De levensbeschouwelijke dimensie van de organisatie-identiteit Carlo Loots en Colette Schaumont
In dit artikel willen we blijven stilstaan bij de levensbeschouwelijke dimensie van de organisatie-identiteit1. In een andere bijdrage van ons jaarboek hebben we geschetst waarin de identiteit van de organisatie zichtbaar wordt en hoe ze uit het samenspel van een aantal constituerende elementen wordt gevormd.2 Binnen de christelijk geïnspireerde organisaties is net deze dimensie van de identiteit vanuit de tijdsgeest erg onder druk komen te staan en velen weten er geen raad mee. Zo merken we dat men binnen de salesiaanse organisaties over het algemeen weinig moeite heeft met de salesiaanse identiteit vanuit een pedagogisch perspectief. Men herkent zich nog steeds in de jongerengerichte, integrale opvoedingsaanpak en -stijl van Don Bosco en wil ook in deze lijn voort werken. Waar het gaat om de christelijke dimensie van deze identiteit blijkt deze identificatie, net als in vele andere christelijk geïnspireerde organisaties, plots veel moeilijker te lukken. Velen voelen zich niet verwant met deze dimensie. Waar men rond de pedagogie vrij makkelijk een levendige uitwisseling kan uitlokken, stokt het gesprek als de christelijke dimensie op tafel komt. Men beschikt over te weinig taal en ervaring waarop men op dat moment kan terugvallen. De facto wordt de salesiaanse identiteit vaak verengd tot haar pedagogische, mensgerichte dimensie. Identiteit is een dynamisch begrip. Het is niet ondenkbaar dat men, al dan niet bewust, gaandeweg een van de constituerende elementen van de identiteit loslaat. In dit artikel willen we er voor pleiten om hierover op zijn minst bewuster na te denken. Wat zijn we kwijt als deze dimensie van onze identiteit overboord gezet is en willen we dat? Op welk moment is dit loslaten een feit? Wat is met andere woorden de ondergrens om nog over een christelijk geïnspireerde identiteit te spreken? Wat moet er gebeuren als we deze dimensie toch willen behouden en opnieuw als een bron van inspiratie willen inzetten? Welke impact kan ze zo hebben op de andere dimensies van de organisatie-identiteit? Deze vragen willen we in dit artikel stapsgewijs verkennen.
1 Dit artikel werd met toestemming van de auteurs overgenomen uit het jaarboek van de dienst Don Bosco Vorming & Animatie: LOOTS, C., SCHAUMONT, C., (Red.), Samen identiteit ontwikkelen. Een salesiaans perspectief, Sint-Pieters-Woluwe, Don Bosco Centrale, 2009. De redactie wil hierbij dankbaarheid uiten voor deze vorm van samenwerking. 2 LOOTS, C., Identiteit in de praktijk, in Samen identiteit ontwikkelen, p. 33-50.
Pastorale Perspectieven Nr. 147 - 2010/2
59
I DON BOSCO EN DE SALESIAANSE IDENTITEIT In onze verkenning van dit thema lijkt het ons zinvol om in eerste instantie kort even terug te keren naar de oorspronkelijke ervaring die aan de basis ligt van de salesiaanse identiteit. Deze identiteit kreeg gestalte in het project dat Don Bosco samen met anderen voor jongeren uitbouwde in het Oratorio van Valdocco. Hoe werd toen de verhouding beleefd tussen de pedagogische en levensbeschouwelijke dimensie van dit project? We kunnen dit vrij simpel benoemen vanuit de slagzin die in Don Bosco’s kamer hing in Valdocco: ‘da mihi animas, caetere tolle’, geef mij de zielen, de rest mag je houden. Het ging Don Bosco in de eerste plaats om de ‘ziel’ van de jongere. Opvoeding was voor hem een instrument om de jongere in staat te stellen zijn ‘ziel’ te redden. Wat aan deze betrachting ten gronde lag was de overtuiging dat God de mens als een vrij wezen geschapen heeft en de mens roept om zijn diepste kern, ‘beeld van God’ zijn, te realiseren. Elke mens vindt dus zijn oorsprong en bestemming in God maar moet ook aan dit proces meewerken. Sterker nog, de mens is er zelf verantwoordelijk voor of hij deze roeping al dan niet waarmaakt en zijn ziel redt of verloren laat gaan. Gegrepen door de ernst van dit uitgangspunt zette Don Bosco alles op alles om de kwetsbare groep jongeren die hij in Turijn ontmoette toe te rusten om die verantwoordelijkheid op te nemen en hun diepste roeping te voltrekken. Als priester beleefde hij op dit vlak de ‘zielzorg’ op een heel radicale manier. De pedagogische aanpak en de stijl die hij gebruikte, kwamen voor hem in die zin op de tweede
60
plaats nl. dat zij de uitgelezen instrumenten bleken te zijn om deze zielzorg te dienen. Geïnspireerd door het evangelie en vanuit zijn jarenlange ervaring in het werken met jongeren kristalliseerde hij zijn aanpak uit tot wat hij later zelf ‘het preventief systeem’ ging noemen. Maar het daarmee te bereiken doel primeerde. In de salesiaanse identiteit die hij opbouwde was de levensbeschouwelijke dimensie dus het fundament en de bestaansreden van de pedagogische dimensie. Dit besef roept wel vragen op nu men constateert dat binnen de salesiaanse werken, zoals in zoveel andere christelijk geïnspireerde organisaties, de salesiaanse identiteit, al dan niet bewust, gaandeweg ontkoppeld wordt van haar levensbeschouwelijke dimensie. Uiteindelijk leidt dat tot een breuk met de traditie of op zijn minst tot een reductie van die traditie tot iets wat oorspronkelijk slechts in dienst stond van haar kernbetrachting. Kan men dan nog wel echt spreken van een salesiaanse identiteit?
