Maart 2010
De neoliberale aanslag op de democratie
SACHA DIERCKX
Poliargus paper No 2010/04
2
De neoliberale aanslag op de democratie c
Het (economisch) liberalisme wordt vaak geassocieerd met democratie 1. In die visie staat socialisme gelijk aan een autoritaire overheid en is een kapitalistische markt de beste waarborg voor de democratie. In dit essay wordt beargumenteerd dat dertig jaar neoliberale hegemonie (een extreme vorm van het liberalisme) integendeel tot een sterke aantasting van de democratie geleid heeft. Bovendien zal worden aangetoond dat dat niet ‘per ongeluk’ gebeurde, maar integendeel een gevolg is van fundamenteel antidemocratische tendensen binnen het neoliberale denken. De politieke wetenschapper Stephen Gill schetste reeds de antidemocratische visie van de neoliberale grondleggers von Hayek en Milton Friedman2. Naomi Klein beschreef hoe het eerste neoliberale experiment in Chili onder Pinochet, met de steun van diezelfde Friedman, bewust een totalitair tijdperk inluidde3. Dit essay focust hoofdzakelijk op de Westerse landen4. Er zal worden nagegaan op welke manieren en via welke methodes de verschillende dogma’s of gevolgen van het neoliberalisme de democratie hebben uitgehold. Zo zal het essay proberen aan te tonen hoe een voorlopig einde is gekomen aan de vooruitgang van de democratie, die sinds de opkomst van de arbeidersbeweging met horten en stoten is afgedwongen. Zowel op materieel, idealistisch als institutioneel vlak veranderde de neoliberale consensus de omstandigheden in die mate dat je kan spreken van een aanslag op de democratie5. Al in 1996 schreef de (ondertussen overleden) Nederlandse sociaaldemocratische politicus Thijs Wöltgens een opiniestuk, waarvan de titel het besluit van dit essay goed weergeeft: “Neo-liberaal geloof maakt van democratie schijnvertoning”6. 1. Materieel: Privatisering, liberalisering en de ‘structurele macht van het kapitaal’ Op materieel vlak zijn er twee belangrijke manieren waarop het neoliberalisme de democratie heeft uitgehold, soms onbewust, vaak bewust. Ten eerste zijn er de talrijke privatiseringen van overheidsbedrijven, waardoor de democratische controle over de economie is afgenomen. Ten tweede hebben de financiële markten aan macht gewonnen, waardoor het moeilijker is geworden een links beleid te voeren. Deze twee aspecten worden hieronder meer uitgebreid behandeld. De privatisering van openbare diensten en de liberalisering van verschillende sectoren vormen de eerste manier waarop de democratie door het neoliberale beleid is aangetast. Door de overheid zo veel mogelijk uit de economie terug te trekken, geef je immers ook de democratische controle over (belangrijke sectoren van) de economie uit handen. De argumenten voor privatisering en liberalisering zijn bekend: betere dienstverlening, meer efficiëntie, minder bureaucratisering en meer ruimte voor de nodige investeringen. Met deze argumenten zijn diverse overheidsdiensten geprivatiseerd (of zullen ze nog geprivatiseerd worden) en verschillende sectoren geliberaliseerd: kredietverlening, energie, telecommunicatie, post, treinverkeer… Op minstens drie vlakken zijn deze
3
De neoliberale aanslag op de democratie c
neoliberale argumenten problematisch: de zogenaamd betere dienstverlening, de definitie van ‘efficiëntie’ en de economische onzinnigheid van concurrentie. Ten eerste is er de dienstverlening. De kapitalistische marktwerking zorgt ervoor dat de bedrijven de concurrentie moeten aangaan om zo veel mogelijk winst te maken. Die concurrentie moeten ondernemingen zowel rechtstreeks aangaan met ondernemingen in dezelfde sector, als onrechtstreeks met ondernemingen in andere sectoren om kapitaal aan te trekken van investeerders. Winstmaximalisatie en dus ‘kostenminimalisatie’ zijn niet gemakkelijk te verzoenen met een goede dienstverlening. Voorbeelden tonen aan dat er op zijn minst kanttekeningen zijn te plaatsen bij het neoliberale dogma dat privatiseringen leiden tot betere dienstverlening en meer klantvriendelijkheid. Enkele duidelijke voorbeelden zijn de Britse spoorwegen, de Belgische postsector en de taximarkt in Nederland. Bij de privatisering van de Britse spoorwegen zijn minstens vraagtekens te plaatsen op vlak van de klantvriendelijkheid (veiligheid, prijzen, stiptheid, frequentie van treinen, …). In België toont de liberalisering van de postsector duidelijk aan dat de privatisering, die samengaat met een enorme vermindering van het aantal postkantoren, moeilijk gelijkgesteld kan worden aan