De MSc-opleiding Electrical Engineering aan de TU Eindhoven
augustus 2005 QANU (Quality Assurance Netherlands Universities) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA UTRECHT T 030 – 230 31 00 F 030 – 230 31 29 E
[email protected] I www.qanu.nl
2
0.
Inleiding
0.1
Opleiding
a. b. c.
d.
e.
0.2
Naam en CROHO-nummer Masteropleiding Electrical Engineering (CROHO-nummer 60435) Varianten De opleiding kent alleen een voltijds programma. Organisatorische inbedding in universiteit De opleiding wordt verzorgd door de Faculteit Elektrotechniek van de TU Eindhoven Vorig visitatierapport Visitatierapport van de VSNU-Visitatiecommissie Elektrotechniek d.d. 14 december 2004. Start opleiding September 2002
Commissie
Samenstelling De beoordelingscommissie t.b.v. de additionele beoordeling van de Bachelor- en Masteropleidingen Elektrotechniek bestond uit de volgende personen: Prof.dr.ir. J. De Schutter
hoogleraar Werktuigbouwkunde KU Leuven, België (voorzitter) Prof.dr.ir. R.W. De Doncker hoogleraar aan de Rheinisch-Westfälische Technische Hochschule Aachen, Faculteit Elektrotechniek en Informatietechnologie, en directeur van het Instituut voor Vermogenselektronica en Elektrische Aandrijvingen Prof.dr. P.A. Kirschner hoogleraar Onderwijstechnologie aan het Onderwijstechnologisch Expertisecentrum, Open Universiteit Nederland, Heerlen Prof.dr. W.B. Kleijn hoogleraar Elektrotechniek /Speech Processing aan het KTH (Royal Institute of Technology), Stockholm, Zweden Dr.ir. M.J.M. Pelgrom wetenschappelijk onderzoeker aan het Philips Natuurkundig Laboratorium te Eindhoven, tevens consulting professor Dept. of Electrical Engineering Stanford University, USA Dhr. A.L.J. Spek student Elektrotechniek TU Delft
Als secretaris van de commissie fungeerde drs. G.H. Lansink, medewerker bureau QANU. Voor de CV’s van de commissieleden zij verwezen naar bijlage 2.
3
Taak De commissie had tot taak om krachtens de tussen de NVAO en de VSNU overeengekomen Overgangsregeling bekostigd wetenschappelijk onderwijs en de daarop gebaseerde Richtlijnen vervroegde accrediteringsaanvraag: • • •
een samenvattend totaaloordeel over de opleiding uit te spreken alsmede een oordeel over doelstellingen, programma en interne kwaliteitszorg (kwaliteitsonderwerpen 1, 2 en 5), en gebaseerd op het reguliere visitatierapport, een oordeel over inzet personeel, voorzieningen en te verwachten resultaten (kwaliteitsonderwerpen 3, 4 en 6)
Werkwijze De in par. 0.2 genoemde beoordelingscommissie was in samenstelling identiek aan de Visitatiecommissie Elektrotechniek die in de periode februari 2004 – april 2004 de drie ongedeelde opleidingen Elektrotechniek heeft gevisiteerd en die daarover op 14 december 2004 haar eindrapport uitbracht. Bij de instelling van de visitatiecommissie op 12 januari 2004 waren de commissieleden door het bureau VSNU benaderd met het verzoek om ook deel te nemen aan de zgn. ‘additionele beoordeling’. Daarmee wordt bedoeld de beoordeling ex ante van de voornemens van de Elektrotechniekopleidingen tot het starten van Bachelor- en Masteropleidingen op hun gebied conform de tussen VSNU en N(V)AO overeengekomen ‘Richtlijnen vervroegde accrediteringsaanvraag’. De leden van de visitatiecommissie zijn allen op dat verzoek ingegaan. De VSNU heeft de Colleges van Bestuur bij brief van 5 november 2004 uitgenodigd deel te nemen aan de additionele beoordeling Elektrotechniek. Al eerder was echter van de kant van de betrokken opleidingsdirecteuren te kennen gegeven dat hun opleiding wenste deel te nemen aan deze beoordeling. De visitatiecommissie kon medio mei al beschikken over de vereiste aanvullende informatie en is in de gesprekken tijdens de visitatiebezoeken ook al ingegaan op aspecten van deze beoordeling. In haar vergaderingen van 7 juni 2004 en 31 augustus 2004, die werden belegd in verband met het vaststellen van het visitatierapport over de ongedeelde opleidingen, werd (in oriënterende zin) ook al gesproken over de additionele beoordeling. Ten aanzien van alle voor beoordeling voorgelegde opleidingen kon de commissie vaststellen dat deze rechtstreeks voortvloeien uit de ongedeelde opleidingen die waren beoordeeld in het kader van de reguliere visitatie Elektrotechniek. In haar vergadering van 14 december 2004 werd overeenstemming bereikt over het algemene stramien van de beoordelingsrapporten. In enkele gevallen is bij de betrokken opleidingen nog aanvullende informatie opgevraagd. Uiteindelijk heeft de commissie de tekst van haar beoordelingsrapporten in mei 2005 vastgesteld middels een schriftelijke procedure. De commissie heeft in het kader van deze additionele beoordeling gebruik gemaakt van een tweepuntsschaal (voldoende c.q. onvoldoende) in afwijking van de in de Richtlijnen voorziene vierpuntsschaal (excellent, goed, voldoende, onvoldoende). Zij is van mening dat een verdergaande 4
differentiatie in haar oordeel dan voldoende (+) / onvoldoende (-) niet past bij het gegeven dat de voorgelegde Bachelor- en Masteropleidingen op het moment van beoordeling nog in de fase van invoering verkeerden. De vraag of een aspect van de opleiding als voldoende, goed of excellent kan worden beoordeeld, is in haar ogen aan de orde wanneer het programma eenmaal in zijn geheel is uitgevoerd. Dit houdt in dat waar de commissie komt tot het oordeel ‘voldoende’, daarmee het gehele gebied wordt bestreken dat in de vierpuntsschaal conform de Richtlijnen wordt gedekt door de kwalificaties voldoende/goed/excellent. In die gevallen waar de commissie op facetniveau tot het oordeel ‘onvoldoende’ is gekomen (bv. omdat de beschikbare informatie ontoereikend was voor een toetsing) heeft zij expliciet nagegaan of deze onvoldoendes in kwalitatieve zin gecompenseerd werden door de robuustheid van de ‘voldoende’ scores (breed genomen) op andere facetten binnen hetzelfde kwaliteitsonderwerp. Dat is steeds het geval geweest. De tekst van de concept-beoordelingsrapporten is voor een controle op feitelijke onjuistheden voorgelegd aan de betrokken opleidingen. Waar de commissie daartoe aanleiding zag, is de tekst van de rapporten op punten gecorrigeerd. Tenslotte heeft de commissie de afzonderlijke beoordelingsrapporten aangeboden aan het bestuur van QANU.
5
6
1.