II DE INNERLIJKE RIJKDOM VAN DE CHRISTELIJKE TRADITIE Naast de bedenking of we niet de kern van de salesiaanse traditie uithollen door haar levensbeschouwelijke dimensie tussen haakjes te zetten, zijn er ook argumenten vanuit de christelijke traditie zelf om zich tot deze traditie te blijven verhouden en deze verhouding nieuw leven in te blazen. Het christendom vertrekt vanuit een fascinerende paradox die verbonden is met het geloof in de incarnatie: de vermenselijking
De levensbeschouwelijke dimensie van de organisatie-identiteit
De levensbeschouwelijke dimensie van de organisatie-identiteit
van God omwille van de vergoddelijking van de mens.3 Het Da mihi animas van Don Bosco die aan deze christelijke traditie een eigen vertaling gaf, sluit hierbij aan. Jezus zegt zelf over zijn menswording: ‘ik ben gekomen om hun leven te geven in al zijn volheid’ (Joh10,10). De blijde boodschap is dus het leven dat gegeven wordt in al zijn volheid en roept ons op mensen van het leven te zijn die leven geven. Omdat God eerst komt, komt de mens eerst. De centrale vraag is niet of het geloof relevant is en of geloof en wereld nog met elkaar te verbinden zijn. De centrale vraag is: ‘hoe zullen we mens zijn?’ Het is deze vraag waarover het evangelie voortdurend spreekt. Zich verhouden tot de christelijke traditie is dus in wezen zich verhouden tot deze vraag en betreft het zich voortdurend laten wegroepen uit systemen en zekerheden om op zoek te gaan naar (vol) leven, een beweging die we steeds weer aantreffen in de Bijbel.4 De vraag ‘hoe zal ik mens zijn’ kan niet rationeel beantwoord worden. Zo’n levensvraag kan alleen geleefd worden. De werkwoorden die daarbij passen zijn eerder zoekend en tastend dan ponerend. Wat we wel kunnen is vanuit de lange traditie waarin deze vraag door mensen telkens opnieuw gesteld en geleefd is, een aantal bakens benoemen zonder daarin volledig te willen zijn - die
telkens weer opduiken in hun verhaal.5 Wat daarbij ondermeer naar boven komt is dat de mens altijd verweven is in een netwerk van relaties. Hij is niet de maat van alle dingen. Het leven en de werkelijkheid zijn gegeven. Hun verhaal spreekt over het ‘heil’ van de mens. Dat wil zeggen: het gaat om de ‘heling’ en bevrijding van de gehele mens, tot in zijn lichamelijkheid. Voor deze traditie is elke mens uniek en als dusdanig ‘beeld van God’. In deze traditie hoef ik geen held te zijn. Ik ben mens en geen ‘god’. Problemen komen er precies wanneer ik mij als goddelijk beschouw en mij zo ga gedragen. Mensen hebben het recht om te falen. Deze visie kan ons bevrijden van overspannen verwachtingen. De Bijbelse traditie spreekt van lijden en opstanding. Geen Pasen zonder Golgotha, geen beloofde land zonder woestijn. De vraag naar het waarom van het lijden wordt door de Bijbel niet theoretisch opgelost. Praktische solidariteit is het enige antwoord, zoals Jezus zelf heeft voorgedaan. De Bijbel geeft een eigen invulling van rechtvaardigheid: het is recht doen
De centrale vraag is: ‘hoe zullen we mens zijn?’ Het is deze vraag waarover het evangelie voortdurend spreekt.
