieve technologie) bleek hoger te zijn voor intuïtieve denkers dan voor analytische denkers (Barbosa et al., 2007; Kickul et al., 2009). Ook Cools en Van den Broeck (2007) stelden dat individuen die hoog scoren op de creatiegeoriënteerde cognitieve stijldimensie beter in staat zijn om opportuniteiten te identificeren dankzij hun vermogen om ongeremd, innovatief en out of the box te denken. De tweede dimensie die McGee et al. (2009) beschrijven, is de self-efficacy om het ondernemingsproces te plannen (e.g. het uitwerken van een businessplan en het remediëren van onrealistische of onrealiseerbare opportuniteiten). In deze tweede fase van het ondernemingsproces is een lineair, analytisch denkvermogen een belangrijke vaardigheid om de strategie en het beleid van de toekomstige onderneming te structureren, te organiseren, te plannen, te evalueren en te controleren (Kickul et al., 2009). Deze eigenschappen sluiten nauw aan bij de karakteristieken die Cools en Van den Broeck (2007) toedichten aan individuen die hoog scoren op de planningsgeoriënteerde cognitieve stijldimensie. 12
Literatuurstudie Ook bij de derde dimensie van McGee et al. (2009), de self-efficacy voor het verwerven van middelen (e.g. investeerders aantrekken en partners vinden) speelt een gestructureerd en gecontroleerd denkvermogen een cruciale rol. Een goed gestructureerd financieel plan met een gebalanceerde en realistische financiële nuchterheid is immers een doorslaggevend gegeven bij het verwerven van (financiële) middelen (Kickul et al., 2009). De vierde en laatste fase van het ondernemingsproces, de implementeringfase (i.e. het organiseren, onderhouden en innoveren van businessprocessen), omvat de vierde en vijfde dimensie, de self-efficacy voor het implementeren en managen van financiële strategieën (e.g. financiële transacties bijhouden en organiseren, de juiste financiële beslissingen nemen op basis van de boekhouding) en de self-efficacy voor het implementeren en managen van personeelsstrategieën (e.g. taken delegeren, personeel rekruteren, opleiden, inspireren, motiveren en superviseren) (McGee et al., 2009). Barbosa et al. (2007) en Kickul et al. (2009) gaven aan dat ook in deze laatste fase van het ondernemingsproces een analytische geest en een gestructureerd en gecontroleerd organisatievermogen van cruciaal belang zijn. Toch ondervonden Cools et al. (2009) dat een managementgerelateerde functie eerder gerelateerd is aan een hoge score op de creatiegeoriënteerde cognitieve stijldimensie. Gegeven het feit dat een hoog niveau van entrepreneurial self-efficacy in de literatuur geassocieerd wordt met een hoge score op de creatiegeoriënteerde cognitieve stijldimensie (tijdens de eerste en de vierde fase van het ondernemingsproces) en met een hoge score op de planningsgeoriënteerde cognitieve stijldimensie (tijdens de tweede, derde en vierde fase van het ondernemingsproces), verwachten we dat de creatiegeoriënteerde en planningsgeoriënteerde stijldimensies degelijke voorspellers zijn voor entrepreneurial self-efficacy. H3a: Individuen die hoog scoren op de creatiegeoriënteerde stijldimensie vertonen een hoger niveau van entrepreneurial self-efficacy in vergelijking met individuen die laag scoren op de creatiegeoriënteerde stijldimensie. H3b: Individuen die hoog scoren op de planningsgeoriënteerde stijldimensie vertonen een hoger niveau van entrepreneurial self-efficacy in vergelijking met individuen die laag scoren op de planningsgeoriënteerde stijldimensie.
3.3
Het gewicht van de antecedenten voor entrepreneurial intentions
Diepgaandere analyses van Kickul en Krueger (2005) toonden aan dat de pathways voor het ontwikkelen van entrepreneurial intentions verschillen naargelang de cognitieve stijl. Zo ontdekten ze dat de entrepreneurial intentions bij intuïtieve denkers tot stand kwamen via diverse antecedenten (o.a.
13
Literatuurstudie subjective norm en entrepreneurial self-efficacy), terwijl de entrepreneurial intentions bij analytische denkers voornamelijk tot stand kwamen op basis van entrepreneurial self-efficacy. Volgens Cools en Van de Broeck (2007) staat een hoge score op de kennisgeoriënteerde stijldimensie in verband met een rationele informatieverwerking. Om die reden verwachten we voor individuen die hoog scoren op de kennisgeoriënteerde stijldimensie dat entrepreneurial self-efficacy, als proxy voor de gepercipieerde haalbaarheid (i.e. rationeel getint), eerder dan de subjective norm, als proxy voor de gepercipieerde wenselijkheid (i.e. emotioneel getint) doorslaggevend is om entrepreneurial intentions te ontwikkelen. H4a: Voor individuen die alleen maar hoog scoren op de kennisgeoriënteerde stijldimensie speelt de entrepreneurial self-efficacy een belangrijkere rol dan de subjective norm bij het ontwikkelen van entrepreneurial intentions. Een hoge score op de planningsgeoriënteerde stijldimensie staat dan weer eerder in verband met een conventionele en organisatorische structuur of houvast (Cools en Van den Broeck, 2007). Bovendien hebben planningsgeoriënteerde individuen een planmatige, gestructureerde en gecontroleerde aanpak (Cools en Van den Broeck, 2007), waardoor risicopercepties voor hen minder van belang zijn. We verwachten daarom voor individuen die hoog scoren op de planningsgeoriënteerde stijldimensie dat (externe) conventionele sociale normen en waarden (o.a. subjective norm) belangrijker zijn dan (interne) controlepercepties (o.a. self-efficacy) bij het ontwikkelen van entrepreneurial intentions. H4b: Voor individuen die alleen maar hoog scoren op de planningsgeoriënteerde stijldimensie speelt de subjective norm een belangrijkere rol dan de entrepreneurial self-efficacy bij het ontwikkelen van entrepreneurial intentions. Cools en Van den Broeck (2007) stellen verder dat creatiegeoriënteerde individuen informatie op een holistische, dynamische en flexibele manier verwerken. We verwachten bijgevolg dat individuen die hoog scoren op de creatiegeoriënteerde cognitieve stijldimensie het globale plaatje beoordelen alvorens ze intenties ontwikkelen. Daarnaast verwachten we voor individuen die hoog scoren op twee of meer cognitieve stijldimensies dat de entrepreneurial self-efficacy en de subjective norm even belangrijk zijn voor de ontwikkeling van entrepreneurial intentions. H4c: Voor individuen die alleen maar hoog scoren op de creatiegeoriënteerde stijldimensie spelen de subjective norm en de entrepreneurial self-efficacy een gelijkwaardige rol bij het ontwikkelen van entrepreneurial intentions.
14
Literatuurstudie H4d: Voor individuen die hoog scoren op twee of meer stijldimensies spelen de subjective norm en de entrepreneurial self-efficacy een gelijkwaardige rol bij het ontwikkelen van entrepreneurial intentions.