De doelstellingen van de opleiding
1.1
Domeinspecifieke eisen
Beschrijving Voor de doelstellingen van de Bachelor- en Masteropleiding Elektrotechniek verwijst de aanvullende informatie naar de oorspronkelijke zelfstudie, met de uitdrukkelijke aantekening dat er vanzelfsprekend een significant verschil in niveau aanwezig is. De doelstellingen van de programma’s van Bachelor- en Masteropleiding luiden als volgt: De missie van de TU Eindhoven (hierna: TUE) wordt in de zelfstudie als volgt beschreven: ‘De TUE streeft ernaar om een door onderzoek gedreven, ontwerpgerichte universiteit te zijn’. De Faculteit Elektrotechniek presenteert als algemene doelstelling voor de opleiding Elektrotechniek: ‘ het opleiden van ingenieurs die breed inzetbaar zijn in het veld van elektrotechniek en die in staat zijn vernieuwende activiteiten op hun gebied uit te voeren, zowel individueel als al lid van (multidisciplinaire) teams’. Het daaraan gekoppelde profiel van de afgestudeerde wordt als volgt beschreven: ‘Afgestudeerden functioneren als ontwerpers en onderzoekers die wetenschappelijke concepten en methoden gebruiken, en die verantwoording (wensen en kunnen) nemen voor de maatschappelijke implicaties van hun activiteiten. Ze zijn in staat tot het analyseren, ontwerpen en realiseren van elektrische en computercomponenten en – systemen, en tot het maken van gefundeerde keuzes voor hardware en software.’ Daarvan zijn vaardigheidseisen afgeleid die door de opleiding onverkort van toepassing zijn verklaard op de Bachelor/Masteropleidingen. De aanvullende informatie geeft concreet aan welke eindtermen worden beoogd voor de Bachelor- en Masterprogramma’s Elektrotechniek aan de TUE. Deze zijn opgenomen in bijlage 3. In de aanvullende informatie is eveneens aangegeven hoe de gepresenteerde eindtermen sporen met de criteria van ABET ( Accreditation Board foor Engineering and Technology), en via deze, de beroepsorganisatie IEEE (Institute of Electrical and Electronics Engineers) en de Cooperating Society of Computer Engineering Programs. De opleiding concludeert dat de programma’s voldoen aan de eisen van ABET. Als bevestiging daarvan voert zij aan de formele erkenning door ABET van zowel het Bachelor- als Masterprogramma Elektrotechnical Engineering van de TUE in augustus 2003. De eisen van de beroepspraktijk komen volgens de additionele informatie o.m. aan de orde middels de ABET-criteria. Ook zijn de genoemde doelstellingen en vaardigheidseisen voor commentaar voorgelegd aan de Raad van Advies waarin de opleiding periodiek een aantal externe (vak-)deskundigen vanuit buitenlandse universiteiten en werkgeverskringen consulteert. Oordeel De commissie stelt vast dat de opleiding voor de formulering van haar doelstellingen en eindtermen rechtstreeks verwijst naar een internationaal referentiepunt: de kwalificatiestandaard van ABET ( Accreditation Board for 7
Engineering and Technology), en via deze, de beroepsorganisatie IEEE (Institute of Electrical and Electronics Engineers) en de Cooperating Society of Computer Engineering Programs. Een eenduidig internationaal erkend referentiekader op het gebied van universitaire opleidingen Elektrotechniek ontbreekt. De commissie vindt echter wel dat de opleiding zich op een goede wijze internationaal georiënteerd heeft, zeker gezien de huidige fase waarin de invoering van de Bachelor/Master-curricula zich momenteel bevindt. Zij stelt op grond daarvan vast dat de geformuleerde doelstellingen en eindtermen van de opleiding goed aansluiten bij de eisen die door (relevante) vakgenoten in het internationale wetenschapsgebied worden gesteld. De commissie is van oordeel dat de opleiding in haar aanvullende informatie niet of nauwelijks ingaat op de beroepsperspectieven van afgestudeerde Bachelors van haar opleiding. Niettemin heeft zij wel de indruk dat de opleiding de eisen van het beroepenveld nadrukkelijk in de overweging betrekt. Ook de nadrukkelijke keuze voor een ontwerperprofiel wijst in die richting. De arbeidsmarktperspectieven voor Bachelors zouden wat de commissie betreft zeker in de genoemde Raad van Advies aan de orde moeten komen. Score: +
1.2
Niveau van de opleiding
Beschrijving De opleiding presenteert in haar aanvullende informatie criteria voor de niveauaanduiding van de wetenschappelijke Bachelor en Master, die een speciale commissie van de TU Eindhoven opstelde in overeenstemming met de op Europees niveau geformuleerde ‘Dublin Descriptoren’. Zij beargumenteert dat de genoemde criteria een grote mate van onderlinge overeenkomst vertonen. De criteria die op het niveau van de TUE worden onderscheiden, zijn aangeduid in bijlage 3, waarbij per criterium de bijbehorende kennis en vaardigheden zijn genoemd voor Bachelor en Master. Zij omvatten: a) disciplinaire kennis b) onderzoek c) ontwerp d) wetenschappelijke benadering e) redeneren en reflecteren f) samenwerken en communiceren g) interpreteren en anticiperen. De opleiding relateert de TUE-criteria als volgt aan de Dublin Descriptoren: Dublin descriptor
TUE-criteria in bijlage 3
Kennis en Inzicht Toepassen Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden
d a,b,c e f g
8
De opleiding stelt dat de in bijlage 3 cursief aangegeven eindtermen overeenkomen met de beschrijving van het niveau van een WO-Master.
Oordeel De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties ook zelf gelegd naast de beschrijving van de Master-kwalificaties in de Dublin descriptoren. Op grond daarvan trekt zij de conclusie dat het beoogde niveau van de opleiding zal voldoen aan het niveau van Master of Science, zoals neergelegd in de ‘Dublin descriptoren’. Score: +
1.3
Oriëntatie van de opleiding
Beschrijving De aanvullende informatie vestigt de aandacht op de sleutelwoorden onderzoek en ontwerp in de gepresenteerde eindtermen in bijlage 2, die volgens de opleiding bij uitstek het wetenschappelijk karakter van de beoogde eindkwalificaties reflecteren. Voor wat betreft de aansluiting van de eindkwalificaties van de opleiding bij de eisen van de (internationale) wetenschapsbeoefening en die van de beroepspraktijk verwijst zij naar par A.1 (beschrijving). Het gaat daarbij in het bijzonder om de correspondentie met de criteria van ABET en het periodieke overleg met de industrievertegenwoordigers in de Raad van Advies. Ook meldt zij dat zij bij de curriculuminrichting de richtlijnen betrokken heeft van het zgn. Career-Space–initiatief, waarin elf grote ICTbedrijven eisen hebben geformuleerd waaraan ICT-afgestudeerden (waaronder die in de Elektrotechniek) zouden moeten voldoen. De drie Nederlandse technische universiteiten hebben afgesproken dat het Bachelordiploma Elektrotechniek van elke TU toegang geeft tot 12 Masterprogramma’s die worden verzorgd door deze universiteiten, waaronder die van de zusteropleidingen Elektrotechniek. Dit toont aan dat de beoogde eindkwalificaties/ competenties van ook deze opleiding worden erkend door de vakgenoten in Nederland.
