DE MIDWINTERHOORN IN DRENTHE ALBERT METSELAAR Overal in Drenthe schallen in de Adventstijd weer midwinterhoorns. Na Driekoningen is het weer stil. We horen rondom deze prachtige hoorns tal van verhalen. Prachtig, allemaal de moeite waard om verteld te worden. Maar waar komt het gebruik van die hoorns eigenlijk vandaan? Dan wordt het denk ik wel weer van belang om ons af te vragen of wat er wordt verteld nou juist is of niet. Het overheersende verhaal is: het is een oud gebruik om boze geesten te verjagen. Daarmee wordt eigenlijk gezegd: we houden een oud heidens gebruik in ere. De ondergaande teksten werden geschreven gedurende een jarenlang onderzoek naar de herkomst van de midwinterhoorn en de taak en functie van de bijbelse bazuin. Om kort te gaan….. we vinden ze beide terug in de oude volksdevotie rondom de midwinterhoorn….. EEN GERMAANSE WORTEL In een ver verleden bliezen de Germaanse voorouders van de huidige Drenten en de omliggende gebieden op hoorns van oerossen en daaruit gefokte koeien. Dit gebeurde bij de jacht, om hun kudden te hoeden, om de bevolking bij elkaar te roepen (denk aan de Drentse boerhoorn!), en in de Midwintertijd. Tijdens het Midwinterfeest, van 25 december tot 6 januari, huisten de geesten van de voorouders weer op aarde, zo geloofde men. De komst van de geesten van de doden ging gepaard met de zogenaamde ‘Wilde Jacht’. Wodan, de heer der doden, vloog in zijn donkere mantel op zijn achtbenige ros Sleipnir, en met een grote stoet gestorvenen achter zich aan, door de lucht. Wodan werd begeleid door twee zwarte raven, Hugin en Munin (‘herinnering’ en ‘geheugen’), die veelal op zijn schouders zaten1. Ze vlogen elke morgen naar de aarde en vertelden Wodan na terugkeer alles wat er op de wereld onder hem gebeurde, net zoals de Zwarte Pieten nu nog doen. Sommigen vertelden over de jachthonden die de Wilde Jacht vergezelden, maar oorspronkelijk waren dit twee wolven 2. De raven en de wolven waren ook de beesten van het slagveld. Na afloop van de strijd ruimden ze de gevallenen op. Deze stoet van wezens, geesten en demonen, werd tijdens de Wilde Jacht vooraf gegaan door een grote hoorn blazende uil3. De uil zou zich steeds laten horen als er weer iemand zou moeten sterven, zo werd er verteld. Men herkende de Wilde Jacht, Wilde Heir, of hoe men dit plaatselijk ook mocht noemen, als de aarde geteisterd werd door een joelende storm, want Wodan was ook de stormgod en in de storm hoorde men een op een hoorn gelijkend geluid. Om Wodan en de geesten van de doden te laten vertrekken, voordat ze de wereld van de levenden zouden schaden, en om te zorgen dat het licht zou winnen van het donker - per slot van rekening werden de dagen voordien al maar langer - werd op hoorns geblazen. Er werden signalen op geblazen en er werd een geluid als van een joelende storm op voortgebracht, zodat de indruk werd gewekt dat de aarde al bezet was door een ander, nog machtiger leger, waarvoor de geesten zouden wijken. Dit ‘stormen en hoornblazen’, de eerste vorm van blazen rond de latere kerstdagen in het toenmalige Drenthe, was in feite een zeer moedige daad. Men verzette zich tegen de Germaanse demonen- en godenwereld, en tegen het uitzichtloze, eeuwige overgeleverd zijn aan de met mensen sollende bovennatuurlijke krachten van hun religie. Het blazen werd door de kerken verboden, toen het Christendom werd ingevoerd4. EEN JOODS-CHRISTELIJKE WORTEL Het oudtestamentische Jodendom kende het gebruik van het blazen van de sjofar, de ramshoorn, bij diverse gelegenheden. Er werd ook geblazen op zilveren trompetten5. Het jonge 1
Christendom heeft op haar eigen wijze twee vormen van blazen van het Jodendom overgenomen, en in haar leer bewaard tot op de dag van vandaag. In het boek Openbaringen vinden we een strijd tussen goed en kwaad, waarbij aan het einde der tijden na het schallen van de bazuinen alle kwade machten vernietigd zullen worden. Deze bazuinen staan in de traditie van de zilveren tempeltrompetten van het Joodse volk. In de brieven van Paulus en tijdens een toespraak van Jezus Christus in het Evangelie van Mattheus (hoofdstuk 24) is sprake van het klinken van de bazuin bij de terugkeer van de Messias op aarde, als de doden zullen herrijzen en geoordeeld zullen worden, en het Koninkrijk Gods aan zal breken. In beide gevallen is het bazuinblazen bedoeld als een signaal van hoop, als een symbool van het herstel van alles wat op aarde mis is gegaan, in een betere wereld, onder leiding van de Hemelse Koning Jezus Christus. De bazuin van de opstanding en het oordeel is na de Reformatie vast verankerd in het protestantisme, doordat hij als een leerstuk werd opgenomen in artikel 37 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Men verwacht het blazen van deze bazuinen in een nog komende tijd, de eindtijd. Het blazen door de Christenen zelf is beperkt gebleven tot individuele geloofsuitingen van gelovigen in de Nedersaksische gebieden, in de vorm van het midwinterhoornblazen (waarover zo meer), het blazen tijdens kerkdiensten (Duitsland, 18de en 19de eeuw), de bazuinen in de klanken van het kerkorgel en de vele kunstzinnig verbeelde bazuin blazende engelen en engeltjes in de kerkelijke kunst, de tuindecoraties en andere toepassingen. OVEREENKOMSTEN EN VERBANDEN Het ‘stormen en hoornblazen’, het midwinterhoornblazen, het Joodse blazen op de sjofar en de Christelijke bazuinen, zijn te zien als symbolen van overgangsriten, ‘rite-de-passer’. Een moment of een periode waarin men overgaat van een oude situatie naar een nieuwe. Dit kan bijvoorbeeld gelden voor de natuur (omslagpunt van korter of langer worden van de dagen), de kalender (oudjaar-nieuwjaar), voor de wereld (eindtijd), voor de individuele mens (persoonlijke inkeer, nieuwe start) en voor een symbolische overgang (licht-donkersymboliek). Mensen hebben het in alle tijden belangrijk gevonden om deze overgangsmomenten door middel van ceremonieel of minder georganiseerd handelingen te benadrukken. Hierdoor werd de overgang duidelijker aangegeven. Het verwerken van het verlies van het oude en de komst van het nieuwe kon zo beter geïntegreerd worden in de eigen geest en het eigen bestaan. We doen dit nog steeds, dit onderhouden van de ‘rite-de-passer’. Rondom huwelijk, geboorte en overlijden, nieuwjaarsvisites en -recepties, in de vorm van ‘house-warming-party’s’ bij verhuizingen en meer. Het Christendom kon alleen dan de niet-Christelijke religie verdringen, als de gewoonten van de niet-Christelijke bevolking een plaats kregen in de nieuwe godsdienst. Niet-Christelijke feesten, gebruiken, tempels, offerplaatsen en tradities werden tijdens de invoering van het Christendom van een Christelijk jasje voorzien, en zo opgenomen in de nieuwe religie. Of dit met het ‘stormen en hoornblazen’ ook is gebeurd, is in strikte zin niet te bewijzen, want er bestaan geen oorspronkelijke bronnen waarin omvorming van dit gebruik door ooggetuigen beschreven wordt. De vraag is echter of dat wat had uitgemaakt, want veel zogenaamde originele stukken uit de vroege middeleeuwen wordt van aangenomen dat het maaksels van later datum zijn, waardoor de gegevens niet historisch aanvaard worden. Geschiedenis is nu eenmaal geen wiskunde, met rekenkundig te bewijzen formules. Het is een kwestie van feiten verzamelen en deze plaatsen in een door het gezonde verstand aanvaardbaar verband, waarbij originele of niet-originele verklaringen, mondeling of op papier, natuurlijk wel een grote rol
2