15
Deel II. 1
Methode
DATAVERZAMELING EN STEEKPROEF
Om de onderzoekshypothesen te testen werd een beroep gedaan op de data verzameld door Knockaert et al. (2011). De steekproef bestond uit 251 doctorale en postdoctorale onderzoekers uit de universiteit van Oslo (Noorwegen). Deze participanten maakten allen deel uit van de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen. Deze technologisch georiënteerde steekproef representeert een interessante populatie voor entrepreneurial research. Technologische onderzoeksafdelingen vertonen immers een groot potentieel met het oog op commerciële spin-off activiteiten, maar over het algemeen benutten ze dat potentieel niet ten volle (Knockaert et al., 2011). In februari 2010 werden de Engelstalige vragenlijsten online verstuurd naar 690 onderzoekers uit de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen. De mailing werd verzorgd door de centrale administratie van de faculteit. Om de vragenlijst op punt te stellen was er vooraf (van november 2009 tot januari 2010) een pilootfase die de respondenten toeliet om de vragenlijst te beoordelen. Bij de eerste mailing vulden 170 onderzoekers de vragenlijst in. Een week later werd een herinneringsmail verstuurd waarna nog eens 112 respondenten de vragenlijst invulden. Ten gevolge van inconsistente en/of missing data werden 31 respondenten verwijderd uit de steekproef. In totaal bleven er dus nog 251 volledig ingevulde vragenlijsten over (i.e. een response rate van 36%). Voor enkele parameters werden eventuele verschillen tussen vroege en late respondenten onderzocht aan de hand van T-testen. Deze testen toonden aan dat er geen significante verschillen waren voor de onderzochte parameters: leeftijd, type onderzoeker (doctoraal of postdoctoraal) en tewerkstellingsduur aan de universiteit.
2
MODELLEN, MEETINSTRUMENTEN EN ANALYSES
In deze studie werd gebruik gemaakt van het basismodel voor entrepreneurial intentions van Kickul en Krueger (2005) waarbij subjective norm en entrepreneurial self-efficacy gehanteerd werden als voornaamste voorspellers voor entrepreneurial intentions. Aangezien geslacht een significante invloed heeft op zowel entrepreneurial intentions als op entrepreneurial self-efficacy (Zhao et al., 2005; Kickul en Krueger, 2005), werd geslacht opgenomen als controlevariabele in de regressiemodellen. Ook werkervaring werd opgenomen ter controle, omdat omgevingsfactoren en werkomstandigheden een invloed kunnen uitoefenen op entrepreneurial behavior (Fini et al., 2011) en op entrepreneurial selfefficacy (Zhao et al., 2005). Ten slotte werd ook leeftijd opgenomen als controlevariabele, gezien Lee et al. (2011) de significante invloed van leeftijd op carrièrewendingen aantoonden. Alle regressieanalyses werden in SPSS Statistics 17.0 uitgevoerd.
16
Methode Voor het meten van entrepreneurial intentions werd gebruik gemaakt van een 7-Likert schaal (van 1 “helemaal niet akkoord” tot 7 “helemaal akkoord”) met zes items, ontwikkeld door Linan en Chen (2009). De items waren in de aard van: ”Ik heb er alles voor over om ondernemer te worden”, “Mijn professioneel doel is om een ondernemer te worden”, “Ik zal alles in het werk stellen om mijn eigen onderneming op te richten en te besturen”, “Ik ben voorbeschikt om een onderneming op te richten in de toekomst”, “Ik heb er serieus over nagedacht om een onderneming op te richten”, “Ik ben vastbesloten om ooit een onderneming op te richten”. De interne consistentie van de schaal werd nagegaan via een betrouwbaarheidsanalyse die resulteerde in een Cronbach Alpha van 0,94. De gemiddelde score op deze schaal bedroeg 2,31. De subjective norm werd gemeten aan de hand van het meetinstrument van Kolvereid (1996) waarbij respondenten op een 7-Likert schaal (van 1 “helemaal niet” tot 7 “helemaal”) moesten aangeven in welke mate ze akkoord gingen met de volgende drie stellingen: “Ik ben ervan overtuigd dat mijn naaste familie vindt dat ik een carrière als ondernemer moet nastreven”, “Ik ben ervan overtuigd dat mijn naaste vrienden vinden dat ik een carrière als ondernemer moet nastreven”, Ik ben ervan overtuigd dat mensen die belangrijk zijn voor mij vinden dat ik een carrière als ondernemer moet nastreven”. Een Cronbach Alpha van 0,94 gaf aan dat de scores op deze schaal intern consistent waren. De gemiddelde score voor subjective norm bedroeg 2,32. Om entrepreneurial self-efficacy te meten, maakten we gebruik van het meetinstrument van Zhao et al. (2005). Op een 7-Likert schaal (van 1 “geen vertrouwen” tot 7 “vol vertrouwen”) gaven de respondenten aan in welke mate ze vertrouwen hadden in zichzelf om op een succesvolle manier “nieuwe business oportuniteiten te identificeren”, “nieuwe producten te creëren”, “creatief te denken” en “een idee of nieuwe ontwikkeling te commercialiseren”. De Cronbach Alpha bedroeg 0,84 en de gemiddelde score voor entrepreneurial self-efficacy bedroeg 3,84. Geslacht werd in de analyse opgenomen als een dichotome controlevariabele (1 voor mannen, 0 voor vrouwen). In totaal bestond de steekproef uit 37,5 procent vrouwen en 62,5 procent mannen. Werkervaring werd eveneens als controlevariabele opgenomen in de analyse. De respondenten hadden gemiddeld 3,19 jaar aan de universiteit gewerkt. Leeftijd vormt de derde controlevariabele en werd berekend op basis van de geboortedatum en de datum waarop de vragenlijst werd afgenomen. De respondenten hadden gemiddeld een leeftijd van 32,3 jaar. Om de cognitieve stijl te meten, maakten we gebruik van de Cognitive Style Indicator (CoSI), ontwikkeld door Cools en Van den Broeck (2007). CoSI bestaat uit 3 dimensies en 18 items waarbij de respondenten 17
Methode moeten aangeven in welke mate ze akkoord gaan met de stellingen op een 5-Likert schaal (van 1 “Helemaal niet akkoord” tot 5 “helemaal akkoord”). De kennisgeoriënteerde dimensie bestaat uit 4 stellingen: “Ik wil alle problemen volledig begrijpen”, “Ik hou ervan om problemen te analyseren”, “Ik maak gedetailleerde analyses” en “Ik bestudeer elk probleem totdat ik de onderliggende logica begrijp”. De Cronbach Alpha voor deze dimensie bedroeg 0,72 en de gemiddelde score was 4,13. De planningsgeoriënteerde dimensie bestaat uit 7 stellingen: “Het is belangrijk voor me om een duidelijk plan te ontwikkelen”, “Ik wil altijd weten wat er wanneer moet gebeuren”, “Ik hou van gedetailleerde actieplannen”, “Ik verkies duidelijke structuren bij het uitvoeren van mijn job”, “Ik verkies goed voorbereide vergaderingen met een duidelijke agenda en een strikt tijdschema”, “Ik maak vaste afspraken en kom deze nauwgezet na” en “Een goede taak is een goed voorbereide taak”. De Cronbach Alpha voor deze dimensie bedroeg 0,79 en de gemiddelde score was 3,65. De creatiegeoriënteerde dimensie, ten slotte, bestaat eveneens uit 7 stellingen: “Ik hou ervan om bij te dragen aan innovatieve oplossingen”, “Ik kies ervoor om te zoeken naar creatieve oplossingen”, “Voortdurende innovatie motiveert me”, “Ik hou van een zeer gevarieerd leven”, “Ik voel me eerder aangetrokken tot nieuwe ideeën dan tot bestaande oplossingen”, “Ik hou ervan om grenzen te verleggen” en “Ik probeer routine te vermijden”. De Cronbach Alpha voor deze dimensie bedroeg 0,77 en de gemiddelde score was 3,97. Om na te gaan of individuen met een verschillende cognitieve stijl entrepreneurial intentions op een verschillende manier ontwikkelen, deelden we de respondenten op in vier groepen. De verdeling gebeurde op basis van de cognitieve stijl. De eerste groep bestond uit onderzoekers die hoger dan het gemiddelde scoorden op minstens twee cognitieve stijldimensies. De tweede, derde en vierde groep bestonden uit onderzoekers die hoger dan gemiddeld scoorden op slechts één cognitieve stijldimensie, respectievelijk de kennisgeoriënteerde stijldimensie, de planningsgeoriënteerde stijldimensie en de creatiegeoriënteerde stijldimensie. De resultaten van de respondenten die op geen enkele cognitieve stijldimensie hoger dan gemiddeld scoorden(n=41), werden bij deze analyse niet in beschouwing genomen omdat hun cognitieve stijlprofiel niet overeenstemde met de gestelde hypothesen. Tabel 3 geeft het aantal respondenten per groep weer. Tabel 3 Aantal respondenten per groep
Twee of meer hoge scores n = 130
Louter hoog kennisgeoriënteerd n = 14
Louter hoog planningsgeoriënteerd n = 39
Louter hoog creatiegeoriënteerd n = 27
18
Deel III.