Oordeel De commissie is van oordeel dat de doelstelling en de eindkwalificaties van de opleiding, zoals geformuleerd in par 1.1, er duidelijk blijk van geven dat het hierbij gaat om een wetenschappelijke opleiding. De commissie heeft hierbij vooral laten meewegen: de vereiste kennis en inzicht van (delen van) het wetenschapsgebied (zie bv. onder het kopje Disciplinary bagage in bijlage 3) en de plaats ervan ten opzichte van andere c.q. verwante disciplines of de maatschappelijke omgeving (zie bv. onder het kopje Reasoning and reflecting, Science en Interpreting and anticipating in bijlage 3). de vereiste academische attitude en vaardigheden (zie bv. onder de kopjes Research, Design, en Science in bijlage 3). De eindkwalificaties zijn naar haar oordeel ontleend aan de eisen van de (internationale) wetenschappelijke discipline. De commissie baseert zich daarbij niet alleen op de verwijzing van de TU Eindhoven naar (internatio9
nale) referentiepunten, maar ook op eigen vergelijking met standaarden zoals geformuleerd in het verband van IEEE, de internationale beroepsvereniging van ingenieurs in de elektrotechniek, waarbij meerdere leden van deze visitatiecommissie zijn aangesloten. De commissie stelt vast dat de Bacheloropleiding Elektrotechniek van de TU Eindhoven de afgestudeerde rechtstreeks toegang geeft tot tenminste één Masteropleiding op universitair niveau, zowel binnen als buiten de eigen universiteit. Zij komt tot een positief oordeel over dit aspect. Score: +
1.4
Gewogen samenvattend doordeel over ‘1. De doelstellingen’
De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Doelstellingen’.
10
2.
Het programma van de opleiding
2.1
Eisen wetenschappelijk onderwijs
Beschrijving De opleiding geeft in haar aanvullende informatie een overzicht van de structuur en inhoud van het programma (zie bijlage 4). Centrale elementen daarin zijn de twee miniprogramma’s (waarvan ten hoogste één niet-technisch), de vrije keuzevakken die in overleg met de afstudeerbegeleider moeten worden gekozen, de twee stages, en het afstudeerproject. De zelfstudie meldt dat het programma voor het overgrote deel wordt verzorgd door de wetenschappelijke staf van de faculteit of van verwante faculteiten binnen de TUE. Voor verreweg de meeste docenten geldt dat zij betrokken zijn bij het onderzoek in de faculteit. De studenten voeren een groot deel van hun studie uit terwijl ze betrokken zijn bij onderzoeksprojecten van de faculteit zoals de programma’s op het gebied van de onderzoekzwaartepunten Embedded Systems, Broadband Telecommunication Technology, en Adaptive Systems. De afsluitende master-thesis is het product van een intensieve samenwerking met een begeleider die lid is van de wetenschappelijke staf. Met het oog op de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden is in ieder geval van belang het onderdeel waarin de student een ‘position paper’ schrijft (‘Professional development’). Gedurende zeven dagdelen ondergaat hij/zij een training waarmee de volgende competenties worden nagestreefd: het formuleren van onderzoeksvragen, het verzamelen van relevante informatie, het evalueren daarvan, en het vervolgens trekken van conclusies. Het daaruit resulterende essay wordt buiten de faculteit beoordeeld. De TUE werkt hierbij samen met de universiteiten van Gent en Nijmegen. Het afstudeerwerk wordt door de student op een openbaar symposium gepresenteerd. Oordeel De commissie stelde in haar reguliere visitatierapport vast dat het wetenschappelijk niveau van het ongedeelde programma sterk wordt bevorderd door de nauwe verwevenheid met de lokale onderzoeksprogramma’s binnen de leerstoelgroepen. Vanwege het ontbreken van afgebakende afstudeerrichtingen in de ongedeelde opleiding, was de commissie niet in staat het niveau daarvan te beoordelen. Tegen die achtergrond en in verband met de benodigde samenhang (zie par. 2.3) vond zij de introductie in het Masterprogramma van twee zgn. ‘miniprogramma’s’ een hele verbetering. Maar nog steeds bestaat er een grote keuzevrijheid voor de student. Er zijn geen algemeen verplichte vakken maar alleen de structuur van het programma is duidelijk. Desalniettemin is de commissie op grond van de aangeleverde gegevens van oordeel dat de invulling van het programma van de opleiding aantoont dat er een duidelijke interactie is met wetenschappelijk onderzoek. Dit is haar ook gebleken uit aard en niveau van de door haar geselecteerde bestudeerde afstudeerwerken uit de ongedeelde opleiding. Aan de ontwikkeling van onderzoekvaardigheden van studenten wordt voldoende aandacht besteed; het opstellen van het genoemde ‘position paper’ is daarvan een goed voorbeeld.
11
Gezien de betrokkenheid van de docenten bij het wetenschappelijk onderzoek, bestaat er een goede garantie dat het onderwijs aansluiting heeft op actuele ontwikkelingen in het wetenschappelijk onderzoek op het betreffende vakgebied. De onderwerpen die in de bestudeerde afstudeerwerken aan bod kwamen, richtten zich naar het oordeel van de commissie op hedendaagse en relevante onderdelen van het wetenschapsgebied. Zij heeft waardering voor de twee stages die in het programma zijn opgenomen. Dat het programma ook aansluit bij de relevante beroepspraktijk blijkt uit de aard van de onderzoekzwaartepunten van de faculteit (Embedded Systems, Broadband Telecommunication Technology, Adaptive Systems), het feit dat het afstudeerwerk steevast wordt gekoppeld aan onderzoek op één van deze gebieden, en het feit dat er twee stages zijn voorzien in het programma. Score: +
2.2
Relatie tussen doelstellingen en programma
Beschrijving: De aanvullende informatie geeft voor alle onderdelen van het Masterprogramma aan wat hun bijdrage is aan het realiseren van de meerwaarde die de Master volgens de gepresenteerde eindkwalificaties in bijlage 3 zou moeten hebben. De miniprogramma’s leveren een eerste orientatie op de te kiezen specialisatie, met in het eerste miniprogramma altijd veel aandacht voor wiskunde en natuurkunde. Na het volgen van een eerste stage kan de student het gesprek aan met zijn afstudeerbegeleider over het afstudeerwerk. Eerst komt de student nog in aanraking met de externe (bedrijfs-)omgeving en daarmee met de beroepsmatige aspecten zoals projectmanagement en ondernemerschap. Daarna kan hij/zij aan zijn/haar afstudeerwerk beginnen dat altijd wordt ingebed in een onderzoeksprogramma van de faculteit. De master thesis vormt de afsluitende integrerende toets van de opgedane kennis en vaardigheden. Oordeel De commissie stelt vast dat de opleiding in haar aanvullende informatie heeft beschreven hetgeen met de verschillende cursusonderdelen van het Masterprogramma wordt beoogd. Zij is er, gezien het bereikte eindniveau van de ongedeelde opleiding, van overtuigd dat met het voorliggende programma de beoogde eindkwalificaties kunnen worden bereikt. Desalniettemin moet zij vaststellen dat de opleiding de genoemde cursusonderdelen c.q. clusters daarvan niet expliciet heeft gekoppeld aan de specifieke eindkwalificaties in bijlage 3. Score: —
2.3
Samenhang in het programma
Beschrijving De structuur van het Masterprogramma verschilt drastisch van de laatste twee jaren van het ongedeelde programma. Naar aanleiding van kritische 12
kanttekeningen van externe beoordelingscommissies is meer structuur in de opleiding aangebracht. Allereerst door de introductie van twee zgn. ‘miniprogramma’s’ (zie ook par. 2.1 en 2.2) elk ter grootte van 12 ECTS. Voor het tweede miniprogramma dient een keuze gemaakt te worden uit 5 technische miniprogramma’s (energietechnologie, telecommunicatietechnologie, telecommunicatiesignalen, informatie- en communicatiesystemen, en signalen en systemen) en 1 uit drie niet-technische. Daarnaast is een onderdeel ‘Professional development’ geïntroduceerd (9 ECTS) in het kader waarvan het in par. 2.1 genoemde ‘position paper’ geschreven moet worden en waarvan verder deel uitmaken: een onderdeel projectmanagement, een cursus over ondernemerschap en een cursus wetenschapstechnologie. Tenslotte zijn er twee stages voorzien (resp. 14 en 9 ECTS) die gecombineerd mogen worden tot één stage van 23 ECTS als deze in het buitenland gedaan wordt. De overige ruimte is gereserveerd voor (specifieke voorbereiding op) het afstudeerwerk, uiteindelijk resulterend in de Master thesis.