spelen. Zo worden ook gewoontes rondom Sinterklaas, zijn strooigoed, het Paasvuur, Palmpasen, Allerzielen, dodenherdenkingen, de nieuwjaarsviering, begrafenissen, kerstbomen, kerstfeest, kerstkransjes, Driekoningen en nog veel meer, zonder direct verwijs, op basis van overeenkomsten en gebrek aan puur-en-alleen Christelijke wortels gezien als voortzettingen van oude, ‘heidense’ gebruiken6. Voor zover we dit allemaal heidens kunnen noemen. Sommige dingen zitten zo diep verankerd in onze menselijke geest, dat ze alleen psychoanalytisch benaderbaar lijken, en iedere religie ze een plaats zal moeten geven, om de gelovigen als mens niet te kort te doen. GEMENGDE WORTELS VAN HET MIDWINTERHOORNBLAZEN Oorspronkelijk was men daar volledig van overtuigd. Midwinterhoornblazen was een oud Germaans gebruik, dat door het Christendom was overgenomen. We vinden dit nog steeds terug in alle mogelijke volkenkundige of godsdienstige publicaties, maar er wordt inmiddels ook door een flinke groep mensen zwaar aan getwijfeld. Dit vooral nadat in 1981 een artikel verscheen van J.J.Voskuil7. De strekking hiervan is, dat er geen bewijzen zijn van Germaanse oorsprong van het Midwinterhoornblazen, en dat het waarschijnlijker is, dat het blazen overgenomen is van de zogenaamde Kerstspelen uit de late Middeleeuwen. Daarin werd het kerstverhaal nagespeeld, en werden hoorn blazende engelen en herders naar voren gebracht. De vraag waar de Kerstspelen op hun beurt het hoornblazen vandaan haalde bleef onbeantwoord. Het is tevens wel heel erg toevallig dat het Midwinterhoornblazen aanvankelijk alleen tijdens de kerstdagen gebeurde, terwijl er geen enkele verwijzing in het kerstverhaal zelf is naar het blazen op muziekinstrumenten. Ook in de apocriefe evangeliën vinden we geen verwijzingen naar hoorn of bazuin blazende figuren, rondom de geboorte van Christus8. Er zijn genoeg plaatsen in de bijbel waarin de bazuin wordt genoemd, maar de kerk en de individuele gelovigen zijn er nooit toe overgegaan om te gaan blazen, ook al worden deze bijbelteksten gelezen of zelfs in de liturgie in ere gehouden. Zo ging bijvoorbeeld het geven van de Tien Geboden gepaard met het geluid van een bazuin. Wie geïnteresseerd is, leest Exodus 19 en 20 er maar eens op na. In Exodus 20:15 lezen we bijvoorbeeld: “Heel het volk nam de donderslagen waar, de vlammen, het bazuingeschal en de brandende berg.” Er is geen liturgie waarin dat bazuinblazen werd ingevoerd, terwijl de Tien Geboden eeuwenlang iedere zondag in vrijwel alle Protestantse kerken in de landstaal werden gelezen. De bazuin zou klinken bij de wederkomst van Christus. Maar nergens anders dan in Noord-Europa werd door Christenen vooraf al overgegaan tot dit blazen. Tevens waren er voldoende feestelijke gebeurtenissen in de kerk, waarbij engelen een rol speelden - de klassieke bazuinblazers uit de bijbel - maar waarbij de gelovigen ook niet gingen blazen. Nergens anders in Europa is het hoornblazen bij Christelijke feesten ingevoerd. Alleen de nazaten van de Germanen, de ‘stormers en hoornblazers’, gingen ‘blazen op Christelijke grondslag’, en dan ook nog eens op een moment dat ze voor de invoering van het Christendom ook al bliezen. Daarom lijkt het zeer voor de hand te liggen dat het Midwinterhoornblazen een gekerstende vorm van ‘stormen en hoornblazen’ is, waarbij de overbrengers en culturele interacties gezocht moeten worden in kringen van herders en boeren. Bij het blazen op hun hoorns werd mogelijk zoveel positiefs ervaren, dat men gewoon niet zonder kon of wilde. Het effect van dit blazen op de hedendaagse ‘verlichte’ mens, met al zijn verstandelijke redeneringsvermogen, mag beperkt zijn. Wie meer gevoelsmatig of magisch denkend ingesteld is, kan bij het hoornblazen iets ervaren, wat moeilijk onder woorden te brengen is, maar dat men niet los wil laten. Peter Kuiper vertelde bijvoorbeeld over reacties bij de her-invoering van het
3
Midwinterhoornblazen in Drenthe: “......dat ene halve uur op de eerste zaterdagavond van het nieuwe jaar rond de prachtig verlichte Sint Pancratiuskerk in Diever, waar een tiental vrouwen en mannen, elk gewapend met een blanke hoorn en om beurten voortbrengend een persoonlijke impressie van het geheimzinnige eeuwenoude geluid van de Midwinterhoorn, heeft voor de gemiddelde inwoner van ons dorp meer zeggingskracht dan een beschouwend artikel over dit oeroude instrument.9" Maar gekerstend of niet, we kunnen nooit zeggen dat het blazen enkel een Germaans gebruik is, noch dat het een puur Christelijke geschiedenis heeft. Het blazen op de midwinterhoorn heeft twee wortels, waarbij de ene wortel, de blaastraditie, gemotiveerd werd met de theologie van de andere wortel, de bazuintraditie van de bijbel. Als Jezus terugkomt, zeggen de teksten, zal er een bazuin klinken. Als het kerstkind komt, komt Jezus, en blaas je op de hoorn…… HISTORISCHE FEITEN EN GEGEVENS De oudste vermelding van het midwinterhoornblazen is uit 1485. Aangenomen wordt dat het herders waren, die in de middeleeuwen tijdens de kerstdagen op hun hoorns bliezen. Dit kan onder meer het geval zijn geweest rondom of tijdens de toen al populaire kerstspelen. De houten hoorn is een latere fase; de eerste ‘stormers en hoornblazers’ en midwinterhoornblazers bliezen op grote runderhoorns. De middeleeuwse herders gebruikten zowel korte houten hoorns als natuurlijke hoorns van een rund. Dat liep ook bij de engelen een beetje door elkaar, als we middeleeuwse afbeeldingen van bazuin blazende engelen bezien. Deze werden afgebeeld met grote runderhoorns, met houten hoorns (lijkend op de midwinterhoorns) en met langwerpige metalen bazuinen, afgeleid van de salpinx, een langwerpig blaasinstrument uit het Romeinse leger. Of in deze fase van de ontwikkeling ook in Drenthe werd geblazen, rondom of tijdens de kerstdagen, is niet bekend. Zeker is in ieder geval dat tijdens de reformatie het blazen tijdens de kerstdagen als een overbodige bijkomstigheid van het Rooms Katholieke geloof van de hand gewezen werd. Het midwinterhoornblazen rond de kerstdagen is echter niet meer weg geweest, en werd in stand gehouden in Katholieke bevolkingsgroepen in Duitsland. Er werd zowel op steeds langer wordende houten hoorns geblazen als op grote runderhoorns, hoewel dat laatste in mindere mate het geval is, als we het gebruik eenmaal in de bronnen en beschrijvingen van volksgebruiken naar voren zien komen. Er werd geblazen in het Katholieke deel van Twente, dat zeer zeker, maar er werd geblazen in een zo’n breed gebied, van de Achterhoek tot ver over de Duitse grenzen, dat het zeker geen specifiek Twents gebruik te noemen is10. Er werd eveneens geblazen in Drenthe. MIDWINTERHOORNBLAZEN IN NIEUW-SCHOONEBEEK Er is één plaats in Drenthe waar al bijna eeuwen geleden de midwinterhoorn werd geïntroduceerd: Nieuw-Schoonebeek. Wanneer is dat precies begonnen? De Katholieke parochie van Nieuw-Schoonebeek werd gesticht in 1849. Overal in zuidoost Drenthe kwamen vanaf de eerste helft van de 19de eeuw in de grensgebieden Katholieken van Duitse afkomst in de venen werken, of gingen de grond bewerken. Het midwinterhoornblazen in Drenthe is hier dan ook ingevoerd vanuit Duitsland. Om nog specifieker te zijn: vanuit het Munsterland en vanuit Twist. In 1843 verscheen over Nieuw-Schoonebeek en de Duitse kolonisten een tekst in wat we nu kennen als het ‘Boek der podagristen’. We lezen: “Oorspronkelijk bestond deze boerschap uit zogenaamde boën of veestallen, sporen van ‘t oude nomaden- of zwervend herdersleven, doch in 1815 begonnen de bewoners, meestal Munsterlanders, de woeste venen te ontginnen en vruchtbaar te maken, en hier en elders zich huizen te timmeren.11“
4