3 Zie: RAES, P., Geloven in katholiek onderwijs. Over opvoeden en onderwijzen in christelijk perspectief, Kapellen, Pelckmans, 2009, p. 20-85. 4 Zie: VAN DER VLOET, M., Vol leven en de levengevende relatie. Over christelijke individuatie en goddelijke zachtheid, Leuven, Katholieke Universiteit. Faculteit Godgeleerdheid, 2009, Masterproef tot het behalen van de graad van Master in de godgeleerdheid en de godsdienstwetenschappen, p. 8-13. 5 Zie: MALFLIET, P., Christelijke identiteit en beweging? Grondgedachten ter bespreking, Brussel, Interdiocesaan Pastoraal Beraad, 2004, Forum/174, nr. 10-12.
Pastorale Perspectieven Nr. 147 - 2010/2
61
aan de anderen en in het bijzonder aan diegenen die niet voor hun eigen belang kunnen opkomen. God is een rechtvaardige God in zijn partijdigheid. De ‘voorkeursoptie voor de armen’ loopt als een rode draad door heel de Schrift. Het uiteindelijke criterium is, naar de parabel in Mt 25: ‘Wat je aan de minsten van de mijnen hebt gedaan, heb je aan Mij gedaan.’ Al die bakens kunnen ons oriënteren als we in de lijn van het evangelie op zoek zijn naar het antwoord op de vraag: ‘Hoe zal ik mens zijn?’ Natuurlijk zijn die bakens niet exclusief christelijk. Je hoeft geen christen te zijn om ze te ontdekken als waardevol en er je leven op af te stemmen. Ook vanuit andere overtuigingen of levensbeschouwelijke tradities wordt gezocht naar een antwoord op de vraag hoe je je menszijn gestalte kunt geven. We pleiten ervoor om de specificiteit van de identiteit van een organisatie niet te benaderen vanuit de uniciteit. Dat wil zeggen, vanuit waarin ze uniek is en van anderen verschilt. Ook elementen waarin men overeenkomt met een andere levensbeschouwelijke identiteit kunnen constituerend zijn voor de christelijke identiteit. Dat vormt trouwens een interessant uitgangspunt voor de dialoog. De christelijke eigenheid zit voornamelijk in het geloof dat in Jezus God zelf mens geworden is en zichzelf zo als weg naar het ‘volle’ mens worden presenteert. Daarbij is Jezus meer dan een model. Hij is een tochtgenoot. De menswording van God voltrekt zich telkens opnieuw. Het evangelie is een
brief, gericht aan elk van ons die zijn betekenis ontsluit wanneer we hem op ons eigen leven betrekken.6 De kern van het christendom is met andere woorden geen leer, maar een relatie van waaruit je leeft. De ultieme toetssteen van haar validiteit en zinvolheid is uiteindelijk de praxis: de boom herken je aan zijn vruchten. Een organisatie die haar christelijke identiteit wil bewaren en doorgeven staat voor twee grote uitdagingen. Ten eerste: haar identiteit voltrekken tot in haar praxis en zo daadwerkelijk tonen dat dit een levengevende identiteit is. Ten tweede: de mensen die deel uitmaken van de organisatie uitdagen met Christus in relatie te treden. De innerlijke rijkdom van het evangelie (Blijde Boodschap) ontsluit zich immers pas vanuit deze relatie. Ze roept mensen telkens weg vanuit hun zekerheden tot leven. We komen later op deze tweede uitdaging nog terug.
III IDENTITEIT EN DE CHRISTELIJKE/ SALESIAANSE TRADITIE: DRIE VRAGEN Wie de identiteit van een organisatie wil verbinden met de christelijke/salesiaanse traditie, plaatst zichzelf in een spanningsveld van mogelijkheden. Afsluitend willen we dit spanningsveld, deze speelruimte van mogelijkheden verkennen door drie vragen aan de orde te stellen: (1) waarom een verbinding met de christelijke/salesiaanse traditie? (2) bestaat er een benedengrens of is er een breekpunt aan te geven om nog te kunnen spreken van een verbinding met de
6 Zie: RAES, P., Op. Cit., p. 83-85.
62
De levensbeschouwelijke dimensie van de organisatie-identiteit
De levensbeschouwelijke dimensie van de organisatie-identiteit
christelijke/salesiaanse traditie en zo ja, wie bepaalt die? (3) hoe verhoudt de salesiaanse gestalte van de levensbeschouwelijke dimensie zich tot de andere dimensies van de organisatie-identiteit?
