De laatste witte roman
Roeland Schweitzer
De dijkraket
Dag vader, dag moeder, door jullie is dit boek er ook. Katri, dankjewel, je hebt me opnieuw de ruimte gegeven.
© 2015 Roeland Schweitzer, Schworks, Amerongen. Alleen met voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever is het toegestaan om deze roman of delen eruit op welke manier dan ook te vermenigvuldigen of beschikbaar te stellen aan derden.
Omslagfoto: Scott Namstnik www.dijkraket.nl @dijkraket.nl
Dijkraket versie 2.0
pagina 2
De Spiranthes Lucida is een circa 20 centimeter hoge raketvormige orchideesoort met ranke kelkvormige witte bloemen, De plant is geclassificeerd als zeer zeldzaam en komt voor op een tiental locaties langs rivieroevers in de Verenigde Staten en Canada. In het najaar van 1998 is voor het eerst een exemplaar van Spiranthes Lucida waargenomen in Europa op de Waterdijk langs de Neder Rijn in Barik, Nederland. Het migratietraject van de Spiranthes Lucida is vooralsnog onbekend. Is de plant als zaadje meegelift met een scheepscontainer uit Amerika, of in de bagage van een Nederlands Canadese boer? Een ontsnapping uit een kwekerij lijkt onwaarschijnlijk, omdat deze orchidee voor kwekers geen waarde heeft. Eenmaal geplukt, is de bloem binnen een dag verwelkt. De Spiranthes Lucida weet zich te handhaven op deze Europese dijkhelling. In 2000 volgden reeds meerdere waarnemingen en in 2001 heeft de Spiranthes Lucida (Nederlandse naam de ‘Dijkraket’) zich over een groot deel van de dijkhelling weten te verspreiden.
Bron: Natural proceedings of nature, issue 941, mei 2002
Dijkraket versie 2.0
pagina 3
De Lindenhof, 17 juli 2014
Lieve Gerda, Daar, in dat korte moment tussen achterdeur en voordeur werd ik de opvolger van je vader. Niet je moeder, ze was al zo ziek. Jij wijst me de weg. Je geeft me de boerderij. Ik geef niet eens antwoord. Dat is ook niet nodig. Van het ene moment op het andere maak ik die stap. Ik voel tegelijkertijd verantwoordelijkheid en rust over me heen komen. Onvoorstelbaar. De waanzin uit de voorafgaande dagen glijdt als een natte jas van me af. Rust. De volgende ochtend voeren we samen de dieren. Ondanks het verdriet voelen we ook al de vreugde over onze definitieve verbintenis. Met mijn schuldvraag kan ik verder niets. Ja, ik had er iets aan kunnen doen. Al veel eerder. In feite groef ik mede het graf voor jouw vader. Dat is nooit hardop uitgesproken, door niemand, maar ik, ik weet het zeker. Trekker van de dijk gerold, boer eronder gekomen, triest ongeluk, kan gebeuren. Dat is het verhaal in de wereld. Geweldig dat Gerda en Erik meteen de boerderij hebben voortgezet. Dat is ons verhaal op de Waterdijk. Niemand heeft het verband tussen de dood van E. en de dood van Harm ooit vermoed. Toeval. Twee doden in twee dagen op de Waterdijk. Komt nooit voor, maar niemand die er een vraagteken bij zet. Een gestoorde dochter die haar vader vermoordt en een boer die onder zijn trekker komt. Wij hebben er ook nooit over gepraat, er was al verdriet genoeg. Je kunt dus tijdelijk volkomen gek zijn, dan gaat er een knop om en is het over. Voorbij, verleden tijd. Boek uit, boek dicht. Een wonder dat het zo is afgelopen, het hadden ook honderd doden kunnen zijn. Het puberbrein, zeggen ze, dat neemt onverantwoorde risico’s, omdat het de gevolgen nog niet kan overzien. Jongens moeten bovendien de wereld in. Dat is bij mij mislukt, want ik ben niet verder gekomen dan de boerderij van de buurman. Maar wel heb ik een andere wereld bereikt. Hopelijk was het mijn onverantwoorde puberbrein, daar kan ik inmiddels mee leven. De pijn van E. was erger. Je wilt je vader gelukkig maken, maar dat kun je niet en het vreet je op. Daar wordt je gek van, dat is gruwelijk. Plus het besef dat het ons mensen niet lukt om de boel fair te verdelen. Wat kunnen we er aan doen? Grote antwoorden, daar geloof ik niet meer in. Mijn eigen taak zo goed mogelijk doen, onze boerderij. Eenvoudig, rustig, gelukkig zijn. Wat is liefde? Jouw liefde? Misschien zelfs wel vergeving. In stilte, onuitgesproken. Mijn angst, mijn woede was een denkfout. Misschien is de stad wel het symbool van de angst. Een illusie, een vlucht, want de wereld kan niet eten van de stad. Waarom is de stad er dan? Zodra je meer maakt dan je nodig hebt, ontstaat er tijd en ontstaat er stad. Wij gaan vaak naar muziek, in de stad.
Dijkraket versie 2.0
pagina 4
We leren door, in de stad. Onze Tjitske is in het ziekenhuis geboren, in de stad. Al onze hightech spullen komen uit de stad. Moeten we kiezen? Ik kies nu voor eenvoud en schoonheid. Beter, je kunt voor eenvoud en schoonheid kiezen, oneindige rijkdom is je deel. Zelf denk ik, medeplichtig, niet schuldig en mijn les geleerd. Door het oog van de naald gekropen. Gelukkig krijgen de meeste mensen voldoende kansen, of ze hebben al te veel om te verliezen, of ze hebben te goede bescherming. Ik begrijp nu heel goed wat geestelijk leed is. Weeskinderen, veteranen, getraumatiseerden, oorlogsslachtoffers, dat zijn de echte slachtoffers. Hoe dat generaties doorwerkt. Ik begrijp nu ook de seksuele agressie als je klem zit, in je hoofd, voor je gevoel. Laat staan als je echt bedreigd wordt. Alles zoekt een uitlaatklep, spanning moet zich ontladen als onweer. Toen dacht ik dat er heel dringend iets moest gebeuren. Een duidelijk signaal, een daad. De wanhoop moet zichtbaar worden, het opportunisme moet worden uitgeschakeld. En de wanhoop werd zichtbaar. Totaal anders dan ik verwachtte. Je hersenen zijn een huis met verschillende kamers. In de kamer van de waanzin, van de angst, van de agressie, daar kan ik beter niet meer komen. In de hoop dat die kamer voor mij steeds onbereikbaarder wordt. Het ene pad raakt overwoekerd, het nieuwe pad van zorg en liefde raakt steeds meer betreden en daardoor duidelijker zichtbaar en gemakkelijker te nemen. Dat is een vorm van er mee om leren gaan. Je gekte onder controle krijgen. Er steeds meer afstand van nemen. Proberen goed te slapen, beheersing vinden. Liefde de tijd geven. Het is een gevecht met mijn eigen duivel. Hoe sterk ben ik? Word ik sterker? Wat kan ik er van leren? Deze duistere kamers, ze horen ook bij mij. De Lindenhof is een wondermooie plek. Ik wil bij jou horen, omdat je me behoedt en zin geeft. De liefde, het lukt me. Meestal. De waarheid is geen eenduidig verhaal, er zijn altijd meerdere kanten. Heb ik geluk gehad, of heb ik mijn ultieme falen bewust zelf veroorzaakt. Het verhaal van E. en mij is nooit ontdekt, nooit benoemd. Geluk of liefde? Had E. zichzelf op een andere manier kunnen bevrijden, kunnen beschermen? Haar zelfmoord heeft uiteindelijk mij beschermd. Was dat ook een offer aan mij? Soms denk ik dat. Soms denk ik dat E. een hersenspinsel in mijn hoofd is.
Dijkraket versie 2.0
pagina 5
Deel 1
Poes of piemel, daar begint het al. Op een boerderij of op een dorp, dat is ook anders. En de stad, dat is helemaal anders. De oudste of niet? Het overkomt je en je moet het er mee doen. Dus ik moest weg, niet de oudste, voor mij geen boerderij, niks aan te doen. Ik moest weg en ik ging er vandoor. Hup, op de grote rode trekker het erf af, de dijk op, de woeste, wijde wereld in om vervolgens nooit meer terug te keren. Nooit meer. Dat droomde ik. Theater, theater. Dat heb ik geleerd van mijn bloedbroeder Tom, kind van de stad en van het theater. Je moet het spel spelen, anders kom je nergens. Het leven is een toneelstuk in je kop, je maakt jezelf van alles wijs, je gaat er naar handelen en dan wordt het zo. Ik probeerde te ontsnappen aan mijn lot met één grote daad. Er gebeurde een wonder, nee een drama. Totaal onverwachts, totaal anders en totaal onomkeerbaar veranderde het spel. In een vuurbol van donder en bliksem werd ik terug gesmeten op de dijk. In een klap was ik geworteld als de grote walnootboom op ons voorerf. In een klap was alles voorbij en was ik stil, was ik gelukkig, en woonde ik op mijn plek. Jullie voordeur, één keer in mijn leven ben ik door jullie voordeur naar binnen gegaan. Over dat absolute moment hebben we nooit meer gesproken.
Dijkraket versie 2.0
pagina 6
#1 Zeven waren we en we plukten de mooiste veldboeketten van de hele wereld. Juichend holden we door de weilanden. Blauwe cichorei, wilde margrieten, valeriaan, paarsroze kattekruid, prachtige grassen en pluimen, boterbloemen ook, paarse malva, diepblauwe korenbloemen. Al veel eerder in het voorjaar emmers vol fluitekruid, vlak voor de eerste snee, het feestelijke gevoel van nog een hele zomer voor ons, de geur van het eerste hooi. Samen met onze Esther door de weilanden met een bos rode zuring zo groot als Esther zelf, voor Moederdag denk ik. Mooier kan het leven niet worden. Ons mislukte roeiavontuur, in de watering, dat heb ik ook onthouden. De roeiboot van pa was mijn boot, zo voelde het, want ik zorgde ervoor. Op de winterdag, als de koeien op stal stonden, was ik er druk mee, schuren, schilderen, teren onder de waterlijn, een mooie witte bies van voor naar achteren. Vader roeide er mee naar de koeien op de lage wei. Ik vond het geweldig, het geluid van de riemen en het water, zijn stevige lichaam dat aan de riemen trok mijn hoofd net boven de wei alsof ik door de wei gleed. Als ik de kans kreeg ging ik zelf roeien, alleen, want de anderen hadden nooit tijd. De boot was eerst nog te groot en te zwaar, maar ik werd groter en de boot werd kleiner. Ook Tom wilde niet mee, hij vond het eng, dan kon je verdrinken. Hij wilde veel liever met een vliegtuig. Dat leek mij nog veel gevaarlijker, maar Tom wilde alleen kijken. Dat wilde ik weer niet. Jij wilde wel een keer mee. Laat in de middag, pa was al terug van het melken, gingen we. Jij op het bankje met je voeten in het water van de bun. Ik aan de riemen. Achter de boot sleepten we haakjes met stukjes brood, maar ik ving nooit wat. Zou je dat eng gevonden hebben, zo’n paling die in de bun tussen je blote voeten kronkelt? Oom Henk, die ving palingen in zijn fuiken. Op zaterdag haalde hij ze leeg en daarna spietste hij de palingen en hing ze boven het vuur in de rookton. Die heerlijke geur. Als oom Henk veel paling had, mocht ik er mee langs de deuren, vast ook bij jullie. Het geld mocht ik houden. Samen roeien naar de palington, dat was ons plan. Halverwege de spoorbrug, een flink eind van de dijk had Oom Henk, net om de bocht, zijn ton in het riet verstopt. Hij had natuurlijk helemaal geen vergunning. De watering werd er snel breder en dan was het nog een heel eind roeien tot aan het spoor. Daar kon je onder door naar de Grote Veenplas. Een keer op een zondagmiddag hebben wij dat thuis helemaal geroeid. Wat een feest was dat, vader maakte flink vaart, moeder vrolijk voorop in de roeiboot. Ruud, Esther en ik, de picknickmand mee. Pa was sterk, dat wist ik wel, maar pas die keer dat ik jou naar de palington roeide kwam ik er echt achter hoe sterk hij was. Het leek zo eenvoudig, tot aan de bocht, toen
Dijkraket versie 2.0
pagina 7
kregen de wind en de stroom onze boot meteen te pakken. Daar gingen we, er was geen houden aan. Wat ik ook roeide, we dreven met volle snelheid naar het spoor. Dat was heftig. Ik moest de boot laten gaan en pas toen lukte het me om naar de kant toe te roeien, Terug roeien, tegen de wind in, dat kon ik niet. Ik durfde het ook niet, bang om nog verder naar de spoorbrug te worden geblazen. We zijn dwars door de weilanden terug gelopen. Te laat voor het eten, mijn mond gehouden. Ik zat er goed mee in mijn rats, als pa de volgende ochtend de boot zou missen, dan zwaaide er wat. Gelukkig ging de wind liggen toen het donker werd. Ik weer door de weilanden naar de boot, hij lag er nog en met al mijn kracht teruggeroeid. Ons pa heeft niets gemerkt. Net als jouw vader is pa op de boerderij geboren. Buren waren het, maar verschillende werelden, zelfs twee verschillende gemeenten. Varel en Barik. Buitenlust hoort bij Varel, de Lindenhof hoort bij Barik. Twee dorpjes, zes kilometer dijk ertussen. Ma kwam uit het katholieke Barik. Daar was de kermis met de draaimolen van Rangé en er waren drie cafés. Pa op zijn fiets erheen, zo heeft hij ma leren kennen. In Varel was nooit kermis en alleen een zaaltje voor begrafenissen en bruiloften. Moeder vond dat we naar de katholieke kerk moesten in Barik, vader kon het niets schelen. Barik was ook dichterbij, dus het was handiger met school, iedere dag scheelde dat net een paar kilometer. In de derde klas heb ik iets bijzonders meegemaakt. De kinderen die gedoopt waren, mochten voor het eerst in de kerk ter communie en we kregen daar speciaal les over. Ik geloofde dat echt, je eet het lichaam van Jezus en dan ben je één met God in de hemel. Het is logisch, want je bent wat je eet. Ik wilde heel graag iedere dag één zijn met God. Dus ging ik eerder van huis om nog vóór school in de kerk te bidden. Ik voelde me hierdoor geweldig. Thuis kreeg ik er mot over met Ruud. Hij vond me opeens een aansteller en ik kon beter ’s ochtends de stal uitmesten dan naar de kerk hollen. Wie eet er nou God? Nog erger dan menseneters zijn Godeters. Dat zei hij, daar pestte hij me mee. Pa haalde zijn schouders erover op, ma werd boos op Ruud. Oma Van den Berg zei dat ik mocht geloven wat ik wilde en dat andere mensen dat ook mochten. Later ging moeder niet meer iedere week naar de kerk, toen ben ik ook niet meer gegaan. Ik raakte dat gevoel kwijt, maar soms verlang ik er weer naar. Je moet ergens mee verbonden zijn, anders sterf je af. Zoals astronauten die ontroerd raken als ze achterom kijken naar de aarde. Daar ben je mee verbonden. Ergens leef je voor een ideaal, ook al kun je dat niet goed benoemen. Het is erbij horen, een geheel willen zijn. Zoiets. Zoals ik nu verbonden ben met jou en onze Tjitske en met de aarde, met de sterren, met alles. Dat is misschien alweer in de buurt van een God, een naam voor alles wat ik niet begrijp. Nog steeds die kindervragen. Als God almachtig is en oneindig goed,
Dijkraket versie 2.0
pagina 8
waarom is er dan oorlog? Dan kan hij dat toch gemakkelijk oplossen? En als hij dat niet kan, als hij niet almachtig is, dan is hij dus geen God? En als hij het wel kan, maar het niet doet, dan deugt hij helemaal niet? Ruziegesprekken thuis aan tafel. Met altijd hetzelfde resultaat. Kop dicht en eten.