Resultaten
De analyses en resultaten werden onderverdeeld in drie hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk behandelt cognitieve stijl als een voorspeller voor entrepreneurial intentions. Het tweede hoofdstuk behandelt cognitieve stijl als voorspeller voor entrepreneurial self-efficacy. Het derde en laatste hoofdstuk behandelt ten slotte de modererende invloed van cognitieve stijl op de antecedenten, subjective norm en entrepreneurial self-efficacy, van entrepreneurial intentions.
1
COGNITIEVE STIJL ALS VOORSPELLER VOOR ENTREPRENEURIAL INTENTIONS
Om de eerste reeks hypothesen (hypothese 1a, 1b, 1c en hypothese 2) te testen werden drie multipele regressies uitgevoerd. De eerste multipele regressie onderzocht enkel het effect van de controlevariabelen (leeftijd, geslacht en werkervaring) op de afhankelijke variabele, entrepreneurial intentions (Model 1). Aan de hand van de tweede regressie werd vervolgens de invloed van de drie cognitieve stijldimensies onderzocht (Model 2) en de derde regressie omvatte, ten slotte, het volledige model met de twee antecedenten voor entrepreneurial intentions, namelijk entrepreneurial selfefficacy en subjective norm (Model 3). De tabel in Bijlage 1 geeft de correlaties weer tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen die in de drie modellen werden gehanteerd. Een Variance Inflation Factor (VIF) analyse gaf aan dat er geen multicollineariteit issues waren (alle VIF-waarden waren kleiner dan of gelijk aan 1,554). Model 1 toonde aan dat de controlevariabelen een klein deel (9%) van de variantie in entrepreneurial intentions significant konden voorspellen (R2=0,090; F=9,198; p<0,001). Geslacht was daarbij de enige significante voorspeller, voor mannen gold een gestandaardiseerde β-coëfficiënt van 0,32 (p<0,001). Over het algemeen vertoonden mannen dus een hogere mate van entrepreneurial intentions dan vrouwen. Leeftijd en werkervaring waren geen significante voorspellers voor entrepreneurial intentions. De toevoeging van de cognitieve stijldimensies (Model 2) leidde eveneens tot een significante voorspelling voor entrepreneurial intentions (R2=0,127; F=7,036; p<0,001). Geslacht was nog steeds significant (β=0,31; p<0,001). De creatiegeoriënteerde stijldimensie (β=0,17; p=0,01) en de kennisgeoriënteerde stijldimensie (β=-0,21; p=0,003) waren in staat om entrepreneurial intentions respectievelijk positief en negatief te voorspellen. Die resultaten ondersteunen bijgevolg hypothesen 1a en 1b die stellen dat een hoge score op de creatiegeoriënteerde stijldimensie en een lage score op de kennisgeoriënteerde stijldimensie leiden tot een hogere mate van entrepreneurial intentions. De planningsgeoriënteerde stijldimensie vertoonde een neiging tot een significante positieve voorspellende waarde (β=0,12; p<0,06). Hypothese 1c die stelt dat een hoge score op de planningsgeoriënteerde
19
Resultaten stijldimensie leidt tot een hogere mate van entrepreneurial intentions, werd dus minder overtuigend ondersteund. Model 3 was in staat om een groter deel (45%) van de variantie in entrepreneurial intentions te verklaren (R2=0,451; F=26,646; p<0,001). Bij dit model hadden enkel geslacht (β=0,19; p<0,001) en de kennisgeoriënteerde stijldimensie (β=-0,14; p=0,04) nog steeds een significant voorspellende waarde. De significantie van de overige voorspellers uit model 2 verbleekte ten opzichte van de twee sterke positieve voorspellers, entrepreneurial self-efficacy (β=0,28; p<0,001) en subjective norm (β=0,43; p<0,001). Dat resultaat bevestigt hypothese 2 die stelt dat entrepreneurial self-efficacy en subjective norm belangrijke voorspellers zijn voor entrepreneurial intentions.
2
COGNITIEVE STIJL ALS VOORSPELLER VAN ENTREPRENEURIAL SELF-EFFICACY
De invloed van cognitieve stijl op entrepreneurial self-efficacy werd eveneens onderzocht aan de hand van een multipele regressie met de controlevariabelen geslacht, leeftijd en werkervaring. De planningsgeoriënteerde en de creatiegeoriënteerde cognitieve stijldimensie vormden de onafhankelijke variabelen. De correlatietabel in Bijlage 2 geeft de correlaties weer tussen de variabelen die deel uitmaakten van het regressiemodel. Een VIF-analyse gaf aan dat er geen multicollineariteit issues waren (alle VIF-waarden waren kleiner of gelijk aan 1,372). Het model was in staat om ongeveer 21% van de variantie in entrepreneurial self-efficacy te verklaren (R2=0,206; F=13,972; p<0,001). Geslacht (β=0,24; p<0,001), de planningsgeoriënteerde stijldimensie (β=0,12; p=0,038) en de creatiegeoriënteerde stijldimensie (β=0,34; p<0,001) waren significante, positieve voorspellers voor entrepreneurial selfefficacy. Dat resultaat bevestigt hypothesen 3a en 3b die stellen dat een hoge score op de creatiegeoriënteerde stijldimensie en een hoge score op de planningsgeoriënteerde stijldimensie leiden tot een hoger niveau van entrepreneurial self-efficacy.