3.1 Waarom zich verbinden met de christelijke/ salesiaanse traditie? De keuze voor de christelijke/salesiaanse traditie heeft, zoals gezegd, altijd historische wortels. Aan die wortels vasthouden, is zowel persoonlijk als institutioneel en cultureel belangrijk. Persoonlijk voor degene die zich verbonden weten met die specifieke traditie met haar eigen visie op de werkelijkheid en eigen (ortho)pedagogische accenten. Institutioneel en cultureel is het belangrijk omdat de school of instelling zich daarmee positioneert ten aanzien van andere stromingen en zich verbindt met een duurzame institutie: de instelling gaat daarmee ook zelf deel uitmaken van die traditie. Hierbij komt de vraag op: wat betekent dat voor de medewerkers, leerlingen, bewoners en cliënten die geen affiniteit hebben met de christelijke/salesiaanse traditie? Doet een school of instelling er wel goed aan te kiezen voor een verbinding met één levensbeschouwelijke traditie, in casu de christelijke in de gestalte van de salesiaanse traditie, wetend dat er zo een spanning ontstaat tussen de organisatie-identiteit en die van de medewerkers? Minstens volgende vier redenen zijn aan te geven waarom zo’n keuze zinvol is.
(a) Handelen vanuit een christelijke/salesiaanse identiteit kan horizonverruimend werken, waardoor de aandacht gevestigd wordt op dimensies die niet vanzelfsprekend zijn in het actuele onderwijsen hulpverleningssysteem. Jongeren zijn meer dan human resources die naar believen kunnen voorbereid worden op de economische markt. Niet alles moet zonder meer aansluiting vinden bij de samenleving, want niet alles in de samenleving is schoon, goed en waar. Christelijk/salesiaans onderwijs is leerlinggecentreerd en niet productgecentreerd. Het ‘eindproduct’ is geen perfect gesocialiseerde leerling, maar een leerling die in staat is om positief en met een open geest alles en iedereen kritisch te benaderen vanuit een diepe zin voor humaniteit en een verbondenheid met oude en nieuwe verhalen die alternatieve werelden kunnen openen die de toekomst een utopische oriëntatie kunnen verlenen (cf. het beloofde land, het Rijk Gods).7 Falen, schuld en onmacht bijvoorbeeld, zijn niet alleen een probleem; ze zijn ook een mysterie. Anders gezegd: ze vragen niet zozeer om oplossingen, als wel om het geven van betekenis in een mensenleven. In de christelijke traditie zijn hiervoor wegen te vinden. (b) Werken aan de levensbeschouwelijke dimensie van de identiteit kan functioneren als een permanente bron van
7 Zie: MOYAERT, M., POLLEFEYT, D., De pedagogie tussen maakbaarheid en verbeelding, in Ethische perspectieven 14(2004) p. 8793. Vergelijk: VERHACK, I., Bouwen aan een katholieke school vandaag. Inleiding tot de studiedag van CCS-ICS van 24 November 2004 in Heverlee, p. 7.
Pastorale Perspectieven Nr. 147 - 2010/2
63
inspiratie. Scholen en instellingen van christelijke/salesiaanse signatuur bouwen voort op de erfenis van religieuzen die hun ziel en zaligheid gewijd hebben aan onderwijs en orthopedagogische zorg. Wie zich verdiept in de wijze waarop persoonlijk engagement, professionaliteit en overgave aan een groter geheel bij hen samenhingen, ontdekt - naast de zaken die intussen losgelaten en gecorrigeerd zijn - een rijkdom aan visie en praxis op het vlak van onderwijs, opvoeding en hulpverlening, die nog steeds inspirerend is. (c) De christelijke/salesiaanse identiteit kan werken als een kritische kracht tegen het gevaar van de uitholling van onderwijs, opvoeding en hulpverlening.8 Die worden voortdurend als het ware van binnenuit bedreigd door andere - meer instrumentele - wijzen van denken met een eigen logica, zoals die van de arbeidsmarkt en de economie. Beide laatste terreinen zijn heel belangrijk voor een organisatie die wil blijven meetellen. Maar zij kunnen nooit de ziel van de opvoeding gaan uitmaken. Zij kunnen hoogstens bijdragen aan een meer doelmatige wijze van werken aan bijvoorbeeld een menswaardige samenleving.9 (d) Scholen en instellingen van bijzondere jeugdzorg zijn niet alleen pedagogische instituties. Ze zijn tevens cultuurdragers
die de maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben om waarden hoog te houden. In een gefragmenteerde samenleving zijn concrete gemeenschappen nodig waarin waarden die in de samenleving belangrijk worden gevonden (respect, solidariteit, zorgzaamheid enz.) levend worden gehouden en ingeoefend. Zeker binnen de hulpverlening waar de kwetsbare kant van mensen aan het licht komt is het belangrijk om een andere kijk op de werkelijkheid in ere te houden die in verbinding staat met de morele bronnen van de westerse cultuur. Bij al die overwegingen geldt dat de eigen bijdrage van het christelijke/salesiaanse aan de identiteit van een organisatie niet alleen iets oplevert voor de organisatie in kwestie. De waarden die hier centraal staan zijn gericht op het welzijn van leerlingen, cliënten, bewoners en medewerkers, en hebben van daaruit een doorwerking in de humanisering van de hele samenleving. Naast de bovengenoemde argumenten is en blijft het belangrijkste argument om zich te verbinden met de christelijke/salesiaanse traditie de overtuiging dat dit levengevend is en mensen in de mogelijkheid stelt hun menszijn ten volle te realiseren. Dit is weliswaar een geloofsargument waarvan de validiteit slechts van binnenuit ervaren kan worden.