Dijkraket versie 2.0
pagina 9
#2 Mijn eigen leven begon de eerste keer dat ik woedend was. Woede die als een raket ergens naar toe moest, onvermogen als vermogen. Oerdrift aan de binnenkant. Oerdrift zoals iedere jongen heeft. Oerdrift die begon op de dag dat er voor het eerst zaad uit mijn piemel kwam. Ruud kreeg de boerderij en ik niet. Hij is de oudste en ik niet, zo simpel is het. Woede is als een hooibroei. Ergens binnenin wordt het te warm en je merkt er nog niets van. Totdat de vlammen opeens door het dak slaan. Het vuur zwiept naar buiten en neemt alles mee. Pats, alles weg. En daarna ben je te laat. Dat dacht ik, dat mijn leven zo zou gaan. Verdwaald, fatale fout gemaakt, verkeerde afslag genomen. Toen het broeide ben ik niet gaan blussen, maar heb ik het vuur juist aangewakkerd tot een allesverzengend drama. Over en uit, geen weg meer terug. En toch is het wonder gebeurd. Smaller kon de doorgang niet zijn, niet eens een speld in een hooiberg. Eén vingerknip en ik was er doorheen. Ik heb niet gezocht en ik had het niet verwacht. Jullie voordeur, dat moment, in mijn geest ging er blijkbaar een wonderbaarlijke knop om. Eén zinnetje van jou was genoeg, ik stapte een nieuw leven binnen. Jij, jij en de Lindenhof. Het laatste jaar op de school in Barik win ik een fototoestel. Je moest foto’s herkennen, waar ze gemaakt waren. Ik wist ze allemaal, de Waterdijk, het café in Barik waar ons hooi werd verkocht. De modewinkel van Zachtman in Toerel. Met moeder kwam ik daar, voor de kerst, overal lichtjes, de prachtige etalages, de witte sterren. Ik kreeg er een boterbabbelaar in een papiertje met een mooie spreuk en moeder kreeg een kopje thee. Op kousenvoeten een nieuwe broek passen en dan met een doos vol kleren onder de snelbinders weer naar huis. Een andere foto, de markt in Eysten, wist ik ook. Niemand herkende die foto, maar ik wel, want ik ging er op woensdagen in de vakanties heel vroeg met jouw vader naar toe. Mee naar de markt om groenten en fruit te verkopen. In de gymnastiekzaal staat Meester Jan met zijn baard. De hele school was erbij, jij ook. Naast meester Jan staat Paul. Ik ken hem al, want hij woont in de boerderij van de oude Vernooij. ‘Kracht Reclame’ staat er op een bord. Meester Jan roept mij naar voren en feliciteert me. Paul geeft me de doos met de camera. Ik sta helemaal te gloeien. Paul vertelt over de dijk, de rivier, de uiterwaarden, de boerderijen, alles. Hij kwam uit de stad en dan zie je dat soort dingen omdat ze nieuw zijn. Hij had er een fotoboek over gemaakt, dat kreeg ik ook. Schapen half in de schaduw van de wilgen, zwaluwen die laag over de dijk scheren, koeien die zich schuren aan een hek. Het moment dat ik die camera krijg is zeker een begin van mijn eigen leven. Kijken wat je wilt zien. Ma heeft een stukje hierover, met foto, uit het Toerels Nieuwsblad op het schoolbord in de keuken geprikt. Jarenlang zag ik hoe trots ik
Dijkraket versie 2.0
pagina 10
was. Het toestel is groot en zwart, een Pentax A 60. Paul legt me uit hoe het werkt en dan loop ik de school uit, naar buiten, het dorp uit, omhoog de dijk op en maak mijn eerste foto. Ik kijk door de zoeker en zie Tom en Stef. In de verte zie je nog net het dak van de Lindenhof. Door het maken van die eerste foto ben ik achterop geraakt. Ik ren naar voren, want ik wil jullie gezichten zien. Thuis klim ik op de platte wagen die achter de trekker zit. In de zoeker zie ik de zijkant én de voorkant van onze boerderij met de gouden letters Buitenlust. Ze gloeien prachtig op in het zonlicht. Oma Van den Berg komt net aangehinkt, als altijd met een sigaret. Van oma Van den Berg maak ik ook nog een foto bij haar groentetuin, de stokrozen bloeien al. Mamma fotografeer ik en ons varken Gijs. Al snel heb ik het fotorolletje vol. Ik breng het naar Geit, de drogist in Barik en ik koop meteen een nieuw rolletje. Een week later haal ik na school de afdrukken op. Ik wacht met kijken tot ik thuis ben. Het is geheim wat ik fotografeer. Thuis boven op mijn kamertje maak ik de enveloppe open. Op de eerste foto staan alleen ruggen, jij staat er half op en de foto is wazig. De tweede foto vind ik hartstikke leuk. Stef geeft Tom een duw van de dijk af. Jij staat er lachend bij. Mijn eerste foto van jou! De foto van Gijs is ook helemaal goed. Gijs kijkt me nieuwsgierig aan, recht in de lens, je kunt zijn snorharen zien. De meeste foto’s zijn onscherp, of de mensen staan er half op. Ik had nog niet zo goed in de gaten dat je maar een heel klein plaatje overhoudt. Ik dacht dat mamma lachte, maar ze kijkt opzij en je ziet haar gezicht amper. Soms staat er ook iets extra’s op, een verrassing. Achter Gijs zie je heel goed de oude schuurberg die later is afgebrand. Ik weet nu dat de drie roeden zeldzaam en onhandig waren, Want het wrikte, waardoor de kap nauwelijks omhoog of omlaag ging. Ik dacht dat oma Van den Berg goed op de foto’s stond, maar je ziet haar amper en die sigaret zie je al helemaal niet. Ik bedacht er ook van alles bij omdat je veel meer weet dan er op de foto staat. Om mijn teleurstelling te verbergen schreef ik in een schriftje verhaaltjes bij de foto’s, zodat je op zijn minst kon lezen wat de bedoeling was, mijn eerste fotoalbum. Toch vond ik het geweldig, fotograferen. Opwindend, je ziet iets en je kunt het bewaren, een beetje. Alsof je kunt schilderen. Dat moet je allemaal leren. Scherp stellen, goed licht, voorgrond, achtergrond. In het begin plakte ik alle foto’s in, het is toch geld. Later gooide ik steeds meer foto’s weg omdat ik er niet tevreden over was. Wat wil je eigenlijk met een foto? Geit zei dat ik beter eerst de negatieven kon bekijken, dan hoefde ik ze niet allemaal af te drukken. Ik heb toen een lichtbak getimmerd van twee oude kuikenlampen en een glasplaat eroverheen. Kalkverf aan de onderkant. Het werkte. Onscherpe foto’s vielen af, foto’s die niet duidelijk zijn, weg ermee. Die fotografie hielp me enorm, als afleiding, als een ander denkkader. Ik moet van het erf en door die foto’s neem ik al afstand.
Dijkraket versie 2.0
pagina 11
#3 Paul ziet me over de dijk lopen met mijn fototoestel. Of ik mijn foto’s wil laten zien? Ik haal mijn fotoschriftjes op en bel aan. Bij ons belt nooit iemand aan, iedereen gaat achter om. Hij doet open en ik kijk mijn ogen uit. Alle muren zijn helemaal weggebroken. Geen gang, geen zondagse kamer niets. Na een hal van allemaal glasplaten, komt er een enorme binnenruimte met bureaus waarop televisies staan. De studio noemt Paul het. In een hoek staat een kast met een glazen deur en daarachter computers met lampjes. Paul wijst allemaal apparaten aan, een kopieerapparaat, een fax, een printer. De hele tijd gaat de telefoon en moet ik wachten. Zo kom ik in gesprek met Sonja. Het is voor het eerst dat ik met een stadse op een bank zit. Sonja is aardig en heeft geduld met me. Ze stelt vragen, heel anders dan op school waar je moet luisteren en je mond houden. We kijken samen eerst naar mijn foto’s en dan legt ze me allemaal nieuwe dingen uit over het fototoestel. Dat stond ook in het boekje, maar dat heb ik niet goed gelezen, want het was in het Engels. Ze geeft me een Nederlands boekje, heeft zij zelf vertaald. Sluitertijd, diafragma, scherptediepte, witbalans, hmm, moeilijk. Je kunt ook vlakbij fotograferen. Ik maak foto’s van een vaas tulpen. Daarna fotografeer ik Sonja, ze moet lachen, gooit haar hoofd en haar haren naar achteren en dan moet ik blozen want ik zie haar borsten door haar trui. Sonja vraagt of ik voor de volgende week de appelbomen wil fotograferen. Opeens heb ik fotoles op woensdagmiddag. We kijken samen in een dik fotoboek. Ik leer over de lijnen in het beeld en de vlakverdeling. Ik mag het boek thuis verder lezen. Er staan ook een paar foto’s van blote vrouwen in, daar heb ik foto’s van gemaakt. Met dat rolletje durf ik niet naar Geit, dus ga ik naar de drogist in Toerel, daar kennen ze me niet. Stiekeme fotografie, het voelt opwindend, thuis blijkt er niets te zien op de negatieven. Later gaan Sonja en ik samen buiten fotograferen. Als pa me over de dijk ziet lopen met Sonja, krijg ik de wind van voren. Wat moet ik met een stadse? Ik vertel van de fotoles en hoe fijn ik het vind. Sonja is spannend. Ik leer voortdurend nieuwe dingen. Beeldritme, herhaling in je foto waardoor het hoofdonderwerp sterker wordt. Sonja maakt foto’s van mij en ik maak foto’s van haar. Op mijn kamertje maak ik een schriftje dat Sonja heet. Als ik weer een keer bij hun binnenloop, is er een fotosessie met een model dat allemaal truien showt. Ze doet zomaar een trui uit en ze heeft er niets onder aan. Voor het eerst zie ik echte blote borsten. Ik krijg een rolletje van Sonja en mag ook foto’s maken. Uiteindelijk worden twee van mijn foto’s gebruikt in een tijdschrift. Pats, honderd gulden verdiend. Ontzettend veel geld. Toen wilde ik dus fotograaf worden.
Dijkraket versie 2.0
pagina 12
#4 De eerste keer dat er zaad uit mijn piemel kwam, voor iedere jongen is dat echt een beginpunt. Net zo iets als ongesteld worden voor meisjes, denk ik en dat zei onze Esther. Dat is bloed van binnen, dit is een witte fontein naar buiten. Mijn bed met de geblokte deken stond onder het schuine dak naast de dakkapel. Een late zomeravond, alsof je zomers meer leeft. Door het lange licht heb je alle tijd om te ontdekken, om verder te komen. Op het geel rode Tomado rekje stond mijn wekkerradio met van die getallen die omklapperen. Achter uit de deel had ik een autoblad mee naar boven genomen met foto’s van speelgoedauto’s op een blote vrouw. Het leek of ze door de Sahara reden met vochtige, donkere dalen en opbollende zandheuvels, een tepel als een geheimzinnige stip bovenop een berg. Of misschien dacht ik ook wel aan de foto’s van de pin ups die boven de werkbank op de deel hingen of aan Sonja. Opeens welde er van binnenuit een woeste golf door me heen. In de touwen klimmen met gymnastiek, dat voelde net zo, maar dat was alleen het heerlijke begin. Dit keer ontplofte er iets in mij. Voor het eerst zaad op het topje van mijn piemel. Een vage geur die ik niet kende. Vlak ervoor vooral was het een overweldigend gevoel en het kwam zomaar. Seks, dat wist ik natuurlijk best. We keken als de stier kwam om de koeien te dekken. Dat was nog voor dat je diepvriessperma kon kopen om de koe mee te bevruchten. Neuken, dan moest je een kapotje over je piemel doen, anders komen er kinderen. Oom Henk heeft me dit verteld. Klaar komen, zaad in een wc papiertje laten lopen. Mijn fotoschriftjes kijken en op mijn bed klaar komen, dat ging bij elkaar horen. Sonja was opwindend, ze wilde al mijn foto’s zien. In het begin liet ik moeder nog wel naar mijn foto’s kijken, een selectie natuurlijk. Later niet meer, het nieuwtje was eraf. Echt goede foto’s dat was nog niet zo gemakkelijk bovendien, dat leerde ik ook. De meeste foto’s zijn slechts het flintertje worst op je bord. Je mist het maken van de worst, het roken, de geur en uiteindelijk moeder die de worst snijdt. Een serie foto’s, dat is al iets meer een verhaal. Daarom had Paul natuurlijk ook zijn boek gemaakt. Daarom plakte ik later alleen nog de mooiste foto’s in schriften. Een echt goede foto is het hele verhaal. En je moet je verhaal kwijt, net als je zaad. Ik had zelfs een geheim schriftje met foto’s van mijn stijve piemel waar zaad uitkwam. Dat waren knappe foto’s vond ik zelf, via een spiegel en met het daklicht en een extra lamp. Ik was alleen nog niet zo tevreden over de schaduwen en die foto’s kreeg Sonja mooi niet te zien.