3
HET GEWICHT VAN DE ANTECEDENTEN VOOR ENTREPRENEURIAL INTENTIONS
Om de voorspellende waarde van de antecedenten subjective norm en entrepreneurial self-efficacy op entrepreneurial intentions per cognitieve stijl afzonderlijk te onderzoeken, werd per cognitieve stijlgroep (groep 1: hoge score op twee of meer stijldimensies, groep 2: louter een hoge score op de kennisgeoriënteerde stijldimensie, groep 3: louter een hoge score op de planningsgeoriënteerde stijldimensie, groep 4: louter een hoge score op de creatiegeoriënteerde stijldimensie) een multipele regressieanalyse uitgevoerd met geslacht, leeftijd en werkervaring als controlevariabelen. De tabellen in Bijlage 3 geven de correlaties weer van de gehanteerde variabelen. De VIF-analyses gaven aan dat er geen multicollineariteit issues waren (alle VIF-waarden waren kleiner of gelijk aan 2,134). 20
Resultaten Tabel 4 geeft een samenvatting weer van de voorspellende waarde en van de β-coëfficiënten van het controle- en het full model voor de verschillende groepen. De tabel geeft aan dat het model met de controlevariabelen enkel de entrepreneurial intentions van de combinatiegroep (groep 1) significant kon voorspellen. Geslacht was daarbij de enige significante controlevariabele. Het full model bleek, in tegenstelling tot het controlemodel, in staat om de entrepreneurial intentions van elke groep significant te voorspellen. De combinatiegroep was de enige groep waarbij geslacht in het full model een significante voorspellende waarde had. Opvallend was ook dat subjective norm en entrepreneurial selfefficacy samen de belangrijkste significante voorspellers waren voor entrepreneurial intentions bij alle groepen, behalve bij de plannersgroep (groep 3) waarbij enkel subjective norm een significante voorspeller was voor entrepreneurial intentions (cfr. Tabel 4). Deze resultaten verwerpen hypothese 4a die stelt dat entrepreneurial self-efficacy de belangrijkste voorspeller is voor de entrepreneurial intentions van individuen die louter hoog scoren op de kennisgeoriënteerde cognitieve stijldimensie. Hypothese 4b die stelt dat subjective norm de belangrijkste voorspeller is voor de entrepreneurial intentions van individuen die louter hoog scoren op de planningsgeoriënteerde cognitieve stijldimensie werd daarentegen wel bevestigd. Ook hypothesen 4c en 4d die stellen dat de subjective norm en entrepreneurial self-efficacy een even grote bijdrage leveren bij het voorspellen van de entrepreneurial intentions van individuen die hoog scoren op twee of meer cognitieve stijldimensies en van individuen die hoog scoren op de creatiegeoriënteerde cognitieve stijldimensie, werden bevestigd. Tabel 4 Gestandaardiseerde β-coëfficiënten per regressiegroep en per model
Model 1 (Controle Model)
leeftijd
geslacht werkervaring
2
-0,09 -0,21
0,29* 0,02
0,01 -0,10
2
0,12 0,50*
0,38* 0,01
0,10 -0,49*
Combinatie (n=130) Kenners (n=14)
(R =0,065; F=3,998*) (R2=-0,200; F=0,278)
Planners (n=39) Bedenkers (n=27)
(R =0,103; F=2,460) (R2=0,138; F=2,392)
Model 2 (Full Model)
leeftijd
geslacht werkervaring Entrepr. SE Subj. norm
2
-0,07
0,20*
0,09
0,25*
0,39**
2
0,11 0,05
-0,31 0,18
-0,06 -0,09
0,50* 0,18
0,62* 0,61**
2
0,13
0,07
-0,19
0,40*
0,46*
Combinatie (n=130)
(R =0,350; F=14,895**)
Kenners (n=14) Planners (n=39)
(R =0,682; F=6,585*) (R2=0,509; F=8,889**)
Bedenkers (n=27)
(R =0,613; F=9,230**)
* p<0,05 ** p<0,001
21
Deel IV. 1
Discussie
THEORETISCH MODEL VOOR ENTREPRENEURIAL INTENTIONS
Deze studie wees uit dat cognitieve stijl op diverse manieren invloed uitoefent op entrepreneurial intentions. Zo oefent cognitieve stijl een directe invloed uit op zowel entrepreneurial intentions als entrepreneurial self-efficacy. Daarnaast blijkt cognitieve stijl ook verantwoordelijk voor het gewicht dat een individu toekent aan de antecedenten van entrepreneurial intentions. Deze bevindingen zijn echter niet verwonderlijk want, aangezien cognitieve stijl zich op het syntactisch niveau (i.e. het dieper niveau) van de cognitie bevindt (Sarasvathy, 2001), oefent cognitieve stijl een invloed uit op de diverse semantische processen (i.e. het oppervlakkiger niveau) van de cognitie (die o.a. in staan voor de ontwikkeling van entrepreneurial intentions). Hoewel onze analyses aantoonden dat de drie cognitieve stijldimensies een directe invloed uitoefenen op entrepreneurial intentions, bleek deze invloed niet sterk te zijn. Het model met de controlevariabelen en met de drie cognitieve stijldimensies kon immers slechts 12,7 procent van de variantie in entrepreneurial intentions verklaren. Wanneer de antecedenten, entrepreneurial selfefficacy en subjective norm aan het model toegevoegd waren, kon het model 45,1 procent van de variantie in entrepreneurial intentions verklaren. Bovendien hadden de planningsgeoriënteerde stijldimensie en creatiegeoriënteerde stijldimensie in dat laatste model geen significante voorspellende waarde meer. In de tweede analyse werd duidelijk dat net die twee stijldimensies (planningsgeoriënteerde en creatiegeoriënteerde stijldimensie) significante voorspellers waren voor entrepreneurial self-efficacy. Het model met de controlevariabelen en beide cognitieve stijldimensies verklaarde 20,6 procent van de variantie in entrepreneurial self-efficacy. Om die reden, zijn de planningsgeoriënteerde en creatiegeoriënteerde stijldimensie, volgens ons betere voorspellers voor entrepreneurial self-efficacy dan voor entrepreneurial intentions. Aangezien ook Kickul et al. (2009) en Barbosa et al. (2007) aantoonden dat cognitieve stijl een niet te verwaarlozen invloed uitoefent op self-efficacy, mogen we stellen dat beide stijldimensies eerder een voorspellende rol vervullen voor entrepreneurial self-efficacy en via entrepreneurial self-efficacy oefenen ze vervolgens een indirecte invloed uit op entrepreneurial intentions (cfr. Figuur 2). Aangezien de kennisgeoriënteerde stijldimensie naast de antecedenten, entrepreneurial self-efficacy en subjective norm en naast de controlevariabele, geslacht, nog steeds een significante invloed uitoefende op entrepreneurial intentions, mogen we stellen dat de kennisgeoriënteerde stijldimensie, in ons model,
22
Discussie een
significante
voorspeller
is
voor
entrepreneurial
intentions.
