De Markt voor Persoonlijke Dienstverlening 1. Aanleiding brief U heeft eind maart de kabinetsreactie 1 op de onderzoeksrapporten van SEOR2 over de markt voor persoonlijke dienstverlening, ontvangen. In de kabinetsreactie is aangegeven dat u vóór 1 juli 2005 een nader schrijven van mij zou ontvangen. De reden hiervoor is dat een aantal - in de SEOR-rapporten genoemde - beleidsopties gericht op stimulering van de markt voor persoonlijke dienstverlening niet in de kabinetsreactie konden worden meegenomen, omdat informatie over de totale kosten en totale opbrengsten van deze opties ontbrak. De beleidsopties waarom het gaat zijn 1) aanpassing van de Regeling Schoonmaakdiensten Particulieren (RSP), 2) defiscalisering van de markt voor persoonlijke dienstverlening, 3) dienstencheques en 4) premievrije minibanen. Het CPB is verzocht deze vier beleidsopties te beoordelen op de publieke financiën, werkgelegenheidseffecten en op de omvang van het zwarte circuit. De (bijgevoegde) resultaten van het CPB zijn in deze brie f verwerkt. In de kabinetsreactie staat ook dat stimulering van zelfstandig ondernemerschap en bemiddeling van vraag en aanbod binnen de markt voor persoonlijke diensten wenselijke opties zijn, maar uitgezocht moet worden hoe deze opties adequaat ingevuld kunnen worden. In deze brief komen beide varianten aan de orde. U heeft verzocht3 in plaats van vóór 1 juli uiterlijk 17 mei a.s mijn brief te mogen ontvangen danwel kenbaar te maken welke variant(en) ik per 1 juli 2005 denk te zullen invoeren, opdat nog vóór het zomerreces daarover een overleg kan plaatsvinden. Met deze brief kom ik aan uw verzoek tegemoet. Ook geeft u in uw brief aan dat de Regeling Schoonmaakdiensten Particulieren niet afgeschaft mag worden zolang er geen alternatief is geboden. Bij het opstellen van deze brief is met dit verzoek rekening gehouden. 2. Opzet De doelstelling van stimulering van de markt voor persoonlijke dienstverlening is drieledig. In de eerste plaats wordt hiermee creatie van meer werkgelegenheid voor vooral laagopgeleiden beoogd. Dit kan enige compensatie bieden aan ontwikkelingen, zoals de kennisintensivering van de Nederlandse economie en informatisering, die laaggeschoolde werkgelegenheid onder druk zetten. Ten tweede is creatie van ruimte voor meer arbeidsparticipatie aan de bovenkant van de arbeidsmarkt een doelstelling. Hierbij gaat het vooral om middelbaar en hoogopgeleide tweeverdieners en werkende alleenstaanden. Een deel van hen werkt niet voltijds omdat zij naar hun mening arbeid en zorg onvoldoende kunnen combineren. Een vergroting van de markt voor persoonlijke diensten kan dit (gedeeltelijk) verhelpen. Ten derde wordt gestreefd naar zoveel mogelijk omzetting van zwart werk naar wit werk. Hiermee neemt niet zozeer de werkgelegenheid toe, maar wel de belasting- en premie -opbrengsten en daarmee het draagvlak voor onze collectieve voorzieningen. Deze 3 doelstellingen spelen een rol bij de beoordeling van beleidsopties. Daarbij is op voorhand duidelijk dat met één instrument niet alle drie de doelstellingen tegelijkertijd maximaal bediend kunnen worden. 1
Kabinetsreactie op SEOR-rapporten over de markt voor persoonlijke dienstverlening, brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dd 29 maart 2005 (29 544, nr. 20). 2 Sociaal Economisch Onderzoek Rotterdam (SEOR), De Markt voor Persoonlijke Dienstverlening respectievelijk Regelingen in hetBuitenland met betrekking tot de Markt voor Persoonlijke Dienstverlening, december 2004. 3 Brief van 6 april, 97-05-SZW.
1
In tabel 1 zijn beleidsopties opgenomen waarmee de markt voor persoonlijke dienstverlening kan worden gestimuleerd. Hierbij zijn de opties gerangschikt naar een vijftal thema’s. In het vervolg van deze brie f zullen de opties worden besproken Tabel 1 Beleidsvarianten ter stimulering van de Markt voor persoonlijke dienstverlening Beleidsvarianten Inhoud en kenmerken 1. Intensivering van activering: Activering
Leerwerkplekken Verhoging bijverdiensten voor bijstandontvangers
Generieke loonkostensubsidie Aanpassing RSP Verlaging WML tot 90% voor werklozen.
2. Vermindering werkgeversen/of werknemerslasten Uitbreiding verlaagd BTW-tarief naar MPD Defiscalisering Premievrije minibanen
Fiscale afdracht voor huishoudens Dienstencheques
3. Verbeterde aansluiting en formalisering vraag en aanbod Bemiddeling Controle en sancties 4. Fiscale stimulansen Extra verhoging van de arbeidskorting Afschaffen algemene heffingskorting niet-werkende partner 5. Bevordering zelfstandig ondernemerschap Stimulering franchise-constructie
Stimuleren zelfstandig ondernemerschap zonder personeel (ZZP)
Inzet reïntegratie-instrumenten gericht op uitstroom uit de bijstand en indien mogelijk naar werk; zonodig te realiseren via het verplichten tot het verrichten van (vrijwilligers)werk of bij jongeren tot deelname aan onderwijs. Op een leerwerkplek doet een werkloze in combinatie met scholing, werkervaring op en krijgt serieus zicht op een reguliere baan Met een WWB-uitkering mag men 6 maanden maximaal 25% van het verdiende behouden tot een maximum €165 per maand zonder korting op de uitkering. Voorstel is dit te verhogen met €100 tot € 200 per maand (D66 en Groen Links). Landelijke subsidies voor werkgevers om loonkosten te verlagen. Landelijke sectorspecifieke loonkostensubsidie met verruiming van doelgroep en budget. Coalitievoorstel: werkgevers mogen werklozen met grote afstand tot arbeidsmarkt tijdelijk 90% van het wettelijk minimumloon (WML) betalen. Werknemers krijgen scholing en na 3-6 maanden een dienstverband.
Eind 2005 vindt Europese besluitvorming plaats over sectoren die onder het verlaagde BTW-tarief mogen worden gebracht. Diverse vormen zijn denkbaar zoals vrijstelling van inkomstenbelasting en/of premieheffing voor de werknemers. Werknemers op kleine deeltijdbanen vrijstellen van pre mies werknemersverzekering. Zij kunnen dan ook geen beroep doen op deze vormen van sociale zekerheid. Een fiscale voorziening voor huishoudens waardoor de kosten van persoonlijke dienstverlening lager worden. Combinatie van subsidie op de persoonlijke diensten voor de werkgever en belastingaftrek voor de huishoudens die gebruik maken van persoonlijke dienstverlening.
Bemiddelingsinstantie van vraag en aanbod op markt voor persoonlijke dienstverlening Verhoging controle-/opsporingsintensiteit zwart werken en sancties voor alle vormen van zwarte persoonlijke diensten. Verhoging bovenop de verhogingen van de arbeidskorting die voor deze kabinetsperiode zijn afgesproken. Het betreft de algemene heffingskorting voor de niet-werkende partner.