betere dienstverlening voor de ‘consument’. De liberalisering van de taximarkt in Nederland is een ander goed voorbeeld van een mislukte liberalisering, en in dit geval kunnen voorstanders van privatisering moeilijk aanhalen dat die mislukking te wijten is aan ‘te grote overheidsbemoeienis’7. Uit enquêtes blijkt in ieder geval dat grote delen van bevolking vaak tegenstander zijn van privatisering, of voorstander van ‘hernationalisering’8. Het tweede problematische aspect aan de neoliberale argumentatie is de definitie van ‘efficiëntie’ die gehanteerd wordt. Niemand heeft iets tegen stipter treinverkeer en vriendelijkere conducteurs. Maar als 'economische efficiëntie' inhoudt dat treinen worden afgeschaft die niet volledig gevuld zijn, zullen al heel wat meer mensen tegen dat soort efficiëntie gekant zijn. Tony Judt, een Britse historicus en professor aan de New York University, schrijft het in een artikel over de sociaaldemocratische beweging9: iedereen kan een winstgevende treinverbinding beheren tussen Londen en Edinburgh, Parijs en Marseille of Boston en Washington. Maar wat doe je met de treinen naar en vanuit plaatsen waar de trein maar af en toe genomen wordt? Zoals Judt schrijft: ‘The subsidy required will always appear inefficient in the eyes of a certain sort of economist: Surely it would be cheaper to rip up the tracks and let everyone use their car?’ Sociale en ecologische efficiëntie zijn dus niet altijd compatibel met, en meestal zelfs tegengesteld aan het doel van 'economische efficiëntie' dat de kapitalistische marktwerking nastreeft. Een derde vraagteken bij het neoliberale argumentatieschema is dat privatisering vaak onzinnig is. Geprivatiseerde ondernemingen kunnen dan niet ‘economisch efficiënter’ werken dan publieke
4
De neoliberale aanslag op de democratie c
diensten. Veel collectieve diensten zijn moeilijk winstgevend te krijgen, omdat ze meer kosten om ze aan te bieden en te onderhouden dan ze kunnen opbrengen (zie ook het voorbeeld van Judt hierboven). Moeten ze daarom dan afgeschaft worden? Bovendien zijn deze diensten, ook wanneer ze door geprivatiseerde ondernemingen aangeboden worden, vaak zo cruciaal voor de bevolking dat de staat instaat voor het risico dat de privé-investeerders nemen: de staat kan de geprivatiseerde ondernemingen niet laten ten onder gaan, omdat dan essentiële behoeften van de bevolking (zoals energievoorziening) niet meer vervuld worden. Nochtans is net één van de aangehaalde argumenten voor privatisering dat overheidsdiensten inefficiënt werken omdat hun verliezen altijd gedekt worden door de staat. Maar bij deze cruciale diensten verdwijnt dus voor een groot deel het motief voor economische efficiëntie door wat men ‘moral hazard’ noemt. Zoals Tony Judt10 schrijft: “The ‘hazard’ in question is that the private sector, under such privileged conditions, will prove at least as inefficient as its public counterpart -while creaming off such profits as are to be made and charging losses to the state”. Verder zijn er ook sectoren of diensten waar het laten spelen van de concurrentie niet efficiënt is, waar een ‘natuurlijk monopolie’ logisch is. Je kan bij wijze van spreken geen twee treinen op één spoor plaatsen om na te gaan welke van de twee het beter doet. Ten slotte toont de ‘bankencrisis’ duidelijk aan dat de kapitalistische markt op lange termijn vaak minder efficiënt werkt dan een sector in overheidshanden, zeker als die kapitalistische markt niet aan een strenge regulering onderworpen is. Abstractie makend van de vraag of een publieke dienst nu al dan niet economisch, sociaal en ecologisch efficiënter werkt dan een geliberaliseerde kapitalistische markt, is en blijft het een achteruitgang van de democratie. Aan een sector in bezit van de gemeenschap kan je makkelijker en sneller ecologische en sociale doelstellingen opleggen dan aan een sector in privaat bezit. Bovendien is het ook veel gemakkelijker om in te spelen op maatschappelijke wijzigingen of wijzigingen in de publieke opinie. Zo zou het bijvoorbeeld veel sneller gaan om de elektrische auto in een publiek bedrijf te ontwikkelen, dan ervoor te zorgen dat de elektrische auto voldoende rendabel wordt zodat de private sector erin investeert. Of nog een voorbeeld: het is gemakkelijker om de VRT doelstellingen in verband met kwaliteit op te leggen dan aan commerciële radio- en televisiezenders. De democratie is dus ongetwijfeld verschraald door de vele privatiseringen die tijdens de neoliberale hegemonie zijn doorgevoerd.