Gegeven
het
feit
dat
kennisgeoriënteerde individuen uitgaan van gestandaardiseerde rationele feiten (Cools en Van den Broeck, 2007), blijkt uit dit onderzoek dat zij geremd worden in hun entrepreneurial intentions. Het model geeft dus aan dat een kennisgeoriënteerde werkwijze een negatieve invloed heeft op entrepreneurial intentions (cfr. Figuur 2). Man (+) Planningsgeoriënteerde stijldimensie
(+) (+)
Entrepreneurial self-efficacy
Creatiegeoriënteerde stijldimensie
(+)
(+)
(+)
Subjective norm
Entrepreneurial Intentions
(-) Kennisgeoriënteerde stijldimensie Figuur 2 Theoretisch model omtrent de rol van cognitieve stijl voor entrepreneurial intentions
Bij het toepassen van ons theoretische model, weergegeven door Figuur 2, is het belangrijk om weten dat ook de gewichten die een individu toekent aan entrepreneurial self-efficacy en aan subjective norm, afhankelijk kunnen zijn van de cognitieve stijl. Individuen die louter hoog scoorden op de planningsgeoriënteerde stijldimensie bleken immers een groter gewicht toe te kennen aan subjective norm dan aan entrepreneurial self-efficacy, terwijl andere individuen een, bij benadering, evenwaardig gewicht toekenden aan beide antecedenten. Voor kennisgeoriënteerde individuen was die evenwaardige rol voor subjective norm en entrepreneurial self-efficacy trouwens tegen de verwachting in. Blijkbaar beschouwen kennisgeoriënteerde individuen de subjective norm niet noodzakelijk als een emotionele beslissingsfactor en waarschijnlijk speelt de subjective norm bijgevolg toch een aanzienlijke rol
bij
de
rationele
creatiegeoriënteerde
informatieverwerking
individuen
was
het
van
kennisgeoriënteerde
evenwaardige
gewicht
wel
individuen.
verwacht,
Voor
aangezien
creatiegeoriënteerde individuen holistisch ingesteld zijn (Cools et al., 2009) en bijgevolg het volledige plaatje beoordelen alvorens entrepreneurial intentions te ontwikkelen.
23
Discussie Verder is het ook belangrijk om rekening te houden met het feit dat de resultaten, met betrekking tot de sterke voorspellende waarde van de subjective norm, niet in lijn liggen met Krueger et al. (2000). Zij stelden immers dat ondernemers minder impact ondervinden van de subjective norm omdat ze typisch over een sterke, interne controle locus beschikken. Gezien onze resultaten en de bemerking van McGrath en McMillan (1992) en Davidsson en Wiklund (1997) dat de subjective norm sterk cultuurgebonden is, geeft aan dat onderzoekers uit de universiteit van Oslo een relatief grote impact ondervinden van de subjective norm. Tegelijk geeft dit ook aan dat een model voor entrepreneurial intentions met subjective norm als antecedent, niet zomaar voor elke populatie te generaliseren valt.
2
PRAKTISCHE IMPLICATIES
Op vlak van identificatie, begeleiding, ondersteuning en bijsturing van potentieel talentvolle ondernemers, levert onze studie waardevolle informatie. Het aantal diverse initiatieven om het ondernemerschap te stimuleren onderstrepen bovendien het belang ervan. De redenen waarom cognitieve stijl voor dergelijke initiatieven een belangrijke rol kan spelen, leest u hieronder. Aangezien cognitieve stijl een stabiele persoonlijkheidsfactor is, vormt het een interessante waardemeter voor de identificatie van potentieel talentvolle werknemers en voor het bepalen van de harmonie tussen de werknemer en zijn taakomgeving (e.g. Kozhevnikov, 2007; Brigham et al., 2007). Maar ook voor de identificatie van potentieel talentvolle ondernemers blijkt cognitieve stijl een interessant gegeven. Aangezien individuen die hoog scoorden op de creatiegeoriënteerde en de planningsgeoriënteerde stijldimensies een hoger niveau van self-efficacy vertoonden, kunnen ze met meer zelfvertrouwen, overtuiging en motivatie aan het ondernemingsproces beginnen (Krueger et al., 2000). Van individuen die te hoog scoorden op de kennisgeoriënteerde stijldimensie verwachten we, op basis van deze studie, dat zij met minder overtuiging aan het ondernemingsproces beginnen. Op basis van onze resultaten mogen we stellen dat de ideale ondernemer hoog scoort op de creatiegeoriënteerde en planningsgeoriënteerde stijldimensie en laag scoort op de kennisgeoriënteerde stijldimensie. Onderzoek van Knockaert et al. (2011) wees bovendien uit dat voornamelijk een planningsgeoriënteerde cognitieve stijl bijdraagt tot een hoger niveau van groei intenties, terwijl een kennisgeoriënteerde cognitieve stijl bijdraagt tot een lager niveau van groei intenties. Voor een later stadium in het ondernemingsproces blijkt dus voornamelijk een planningsgeoriënteerde stijldimensie belangrijk. Ook Barbosa et al. (2007) en Kickul et al. (2009) toonden aan dat voor de latere fasen van het ondernemingsproces
een
planningsgeoriënteerde
cognitieve
stijl
belangrijk
is,
terwijl
een
creatiegeoriënteerde cognitieve stijl belangrijk is in de eerste fasen van het ondernemingsproces. Om 24
Discussie die reden stellen we dat een ondernemingsteam best complementair wordt samengesteld. Een creatiegeoriënteerde ondernemer voor de beginfase en een planningsgeoriënteerde ondernemer of mentor voor de latere fasen van het ondernemingsproces. Uiteraard kan een ondernemer die hoog scoort op beide cognitieve stijldimensies, alle verschillende fasen van het ondernemingsproces optimaal invullen. Verder mogen we stellen dat creatiegeoriënteerde individuen meer kans hebben om habitual entrepreneurs te worden, terwijl planningsgeoriënteerde individuen meer kans hebben om hun onderneming uit te bouwen (e.g. Buttner en Gryskiewicz, 1993; Knockaert et al., 2011). Daarnaast kan, in het kader van de diverse initiatieven om het ondernemerschap te ondersteunen, een optimale begeleiding of ondersteuning met betrekking tot coping strategieën dienst doen als alternatief voor de hierboven beschreven complementariteit. Zo kunnen coping strategieën creatiegeoriënteerde ondernemers helpen om planningsgeoriënteerde taken uit te voeren en omgekeerd. Brigham et al. (2007) en Buttner en Gryskiewicz (1993) waarschuwen hierbij echter voor de negatieve gevolgen van een langdurige cognitieve misfit (i.e. een incongruentie tussen de geprefereerde cognitieve stijl en de taakomgeving) die een coping strategie met zich mee brengt.
3
BEPERKINGEN EN VERDERE ONDERZOEKSPERSPECTIEVEN
Bij de bevindingen van dit onderzoek dienen we enkele kanttekeningen te maken. In de eerste plaats is het belangrijk om voor ogen te houden dat dit onderzoek gebaseerd is op entrepreneurial intentions. Aangezien Ajzen (1991) stelde dat intenties goede voorspellers zijn voor toekomstig gedrag, bieden entrepreneurial intentions een geschikt uitgangspunt voor cross-sectionele studies. Toch kunnen we niet garanderen dat entrepreneurial intentions effectief zullen leiden tot entrepreneurial behavior. Een longitudinaal onderzoeksdesign op basis van entrepreneurial behavior kan bijgevolg een waarheidsgetrouwer resultaat opleveren. Vervolgens is er een probleem met de oorzaak-gevolg relatie van entrepreneurial intentions en zijn antecedenten. In deze studie gingen we ervan uit dat entrepreneurial intentions het gevolg zijn van determinanten zoals entrepreneurial self-efficacy en subjective norm. Om die reden konden we in deze studie gebruik maken van multipele regressies. Maar aangezien Elfving et al. (2009) ondervonden dat er een wederkerige oorzakelijkheid bestaat tussen entrepreneurial intentions en haar determinanten, vereist dergelijk onderzoek in principe complexere analyses die de dynamische en complexe oorzaakgevolg relaties optimaal weergeven. De derde beperking betreft ons uitgangspunt omtrent entrepreneurial self-efficacy. Want, hoewel diverse auteurs (e.g. Barbosa et al., 2007; Kickul et al., 2009; McGee et al., 2009) uitgaan van de multidimensionaliteit van entrepreneurial self-efficacy, gingen we in deze studie uit van een 25
Discussie eendimensionaal meetinstrument voor entrepreneurial self-efficacy. Op basis van de literatuur (e.g. Barbosa et al., 2007; Kickul et al., 2009) verwachten we eigenlijk dat de cognitieve stijldimensies een diverse rol spelen op de verschillende dimensies van entrepreneurial self-efficacy. Een hoge score op de creatiegeoriënteerde stijldimensie zou bijvoorbeeld eerder wijzen op een hoog niveau van zelfvertrouwen
in
het
identificeren
van
opportuniteiten
(i.e.