Stimulering van zelfstandig ondernemerschap onder de paraplu van de franchiseformule van een bepaald bedrijf binnen de markt voor persoonlijke dienstverlening. Verminderen van knelpunten SZW-regelgeving en bevordering overgang van uitkering naar zelfstandig ondernemerschap
2
3. Beleidsopties ter stimulering van de markt voor persoonlijke dienstverlening 3.1 Intensivering van activering De markt voor persoonlijke dienstverlening, en vooral de deelmarkt schoonmaakactiviteiten, profiteert van een intensivering van activeringsinspanningen, omdat dit het effectieve aanbod van werklozen met een uitkering vergroot. In de kabinetsreactie van maart jl. staat dat de Regeling Schoonmaakdiensten Particulieren tot dusverre weinig effectief is in termen van banengroei. Een belangrijke reden is een tekort aan arbeidskrachten. Tot dusverre zijn weinig (langdurig) werklozen bereid in deze sector te gaan werken. Hierdoor blijft potentiële werkgelegenheid liggen. Het is aannemelijk dat door invoering van het begrip algemeen geaccepteerde arbeid en verhoogde aandacht voor activering en uitstroom, meer personen met een uitkering zich zullen aanmelden voor een baan in de schoonmaaksector. Immers, indien werklozen moeten kiezen tussen vrijwilligerswerk, werken met behoud van uitkering, stages etc of een betaalde baan, is het aannemelijk dat zij voor de betaalde baan zullen gaan. Volgens het CPB behoren verplichtingen tot de beste activeringsinstrumenten. 4 Het kabinet is van mening dat verwacht mag worden van personen die een uitkering ontvangen of aanvragen dat zij zich inspannen om werk te verkrijgen, eventueel via een traject. De, inmiddels aangenomen, motie van de leden Verhagen, Van Aartsen, Dittrich, Van der Vlies en Rouvoet heeft een vergelijkbare strekking.5 Deze leden verzoeken het kabinet een leer/werkplicht voor jongeren in te voeren. Het kabinet is het met de indieners van de motie eens dat het wenselijk is dat jongeren tot 23 jaar of aan het leren, of aan het werk zijn, of werken en leren combineren. Op deze wijze wordt voortijdige schooluitval verminderd en krijgen jongeren een beter perspectief op een baan. Het kabinet heeft de Tweede Kamer toegezegd op de leer/werkplicht terug te komen. Een breed maatschappelijk draagvlak tekent zich af voor intensivering van activeringsinspanningen. De Raad voor Werk en Inkomen schrijft in zijn advies Omdat iedereen nodig is6 dat reïntegratiebeleid gericht dient te zijn op ‘reguliere arbeid’, maar onderkent ook het nut van werken met behoud van uitkering voor personen die niet aan reguliere arbeid toe zijn. Een kabinetsreactie op het RWI-advies is in voorbereiding en zal naar verwachting in juni aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Een belangrijk onderdeel van het RWI-advies zijn de leerwerktrajecten. In een leerwerkbaan kan een werkzoekende gedurende drie tot zes maanden bij een werkgever met behoud van uitkering werk en opleiding combineren. Indien dit succesvol verloopt, krijgt het leerwerktraject een vervolg in een regulier arbeidscontract voor de duur van minimaal anderhalf jaar. In deze periode ontvangt de deelnemer een CAO-loon. De gemeente ondersteunt de werkgevers en de deelnemers in deze fase met loonkostensubsidies, werving & selectie -activiteiten, begeleiding en scholingsaanbod-plekken. Het kabinet omarmt de door de RWI voorgestelde leerwerktrajecten. Deze trajecten zijn toepasbaar in ondernemingen die tot de markt voor persoonlijke dienstverlening behoren, zoals schoonmaakbedrijven en kinderopvangcentra. Met scholing en het opdoen van werkervaring zijn de leerwerkplekken gericht op duurzame uitstroom uit de uitkeringssituatie. De leerwerkplek biedt bedrijven arbeidsaanbod dat bij een goede afronding van het totale traject van twee jaar, productief is voor het bedrijf. D66 en Groen Links hebben voorstellen ingediend die werken met behoud van uitkering aantrekkelijker maken: 4
CPB Notitie, Naar een toekomstigbestendig stelsel voor arbeidsmarkt en sociale zekerheid, 28 februari 2005. Kamerstukken II, 2004-2005, 29454, nr. 8. 6 Raad voor Werk en Inkomen, Omdat iedereen nodig is. Voorstellen voor een aanpak van de problematiek aan de onderkant van de arbeidsmarkt, april 2005. Een Kabinetsreactie is in voorbereiding. 5
3
1. Verhoging van de bijverdiensten voor personen met een bijstandsuitkering; 2. Een bonus of loontoeslag voor personen die werken met behoud van uitkering; Ad 1 Verhoging van de bijverdiensten Momenteel mag iemand met een bijstandsuitkering 25% van de inkomsten uit arbeid behouden tot een maximum van € 165 per maand gedurende maximaal 6 maanden zonder dat gekort wordt op de uitkering. Door D66 is het voorstel ingediend het mensen met een uitkering makkelijker te maken om bovenop de €165,- per maand 100 à 200 euro per maand extra bij te verdienen met eenvoudige persoonlijke dienstverlening, zoals strijken, boodschappen doen of het uitlaten van honden. Dit kan volgens D66 een eerste aansluiting bieden op de arbeidsmarkt en - vooral voor allochtonen - een betere aansluiting bij de Nederlandse samenleving. GroenLinks heeft een vergelijkbaar voorstel. Voorgesteld wordt de invoering van 3-euro-banen. Dat wil zeggen dat particulieren de betreffende uitkeringsontvangers in kunnen huren voor 3 euro per uur. De uitkeringontvanger mag van deze drie euro er twee houden, zodat hij/zij ongeveer €200 per maand extra bij kan verdienen. Groen Links denkt hierbij niet alleen aan witte werksters of klusjesmannen, maar ook aan bijvoorbeeld een kinderoppas, mantelzorger, tuinman of hondenuitlater. In de voorstellen van D66 en GroenLinks is de duur van het mogen bijverdienen onbeperkt. Het kabinet acht een permanente verhoging van vrijlating van bijverdiensten niet wenselijk. De Wet werk en bijstand (WWB) heeft tot doel dat uitkeringsgerechtigden zo snel mogelijk naar regulier werk uitstromen. Van permanent hogere bijverdiensten gaat geen prikkel uit om uit de bijstand te stromen, zodat mensen langdurig in een uitkeringsafhankelijke situatie kunnen blijven. Een lagere uitstroom uit de bijstand naar werk heeft tot gevolg dat de bijstandspopulatie nog groter wordt en -zodoende- de structurele uitkeringslasten voor gemeenten en rijksoverheid toenemen. Om langdurige uitkeringsafhankelijkheid tegen te gaan is de inkomstenvrijlating in de WWB juist tijdelijk. Ook een tijdelijke verhoging van de bijverdiensten (bijvoorbeeld gedurende 6 maanden) is naar de mening van het kabinet niet wenselijk. Dit vergroot de armoedeval en lokt calculerend gedrag uit. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de betreffende bijverdieners na 6 maanden tijdelijk een betaalde baan accepteren om vervolgens weer terug te vallen op een uitkering aangevuld met bijverdiensten. Ad 2 Loontoeslag of bonus voor werken met behoud van uitkering Verlaging van het wettelijk minimumloon (WML) tot 90 procent, zoals de coalitiepartijen hebben voorgesteld, zou kunnen leiden tot een stijgende vraag naar arbeidskrachten op de markt voor persoonlijke dienstverlening. Gelijktijdig echter, zal een lager minimumloon ook kunnen leiden tot minder aanbod van arbeidskrachten. Het zijn namelijk vooral partners (vaak de vrouw) van kostwinners die het wettelijk minimumloon verdienen. Econometrische studies wijzen uit dat het arbeidsaanbod van vrouwelijke partners daalt bij een daling van het netto loon. 7 Om werken met behoud van uitkering voor uitkeringontvangers aantrekkelijker te maken, stelt de RWI voor de uitkering aan te vullen met een bonus of eenmalige premie. Om de medewerking van werkgevers te krijgen deze uitkeringontvangers in dienst te nemen, zouden gemeenten een loonkostensubsid ie kunnen inzetten gedurende de periode (doorgaans 3 à 4 jaar) die nodig is voordat de werknemer voldoende productief is om zonder subsidie werkzaam te zijn. De kosten van deze zogeheten participatiebanen komen zodoende - in de huidige WWB-systematiek - alleen bij gemeenten (en werkgevers) terecht. Vanuit de markt voor persoonlijke dienstverlening beschouwd, is deze optie positief. Het effectieve aanbod van uitkeringontvangers stijgt, waardoor in arbeidsmarktsegmenten die kampen met een tekort 7
J.J. Graafland, R.A. de Mooij, A.G.H. Nibbelink en A. Nieuwenhuis, MIMICing tax policies and the labour market. Contributions to Economic Analysis, North Holland, 2001.