Er is nog een tweede manier waarop het neoliberalisme op materiële wijze de democratie aantast, namelijk door wat soms de 'dictatuur van de financiële markten' wordt genoemd11. Elke regering die op democratische wijze sociale of ecologische maatregelen wil nemen die al te zwaar ingaan tegen
5
De neoliberale aanslag op de democratie c
de neoliberale logica, wordt daarvoor gestraft door kapitaalbezitters. Ofwel verplaatsen deze hun kapitaal naar het buitenland, ofwel wachten ze met verdere investeringen tot de situatie gunstiger wordt voor de winstverwachtingen. Deze twee ‘wapens’ van kapitaalkrachtigen waren er ongetwijfeld ook al vóór de opkomst van het neoliberalisme. Het neoliberalisme heeft de materiële omstandigheden echter zo veranderd dat ze effectiever kunnen worden gebruikt. Ten eerste is de kapitaalmobiliteit de laatste decennia sterk toegenomen, waardoor kapitaalvlucht uit landen die linkse maatregelen treffen gemakkelijker is geworden12. Ten tweede is de vermogensongelijkheid (zowel binnen ontwikkelingslanden als ontwikkelde landen) sterk gestegen door de politiek die gevoerd is sinds de opkomst van het neoliberalisme13. Dat betekent meer concentratie van het vermogen bij minder mensen. Deze twee factoren zorgen ervoor dat in één keer meer kapitaal sneller kan worden overgeplaatst. In Europa komt daar nog als derde factor bij dat het vrij verkeer van kapitaal is ingeschreven in de Europese verdragen en dat ‘inbreuken’ daarop kunnen worden veroordeeld door het Europees Hof van Justitie. Deze omstandigheden die door het neoliberalisme op zijn minst zijn versterkt, hebben een sterk ontradend effect en zorgen ervoor dat het veld van mogelijke politieke maatregelen veel kleiner wordt. Politieke wetenschapper Stephen Gill en econoom David Law spreken over de ‘structurele macht van het kapitaal’14. Daarmee bedoelen ze dat een bepaald beleid niet eens overwogen wordt omdat het zo leiden tot ‘bestraffing’ door het kapitaal. Zoals Wöltgens schrijft in het eerder aangehaalde opiniestuk: “Op den duur kan het de mensen met bescheiden inkomens niet ontgaan, dat de internationale belastingmobiliteit het censuskiesrecht in feite in ere herstelt: hoe rijker, hoe zwaarder je stem weegt.”15 Minder keuzemogelijkheden betekent in dit geval dus ongetwijfeld minder democratie. Eén voorbeeld maakt dat ook meteen duidelijk. Als je de sociale zekerheid wil versterken -wat gezien de armoedecijfers nodig is in België en Vlaanderen- dan moet de overheid daarvoor nieuwe inkomsten zoeken16. Naast hogere belastingen op consumptie zijn de twee belangrijkste mogelijkheden daarvoor een belasting op vermogen, of hogere bijdragen voor werkgevers. Beide maatregelen zouden ertoe kunnen leiden dat een aanzienlijk deel van het kapitaal zal proberen om in andere staten op zoek te gaan naar een hogere winstvoet. Het is dus moeilijk (hoewel niet onmogelijk) om de sociale zekerheid in één land te versterken, zelfs al bestaat daar een duidelijke democratische meerderheid voor. Opnieuw zorgt het neoliberalisme, via de deregulering van kapitaalmarkten en de verhoogde kapitaalmobiliteit, voor minder keuzemogelijkheden in de democratische besluitvorming. Dat is niets anders dan een sterke aantasting van de democratie.