8 Voor Marc Maes, die reflecteert over de zin van de ‘c’ voor het ACW, is het antwoord op de vraag naar de betekenis van de ‘c’ voor de beweging niet in één werkwoord te vatten. Hij spreekt van: bezielen, inspireren, bemoedigen, bevragen, aanklagen, perspectief scheppen, visioen levendig houden, ethiek verdiepen, sociale verbondenheid verduurzamen, solidariseren rond kwetsbaarheid en insluiting, het weerloze stem geven, zelfgenoegzaamheid en schijn doorprikken, het goede zichtbaar maken, de herkansing voorbereiden, (marginale) sociale effectiviteit aanwijzen, het betere verbeelden, een langere adem kweken, ... MAES, M., Op zoek naar een kleinere c van AcW, in De Gids op Maatschappelijk Gebied 95(2004) nr. 6, p. 29. 9 Zie: MOYAERT, M., POLLEFEYT, D., Op. Cit., p. 87-93.
64
De levensbeschouwelijke dimensie van de organisatie-identiteit
De levensbeschouwelijke dimensie van de organisatie-identiteit
3.2 Bestaat er een benedengrens om nog te kunnen spreken van een verbinding met de christelijke/ salesiaanse traditie? Wanneer de organisatie-identiteit verbonden is met de christelijke traditie, zal dat altijd terug te zien zijn in één of meer van de drie elementen van identiteit: de geschiedenis van de organisatie, het netwerk van interne en externe relaties, of de betrokkenheid van de medewerkers. Zo’n verbinding heeft altijd al een geschiedenis. Zoals voor iedere verbinding geldt, kan de kwaliteit ervan variëren: een relatie kan vitaal zijn, dynamisch, beknellend, verziekt, formeel enz. De verbinding met de christelijke traditie kan zelfs geheel of gedeeltelijk verbroken worden. Dit roept de vraag op welke soort verbinding er moet zijn om met recht nog van een christelijke identiteit te spreken die in alle dimensies beleden en beleefd, herkenbaar is. Is er daarbij een minimum of breekpunt aan te geven of is het voldoende om hier en daar wat affiniteit te hebben met deze traditie. We onderzoeken die ondergrens vanuit twee perspectieven. Het eerste buigt zich over de inhoud van de christelijke traditie: waaraan kun je toetsen of je inhoudelijk nog voldoende binnen die traditie staat. Het tweede focust op het draagvlak: hoeveel mensen in je organisatie moeten zich nog tot die traditie bekennen om nog van een christelijke organisatie te kunnen spreken. 3.2.1
Inhoudelijke toetsstenen
De christelijke traditie omspant vele tijden en culturen. Altijd is er de dialoog met de
omringende wereld geweest. Soms door kritisch te reageren op tendensen, soms door aan te sluiten bij ontwikkelingen, en niet zelden door goed bevonden elementen over te nemen. Deze flexibiliteit en dit vermogen tot assimilatie zijn kenmerkende trekken van de christelijke traditie. Op grond van deze karaktertrek is het dan ook niet zo eenvoudig om het christelijke gehalte eenduidig te meten. Dit is niet in zwart-wit tekeningen te vangen. Er zijn vele grijstinten mogelijk. Vooropgesteld moet worden dat organisaties zelf de verantwoordelijkheid hebben om te bepalen hoe ze op grond van grondige analyses en afwegingen, beleid voeren. Bij deze analyse en afweging kunnen ze gebruik maken van inzichten, verhalen, woorden, denkmodellen uit de christelijke traditie. Vraag is wie of wat daarbij als kader en toetssteen kan functioneren. Een probleem in onze tijd en context is dat het kerkelijk leergezag, dat een baken ter oriëntatie zou kunnen zijn bij het lezen van de tekenen van de tijd in het licht van het evangelie, voor weinig christenen die taak op een geloofwaardige manier vervult. De Kerk kan de crisis van het leergezag niet alleen in de schoenen schuiven van de westerse christen die te geseculariseerd en teveel doordrongen zou zijn van de ikgerichte consumptiecultuur. Om haar oriënterende functie waar te maken zal ze aan de hand van het evangelie een positieve herlezing moeten doorvoeren van de tekenen van de tijd. Dat wil niet zeggen dat ze geen kritische kanttekeningen mag maken. Ook zal ze de gelovigen moeten benaderen als volwaardige gesprekspartners in de lijn van wat
Pastorale Perspectieven Nr. 147 - 2010/2
65
Vaticanum II over het Volk Gods te zeggen had. Het is misschien wel een van de grootste uitdagingen waar de Kerk nu voor staat om die op zich zinvolle en ondersteunende functie opnieuw waar te maken.