Er was veel sociaal verkeer tussen de Nieuw-Schoonebekers van Duitse afkomst en het net over de grens in het toenmalige koninkrijk Hannover gelegen Twist. Anders dan de sobere Drentse protestanten, waren de Katholieke Nieuw-Schoonebekers meer geneigd tot feestvieren, wat bleek op de Twister kermis12 en het al vroeg in Nieuw-Schoonebeek gevierde carnaval. Kerkelijk vielen de Nieuw-Schoonebeker Katholieken onder Coevorden, maar om de afstand kerkten ze ook in Twist, voordat ze een eigen parochie hadden13. Jan van der Veen vermelde in 1848 dat deze Nieuw-Schoonebekers geheel andere zeden en gewoonten er op nahielden dan de andere Drenthen, wat vanwege hun afkomstig goed verklaarbaar was, maar ging hier helaas maar summier op in. Hij meldde enkel het carnaval en de vele ruim voor het burgerlijk huwelijk geboren kinderen. Van de Midwinterhoorn spreekt hij niet14. Aangenomen kan worden dat de Katholieke Nieuw-Schoonebekers de bekendheid met en het blazen van de Midwinterhoorn meenamen vanaf hun eerste vestiging in het gebied, zodat men deze vanaf 1815 of kort daarna gekend heeft. Helaas is niet vermeld waarom men blies of welke melodie werd geblazen. Was het een begroeting van het Kerstkind of moeten we het bij elkaar blazen van de buurmakkers zien als een soort boerhoornblazen, waarbij de Katholieke gemeenschap bij elkaar werd geroepen? Het leggen van de hoorns bij het altaar, en het wijden ervan, geeft echter aan dat er in ieder geval een christelijke godsdienstige betekenis aan werd toegekend. In 1909 werd het volgende gepubliceerd over de omgeving van Coevorden15: “Daar wordt de hoorn op de Kerstnacht voor ‘t laatst gebruikt. De verst afgelegene der dorpsgenoten begint in die nacht de hoorn te blazen en wordt weldra vergezeld door zijn buurmakkers. Telkens, als men een hofstede genaderd is, wordt het troepje groter, totdat men, aan de kerk gekomen, al het jonge volkje uit de parochie bijeen heeft geblazen. Met dezelfde plechtigheid keert men, na afloop der nachtmis, naar huis waar de hoorn zorgvuldig wordt opgeborgen om het volgend jaar in de Advent weer zijn dienst te doen.” Een andere schrijver vulde dit in 1922 aan met de mededeling dat men in Coevorden en omstreken al blazend naar de (Katholieke) kerk trok, de instrumenten aan de voet van het altaar neer werden gelegd, en dat men de hoorn na de dienst weer mee naar huis nam, nu echter zonder te blazen16. De hoorns werden bij het altaar gewijd. Dat gezegd wordt dat de hoorn op de Kerstnacht voor ‘t laatst gebruikt werd, houdt in dat hij ook al voordien, in de Advent, geblazen was. De bekende midwinterhoornpublicist Everhard Jans kende het midwinterhoornblazen in Drenthe ook, maar verbond dit aan zowel Oud- als Nieuw Schoonebeek, terwijl hij zich anderszins beriep op de hiervoor genoemde teksten over Drenthe17. Volgens Jans kwam het gebruik voor in de 19de eeuw en was het afgelopen na de Eerste Wereldoorlog. De gemeenten Coevorden en Schoonebeek zijn oorspronkelijk één geweest, zodat het noemen van beide plaatsen niet verwonderlijk is. In feite ging het echter maar om één gebied waar werd geblazen, een gedeelte van de beide gemeenten, namelijk alleen in het Katholieke Nieuw-Schoonebeek. Bekend is dat meester Schreur, onderwijzer in Nieuw-Schoonebeek, rond de Eerste Wereldoorlog het blazen in zijn parochie opnieuw op gang trachtte te brengen. Een foto uit de jaren 1925-1930 geeft een groepje jongens weer, die hun best doen om te blazen op door meester Schreur gepromote hoorns. Het ging om wat nu wel wordt genoemd de Nieuw-Schoonebeker Hoorn, een korte hoorn, van 40-45 centimeter, gemaakt door een klompenmaker, door uitholling van een stuk hout. Uit dit instrument is slechts één toon te krijgen18. Het was een groepje jongens uit dat deel van Nieuw-Schoonebeek dat men ook wel De Stad noemde, aan de oostkant van het dorp. In dat deel van het dorp woonden ook twee klompenmakers, Scherpen en Jansen, in de volksmond Klompjan genoemd. Op zich dus niet vreemd dat juist in dat deel van het dorp jongens op houten hoorns bliezen. Op de foto zien we twee zonen van de klompenmakers.
5
De jongens aan de andere kant van de grens, in het Duitse Neuringe, bliezen op dezelfde hoorns. Als men daar begon te blazen bliezen de jongens uit Nieuw-Schoonebeek terug. Nieuw-Schoonebeek bestond vroeger uit een lange straat, toen de Hoofdstraat en nu de Europaweg. Het gebeurde ook wel dat men ‘s avonds aan de oostkant van het dorp begon te blazen. Het duurde dan niet lang of de buurjongen begon dan ook te blazen. Die stak de volgende weer aan. Zo galmden de klanken van oost naar west over het hele dorp. De meesten hadden een put bij de boerderij daar ging men dan boven blazen. Dit was voor de mooie doffe klank en zo waren deze hoorns ook verder te horen. Helaas zetten de jongens het gebruik niet door. Wanneer precies voor het laatst is geblazen blijft onduidelijk, maar het was ergens in de periode 1925-1930.
Foto: tweede van rechts zien we Berend Jansen, zoon van klompenmaker Jansen. Tonnie Ahlers zit vooraan op de grond. Derde van links is Hendrik Scherpen, zoon van klompenmaker Scherpen. De foto stamt uit de 2e helft van de 20’er jaren van de 20ste eeuw.
6
Foto: Meester Schreur en zijn vrouw, de onderwijzer van de lagere school die de jongens uit het dorp weer aan het hoornblazen kreeg.
Foto: Meester Schreur en de vrouw van klompenmaker Jansen. 7
Na de Tweede Wereldoorlog vierde men in 1945 het bevrijdingsfeest. Dat ging gepaard met een optocht van versierde wagens en fietsen. ‘s Morgens vroeg werden de dorpsbewoner gewekt door herauten te paard, om aan te kondigen dat het feest begon, en dat men zich klaar moest maken voor de optocht. Dit werd een jaarlijks gebeuren. In het begin werd er op zowel houten als op blikken hoorns geblazen. Voor 1950 werd het feest elk jaar gehouden en van af 1950 werd het om de 5 jaar gevierd en werd het volksfeest genoemd. Ook nu nog worden de mensen ‘s morgens vroeg gewekt door herauten te paard als er volksfeest is. Dit feest duurt 3 dagen. De eerste dag de vrijdag is er de bekende optocht van wel 80 versierde wagens en fietsen. Het is een ware hereniging van oude bekenden. Uit alle landen van de wereld komen de Nieuw-Schoonebekers naar het feest, om het gezamenlijk te vieren. Door de combinatie met het hoornblazen, is dit hoornblazen dus eigenlijk altijd op de een of de andere manier in Nieuw-Schoonebeek aanwezig gebleven, zij het dan beperkt. Het blazen op de midwinterhoorn werd in 1996 weer opgepakt door Jo van der Laan: Hij vertelde begin 2003: “Enkele jaren geleden, in 1996, kreeg ik de kriebels van het midwinterhoorn blazen te pakken. Bij een collega uit het Twentse Rossem, die ook een vervend blazer was, kocht ik mijn eerste midwinterhoorn, van de in Twente zeer bekende hoornmaker en blazer dhr. Scholte Lubbering.Van af dat jaar wordt er nu elke avond tijdens de advent tegen 8 uur s avonds geblazen in Nieuw-Schoonebeek. We zijn nu (2003) met een groep van 7 personen die blazen, en de belangstelling groeit. Ook word er door ons geblazen tijdens de kerstnacht bij aanvang van de nachtmis. Al enkele jaren verwelkomen we de wandelaars van de knapzak route met de klanken van de midwinterhoorn. Dit is een route die elk jaar wordt gelopen op 27 december, en waar aan zowel Nederlanders als Duitsers meelopen. De route gaat over enkele historische paden, zowel door Nederland als Duitsland.” BOLLEJAGERIJEN Op de een of de andere manier is er in Drenthe ook nog een andere vorm van hoornblazen blijven bestaan, waarin we sporen herkennen van het 'stormen en hoornblazen' van de oude Germanen. We zien dan opnieuw al blazend rondtrekkende groepen jongens en mannen, die met hun loeiende geluiden de omgeving dreigend benaderen. 'De bolle giet vannacht lös', zei men tegen elkaar, als er in de nacht van oud- op nieuwjaar spullen werden versleept, in de Drentse dorpen. Het gebruik van hoorns daarbij is niet zeker, al lijkt het wel voor de hand liggend, als een van de weinige mogelijkheden om flink lawaai te kunnen maken. We doen het nog steeds met ons vuurwerk. Ook de benaming wijst in de richting van hoornblazen, als onderdeel van het slepen. Als een 'bolle', stier, uitbreekt, begint hij ook te loeien. Een overeenkomstig geluid. Geheel los van oud-en-nieuw, maar met veel hoornblazerij erbij, zien we de oude 'stormers en hoornblazers' terug tijdens de Drentse veenstakingen, op het eind van de 19de eeuw. Deze werden 'bollejagerijen' genoemd. We lezen over de veenstakingen in het officiële rapport van de parlementaire enquetecommissie19, die zich met deze zaak bezighield: "Ze worden vermeld als in 1888 tot 1891, toen ze elders op grote schaal uitbraken, plaats gevonden hebbend te Valthermond (Odoorn), Schoonoord (Sleen), Weerdingermond (Emmen) en ook op het Kerkenveld in Zuidwolde; duurden 2, 3 -4 dagen bij hen die het langst volhielden, terwijl soms een deel van het werkvolk dat slechts verdreven was geweest, of zich voorzichtigheidshalve geretireerd (= teruggetrokken) had, reeds dezelfde dag de arbeid begon te hervatten. (…) Door sterke drank opgewonden, zijn groepen van stakers nog wel onder elkander slaags geweest, maar veenbazen werden niet meer gemolesteerd; ook was persoonlijk niemand hunner aangerand. Wel bleef een menigte volk nog enige dagen lang,