Dijkraket versie 2.0
pagina 13
#5 Ik spring met een aanloopje over de sloot, achter de hooiberg, achter het hok van Gijs. Dit is ook zo’n moment, waarop mijn leven begint, nog voor het fototoestel. Van het erf af komen zonder dat oma Van den Berg het merkt, dat was best lastig. Ze had dan maar één been, maar met haar kruk kon ze toch heel snel lopen. En als ze wat hoorde, kwam ze kijken. Achter de hooiberg kan alleen Gijs zien dat ik met een aanloopje weg ben en Gijs verraadt me natuurlijk niet. Dan met een wijde boog door de boomgaard om de boerderij heen, terug naar de dijk. Als moeder buiten met de melkemmers bezig was, dan ging ik wat verder de boomgaard in. Bij de bocht, bij de Achterweg klauterde ik omhoog. Vrij! Ik gooide mijn armen in de lucht en zette het op een lopen. De wijde wereld in. Gewoon verdwijnen. Hups, naar de sterren, naar de kermis in Eysten, naar de bioscoop in Toerel, of helemaal naar Parijs en de blauwe Middellandse Zee. Op de muren van mijn kamer plakte ik foto’s die ik uit tijdschriften knipte. Eerst nog rode Magirus Deutz trekkers, zoals wij er ook een hadden, later Madonna. Ik had een poster waar ze op staat met een soort van stalen punttieten. En Michael Jackson natuurlijk. Samen met Tom heb ik de Moondance geleerd. Tom had een video die we bij hem thuis honderd keer hebben afgespeeld en ook beeldje voor beeldje, zodat we precies konden zien hoe het moest. Tom voorop. Hij had ook zo’n zwart Michael Jackson hoedje. Ik vond het fijn bij Tom, ook al mocht ik niet bij hem spelen. Vader vond dat we daar niets te zoeken hadden. Op het Bergaf woonden stadse mensen, net als Paul en Sonja. Vroeger woonden daar de vaste arbeiders van de steenfabriek. Piepkleine huisjes, gemaakt van kromme stenen. Ons pa zei altijd dat die arbeiders rooien waren, net als de stadsen, rooien die je alles willen afpakken. De boerderijen, de grond alles. En ze speelden de baas, de stadsen met hun regels, daar had hij ook een hekel aan. Als er een over de dijk liep dan bromde hij ‘hee, rooie’. Tot zijn woede kwamen er in de boerderijen om ons heen steeds meer vreemden Ik vond dat juist leuk, hij niet. Sonja vond ik magisch mooi, ik was hartstikke verliefd. Ze heeft me heel goed leren kijken. Ze had er verstand van, want als vormgever ben je daar de hele dag mee bezig, hoe iets er uit ziet. Pa vond stadse mensen niet te vertrouwen en Sonja die naar hem lachte, dat was helemaal een brutaal wicht. Ik geloofde pa half, maar bij Stef en Tom hadden ze wel de Donald Duck en uit school was er altijd thee. Tom’s moeder zat op ons te wachten met verse boterhammen met honing, ze had de tijd voor ons en ik mocht Helen tegen haar zeggen, mevrouw, dat vond ze niks. Bij haar zijn voelde voor mij als een grote troost. Ik heb na schooltijd daar alle Kuifjesboeken gelezen. Bij ons kon je water drinken uit de kraan en moest je aan het werk, dieren verzorgen, het erf schoonmaken, de melkbussen, de
Dijkraket versie 2.0
pagina 14
boomgaard. Wij gebruikten nog steeds melkbussen, ook al kwam de melkrijder ze al lang niet meer ophalen en moeder vond dat ze iedere dag gespoeld moesten. Altijd werk. Appels plukken, kersen, peren. Niet laten vallen, dan worden ze beurs. Ook na het avondeten was er werk, zeker op de zomerdag als er al hooi was, of fruit of maïs. In de winter had je het onderhoud, net als nu bij ons trouwens, maar als volwassene kun je het beter overzien. Dieren, dan ben je altijd druk. Stadse mensen hebben dat niet, daarom hebben ze tijd om te lezen en om uit te gaan. Ik was wel jaloers. Stef en Tom hadden een heel mooi huis, alles wit, veel licht en moderne schilderijen aan de muur. Pa vond dat je gek was als je een huis kocht op het Bergaf. Daar woonden alleen armoedzaaiers, mensen zonder land. Het waren gestucte huizen, omdat de stenen zo slecht waren dat je de muren niet dicht kon metselen. Bij de steenfabriek waren ze heus niet gek, de eerste keus stenen voor de hoge heren en die te krom waren voor de arbeidershuizen. Als je geen land hebt, dan ben je knecht. Behalve de dominee, de schoolmeester, de notaris en de dokter, want die hebben ook geen land, maar die hebben ervoor doorgeleerd. Net als de dierenarts die in een Lancia reed. Je had de directeur van de steenfabriek, je hebt boeren en knechten en een paar knappe koppen, zo zat de wereld in elkaar. En stadsen. De vader van Tom en Stef werkte bij de radio. Misschien ook doorgeleerd, geen knecht in ieder geval of arbeider. Ze hadden twee huisjes tot een groot huis gemaakt, met een veel mooiere keuken dan wij hadden. Onze keuken was ouderwets met vaalgele tegeltjes en het grote fornuis. Ik vond het vies, Tom vond ons granieten aanrecht juist heel mooi. Terwijl er allemaal stukken uit waren. In de vloer waren ook tegels kapot en een van de ramen werd niet eens gerepareerd, want daar ging de poes doorheen. Het hok van onze wc, ook al zoiets. Eerst was het een kot buiten, opzij van het erf, half boven de sloot, nu stond de wc op de deel, binnen net achter de keuken, met een pijp naar de sloot. Als het vroor bleven de drollen op de sloot liggen. Bij de dooi zakte de hele berg van pis, poep en papier, zo de sloot in. Zo was het bij ons, ik wist niet beter, totdat ik bij Tom in huis andere dingen zag.
Dijkraket versie 2.0
pagina 15
#6 De geur van het hooi is zoetig, zacht en vooral heerlijk. Lauwgeel, okergroen, zilvergrijs. Ik heb er een opstel over geschreven op school. Kreeg ik een tien voor. Schrijven is leuk en niet echt moeilijk. Gewoon van alle kanten naar iets kijken en precies opschrijven wat je ziet en hoe je erover denkt. Met Nederlands was ik de beste van de hele MTS. Mijn opstel over mijn droom in het hooi mocht ik zelfs voorlezen op de bonte avond. Als ik vijf minuten in het hooi lig, dan val ik acuut in slaap. Klaar met de melkbussen schoon maken, het gerammel klinkt nog na in mijn oren. En dan even een dutje in het hooi. Oma Van den Berg vindt dat goed als ik maar niet rook. Zij rookt, ik niet. Voordat ik lig, droom ik al. De muziek uit de radio in de keuken kan ik net horen, Pretty Woman, Roy Orbison. Het kriebelt, hooi kriebelt altijd. Even woelen, er in weg zakken, en je hebt een heerlijke deken om je heen. De geur van augustus, van vakantie. Jij en ik, dollen in de hooiberg, daarna zwemmen in de rivier. Spannend, dat mag niet, want het is best gevaarlijk. Karel van Bommel is in de rivier verdronken, dat was een reus van een kerel. Door een schip aangevaren of meegezogen. Hij was aan het werk met een van de bootjes van de gierpont. Pats weg, misschien ervan af gevallen door de golfslag van een passerende aak? Zijn zoon Geurt heeft de hele dag nog gedoken samen met de vrijwillige brandweer. Niets gevonden, Karel was verdwenen. Pas weken later dreef zijn lichaam opeens in de sluis bij de stuw. De man kon goed zwemmen, het water was niet koud en toch verdronken. Ook een keer een jongen van Harskamp, de schilder. De laatste pont gemist, hij zou wel even zwemmen. Het is link, maar wij konden het best. Samen naar de overkant zwemmen, een half uurtje in de zon opwarmen en dan weer terug. Opletten of er geen schip aan komt. Vooral stroomafwaarts gaan ze hard en vanuit de kajuit van zo’n schip kun je echt niet zien of er iemand zwemt. Ja, misschien een eend, dat denkt zo’n schipper dan. Een mensenhoofd in het water is echt niet veel groter dan een eend. Soms zijn er kolken in de rivier en stroming is er altijd. De rivier is grillig. Midden in de vaargeul begin jij opeens raar te doen. De rivier stroomt hier het hardst. Kramp? Je gaat kopje onder. Ik zwem naar je toe. Je gilt en je slaat met je armen. Ik heb het op school geleerd, reddend zwemmen. Achter je zien te komen en dan mijn armen onder je oksels steken, dan kan ik je naar de kant trekken. In blinde paniek sla je op het water. Weer ga je kopje onder. Je komt boven, ik hoor je water uithoesten, nog een keer verdwijn je. Dan heb ik je, het lukt om achter je te komen. Ik sla een arm om je middel en trek je naar me toe. Ik krijg mijn armen onder je oksels. Je trapt, dan lig je boven op me en ga ik kopje onder. Ik probeer je met mijn onderlijf uit het water te drukken, maar ik kan geen adem halen. Je drukt terug. We kantelen opzij. Je gewicht is van me af, ik kan weer ademen en je benen zakken
Dijkraket versie 2.0
pagina 16
naar beneden. Dit is beter. Nu kan je schreeuwen en spartelen wat je wilt, het maakt niet uit, ik heb je stevig klem en ik laat je niet los. Achteruit slaan lukt je niet, er is geen ontkomen aan, ik ben sterker. Langzaam aan ga je meewerken en wordt je rustiger. Als ik mijn benen intrek om een slag te maken, doe jij het ook. Dat helpt. Je billen gaan met me mee, omhoog, omlaag. Het ritme wordt regelmatiger. We komen uit de vaargeul, we gaan het redden. Je hijgt, ik zie je borsten telkens uit het water komen onder je blauwe badpak. Je tepels prikken door de stof. Mijn hand glijdt er opeens overheen en naar beneden. Je reageert door je benen hoger op te trekken, nog meer rugslag. Ik ben je niet meer aan het redden, we vrijen in het water. Ik kom klaar. Je moet het voelen, ook al laat je niets merken. We drijven langzaam met lome slagen naar de kant. Het voelt heerlijk. We slapen aan de kant en hebben het er nooit meer over. Je bent van mij. Ik wil altijd met je in het water zijn. Het is een soort van zweven. Gewichtloos, alsof we vissen zijn, alsof we kunnen vliegen, alsof we engelen zijn. Nee, zo was het opstel niet, dat was vast heel anders.
Dijkraket versie 2.0
pagina 17
#7 Het hoogtepunt van de zomer, onze picknick aan de rivier, de zaterdag na de midzomersnee, het hooi binnengehaald, even niets te doen. Jij bent vast ook een paar keer mee geweest. Met de trekker en de platte wagen door de uiterwaarden tot aan het zandstrandje. Wij op de wagen, tussen de strobalen. Ruud, Esther, moeder en ik, oma Van den Berg, oom Henk met zijn trekharmonica. Vader niet, want die had geen tijd. Mamma en Esther hebben lekkere hapjes en taart gemaakt. Ik heb de grote vlieger van zolder gehaald. Dat vond ik geweldig, vliegeren. En het was nog nuttig ook, als er genoeg wind stond. Samen met oom Henk hadden we de vliegers gemaakt. Een paar kleine voor in de kersenboomgaard, tegen de spreeuwen en kraaien. Staarten van aluminiumfolie, het hielp, een beetje, maar kraaien zijn slimmer dan wat ook. Flink blikjes rammelen vanuit de toren, mijn baantje in de kersentijd, dat werkte toch het best. Om en om aan de touwen trekken, zodat de vogels niet ergens rustig konden gaan pikken. Voortdurend opjagen. We schoten ook met de buks van pa. Als het lukte om een kraai te raken, hingen we die aan zijn poten tussen de bomen als afschrikwekkend voorbeeld. Achter de dijk waait het minder hard dan bij de rivier, zeker op de zomerdag. De grote vlieger kon daarom eigenlijk alleen omhoog in de uiterwaarden. Het was stralend weer die ochtend. Na de koffie tilden we oma Van den Berg met schommelstoel en al op de wagen. Blauwe lucht, lekker windje, ideaal. Ruud mag al trekker rijden van ons pa, hij is apetrots. Alle spullen opgeladen en wij erbij. Het eten, het kleed, de strobalen, fruitkistjes als tafels, het klaptrapje zodat ons moe en oma Van den Berg niet van de wagen hoeven te springen. Boven op de wagen begint oom Henk meteen te spelen. Dat kon hij goed, die man kon alles, metselen, raketten bouwen, paling vangen. En dan kon hij nog vliegers maken en accordeon spelen. Kinderliedjes, holle bolle Gijs, de zeven, Roodkapje. Later speelt hij Duitse schlagers die moeder mee kan neuriën. Oma Van den Berg kent alle teksten, je hoort haar niet, maar ze glimlacht en beweegt haar lippen, zelfs met een sigaret in haar mond. Ruud toetert om de haverklap en de mensen langs de dijk wuiven naar ons. We wuiven terug en dan hobbelen we de dijk af, door de weilanden naar de rivier. We halen de schommelstoel van de kar, helpen oma Van den Berg en moe van de wagen en rollen het kleed uit. De fruitkistjes komen aan een kant te staan voor al het eten en drinken. Mamma pakt de grote borden uit. Ze heeft ze in oude kranten ingepakt, zodat ze niet kapot gaan, net als de Keulse pot met stroop en de glazen. Vlierbier voor ons, jenever voor oom Henk, advocaat voor moeder en oma Van den Berg. Vrolijk zijn we, getik van lepeltjes in glaasjes. Vroeger gingen wij altijd pootjebaden in de rivier, daar ben ik al te groot
Dijkraket versie 2.0
pagina 18
voor, nu doet alleen Esther dat nog. Ik ga naast moeder zitten, we klappen mee met de muziek van oom Henk. Moeder schenkt hem gedurig bij en hij wordt steeds vrolijker. Oma Van den Berg schommelt en zingt. Esther huppelt rond. Ik dans met haar mee en Ruud vindt dat we raar doen. Moe haalt de deksel van de grote schaal met spekpannenkoeken. Zo lekker zijn ze en we mogen er zoveel als we willen, er zijn er genoeg. Stroop erop, oprollen en afhappen. Geen vork en mes nodig. Als mijn handen helemaal plakken van de stroop, spoel ik ze in de rivier. We gaan vliegeren, maar de wind neemt af. Het wordt een beetje drukkend, broeierig en opeens wordt de lucht raar, het oranje wordt grijzig blauw. Het gaat snel, het weer krijgt iets dreigends. Oma Van den Berg is al terug bij de trekker en slaat met haar stok op het ijzer. Ze wil dat ik het trapje vast houd. Moeder en oom Henk hebben nog helemaal geen zin om naar huis te gaan. Ze zitten zo heerlijk aan de rivier, dat is maar eens per jaar, lachen ze. Ik vind het leuk dat moeder zoveel plezier heeft. Ruud gaat demonstratief languit op het kleed liggen slapen. Hij hoort bij oom Henk, dat laat hij duidelijk merken en hij heeft het sleuteltje van de trekker op zak. We krijgen ruzie, hij vindt dat ik me aanstel omdat ik de schommelstoel op de wagen zet. Oom Henk speelt vrolijk verder. Dan begint oma Van den Berg vanaf de wagen te roepen. Ze wil nu gaan. Wij letten niet op, de lucht achter ons is groen geworden. Dat we het niet zien! Esther komt naar de trekker toe gelopen. Oma Van den Berg roept nog een keer, oom Henk stopt met spelen, maar Ruud lacht ons uit. Opeens voel ik een paar grote druppels en waait een enorme veeg wind al het losse stro de lucht in. Meteen erachteraan een klap onweer. Pats in de rivier, vlakbij. Dikke regendruppels kletteren opeens luidruchtig neer en we graaien onze spullen bij elkaar. Het duurt nog even voor alles en iedereen op de kar zit. Ruud start de trekker en rijdt eerst naar de dijk. Na honderd meter verandert hij van richting. Naar huis dat halen we nooit, we zijn nu al zeiknat. Hij wil schuilen onder de grote zwarte populier bij de rivier. We springen van de wagen, helpen oma Van den Berg en moeder nog met het trapje. Esther en ik kruipen onder de kar. Moeder en oom Henk hollen naar de peppel want de bliksem zou eerder in de ijzeren trekker slaan. Bovendien zit je droger tegen de stam. Oma Van den Berg aarzelt en hinkelt dan verrassend snel ook in de richting van de boom. Ruud trekt een zeil over de strobalen maar het waait er af. Oom Henk begint weer op zijn harmonica te spelen. Dan loopt oma Van den Berg weg van de boom, terug naar ons, ik sta op om haar te helpen. Opeens gebeurt het. Een lichtflits, daarna is alles even donker. Een vuurbal zo groot als een hooibaal schiet over de grond en duikt in de rivier. Dan de klap en de stilte. Na enige tijd krabbel ik weer overeind. Bloed, ik ben met mijn hoofd tegen een haak van de wagen gevallen. Esther ligt tegen een wiel aan, gelukkig, ze beweegt. Oma Van den Berg ligt naast me op de grond, ze kreunt. Waar zijn de anderen? Uit de boom is de halve stam weggeslagen, direct boven de vork. De boom is geblakerd en