4
aan arbeidskrachten (zoals de particuliere schoonmaaksector) meer aan de vraag naar persoonlijke diensten kan worden voldaan. Generieke en sectorspecifieke loonkostensubsidies In plaats van een loonkostensubsidie op lokaal niveau, is de inzet van een generieke loonkostensubsidie op laagbetaalde arbeid voorstelbaar. Dit vergroot de vraag naar arbeidskrachten in het algemeen en die op de markt voor persoonlijke diensten in het bijzonder. Een grotere vraag lokt doorgaans meer werkgelegenheid uit. Het is aannemelijk dat de markt voor persoonlijke dienstverlening zal profiteren van een generieke loonkostensubsidie. Niettemin acht het kabinet deze optie niet wenselijk vanwege een hoge deadweight loss en lage netto effectiviteit (zie bijgevoegde CPB-nota). Loonkostensubsidies die ingezet worden op lokaal niveau zijn effectiever en goedkoper, omdat zij toegesneden zijn op de behoeften van de werkgever en de competenties van de cliënt en er afspraken kunnen worden gemaakt over uitstroom naar ongesubsidieerd werk, over combinaties van werk en leren etc.. De Regeling Schoomaakdiensten Particulieren (RSP) is een landelijke sectorspecifieke loonkostensubsidie doordat deze uitsluitend van toepassing is op de particuliere schoonmaaksector. Het CPB geeft aan dat de bestaande informele dienstverlening op de markt voor persoonlijke diensten een prijsbodem legt in de markt. Witte dienstverlening is alleen kansrijk als het prijsniveau niet hoger, en de netto opbrengst voor de aanbiedende partij niet lager is dan op de informele markt. Dit vereist volgens het CPB een forse verhoging van de huidige RSP-subsidie per arbeidsplaats. De RSP -regeling is tot dusverre weinig effectief gebleken. De totale opbrengst is circa 740 banen (gemeten in voltijdeenheden), terwijl de kosten circa €7,4 miljoen bedragen. Dit betekent dat elke voltijd baan €10.000 kost. Het bereik van de RSP is gemeten in aantallen huishoudens klein. Er zijn 1.200.000 huishoudens die gebruik maken van huishoudelijke hulp. Hiervan hebben er 6.500 huishoudelijke hulp in het kader van de RSP; dat is 5 promille van de totale markt. Om de effectiviteit van de RSP te verbeteren is de regeling al verschillende malen aangepast. De doelgroep is verruimd van personen die 1 jaar werkzoekend waren naar personen die een half jaar werkzoekend waren. Deze aanpassing heeft plaatsgevonden om de knelpunten in de personeelsvoorziening op te lossen. Voorts zijn projecten uitgevoerd om succesvolle wervingsmethoden te beproeven. Ook is de subsidiefactor verhoogd en is de maximum prijs losgelaten om exploitatieproblemen bij de bedrijven te verminderen. Ondanks al deze aanpassingen is de RSP nog steeds een instrument dat nauwelijks tot meer werkgelegenheid leidt. Bovendien is de RSP zeer fraudegevoelig gebleken. Zwarte en witte huishoudelijke schoonmaakdiensten substitueren sterk. Om een gelijk speelveld te creëren is het volgens het CPB nodig dat de subsidie op witte dienstverlening ten minste even groot is als de subsidie die nu impliciet bestaat op zwarte diensten. Concreet vertaald zou de huidige RSPsubsidie van 10.000 euro dan minimaal 17.000 euro moeten bedragen. Dit is een kostenstijging van € 5,2 miljoen uitgaande van het huidige aantal banen. Volume-uitbreiding en daarmee realiseren van een substantiële stijging van werkgelegenheid in de sector leidt tot veel hogere kosten. Bij uitbreiding tot bijvoorbeeld 5.000 banen is 85 miljoen nodig. Ook met een substantiële verhoging van de RSP-subsidie acht het CPB de kans klein dat de RSP succesvoller wordt. De belangrijkste reden is dat weliswaar de subsidie stijgt, maar het aanbod van witte werksters niet zal toenemen. Hun financiële condities verbeteren immers niet, waardoor het voor personen met een uitkering aantrekkelijker blijft in het zwarte circuit te werken. Indien de eisen ten
5
aanzien van de doelgroep zodanig vereenvoudigd zouden worden dat voor alle werklozen, ongeacht de werkloosheidsduur, de RSP zou gelden, zal het arbeidsaanbod amper wijzigen en zal sprake zijn van een hoge deadweight loss (geen inverdieneffecten uitkeringen). Om het voor werklozen financieel aantrekkelijk te maken in de schoonmaaksector is het nodig dat werkgevers de (financiële) condities verbeteren. Dit echter, gaat ten koste van de prijs, die dan weer hoger komt te liggen dan de prijs op de zwarte markt. Kortom, het prijsverschil tussen de zwarte en witte markt is te groot om deze situatie effectief via subsidies om te buigen ten gunste van de witte markt. Het stopzetten van de RSP heeft gevolgen voor de 1.200 medewerkers (werkzaam in kleinere deelbanen; 740 volt ijdeenheden) die in de RSP-bedrijven werkzaam zijn. De stopzetting van de RSP zal daarom gepaard gaan met een zorgvuldige afbouwregeling. Hiervan heb ik u met een eerdere brief op de hoogte gebracht.8 Centraal in de afbouwregeling staan maatregelen voor de met werkloosheid bedreigde zittende werknemers. Voorts zal de afbouwregeling op een bedrijfsvriendelijke wijze worden ingevuld zodat ondernemers de tijd krijgen voor de afbouw van hun bedrijfsactiviteiten of oriëntatie op andere markten en mogelijke reïntegratie -inspanningen voor hun werknemers. In de brief van november 2004 heb ik u hierover geïnformeerd. Kort samengevat zijn de belangrijkste elementen van de afbouwregeling: 1. een subsidie ad €10.000 per arbeidsplaats van 32 uur voor tijdelijk baanbehoud. Doel van deze subsidie is dat de RSP-werknemers voldoende tijd krijgen om op zoek te gaan naar een andere baan; 2. de RSP werkgevers worden verantwoordelijk voor de reïntegratie van hun RSP-werknemers naar een andere baan en worden zodanig gefinancierd (reïntegratiesubsidie) dat ze optimaal worden gestimuleerd om hun RSP-werknemers aan het werk te houden en voortijdige uitval te voorkomen: • Een subsidie voor tijdelijk baanbehoud. Doel van deze subsidie is dat de RSP -werknemers voldoende tijd krijgen om op zoek te gaan naar een andere baan. • Een subsidie voor reïntegratie waarbij RSP-werkgevers zodanig worden gefinancierd dat ze optimaal worden gestimuleerd RSP-werknemers te geleiden naar een nieuwe baan. De kosten van de afbouwregeling komen ten laste van het gereserveerde budget van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De uiterste looptijd van de regeling is tot 1 januari 2007. Conclusie Tegen deze achtergrond acht ik voortzetting van de RSP niet wenselijk. 3.2 Vermindering werkgevers- en/of vermindering werknemerslasten Zoals tabel 1 laat zien zijn er (fiscale) opties waarmee de werkgeverslasten verminderd kunnen worden, zoals uitbreiding van het verlaagd BTW-tarief naar deelmarkten persoonlijke dienstverlening. Anderzijds kunnen de werknemerslasten worden verlaagd. Opties hiertoe zijn defiscalisering en premievrije mini-banen. Tot slot zijn er ook nog beleidsvarianten die de werkgeverslasten verminderen en de prijs van persoonlijke diensten voor de consument verlagen, zoals dienstencheques. Deze opties vormen een mogelijk alternatief voor de huidige RSP. BTW-tarief In de kabinetsreactie van maart j.l. is aangegeven dat huishoudelijk werk nog niet onder het verlaagd BTW-tarief kan worden geplaatst. In Brussel zijn onderhandelingen gaande over het Richtlijnvoorstel 8
TK, vergaderjaar 2004-2005, 29544, nr. 4.