Animatie, een centrum voor vorming, studie en ondersteuning, het samenstellen van de Raden van Bestuur voor de bijzondere jeugdzorg, de jeugddienst en het onderwijs. 3.2.2
Het draagvlak
Maar het baken kan niet de plaats innemen van de zoeker: iedere mens, iedere groep mensen blijft zelf verantwoordelijk. En vanuit katholiek perspectief is er een groot vertrouwen dat Gods Geest woont in de harten van iedere Godzoeker. Op grond daarvan zal elke organisatie zelf moeten afwegen hoe het goede van de christelijke traditie in dialoog met de omringende cultuur geïntegreerd kan worden.10
Identiteit veronderstelt altijd een voldoende draagvlak bij de medewerkers. Dit draagvlak is noodzakelijk om niet te vervallen in een vaag, nietszeggend waardediscours waarbij de levensbeschouwelijke dimensie van de identiteit niet meer is dan een papieren decor. De formele en eventueel institutionele band met de traditie moet bezield zijn door de betrokkenheid en persoonlijke beleving van de medewerkers.11
Op een gelijkaardige manier kunnen we in de salesiaanse context op zoek gaan naar een soort ‘salesiaans leergezag’ dat kan oriënteren bij het vormgeven van de identiteit. De salesiaanse provincie probeert deze taak waar te maken via complementaire wegen: het telkens opnieuw interpreteren en actualiseren van de traditie en het ondersteunen en opvolgen van mensen in het opnemen van de verantwoordelijkheid om het salesiaanse te integreren. Het vraagt ook het telkens opnieuw ontwikkelen van instrumenten hiervoor. Voorbeelden uit deze tijd zijn het uitschrijven van het opvoedingsproject In dialoog met Don Bosco, het oprichten van Don Bosco Vorming &
Men mag er echter niet te gemakkelijk vanuit gaan dat ieder lid van de organisatie zich zonder voorbehoud in de levensbeschouwelijke dimensie van de organisatie-identiteit herkent. Zoals op alle andere terreinen, zijn de mensen ook op dit gebied verschillend. De ene herkent zich op een bepaald moment meer en anders in de identiteit van een organisatie dan de andere.12 Om de levensbeschouwelijke identiteit van een organisatie te versterken zijn drie aspecten belangrijk. Ten eerste het verankeren van deze keuze in de structuur van de organisatie. Ten tweede: het ondersteunen en faciliteren van de bijdrage die dragende per-
10 Die afweging zoekt een begaanbare middenweg tussen twee extremen. Aan de ene kant een religieus purisme dat de dialoog met de omringende cultuur veronachtzaamt en daarmee het gevaar loopt in een isolement terecht te komen. Aan de andere kant een onkritische assimilatie aan elementen uit de omringende cultuur, waardoor het risico ontstaat dat de organisatie-identiteit volledig opgaat in de omringende cultuur. In beide gevallen blijft de eigen verantwoordelijkheid van de organisatie onder de maat. Zie: LEGET, C., Geloven in wat je doet. Zorginstelling en katholieke traditie, Budel, Damon, 2004, p. 41-42. 11 Zie: LEGET, C., Op. Cit., p. 39-43. MAES, M., Op. Cit., p. 35. 12 Vergelijk: STEVENS, J., De menselijke kant van het religieuze leven, Averbode, Altiora, 2001, p. 84-85.