Dijkraket versie 2.0
pagina 19
er kringelt rook uit. Het afgebroken stuk van de boom steekt als een enorm mes in de grond, vlak naast moeder. Woe, die heeft geluk gehad. Ze strijkt over haar hoofd, voelt of alles het nog doet. Dan kijk ik naar oom Henk en ik begrijp het meteen, mijn hart staat stil. Oom Henk ligt er vreemd bij, met half opgetrokken knieën, zijn hoofd te ver naar achteren. Hij ligt een paar meter van de boom, zijn kleren zijn verschroeid en zijn gezicht is zwart. Van de accordeon is niets over. Hij is dood, geen twijfel mogelijk. Dan hoor ik oma Van den Berg opnieuw kreunen. Misschien heeft ze wat gekneusd of gebroken? ‘Oom Henk is dood.’ Dat is Ruud. Langzaam dringt de werkelijkheid tot ons door, de bliksem is in de peppel geslagen, dwars door oom Henk en zijn accordeon. Wij mankeren niets, Esther ook niet, ze probeert moeder te troosten. Geluk gehad, schiet het opnieuw door me heen. Maar dan kijk ik weer naar oom Henk. Gek, zoiets wil je nog niet geloven, je wilt er niet aan en dat je dan zelf denkt dat je geluk hebt gehad. Ruud komt naast me staan. Koeien worden soms door de bliksem getroffen. Wij ook dus. Hij haalt zijn schouders op. Oom Henk reed de trekker, dat moeten we vertellen, zegt Ruud. Zo, die is uitgekookt. Meneer heeft nog geen tractorrijbewijs, dat hij hier nu aan denkt? ‘We moeten de dokter halen of de politie.’ Ik zie nog steeds die vuurbal voor mijn ogen en oom Henk in die rare houding. Jouw vader komt door de weilanden naar ons toe gehold, ons pa en nog meer mensen, we moeten wachten. Van Viegen, de politieagent, komt kijken, niemand vraagt wie de trekker reed. We maken op de kar een bed van stro, daar leggen we oom Henk op. Ons pa legt het kleed over hem heen, dan rijdt hij naar de dijk, wij blijven bij oma van de Berg die misschien iets gebroken heeft. Uit Barik komt een witte Mercedes ziekenwagen over de dijk aangereden en even later een zwarte lijkwagen. Dan komt pa met de dokter en een brancard terug om ons en oma Van den Berg op te halen. Ze wuift naar ons als even later de deur van de ziekenwagen dichtgaat. Thuis gaan we in de zondagse kamer zitten. Als ik eindelijk in mijn bed lig, kan ik niet slapen. Ik zie het licht worden en we zijn al vroeg aan het melken. Een paar uur later gaan we naar Bethesda. In het zaaltje achter de kerk ligt oom Henk. De kist is open, ik kijk nog even. Hij ziet grauw en heeft een blauwe coltrui aan. Ze hebben zijn hoofd naar links gedraaid, zodat je het verbrande stuk van zijn gezicht niet goed kunt zien. De volgende dag is de kerkdienst al. Moeder zegt een paar woorden tussen haar tranen door. Hoe ze vroeger samen kattenkwaad uithaalden. Ik dacht dat ik er goed tegen zou kunnen, net als Ruud, maar we moeten allebei ook flink huilen. We lopen achter de kist naar het kerkhof, de zwarte mannen laten de kist zakken en moeder slaat een kruisteken en gooit wat aarde op de kist. Ik doe het ook. Daarna gaat het leven gewoon verder, je moet verder. Het beeld van oma Van den Berg, die roept dat we moeten gaan, die verbrande peppel en oom
Dijkraket versie 2.0
pagina 20
Henk er vlak naast. Het komt nu nog steeds terug, het gezicht van oom Henk zonder ogen, alsof die er door de bliksem uitgeslagen zijn.
Dijkraket versie 2.0
pagina 21
#8 Een lome zaterdagavond, vrijwel geen wind. Alle dieren zijn verzorgd, Ik heb Gijs schoongespoten op de betonplaten voor zijn stal, daar houdt hij van. Bij de schuurberg is een soort van hoge douche, die je er met een trapje af kunt halen. De waterstraal is heel hard, want de kraan zit direct achter de elektrische pomp. Gekke Mien gaat er zomers ook douchen. Als je er dan per ongeluk aan komt, begint ze te gillen, verder niets, ze loopt niet weg en ze gaat ook niet trappen, je zou haar zo bloot kunnen pakken. Toen ik nog heel klein was kwam gekke Mien al bij ons langs om de koeien te wassen. Ze is er goed mee. Later is ze bij ons komen wonen. Dat ze de koeien wast, vindt pa onzin, dat kost water en de koeien geven er heus niet meer melk door. Oma Van den Berg vindt het wél goed en dus mag gekke Mien toch de koeien wassen. Ons pa haalde zijn schouders op, oma Van den Berg tegenspreken, dat helpt niet, daar heeft hij al eens flink gedonder mee gekregen. Toen had ze de dominee van Barik op hem afgestuurd. Gijs vindt de waterstraal heerlijk. Hij gaat dan op zijn rug op het beton draaien en rollen. Voordat ik naar de pont ga, spuit ik Gijs nog even lekker nat. Ik kietel zijn buik, het is alsof je Gijs hoort lachen van de pret. Daarna schudt hij zich heerlijk uit, als een hond, honderden spetters de lucht in, verdomme vergeten, tegen mijn schone zaterdagavondspijkerbroek. Die varkensgeur is toch al nauwelijks van je lijf te boenen en nu ook nog een smerige broek. Stom en te laat. Ik fiets naar de pont, kan mij het schelen. Boven op de hoge veerstoep heb je een mooi uitzicht. Beneden loopt de rivier, aan de overkant de heuvels, ik zie de veerweg met de auto’s, de fietsers en de voetgangers. Mijn plek, al vanaf de lagere school. De schepen in de rivier, waar gaan ze naar toe? Naar Zwitserland, of naar de haven van Rotterdam, daar zijn we op schoolreisje geweest. Tom is gekomen, op zijn felrode Kreidler, een oud dingetje, maar hij rijdt fantastisch én hard. Tom wil me terugsturen omdat ik er smerig uit zie. Zelf heeft hij zich aangepast aan zijn Kreidler. Hij heeft nu een vetkuif en een hele grote zonnebril. Ook draagt hij een rare gele stropdas met een schotse ruit op zijn witte zijden blouse, zwarte spijkerbroek, zwarte puntschoenen. Uit de grote leren zijtassen haalt hij zijn gettoblaster, plus het bier waarvoor ik hem geld heb geleend. We drinken een pilsje. Lekkere rock and roll erbij, de Straycats, runaway boys. Piet van IJsden draait altijd goede muziek op de Vrije Dijk. Daarom luistert iedereen er naar. Paul en Sonja hebben de naam zelfs op hun Audi Quattro staan. Dan zijn de batterijen van de gettoblaster leeg en wordt het stil. Tom drukt op de claxon naar Marijke van de Hof, die in haar rode Golfje staat te wachten. Ze wuift door het open raampje terug, maar ze stapt niet uit, geen tijd voor een praatje. De pont schuurt aan en rammelt leeg en weer vol. Twee meisjes uit Varel komen naar ons toe
Dijkraket versie 2.0
pagina 22
gefietst. Aan het stuur hebben ze allebei een grote handtas hangen. Tom vraagt wat er in zit. ‘Alles, wat je nodig hebt om te overleven.’ Wat dan, wil Tom weten. Nou, kauwgom, tampons, een strippenkaart, lippenstift, een nagelvijltje, zakdoekjes. ‘Ook condooms?’ Vraagt Tom. Die durft. Nee, giechelen ze, wel aspirine. Alsof dat net zo iets is. Ze vragen of we naar de film willen in Toerel? Welke film, vragen wij, maar ze weten niet eens welke film er draait. Wij mogen betalen, zeggen ze. Dat is goed, zeggen we, we doen het. Ze giechelen, vanavond kunnen ze niet, volgende week misschien.
Dijkraket versie 2.0
pagina 23
#9 We zijn bij de Alexandra. Oude verroeste rijnaak, dat kun je zeggen, maar ook dierbaar piratenschip. Weet jij eigenlijk wanneer de Alexandra in de Achterwaard is aangespoeld? Dat moet een keer bij hoogwater zijn geweest, dat kan niet anders, maar ik kan het me niet herinneren. Voor onze tijd misschien? Ooit was het dak van het roefje het lanceerplatform voor de raketten van de raketclub. Onder leiding van oom Henk zijn er zeker een stuk of tien de lucht in gegaan. Iedere keer als ze zo’n ding afschoten, kwam de hele Waterdijk kijken. Vooral Tom was altijd helemaal door het dolle, hij wilde later met een raket naar Mars. Dat had hij uit een liedje van David Bowie. Tom kon het precies meezingen. Tom naar Mars, vanaf de Waterdijk. Tom’s vader maakte een reportage over de raketclub en Tom liep met hem mee, apetrots. Wij moesten op de dijk blijven van de raketmannen, ze hadden rode linten in de wei gezet om ons uit de buurt te houden. De raketmannen, zo noemden we ze, de meesten zaten ook bij de vrijwillige brandweer. Piet van IJsden had een tent neergezet voor een live-uitzending van de Vrije Dijk. Hij verkocht er bier en draaide verzoeknummers, net als ’s winters bij de ijsbaan bij de pont. De raketmannen hadden hun witte brandweerhelmen op, want de raketlanceringen waren gevaarlijk. Boven op het roefje stond de raket als een soort van grote schoorsteen. Ik zag oom Henk een touw in brand steken, de mannen renden achter de Alexandra om en bukten bij de voorplecht. Even later, een ontzettende dreun, bwam, daar ging de raket in een wolk van vonken en vuur. Als de brandstof na een paar seconden op was, hoorde je weer een knal en kwam er een parachute naar buiten waaraan de raket neerdaalde. Maar het ging niet altijd goed. Soms gebeurde er niets, of er was alleen een knal. Of de parachute ging niet open. Die raket ging met een mooi bochtje zo de rivier in, net niet op een passerende boot. De laatste keer ging het ook fout, de raket viel om en vloog toen horizontaal over het weiland onze kant op, tegen de zomerdijk. Goed afgelopen, maar even eerder liep Tom daar nog met zijn vader. Dat was dus ook de laatste raket van de raketclub. Na de dood van oom Henk was het over. Ik heb bij ons op de deel nog een schrift gevonden met daarin allemaal formules over de brandstof, een mengsel van dieselolie, kunstmest en zwavel. Toen ik dit aan Tom vertelde, wilde hij meteen ook een raket gaan bouwen, maar hij begreep niet wat er precies in stond. In Atrecht vond hij in een boekwinkel een geheim kookboek voor terroristen. Daarin stonden genoeg details om echt aan de gang te gaan. Bij ons haalt hij de rode diesel en de kunstmest en in het roefje van de Alexandra knutselt hij zijn eerste raket in elkaar. Ik mag komen kijken en we kruipen het roefje in. Binnen is het een grote rommel, het stinkt er enorm. Ik ga zo snel mogelijk weer naar buiten. Even later komt Tom uit het luik gekropen met een flinke plastic pijp met een
Dijkraket versie 2.0
pagina 24
rode punt erop. Onderaan zitten driehoekige ijzeren vinnen, ook rood, een beetje zoals de raket in Kuifje naar de maan. Tom zegt dat ik uit de buurt moet blijven en ik loop een stuk van de Alexandra weg. Hij doet het precies zo als de raketclub, zijn raket op het dak, een lont aansteken, maar in plaats van weg te lopen kruipt hij naar binnen. Opeens zie ik de pvc pijp helemaal uitzetten en smelten, er verschijnen vlammen gevolgd door een flinke knal. Het ding is in de fik gevlogen en daarna is er iets ontploft. Een flink eind verderop steekt er een rode vin uit een wilg. De lancering is mislukt, maar Tom is op de goeie weg. Opeens hoor ik hem janken in het roefje. Ik ren terug, klim op de Alexandra en kijk door het deurtje naar binnen. Daar zit Tom met zijn handen voor zijn oren. Door de knal in de ijzeren roef lijkt hij half verdoofd. Ik trek hem naar buiten, de boot af en achter de Alexandra laat ik hem in het natte gras zakken. Dat helpt, hij begint de bewegen en even later zelfs te lachen. Bijna gelukt. Hij heeft al weer ideeën om een betere raket te maken. Als ik zeg dat het wel gevaarlijk is, vindt hij dat ik zeur. Dan kijkt hij me opeens lang aan. Hij is trots op me, zegt hij, het is het bewijs dat ik van hem houd. Hij steekt zijn handen naar me uit, of hij me wil zoenen, Ik begrijp het niet en Tom geeft ook geen verdere uitleg. Of ik me hier al een keer heb afgetrokken? Zomaar uit het niets vraagt hij dat. In de Alexandra? Die is raar, hoe komt hij erbij? Zullen we het samen doen? Hij dringt aan. Je piemel is toch ook een raket. Ik geef hem een stomp, de viespeuk. Hij kijkt de andere kant op. ‘We gaan niet slaan hé.’ Er klinkt iets in zijn stem, dat ik niet ken. Hij zegt verder niets meer, maakt zijn broek open en haalt zijn piemel tevoorschijn. Die is groot. ‘Gadverdamme’, zeg ik. Tom kijkt me aan, terwijl hij zijn hand rondom zijn piemel op en neer beweegt. Zijn tong hangt een beetje uit zijn mond. Hij doet het echt. Ik loop weg, dan roept hij, dat het al weer over is. Ik loop terug en hij heeft inderdaad zijn piemel weer in zijn broek gestopt. ’Okay, graag of niet’ zegt hij. Een paar weken later al vraagt Tom of ik bij de lancering van zijn nieuwe raket wil zijn. Ditmaal gaat het om een ijzeren stuk pijp, opnieuw met vinnen en bovenop een punt. Hij heeft een tekening gemaakt en het ding laten lassen door de Satan in Barik. Tom is gek, dat moet wat gekost hebben. Bij ons heeft hij opnieuw rode diesel en kunstmest opgehaald. Dit heeft hij in boterhamzakjes gedaan. De zakjes heeft hij in de pijp gestopt en tussen de zakjes zit telkens een laagje zwavel, gekocht in de apotheek in Toeler. Bij Geit durfde hij dat niet. De lont loopt naar de zwavel. Tom legt uit hoe het werkt. Als de zwavel ontbrandt, gaan de zakjes kapot en mengen de diesel en de kunstmest zich en samen met de zwavelreactie krijg je een knal. Door gaatjes in de pijp kan er genoeg zuurstof bij, zodat de verbranding steeds sneller gaat en de druk zich ophoopt, waardoor de raket de lucht ingaat. Dit keer is het lanceerplatform niet op het roefje van de Alexandra, maar in de wei naast de boot. Uit het
Dijkraket versie 2.0
pagina 25
zicht van de dijk heeft hij van stoeptegels een stevige ondergrond gemaakt waar de raket op staat. De lont loopt door de buis van de boegschroef van de Alexandra, zodat wij veilig aan de andere kant van de boot kunnen staan. Ik mag aftellen, hij steekt de lont aan en wij doen onze handen voor onze oren. Terecht, want opnieuw is de knal tegen de ijzeren scheepswand oorverdovend, het lege ruim werkt als een luidsprekerbox. Als we kijken zien we inderdaad de pijp even de lucht in gaan, Tom zegt zeker honderd meter, ik schat tien. Dan valt de raket terug en boort zich nog behoorlijk diep de grond in. We moeten hem uitgraven zegt Tom. Hij is trots want dit keer heeft hij echt een raket gemaakt.