6
De neoliberale aanslag op de democratie c
2. Idealistisch: ‘Goed bestuur’ en de verschraling van het politiek debat Ook op het vlak van ideeën is de democratie door het neoliberalisme sterk achteruitgegaan. Volgens de meeste politieke wetenschappers zijn conflict en dus tegengestelde meningen één van de meest essentiële kenmerken van de democratie. De bekendste politicoloog die conflict in een goed werkende democratie onontbeerlijk vindt, is ongetwijfeld Chantal Mouffe. Zij schrijft: “Voor een goed functionerende democratie is een botsing der meningen, een strijd tussen verschillende legitieme politieke posities een vereiste. Dat is nu precies waar het in de confrontatie tussen links en rechts om moet gaan.”17 Volgens haar is het liberale denken met zijn uitgangspunten van ‘methodologisch individualisme’ en overdreven ‘rationalisme’ een belangrijke oorzaak van het verdwijnen van politieke tegenstellingen. Methodologisch individualisme betekent immers dat er geen collectieve identiteiten bestaan met tegengestelde belangen, en dus geen conflictueuze belangen. De overdreven nadruk op het rationalisme in combinatie met het methodologisch individualisme wekt dan weer de schijn op dat als elk individu rationeel nadenkt, we gemakkelijk tot een rationele consensus kunnen komen die voor iedereen aanvaardbaar is, aangezien er geen tegengestelde belangen bestaan. Conflict en tegenstellingen zijn dus essentieel in een democratie, en precies die tegenstellingen zijn door de neoliberale consensus volledig uitgevlakt. Linkse ideeën en oplossingen voor sociaaleconomische problemen zijn volledig onaanvaardbaar geworden in de ogen van grote delen van de maatschappelijke elites en de publieke opinie. Er zijn voor beleidsmakers nog maar twee keuzemogelijkheden: een goed kapitaalvriendelijk bestuur of een slecht kapitaalvriendelijk bestuur. Die pensée unique uit zich zowel in het beleid als in het discours. Op nationaal niveau denken we dan meteen aan Yves Leterme, Kris Peeters, CD&V en hun ‘goed bestuur’. Dat goed bestuur is uiteraard een bestuur dat in de eerste plaats gericht is op zo veel mogelijk economische groei. Een goed voorbeeld van een maatregel die dan als ‘goed bestuur’ wordt verkocht, is een verlaging van wat ‘loonkosten’ wordt genoemd, de kosten die een werkgever heeft voor alle werknemers die hij in dienst heeft. De belangrijkste manieren waarop die privileges aan de werkgevers kunnen worden toegekend zonder zogezegd de werknemers te ‘raken’, is door de werkgeversbijdragen of werknemersbijdragen te verlagen. Zo betaalt de overheid voor een verlaging van de loonkosten, en niet de werknemers, wordt geargumenteerd. Maar dat betekent in de praktijk dat de middelen voor de sociale zekerheid verminderen, en er dus moet gesnoeid moet worden in de sociale zekerheid. Zo worden toch de werknemers zwaar getroffen. Een verlaging van de ‘loonkosten’ is dus helemaal geen kwestie van goed bestuur, maar een duidelijke politieke keuze die ten goede
7
De neoliberale aanslag op de democratie c
komt aan sterkere groepen in de maatschappij ten koste van zwakkere groepen in de maatschappij. Zoals Dries Lesage, professor aan de Universiteit Gent, schrijft: “Belastingverlaging als politieke doelstelling zou door alle progressieven bestreden moeten worden.”18 Toch is het neoliberalisme erin geslaagd om een loonkostenverlaging als een goede, neutrale maatregel te verkopen. Door bepaalde maatregelen als goed bestuur en andere als slecht bestuur aan te duiden, wordt het maatschappelijk debat herleid tot een technische kwestie in plaats van een politieke kwestie. Dit leidt dus ontegensprekelijk tot een verarming van de democratie. Uiteraard is dat goede bestuur geen uitvinding van CD&V, zo veel vernieuwingsdrang zou voor een conservatieve partij ongepast zijn. Dat goed bestuur wordt al jaren uitgedragen door internationale instellingen zoals het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank onder de vorm van 'good governance'. Zo gebruikten de Wereldbank en het IMF jarenlang het jaarlijkse Doing Business rapport om voorwaarden op te stellen waartegen ontwikkelingslanden leningen konden krijgen. 19 Dat rapport beloont niet alleen het verlagen van de belastingen -zoals eerder beschreven geen neutraal bestuur, maar een duidelijke politieke keuze- met een goede score, maar geeft ook goede punten als er weinig regels zijn in verband met nachtwerk, weekendwerk en overwerk, en vindt het beter als er minder dan 21 dagen betaalde vakantie per jaar zijn en de ontslagvergoedingen voor werknemers zo laag mogelijk zijn. Enkele concrete voorbeelden van goed bestuur volgens de rapporten: in Doing Business 2010 krijgt Cambodja slechte punten omdat het verplichte sociale zekerheid heeft ingevoerd, in het rapport uit 2009 wordt aangeklaagd dat Fiji de werkweek heeft gelimiteerd tot 48 uren (!) en 6 dagen, Tsjechië krijgt in 2008 een pluim omdat het de controle van constructiesites heeft geprivatiseerd.20 De internationale instellingen leggen zo niet alleen het neoliberaal beleid op aan landen die hulp vragen, ze verkopen dat bovendien onder de vorm van goed bestuur waarover geen discussie mogelijk is - het beleid wordt niet voor niets met de term 'Washington Consensus' aangeduid. 3. Institutioneel: Over uitbesteding van het beleid en ‘new constitutionalism’ Ook op institutioneel vlak is de democratie aangetast. Door ten eerste belangrijke delen van het beleid toe te wijzen aan ‘politiek onafhankelijke’ organen en door ten tweede neoliberale regels te ‘institutionaliseren’, is de democratie beperkt tot de grenzen die het neoliberalisme als aanvaardbaar beschouwt. Deze twee strategieën worden hieronder meer diepgaand geïdentificeerd.