6
verlaagde tarieven. Dit voorstel is op 16 juli 2003 door de Europese Commissie ingediend. Zonder nadere maatregelen zal met ingang van 1 januari 2006 de mogelijkheid om het verlaagde BTW-tarief voor bepaalde arbeidsintensieve diensten toe te passen vervallen. De uitkomst van de onderhandelingen in Brussel is op het moment nog ongewis. Bij deze onderhandelingen zet Nederland in op het behoud van het verlaagd BTW-tarief voor arbeidsintensieve diensten die thans onder het verlaagde BTW-tarief vallen. Indien het mogelijk zou worden om ook op schoonmaakactiviteiten een verlaagd BTW-tarief toe te passen, zal het kabinet moeten bepalen of dit wenselijk en voldoende effectief is en of, en onder welke voorwaarden hiertoe besloten zal worden. In dit verband zij er op gewezen dat bij de effectiviteit van de toepassing van een verlaagd BTW-tarief voor schoonmaakdiensten vraagtekens zijn te plaatsen indien niet verzekerd wordt dat de belastingverlaging rechtstreeks in de prijs wordt verdisconteerd. Defiscalisering Het CPB is gevraagd een oordeel te geven over defiscalisering van de markt voor persoonlijke dienstverlening. Hiertoe heeft het CPB verschillende vormen bekeken die uiteenlopen van volledige defiscalisering tot vrijstelling van alleen inkomstenbelasting of premieheffing voor de werknemers. Hoe verder de defiscalisering gaat, des te succesvoller is deze in het bestrijden van het zwarte circuit. De meest vergaande defiscaliseringsvorm is legalisering van dienstverleners zonder belasting- en premie-afdracht. Daarbij wordt de aanbieder van huishoudelijke diensten vrijgesteld van belasting- en premieheffing en BTW. Ook wordt in deze variant niet gekort op inkomensafhankelijke regelingen of op sociale zekerheidsuitkeringen. Deze variant kan opleveren: • meer transparantie van de markt voor persoonlijke dienstverlening; • totstandkoming van potentiële transacties tussen vragers en aanbieders die nu worden gemist; • extra arbeidsaanbod dat (via prijsverlaging) extra vraag zal uitlokken. Deze variant gaat natuurlijk gepaard met minder premie -opbrengsten. Dit zal op een andere wijze (bijvoorbeeld premieverhoging overige werknemers) moeten worden gecompenseerd. Een groter probleem is dat de mogelijkheid legaal te werken zonder te korten op de uitkering de legitimiteit van de sociale zekerheidsregelingen aantast. Werken met loon en daarnaast behoud van de volledige uitkering, staat haaks op de uitgangspunten voor sociale zekerheid. Ook bij minder vergaande defiscaliseringsvormen spelen een aantal problemen, namelijk: 1. afbakening van de branches/sectoren waarop de legalisering betrekking heeft. Welke branches/sectoren behoren tot de markt voor persoonlijke dienstverlening? 2. het openen van een domein van onbelaste betaalde marktactiviteiten kan een aanzuigende werking hebben op activiteiten die wel belast zijn. Dat wil zeggen dat bepaalde activiteiten door werkgevers anders gedefinieerd of geherstructureerd kunnen worden, zodat geprofiteerd kan worden van de vrijstellingen. 3. het gebied waarvoor defiscalisering geldt, vereist controle en is voor de fiscus waarschijnlijk lastig te handhaven. 4. het is moeilijk te verdedigen waarom sommige sectoren vrijstelling van belastingen en premies krijgen en andere arbeidsintensieve sectoren niet. 5. defiscalisering van bepaalde sectoren kan resulteren in concurrentievervalsing en kan zodoende tot verdringing en substitutie van werknemers leiden. 6. derving sociale zekerheidspremies en versmalling van het draagvlak voor premies. Conclusie Het CPB concludeert dat defiscalisering geen aanbeveling verdient. Het kabinet is het met deze conclusie eens. De nadelen zijn erg groot, terwijl als er al positieve werkgelegenheidseffecten voor de
7
markt voor persoonlijke dienstverlening optreden, deze, zeker bij minder vergaande defiscalisering, bescheiden zullen zijn. Premievrije minibanen Bij premievrije minibanen hoeven werknemers op kleine deeltijdbanen geen sociale zekerheidspremies af te dragen. Keerzijde hiervan is dat zij ook geen aanspraak kunnen maken op sociale zekerheid. Aan het CPB is gevraagd de volgende 3 varianten te beoordelen: Variant 1 : Tot 50% van het wettelijk minimumloon (€632,-) hoeven werknemers geen premies werknemersverzekeringen te betalen en zijn ze ook niet verzekerd en tussen 50% en 100% WML geldt een glijdende schaal. Na 100% WML volledige premie -afdracht sociale zekerheid ; Variant 2: Tot 70% WML geen afdracht werknemerspremies sociale zekerheid; 70%-100% WML glijdende schaal; Na 100% volledige afdracht; Variant 3: Idem variant 1 en voor de inlener die gebruik maakt van reguliere schoonmaakdiensten geldt een belastingaftrek. Uit tabel 2 blijkt dat het arbeidsaanbod in personen toeneemt, maar in uren daalt. De belangrijkste reden hiervoor is dat deze varianten neerkomen op een relatief hoge arbeidskorting voor personen met een laag inkomen. Om op hetzelfde eindloon uit te komen hoeven deze personen minder uren te werken. Tabel 2 Arbeidsaanbodeffecten van variant 1 en 2 % verandering Variant 1 Arbeidsaanbod in personen + 1,2 Arbeidsaanbod in uren - 0,5 + 0,7 • Waarvan partners Bron: CPB, 2005.