de
eerste
fase
van
het
ondernemingsproces), terwijl een hoge score op de planningsgeoriënteerde stijldimensie eerder wijst op een hoog niveau van zelfvertrouwen in de opmaak van een businessplan, in het structureren en organiseren van de businessprocessen en in de administratieve taken (i.e. de latere fasen van het ondernemingsproces). Dat uitgangspunt biedt bijgevolg interessante perspectieven voor verder onderzoek omtrent de rol van cognitieve stijl voor de verschillende dimensies van entrepreneurial selfefficacy. Verder willen we er nog eens op wijzen dat generalisatie van deze resultaten enkel aangewezen is op een populatie van Noorse onderzoekers uit technologische onderzoeksafdelingen. De steekproef van dit onderzoek was immers uniek in die zin dat (het gewicht dat toegekend wordt aan) subjective norm enorm kan verschillen tussen diverse culturen (McGrath en McMillan, 1992; Davidsson en Wiklund, 1997). Bovendien bevonden de participanten zich in een technologische en innovatieve onderzoeksomgeving, waarvan verwacht wordt dat het potentieel tot spin-off activiteiten groot is maar tegelijk onvoldoende benut wordt (Knockaert et al., 2011). Vervolgens dienen we te vermelden dat de analyses omtrent de invloed van cognitieve stijl op de gewichten van de antecedenten niet optimaal gevoerd werden (gezien het klein aantal participanten per groep). Om onze bevindingen omtrent de gewichten van de antecedenten te staven, is dus een studie met een groter aantal respondenten vereist. Bovendien bleek de controlevariabele, geslacht, zoals ook Zhao et al. (2005) en Kickul en Krueger (2005) ondervonden, zowel een significante invloed uit te oefenen op entrepreneurial intentions als op entrepreneurial self-efficacy. Mannen vertonen blijkbaar een hogere mate van entrepreneurial intentions en een hogere mate van entrepreneurial self-efficacy dan vrouwen. Opmerkelijk aan onze studie was dat geslacht niet alleen via entrepreneurial self-efficacy, maar ook rechtstreeks, een invloed uitoefende op entrepreneurial intentions (cfr. Figuur 2). Verder onderzoek kan nagaan, via welk bijkomend mechanisme (naast entrepreneurial self-efficacy en subjective norm) geslacht een rol speelt op entrepreneurial intentions. Mogelijks reflecteert de stereotype mannelijkheid van ondernemerschap in stereotype antwoorden op het meetinstrument voor entrepreneurial intentions (e.g. Elfving et al., 2009; Diaz-Garcia, 2010).
26
Discussie Ten slotte ondervonden we dat de kennisgeoriënteerde stijldimensie in ons model (cfr. Figuur 2) een direct negatief effect heeft op entrepreneurial intentions. De vraag is nu via welke onderliggende mechanismen deze negatieve beïnvloeding gebeurt. Tevens kan verder onderzoek hier dieper op in gaan.
Cools
(2008)
gaf
aan
dat
kennisgeoriënteerde
individuen
mogelijks
o.a.
minder
haalbaarheidspercepties vertoonden in onzekere en risicovolle situaties.
27
Deel V.
Algemene conclusie
De rol van cognitieve stijl voor entrepreneurial intentions werd in deze studie onderzocht aan de hand van de Cognitive Style Indicator (CoSI), ontwikkeld door Cools en Van den Broeck (2007). Op die manier waren we in staat om het significant effect van de drie cognitieve stijldimensies (de kennisgeoriënteerde, planningsgeoriënteerde en creatiegeoriënteerde stijldimensie) op entrepreneurial intentions aan te tonen. We toonden daarnaast ook aan dat het effect van elke cognitieve stijldimensie op entrepreneurial intentions zich op een unieke manier manifesteerde. De kennisgeoriënteerde stijldimensie had een direct negatief effect op entrepreneurial intentions, wat er op wijst dat kennisgeoriënteerde individuen een lager niveau van entrepreneurial intentions vertonen. De planningsgeoriënteerde stijldimensie had, via de beïnvloeding van entrepreneurial selfefficacy, een indirect positief effect op entrepreneurial intentions en kende bovendien een groter gewicht
toe
aan
subjective
norm
in
vergelijking
met
entrepreneurial
self-efficacy.
De
creatiegeoriënteerde stijldimensie had ook, via de beïnvloeding van entrepreneurial self-efficacy, een indirect positief effect op entrepreneurial intentions maar kende een gelijkwaardig gewicht toe aan de twee antecedenten (entrepreneurial self-efficacy en subjective norm). Gezien de economische en maatschappelijke belangen van ondernemerschap (Crijns en Vermeulen, 2007) bieden de bevindingen van deze studie belangrijke informatie voor de diverse initiatieven die het ondernemerschap trachten te stimuleren. Uit onze studie blijkt immers dat de CoSI ondermeer een handig instrument is om potentieel talentvolle ondernemers accuraat te identificeren, efficiënt te begeleiden en optimaal te ondersteunen. Verder bieden de bevindingen uit deze studie enkele nieuwe onderzoeksperspectieven. Ten eerste, gezien de evidentie voor de multidimensionaliteit van entrepreneurial self-efficacy (e.g. Barbosa et al., 2007; Kickul et al., 2009: McGee et al., 2009) kan het effect van de planningsgeoriënteerde en creatiegeoriënteerde stijldimensie op entrepreneurial self-efficacy verder onderzocht worden. Verder kunnen ook de onderliggende mechanismen van de invloed die enerzijds de kennisgeoriënteerde stijldimensie en anderzijds de controlevariabele geslacht uitoefent, verder onderzocht worden. Aangezien entrepreneurial intentions slechts voorspellers zijn voor entrepreneurial behavior (Ajzen, 1991) valt een longitudinaal onderzoeksdesign op basis van entrepreneurial behavior aan te bevelen om de bevindingen uit deze studie kracht bij te zetten. Verder dient men bij toekomstig onderzoek ook rekening te houden met de wederkerige oorzakelijkheid van entrepreneurial intentions en hun antecedenten, zoals beschreven door Elfving et al. (2009). Tot slot benadrukken we dat voorzichtigheid vereist is bij de generalisatie van de bevindingen uit deze studie. 28
Referenties Ajzen, I. (1987). Attitudes, traits, and actions: Dispositional prediction of behavior in personality and social psychology. In L. Berkowitz (Ed.), Advances in experimental social psychology (Vol. 20, pp. 1-63). New York: Academic Press. Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 50, 179–211. Allinson, C., Hayes, J., (1996). The cognitive styles index: A measure of intuition-analysis for organizational research. Journal of Management Studies, 33, 119-135. Allinson, C., Chell, E., Hayes, J. (2000). Intuition and entrepreneurial behavior. European Journal of Work and Organizational Psychology, 9(1), 31-43. Armstrong, S.J., Hird, A., (2009). Cognitive Style and Entrepreneurial Drive of New and Mature Business Owner-Managers. Journal of Business and Psychology, 24 (4), 419-430. Bagozzi, R., Baumgartner, H., and Yi, Y. (1992). State vs. action orientation and the theory of reasoned action. Journal of Consumer Research, 18(4), 505–518. Barbosa, S. D., Gerhardt M. W., Kickul, J. (2007). The Role of Cognitive Style and Risk Preference on Entrepreneurial Self-Efficacy and Entrepreneurial Intentions. Journal of Leadership and Organizational Studies, 13 (4), 86-104. Baron RA (1998). Cognitive mechanisms in entrepreneurship: Why and when entrepreneurs think differently than other people. Journal of Business Venturing, 13, 275–294. Brigham, K., De Castro, J., Shepherd, D., (2007). A Person-Organization Fit Model of Owner-Managers' Cognitive Style and Organizational Demands. Entrepreneurship Theory and Practice, 31(1), 29-51. Buttner, E., Gryskiewicz, N., (1993). Entrepreneurs’ problem-solving styles: an empirical study using the Kirton adaption/innovation theory. Journal of Small Business Management, 31, 22-31. Carland, J. W., Carland, J. A., Ensley, M. (2002). Hunting the Heffalump: The theoretical basis and dimensionality of the Carland Entrepreneurial Index. Academy of Entrepreneurship Journal, 7(2), 51–84. Chan, D., (1996). Cognitive misfit of problem solving style at work: A facet of person-organization fit. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 68(3), 194–207.