8
joelend en blazend op hoorns en lampenglazen, rondtrekken o.a. langs Oranjedorp, waar intussen de militairen hen reeds vóór waren. (….) Terwijl de jaren 1889 en '90 zich overigens kenmerkten door het voorkomen van 'bollejagerijen' die slechts weinig gerucht maakten, brak in den ochtend van Maandag 14 April 1890 - het begint schier altijd op maandag - een werkstaking, welke zich zeer uitbreidde, los onder turfgravers - de ’meiers’- op een veenderij in het Zwindersche veld (gem. Oosterhesselen) of, wellicht meer nauwkeurig, in het achtergelegen Veenhuizerveen (onder Dalen). Zij wisten, met groot rumoer en al blazende op koehoorns en trompetten, onder bedreiging met mishandeling, in wijde omtrek een grote menigte volk uit hun werk te drijven zich bij den stoet te doen aansluiten. Zich noordwaarts wendend en bestendig aangroeiend, trok men langs het kanaal naar Hoogeveen, de woonplaats hunner werkgevers." In Hoogeveen aangekomen: "had veel volk, dat grotendeels reeds van 3 uur in de ochtend op de been was (en niet allen hadden hun broodzak meegebracht), hier en daar in woelige trant en al hoornblazend, zich door de plaats verspreid en getracht bij bakkers, slagers en tappers eetwaren en drank te bekomen, hetgeen door de meesten, hetzij dan uit sympathie voor het volk, of uit vrees, vrij gewillig werd verstrekt." De laatste bollejagerij had plaats in 1915, tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het toneel was net ten zuiden van de provincie Drenthe, bij De Krim, maar de leiders waren afkomstig uit het Hollandsche Veld. We lezen in de memoires van Hendrik Booy20: "Op een mooie morgen in mei zei mijn kameraad tegen mij: "Hendrik, ik heb geen zin in mijn werk vanmorgen". Ik vraag: "Hoe zit dat dan? Mankeert er wat aan?" Hij zegt: "Ja en nee. Ik ben goed gezond maar ik ben gisteravond mijn meisje kwijtgeraakt en nog wel aan mijn neef. Die is er mee gaan lopen." Ik zeg: "Dat is fijn. Dan blijft ze toch in de familie." Maar hij bleef maar zeuren over het verlies van zijn meisje. Dat verveelde mij, tot dat wij brood gingen eten. Ik zeg: "Weet je wat. Ons werken wordt toch niets vandaag. Wij gaan staken." Wij hadden toen nog geen bond. (….) De werkgevers hadden graag het veld vol. Dus wij maakten een goede kans. Eerst hebben wij brood gegeten, de melkfles leeg gedronken, de bodems daaruit geslagen en maar blazen. Binnen korte tijd hadden wij zo'n twintig gravers bij elkaar. Daarna gingen wij ons verspreiden om de andere gravers op te zoeken en tegen de middag waren wij met plusminus 600 gravers aan de Krimsevaart. Daar moesten namelijk bijna alle bazen langs komen, wilden ze naar het veen. Daar hebben wij twee dagen gelegen. De dag daarop kregen wij met alle bazen een nieuw akkoord klaar. Hoeveel wij er bij kregen, weet ik niet meer. Ik weet wel, dat wij die ligdagen best betaald gekregen hebben. Door die drie dagen kregen wij onze turf wat later op het veld, maar het veld kwam wel vol. Ik kreeg later de indruk van de baas dat het hem helemaal niet speet dat wij gestaakt hadden. Die staking was er gekomen, doordat mijn kameraad zijn meisje kwijt was. Zo ziet men: het is moeilijk om de oorsprong van sommige dingen te vinden. Dat is het laatste bollen (staken) in het veen geweest, die ongeorganiseerd was." HERLEVING VAN HET MIDWINTERHOORNBLAZEN In deze moeilijke jaren van de Eerste Wereldoorlog was het merendeel van de jonge mannen, de voornaamste dragers van deze cultuuruiting, onder de wapenen geroepen, en moest vele jaren de wapenrok aan. Na de Eerste Wereldoorlog lijkt het gebruik overal uit te sterven, behalve op enkele plaatsen in Twente. Er bleven mensen blazen, in en rond de kerstnacht, op houten hoorns en op produkten van de ‘moderne’ tijd: blikken midwinterhoorns. Anderen bliezen in Twente in het begin van de 20ste eeuw nog op korte houten hoorns en grote runderhoorns, zo rond de kerstdagen21. De pers was geïnteresseerd en de liefhebbers van volkscultuur waren dat ook. Iets meer dan 20 jaar nadat het blazen in Drenthe was verdwenen, werd er een poging gedaan om het midwinterhoornblazen aldaar opnieuw breder ingevoerd te
9
krijgen. Dit keer was de motivatie tot het blazen overduidelijk. De Nationaal-Socialistische Beweging ging - naar Duits voorbeeld - tal van Germaanse gebruiken of vermeende Germaanse gebruiken opnieuw invoeren. Geen gedoe meer met die Christelijke kerstdagen, als je ook de religieuze feesten van de Germaanse voorouders in ere kunt herstellen, was het motto. We lezen in het Agrarisch Nieuwsblad van 20 december 1941: “Vandaag wordt er in de Rolder Boerdennen, de oeroude Germaanse grond in het hart van ons gewest, het midwintervuur ontstoken. De midwinterhoorn zal er klinken en het geluid zal in de wijde omtrek gehoord worden. Er zal wijding zijn in deze uren. De NationaalSocialistiche Beweging geeft hiermee een sympathiek gebaar dat gehoord en gezien moge worden door ons volk. Het zal zo zijn, dat er honderden zich zullen verzamelen in de machtige kom tussen de zwijgende bomen. Honderden zullen dit feest mee beleven in deze stemmingsvolle omgeving en er getuige zijn van een ceremonie, eenvoudig van aanschijn, doch diep van zin. Deze dag van de midwinterzonnewendeviering heeft wel een zeer bijzondere betekenis in de dagen die wij thans beleven. De WA wil het oude gebruik weer invoeren om erdoor te getuigen van haar vaste geloof in het ontwaken van het volks bewustzijn, in de heilige verwachting van een schone toekomst, van een nieuwe dag.” Zo jammer als het is geweest dat het midwinterhoornblazen in Nieuw-Schoonebeek niet is doorgezet, zo goed is het geweest dat het blazen van de NSB’ers en WA-mannen is gestopt. Gelijk met het opkomen van hun midwinterhoornblazen stopten de sjofars met blazen, de bazuinen van de Drentse Joden, in een bijna allesvernietigende ondergang van volk en cultuur. Een instrument dat bedoeld is om aan te geven dat het licht zal overwinnen over de duisternis, werd door de NSB’ers misbruikt om de duisternis toe te laten, in al zijn gruwelijkheid. In april 1945 verdwijnen de propagandisten van de Germaanse herleving in provisorische gevangenissen, hun idealen met zich meenemend. Het boerhoornblazen in Drenthe is dan al bijna uitgestorven. De korte boerhoorns, gemaakt van runderhoorns, werden vanaf de 19de eeuw gedeeltelijk vervangen door metalen exemplaren. De laatste runderhoons en de laatste metalen hoorns deden nog enkele malen dienst als de gemeenschap sneeuw moest ruimen, in strenge winters met extreme sneeuwval, opdat de melk naar de fabriek kon worden afgevoerd. Momenteel hebben de laatste exemplaren alleen nog een museale functie22. Na de Tweede Wereldoorlog zal de midwinterhoorn in Twente aan zijn come-back beginnen. Vooral vanaf 1953 groeit het gebruik, en nu ook weer met houten hoorns. Blikken hoorns zijn vanaf dat jaar min of meer uit den boze. Het gebruik treedt nu ook buiten zijn Katholieke kaders. Er wordt geblazen door Protestanten, Katholieken, humanisten en hen die zich met geen van deze stromingen verbonden voelen, maar wel de volkscultuur een warm hart toedragen. In Twente blazen nu weer meer dan 200 georganiseerde midwinterhoornblazers. In Markelo is rond de kerst een groep ossehoornblazers actief. In de Achterhoek zijn het er meer dan 100 midwinterhoornblazers. Daar omheen zijn er nogal wat mensen waarvan bekend is dat ze op eigen houtje blazen, of een bruikbare midwinterhoorn - van hout - als decoratie aan de muur hebben hangen. Zo kwamen ook de eerste midwinterhoorns terug in Drenthe, als decoratie. Van blazen was geen of bijna geen sprake. Totdat Peter Kuiper uit Olden Diever dit oppakte, en meteen vorm gaf aan een nieuwe ontwikkeling in de lange geschiedenis van de midwinterhoorn, door enige veranderingen door de voeren in de bouw van de hoorn. Niet lang daarna kreeg ook Nieuw-Schoonebeek de hoorn terug.