Oordeel De commissie is op grond van het bovenstaande van oordeel dat er voldoende garanties zijn dat er sprake is van een inhoudelijk samenhangend programma. Score: +
2.4
Studielast
Beschrijving Evenals het geval is bij de uitvoering van het Bachelorprogramma zullen aan de hand van waarnemingen van de individuele docent en op basis van onderwijsevaluaties eventuele struikelblokken en discrepanties in de studielast van vakken worden getraceerd, aldus de zelfstudie. De opleiding heeft aangegeven (zie ook par. 5.1) dat er een separaat kwaliteitszorgtraject voor het Masterprogramma zal worden ingevoerd, terwijl tot het moment van visitatie de interne kwaliteitszorg in feite beperkt was tot de eerste drie jaren van de ongedeelde opleiding (overeenkomend met het huidige Bacherprogramma). Voor de bepaling van de studielastverdeling is uitgegaan van de afstudeerjaren van de ongedeelde opleiding. Het afstudeerwerk omvat nog steeds 46 ECTS hoewel daarvan nu 6 ECTS gebruikt mogen worden voor voorbereidende keuzevakken. De studielast is opgedeeld in drie blokken van 40 ECTS: 1 opgehangen aan de 2 miniprogramma’s en het onderdeel ‘Professional development’, 1 aan de twee stages en 1 aan het afstudeerwerk. De faculteit zorgt ervoor dat het eerstgenoemde blok aan het begin van het programma wordt gesitueerd. Om studievertraging te voorkomen heeft zij voor stages en afstudeerwerk een minder vrijblijvende tijdplanning geïntroduceerd met een projectdiagnose en een vooraf vastgestelde datum voor het afstudeersymposium.
13
Oordeel In termen van aantallen studiepunten is de studielast van het Masterprogramma in de ogen van de commissie reëel en evenwichtig. Een gelijkluidende conclusie trok zij in de reguliere visitatie t.a.v. de doctoraalfase van de ongedeelde opleiding. Uit de aanvullende informatie die de commissie heeft ontvangen, is haar gebleken dat de opleiding bezig is om ook de kwaliteitszorg voor de Masteropleiding duidelijk handen en voeten te geven met expliciete aandacht voor de studeerbaarheid van het programma. Verder is de commissie gebleken dat de opleiding werkt aan het voorkomen van eventuele studievertraging in de afstudeerfase door afspraken te maken met de student over de planning ervan. Tenslotte stelt zij vast dat de opleiding, mede naar aanleiding van de reguliere visitatie, de invoering van het Masterprogramma heeft aangegrepen om meer structuur (en minder vrijblijvendheid) aan te brengen in het afstuderen. De commissie is op grond van de beschikbare informatie van oordeel dat de voorziene studielast van het Mastercurriculum naar verwachting reëel en evenwichtig zal zijn en meer in het algemeen dat het programma studeerbaar zal zijn door de adequate aandacht binnen de opleiding voor het wegnemen van factoren in het programma die de studievoortgang (kunnen) belemmeren. Hierbij wordt wel uitgegaan van een studie-inzet c.q. –houding die verwacht mag worden van een student in het wetenschappelijk onderwijs. Score: +
2.5
Instroom
Oordeel De commissie heeft in de aanvullende informatie die van de opleiding is ontvangen, geen aanleiding gezien om af te wijken van haar oordeel op dit punt in par. 4 van het opleidingsrapport van de TUE over kwaliteitsaspect 4 (Instroom) op pag. 88-89 van het eindrapport van de visitatiecommissie. Score: +
2.6
Duur van de opleiding
Beschrijving Het programma van de opleiding omvat 120 ECTS-studiepunten. Oordeel De commissie stelt vast dat de opleiding voldoet aan de formele eis met betrekking tot de omvang van de studielast. Score: +
14
2.7
Afstemming tussen vorm en inhoud van het programma
Oordeel De commissie heeft in de aanvullende informatie die van de opleiding is ontvangen, geen aanleiding gezien om af te wijken van haar oordeel op dit punt in par. 3 van het opleidingsrapport van de TUE over kwaliteitsaspect 3 (Onderwijsleeromgeving) op pag. 87-88 van het eindrapport van de visitatiecommissie. Score: +
2.8
Beoordeling en toetsing
Oordeel De commissie heeft in de aanvullende informatie die van de opleiding is ontvangen, geen aanleiding gezien om af te wijken van haar oordeel op dit punt in par. 3 van het opleidingsrapport van de TUE over kwaliteitsaspect 3 (Onderwijsleeromgeving) op pag. 87-88 van het eindrapport van de visitatiecommissie. Score: +
2.9
Gewogen samenvattend eindoordeel over ‘2. Het programma ‘
De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Programma’. De onvoldoende score op facet 2.2 wordt naar haar oordeel ruimschoots gecompenseerd door de solide voldoende scores op de overige facetten binnen kwaliteitsonderwerp 2.
15
3.
Inzet van personeel
Oordeel De commissie heeft in de aanvullende informatie die van de opleiding is ontvangen, geen aanleiding gezien om af te wijken van haar oordeel op dit punt in par. 8 en 9 van het opleidingsrapport van de TUE over kwaliteitsaspecten 8 (deelaspecten 8.3, 8.4 en 8.6) en 9 (Kwaliteit van de staf) op pp. 93-95 van het eindrapport van de visitatiecommissie. Dit houdt in dat de commissie van oordeel is dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Inzet van personeel’. Score: +
4.