66
De levensbeschouwelijke dimensie van de organisatie-identiteit
De levensbeschouwelijke dimensie van de organisatie-identiteit
sonen leveren aan de levensbeschouwelijke dimensie van de identiteit. Ten derde: de ruimte creëren waarbinnen mensen die tot de organisatie behoren uitgedaagd worden om de levensbeschouwelijke dimensie van het bestaan te verkennen en verder te ontwikkelen. De eerste verantwoordelijken voor de zorg voor het draagvlak van de identiteit zijn de directies en de besturen. Zij staan voor de uitdaging om de levensbeschouwelijke dimensie te vertalen naar het beleidsniveau en ze te verankeren in de structuur van de organisatie. Zij hebben ook de positie om gelegenheden te scheppen en trajecten te ontwerpen die de betrokkenheid van hun medewerkers op de identiteit mogelijk maken en stimuleren. Dit heeft een aantal consequenties. Ten eerste betekent dit dat bij het aanwerven van leidinggevende, het zich bekennen tot de christelijke/ salesiaanse identiteit van de organisatie een fundamentele voorwaarde moet zijn. Wie zich als leidinggevende niet voldoende kan identificeren met de organisatie-identiteit kan nooit de zorg opnemen voor deze identiteit en voor de band die de medewerkers ermee opbouwen. Dit betekent niet dat hij met deze identiteit moet samenvallen. Maar wel er zich voortdurend dynamisch toe moet verhouden. Elke leidinggevende moet kunnen rekenen op de nodige vorming, ondersteuning en begeleiding om de hierboven genoemde verantwoordelijkheid op te nemen. Ten tweede mag van de medewerkers niet alleen verwacht worden dat zij de waarden
van de organisatie onderschrijven, maar er ook toe bereid zijn de organisatie-identiteit (verder) te integreren. Dit moet duidelijk aan de kandidaten gecommuniceerd worden. Het veronderstelt ook dat leidinggevenden werk maken van een ingroeitraject en loopbaanbegeleiding om hun medewerkers telkens weer te stimuleren zich dynamisch kritisch te verbinden met deze identiteit.
Wie zich als leidinggevende niet voldoende kan identificeren met de organisatieidentiteit kan nooit de zorg opnemen voor deze identiteit en voor de band die de medewerkers ermee opbouwen.
In onze tijd vraagt dat een erg moeilijke evenwichtsoefening voor de leidinggevende. Enerzijds is men er zich van bewust dat een identiteit maar betekenis heeft als voldoende mensen er zich mee verbonden hebben. Het lijkt dus vanzelfsprekend dat men van nieuwe medewerkers verwacht zich met deze identiteit vertrouwd te maken en dat wie daartoe niet bereid is, beter elders een geschikte werkomgeving zoekt. Anderzijds is er in onze tijd een grote zorg voor de persoonlijke vrijheid en kan men enkel in vrijheid zich met de christelijke identiteit verbinden. Leidinggevenden kunnen dit nooit opleggen. Enkel mensen aannemen die zich reeds tot deze identiteit bekennen is onmogelijk. Het zou trouwens kunnen leiden tot een soort elitarisme of gettovorming. Toch mag dit dilemma ons niet verlammen. Deze spanning hoorde immers altijd al tot het
Pastorale Perspectieven Nr. 147 - 2010/2
67
wezen van het christendom. In vrijheid ontvang ik de blijde boodschap en dit verandert me zo dat ik niet anders kan dan getuigen van de hoop die in mij leeft. Als christen ben ik gezonden om anderen deze boodschap te verkondigen in woord en daad. Van medewerkers mag men wel verwachten dat ze openstaan voor een groeitraject waarin ze zich met deze identiteit confronteren en er zich persoonlijk toe gaan verhouden. Daarom moet nog niet iedereen tot een zelfde mate van toebehoren groeien, maar men kan ook niet buiten de identiteit blijven staan.
Een ondergrens aangeven op het vlak van de verbinding met de traditie om zich nog terecht een christelijke organisatie te mogen
3.3 Hoe verhoudt de levensbeschouwelijke dimensie zich tot andere dimensies van de organisatieidentiteit? Van meet af aan is er in dit artikel uitgegaan van het feit dat de levensbeschouwelijke, in casu salesiaanse, dimensie slechts één aspect is van de organisatie-identiteit. Een school blijft een onderwijsinstelling en een instelling voor bijzondere jeugdzorg heeft als eerste taak het verlenen van kwalitatief goede orthopedagogische hulp. Dat is op zich geen probleem want net het gesprek en de confrontatie tussen de verschillende dimensies van de identiteit van een organisatie is vruchtbaar en verruimt het perspectief. In dit gesprek zijn zowel de gelijkenissen of raakvlakken als de verschillen of schuurvlakken interessant.
noemen is niet zo eenvoudig. Ons lijken twee dimensies hier van belang: de inhoud en het draagvlak. Als een organisatie zich niet meer inhoudelijk verbindt met de christelijke traditie verliest ze gaandeweg haar christelijke identiteit. Dit gebeurt in een voortdurend gesprek met externe referentiekaders en vraagt om een blijvende interne kritische toetsing aan deze kaders. Wanneer niet of nauwelijks geïnvesteerd wordt om de mensen in de organisatie tot een dynamisch kritische verbinding te laten groeien met de organisatie-identiteit verliest men gaandeweg het noodzakelijke draagvlak voor deze identiteit. Een levenskrachtige verbinding met de christelijke identiteit vraagt dus om een volgehouden engagement op deze twee domeinen.