Variant 2 + 1,6 - 0,7 + 1,0
De CPB-conclusies zijn in lijn met de resultaten die in Duitsland met de mini-jobs worden bereikt. Steiner en Wröhlich van het Deutsche Institut Wirtschaftsforschung9 komen op basis van een microsimulatie tot de volgende conclusies ten aanzien van de Duitse mini-jobs: • Weliswaar neemt de werkgelegenheid toe met 50.000 personen (in fulltime equivalenten 35.000), maar gemeten in uren daalt deze. Dit komt vooral doordat mensen met een voltijdbaan minder gaan werken. Het netto werkgelegenheidseffect is zodoende negatief. • De mini-jobs zijn voor uitkeringontvangers financieel niet lonend (armoedeval). Hierdoor dragen deze kleine baantjes niet bij aan vermindering van het totaal aantal uitkeringen, terwijl juist de uitkeringontvangers doelgroep van de regeling zijn. • Verwacht werd dat de mini-jobs zwart werk zouden verminderen. Een duidelijk positief effect blijft echter uit. Voor variant 3 wordt verwezen naar de CPB-nota. Zelfs als alle afnemers vallen onder het hoogste marginale tarief van 52 procent is er geen sprake van werkgelegenheidsgroei, noch van omzetting van zwarte werkgelegenheid in witte werkgelegenheid, noch van meer ruimte aan de bovenkant van de arbeidsmarkt. De kosten van de varianten die aan het CPB zijn voorgelegd, zijn hoog; dat wil zeggen in vergelijking met de werkgelegenheidsopbrengsten. Variant 1 kost €686 miljoen en variant 2 per saldo €957 9
V. Steiner en K. Whröhlich, Work Incentives and Labor Supply Effects of the ‘Mini-jobs Reform’in Germany, DIW Berlin, Discussion Papers 438, Berlijn, september 2004.
8
miljoen. Het CPB is van budgetneutraliteit uitgegaan, zodat ex ante geen compenserende ombuigingen of lastenverzwaringen elders nodig zijn. In werkelijkheid echter, is het beeld ongunstiger. Werknemers met kleine inkomens doen namelijk minder vaak beroep op sociale zekerheidsuitkeringen en betalen zodoende teveel premie in verhouding tot de verstrekte uitkeringen. Dit betekent dat extra ombuigingen en/of premie -verhogingen nodig zijn om deze varianten budgetneutraal uit te voeren. Conclusie De drie varianten leveren amper extra werkgelegenheid op. Bezien vanuit het doel de werkgelegenheid in de markt voor persoonlijke dienstverlening te vergroten, is toepassing van (een van) deze varianten niet zinvol. Echter, het kabinet heeft in 2003 besloten tot een heroverweging van het bereik en de afbakening van de personenkring (de doelgroep) van de Ziektewet (ZW), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Werkloosheidswet (WW). SZW en FIN kijken momenteel gemeenschappelijk hoe dit ingevuld moet worden. Van de heroverweging maken de minijobs onderdeel uit. Door de minister van SZW is toegezegd dat de Tweede Kamer vóór 1 december 2005 een kabinetsstandpunt zal ontvangen. Dit betekent dus dat vooralsnog geen uitspraak gedaan kan worden over al dan niet de invoering van premie -vrije mini-jobs. Fiscale afdracht voor huishoudens en dienstencheques Een belastingaftrek voor de gebruikers van persoonlijke diensten stimuleert de vraag naar persoonlijke diensten. Een combinatie van deze variant met een subsidie op arbeid voor werkgevers, levert de dienstencheque op. De dienstencheque is een middel voor inkoop van huishoudelijke hulp die betaling van het salaris en sociale lasten regelt. Aan het CPB zijn drie varianten voorgelegd met de vraag deze te beoordelen: • Variant 1: De huidige RSP en een subsidie van 30 procent van de totale kosten voor de inlener die gebruik maakt van reguliere schoonmaakdiensten. • Variant 2: De formele kostprijs is circa €20,- per uur , terwijl de gemiddelde prijs op de zwarte markt circa €8,30 per uur is. De gemiddelde maximale prijs die niet-gebruikers bereid zijn te betalen is €7,80 per uur. Stel de inlener krijgt een subsidie van 40 procent van de kostprijs, zodat de prijs voor de inlener niet €20,- maar €12,- per uur wordt. • Variant 3: idem 2 maar subsidie 50 procent (prijs op de formele markt dus €10,- ) Uit de CPB-nota (zie bijlage) blijkt dat alle drie varianten weinig opleveren. In variant 1 wordt wel het verschil tussen de marktprijs en de zwarte prijs bijna volledig geneutraliseerd. Echter, omdat, zoals eerder bij de RSP is aangegeven, de (financiële) positie van witte werk(st)ers niet verbetert, zal volgens het CPB hun arbeidsaanbod niet groter worden. Hierdoor blijven de aanbodtekorten bestaan waardoor ook aan de vraag naar persoonlijke diensten niet kan worden voldaan. De totale kosten van de drie varianten zijn moeilijk vast te stellen. Het grootste probleem is vaststelling van het aantal huishoudens dat over zal stappen op een witte werkster. Ter illustratie zijn de maximale kosten van de varianten berekend ervan uitgaande dat alle zwarte arbeid omgezet wordt in witte arbeid en geen verdere groei plaatsvindt: • Volgens SEOR zijn er ruim 1,2 miljoen huishoudens die gemiddeld voor 3,4 uur per week een huishoudelijke hulp gebruiken. De totale omvang is zodoende 4,3 miljoen uren per week; goed voor minimaal 120.000 voltijd banen. De gemiddelde prijs per uur is circa € 8,-. Stel nu dat gemiddeld 45 weken per jaar gebruik wordt gemaakt van de schoonmaakhulp. De totale bestedingen zijn dan 1,55 10 miljard euro per jaar. Bij een subsidie van 30 procent voor de inlener (variant 1) bedragen de totale kosten voor de overheid € 465 miljoen. De kosten voor de varianten 10
Dit is de som van 45 (weken) *4,3 (miljoen uren per week) *8 (euro per uur).