Voorzieningen
4.1
Materiële voorzieningen
Oordeel De commissie heeft in de aanvullende informatie die van de opleiding is ontvangen, geen aanleiding gezien om af te wijken van haar oordeel op dit punt in par. 10 van het opleidingsrapport van de TUE over kwaliteitsaspect 10 (Faciliteiten en voorzieningen) op pag. 95 van het eindrapport van de visitatiecommissie. Dit houdt in dat de commissie van oordeel is dat de opleiding voldoet op het facet materiële voorzieningen’. Score: +
4.2
Studiebegeleiding
Oordeel De commissie heeft in de aanvullende informatie van de opleiding geen aanleiding gezien om voor haar oordeel over dit punt af te wijken van haar oordeel over kwaliteitsaspect 5 (Studeerbaarheid) in het opleidingsrapport van de TUE op pag. 89-90 van haar eindrapport. Dit houdt in dat de commissie van oordeel is dat de opleiding voldoet op het facet ‘Studiebegeleiding’. Score: +
Gewogen eindoordeel over ‘4. Voorzieningen’ De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Voorzieningen’.
16
5.
Interne kwaliteitszorg
5.1
Evaluatie resultaten
Beschrijving De aanvullende informatie van de opleiding geeft een uitgebreide beschrijving van het gehanteerde systeem van interne kwaliteitszorg. Daarin wordt onderscheid gemaakt in zes deelgebieden (doelstellingen, inhoud, proces, efficiëntie, organisatie, resultaten) waarbij zijn aangeduid de betrokken partijen en de onderwerpen die geëvalueerd worden. Ook is aangegeven met welke regelmaat op de verschillende deelgebieden geëvalueerd wordt. Als toetsbare streefdoelen worden voor de Bachelor- en aansluitende Masteropleiding de volgende gepresenteerd: a. het aantrekken van tenminste 30 % van de landelijke studenteninstroom in de universitaire opleidingen Elektrotechniek; b. het realiseren van een stabiele instroom vanuit het VWO van tenminste 100 eerstejaars; c. bevorderen dat tenminste 70 % van de instromende VWO-ers met een gemiddeld eindexamencijfer van tenminste een 7 voor wiskunde en natuurkunde in het eerste jaar tenminste 40 ECTS behaalt en binnen 3,5 jaar het Bachelordiploma behaalt; d. bevorderen dat tenminste 85 % van de studenten die de propedeuse behalen, binnen twee jaar het Bachelordiploma behaalt; e. bevorderen dat tenminste 90 % van de Bachelorgeslaagden doorstroomt naar een aansluitende Master en dat tenminste 80 % binnen twee jaar het Masterdiploma behaalt; f. bevorderen dat docenten van wie de onderwijsverrichtingen tekort schieten, bijscholing gaan volgen of hun onderwijstaak overdragen; g. het handhaven van een expliciet en aanwijsbaar verband tussen doelstellingen en leerdoelen van (het) programma(-onderdelen); h. het borgen van de validiteit en betrouwbaarheid van de toetsings- en examenprocedures. Het systeem van interne kwaliteitszorg zal separaat voor de Bacheloropleiding en Masteropleiding worden uitgevoerd. De uitkomsten zullen systematisch worden besproken in het docententeam dat verantwoordelijk is voor het programma. De opleidingsdirecteur is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de verbetermaatregelen. Uitgegaan wordt van een driejaarlijkse curriculumevaluatie en een zesjaarlijkse externe review als onderdeel van de verplichte accreditatiecyclus. Halverwege de laatstgenoemde periode zal een interne review worden gehouden op basis van de richtlijnen voor de externe review. Oordeel De commissie constateerde in haar visitatierapport dat er periodiek verschillende evaluatieactiviteiten plaatsvinden waarbij ettelijke personen en instanties zijn betrokken. Over de effectiviteit daarvan heeft zij in het rapport kritische kanttekeningen geplaatst maar daarop gaat zij in onder par. 5.2. In vergelijking met de oorspronkelijke zelfstudie heeft de opleiding een aantal streefdoelen geformuleerd aan de hand waarvan het effect van de kwaliteitsbevorderende activiteiten zou moeten worden afgemeten. De 17
commissie acht deze streefdoelen voldoende toetsbaar. Zij stelt ook vast dat de opleiding de evaluatieactiviteiten heeft ingebed en geprogrammeerd in een cyclisch kwaliteitsbeleid. De commissie concludeert dat de opleiding periodiek wordt geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Score: +
5.2
Maatregelen tot verbetering
Beschrijving De aanvullende informatie geeft aan tot welke verbetermaatregelen kan worden overgegaan in het kader van de interne kwaliteitszorg wanneer daartoe aanleiding is ontstaan. Als voorbeelden van mogelijke concrete verbetermaatregelen worden genoemd; het bijscholen en professionaliseren van de staf, het vermijden (of elimineren) van ‘bottlenecks’ in de uitvoering van het programma, het monitoren van de rendementen van de opleiding, en het onderzoeken van eventuele fricties tussen de kwaliteit van de afgestudeerden en de eisen van het beroepenveld c.q. de wetenschap.
Oordeel De commissie heeft in haar visitatierapport over de ongedeelde opleiding vastgesteld dat er veel evaluatieactiviteiten plaatsvonden maar dat het systeem naar haar indruk per saldo niet erg effectief was. De kwaliteitscirkel werd in haar waarneming niet steeds gesloten. Een actievere opstelling van het opleidingsmanagement met een expliciete eigen verantwoordelijkheid voor het kwaliteitsbeleid zou veel kunnen verbeteren, aldus de commissie. Op grond van de ten tijde van het visitatiebezoek beschikbare informatie oordeelde de commissie in het eindrapport over de ongedeelde opleiding kritisch over de mate waarin het systeem van interne kwaliteitszorg in de praktijk leidt tot verbeteringen. De commissie stelt nu vast dat de opleiding doende is een cyclisch systeem van interne kwaliteitszorg te ontwikkelen waarbij periodiek een aantal relevante deelgebieden geëvalueerd wordt (zie par. 5.1). Zij zou de opleiding wel willen adviseren om in het overzicht van het systeem van interne kwaliteitszorg nog de kolom ‘actor’ op te nemen zodat ondubbelzinnig duidelijk is wie op welk moment aan zet is. Dat het opleidingsmanagement hierbij een prominente rol zou moeten spelen, lijkt de commissie onvermijdelijk. Gezien het concrete karakter van de voorgenomen kwaliteitszorgactiviteiten en de inbedding daarvan in een generiek kwaliteitsbeleid, heeft de commissie er vertrouwen in dat de uitkomsten van de evaluatieactiviteiten aan deze opleiding de basis zullen vormen voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Score: +
18
5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beschrijving De opleiding beschrijft in haar aanvullende informatie hoe zij de verschillende relevante partijen betrekt in het systeem van interne kwaliteitszorg: studenten, staf, externe contacten, de zgn. ‘benchmark partners’ (verwante opleidingen) en de afgestudeerden. Wat betreft de contacten met het beroepenveld wijst de opleiding op de recente instelling van de adviesraad waarin externe (vak-)deskundigen vanuit werkgevers en buitenlandse universiteiten zitting hebben. De raad wordt geacht het faculteitsbestuur te adviseren over o.a. de onderwijsprogramma’s. De contacten met de afgestudeerden verlopen met name via de individuele docenten: de afstudeerbegeleider informeert sinds enige tijd binnen een jaar na het afstuderen bij een afstudeerder naar zijn/haar ervaringen op de arbeidsmarkt en naar de geschiktheid van het gevolgde programma. Eens in de vijf jaar organiseert de faculteit een alumnidag. Oordeel De commissie is van oordeel dat studenten, medewerkers en vertegenwoordigers van het beroepenveld in het algemeen goed betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg. De commissie signaleerde in haar visitatierapport dat de opleiding geen structurele contacten onderhoudt met haar afgestudeerden. In de aanvullende informatie ziet zij weinig vooruitgang op dit punt. Het informele en incidentele contact tussen afstudeerbegeleider en afgestudeerde valt moeilijk op een representatieve wijze in te brengen in het systeem van interne kwaliteitzorg. De commissie is alles overwegende van oordeel dat de opleiding een voldoende scoort op dit facet. Score: +
Gewogen eindoordeel over ‘5. Interne kwaliteitszorg’ De commissie is, alles overwegende, van oordeel dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’.