Een eerste wijze waarop het neoliberalisme op institutioneel vlak de democratie aantastte, is door belangrijke delen van het sociaaleconomisch beleid aan de democratische besluitvorming te onttrekken. Er wordt ons, zoals hierboven beschreven, voorgehouden dat sociaaleconomisch beleid
8
De neoliberale aanslag op de democratie c
een kwestie van ‘goed bestuur’ is en niet van politieke keuzes. Aangezien volgens deze denkwijze politici vooral oog hebben voor de volgende verkiezingen en dus kortetermijnbelangen nastreven, kan dat ‘goed bestuur’ dat de langetermijnbelangen in het achterhoofd houdt, enkel gewaarborgd worden door het uit te besteden aan niet-politici, aan technocraten die politiek onafhankelijk zijn. Het monetair beleid van Europa is een typevoorbeeld van deze denkwijze. De doelstelling van de Europese Centrale Bank (ECB) bestaat bijna exclusief uit het onder controle houden van de inflatie. Simpel gesteld, moet je volgens de meeste economen vaak een keuze maken: ofwel wil je een beleid voeren dat werkloosheid tegengaat, en dan zal je meer inflatie krijgen; ofwel wil je een beleid voeren dat de inflatie tegengaat, en dan zal je meer werkloosheid creëren. Macro-econoom Freddy Heylen schrijft hierover, na het afwegen van de nadelen van inflatie tegenover die van werkloosheid: “De vraag naar een gefundeerde verantwoording voor de opvallende en blijvende anti-inflatoire ijver in de OESO-landen, en in Europa in het bijzonder – zelfs nu de inflatie in de meeste landen beduidend kleiner is dan 5 % – blijft dan ook grotendeels onbeantwoord. Er blijven hoogstens een aantal vanuit welvaartsoogpunt minder gefundeerde, en soms zelfs ‘irrationele’ redenen.”21 Toch wordt ons voorgehouden dat het anti-inflatoir beleid van de ECB het enige ‘goede’ beleid is. Zo wordt monetair beleid gedepolitiseerd en weggehaald uit het maatschappelijk debat. Aangezien monetair beleid volgens die visie geen kwestie van politieke keuzes is, maar een kwestie van ‘goed bestuur’, is de Europese Centrale Bank dan ook als een ‘politiek onafhankelijk’ orgaan geïnstalleerd. Econoom en Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz stelt die politieke onafhankelijkheid in een interview met Mo Magazine sterk in vraag22. Volgens hem zijn de Westerse centrale banken wel onafhankelijk van politieke controle, maar laten ze zich sterk beïnvloeden door financiële pressie- en belangengroepen. In landen als China en Brazilië, die geen politiek onafhankelijke centrale bank hebben, hebben de centrale banken volgens Stiglitz beter werk geleverd. Hij stelt dus dat democratische controle over de centrale bank economisch efficiënter is dan de politieke onafhankelijkheid die door het neoliberalisme wordt gepredikt. Maar vooral, zoals Chantal Mouffe schrijft, gaat het bij dit soort kwesties niet om louter technische vraagstukken die door experts moeten worden opgelost, zoals ons door het neoliberalisme wordt voorgehouden, maar om politieke problemen waarbij een keuze gemaakt moet worden tussen botsende alternatieven23.
De tweede manier waarop de democratie op institutionele wijze wordt uitgehold, is door het verankeren van neoliberale regels in moeilijk te wijzigen ‘internationale regimes’ (verdragen, grondwetten, internationale organisaties...). Zo zijn ook toekomstige generaties gebonden aan regels die ze moeilijk kunnen omzeilen of veranderen. Stephen Gill noemt dit ‘new constitutionalism’24.