10
DE EVOLUTIE VAN DE MIDWINTERHOORN Grote houten hoorns, gelijkend op de houten midwinterhoorn, zijn al bekend in de 8ste eeuw. Koning David werd toentertijd lier-spelend afgebeeld, omringd door onder meer twee runderhoorn-blazers en twee blazers met lange, rechte hoorns, waarschijnlijk van hout23. Het zogenaamde Utrechts Psalter uit de 8ste eeuw laat bij psalm 150 mensen blazen op grote enigszins krommende hoorns. De hoorns zijn op enkele plaatsen omwonden. Het geheel doet dan ook sterk denken aan de gekuipte midwinterhoorn24. In Noorwegen werd in het Ossebergschip, een graf van een Vikingvorst uit de 9de eeuw, een rechte houten trompet van een meter lang gevonden. Hij was, net als de midwinterhoorn, gemaakt van een overlangs doorgezaagde, uitgeholde tak, waarvan de beide helften daarna met twijgen weer op elkaar werden gebonden25. Deze hoorns hadden geen aparte mondstukken. Men blies rechtstreeks in de hoorn zelf. Andere lange houten middeleeuwse hoorns zijn niet bewaard gebleven. Bij lang moeten we trouwens niet denken aan lengten boven een meter. Misschien zijn ze er niet meer omdat deze hoorns als ze eenmaal stuk waren goed dienst konden doen als brandhout? Men blies ook op relatief korte houten hoorns. In een put van een 13de eeuwse boerderij in Deventer werd een uiteinde van een houten hoorntje gevonden, met een blaasgat, dat door middel van een zogenaamde ketelboring in het uiteinde van de houten hoorn was aangebracht26. De hoorn werd gereconstrueerd en uitgetekend, met behulp van informatie van gelijksoortige vondsten uit het buitenland. Het bleek te gaan om een houten hoorn met een lengte van 45 centimeter over de grootste kromming. De hoorn bracht twee tonen voort, waarbij de hoogste hoog en doordringend was. Aan de hand van door de archeologie aangedragen reconstructie-tekeningen, heeft Peter Kuiper uit Oldendiever in 1999 drie unieke replica’s van deze 13de eeuwse hoorn gemaakt. Twee van deze hoorns vervaardigde hij van wilgenhout, dat hij in 1997 gehaald heeft uit ‘het Veentje’, in De Holten bij Oldendiever 27. De stammetjes stonden in het water, toen ze ‘geoogst’ werden. Deze replica’s werden omwonden met bramentakken. Een derde replica werd vervaardigd van berkenhout, omwonden met wilgentwijgen. De replica’s werden vervaardigd met gereedschap dat ook al in de middeleeuwen bruikbaar was. Schuurpapier mocht er niet aan te pas komen, wel een schraapstaaltje, en de hoorntjes werden bestreken met lijnolie. Ze worden gebruikt voor educatieve doeleinden28. Waarschijnlijk hebben korte hoorns eeuwenlang dienst gedaan, en zijn ze te zien als houten imitaties van runderhoorns. Omdat het vee in de middeleeuwen tamelijk klein was, en dus ook kleine hoorns leverde, zal de behoefte gegroeid zijn aan de wat grotere houten hoorns. Vanwege het gemak van het gebruik van kortere hoorns, ligt het voor de hand dat men niet koos voor de grootste lengten, want die waren alleen maar onhandig voor bijvoorbeeld de herders en de boeren die er gebruik van maakten. Uit wat we weten lijken de hoorns van de boeren langzamerhand groter te worden. Uit de 19de eeuw is een midwinterhoorn bekend met een lengte van 80 centimeter. Het Fries Museum verworf in 1857 een Twentse hoorn, met een lengte van 112 centimeter en een recht, metalen mondstuk. Er was toentertijd - en ook later nog - vooral sprake van ‘natte’ hoorns. Houten hoorns van twee helften, bij elkaar gehouden door windingen van gespleten braamtakken, die in de put werden bewaard, zodat ze vol water waren gezogen, waardoor de naden - dichtgemaakt met rietbiezen - vanzelf dichttrokken en de klank beter was. In de 20ste eeuw ging de ‘droge’ hoorn overheersen. Deze hoorn werd niet meer in de put gehangen, al werd hij soms nog wel nat gemaakt voor het blazen. De gespleten braamtakken verwenen als windingen. Pitrietversieringen namen het beeld over. De functie werd puur
11
esthetisch, want er hoefde niets meer bij elkaar gehouden te worden. De twee delen van de houten hoorn werden voortaan gelijmd. Het nat maken van de happe komt nog steeds veel voor, ter verbetering van de klank. Deze ‘happe’ is eveneens een nieuwe ontwikkeling, als we afgaan op de Deventer hoorn en de houten hoorns waarop we de middeleeuwse engelen zien blazen. Deze ‘happe’ maakt het mogelijk dat er meer en zuiverder tonen uit het instrument gehaald kunnen worden. De huidige Twentse midwinterhoorns moeten volgens de regels van een vereniging worden gemaakt, willen ze voor de georganiseerde blazers aldaar aanvaardbaar zijn. De hoorns meten tussen de 110 en de 150 centimeter. De vergelijkbare Alpenhoorns, het ‘broertje’ van de midwinterhoorn, zijn eveneens kort begonnen, en groeiden in de 18de en de 19de eeuw uit tot een lengte van vele meters. De lengte van de hoorn is van belang voor het muzikale kunnen van het instrument. Een korte hoorn heeft maar één toon. De huidige lange Midwinterhoorns hebben er veel meer. Dit houdt automatisch in, dat de huidige melodieën niet erg oud kunnen zijn, omdat deze op de korte houten hoorns en de runderhoorns niet te spelen zijn. Een nieuwe variant van de Midwinterhoorn is de Drentse Midwinterhoorn, zoals geïntroduceerd werd door Peter Kuiper. HERMAN VAN ARRAGON, DE EERSTE DRENTSE MIDWINTERHOORNBOUWER De eerste Drentse midwinterhoornbouwer vestigde zich in 1987 in Hoogeveen, vanuit Slagharen. Het is Herman van Arragon (geb.Delden, 1923), een voormalig docent metaalbewerking. In een moeilijke periode van zijn leven ontdekte hij dat houtsnijden een geweldige manier was om tot ontspanning en afleiding te komen. Bij zijn toenmalige woning in De Weide ( Het Anker 75) richtte hij een werkplaatsje in. Tijdens een midwinterwandeling bij Oele, in de omgeving van Hengelo, kwam hij in aanraking met de midwinterhoorn. Als houtsnijder was hij zeer geïnteresseerd in dit stukje huisvlijt, en hij vroeg de blazers dan ook honderduit over hun instrument. Een contact met een midwinterhoornbouwer uit Lochum leverde hem nog meer informatie, zodat hij aan het werk kon. Zijn eerste hout vond Herman van Arragon dicht bij huis, tussen de stapel brandhout bij de woning van Herman Bakker, later buurtbeheerder in De Weide. Tijdens een toevallige passage van diens woning zag Van Arragon de mooie palen liggen, waar hij in zijn beleving de midwinterhoorns zo uit kon halen. Bakker haalde op dat moment wel hout van de Geeserraai, en zocht ook nadien nog naar geschikte stammetjes voor Van Arragon, die dan onder dak bij Bakker te drogen lagen. Dat drogen, zo onder de pannen, ging nogal eens te snel, waardoor het hout teveel scheurde. Niet alle palen zijn dan ook daadwerkelijk midwinterhoorns geworden. Zo deed Van Arragon stukje bij beetje ervaring op. Herman van Arragon heeft vanaf 1989, toen hij begon te bouwen, 15 midwinterhoorns weten te vervaardigen. Het ging om korte, vrij rechte midwinterhoorns, van het Twentse type, waar geoefende Twentse blazers een prachtig geluid uit konden krijgen. Op het ene exemplaar na dat Van Arragon zelf hield, zijn alle hoorns verspreid over Hoogeveen, Twentse afnemers, en twee Duitse geïnteresseerden. Tot midwinterhoornblazen is het in Drenthe op dat moment nog niet gekomen. Van Arragon zelf kon vanwege een longemfyseem niet voldoende blaaskracht ontwikkelen, en de andere Drentse afnemers van zijn hoorns hingen de zo mooie instrumenten enkel en alleen als sierobject in huis. Los van deze midwinterhoorns, bouwde Van Arragon in ongeveer drie maanden tijd met de hand een demontabele 4,5 meter lange Alpenhoorn, naar Oostenrijks voorbeeld, van een waterberk uit het Echtenerbos. In 1995 verhuisde hij naar zijn huidige woning aan de Dunanthof. Zijn laatste midwinterhoorn en de Alpenhoorn gingen mee. Nieuwe werden er niet meer gebouwd. Als de afnemers wel aan het blazen geslagen waren, had hij waarschijnlijk stimulans gekregen om door te gaan. Maar de herintroductie van de midwinterhoorn in Drenthe liet nog even op zich wachten.