Dijkraket versie 2.0
pagina 26
# 10 Niet veel later, het is Pinksterzondag. Alles is stil. We zijn allebei net 17 geworden. Ik gooi een steentje tegen je raam, je doet het omhoog, je komt eraan. Aan de voorzijde van het huis lopen je ouders in hun zondagse kleren de voordeur uit, de dijk op naar de kerk. Wij hollen aan de achterkant naar de plank over de sloot, de boomgaard in en even later met een grote sprong door de greppel zijn we op de Achterweg. Het is een prachtige dag. In de dorpen luiden de kerkklokken. Iets feestelijks, net als op Koninginnedag als er overal vlaggen hangen. We lopen terug naar de dijk, omhoog, dan heb je dat heerlijke gevoel van ruimte en hoef je nergens meer heen, omdat je al de hele wereld kunt zien, zelfs de bolling van de aarde. Fluitekruid bloeit in witte wolken, bijna manshoog langs de slootranden. Het is niet meer koud. We lopen naar het veer, drie kilometer. Dan moet je plassen. Even wachten, zeg je. Ik mag niet kijken. Achter een omgevallen wilg hurk je neer, als een struisvogel met je gezicht een andere kant op, je witte onderbroek op je enkels. Ik kijk, je ziet me niet. Onhoorbaar glijd ik de dijk af. Als ik vlak bij je ben, til ik je rok even op. Je reageert niet, maar je moet het gemerkt hebben. Tussen je gladde ronde billen zie ik een straal vocht neerspatten. Tot mijn eigen verbazing steek ik mijn hand naar voren. Ik voel je warme plas tussen mijn vingers door lopen. Ik druk mijn hand tegen je poes aan. Je duwt mijn hand weg. Het geluid van het plassen houdt op, je gaat weer staan en strijkt je rok af, nog steeds met je gezicht van me afgewend. Ik ruik aan mijn hand en droog mijn vingers af aan het fluitenkruid. Je kijkt de andere kant op. Ik klim omhoog de dijk op, dan kom jij. We lopen zwijgend verder. Ik zit op het ijzeren hek van de tweede achterwei. De maïskolven in het veld rechts van mij zijn al lekker groot, de meidoornhaag is volrood van de bessen, een feest voor de vogels. Precies op koelengte afstand van het hek ligt een kuil vol stront. Ik ruik het, ik zie het. De koeien schuren tegen het hek, ze willen erdoor, ze kijken over het hek. Bij hun achterpoten trappen ze de grond los en ontstaat er een kuil. Wat moet een koe nog meer? Eten, rondkijken, herkauwen, gemolken worden, poepen en pissen. Dat is het hele verhaal. Ik vergeet het dekken nog als ze tochtig zijn, anders houdt de melk op. Vroeger met de stier, dat vond ik heftig, wat een kracht heeft zo’n beest. Het is ook een gewicht, een koe is zeshonderd kilo schoon aan de haak, de stier weegt dubbel zo veel. Door de zon is er een harde korst bovenop de stront gekomen. Met mijn laarzen ben ik er net doorheen gestapt. Links en rechts van mijn voetstappen is natte stront door de scheuren geperst, met een glinstering van olie erin. Prachtige kleuren in een mooi patroon. Verrassend hoeveel vliegen er al weer zijn. Hoe oud zouden vliegen eigenlijk worden? Ik zie ze om
Dijkraket versie 2.0
pagina 27
elkaar heen vliegen, landen en weer opstijgen, allemaal wat lekkers opgepikt. Dit is een feest voor ze, onbeperkt veel verse koeienstront, met je neus in de boter. Zo kun je ook leven. Gewoon een beetje rondhangen in de buurt van koeien. Waar zouden ze hun eitjes leggen? Op de koe, of in de stront? Ik maak foto’s.
Dijkraket versie 2.0
pagina 28
# 11 Tom en ik liggen langs de rivier. Heerlijke zomerdag. Het water murmelt voorbij. Onze gesprekken murmelen ook. Dat de aarde over een miljard jaar weer in de zon verdwijnt. Waar doen we het voor? Je kunt er depressief van worden. Tom heeft altijd van dit soort verhalen. Een miljoen jaar, man, een mens wordt nog geen honderd jaar. Een miljard, zegt Tom en hij strekt zijn armen uit om aan te geven hoeveel dat is. Hij roept ‘au’ als hij ze nog verder probeert uit te rekken. Even later vraagt hij hoeveel soorten mieren er zijn. Ik heb geen idee. Hij zegt dat het God uit de hand is gelopen, dat er meer dan duizend miersoorten zijn. Ik ben het met hem eens. Dan slaat Tom toe. Ik klets onzin. Als God bestaat, kan het hem niet uit de hand lopen, want dan is hij geen God. Of hij deed even een dutje, grap ik. Tom zegt ‘helemaal getikt’. Ik dacht dat hij God bedoelde, maar nu gaat het over ons. Dat wij mensen tijdens onze korte leventjes zoveel ruzie maken. ‘Helemaal getikt.’ Ik moet aan vader denken, die kan opeens zo verschrikkelijk bulderen. Ik heb meestal geen idee waarom. Ik doe Tom na met een hoog piepstemmetje: ‘Helemaal getikt, echt wel’. Als Tom met mij praat, dan praat hij vooral met zichzelf. Ingewikkelde gesprekken over de wereld. Dat er eigenlijk niets verandert. Tom zegt dat het door de angst komt. Angst voor wat we niet kennen. Hij vindt dat saai. Hij gaat staan en doet een of andere dominee na, met zo’n opgeheven vingertje. ‘Zekerheid bestaat niet, behalve dat je dood gaat!’ Tom valt onverwachts op de grond en blijft even morsdood liggen. Hij moet lachen om zijn eigen toneelstukje, hij trekt zijn jas en blouse uit, slaat als een gorilla op zijn blote bast, zet zijn handen aan zijn mond en roept luidkeels naar de zwaluwen in de lucht: ‘Zekerheid bestaat niet’. Dan draait hij drie keer om zijn as en valt weer op de grond. Dit keer roept hij Au. Elleboog gestoten. Zekerheid bestaat wel, straks wordt het bijvoorbeeld donker. Ik pluk een korenstengel en kijk naar de halmen. Alle zomers liggen we in de wei, dat is ook best zeker. Een sleepboot komt de bocht in de rivier op getuft, twee rijnaken volgen. De sleep gaat langzaam, de pont moet wachten. Tom heeft een vraag. Wat kun je doen om te zorgen dat mensen geen ruzie maken? Iets moois maken misschien? Ik denk er over na en besef me dat ik niet iets moois kan maken. Ja, fotograferen, dat zou ik goed kunnen leren, ik heb het alleen niet nodig, want ik word later boer. Tom zegt dat hij advocaat wil worden en hij denkt dat handel ook helpt, dat je de mensen daarmee verbindt. Vooral de aardappels, dat is de zekerheid bij ons op de boerderij. Als ze bij de coöperatie weten dat jij mooie aardappels hebt, stevig, zonder rot en zonder blauwe plekken, dan laten ze je leven, dan krijg je een beste prijs, want anders hebben de mensen in de stad geen aardappels meer. Tom lacht honend, zijn schaduw valt over mij heen. Ik kijk naar een silhouet met de handen in de lucht.
Dijkraket versie 2.0
pagina 29
Ik zie het veel te simpel. Mensen uit de stad, die wonen ook hier, op de dijk en in de huizen van de steenfabriek. Alles is stad geworden. Stadse kleren, stadse spullen, stadse auto’s. Een jaguar. Wij hebben een rode Magirus en een John Deer! Vernooij had trouwens wel een dikke Mercedes. Sommige veeboeren hebben best geld, dat zie je aan de boerderijen, aan de hoge ramen met veel glas, aan de geknipte voegen. Dat is duur, geknipte voegen, maar veel mooier dan ruw gevoegd.
Dijkraket versie 2.0
pagina 30
# 12 Het is vroeg in november. Je komt naar buiten en we lopen samen het erf van de Lindenhof af, de stilte in. Ik heb net je vader geholpen met het inkuilen van het laatste gras voor de winter. We lachen onhandig naar elkaar. Het land is grijsbruin en donkergroen. Flarden grondmist hangen onder de dijk. Je vraagt of het goed gaat op de HTS. Dat valt niet tegen, denk ik, de helft schrijf ik over van Tom, die veel beter is en architect wil worden. Jij doet het trouwens ook niet slecht. Straks heb je Atheneum. Je zegt dat je niet weet wat je met dat diploma moet. We zwijgen. Atheneum. Voor een meisje van een boerderij is zoiets eigenlijk niet nodig, de huishoudschool is ook goed, zegt moeder. Daar vond de meester je te slim voor. Misschien bij de bank werken, of bij de notaris? Door de witte wolken vlak boven de kale akkers wordt het nog stiller. De lucht licht bleekpaars op. Het is op zijn allermooist als de zon laag staat en er lange schaduwen voor ons uit glijden. Dat zijn wij zelf. Damp trekt uit de sloten en verdwijnt ongrijpbaar in het blauwgrijs waar weiland en akkers overgaan in een horizon die er niet is. Twee nijlganzen kijken argwanend in onze richting. Je vertelt dat je in de stad gaat wonen, van het erf af. Misschien ga je in een winkel werken als verkoopster. Je wilt weg. In de vlier groeit een braam. Het blad ervan is vermiljoen rood en in de nerven diep paars. Verbazingwekkend altijd, die enorm verschillende kleuren in de natuur. Het donkere braamblad tegenover het zware groen van de wei. Fototoestel vergeten. Met mijn blote hand aai ik even jouw zwarte wollen handschoen. Je reageert niet. Achteraf denk ik, dat je zeker reageerde, alleen anders dan ik verwachtte. Je wijst naar het water en opeens hollen we samen naar de rivier. Dit is ons land. Je slaat je zelf gemaakte geelgroene sjaal voor je gezicht, je steekt je armen in de lucht. Je juicht. Ik moet aan een piloot denken van zo’n klein vliegtuigje met een open cockpit die zwaait vlak na het opstijgen terwijl zijn sjaal vrolijk in de lucht wappert. En ik moet weer aan mijn fototoestel denken, stom, vergeten. Zaterdagavond. Een maand later. Een zachte maan komt, recht voor ons, achter een wolk vandaan. Op de dijk ligt een dun laagje verse sneeuw. De weg is witblauw. Een aanloop en we glijden over een ijsbaantje. In de wielsporen is water blijven liggen, dat is bevroren en met onze laarzen schuiven we de sneeuw eraf. Een spoortje oranje gloed van de laatste schemering weerkaatst in het glimmende ijs. Naast de weg is de sneeuw gesmolten en weer opgevroren in een harde korst. Het kraakt als je er overheen loopt en we zakken erdoor. We kiezen ervoor om buitendijks onderaan te gaan lopen. Uit de wind. Ik duw je die kant op. Je gilt en je glijdt uit, naar beneden. Nog net weet je me mee te trekken. Half bovenop elkaar gaan we bijna de sloot in. We lachen en klauteren weer omhoog. Ik durf je verder niet aan te raken, hoe graag ik dat ook wil. Je bent vrolijk en blij en we lopen helemaal naar de kerk in
Dijkraket versie 2.0
pagina 31
Barik en weer terug. Ik wil foto’s van je maken, het gaat al niet meer, te weinig licht. Gisteren heb ik de laatste foto van Gijs gemaakt. Vandaag is Gijs geslacht, daar wilde ik niet bij zijn. Er is al weer een pak verse sneeuw gevallen. Alles is oneindig wit. Gelig zonlicht eroverheen. Nog meer sneeuw in donkere wolken en toch ook blauwe lucht. De zon kruipt weg en de kale aarde kleurt opeens roze. Tegen het licht in, het riet langs de rivier, de oevers, de wilgen in de verte, alles verandert in een stilzwijgend beeld. De rivier is bijna zwart nu. Vreemde sfeer, het heeft iets dreigends. Winter. Ik denk dat ik tegen de bleke zon in kan kijken, maar dat is niet zo. Ik knijp met mijn ogen en zie je silhouet. Je staat op me te wachten. We lopen samen door de ongerepte sneeuw naar het oude grindgat bij de Achterwaard. Aan de overkant van de rivier klinken kerkklokken. Wij gaan niet vaak meer naar de kerk. Pa al helemaal niet. Ja, bruiloften, niet vaak, vaker begrafenissen. Pasen en Kerstmis, soms. Jouw ouders, die gingen nog bijna iedere week. Moeder gaat zo nu en dan alleen, soms gaat onze Esther mee. Moeder bidt vaak voor tafel. Dan vraagt ze, mag ik even stilte. Ik moet aan Tom denken. Hij heeft een keer heel heftig bij ons thuis over God gediscussieerd met moeder. Tot moeder begon te huilen. Toen heeft Tom bloemen voor moeder gekocht, want hij bedoelde het niet kwaad, ook al kan hij mensen vreselijk treiteren en uitdagen. Hij is fel over de kerken. Dat ze aan jongetjes zitten, dat het om macht gaat en dat het raar is dat al die godsdiensten tegenover elkaar staan. Alsof de een de waarheid beter in pacht heeft dan de ander. Ze hebben het allemaal zelf bedacht en dé waarheid bestaat helemaal niet. Iedereen heeft een andere waarheid in zijn kop. Hij had het er graag over, maar niet meer met moeder, dat was geen partij voor hem. Oma Van den Berg, die kon tegen Tom op. Wat je precies gelooft, wat maakt dat uit? Volgens Tom geloven we echt allemaal wel iets, dat moet, want snappen doen we het niet. Waar de wereld vandaan komt, of het leven? Zonder een of andere oplossing voor het probleem zouden we gek worden en we moeten verder, dus geloven we de hele boel bij elkaar. Dat moet. We begrijpen er iets van dankzij God, of hoe je dat noemen wilt. Het is een soort van nooduitgang. Dat is dus geloven, het niet snappen en er toch mee om kunnen gaan. Tom kan er uren over doorgaan. Hoe zouden dieren dat doen? Hij wil zelf ook een kerk beginnen, een eerlijke kerk, zonder status. Er kan best nog een kerkje bij, Tom’s Church en ik moet er zeker lid van worden, een eigen kerk in het roefje van de Alexandra. Met onze eigen rituelen en gebeden. We moeten allemaal naakt zijn, dan zijn we gelijk, geen dure horloges en geen parfum. Tom ging voor me staan en hief zijn handen ten hemel. Toen liet hij zijn handen zakken en maakte een buiging. Ik vond hem opeens een beetje raar.