9
2 en 3 zijn € 620 miljoen respectievelijk € 775 miljoen. Deze drie varianten zijn vormen van een fiscale afdracht voor huishoudens. Indien zij gecombineerd worden met een subsidie voor werkgevers, is sprake van een dienstencheque. Uit deze rekensom blijkt dat de kosten van een fiscale afdracht voor huishoudens conform de drie beschreven varianten hoog (kunnen) zijn; zij variëren tussen de €465 en €775 miljoen. Indien de fiscale afdracht wordt gecombineerd met de RSP (zie paragraaf 3.2) worden de kosten nog veel hoger. Indien uitgegaan wordt van omzetting van alle zwart werk in wit werk dan variëren de maximale kosten van de beschreven (combinatie )varianten tussen de ruim €2,2 miljard en circa € 2,6 miljard per jaar.11 Het CPB heeft geen berekening gemaakt van de werkgelegenheidseffecten van de dienstencheques conform de hierboven beschreven varianten. Kijkend naar de resultaten van de Belgische dienstencheques, dan zijn de werkgelegenheidseffecten substantieel. Volgens ramingen zal de Belgische dienstencheque 25.000 banen van 24 uur opleveren. Dit aantal is aanzienlijk, maar voor de kosten geldt dit ook. Omgerekend naar voltijdbanen (van 36 uur), kost een extra baan ruim € 32.000. Conclusie Tegen deze achtergrond acht het kabinet dienstencheques niet wenselijk. Het aantal extra banen dat bereikt kan worden weegt niet op tegen de totale kosten. 3.3 Verbeterde aansluiting en formalisering van vraag en aanbod Bemiddeling Vraag naar en aanbod van persoonlijke dienstverlening in het huishouden, klussen in/om huis en (in mindere mate) de kinderopvang wordt zelden kenbaar gemaakt bij het CWI. Meestal wordt gebruik gemaakt van prikborden bij supermarkten, regionale kranten en informele kanalen. De faciliteiten van CWI (werk.nl, prikborden) zijn ook voor vraag naar en aanbod van persoonlijke dienstverlening (gratis) beschikbaar. Dit gegeven is bij weinig aanbieders en vragers van dit soort diensten bekend. Er zijn diverse redenen voor het niet benutten van de faciliteiten van CWI: naast onbekendheid van de (gratis) beschikbaarheid van de diensten van CWI kan de beeldvorming (vermoeden van bureaucratisch proces), vrees voor ontdekking van zwart/grijs werk en de macht der gewoonte (voor wat betreft het gebruik van zoekkanalen) een rol spelen. Conclusie Ter bevordering van de bemiddeling van vraag en aanbod van persoonlijke dienstverlening is met het CWI afgesproken dat zij de komende tijd in haar reguliere PR-activiteiten aandacht geven aan het feit dat de faciliteiten van CWI ook voor vragers en aanbieders van persoonlijke diensten (gratis) ter beschikking staan. Daarbij zal worden aangegeven dat het melden van een vraag of een aanbod geen zware bureaucratische aangelegenheid is. Door plaatsing op werk.nl of fysieke prikborden wordt de transparantie voor beide partijen bevorderd. Verder zal CWI zelf matchingsactiviteiten (op verzoek) ondernemen. Controle en sancties Een groot deel van de werkgelegenheid in de markt voor persoonlijke dienstverlening vindt plaats in het zwarte circuit. Om het aandeel zwart werk te verminderen zijn volgens SEOR intensivering van controle en sancties absoluut cruciaal. Bij het bestrijden van zwart werk gaat het vooral om het 11
120.000 * € 15.000 (RSP-subsidie) + subsidie inlener.
10
aanpakken van personen die met een uitkering frauderen. Dit levert niet veel op in termen van werkgelegenheid, maar wel op het terrein van draagvlak omdat uitkeringsfraude de legitimiteit van de sociale zekerheidsvoorzieningen aantast. Het kabinet deelt de opvatting van SEOR dat controle en sancties noodzakelijk zijn om zwart werk tegen te gaan. Deze moeten vooral op lokaal/regionaal niveau plaatsvinden, omdat ze op deze niveau’s effectiever kunnen worden opgepakt. Bovendien slaat de financiële opbrengst van vermindering van uitkeringfraude neer op het lokaal niveau (gemeenten). Diverse gemeenten zijn volop bezig, vaak op innovatieve wijze en met succes, misbruik van uitkeringen terug te dringen. Via het ontstaan van een groter effectie f arbeidsaanbod kan werkgelegenheidswinst worden geboekt op macro-niveau (zie paragraaf 3.2). Op landelijk niveau is de aanpak van illegale tewerkstelling aangescherpt: vanaf 1 januari 2005 voert de Arbeidsinspectie een lik-op-stuk-beleid voor werkgevers die illegalen in dienst hebben. Ook zijn de boetes sinds begin dit jaar verhoogd: van circa €900 naar €8000 per illegale werknemer voor ondernemingen en €4000 per illegale werknemer voor particulieren. Van een strengere aanpak van illegale tewerkstelling profiteert de markt voor persoonlijke die nsten in het algemeen en de schoonmaak- en bouwsector in het bijzonder. Bekend is namelijk dat in de schoonmaak en bouw veel illegalen werken en particulieren veel klussen in en om het huis door illegalen laten uitvoeren. Momenteel wordt bij circa 15 tot 25 procent van de bedrijven die worden gecontroleerd een overtreding met betrekking tot illegale arbeid geconstateerd. Het kabinet stelt zich ten doel dit percentage in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen in 2008 terug te brengen tot minder dan 15 procent in diverse sectoren waaronder de schoonmaaksector en bouw. Conclusie Op lokaal/regionaal niveau en landelijk niveau wordt al volop - en succesvol - ingezet op bestrijding van uitkeringsfraude en tewerkstelling van illegalen. Van deze activiteiten profiteert de hele economie. 3.4 Fiscale stimulansen Twee generieke beleidsopties die op het terrein van fiscale stimulering van de markt voor persoonlijke dienstverlening voorhanden zijn, betreffen de arbeidskorting en de algemene heffingskorting van de niet werkende partner. Arbeidskorting De arbeidskorting komt alleen toe aan werkenden. Hierdoor wordt de overgang van inactiviteit naar betaald werk financieel aantrekkelijker. Vooral niet-werkende partners van kostwinners worden aangemoedigd te gaan participeren omdat het loonverschil tussen arbeidsdeelname en non-participatie groter wordt. De toegenomen prikkel om de arbeidsmarkt te betreden vergroot dan ook het arbeidsaanbod. De arbeidskorting geldt alleen voor werk op de witte markt. Hierdoor kan deze mogelijk ook bijdragen aan het witten van een deel van de werkzaamheden in het informele circuit. In de kabinetsreactie van maart jl. is aangegeven dat het kabinet een extra verhoging van de arbeidskorting ten behoeve van de markt voor persoonlijke dienstverlening niet wenselijk acht. Een belangrijke reden is dat de arbeidskorting een instrument is gericht op vergroting van het effectieve arbeidsaanbod van personen met een uitkering via vermindering van de armoedeval. De problematiek van de armoedeval speelt in de hele economie. Bij vermindering ervan via o.a. de in deze kabinetsperiode doorgevoerde verhogingen van de arbeidskorting profiteren alle sectoren en branches waaronder de markt voor persoonlijke dienstverlening.