12
PETER KUIPER EN DE HER-INTRODUCTIE IN DRENTHE Peter Kuiper maakte zijn eerste hoorn in de zomer van 1992. Net zoals de Nedersaksische boeren vroeger ook geen strakke normen kenden, en men onderling op gelijkende maar toch heel verschillende instrumenten kon spelen, hebben de instrumenten van Peter Kuiper eveneens ieder hun eigen karakter. De vorm en de lengte van het instrument worden bepaald door de boom waaruit hij wordt gesneden en de eigenheden van dit natuurlijke materiaal. Ze zijn langer dan de Twentse en de Achterhoekse hoorns en diverser van vorm. De hoorns zijn niet altijd even zuiver glad en gerond. De weerbarstigheid van de stam laat zich kennen in de hoorns. Een bijzondere stam, met een bijzondere kronkel erin, kan weer een heel andere hoorn geven dan een andere stam, met van zichzelf weer iets heel eigens. Dat neemt niet weg dat alle hoorns goed moeten blazen. Wat voor hout het ook is, waar ze van gemaakt zijn. Peter Kuiper maakte ze van Els, Berk, Eik en Kers. Een Drentse midwinterhoorn kan een lengte hebben van anderhalf tot twee meter, maar zeker niet langer, om de grens tussen midwinterhoorn en Alpenhoorn duidelijk te houden. De meester hoorns van Peter Kuiper zijn zo rond de 1,75 meter gebleven29. Hij heeft echter ook al eens een exemplaar vervaardigd van meer dan vier meter30. Hoe is hij er toe gekomen, om Midwinterhoorns te gaan bouwen? “Als koperblazer had ik me reeds lang verheugd op het moment eens op een eigengemaakte Midwinterhoorn in een landelijke omgeving te kunnen blazen. Toen het huisje van Wolter Oost in Oldendiever te koop werd aangeboden en mijn vrouw de kans had op een voor haar historisch plekje te komen wonen en we dat combineerden met onze hobby's en de VUT, was de keus van wonen en de eerste hoorn snel gemaakt. De eerste reacties waren wat onwennig, in de vorm van: "O, ik dachte dat iene van mien koe'n vaorig was eworden". Maar daarna heel veel positieve reacties tot en met een discussie in de Meppeler Courant over de authenticiteit van dit gebruik in deze omgeving. Ik kreeg twee grote stimulansen om door te gaan met het Midwinterblazen. De eerste was het snel groeiende aantal mee-willen-spelers en de tweede voor mij zeer belangrijke compliment van een Dieverse vrouw die nadat ik bij haar huis had geblazen tegen haar ook naar buiten komende buurvrouw zei: "HET HEF WEL WAT!" Dit laatste beschouw ik als het grootste compliment wat je van een Dieverse kunt krijgen. Dit was dus de enige echte aanleiding van het Midwinterhoornblazen in Diever Anno Domino 1992.” Het blazen op de Midwinterhoorn geeft een diepe ervaring. Peter Kuiper hierover: Omdat het hoornblazen vrij vermoeiend is, het embouchure (amezuur) is gauw op, beperken we ons in Diever tot maximaal een uur per dag. Tussen zes en zeven 's avonds. In de Achterhoek wordt op sommige plaatsen de hele dag door geblazen. Het aantal blazers is dan ook veel groter dan bij ons. (Eind 1998 werden er in en rond Diever 17 geteld.) Het mooiste blazen is in een ruimtelijke omgeving. Vooral als je de echo’ s weer terughoort geeft dat de blazer een geweldig gevoel. Voor een aantal TV programmamakers heb ik een aantal keren in de Sint Pancratiuskerk mogen blazen. Majestueus die klanken. Als ik mezelf daar hoor spelen komen bij mij allerlei associaties boven. Zoals het Gregoriaans, met name op natuurtonen gezongen door Reznikof. Of heel gewoon Psalm 150 : Looft God met bazuingeschal! Een ervaring op zich, met de rillingen over je rug. Een meer natuurlijke ervaring is het spelen op een hoge heuvel in het bos op de Hezenes. Kathedrale klanken hoor je van je afglijden. Van binnenuit naar heldere lucht en zwerk. En natuurlijk vanuit Oldendiever richting Diever blazen is eveneens prachtig. Daar is Diever toch begonnen?” Dat deze diepe ervaring door anderen gedeeld wordt, is niet alleen duidelijk uit Peter Kuiper’s verhaal, maar wordt ook duidelijk als we zien hoeveel mensen het hoornblazen al over hebben
13
genomen. Sinds de her-introductie in 1992 zijn Midwinterhoorns van Peter Kuiper, de Drentse variant van deze hoorn dus, verspreid over Oldendiever, Diever, Zorgvlied, Wapse, Dwingeloo, Wittelte, Uffelte, Hijken, Hoogeveen en Emmen. In de directe omgeving van Diever waren er in de winter van 1999 op 2000 minstens twintig blazers actief. Tijdens het blazen van 2002 op 2003 had Peter al zeker 40 hoorns in Diever en de rest van Drenthe verspreid. Door de hoorns van Peter Kuiper zijn inmiddels al zoveel mensen aan het blazen gekomen, dat gesproken kan worden van een geslaagde wedergeboorte van de midwinterhoorn in Drenthe. Er wordt in Drenthe geblazen van 30 november (Sint Andries) tot en met 6 januari (Drie Koningen). Dit gebeurt elders ook en is in feite een aanpassing van het oorspronkelijke midwinterhoornblazen. In de vorige eeuw werd alleen met of net voor de kerstdagen geblazen. Na 6 januari wordt er niet meer geblazen, behalve dan binnenshuis bij wijze van oefenen. De datum van 30 november staat niet zo vast. Als de eerste Adventzondag er net voor valt, wordt op die eerste Adventszondag geblazen. In de praktijk wordt 6 januari ook niet altijd gehaald. Op de eerste zaterdag van het jaar wordt het blazen van de groep in en rond Diever afgerond met een gezamenlijke bijeenkomst bij de kerk van Diever. Als het daarna nog geen 6 januari is, wordt er toch weinig of niet meer geblazen. JO VAN DER LAAN EN DE HER-INTRODUCTIE IN NIEUW-SCHOONEBEEK Jo van der Laan uit Nieuw-Schoonebeek begon in 1997 weer te blazen in zijn woonplaats, en gaf daarmee het signaal voor een opleving van dit gebruik. Het was een kennis in Twente die hem aanstak, en het blazen in Nieuw-Schoonebeek is dan ook sterk geënt op hoe men in Twente gewoon is te blazen. Er werden enkele Twentse hoorns gekocht en Jo maakte er enkele zelf bij. Hij blaast zijn eigen melodie, want niemand weet meer wat oorspronkelijk in Nieuw-Schoonebeek werd geblazen. Los daarvan kan er op de Twentse hoorn een melodie geblazen worden, wat op de Schoonebeker Hoorn niet kon, zodat een nieuwe melodie onontkomelijk was. Voor eigen gebruik maakte Jo een oorspronkelijke hoorn na. Daar bleef het bij. Een vijftal blazers was er in het dorp, van Advent 2002 tot Driekoningen 2003. Er werd dat jaar geblazen op de kerstmarkt, bij de basisschool, en tijdens de kerstnacht voorafgaand aan de nachtmis buiten de kerk. Op 1 december 2002 was er zelfs een groep blazers uit Twente te gast, tijdens een demonstratie bij de ijsbaan. Zo heeft Drenthe inmiddels zowel in de zuidwesthoek als in de zuidoosthoek zijn blazers gekregen. Het enthousiasme van de toehoorders is groot, zodat verwacht mag worden dat het door nieuwe blazers opgepakt zal worden. HET BOUWEN VAN DE MIDWINTERHOORNS Aan het woord is de ervarendste van de Drentse Midwinterhoornbouwers. Hoe kwam Peter Kuiper aan zijn informatie, toen hij zelf begon met het hoornbouwen? “Mijn eerste Midwinterhoorn heb ik gemaakt in 1992, ik had nog nooit een Midwinterhoorn gezien. Ik ben afgegaan op wat schriftelijke informatie uit het blad van de ANWB, “De Kampioen”. De eerste was niet mooi gekromd en er kwam een benauwd geluid uit. Mijn tweede hoorn heb ik nog steeds en die heeft een warme ronde klank. Mijn grootste probleem in het begin was een passende happe (mondstuk) te maken. De combinatie happe/hoorn is vrij uniek om er mooie tonen mee te blazen. Ook heb ik de “Oldendieverse roep” afgeleid van de Twentse, met dien verstande dat ik streef naar mooie ronde tonen.” Duidelijk is dat Peter zijn hoorns niet leerde bouwen onder begeleiding van een Twentse Midwinterhoornbouwer en uit het voorgaande zal eveneens duidelijk zijn dat de Drentse Midwinterhoorn niet strookt met de strakke richtlijnen die in Twente zijn opgesteld.