Dijkraket versie 2.0
pagina 32
We zien sporen van een ree. Nog meer sporen. Hetzelfde dier? Vogeltenen en kleine pootjes, misschien een van de poezen? In de sneeuw verzamelt de tijd zich. Die dieren waren hier vast niet allemaal tegelijkertijd, terwijl wij wel tegelijkertijd een verzameld beeld zien van al die sporen. We zetten onze voetstappen nu precies naast elkaar. Lopen in de maat. Normaal merk je niets van dieren of mensen die ergens eerder liepen. Weg is weg. Voorbij is voorbij. Als je er veel vanaf weet, dan kun je zien hoe oud de sporen zijn. Ik zoek een geschikt moment, dan vertel ik je dat Tom homo is. Vorige week tijdens het biljarten in Barik begon hij er opeens over. Dat vrouwen hem niet meer zo interesseren. Mannen wel. Die veroveren de wereld, die hebben de grote visie. Dat hij dat al heel lang heeft, op school al. Tom vertelde dat hij naast Hanzen stond, de wiskundeleraar. Tom wilde hem aaien, over zijn arm, over zijn piemel, die in zijn hand houden, er naar kijken. Ik was niet eens echt verbaasd. Het was meer een kwartje dat viel. Opeens begrijp ik die rare toestand een paar maanden geleden bij de Alexandra. Ik vond het vies en nu vind ik het nog stom, mannen die het met mannen doen, maar Tom is wel mijn vriend. Jij zegt dat je het niet echt vreemd vindt, mannen met mannen, of vrouwen met vrouwen. Niet veel vreemder dan dat er iemand aan je eigen lijf zit. In de oorlog, dan zijn er alleen maar mannen, dat kan ik nog en beetje begrijpen, in de angst, dan zijn er geen vrouwen. Jij zegt dat er ook altijd vrouwen meetrokken met legers. Je grote voorbeeld, Florence Nightingale. We lopen verder. Jij wist het al dat Tom anders was, dat hij niet op vrouwen valt. Alle jongens komen altijd naar je toe, zeker als je een strak truitje aan hebt. Tom kwam niet. Ik kom nu ook, lach ik. Je slaat naar me, afblijven. Tom deed nooit zo, altijd gesprekken over de zin van het bestaan, daardoor wist je het. Zijn bewegingen ook, zijn buigingen, hij spreekt je aan met barones of my lady. Hij maakt danspasjes, hij houdt van ballet. Door de dikke, lange zwarte jas die je aan hebt is weinig van je vormen te zien en ik doe nu bovendien alsof je aanwezigheid, waar ik vannacht zo naar verlangde, me niet meer interesseert. Tom is mijn beste vriend en hij is homo, ik vind het wel treurig, opeens is het leven niet meer zo eenvoudig. Jij vertelt voor het eerst dat je moeder zo vaak ziek is, dat jij meestal kookt tegenwoordig. Ja, de dokter wist het ook niet. Moe, ijzerpillen, wachten op het voorjaar. We verlangen er allebei naar. Het duurt nog lang. Waar ik ook naar verlang: je zoenen, met je vrijen, je borsten aaien, mijn hand over je buik naar beneden. Je kijkt de andere kant op, alsof je het voelt, je beweegt je heupen extra, maakt een tussenpasje om weer met me in de maat te komen, en je loopt ineens als een mannequin met je voeten precies voor elkaar, net zoals Tom dat kan. Dit keer heb ik mijn fototoestel bij me. Mijn mannequin op de Waterdijk in een lange zwarte jas, prachtig vanuit
Dijkraket versie 2.0
pagina 33
ene laag camerastandpunt, wat ben ik verliefd. Je vindt het leuk, maakt jezelf groter, lacht. Ik hurk juist op de grond, je hoofd ver boven de horizon. Zo komen we bij het grindgat dat nog bijna helemaal ijsvrij is, misschien omdat het in de luwte ligt. We lopen door naar de Alexandra en even later kruipen we het roefje in. Dus hier liet Tom zijn piemel zien? Inderdaad. Weer wil ik je zoenen en aaien, ik durf niet, bang afgewezen te worden.
Dijkraket versie 2.0
pagina 34
# 13 Vandaag rij ik met Tom mee naar school. Hij had zijn rijexamen in één keer en heeft zijn Kreidler ingeruild voor een felblauwe Subaru met gouden wieldoppen en een grote achterspoiler. Een raceauto die veel te hard gaat. Vroeger hoorde zo’n auto echt niet op de Dijk, nu is alles al zo anders. Minder oude trekkers, geen pick-ups meer, ook luxe wagens. Alles verandert. Tom zegt het. Stadsmensen maken van de deel een studio, of een bibliotheek, of een wijnhandel. Verderop woont Mark met zijn handel in brocante en antiek. Ik kende het hele woord niet, brocante. Waar eerst de koeien stonden ligt nu oude zooi. Zo’n grupstal, dat is onhandig. Je egaliseert de hele boel en je legt vloerverwarming aan. Plavuizen eroverheen of zelfs parket. Wij hebben sinds kort ook zeil in de keuken. Tom zegt linoleum, dat klinkt deftiger vindt hij. Ik zeg gewoon zeil. Tom zegt weer eens als en dominee dat schoonheid de wereld beter maakt. Dan genieten de mensen en maken ze geen ruzie. Hij heeft een ballet gezien op de televisie. Van Pina Paus. Nee, die ken ik niet, hoezo? B.A.U.S.C.H., Tom spelt het, hij doet nogal bazig. Daardoor krijgen mensen meer begrip voor elkaar. Ik kijk hem aan. Ballet? Hij glimlacht en begint met zijn armen te wapperen. Dan beweegt hij zijn handen en vingers, zijn polsen, zijn ellebogen. Hij maakt vloeiende bewegingen boven zijn hoofd. Zijn rug en schouders gaan mee als een slang. Ja, ballet. Alles wat elegant is, dat helpt, zegt Tom. Nog één jaar, dan heb ik de HTS af. Ik kan al heel goed lassen en ook draagconstructies berekenen met H-balken. Dat is handig als je een schuur gaat bouwen. Tom wil kaartjes voor ons kopen, voor het ballet. Als ik betaal. Mooi niet.
Dijkraket versie 2.0
pagina 35
# 14 Wat kun je doen om geld te verdienen in de kerstvakantie? Pizza’s rondbrengen in Barik of in Toerel, dat is te ver weg. En het kan glad zijn op de winterdag. Het is niet leuk om met je brommertje van de dijk af te stuiteren en de volgende dag met een gebroken nek gevonden te worden, zoals Toon van de houthandel uit Varel. Hij was niet eens dronken, dat hebben ze nog onderzocht voor de verzekering. Een heel mooi baantje vind ik jouw vader helpen op de markt op woensdag in Eysten, geweldig. Nog liever maak ik foto’s voor Sonja en Paul, betaalt beter. Ik heb er om gevraagd, maar er was geen werk zeiden ze. Tom heeft op het busstation in Atrecht koffers gesjouwd, van de bussen naar de treinen. Dat doet hij niet nog een keer. Veel te zwaar en nauwelijks fooi. Ja, waar krijg je eigenlijk een flinke fooi? Ik sta om vijf uur op om mee te gaan naar de markt. Als ze bij ons gaan melken loop ik naar de Lindenhof. Twee truien aan en een lange onderbroek, boterhammen in mijn paarse broodtrommel, lekker met gebakken eieren. Je zusje Josje is al op, die gaat mee. We zitten nog even in jullie keuken, je vader sopt zijn brood in de koffie, jij slaapt nog, je moeder ook. Josje zit nu al naar me te flirten, de manier waarop ze naar me kijkt, ik krijg het er bloedheet van. Ze ziet het en giechelt dat ze me graag uit de kleren helpt. Je vader doet of hij niets hoort. We kijken op de thermometer en luisteren naar het weer. Het gaat net goed, als het overdag echt vriest, dan gaat het fruit niet mee, want dan gaat het kapot. Je vader heeft goed gegokt. Gisteravond heeft hij de Scania al grotendeels ingeladen. Om half zeven kunnen we meteen de dijk opdraaien. Een uur later draaien we het marktplein op. Josje is tegen mijn schouder in slaap gevallen, of ze doet alsof. In ieder geval schrikt ze wakker als de deur opengaat en de koude lucht de gezelligheid verstoort. Harm vertelt dat hij blij is met mijn hulp, het scheelt behoorlijk. Ik ben trots en gelukkig. We halen de groentekisten uit de wagen en ik zet ze strak in de rij van links naar rechts achter onze kramen, opzij ook nog een paar en wat meeneemappeltjes ervoor. Harm moet om elf uur even naar de bank, dan mag ik alles samen met Josje doen. Het is druk, het gaat heel goed en ik heb het niet eens koud. Om vier uur zijn de meeste kisten leeg. Dat is de kunst, vol heen en na de markt leeg terug. Als we weer in de Lindenhof zijn, komt er op de tafel in de deel een flinke berg geld te liggen. Josje en jij gaan tellen, Harm haalt er vijftig gulden uit, voor mij. Josje zegt dat ik moet sparen, voor later, om een boerderij te kopen. Jij knipoogt naar me en zegt dat ik zelf moet weten wat ik met mijn geld doe. Eerlijk verdiend is eerlijk verdiend. Ik laat een grote afdruk maken van de mooiste foto die ik van je heb.
Dijkraket versie 2.0
pagina 36
# 15 Nieuwjaarsochtend. Spannend. Wat gaat het jaar brengen? Ik pak mijn camera en ga naar buiten. Even bij jullie op bezoek, een gelukkig jaar wensen. Het vriest een beetje. Dooien, vriezen, dooien, vriezen. Hierdoor is het ijs heel slecht. Borstplaatijs zei iemand. Hobbelijs, dat is het. Schaatsen kun je vergeten. Al die kleuren in de sneeuw, zachte overgangen als er opeens iets schaduw is, roze, lichtblauw. En daarboven een heldere lucht. De zwarte kauwtjes vliegen afwisselend in een witte en dan weer een blauwe achtergrond. Ze dartelen en duiken om elkaar. Lekker weer, ik zie en hoor het ze zeggen. Een wolk piepkleine vogeltjes blaast van boom naar boom. Snel gaan ze, ik schat zelfs sneller dan een auto. Wie of wat stuurt ze? Waarom? Waar gaan ze heen? Hoe doen ze dat, dat ze niet tegen elkaar vliegen? Te snel voor mijn camera, denk ik. Toch probeer ik het de hele tijd. In de zoeker zie ik vooral de kauwtjes, van de kleine vogeltjes is al geen spoor meer te bekennen. Kauwtjes zijn vaak paartjes, heel lief. De luiken van jullie voorhuis zijn dicht. De grote ramen laten veel kou door, de luiken schelen zeker, maar daardoor is het binnen donker. Jullie zitten in het achterhuis, rook uit de schoorsteen, de houtkachel brandt. Appel- en perenhout uit de boomgaard, ik heb er nog aan mee gezaagd. Jullie hebben de mooie witte tegelkachel al, die we nu nog stoken. Josje bedelt om een nieuwjaarskus. Jij vraagt niets, jij gedoogt me, jij laat toe dat ik je zoen. Ik win met pingpongen van je vader. Je moeder stuurt ons naar buiten, wandelen over de dijk. Josje wil ook mee, maar moet haar vioolles oefenen, vindt je vader. Buiten lopen we op rommelijs en in rommelsneeuw. Het wandelen over de dijk valt tegen, we schuifelen en glibberen over vastgevroren smurrie, in klonten en banen. Kuilen zijn weer vol gesneeuwd, daar kun je nog in wegzakken ook. Er is niemand. Alleen wij lopen hier. Het ijs is nu melkachtig geel door de grote bleke zon. Ik houd je hand vast. Ik wil je zoenen, maar je hoeft me niet. Je vraagt wat ik later wil worden. ‘Boer’ zeg ik. ‘Je weet dat dat niet kan’, zeg jij. Ik doe er eerst het zwijgen toe. Dan reageer ik boos. ‘Waarom niet? Als je iets echt wilt, dan kan het toch! De buizerd in zijn witte winterkleed zit op een paal totdat we te dichtbij komen. Je zegt dat ik ook geen president van de Verenigde Staten wordt en dat Buitenlust naar Ruud gaat. Opeens realiseer ik me dat ik je niets te bieden heb, ik laat je hand los, zwijgend lopen we verder. Bij ons thuis begin ik er meteen over, tegen beter weten in. Ik ben een betere boer dan Ruud. Ik doe meer op de boerderij. Daar gaat het om. Kwaliteit. Dat heb ik van je vader geleerd. Kwaliteit daar gaat het om. Je vader leerde me zelfs dingen als integrale kwaliteit. Dat de vrachtwagen schoon moet zijn, net als de koelcel, net als jijzelf. Zo was Harm, je vader. Ik heb echt alles van hem geleerd. Bij jullie is geen opvolger. Gaat Harm
Dijkraket versie 2.0
pagina 37
de boerderij straks verkopen? Aan wie? Je weet het niet. Erfopvolging is wel een duidelijk systeem, het geeft rust, maar het biedt geen garantie voor kwaliteit. Kan ik jullie boerderij kopen met jou erbij?