11
Algemene heffingskorting voor de niet-werkende partner Het kabinet is niet voornemens om ten behoeve van de markt voor persoonlijke dienstverlening de algemene heffingskorting voor de niet-werkende partner af te schaffen. 3.5 Bevordering zelfstandig ondernemerschap Ondernemerschap kan een goed alternatief zijn voor werknemerschap. In beide gevallen wordt actief deelgenomen aan het arbeidsproces. Er zijn diverse vormen van ondernemerschap, zoals franchising, maatschappen, coöperaties, zelfstandig ondernemerschap (zonder personeel; ZZP-schap) en samenwerkingsverbanden van zelfstandigen (zonder personeel). In deze paragraaf staan de starters centraal. Dat wil zeggen personen die een eigen bedrijf opzetten al dan niet via een franchiseconstructie. Franchising is een vorm van intensieve samenwerking tussen zelfstandige ondernemers waarbij de franchisegever een compleet ondernemingsconcept (formule) ter beschikking stelt aan de franchisenemer. Dit ondernemingsconcept kan bijvoorbeeld een bekend merk zijn. De franchisenemer mag dat merk gebruiken en betaalt daarvoor een bepaald gedeelte van zijn omzet. Beide partijen hebben zo een voordeel. De franchisegever kan sneller en zonder grote investeringen uitbreiden. De franchisenemer kan als zelfstandig ondernemer aan de slag en loopt aanzienlijk minder risico dan wanneer hij een eigen bedrijf zou starten. Doorgaans krijgt de franchisenemer van de franchisegever ondersteuning op diverse gebieden, zoals bij het werven van cliënten, de boekhouding, opmaken van het jaarverslag en de administratie. Van franchising wordt gebruik gemaakt op diverse onderdelen van de markt voor persoonlijke dienstverlening. In de kinderopvang (met name kleinschalige opvang en gastouderopvang) blijkt dat franchising rendabel kan zijn. 12 Een ander voorbeeld van franchising in de kleinschalige kinderopvang is het concept van de Stichting Thuishuis. Deze franchiseformule hanteert richtlijnen en kwaliteitsnormen binnen het wettelijk kader voor kinderopvang (meestal gastouderopvang) waaraan de franchisenemers (meestal als gastouder) moeten voldoen: gastouders worden pas toegelaten na een selectieprocedure en het volgen van een specifieke opleiding. Voor kinderopvang ziet het kabinet verdere ontwikkeling van franchising als een goede optie om de witte markt te stimuleren: franchising maakt een formeel aanbod van kinderopvang in vooral kleinere kernen eenvoudiger. Het kabinet is van mening dat de Wet Kinderopvang goede mogelijkheden biedt om kinderopvang via een franchiseformule (opvang in kindercentra of gastouderopvang) een impuls te geven. Bij ondernemerschap op de markt voor persoonlijke dienstverlening blijkt (o.a. uit diverse projecten) dat knelpunten vooral liggen op de gebieden prijszetting (concurrentie met de informele markt) en vertrouwen. Franchising kan helpen bij het oplossen van deze problemen: kostenverlaging door schaalvoordelen en verhoging van vertrouwen in dienstenaanbieders via de opbouw van bekende franchisemerken die strenge kwaliteitsnormen hanteren. Voor gespecialiseerde klussen lijkt franchising geen aantrekkelijke optie om de markt voor persoonlijke diensten te stimuleren: deze markt bestaat immers al voornamelijk uit formeel aanbod. In welke mate personen in de markt voor persoonlijke dienstverlening willen gaan werken als zelfstandig ondernemer, is nie t bekend. Niettemin is het aannemelijk dat problemen op financieel
12
Een voorbeeld betreft het franchising-concept “Kate en Harry” voor kinderonthaalhuizen: www.kate-en harry.nl. De franchisenemer verplicht zich te houden aan de kwaliteitscriteria van Kate&Harry; de franchisegever verzorgt diensten op het gebied van publiciteit, werving en administratie.
12
terrein in deze markt beperkt zullen zijn; dat wil zeggen minder dan bij het opzetten van een bedrijf in andere sectoren. Deze lage toetredingsdrempel maakt het evenwel ook relatief gemakkelijk dergelijke werkzaamheden in het zwarte circuit uit te voeren. In de transportsector bijvoorbeeld, heeft de starter een vrachtauto nodig en zodoende een fors startkapitaal, maar voor iemand die als klusjesman wil starten zijn de benodigde financiële middelen gering. Hetzelfde geldt voor opvang van kinderen. Relatief weinig geld is nodig als gestart wordt met kinderopvang aan huis. Voorzover extra geld nodig is, kan het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) uitkomst bieden. Op grond van dit besluit kunnen starters bij de gemeente aankloppen voor geld, in de vorm van een periodieke uitkering of een lening. Voor arbeidsgehandicapten bestaat een vergelijkbare regeling bij het UWV. Er zijn diverse problemen, zoals onbekendheid met (sociale zekerheids)regelingen bij uitkeringontvangers en onbekendheid bij CWI, gemeenten en UWV om zelfstandig ondernemerschap als reïntegratie -instrument in te zetten. Andere mogelijke barrieres worden gevormd door onbekendheid met allerlei regels, opstellen van een bedrijfsplan etc., waarmee personen die een bedrijf willen starten worden geconfronteerd. Om zelfstandig ondernemerschap te stimuleren zullen deze knelpunten opgelost moeten worden. Het is echter effectiever deze problemen zoveel mogelijk generiek aan te pakken in plaats van uitsluitend gericht op de markt voor persoonlijke dienstverlening. De reden hiervoor is dat de meeste problemen niet sectorgebonden zijn, maar voor de hele economie gelden. Inmiddels zijn door verschillende partijen diverse activiteiten in gang gezet om ondernemerschap te stimuleren:
•
In de kabinetsreactie staat dat SZW een Project Stimulering Ondernemerschap is gestart. Dit project zal zijn eindresultaten in april 2006 opleveren. Het opsporen van belemmeringen op SZWterrein en het aandragen van oplossingen hiervoor, behoren tot de taak van dit project.
•
De ministeries van EZ, SZW, OCW, VWS en Justitie (V&I) zijn in samenwerking met VNONCW, MKB Nederland en de VNG gestart met het actieplan “Nieuwe Ondernemers”. Het doel van dit plan is meer en betere ondernemers door het versterken van de positie van allochtone ondernemers en het wegnemen van knelpunten die duurzaam ondernemerschap in de weg staan. De activiteiten uit het plan zijn divers. Zo zal er gewerkt worden aan kwaliteitsverbeterin g van de bedrijfsvoering, aansluiting bij reguliere ondernemersnetwerken en branches, aansluiting van onderwijs met ondernemerschap, bevorderen van ondernemerschap onder allochtone vrouwen en jongeren, coaching, inspelen op de behoefte aan bedrijfsopvolging en betere contacten met het bankwezen (kredietverstrekking).
•
Bij het UWV zal er meer aandacht komen voor het starten als zelfstandige vanuit de uitkeringssituatie. Zoals reeds aangegeven is zowel bij het CWI als UWV te weinig aandacht voor de mogelijkheid te starten als zelfstandige vanuit de uitkeringssituatie. SZW voert overleg met het UWV over de belemmeringen die WW’ers en WAO’ers ervaren bij het starten van een eigen bedrijf. Vóór de zomer zal de Tweede Kamer hierover informatie ontvangen.
•
In het kader van het Europese programma EQUAL worden projecten uitgevoerd die gericht zijn op de verbetering van de mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren en die van ondernemerschap. In deze projecten wordt geëxperimenteerd met vernieuwende manieren om personen met een achterstand op de arbeidsmarkt te reactiveren en toe te leiden naar ondernemerschap. De eerste tranche is bijna afgelopen en de best practices worden nu onder de aandacht gebracht van beleidsmakers en –uitvoerders op lokaal, regionaal en rijksniveau. Deze
13
zomer start de tweede tranche van projecten, zowel gericht op verbetering van de combinatiemogelijkheden van arbeid en zorg als op ondernemerschap. De tweede tranche loopt tot eind 2006. •
SZW|dagindeling begeleidt met ESF-3-subsidie kleinschalige lokale projecten die een betere combinatie van arbeid en zorg mogelijk maken. In de derde ronde (2004-2006) richten elf projecten zich op kleinschalig ondernemerschap in de zorg en persoonlijke dienstverlening. De idee is dat ondernemerschap in deze sectoren flexibiliteit kan bieden voor de ondernemer en de taakcombineerder.
•
Vanuit SZW worden gemeenten in de context van de WWB aangespoord om innovatie projecten op zetten voor uitkeringsgerechtigden die in de markt voor persoonlijke dienstverlening aan de slag willen. Via het Innovatieprogramma WWB (IPW) worden die projecten gefaciliteerd en gefinancierd. Gemeenten kunnen daar voor 2005 een beroep op doen door voor 1 juni een project in te dienen.