14
Aangezien een eenvormige puur 20ste eeuwse visie, als die rondom de Twentse Midwinterhoorns, in de veelvormige geschiedenis van deze hoorns ook niet meer is dan een momentopname, en aangezien de hoorns van Peter Kuiper meer recht doen aan het oorspronkelijke materiaal dan een menselijke maatstaf, hebben de Drentse Midwinterhoorns zowel cultureel, muzikaal als historisch gezien evenveel bestaansrecht als de Twentse. Dat is wel gebleken door de groeiende groep gebruikers van het Drentse product. Hoe maakt Peter Kuiper zijn Midwinterhoorns? “De huidige Midwinterhoorn wordt gemaakt van een kromme tak of stam. Bij voorkeur berk, wilg of es. Zelf heb ik ook hoorns gemaakt van eiken, kers en lijsterbes. Gelukkig krijg ik inmiddels van diverse 'bossers' kromme stammetjes aangeboden. (Ze blijven zeer welkom.) De lengte van onze Dieverse hoorns varieert van 1,5 tot 2 meter. Ik probeer er steeds een 'mooie' hoorn van te maken. Dit wil zeggen met een mooie ronde toon. De toon wordt bepaald door de lengte (toonhoogte) en de dikte van de wand (5 tot 10 mm.) In combinatie met de binnen diameter en lengte van het mondstuk (happe of spool genoemd). Ik blijf net zolang aan het mondstuk werken tot ik tevreden ben over de klank en het aantal natuurtonen (ongeveer 5 tot 7). De ruwe tak wordt geschild en tot ruwe vorm voorbewerkt. Hierna wordt de hoorn in zijn lengte doorgezaagd met behulp van een lintzaag. Vroeger werden de stammetjes gespleten met een bijl. Daar zat veel risico in, want 'de draad' loopt niet altijd mooi recht. Vanwege een defecte zaag is het me al eens noodgedwongen gelukt. Beide helften worden met een guts uitgehold en glad geschuurd. Vervolgens worden de helften met een goede watervaste houtlijm weer op elkaar gelijmd en daarna geschuurd. Voor de sier worden er dan nog een paar hoepeltjes van bramentakken of pitriet omgelegd. Het totaal wordt gelakt en dan wordt de happe er bij gezocht. De droge hoorn is klaar voor gebruik.” De tonen worden gevormd door te blazen op het losse mondstuk, de happe. Peter Kuiper: “De happe, zoals gezegd het mondstuk, wordt gemaakt van een stukje vlierhout. De zachte kern wordt er uitgehaald en als het gat groot genoeg is combineert hij pas goed met de hoorn. Anders dan bij koperen blaasinstrumenten wordt de happe schuin afgezaagd. Het lijkt dus alsof de blazer zijdelings met zijn lippen blaast. De een links de ander rechts.” Wat blaast men dan zoal? Peter Kuiper:”In deze streken zou men eerder spreken van de 'riedel' die je uit zo'n hoorn haalt. Ik noem het naar Oost Nederlands gebruik liever de OLDE ROEP. Zoals gezegd een toon of 5 a 7. De geoefende blazer haalt er wel meer uit. Deze natuurtonen geblazen in een bepaalde volgorde, stapsgewijs omhoog en omlaag wordt door de streek bepaald. Omdat we hier een nieuwe traditie zijn begonnen heb ik een aantal roepen gemaakt. Van beginner tot gevorderde. Wij noemen ze de 'OLDENDIEVERSE ROEP'. Met een woordspeling op de boerschap Oldendiever waar alle hoorns zijn gemaakt. Een en ander wil niet zeggen dat men zich strikt aan de compositie moet houden iedere blazer legt iets van zichzelf in de roep. Zo hebben we inmiddels een variatie in Wapse, Wateren en Dwingeloo en Uffelte zit er aan te komen.” KAN DAT, BLAZEN VOLGENS HEIDENSE GEWOONTE? Als mensen tegenwoordig gevraagd wordt, waarom ze rondom kerst op de Midwinterhoon blazen, kunnen er verschillende antwoorden komen. Men blaast 1.Omdat het een oude Germaanse traditie is, het verjagen van boze geesten. Of men blaast 2. Ter aankondiging of verkondiging van de geboorte van Jezus Christus. Of het is 3. Ter begroeting van het licht, het nieuwe jaar, het nieuwe leven. Natuurlijk kan iedere blazer ook nog zijn eigen redenen hebben, en zullen velen vooral blazen omdat ze dat op de een of de andere manier erg
15
plezierig vinden. Genoemde drie motieven worden echter gedeeld door een groot deel van de Midwinterhoornblazers. Het overnemen van een niet oorspronkelijk Christelijke gewoonte kan bij Christenen de vraag oproepen op het wel goed is, om een 'heidense traditie' voort te zetten. De stelling van Voskuil, dat verband met de Germaanse Midwinterfeesten niet aantoonbaar is, en dat de wortel van het Midwinterhoornblazen gezocht moet worden in het blazen tijdens Kerstspelen, heeft als aanlokkelijke voordeel, dat het Midwinterhoornblazen een Christelijk gebruik is. Nu we hier gesteld hebben dat de vraag waar het Kerstspel het blazen vandaan haalde niet anders beantwoord lijkt te kunnen worden dan uit de Germaanse belevingswereld, en het Midwinterhoonblazen dus wel degelijk een voortzetting moet zijn van een oud Germaans gebruik, brengt ons opnieuw bij de vraag of Christenen zich daar wel mee bezig zouden moeten houden. Een vraag die voor veel buitenkerkelijke mensen misschien niet van belang is, maar voor Christenen zeer dringend kan zijn. Het is echter eigenlijk net zo'n vraag als de kwestie van meer dan anderhalf millenium geleden, toen men zich afvroeg of het kerstfeest wel gevierd mocht worden. Kerstfeest is geen oorspronkelijk Christelijk feest. Het werd voor het eerst gevierd omstreeks 350, in Rome. Men had zich al diverse malen mee bezig gehouden met de vraag wanneer Jezus geboren was. Julius Africanus constateert in zijn in 221 uitgegeven chronografie dat het de 25 ste december moet zijn geweest, zodat de verkondiging van de engel aan Maria op 25 maart plaatsgevonden moest hebben. De bisschop van Rome bepaalde deze 25ste december tenslotte tot het geboortefeest van Jezus Christus, de Zoon van God. Keizer Aurelianus heeft deze dag echter omstreeks 270 uitgeroepen tot de feestdag van de Onoverwinnelijke Zon (Dies Invicti Solis). Keizer Constantijn beveelde de gelijkstelling van de zonnecultus en de Christuscultus. Het kerstfeest riep aanvankelijk dan ook veel weerstand op, omdat Christenen met het kerstfeest een zonnefeest zouden vieren. Augustinus wist de bewering dat Christenen niets anders dan een heidens zonnefeest zouden vieren uiteindelijk te weerleggen, waarna kerstfeest doorbrak in een groot deel van de Christelijke wereld31. De redenering van Augustinus is als volgt: "Wij vieren de 25ste december niet wegens de geboorte van de zon, maar wegens de geboorte van Hem die de zon heeft geschapen." Zo krijgt de zon zijn plaats en wordt recht gedaan aan Jezus Christus, waarbij aangemerkt moet worden dat in deze redenering Jezus niet alleen wordt gezien als de Zoon van God, maar ook als de verpersoonlijking van God zelf. Een soortgelijke vorm van redeneren is zonder meer van toepassing op het Midwinterhoornblazen. Er wordt niet geblazen vanwege een heidens zonnefeest, maar vanwege het geboortefeest van Hem die de zon heeft geschapen. Het gaat niet om de terugkeer van het licht, maar om de geboorte van Hem die het licht heeft geschapen, en zelf het Licht der wereld wil zijn. De Germanen trachtten de goden, geesten en demonen te verjagen, die de wereld in hun greep probeerden te krijgen, en verzetten zich daarmee tegen hun eigen godenwereld. Ook Jezus Christus verdreef de boze geesten, de tegenwerkende krachten van het Koninkrijk van God. En met zijn uiteindelijke overwinning op de Boze en alle heilverpestende geesten zal een nieuwe wereld gecreëerd kunnen worden, zo is de verwachting van het Christendom in alle eeuwen geweest. De associatie van de aanwezigheid van het goddelijke in de wind is een gegeven dat we ook aantreffen in het Oude en het Nieuwe Testament, zodat het 'stormen', het geluid van de storm imiteren, geen heidens, maar een universeel symbool naar voren brengt. Zon, maan, wind en andere natuurverschijnselen werden opgenomen in een hymne door Fransiscus van Assisi (1181-1226). Het is het bekende ‘Zonnelied’. De tekst werd bewerkt en
16