19
6.
Resultaten
6.1
Gerealiseerd niveau
Oordeel De commissie heeft in de aanvullende informatie die van de opleiding is ontvangen, geen aanleiding gezien om af te wijken van haar oordeel op dit punt in par. 7 van het opleidingsrapport van de TUE over kwaliteitsaspect 7 (Kwaliteit van de afgestudeerden) op pag. 92-93 van het eindrapport van de visitatiecommissie. Dit houdt in dat de commissie van oordeel is dat de opleiding voldoet op het facet ‘Gerealiseerd niveau’. Score: +
6.2
Onderwijsrendement
Oordeel De commissie heeft in de aanvullende informatie die van de opleiding is ontvangen, geen aanleiding gezien om af te wijken van haar oordeel op dit punt in par. 6 van het opleidingsrapport van de TUE over kwaliteitsaspect 6 (Doorstroom en rendementen) op pp. 90-91 van het eindrapport van de visitatiecommissie. Dit houdt in dat de commissie van oordeel is dat de opleiding (maar net) voldoet op het facet ‘Onderwijsrendement’. Score: +
Gewogen eindoordeel over ‘6. Resultaten’ De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Resultaten’.
7.
Samenvattend totaaloordeel over de opleiding
De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit.
20
BIJLAGE 1 Overzicht beoordeling MSc-opleiding Electrical Engineering – TU Eindhoven Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
2. Programma
3. Inzet van personeel
4. Voorzieningen
5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Oordeel *) +
Facet
Oordeel *)
1.1. Domeinspecifieke eisen
+
1.2. Niveau
+
1.3. Oriëntatie
+
2.1. Eisen WO
+
2.2. Relatie doelstellingen en programma 2.3. Samenhang programma 2.4. Studielast
_
2.5. Instroom
+
2.6. Duur
+
2.7. Afstemming vormgeving en inhoud 2.8. Beoordeling en toetsing
+
3.1. Eisen WO
+
3.2. Kwantiteit personeel
+
3.3. Kwaliteit personeel
+
4.1. Materiële voorzieningen
+
4.2. Studiebegeleiding
+
+
5.1. Evaluatie resultaten
+ +
+
5.2. Maatregelen tot verbetering 5.3. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 6.1. Gerealiseerd niveau 6.2. Onderwijsrendement
+
+
+
+
________________________________ *) + = voldoende – = onvoldoende
21
+ +
+
+
+
22
BIJLAGE 2
Curricula vitae van de leden van de Visitatiecommissie Elektrotechniek
Joris De Schutter (1958) Prof. dr. ir. Joris De Schutter studeerde werktuigbouwkunde aan de Katholieke Universiteit Leuven en behaalde vervolgens het diploma van Master of Science aan het Massachusetts Institute of Technology, waar hij zich onder meer specialiseerde in systeemtheorie en regeltechniek. In 1986 promoveerde hij aan de K.U.Leuven met een proefschrift over programmatie en besturing van robots met sensoren. Momenteel is hij hoogleraar aan het departement werktuigkunde van de K.U.Leuven. Programmatie en besturing van ‘intelligente’ robots behoren nog steeds tot de zwaartepunten van zijn onderzoek, maar daarnaast werkt hij op mechatronische onderwerpen zoals de aandrijving van machines en de interactie daarvan met hun dynamica. Joris De Schutter was coördinator van de nieuw opgerichte opleidingen Mechatronica aan de K.U.Leuven, eerst van de postgraduate opleiding (vanaf 1986), later van de afstudeerrichting (vanaf 1989). In 2000 was hij lid van de visitatiecommissie voor de opleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde in Wallonië. Van 2001-2003 was hij algemeen-voorzitter van de Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging en tevens, van 2002-2004 ondervoorzitter van de Europese koepel waartoe onder meer ook het Nederlandse Koninklijk Instituut van Ingenieurs behoort. Gedurende korte periodes was hij ook voltijds actief in de industrie, zowel in de chemische sector (1985-1986) als in de milieusector (2000-2001).
Rik De Doncker (1958) Prof.dr.ir. Rik De Doncker received his Ph.D. degree of Doctor in Electrical Engineering from the Katholieke Universiteit Leuven, Belgium in 1986. In 1987 he was appointed Visiting Associate Professor at the University of Wisconsin, Madison, lecturing and researching digital field oriented controllers for high performance induction motor drives. In 1988 he was employed as a General Electric Company fellow at the microelectronic center IMEC, Leuven, Belgium. In December 1988 he joined the General Electric Company at the Corporate Research and Development Center, Schenectady, NY where he led research on drives and high power soft-switching converters, ranging from 100 kW to 4 MW, for aerospace, industrial and traction applications. In 1994, he joined Silicon Power Corporation (formerly GE-SPCO) as Vice President Technology. He worked on high power converter systems and MTO devices and was responsible for the development and production of 15 kV medium voltage transfer switches. Since Oct. 1996 he became professor at RWTH-Aachen. He is director of the Institute for Power Electronics and Electrical Drives (Institute für Stromrichtertechnik und Elektrische Antriebe, ISEA). Dr. ir. R. W. De Doncker is fellow member of Institute of Electrical and Electronic Engineers (IEEE). He is member of the IEEE Industry Applications Society (IAS) Executive Board and past chair of the IAS 23
Industrial Power Conversion Systems Department (IPCSD). He is President Elect of the IEEE Power Electronics Society (PELS). In 2004 he organized as General Conference Chair the Power Electronics Specialists Conference (PESC04- Aachen) of PELS. He is founding chairman of the German IAS-PELS-IES Joint Chapter. He is member of the EPE Association Executive Council (webmaster). In 2004, he became vice dean of the faculty for Electrotechnology and Information Technolgy at RWTHAachen and is responsible for quality management in the faculty. He is member of the QM working group of IDEA League. He has published over 120 technical papers, won four IEEE-IAS price paper awards and holds over 20 patents with several pending.