9
De neoliberale aanslag op de democratie c
Zoals Gill schrijft: “The aim of new constitutionalism is to allow dominant economic forces to be increasingly insulated from democratic rule and popular accountability.” Naast de hierboven beschreven werking van de Europese Centrale Bank, is ook de manier waarop de Wereldhandelsorganisatie (WTO) functioneert een duidelijk voorbeeld. De WTO is de enige internationale organisatie ter wereld die over een sterk sanctiemechanisme beschikt, het zogenaamde ‘dispute settlement body’. Dit is een juridisch orgaan, waarin ‘onafhankelijke experts’ zetelen, dat nog vrij veel ruimte heeft om de WTO-regelgeving te interpreteren. Dat heeft onder meer tot gevolg dat dit Dispute Settlement Body kan bepalen wanneer nationale regelgeving tegen de WTO-regels ingaat en wanneer er dus sancties genomen mogen worden tegen een land dat die regels democratisch goedkeurt25. Zo kan een land bijvoorbeeld heel moeilijk ecologische of sociale eisen opleggen aan producten uit andere landen. Je zou kunnen stellen dat de WTO de Europese Unie kan verbieden producten te weigeren die tegen uiterst gevaarlijke arbeidsomstandigheden en met een ecologisch zeer schadelijk productieproces worden gemaakt. Nog een sprekend voorbeeld is het Stabiliteits- en Groeipact van de Europese Unie. Dat bepaalt dat je in normale omstandigheden geen begrotingstekort van meer dan 3 % mag hebben (een voorwaarde waar trouwens geen enkele staat door de huidige crisis aan voldoet). Maar dat pact houdt geen rekening met de economische toestand. Economen spreken over het structureel en het feitelijk begrotingssaldo. Het structureel saldo is het saldo waarop de overheid een grote invloed heeft, los van de economische toestand. Het feitelijk begrotingssaldo is het begrotingssaldo zoals het is, en bevat ook de cyclische componenten van de begroting, componenten die vooral bepaald worden door de economische toestand en waar de overheid dus minder vat op heeft. Ook al heeft de overheid dus weinig tot geen vat op het feitelijk begrotingssaldo, toch is net dát het saldo waarop het Stabiliteits- en Groeipact zich focust, en dat geen tekort van meer dan 3 % mag vertonen. Stel nu dat je als land een structureel begrotingssaldo in evenwicht hebt, maar door de economische crisis heb je een feitelijk begrotingssaldo van -4 %. Dan zal de EU je vragen om je begroting opnieuw in evenwicht te krijgen. Dat betekent dat je moet besparen, maar door te besparen zal je de economische crisis nog versterken. In Keynesiaanse termen voer je dan een ‘procyclisch beleid’, een beleid dat de crisis nog versterkt. In crisistijden is net ‘anticyclisch beleid’ nodig, beleid dat de crisis tegengaat, en waardoor je tijdelijk nog grotere begrotingstekorten hebt. De Amerikaanse econoom en Nobelprijswinnaar Paul Krugman, voor Europa niet eens iemand met echt ‘linkse’ standpunten, pleit in zijn columns telkens opnieuw voor zo'n anticyclisch beleid26. Dat dit door het Stabiliteits- en Groeipact in de praktijk zeer moeilijk tot onmogelijk gemaakt wordt, toont opnieuw de
10
De neoliberale aanslag op de democratie c
institutionalisering, de verankering, van een neoliberale politiek, waardoor het voeren van een alternatief beleid moeilijk wordt. 4. Een aanzet tot verandering Zowel door materiële, idealistische als institutionele ontwikkelingen heeft dertig jaar neoliberale hegemonie de democratie zwaar aangetast. Eén van de belangrijkste gevolgen is dat het om verschillende redenen moeilijker wordt om een links beleid te voeren. Ook linkse partijen en bewegingen treft schuld. Over de claim dat er, na de val van het Sovjet-model, geen alternatief is voor de ‘liberale democratie’ schrijft Chantal Mouffe: “Deze claim werd aanvaard door sociaaldemocratische partijen die onder het mom van ‘modernisering’ steeds meer naar rechts zijn opgeschoven en zichzelf als ‘centrum-links’ hebben geherdefinieerd. Verre van te hebben geprofiteerd van de crisis van haar oude communistische tegenspeler, werd de sociaal-democratie in die val meegezogen. (...) Er was een gerede kans voor een verdieping van het democratische project, omdat de traditionele politieke grenzen nu opengebroken waren en op progressievere wijze opnieuw getrokken hadden kunnen worden. Deze kans werd helaas gemist.”27 Maar niet alleen de sociaaldemocratie is verantwoordelijk, ook groene partijen en het middenveld zijn schuldig, zoals Professor Dries Lesage treffend beschrijft28. De economische crisis die in 2007 is uitgebroken, biedt samen met de ecologische en sociale crisis de mogelijkheid om gemaakte fouten recht te zetten. Dat zal niet gemakkelijk worden, maar ook niet onmogelijk. Een eerste noodzaak is in ieder geval dat het opnieuw mogelijk wordt om een links beleid te voeren. Door de belangrijkste factoren en manieren te identificeren waarmee het neoliberalisme dat bemoeilijkt heeft, hopen we dat dit essay een bescheiden bijdrage kan leveren. Het is immers duidelijk dat bovenstaande analyse met de drie analyseniveaus betekent dat het noodzakelijk is om ook op deze drie analyseniveaus te ageren, en dus zowel op materieel, idealistisch als institutioneel vlak een sterke tegenmacht op te bouwen.