kwam als gezang 400 in het liedboek van de kerken. We lezen daarin, enigzins verkort samengevat: Almachtige, verheven Heer, aan U behoort de lof en eer. Wie kan U loven als Gij zijt, wij zegenen uw heerlijkheid. Geloofd om gans uw creatuur. Ten eerste om dat blinkend vuur, die warme schitterende bron, de heer des hemels, broeder zon. Hij is zo heerlijk in zijn pracht, verdrijft zo stralende de nacht, en geeft ons dag aan dag zijn licht, als afglans van uw aangezicht. Lof zij U Heer om zuster maan, om al de sterren die er staan. Zij tintelen in klare pracht, als edelstenen in de nacht. Geloofd zijt Gij om broeder wind, om lucht en wolken welgezind, daar Gij met alle wind en weer, uw schepselen onderhoudt o Heer. Wat hier vooral opvalt, is dat de zon gezien wordt als een symbool van God. De zon geeft dag aan dag zijn licht, als afglans van Zijn aangezicht. De zon laat ons iets zien van God, wat we van God zelf niet kunnen zien als stervelingen. Het verwelkomen van de terugkeer van de zon, door het hoornblazen bij de midwinterzonnewende, is onder meer door dit lied niet meer een Germaans gebruik, geen verwelkomen van een heidense god, maar het verwelkomen en het uiten van blijdschap van het opnieuw in volle luister uitgroeien van een symbool waardoor we de Heer van de schepping kunnen leren kennen, net zoals we deze Heer kunnen leren kennen uit andere facetten van Zijn schepping. Een symbool dat als zodanig is erkend door de zowel de Rooms Katholieke Kerk als de grootste protestantse kerken in Nederland, vanwege het opnemen van het ‘Zonnelied’ in het Liedboek van de kerken. Los hiervan is natuurlijk zonder meer aan te voeren dat het blazen voor kerst, de komst van het christuskind, niets anders is dan een verwijzing naar de bazuin van de eindtijd, waarmee de wederkomst van de messias wordt aangekondigd. Het jaarlijks blazen om het 'kleine licht' te verwelkomen, de jaarlijkse terugkeer van de zon en het kerstkind, is een vooruitzien naar het 'Grote Licht', de doorbraak van het Koninkrijk van God. DE TERUGKEER VAN DE RUNDERHOORN Nu de Midwinterhoorn terug is in Drenthe, is het moment ook aangebroken om te zien welke functie de oorspronkelijke runderhoorn bij het Midwinterhoornblazen kan krijgen. Elders is deze hoorn amper weg geweest, al was er weinig verspreiding meer van dit gebruik. In Markelo en enkele andere plaatsjes werd er traditioneel alleen nog op runderhoorns geblazen, tot ze ook hier verdwenen. In Markelo is het gebruik weer opgepakt. Jan Hendrik Berendsen werd de stimulerende factor in een groepje Ossehoornblazers, dat in de Advent de hoorn laat horen. Men geeft groepsgewijs een lang aanhoudend geluid als van een loeiende vliegende storm, of staat op diverse hoeken van het dorp Markelo elkaar signalen te geven, die onderling beantwoord worden. De hoorn heeft vanwege het monotone geluid sterke muzikale beperkingen, zodat het niet verwonderlijk is dat hij ondergesneeuwd was, onder de opkomende Midwinterhoorns van de nieuwe generatie. De runderhoorn heeft echter nog steeds mogelijkheden, zoals in Markelo is aangetoond. Of als zelfstandig instrument, groepsgewijs blazend en reagerend op elkaar, of in combinatie met de Midwinterhoorn. Men zou bijvoorbeeld met de runderhoorn signalen kunnen geven, om aandacht te vragen voor de Midwinterhoorn, en daarna op laatstgenoemde hoorn een melodie kunnen blazen. In Drenthe was de runderhoorn helemaal verdwenen. Zelfs de laatste boerhoorns van de hoorn van een rund komen nog slechts zelden tevoorschijn. Het gebeurde bijvoorbeeld nog een keer op de jaarlijkse oogstdag te Lhee, die op 14 augustus 1999 eenmalig geopend werd door Jan Klaassen. Deze voormalige voorzitter van de boermarke van Eemster deed de openingshandeling door het blazen op de boerhoorn. De runderhoorns hebben inmiddels ook hun nut bewezen rondom het kerstgebeuren. De her-introductie vond plaats waar de Joodse
17
gemeenschap van Hoogeveen in het begin van de Tweede Wereldoorlog voor het laatst de sjofar, de bijbelse bazuin, had geblazen. Bij de voormalige synagoge aan de Schutstraat, nu Baptistengemeente 'De Schutse'. Na de kerstnachtdienst stroomde de gemeente naar buiten. In de openlucht werden de mensen ontvangen door het geluid van bazuinen, grote runderhoorns, wat na even stilte overging in de koperen klanken van nieuwe blaasinstrumenten. Het was het 'Ere zij God', dat klonk. En het klonk door de hoorns op zodanige wijze, dat ds. Van Berkel van 'De Schutse' desgevraagd reageerde met: "Die houden we er in!" Inmiddels zijn ook de eerste ervaringen opgedaan met het blazen van natuurhoornen bazuinen tijdens kerkdiensten in Hoogeveen. Bij dit blazen wordt gezocht naar momenten waar aansluiting ervaren wordt bij bijbelteksten of bijbelse motieven. Zo zijn we met de Midwinterhoorn en de natuurhoornen hoorns aangekomen op een moment waarop mogelijkheden overal open lijken te liggen. De tijd zal leren wat we daarmee gedaan hebben. Albert Metselaar, 22 september 2000.
Gereviseerd 20 november 2013
Noten 1. 'Prisma van de Symbolen’(Het Spectrum, Utrecht 1991), blz. 300. 2. Judith Schuyf, ‘Heidens Nederland. Zichtbare overblijfselen van een niet-christelijk verleden’ (Stichting Matrijs, Utrecht 1995), blz. 33. 3. Cato Elderink, ‘Twenter laand en leu en leven’ (Enschede 1937) blz. 288 e.v. 4. Over het ‘stormen en hoornblazen’ van de Germanen is een uitvoeriger beschrijving gegeven in een afzonderlijke studie, waarin een reconstructie wordt gepresenteerd van de functie van dit gebruik. Restanten ervan vinden we onder meer nog op Ameland en Terschelling, waar rond Sinterklaas de ‘geesten’ alsnog hoornblazend over de eilanden trekken. 5. Over deze onderwerpen is eveneens een uitvoeriger beschrijving gegeven in afzonderlijke studies. 6. Het gaat te ver om hier overal aan bron- en tekstverwijzingen te doen. De lezer kan elk goed boek over genoemd onderwerp opslaan, en zal in het historisch overzicht van zijn onderwerp de voor-Christelijke elementen benadrukt zien. 7. Deze alinea is een reactie op J.J.Voskuil’s artikel in het Volkskundig Bulletin van juni 1981, getiteld: ‘Het tijdelijke met het eeuwige verwisseld, of: op de klank van de midwinterhoorn de eeuwigheid in.’ 8. Voor mijn studie HBO-Theologie te Windesheim heb ik alle momenteel bekende apocriefe teksten ingescand en gecorrigeerd, zodat ze mij aardig bekend zijn. Met een tekstverwerker met woordzoeker is het woord bazuin of trompet zo op te zoeken, in de honderden bladzijden grote tekst. Van blazende figuren rondom de geboorte van Christus is nergens sprake. Het bleef steeds bij zingende engelen, waarbij ook nooit gesproken werd van muzikale begeleiding op hoorns, trompetten of bazuinen. 9. Informatie via email van Peter Kuiper, Oldendiever. 10. Wie meer informatie wil hebben over historische ontwikkelingen en verspreiding van het Midwinterhoornblazen, wordt verwezen naar het boek van E.Jans, “Het Midwinterhoornblazen” (Enschede 1977). Verder is ook zeer veel informatie verwerkt in het reeds genoemde artikel van Voskuil. 11. Van der Scheer, Boom en Lesturgeon, “Drenthe in vlugtige en losse omtrekken geschetst door drie podagristen”, (herdruk Van Seijen, Leeuwarden 1974), blz. 140. 12. Idem, blz. 141. 13. J.van der Veen Azn., “Drentsch Mosaïk”, deel 2, blz. 69. Oorspronkelijk uitgegeven in 1848, heruitgifte Bouwma’s Boekhuis, Groningen 1975. 14. Idem, blz. 69 15. W.G.A.J.Röring, “Kerkelijk en wereldlijk Twente”, Historische schetsen (Oldenzaal 1909), blz. 297. 16. J.J. van Deinse, “Uit het land van katoen en heide. Oudheidkundige en folkloristische schetsen uit Twente”, deel 2 (Enschede 1922), blz. 46. 17. E.Jans, “Het Midwinterhoornblazen” (Enschede 1977), blz.47. 18 . Informatie, verstrekt door Jo van der Laan, d.d. 16-1-2003. 19 . Het rapport wordt o.m. bewaard in de bibliotheek van het Rijksarchief in Drenthe, onder de naam 'Verslag der Staatscommissie-1890'. 20 . Hendrik Booy schreef diverse boekjes met herinneringen. Dit gedeelte is uit 'Van de hak op de tak door Hoogeveen'. 21. Voor achtergrondinformatie: de genoemde teksten van E.Jans en Voskuil. 22. Over de Drentse boerhoorn wordt eveneens meer uitgewerkt in een afzonderlijke studie. 23. Annemies Tamboer, “Opgedolven Klanken” (Drents Museum, Assen 1999), blz. 34. 24. Idem, blz. 38. 25. Idem, blz. 34. 26. Idem, blz. 34. De beschrijving van de klank is gegeven aan de hand van wat ik zelf mocht ervaren op 12-11-1999, tijdens een bezoek aan de tentoonstelling. 27. Deze vertelde over het vervaardigen ervan. 28. Peter Kuiper hield zelf het berkenhoorntje, één wilgenhoorntje werd beschikbaar gesteld voor de internationale tentoonstelling ‘Opgedolven Klanken’, en het derde hoorntje werd na afloop van deze tentoonstelling in Nederland mijn eigendom, toen ik het unieke exemplaar op 8 december 1999 op mocht halen uit Oldendiever. 29. De informatie van en over Peter Kuiper en zijn Midwinterhoorns, inclusief de citaten, zijn verworven via mondeling en schriftelijk contact, waarbij Peter zelf via email het een en ander uiteen zette. 30. Voor Harrie Boerhof te Dwingeloo. 31. Over de geschiedenis van het kerstfeest: Hans Jurgen Schulz, ‘Een kind is ons geboren’ (Bosch & Keuning, Baarn, z.j.), serie Bibliotheek van Boeken bij de Bijbel.
18