68
Waar men verschillende dimensies van de identiteit met elkaar in gesprek brengt, merkt men dat er heel wat gelijklopend en complementair is. Zo is kwalitatief hoogstaand onderwijs, opvoeding of hulpverlening verbonden aan de realisatie van fundamentele maatschappelijke waarden, zoals eerbied, aandacht, betrokkenheid, rechtvaardigheid. Opkomen voor dergelijke waarden sluit vaak naadloos aan op een christelijk/salesiaans geïnspireerde identiteit. Assistentie als betrokken, hartelijke en redelijke, dialogale aan-wezigheid bij jongeren wordt meer en meer onderbouwd vanuit de pedagogische wetenschappen. Maar ook de punten waarin deze dimensies blijken te verschillen of eerder haaks op elkaar lijken te staan, zijn belangrijk voor
De levensbeschouwelijke dimensie van de organisatie-identiteit
De levensbeschouwelijke dimensie van de organisatie-identiteit
het gesprek. Vaak werkt de confrontatie bevruchtend en corrigerend en maakt ze energie vrij. Zo volgt uit de keuze voor een christelijk/salesiaans geïnspireerde identiteit soms een engagement dat haaks staat op bepaalde trends in opvoeding en hulpverlening, zoals het arbeidsmarktgericht denken in het onderwijs of het jeugdsanctierecht in het kader van het omgaan met crimineel gedrag van jongeren. Omgekeerd hebben bepaalde evoluties in onderwijs, opvoeding en hulpverlening de christelijk/salesiaanse traditie uitgedaagd zichzelf te herinterpreteren. De contextuele benadering van jongeren in het kader van een problematische opvoedingssituatie en het gezinsgerichte werken hebben bijvoorbeeld het salesiaanse denken sterk verrijkt. De dynamiek tussen de verschillende dimensies, waarbij elke dimensie in zijn eigenheid gerespecteerd en benaderd wordt en zich tegelijk laat in vraag stellen en uitdagen door de andere dimensies, maken een identiteit levenskrachtiger en actueler.
van een weloverwogen en gestructureerde vorm van bestuur en organisatie, waarbij alle geledingen van het schoolgebeuren van hoog tot laag telkens opnieuw de vraag gesteld zal worden op welke wijze onze christelijke/salesiaanse inspiratie waargemaakt en zowel inhoudelijk als organisatorisch bewaakt kan worden. Het wordt een kwestie van erop of eronder.13 Leidinggevenden hebben ten aanzien van de identiteit van een organisatie een bijzondere verantwoordelijkheid. Enerzijds weten zij dat identiteit primair zit in datgene wat elke dag gebeurt. Het zijn de mensen in de organisatie die het gezicht ervan bepalen. De identiteit van een organisatie is daarom niet een vaste verworvenheid, maar een levend netwerk dat voortdurend aan veranderingen onderhevig is en reageert op maatschappelijke ontwikkelingen. Anderzijds weten zij dat een school of instelling die zich wil oriënteren op en verbinden met een bepaalde levensbeschouwelijke traditie, alleen verder komt met gedegen, goed voorbereid,
BESLUIT
gepland, uitgevoerd en geëvalueerd beleid.
In een cultuur waarvan de christelijke wortels steeds minder zichtbaar zijn, vraagt het om een actief beleid wanneer een organisatie een verbinding met de christelijke en in ons geval salesiaanse traditie wil houden en waarmaken. De zaak van de christelijke school/instelling zal in de toekomst niet meer de zaak kunnen zijn van de ‘goodwill’ van een aantal mensen of van de losse inspiratie van het moment. Het zal een zaak zijn
kelijke voorwaarde. Als dit artikel daartoe
Anders gezegd: goed bestuur is een noodzaheeft bijgedragen dan heeft het zijn doel bereikt.
Over de auteurs Carlo Loots en Colette Schaumont zijn stafmedewerkers van Don Bosco Vorming & Animatie.
[email protected]
13 VERHACK, I., Bouwen aan een katholieke school vandaag. Inleiding tot de studiedag van CCS-ICS van 24 November 2004 in Heverlee, p. 2.
Pastorale Perspectieven Nr. 147 - 2010/2
69