Eindnoten 1 Het bekendste werk dat liberalisme met democratie associeert, is uiteraard Fukuyama, F. (1992). The end of history and the last man. New York: Free Press. 2 Gill, S. (1998). New contitutionalism, democratisation and global political economy. Global Change, Peace & Security, 10 (1), 23-38. Zie ook Hahnel, R. (2009). Why the market subverts democracy. American Behavioral Scientist, 52 (7), 1006-1022. 3 Klein, N. (2007). The shock doctrine. The rise of disaster capitalism. Londen: Penguin Books. 4 Voor een aantal goede voorbeelden van de antidemocratische impact van het neoliberalisme op verschillende ontwikkelingslanden, zie Doom, R. (ed.) (2008). Conflict en ontwikkeling. Overleven in de grensgebieden van de globalisering. Gent: Academia Press.
11
De neoliberale aanslag op de democratie c
5 We houden hier de driedeling materieel – idealistisch – institutioneel aan voor analytische doeleinden. In de praktijk is er een ‘dialectische’ relatie tussen deze drie, dat wil zeggen dat ze elkaar onderling beïnvloeden. 6 Wöltgens, T. (1996). Neo-liberaal geloof maakt van democratie schijnvertoning. Geraadpleegd op 26 februari 2010 op http://www.volkskrant.nl/archief_gratis/article669277.ece/Neoliberaal_geloof_maakt_van_democratie_schijnvertoning. 7 Karman, J. (2009). Liberalisering taximarkt is mislukt. Geraadpleegd op 1 maart 2010 op http://www.parool.nl/parool/nl/124/VERKEER/article/detail/237460/2009/04/16/Liberaliseringtaximarkt-is-mislukt.dhtml. 8 Zie bijvoorbeeld http://www.guardian.co.uk/uk/1999/oct/26/ladbrokegrove.transport1 over de Britse spoorwegen, http://www.publicfinance.co.uk/news/2009/05/public-opposes-partprivatisation-of-royal-mail over de Britse post, http://www.globescan.com/news_archives/bbc2009_berlin_wall/backgrounder.html voor resultaten van een wereldwijde BBC-poll waaruit blijkt dat 57 % van de Fransen en 53 % van de Italianen vindt dat de overheid meer bezittingen moet hebben in de economische sector. 9 Judt, T. (2010). What is living and what is dead in social democracy? The New York Review of Books, 56 (20), s.p. Het artikel kan ook gelezen worden op http://www.nybooks.com/articles/23519. 10 Judt, T. (2010). Op. Cit. 11 Zie bijvoorbeeld Went, R. (1996). Grenzen aan de globalisering? Amsterdam: Het Spinhuis; Naessens, B. & Jones, P.T. (2000). De dictatuur van de broeikasgangsters. Geraadpleegd op 18 februari 2010 op http://www.uitpers.be/artikel_view.php?id=108; Goeman, E. (2009). Barroso, Sarkozy, Brown, Merkel…ten strijde voor een “mondiale” Tobintaks? Geraadpleegd op 18 februari 2010 op http://vl.attac.be/article1458.html. 12 Gill, S. & Law, D. (1989). Global hegemony and the structural power of capital. International Studies Quarterly, 33 (4), 475-499; Goodman, J.B. & Pauly, L.W. (1993). The obsolescence of capital controls? Economic management in an age of global markets. World Politics, 46 (1), 50-82; Jayadev, A. (2007). Capital account openness and the labour share of income. Cambridge Journal of Economics, 31 (3), 423-443. 13 Lesage, D. (2006). De maatschappelijke inzet van fiscale rechtvaardigheid. Uitdagingen van het Belgische tot het mondiale niveau. Oikos, 39, 33-45; Vandaele, J. (2007). De stille dood van het neoliberalisme. Antwerpen: Houtekiet. 14 Gill, S. & Law, D. (1989). Op. cit. 15 Wöltgens, T. (1996). Op. cit. 16 Zie ook een artikel in De Morgen, te lezen op http://www.wvssws.be/index.php?option=com_content&view=article&id=684:loonkostenverlaging-is-nooitpijnloos&catid=42:nieuws2&Itemid=88. 17 Mouffe, C. (2008). Over het politieke. Kampen: Uitgeverij Klement. 18 Lesage, D. (2006). De maatschappelijke inzet van fiscale rechtvaardigheid. Uitdagingen van het Belgische tot het mondiale niveau. Oikos, 39, 33-45. 19 Vandaele, J. (2009). Goede cijfers voor slechte bescherming. Geraadpleegd op 25 februari 2010 op http://www.mo.be/index.php?id=348&tx_uwnews_pi2%5Bart_id%5D=26531&cHash=81b96ffca5. 20 De Doing Business rapporten zijn gratis te downloaden op http://www.doingbusiness.org/Downloads. 21 Heylen, F. (2009). Macro-economie. Antwerpen – Apeldoorn: Garant. 22 Goris, G. (2009). Joseph Stiglitz: ‘Reddingsplannen bevoordelen Westerse bedrijven’. Mo* Magazine, 28 oktober 2009. Het interview is na te lezen op http://www.mo.be/index.php?id=348&tx_uwnews_pi2%5Bart_id%5D=26521&cHash=7ac8a56453. 23 Mouffe, C. (2008). Op. cit. 24 Gill, S. (1998). Op. cit.