Paul Kirschner (1951) Prof.dr. Paul Kirschner is Hoogleraar Onderwijstechnologie bij het Onderwijstechnologische Expertisecentrum aan de Open Universiteit Nederland alsmede Hoogleraar Contact- en Afstandsonderwijs aan de Faculteit der Algemene Wetenschappen (Kennistechnologie) van de Universiteit Maastricht. Hij was houder van de IBM Leerstoel 1999-2000 (International Chair in Computer Science) aan de Universiteit Gent, België en is tevens lid van de Onderwijsraad met de portefeuille ICT in het Onderwijs en Initieel en Postinitieel Onderwijs. In zijn functie aan de Open Universiteit Nederland is hij vooral bezig met het onderzoeken en implementeren van computerondersteund leren en werken, in het bijzonder Computerondersteund collaboratief leren. Daarnaast houdt hij zich bezig met onderzoek naar assessment in groepen, alternatieve vormen van assessment, authentieke assessment, en ICT voor onderwijsinnovatie. Aan de Universiteit Maastricht was hij vooral bezig met de implementatie en ondersteuning van project centered leren binnen het curriculum Kennistechnologie en duaal hoger onderwijs. Zijn overige gebieden van expertise zijn: Mediagebruik in het onderwijs, Ontwikkeling van docentextensief (afstands)leermateriaal, Practica in het hoger onderwijs, Ontwerp en ontwikkeling van elektronische leer- en werkomgevingen en Innovatie van het onderwijs door gebruik te maken van informatie- en communicatietechnologie. Paul Kirschner is tevens lid geweest van de VSNU-Visitatiecommissie Informatica 2001/2002.
Bastiaan Kleijn Bastiaan Kleijn holds a Ph.D. in Electrical Engineering from Delft University of Technology (Netherlands), a Ph.D. in Soil Science and an M.S. in Physics, both from the University of California, and an M.S. in Electrical Engineering from Stanford University. He worked on speech processing at AT&T Bell Laboratories from 1984 to 1996, first in development and later in research. Between 1996 and 1998, he held guest professorships at Delft University of Technology (Netherlands), Vienna University of Technology, and KTH (Royal Institute of Technology), Stockholm. He is now Professor at KTH and heads the Sound and Image Processing Laboratory in the Dept. of Signals, Sensors and Systems. He is also a founder and former Chairman of Global IP Sound AB where he remains Chief Scientist. He is an Associate Editor of the IEEE Signal Processing Letters, is on the Editorial Boards of the IEEE Signal Processing Magazine and the EURASIP 24
Journal of Applied Signal Processing, and has been an Associate Editor of the IEEE Transactions on Speech and Audio Processing. He has been a member of several IEEE technical committees, and a Technical Chair of ICASSP-99, the 1997 and 1999 IEEE Speech Coding Workshops, and a General Chair of the 1999 IEEE Signal Processing for Multimedia Workshop. He is a Fellow of the IEEE.
Marcel Pelgrom (1952) Marcel Pelgrom volgde van 1970 tot 1974 de opleiding Elektrotechniek aan de HTS Arnhem. Na zijn militaire dienstplicht vervolgde hij zijn studie aan de Technische Hogeschool Twente, waar hij in 1979 afstudeerde bij professoren Memelink en Wallinga op het onderwerp Programeerbare geïntegreerde transversale CCD filters. Na zijn studie trad hij in dienst van het Philips Natuurkundig Laboratorium in Eindhoven. In de groep analoge geïntegreerde circuits onderzocht hij diverse typen elektronische schakelingen: analoge en digitale vertragingslijnen, digitale patroonherkenningchips, digitaal naar analoog omzetters, bandgap referenties, en specifiek analoge transistoreigenschappen. Een deel van dit werk heeft in 1988 tot een promotie geleid aan de Universiteit Twente bij de professoren H. Wallinga en F.Klaassen. Veel resultaten zijn gepubliceerd op internationale conferenties en in tijdschriften; in de Verenigde Staten kreeg hij achtentwintig octrooien toegekend. Van 1989 tot 1995 leidde hij het hoge snelheid AD/DA conversie team, en van 1996 tot 2003 was hij afdelingshoofd van de Mixed-signal groep in Philips Research. In 1999 ontving hij de zilveren uitvindermedaille van Philips Research en na een sabbaticalperiode in 2003 aan de Universiteit van Stanford is hij daar benoemd tot “consulting Professor”. Zijn werk aan gelijkheidseigenschappen van elektronische componenten staat op de derde plaats in de IEEE rangorde van meest geciteerde publicaties op het gebied van halfgeleiderschakelingen gedurende de laatste 50 jaar. Dr. Pelgrom doceert in diverse internationale cursusprogramma’s en in bedrijfsinterne cursussen.
Lennert Spek (1981) In 1999 begon Lennert Spek, na het behalen van zijn Vwo-diploma, met de opleiding Elektrotechniek aan de Technische Universiteit Delft. Al snel raakte hij betrokken bij de kwaliteitszorg van het onderwijs door deel te nemen aan de verschillende evaluaties. Geïnteresseerd geraakt in het verbeteren van het curriculum nam hij zitting in de opleidingscommissie en was hij twee jaar lang voorzitter van de facultaire studentenraad. Tevens heeft hij zich een jaar lang ingezet voor het onderwijs tijdens zijn bestuursfunctie bij de studievereniging De Electrotechnische Vereeniging (ETV). Tijdens de visitatieperiode bevond hij zich in de laatste fase van zijn Masteropleiding.
25
26
BIJLAGE 3 Eindtermen van de Bacheloropleiding Elektrotechniek (en van de Masteropleiding Electrical Engineering in cursief) van de TU Eindhoven
Disciplinary baggage
This concerns the aspects of an academic education that are directly linked to electrical engineering. It includes the disciplinary knowledge, skills and attitude as well as the methods and techniques that are customary in that field. It also comprises the relations between this field and other disciplines. •
• •
The bachelor understands and is capable of interpreting the basic knowledge (theories, methods, techniques) of electrical engineering whereas the master commands the discipline touching on the forefront of the knowledge (latest theories, methods, techniques) The bachelor understands the structure of the discipline and the relationship between its subfield. More in particular he possesses knowledge of and some skill in the way in which -
truthfinding .i.e. methods for arriving at true statements development of theories creation of models decision.making experimenting and simulating
take place within the discipline (while the master can apply these methods independently in the development of advanced ideas or applications. •
•
•
The bachelor can look beyond the boundaries of disciplines and has sufficient knowledge and skills of other disciplines to do so. The master is capable of understanding and interpreting disciplines pertinent to his specialization. Whereas the bachelor possesses an interdisciplinary attitude wherever required, a master is not only capable of placing his own research and design within an interdisciplinary framework, he even has the attitude to do so. Both master and bachelor continue to keep abreast of the state-of-theart developments in the relevant disciplines after completing the program continues .