29
Referenties Chen, G.C., Greene, P.G., Crick, A., (1998). Does entrepreneurial self-efficacy distinguish entrepreneurs from managers. Journal of Business Venturing, 13, 295–317. Cools, E., Van den Broeck, H. (2007). Development and validation of the Cognitive Style Indicator. Journal of Psychology, 141, 359-387. Cools, E., Van den Broeck, H., Vermeulen, S., Crijns, H., Rangarajan, D. (2007). Hoe ondernemers in Vlaanderen opportuniteiten identificeren. Een rapport met tips en tools voor de ondernemer in de praktijk. Leuven: Flanders District of Creativity. Cools, E., (2008). The Hunt for the Heffalump Continues: Who is the Flemish Entrepreneur? In: Landström, H., Crijns, H., Laveren, E., Smallbone, D. (eds.), Entrepreneurship, Sustainable Growth and Performance: Frontiers in European Entrepreneurship Research. Edward Elgar Publishing Ltd, Cheltenham, UK, pp. 29-53. Cools, E., Vermeulen, S. (2008). What’s in a name? An inquiry on the cognitive and entrepreneurial profile of the social entrepreneur. (Working paper). Cools, E., Van den Broeck, H., Bouckenooghe, D., (2009). 'Cognitive styles and personenvironment fit: Investigating the consequences of cognitive (mis)fit'. European Journal of Work and Organizational Psychology, 18(2), 167-198. Cox, L., Mueller, S., Moss, S., (2002). The impact of entrepreneurship education on entrepreneurial selfefficacy. International Journal of Entrepreneurship Education, 1 (2), 229-245. Crijns, H., (2001). De durf om te ondernemen: Nieuwe aspecten van ondernemerschap en groeimanagement. Tielt: Lannoo. P. 47 Crijns, H., Vermeulen, S., (2007). How entrepreneurial are our Flemish students? Leuven: Flanders District of Creativity. Davidsson, P., (1995). Culture, structure and regional levels of entrepreneurship. Entrepreneurship and Regional Development, 7(1), 41–62. Davidsson, P., Wiklund, J., (1997). Values, beliefs and regional variations in new firm formations rate. Journal of Economic psychology, 18, 179–199. Díaz-García, M. C., (2010) Entrepreneurial intention: the role of gender. International Entrepreneurship and Management Journal, 6(3), 261–283.
30
Referenties Elfving, J., Brännback, M., Carsrud, A.L. (2009). Toward A Contextual Model of Entrepreneurial Intentions. In A.L., Carsrud, M., Brännback (eds.), Understanding the Entrepreneurial Mind. Springer New York: 23-33. Elfving, J., (2008). Contextualizing entrepreneurial intentions : a multiple case study on entrepreneurial cognition and perception. Åbo Akademi University Press. Fini, R., Grimali, R., Marzocchi, G-L., Sobrero, M., (2011). The determinants of corporate entrepreneurial intention within small and newly established firms. Entrepreneurship Theory and Practice (in press). Guerrero, M., Rialp, J., Urbano, D., (2008). The impact of desirability and feasibility on entrepreneurial intentions: A structural equation model. International Entrepreneurship and Management Journal, 4(1), 35-50. Gustafsson, V. (2006). Entrepreneurial Decision-Making: Individuals, Tasks and Cognition. Northampton: Edward Elgar. Hanks, S.H., Watson, C.J., Jansen, E., & Chandler, G.N., (1994). Tightening the life-cycle construct: A taxonomic study of growth stage configurations in high-technology organizations. Entrepreneurship Theory and Practice, 18(2), 5–27. Katz, J. (1992). Modeling entrepreneurial career progressions: Concepts and considerations. Entrepreneurship Theory and Practice, 16(2),23–39. Keefe, J. W. (1988). Development of the NASSP learning style profile. In J. W. Keefe (Ed.), Profiling and utilizing learning style (pp. 1–28). Reston, VA: National Association of Secondary School Principals. Kickul, J., Krueger, N. F. (2005). Toward a new model of intenions: The complexity of gender, cognitive style, culture, social norms, and intensity on the pathway to entrepreneurship. Center For Gender in Organizations, Working paper, NO. 20. Kickul, J., Gundry, L. K., Barbosa, S. D., Whitcanak, L. (2009). Intuition versus Analysis? Testing Differential models of cognitive style on Entrepreneurial self-efficacy and the new venture creation process. Entrepreneurship Theory and Practice, 33, 439-453. Kim, M., Hunter, J. (1993). Relationships among attitudes, intentions and behavior. Communication Research, 20, 331–364. Knockaert, M., Der Foo, M., Erikson, T., (2011). Determinants of entrepreneurs’ growth intentions. A cognitive style perspective (Working paper). 31
Referenties Kolvereid, L., (1996). Prediction of employment status choice intentions. Entrepreneurship Theory and Practice, 21, 47-57. Kozhevnikov, M., (2007). Cognitive styles in the context of modern psychology: toward an integrated framework of cognitive style. Psychological Bulletin, 133, 464-481. Krueger, N. F., Brazeal, D. (1994). Entrepreneurial potential and potential entrepreneurs. Entrepreneurship Theory and Practice, 18(3), 91–104. Krueger, N. F., Reilly, M. D., Carsrud, A. L. (2000). Competing models of entrepreneurial intentions. Journal of Business Venturing, 15, 411–432. Krueger, N. F., (2009). Entrepreneurial Intentions are Dead: Long Live Entrepreneurial Intentions. In A.L., Carsrud, M., Brännback (eds.), Understanding the Entrepreneurial Mind. Springer New York: 23-33. Lee, L., Wong, P.K., Foo, M.D., Leung, A, (2011). Entrepreneurial intentions: The influence of organizational and individual factors. Journal of Business Venturing, 26, 124-136. Linan, F., Chen, Y., (2009). Development and cross-cultural application of a specific instrument to measure entrepreneurial intentions. Entrepreneurship Theory and Practice, 33, 593-617. McGee, J., Peterson, M., Mueller, S., Sequeira, J., (2009). Entrepreneurial self-efficacy: refining the measure. Entrepreneurship Theory and Practice, 33 (4), 965-988. McGrath, R., MacMillan I., (1992). More like each other than anyone else?: A cross-cultural study of entrepreneurial perceptions. Journal of Business Venturing, 7, 419–429. Messick, S. (1976). Personality consistencies in cognition and creativity. In S. Messick (Ed.), Individuality in learning (pp. 4–22). San Francisco, CA: Jossey Bass. Mitchell, R.K., Smith, J.B., Morse, E.A., Seawright, K.W., Peredo, A.M., and McKenzie, B., (2002). Are entrepreneurial
cognitions
universal?