12
De neoliberale aanslag op de democratie c
25 Nadkarni, A. (1999). World trade liberalisation. National autonomy and global regulation. In J. Michie & J.G. Smith (eds.), Global instability. The political economy of world economic governance (pp. 140-157). New York: Routledge. 26 Bijvoorbeeld Krugman, P. (2010). Niet stoppen met deficit spending. De Morgen, 3 oktober 2009. Of Krugman, P. (2009). Blijf u vooral zorgen maken over de economie. De Morgen, 17 juni 2009. 27 Mouffe, C. (2008). Op. cit. 28 Lesage, D. (2009). De crisis van links en het belang van ideologische weerbaarheid. Samenleving en Politiek, 16 (9), 6-15. Over de auteur(s) Sacha Dierckx (1986) studeerde journalistiek aan de Erasmushogeschool Brussel en behaalde vervolgens een Master in de Politieke Wetenschappen (afstudeerrichting Internationale Politiek) en een Master in de Algemene Economie aan de Universiteit Gent. Momenteel werkt hij als doctoraatsbursaal (BOF) aan de Gentse vakgroep Politieke Wetenschappen (onderzoeksgroep Ghent Institute of International Studies). De auteur schrijft zijn bijdragen in eigen naam. e-mail:
[email protected] Over Poliargus Poliargus is een onafhankelijk forum binnen de democratisch socialistische en ecologische beweging. Het forum komt op voor vrijheid, democratie en solidariteit. Het vrijheidsstreven betekent de maximalisatie van levenskansen door het wegwerken van structurele ongelijkheden. Structurele ongelijkheden zijn relatief: sociale groepen hebben minder kansen omdat andere groepen er meer hebben. Structurele bronnen van ongelijkheid zijn in de hedendaagse maatschappij ondermeer sociale klasse, etniciteit, queer, en gender. Echte vrijheid is pas mogelijk bij een vergaande politieke en economische democratisering. Machtsbronnen moeten gedemocratiseerd worden. Het onttrekken van specifieke levensdomeinen aan de liberale marktwerking (decommodificatie) is hiervoor een noodzakelijk middel. Democratisering wordt echter gedragen door solidariteit. Die solidariteit moet zowel met doelrationele (solidariteit werkt beter) als waarderationele (solidariteit is een belangrijke waarde op zich) argumenten verdedigd worden. Om bovenstaande redenen schrijft dit forum zich in de democratisch socialistische en ecologische beweging in. Vanuit dit ideologische kader streeft dit forum twee concrete doelstellingen na. Enerzijds willen we een constructieve bijdrage leveren aan het maatschappelijke debat door in te spelen op actuele thema’s. Anderzijds willen we de ideologische onderbouw van de brede linkse beweging verstevigen. Op deze manier wil dit forum de publieke opinie naar links doen opschuiven. Stevig buiten de ideologisch hegemonische lijntjes kleuren is de uitdaging. Meer info: www.poliargus.be Eerder verschenen in deze reeks Paper 2010/03
Het streven naar het begrotingsevenwicht: een dogma? (Olivier Pintelon)
Paper 2010/02
De discursieve kracht van het begrip ‘allochtoon’ (Pieter-Paul Verhaeghe)
Paper 2010/01
De netwerkpartij als kraakpand (Pieter-Paul Verhaeghe)