•
Het MKB Nederland heeft het actieplan “Ondernemen bindt mensen” samengesteld. Dit actieplan is gericht op stimulering van de sociale cohesie in de Nederlandse samenleving. Thema’s zijn ondernemerschap, leren & werken, cultuur & religie. Via dialoog en het zoeken naar concrete projecten met praktische oplossingen probeert MKB Nederland bij te dragen aan genoemde thema’s.
•
VNO-NCW streeft ernaar allochtone ondernemers in de regionale ondernemersnetwerken te krijgen. Bedoeling is een generiek netwerk tot stand te brengen, waarmee kennis kan worden gedeeld, expertise kan worden gehaald en faciliteiten kunnen worden geboden. Ook is VNO-NCW in gesprek met banken en andere instanties om het voor allochtone ondernemers makkelijker te maken om aan startkapitaal te komen. VNO-NCW zorgt tevens in samenwerking met De Baak voor cursussen voor startende ondernemers.
Ook op lokaal/regionaal niveau zien we steeds meer activiteiten gericht op stimulering van zelfstandig ondernemerschap. Vooral de oprichting van Ondernemershuizen (doorgaans het initiatief van de gemeente) is interessant, omdat diverse Ondernemershuizen al hebben geleid tot de start van bedrijven. Ondernemershuizen zijn netwerkorganisaties die laagdrempelig zijn en volledig vraaggestuurd werken, met als kern: • Persoonlijke begeleiding van starters en verder gevorderde ondernemers, waarbij zij inhoud en tempo bepalen; • Organiseren van klantgerichte samenwerking tussen de verschillende organisaties ten behoeve van deze doelgroep; • Signaleren van knelpunten en kansen op het gebied van het ondernemerschap naar de lokale overheid. Bijvoorbeeld op het vlak van buurt- en wijkinitiatieven, bedrijfshuisvesting en financiering. Conclusie Het terrein van ondernemerschap is volop in beweging. Op alle niveaus zijn activiteiten in gang gezet. Specifieke initiatieven voor uitsluitend starters op de markt voor persoonlijke dienstverlening acht het kabinet op dit moment niet nodig.
14
4. Slot De doelstellingen die met stimulering van de markt voor persoonlijke dienstverlening worden nagestreefd, liggen ver uit elkaar en de beleidsopties zijn soms zelfs tegenstrijdig. Positieve resultaten met betrekking tot de drie doelstellingen kunnen alleen tegelijkertijd worden bereikt door meerdere beleidsvarianten gelijktijdig in te zetten. Activering Op het punt van activering is met het RWI-advies Omdat iedereen nodig is, een principiële doorbraak bereikt. Er is een breed maatschappelijk draagvlak ontstaan voor het principe dat van personen met een uitkering een tegenprestatie mag worden verwacht, in de zin van maatschappelijke participatie, arbeidsdeelname of studie. Activering vergroot het effectieve aanbod van personen met een uitkering, waarvan sectoren met personeelstekorten -zoals de particuliere schoonmaaksector- zullen profiteren. Bovendien maakt een toename van het arbeidsaanbod loonmatiging mogelijk. Ook dit komt ten goede aan de werkgelegenheid (in de markt voor persoonlijke dienstverlening). De leerwerktrajecten die door het RWI worden voorgesteld, bieden bedrijven uit de markt voor persoonlijke dienstverlening de mogelijkhe id personeelstekorten op te vullen. Bovendien krijgen zij op deze wijze een relatief goedkope arbeidskracht gedurende tenminste 2 jaar. Werkgevers- en werknemerslasten De werkgevers- en werknemerslasten spelen vooral een rol in die delen van de markt voor persoonlijke dienstverlening waar veel zwart wordt gewerkt. Het betreft vooral de schoonmaaksector. De RSP verlaagt de loonkosten voor werkgevers, maar doet niets voor de werknemers, waardoor deze sector financieel niet aantrekkelijk is voor personen met een uitkering. Indien de werkgever ervoor kiest een deel van de RSP -subsidie door te geven aan de werknemers, stijgen de loonkosten waardoor niet geconcurreerd kan worden met het zwarte circuit. Derhalve is besloten de RSP niet voort te zetten. Een fiscale afdracht voor huishoudens die gebruik maken van persoonlijke diensten, zal de vraag naar persoonlijke diensten vergroten. Niettemin is het de verwachting dat de hogere vraag nauwelijks extra werkgelegenheid zal genereren. Lage positieve werkgelegenheidseffecten gaan gepaard met hoge kosten van de fiscale afdracht. Positieve welvaartseffecten blijven uit volgens het CPB. Dit is een reden waarom een fiscale afdracht.geen goede optie is. Het kabinet is van mening dat de CPB-notitie voldoende aangeeft dat voor de Nederlandse situatie dienstencheques niet wenselijk zijn. Ook hiervoor geldt dat de eventuele werkgelegenheidswinst bescheiden is in verhouding tot de kosten. Over premievrije mini-jobs is aangegeven dat de Tweede Kamer hierover vóór 1 december 2005 zal worden geïnformeerd. Verbetering aansluiting en formalisering vraag en aanbod De markt voor persoonlijke dienstverlening is onvoldoende transparant. Om hierin verbetering te brengen zal CWI in zijn gebruikelijke PR de aandacht vestigen op haar gratis diensten op dit terrein. Dat wil zeggen vraag en aanbod van persoonlijke dienstverlening meer onder de aandacht brengen bij burgers. Dit zal bijdragen aan de transacties die door hun “onzichtbaarheid” nu niet plaatsvinden. Ook wordt de markt voor persoonlijke dienstverlening geholpen met activiteiten die zwart werk terug dringen. Vooral controle en sancties zijn in dit kader onmisbaar. Het kabinet is verheugd dat lokale partijen er steeds beter in slagen uitkeringfraudeurs op te pakken. Vooralsnog acht het kabinet extra geld voor het opsporen van uitkeringfraudeurs niet nodig, maar wacht liever af wat de resultaten zullen zijn van de acties op lokaal/regionaal niveau en de aanscherping van het beleid gericht op illegale tewerkstelling (per 1 ja nuari 2005). Bij dit laatste heeft het kabinet zich ten doel gesteld het aantal
15
bedrijven dat zich schuldig maakt aan illegale tewerkstelling binnen enkele jaren terug te dringen met circa 10%- tot 15%-procent. Fiscale stimulansen Het kabinet is niet voornemens om ten behoeve van stimulering van de markt voor persoonlijke dienstverlening de algemene heffingskorting voor de niet-werkende partner af te schaffen. Evenmin acht het kabinet extra verhogingen van de arbeidskorting nodig. Gedurende deze kabinetsperiode wordt namelijk de arbeidskorting al verschillende malen verhoogd. Van deze verhoging profiteren alle sectoren die met personeelstekorten kampen; dus ook de markt voor persoonlijke dienstverlening. Zelfstandig ondernemerschap Het kabinet is verheugd met alle initiatieven die in gang zijn gezet om zelfstandig ondernemerschap te bevorderen. Deze initiatieven zijn waarneembaar op alle niveaus; dat wil zeggen initiatieven van de centrale overheid, sociale partners en lokale organisaties. De opbrengst van al deze activiteiten is nog onduidelijk. Dit is een belangrijke reden waarom het kabinet extra stimulansen gericht op stimulering van zelfstandig ondernemerschap op de markt voor persoonlijke dienstverlening, op dit moment niet nodig acht. Belangrijk is ook welke knelpunten de Projectgroep Stimulering Ondernemerschap tegenkomt en hoe deze opgelost kunnen worden. Zelfstandig ondernemerschap blijft zodoende een thema voor het kabinet dat voorlopig veel aandacht zal genieten
0-0-0-0
16