Research Academic programs are very close to (and are nourished by) research in the relevant discipline. Research here means: gaining new knowledge and new insights in a goal-oriented, methodical way. •
A bachelor is capable of structuring and rede.ning ill.structured problems and poses the adequate questions in doing so.
27
•
• • • • • •
He has the ability to find certain connections and new points of view in apparently trivial matters, but not necessarily the attitude of opportunity spotting required from a master. A master has the ability to see opportunities for the useful and responsible deployment of knowledge in new fields of application. A bachelor has the skills to apply a multitude of methods and techniques for research, when offered to him, whereas a master can find these independently. An insight into the role and meaning of theories in research is required for a master degree. A bachelor can work at the level of abstraction asked, while a master can choose the appropriate level of abstraction, given the complexity of a problem. Masters are capable of dealing with complex situations and forming a well-argued judgment, even in the absence of complete data. They have a feeling for the present boundaries of knowledge and are capable of adequately evaluating information from a wide range of sources. A bachelor can assess the usefulness of research within the discipline, while a master can also assess its scientific value within the discipline.
Design •
As for the definition of the design problem a bachelor: - is capable of reformulating ill-structured and ill-defined problems - involves the system limits of the problem and the preconditions for a solution - practices problem finding in addition to or prior to problem solving - has an eye for the technical and non-technical economic, social, historical, cultural, normative) aspects of the design problem. A master can develop a well-founded interpretation of the design problem and can defend it methodically vis-à-vis stakeholders .i.e. all I involved or affected parties
•
As for the nature of the design problem a bachelor: - a bachelor can design at system level - recognises the interdisciplinary nature of most design problems and can cope with it - can integrate existing knowledge into a design and - is capable of assessing the usefulness of a research results for the benefit of a design. - On top of all that a master is capable of solving design problems with a high level of complexity, which, if necessary, he can break down complex design problems into more manageable subproblems. - A master is also capable of formulating new research questions on the basis of a design problem.
•
As for the execution of the design process a bachelor
28
-
can deal with the fact that many design problems tend to change in the course of the process, partly as the result of his own design decisions. possesses creativity and synthetic skills with respect to simple design problems. has the skill of making, justifying and evaluating well-founded decisions. has the skill of working out compromises and can deal with calculated risks.; understands when .an aspect of. the design has been elaborated well enough uses resources efficiently can work in a multidisciplinary team.
The master - has a well-argued view of the design process to be followed - shows originality and creativity with respect to complex design problems - has the attitude of ‘opportunity spotting: the ability to see opportunities for the useful and reliable deployment of knowledge in new fields of application - does not let himself be restricted by boundaries of the discipline. As for reflection on designing a bachelor: - is capable of methodical reflection on and adjustment of the design process, and - validates the final design in a systematic manner
Science This learning target area concerns both research and design and comprises learning targets such as insight into scientific methods (including modeling), familiarity with the scientific body of thought with respect to Intersubjectivity, reproducibility, reliability. etc. This is fundamental to any academic program. •
• • •
Any bachelor has insight into the scientific practice (purpose, methods, nature of explanation, role of experiment, objectivity, publication system, importance of integrity etc), but masters possess knowledge of current debates about this. A bachelor recognises standard methods in the discipline and has an eye for its assumptions. Beyond that the master can reflect on the standard methods, can question them, and can propose adjustments and estimate their scope. Bachelors have the knowledge and the skill for using. justifying and assessing the value of models for research and design (the term ‘model’ widely conceived: from mathematical model to scale-model) can adjust models for his own use, and understand that a model is basically inadequate (that is, a partial representation of reality) but are capable nevertheless of using the best available model for the given application. Greater skill in, and a strong inclination for the use, development and validation of models is required from masters. They can choose consciously between modeling methods.
29
• • •
• •
A bachelor understands the relation between a model and the underlying theory, for simple cases, where a master can analyze that relation for more realistic situations. Contributing to scientific knowledge, modelling and/or design in one or two sub disciplines, is expected from a bachelor; masters do so with more originality, when necessary. A bachelor is capable of adequately documenting the results of research and design with the intention to contribute to the knowledge development within and outside the discipline. Masters can publish those results. Both masters and bachelors are aware of the social and ethical aspects of scientific work (whether the work itself, acquired insights or design decisions taken). and have an attitude of lifelong learning.
Reasoning and reflecting High demands may be made upon university graduates with respect to logical reasoning and the degree of reflection on thinking and acting in research and design activities. • A bachelor can reason logically within and outside the discipline. both ‘why’ and ‘what-if’ reasoning. Masters do also recognise fallacies. • Both can recognise ways of reasoning (induction, deduction) etc. in the discipline • and can take a position with respect to a scientific argument in the discipline. Masters can also critically assess such a position. • A bachelor may need some support in critical reflection on his own thinking, decisions and actions and thus adjust these. A master can do so independently. • Likewise. a bachelor may need support in critical reflection on the discipline and its relation to other disciplines and the social environment, where a master can do that by himself.
Cooperating and communicating University graduates nearly always work together with and for others. The adequate interaction and communication is an important criterion for academic thinking and acting. •
• • • •
A bachelor can communicate about the results of learning, thinking and decision-making with colleagues and non-colleagues. A master can also communicate about research and problem solutions. not only with colleagues but with all stakeholders (i.e. all involved and affected parties). He can debate about the discipline and its position within society. Both masters and bachelors are characterized by professional behavior. This implies inter alia: drive, reliability, commitment, accuracy, tenacity and independence. They can work in projects where they show pragmatism and a sense of responsibility; deal with limited resources and with risks. They can reach compromises. They are capable of working in an interdisciplinary team and looking beyond the boundaries of their own discipline. 30
•
A bachelor has insight into team roles and social dynamics, a master can assume the role of team leader.
Interpreting and anticipating Doing science always entails a temporal context. Views and methods have their origins. decisions bear their consequences in time. University graduates distinguish themselves by taking due account of these temporal dimensions and using them in an appropriate manner. • • • •
• •
•
Bachelors and masters are capable of anticipating and analysing the consequences of their own decisions and actions and, where necessary (possibly with support), of reviewing and expanding their knowledge. A master does not need support in the latter. They can understand and interpret the history of the discipline, both the internal history .of ideas, and the external (social) history of the field. They can analyze the social consequences (economic, social, cultural) of new developments in the discipline and discuss them with colleagues and non-colleagues. Masters can integrate these consequences into the scientific work. They can analyze the consequences of scientific thinking and acting for sustainable development. Masters can integrate these consequences into the scientific work. They can analyze the ethical and normative aspects of the assumptions and consequences of scientific thinking and acting and can discuss them with colleagues and non-colleagues (both research and design). Masters can integrate these ethical and normative aspects into the scientific work. They can choose a place as a professional in society.
31
32
BIJLAGE 4
Structuur en inhoud Masteropleiding Electrical Engineering TU Eindhoven
33