Assessing
entrepreneurial
cognitions
across
cultures.
Entrepreneurship Theory and Practice, 26(4), 9-32. Mort G.S., Weerawardena J., Carnegie K., (2003). “Social entrepreneurship: towards conceptualisation”. International Journal of Nonprofit and Voluntary Sector Marketing, 8, 76-88. Sadler-Smith, E., Badger, B., (1998). Cognitive style, learning and innovation. Technology Analysis and Strategic Management, 10, 247-265.
32
Referenties Sadler-Smith, E., (1998). Cognitive style: some human resource implications for managers. International Journal of Human Resource Management, 9, 185-202. Sadler-Smith, E., (2004). Cognitive style and the management of small and medium-sized enterprises. Organization Studies, 25, 155-181. Sarasvathy, S. D., (2001). Causation and effectuation: Toward a theoretical shift from economic inevitability to entrepreneurial contingency. Academy of Management Review, 26(2), 243-263. Shapero, A. (1982). Geciteerd in Krueger, N. F., Reilly, M. D., Carsrud, A. L. (2000). Competing models of entrepreneurial intentions. Journal of Business Venturing, 15, 411–432. Stewart W.H., Watson W.E., Carland J.C., Carland J.W., (1998). A proclivity for entrepreneurship: a comparison of entrepreneurs, small business owners, and corporate managers. Journal of Business Venturing, 14, 189-214. Tourangeau, R., Rips, L.J., Rasinski, K., (2000). The Psychology of Survey Response. Cambridge University Press: Cambridge, UK. Zhao, H., Seibert, S.E., Hills, G.E., (2005). The Mediating Role of Self-Efficacy in the Development of Entrepreneurial Intentions. Journal of Applied Psychology, 90(6), 1265-1272.
33
Bijlagen Bijlage 1 Correlatietabel voor Regressiemodellen 1, 2 en 3 Tabel 5 Correlatietabel voor de regressiemodellen voor entrepreneurial intentions
1. Entrepreneurial intentions 2. Leeftijd 3. Geslacht 4. Werkervaring 5. Knowingstyle 6. Planningstyle 7. Creatingstyle 8. Entrepreneurial self-efficacy 9. Subjective norm
1 1
2 -0,028 1
3 0,312** 0,071 1
4 -0,041 0,513** 0,024 1
5 -0,094 0,105* 0,026 0,088 1
6 0,042 -0,076 -0,138 -0,076 0,298** 1
7 0,156* 0,055 0,176* -0,025 0,418** 0,140* 1
8 0,509** -0,012 0,279** -0,062 0,174* 0,140* 0,399** 1
9 0,593** -0,056 0,138* -0,077 -0,106* 0,024 0,152* 0,445** 1
Pearson correlaties, n = 251 (p<0,05*; p<0,001**)
Bijlage 2 Correlatietabel voor het effect op entrepreneurial self-efficacy Tabel 6 Correlatietabel voor het regressiemodel voor entrepreneurial self-efficacy
1. Entrepreneurial self-efficacy 2. Leeftijd 3. Geslacht 4. Werkervaring 5. Planningstyle 6. Creatingstyle
1 1
2 -0,012 1
3 0,279** 0,071 1
4 -0,062 0,513** 0,024 1
5 0,140* -0,076 -0,138* -0,076 1
6 0,399** 0,055 0,176* -0,025 0,140* 1
Pearson correlaties, n = 251 (p<0,05*; p<0,001**)
34
Bijlagen
Bijlage 3 Correlatietabellen per cognitieve stijlgroep Groep 1: hoge score op twee of meer stijldimensies Tabel 7 Correlatietabel voor het regressiemodel bij de combinatiegroep
1. Entrepreneurial intentions 2. Leeftijd 3. Geslacht 4. Werkervaring 5. Entrepreneurial SE 6. Subjective norm
1 1
2 -0,071 1
3 0,282* 0,045 1
4 -0,050 0,601** -0,018 1
5 0,477** -0,130 0,267* -0,173* 1
6 0,510** -0,071 0,061 -0,126 0,456** 1
5 0,763* -0,324 0,411 -0,402 1
6 0,775* -0,467 0,420 -0,228 0,641* 1
Pearson correlaties, n = 130 (p<0,05*; p<0,001**)
Groep 2: louter hoge score op de kennisgeoriënteerde stijldimensie Tabel 8 Correlatietabel voor het regressiemodel bij kenners
1. Entrepreneurial intentions 2. Leeftijd 3. Geslacht 4. Werkervaring 5. Entrepreneurial SE 6. Subjective norm
1 1
2 -0,259 1
3 0,145 -0,359 1
4 -0,202 0,435 -0,500* 1
Pearson correlaties, n = 14 (p<0,05*; p<0,001**)
Groep 3: louter hoge score op de planningsgeoriënteerde stijldimensie Tabel 9 Correlatietabel voor het regressiemodel bij planners
1. Entrepreneurial intentions 2. Leeftijd 3. Geslacht 4. Werkervaring 5. Entrepreneurial SE 6. Subjective norm
1 1
2 0,161 1
3 0,382* 0,055 1
4 0,125 0,236 0,002 1
5 0,475* 0,256 0,271* 0,037 1
6 0,697** 0,120 0,245 0,324* 0,393* 1
Pearson correlaties, n = 39 (p<0,05*; p<0,001**)
35
Bijlagen
Groep 4: louter hoge score op de creatiegeoriënteerde stijldimensie Tabel 10 Correlatietabel voor het regressiemodel bij bedenkers
1. Entrepreneurial intentions 2. Leeftijd 3. Geslacht 4. Werkervaring 5. Entrepreneurial SE 6. Subjective norm
1 1
2 0,247 1
3 0,089 0,324* 1
4 -0,234 0,514* 0,165 1
5 0,682** 0,417* 0,167 0,050 1
6 0,714** 0,047 -0,120 -0,313 0,482* 1
Pearson correlaties, n = 27 (p<0,05*; p<0,001**)
36