Dijkraket versie 2.0
pagina 38
# 16 Meteen nadat moeder gebeden heeft en het nog stil is, pats, daar ga ik. ‘Ik wil de boerderij overnemen.’ Het blijft doodstil aan tafel. Pa kijkt op met een donkere kop. Waar ik de brutaliteit vandaan haal. Dit soort gezeik hoeft hij niet. Ruud is de oudste zoon. Basta. Weer een lange stilte. Als het me niet bevalt, kan ik nu gaan. Meteen helemaal opdonderen, want dat moet vroeger of later toch gebeuren. Zo! Ik schrik en wordt boos. Het is hard tegen hard, die zit, de hufter. De boerderij gaat naar Ruud, ik weet het. Het is allemaal geregeld bij de notaris. Voor mij is er geld om te studeren. Na de HTS, als dat goed gaat, kan ik naar de Technische Universiteit. Boer op Buitenlust, dat wordt mijn broer en dat wist ik dondersgoed. Maar van binnen kook ik. Het is de verkeerde beslissing, Zelf vind ik dat ik er meer gevoel voor heb. Wat het weer gaat doen, wanneer we moeten zaaien en hooien. Wanneer de dierenarts moet komen. Ruud maakt een gebaar alsof hij er ook niets aan kan doen. Klootzak, roep ik. Moeder grijpt in en sust. Dat het naar voor me is, maar ik kan hoog of laag springen, zo is het nou eenmaal en het is netjes geregeld bovendien. We zijn stil, ik kijk de tafel rond. Zo is het. Als een mokerslag komt het besef opeens aan. Ik moet hier weg. Mijn vertrouwde plek op deze wereld, die houdt op, mijn wereld houdt op, er komt een eind aan. Ik moet in mijn eentje ergens anders een bestaan vinden. Je hebt mensen met land, en je hebt mensen zonder land, zoals op het Bergaf, of zoals ik. Opeens moet ik huilen, maar ik laat niets merken, ik ben geen mietje, ik duw mijn bord van me af en verlaat de keuken. Ik moet hier weg.
Ik heb er nog lang met oma Van den Berg over gesproken. Dat ik het onredelijk vind. Ze is het met me eens. Het is ook unfair, maar daar gaat het niet om, het gaat om de duidelijkheid. Geen discussie mogelijk. Het is een bewezen oud systeem dat rust geeft en daarom is het een goede oplossing. In het Engelse erfrecht gaat het bezit altijd naar de oudste zoon. Huizen, kastelen, grond, vee, rechten, de hele bliksemse boel. Niet redelijk, wel praktisch en duidelijk. Hard en duidelijk. Je kunt het land niet altijd in kleinere stukjes blijven knippen. Dan heeft uiteindelijk niemand meer een boterham. Bij ons gaan boerderijen dus naar de oudste zoon en moeten de andere kinderen uitgekocht worden. Dat is nog lastig genoeg. Ruud verdient de eerste jaren niets, de hele opbrengst gaat naar de uitkoop. Op sommige plaatsen in Nederland zijn de kavels nog geen twintig meter breed en een paar honderd meter diep, doordat de grond altijd is opgedeeld en iedereen recht had op een plek aan de weg. Wat heeft een boer minimaal nodig om goed te kunnen boeren? Oma Van den Berg laat het me
Dijkraket versie 2.0
pagina 39
opsommen. Vijftig koeien, tien hectare weiland, genoeg hooiland en maïsland, een paar varkens, een boomgaard, kippen, bijen en een mooie boerderij. Toch vind ik zo’n smal stuk land beter dan niets, je kunt er altijd wat mee. Zo denkt een boer, in de stad denken ze anders, want daar kun je omhoog bouwen, groter en meer. Op het platteland zijn de mensen tevreden met wat ze hebben, wat het land geeft. Oma Van den Berg zegt dat alles draait om het evenwicht. Tussen te groot en te klein, tussen rijk en arm. Als de verschillen te groot worden, dan raakt de balans eruit. Na enige tijd word ik rustiger. Er verandert toch niets. Oma Van den Berg heeft gelijk. En het is hier prachtig, en op heel veel andere plaatsen is het ook prachtig. Oma Van den Berg vertelt dat ze in Venetië is geweest, met de huizen in het water. Daarna zijn ze met de bus naar Florence geweest, een stad tussen de heuvels met cipressen en wijngaarden. De wereld is groter dan bij ons op de Waterdijk. Ja, ja, ik ben niet achterlijk. Ik begrijp dat ze vindt dat ik op reis moet.
Dijkraket versie 2.0
pagina 40
# 17 De sneeuw smelt. Dat hoor je. Het drupt langs de goten van het voorhuis. Buiten is de schoonheid verdwenen en klinkt het anders. Niet meer het verse knisperen, nee, een vies en nat geluid van inzakkende modder met een vaalgele poepkleur. De grote sneeuwbrokken verdichten zich steunend en zuchtend tot troebel water. Op school hebben we een keer ijs laten smelten en er onder een microscoop naar gekeken. Heel raar, zoals dat ijs met schokken verandert in water. Mijn laarzen glibberen tussen de sneeuwtroep door. Op sommige plekken is het ijswater. Ik glijd uit, weet me staande te houden, maar er is wel ijskoud water in mijn laars gelopen. Pas was er een kip van de stok gevallen, klem in een hoek, haar nek gebroken, dood. Als ik nu mijn nek breek, is het klaar en hoef ik niet meer weg van de boerderij. Als ik alleen mijn pols breek, dan heb ik pech want daar schiet ik niets mee op. Mijn glibberpas gaat al beter, ik blijf overeind. Schaatsbewegingen en schuifelen, leuk ballet voor Tom. Ik wil naar je toe, vertellen, dat ik weg ga, op reis. Tom komt me tegemoet. Hij heeft er zin in en gooit een natte ijsbal. Naast. Ik vertel hem dat ik ook naar de stad wil, samen met hem naar de stad. Tom juicht en geeft me een zoen. Het voelt vreemd en ik heb al weer spijt. De velden zijn nog steeds wit, sommige bomen kleuren al iets karmijnrood. Nog niet alle wintertarwe is geoogst. Gelig oker, wit in de voren, de bleke kleur van de zon in de lucht. Waterdruppels vallen uit de bomen. Daken worden weer rood of zwart. Je zou een film versneld af moeten draaien, dan zie je het veranderen. En je zou het licht moeten vangen, dat je nog een uurtje aan de dag kunt plakken, want halverwege de middag gaat het al weer schemeren. Het licht vangen, eigenlijk doen we dat al lang. Alle lampen bevatten gevangen licht. Alles wat leeft is gevangen licht. Tom kan dingen zo mooi zeggen. Ik voel het licht opeens van binnen, het stroomt door me heen, wit licht. Door het licht geraakt worden en het weer doorgeven. Het licht komt uit je piemel zegt Tom, het is een goddelijk gevoel, klaarkomen. Tom, je bent mijn beste vriend, maar je moet wel je handen thuis houden. Dat vindt Stef ook. Niet stoeien, niet dansen, geen ballet, want Tom wil toch aan je piemel zitten. Sneeuw fotograferen, vreselijk moeilijk. Al die kleuren, er blijft niets van over. Je moet details pakken. Sneeuw in de voren op het land, de witte takken van een appelboom, maar niet tegen een grijze lucht, Mijn sneeuwfoto’s zijn bijna allemaal overbelicht. Gelukkig krijg ik een extra kans, er valt weer een paar centimeter, alsof de winter geen afscheid wil nemen. Snel naar buiten. De verse sneeuwdeken geeft een groot gevoel van ruimte. Maar hoe leg ik dat vast? Ik klim op de ladder en fotografeer de sneeuw bovenop de kale lindes voor de boerderij. De buxusbollen naast de dam zijn half met sneeuw bedekt. Aan de andere kant
Dijkraket versie 2.0
pagina 41
lijkt het blad nog donkerder. Ik klooi met verschillende belichtingen. Ook mooi is onze haan die voor het kippenhok voorzichtig door de sneeuw paradeert. Van oma Van den Berg maak ik een foto in de zijdeur. Ze heeft er speciaal haar sigaret voor uit gemaakt en haar krukken weggezet. Even later vraagt ze of ik sigaretten wil gaan halen. Hier moet ik voor naar Barik en het wisselgeld mag ik houden. Ze vindt dat ik de bewoonde wereld en de mensen moet fotograferen. Ze wil me naar de stad hebben. Ik fotografeer voor het eerst de mensen in het café. Het is er druk en gezellig. Tom is er ook, al een beetje dronken en hij valt me om de hals. Gelach van de hele kroeg, ik duw hem van me af en fotografeer in het wilde weg. Tom doet alsof hij me een draai om mijn oren wil geven, ik ben toch zijn vriend. Ja, dat is zeker waar. De sneeuw smelt verder. Er zijn nog slechts glimmende scholletjes sneeuwijs over. In de schaduw liggen witte sporen en onverwachts is het toch weer glad. Waar zou de laatste sneeuw van deze winter liggen? Als ik wat in de vriezer stop, dan is dat bij ons. Er hangt mist en die wordt steeds dichter. Toen het flink vroor was de lucht droog en was het een stuk aangenamer. Vanaf de dijk kun je onze hooiberg niet zien, het rijtje Bergaf huizen verdwijnt al halverwege. Uit de mist doemt een figuur op in een lange jas, Tom natuurlijk. Hij heeft iets voor me. We lopen ons erf op. Tom gaat opeens pal voor mijn neus staan met zijn handen in zijn zakken. Ik kan niet doorlopen. Dan begint hij zijn handen te bewegen, haalt ze tevoorschijn en doet er een toneelstukje mee. Ik moet wachten en kijken en stil zijn en fotograferen. Hij knoopt zijn jas los. Het valt mee, hij laat me zijn nieuwe vest zien. Zelf gemaakt. Heel mooi, inderdaad. Glimmend oranjebruin en wit met een streepjesmotief. Hij doet zijn jas uit, gaat op een been staan en draait een rondje. Ik maak foto’s. Tom vertelt dat hij s ‘nachts op de tv naar mode-uitzendingen kijkt. Hij wil fotomodel worden of mannequin. Advocaat dacht ik, maar dat was vroeger. Hij houdt van mooie kleren. We lopen door de voortuin. De sneeuwklokjes bloeien in grote bossen. Tom vindt ze prachtig. Hij plukt er een paar om in een vaasje te zetten. Ik maak nog meer foto’s. Grappig is dat de sneeuw als eerste weg is rondom de planten, in een cirkeltje. Alsof planten warmte in zich hebben. Of het komt door het trillen van de plantenstengels in de wind, denkt Tom. Misschien rillen de planten van de kou, waardoor de sneeuw eraf valt? Tegenwoordig weet ik dat er meestal meer oorzaken voor de dingen zijn. Iemand rijdt tegen een boom, omdat hij moe is, thuis ruzie heeft gehad, een paar biertjes heeft gedronken en al eerder heel lang in een file stond, bijvoorbeeld. In de krant lees je teveel gedronken. Als je gaat denken, wordt alles ingewikkeld. Volgens Tom wordt alles juist eenvoudiger. Waarom doen we de dingen? Omdat we er beter van willen worden. Nou ja, beter, volgens hem is het allemaal een
Dijkraket versie 2.0
pagina 42
vervanging voor seks. Meer geld een grotere auto. Het is allemaal hetzelfde, je kunt het beste meer neuken, maar dat hoort niet, we zijn geen dieren. Hij heeft het volgens mij nog nooit gedaan, hij is homo. Freddy Mercury van Queen, die vindt hij echt fantastisch en het is heel erg dat die is overleden. Sigaretten roken is ook stoer. De stad is stoer. Ik hoor het Tom zeggen. Auto’s zijn stoer, dat is ook Tom. Macho is stoer. Later wil hij een Ferrari, geen rode, dat is te patserig, nee, meneer wil een blauwe want dat staat deftiger. Daftiger, zegt hij. Tom heeft foto’s van blauwe Ferrari ‘s aan de muur en van David Bowie en Freddy Mercury. Ik ben nog steeds boos dat hij zijn Kreidler niet aan mij heeft verkocht. Dan was ik binnen een uur in Atrecht. Ik kan best met de bus vindt Tom en ik mag altijd met hem meerijden. Hij maakt een buiging met een uitnodigend gebaar. Hij doet alsof hij het portier van zijn Subaru voor me open houdt. Dat doet hij in werkelijkheid ook vaak. Dan gaan we uit in Eysten, cola drinken bij Ome Dirk, want als Tom rijdt dan drinkt hij echt niet. Alles is spic en span in zijn auto. De muziek is niet alleen rock en roll, Tom houdt ook van zweverige Marokkaanse muziek. Er liggen zachte kussentjes in de leren kuipstoeltjes. Gekker gaan we het niet maken. Ik rijd tegenwoordig ook meestal met hem mee naar de HTS en terug. Beter dan fietsen. Ik betaal de benzine, Tom heeft de auto betaald, goede deal. Hij rijdt dus vreselijk hard en als hij vol gas vanaf het Bergaf omhoog rijdt, dan komt de auto net even los van de dijk. Tom vraagt een keer of ik dat wil fotograferen. Ik ga aan de andere kant van de dijk liggen, met mijn toestel net boven het wegdek. Daar komt hij, nog harder dan anders. Hij vliegt rakelings langs me heen en kan de auto maar net op de dijk houden. Oef, dat was levensgevaarlijk, er spatte nog wat grind mee ook. Tom lacht en zegt dat we allemaal met elkaar verbonden zijn en dat je je nooit, hij herhaalt, NOOIT ergens zorgen over hoeft te maken, zolang je verbonden bent met het universum. Of ik wel weet waar dat is, ‘het universum’. Die babbels ken ik. Tom en zijn universum. Tom wil nog een keer, maar ik vind het te link. Ik zie dat de antenne van zijn auto is afgebroken. Dat is niet waar, hij heeft hem in de wasstraat laten liggen. We rijden erheen en daarna naar de bankjes aan de zwaaikom om een pretsigaretje te roken. Hij zegt trouwens pretraketje, ik hoef geen pretraketjes. De zwaaikom is een mooie plek, rustiger dan bij de pont, je ziet de schepen wachten voor de sluis. Nu is het nog te koud om er lang te gaan zitten, maar midden in de zomer is het heerlijk. We lopen wat rond, ik ben best geschrokken, ik had wel dood kunnen zijn en hij ook. Tom zit nergens mee. Met zijn pretraket in zijn mond steekt Tom zijn armen in de lucht, doet zijn wijsvingers omhoog, dan draait hij zijn armen om zich heen alsof het antennes zijn. Je kunt het voelen zegt hij. Probeer maar. Als ik het probeer en mijn armen omhoog steek, omhelst hij me opeens. Hij kust me op mijn wang. Doet ook zijn handen in de lucht. ‘Voel je het? Ik wel!‘ Bah, hij hoeft me niet altijd te zoenen. Ik trek een vies gezicht en steek mijn tong
Dijkraket versie 2.0
pagina 43
naar hem uit. Bhwehg, zegt Tom. Dan doet hij een stap achteruit, maakt een buiging en bedankt me voor de fotografie en dat dit zo’n heerlijk moment was. Hij merkt dat hij me echt kan vertrouwen. Hij weet heel goed, dat ik op Gerda val, voor hem maakt dat niet uit, want wij zijn toch hartsvrienden. ‘Tuurlijk.’ Ik pest hem een beetje door te zeggen dat ik voor de koeien moet zorgen. ‘Voor altijd vrienden?’ Ik moet lachen om de dramatische toon. Hij wordt boos want hij meent het. Jeetje. Het ontroert me opeens, terwijl ik juist wilde beginnen over dat nichterige gedoe van hem. ‘Nou vooruut daán, vur altied vrienden’, zeg ik, expres in plat Toerels. Hij geeft me een high five. Vort met de geit. Voor altijd. Als ik wegloop mompel ik nog dat nooit en altijd niet bestaan. Ik weet dat Tom het hier niet mee eens is. Hij kiest voor het absolute. Niet een beetje, nee helemaal, alles, volle snelheid, volledig, altijd.
Dijkraket versie 2.0
pagina 44
# 18 Waterkou. Oma Van den Berg heeft reuma. Gelukkig maar, anders had ze buiten rond gelopen en gezien dat Tom me weer eens een zoen gaf. Bij dit weer blijft ze binnen. Tom loopt naast me en knoopt zijn jas dicht na zijn dagelijkse kledingdemonstratie. Piemeldemonstraties, dat hoeft hij echt niet meer te doen, maar een nieuw kledingstuk vooruit. ‘Als je nadenkt, dan stopt het leven, dan krijg je het meteen koud’ zeg ik. Tom is het dit keer met me eens, hij heeft het ook koud en nadenken daar heb je niets aan. Je kunt beter vertrouwen hebben. En moedig zijn. Moed is veel belangrijker dan twijfels van het nadenken. De moed om je eigen weg te gaan. Hij gaat het doen. Zodra hij weg kan, gaat hij zijn eigen leven vorm geven. Dan gaat hij design meubels kopen en kleren van beroemde ontwerpers. Ik zeg dat de dingen die ik bewaar, de foto’s, de spullen, dat dat toch automatisch ook al vormgeving van mijn eigen leven is? Tom denkt daar anders over. Als je kon kiezen, had je die dingen dan gekozen? Nu accepteer ik alleen maar wat ik toevallig krijg, dat is anders dan een zelf ontworpen, ideale wereld vol schoonheid, verrassing, plezier. Ik denk aan ons ma. Ze zegt dat je door de kou de warmte leert waarderen. Maar ik hou mijn mond. Tom vraagt of ik meega naar Lizette, min of meer zijn buurvrouw. Bergaf nummer zes, een gammel arbeidershuisje in vergelijking met de dubbele, uitgebouwde, opgeknapte en verfraaide woning van Tom. Lizette is veel vaker in haar boekwinkel in Atrecht, het is voor haar meer een buitenhuisje. Ik ben er nog nooit binnen geweest, Tom komt er graag. Bij Lizette heeft hij het receptenboek voor de raketbrandstof gevonden. Uit de schoorsteen van het huis kringelt rook. Lizette is dus thuis en Tom belt aan. Hij stelt me voor als zijn beste vriend en vraagt of we binnen mogen. Lizette is aan het werk achter haar computer. ‘Hou je mond en zoek een boek’. We schuifelen naar binnen. ‘Mond rijmt Op kont’ giechelt Tom, terwijl hij de rugtitels in de boekenkast leest. Ik ga zitten op de roodleren bank en zie een stripboek over de uitvindingen van Jules Verne. Tom heeft een fotoboek uit de kast gepakt en al snel zitten we naast elkaar te bladeren. Gezellig heh, zegt Tom. Hij geeft me een arm. Lizette ziet het en lacht. Krijg ik ook een arm, vraagt ze. We schuiven wat op en Lizette komt naast Tom zitten. ‘Je moest toch werken’ zegt Tom. ‘Ja, dat klopt, maar een gezellig moment laat ik niet lopen. ‘Als je geniet en ontspant, dan werk je beter.’ Lizette zegt grappige dingen, ze zet thee en vraagt wat wij later willen worden. ‘Geen boer’. ‘Dat wordt zijn broer’, voegt Tom er fijntjes op rijm aan toe, hijzelf wil modeontwerper worden. ‘Mannequin’ roep ik. Tom zegt, dat alleen vrouwen mannequin kunnen worden. Dat ik dat niet wist! ‘Bovendien is het leuker om je eigen kleren te ontwerpen. Lizette pakt uit de kast een boek over de modeontwerper Yves Laurent. Tom vindt het geweldig. Ik weet niet of ik het mooi vind of niet.
Dijkraket versie 2.0
pagina 45
# 19 Je pakte een hoog rood glazen vaasje voor de sneeuwklokjes die ik voor je hebt geplukt. Het stond heel mooi op het oranje formica van de tafel. Lantarentjes zijn het, met een verrassend steeltje, bijna recht de lucht in. Zacht koperkleurig groen met een witte streep, heel teer, het wit is net iets romig. We hebben er samen heel lang naar gekeken, hand in hand, en, dat weet ik zeker, jij was net zo gelukkig als ik. ‘Het is een lief, romantisch lampje’, zei je, ‘met een matglazen kap vol groene puntjes.' Daaromheen witte draden. Een mini-lantaarn die de weg verlicht voor kabouters, want de mieren slapen nog, net als de hommels en de kevers. Zelfs de muizen en de woelratten houden zich nog koest en die zijn eigenlijk al te groot voor de lantarentjes. ‘Ting’ doen we. Het geluid van het sneeuwklokje. Je haalt uit de kast een soort van draaimolentje met engeltjes. Je doet de kaars aan die middenin zit en door de warme lucht gaat het molentje draaien, de engeltjes raken een stukje ijzer, waardoor je een permanent ting, ting, ting hoort. Je doet nu ‘ting, ting, ting'. Het geklingel bezorgt ons een licht zwevend gevoel, we kijken en luisteren. Ik ben opeens vreselijk gelukkig en doe mee ‘ting,ting,ting’.
Dijkraket versie 2.0
pagina 46
# 20 Daar komen de omen. Een liedje dat Ruud en ik vroeger zongen. De omen, ze komen, ze komen kaarten met de koeien. Ze kunnen stoeien en heel goed loeien. Daar komen de omen, dus is het feest. We joelden en holden als kinderen om ze heen en zij sloegen naar ons met hun stok, zoals naar de koeien als ze in de wagen naar de veemarkt gingen. Op de zomerdag zitten ze soms op de bank over de dijk, dan kunnen ze de rivier zien. Als het te hard waait of te koud is, dan zitten de omen bij ons achter in de stal. Daar staat een oude kast en een tafel met stoelen. Er is ook een elektrisch kacheltje. Op de bovenste plank van de kast staat altijd een fles jenever met wat glaasjes. Prima plek, vinden de omen. Als zij er zijn, dan zijn wij niet welkom. Ruud niet, ik niet en Esther al helemaal niet. Oom Henk vroeger, oom Gert, oom Rinus, oom dikke Hans en pa natuurlijk. Op woensdag, zaterdag en zondag. Het zijn oude boeren uit de buurt die altijd al bij ons komen, helemaal geen familie. De meesten hebben de boerderij al van de hand gedaan. Gekke Mien is er vaak bij. Ze drinken jenever en worden lawaaiig en gekke Mien bedient ze, want er staat ook een frituurpan zodat ze patat of bitterballen kan bakken. Ik heb wel eens op de spanten liggen kijken. Via de hooizolder kun je er komen, dat moet je natuurlijk heel zachtjes doen en voorzichtig want je kunt er ook van afvallen. Gekke Mien zat bij oom Gert op schoot, hij zat aan haar en deed haar blouse uit. Ze maakte zelf haar grote witte BH los en droeg haar tieten in haar handen. Iedereen lachen, ik kroop stilletjes terug, als ik nu betrapt werd, zwaaide er wat. Weet je, Buitenlust was mijn plek. Ik groeide van kind af in ons boerenbedrijf, steeds meer klusjes, tot het moment dat luid en duidelijk werd uitgesproken dat ik van het erf moest. Mijn plek was weg, mijn verantwoordelijkheid. Ja, ik had nog taken genoeg, handen zijn altijd welkom, maar ik hoorde er niet meer bij. Op de winterdag bij vorst met water sjouwen, zomers helpen met hooien en de kersen. Gijs, dat was mijn taakje. Esther had nog een duidelijker positie dan ik. Als zusje van twee oudere broers moest zij altijd al van het erf af, geen enkele discussie mogelijk, dat was volkomen duidelijk, maar bij Ruud en mij ontstond het naar mate we ouder werden. Ten slotte ging alle aandacht van ons pa naar Ruud. Ik wist het dondersgoed. Ruud is de oudste maar hij kon toch een ongeluk krijgen. De gedachte alleen al.
Dijkraket versie 2.0
pagina 47
Na Nieuwjaar heb ik op het bankje over de dijk een keer met Ruud gesproken. Hij sprak me aan, wilde rustig praten, buiten het erf. Of ik het begreep?. Natuurlijk. De boerderij is niet groot genoeg voor twee gezinnen. Zo simpel is het. Hij is nou eenmaal de oudste, dat is geen verdienste, wel een feit. Oude regels om problemen te voorkomen, zoals moeder zei. Simpel, inderdaad. Ik vroeg of hij ook begrijpt dat ik het toch klote vind. Dat ik boer wil worden en dat dat nu niet kan. Hij wil ook boer worden. Punt. Zo is het nou eenmaal en het is niet zijn schuld dat hij de oudste is. Opeens zegt hij dat hij me begrijpt. Het is klote, alleen, wat kan hij er aan doen? Weggaan, opstappen, de boerderij aan mij laten. Hij kijkt me aan, is stil. Dan zie ik opeens iets van woede in zijn blik, oerkracht, als ik had bewogen, was het vechten geworden. ‘Zo is het niet, JIJ moet gaan’, zegt hij. Bijna sissend, heel dreigend. Hij wijst naar me. Jij moet gaan. Dan is het stil. Ik zit ineengedoken naar hem te kijken en wacht op de klap, dat gebeurt niet, de spanning ebt weg. Hij haalt zijn schouders op en staat op. Dat was het. Esther zei nooit veel. Ja natuurlijk, het is je zusje en vroeger kocht ik altijd een tekenblok voor haar bij Jans onder de molen in Barik. Ze kan het goed, tekenen, maar dat heeft weinig nut, omdat een foto sneller gaat en beter lijkt. Ik heb dat een keer tegen Paul gezegd, omdat hij fotograaf is. Altijd zocht ik redenen om bij hun binnen te lopen, mijn foto’s laten zien, een praatje maken, het liefst met Sonja of anders met Paul, als ze tijd hadden. Om half zes, dan hield de telefoon op en dronken ze vaak een pilsje. Paul vindt tekenen wel heel belangrijk, als voorbereiding op een foto, om te onderzoeken wat je wilt, een schets die je vervolgens na gaat maken voor de foto. Studiofotografie, dat is echt een vak waar Sonja en Paul goed in zijn. Als je het goed voorbereidt, het decor, hel licht, dan gaat fotograferen veel sneller. Zeker met modellen scheelt dat enorm in de kosten. Esther is ook een keer model en ik maak foto’s uit de hand, naast Sonja die vanaf statief werkt met een technische camera. Ze heeft schetsen waarop je kunt zien hoe Esther moet gaan staan. Esther wordt boos op mij omdat ik haar fotografeer terwijl ze zich omkleed. Viespeuk roept ze, even later steekt ze haar tong naar me uit, ze heeft al verkering met Stef. Het klinkt of ze me wil pesten en ik geloof er niets van. Vraag het dan aan Stef zelf, zegt Esther. Dat doe ik de volgende dag en tot mijn verbazing glimlacht hij een beetje, geen ja of nee, hij kijkt dromerig en ik geloof Esther. Onze Esther verkering met een jongen uit de stad! Als pa het maar niet merkt, denk ik nog. Zoiets had ik nou nooit verwacht, Esther is echt een kind van de boerderij, altijd druk met de jonge dieren, een verstoten kalf of schaap aan het flessen, of ze zit urenlang te kijken naar de kuikentjes onder de lamp in de bijkeuken. De jonge poesjes, dat werd iedere keer een heel drama als pa er een paar verzoop in de sloot achter de boerderij. Esther wil weg van het erf,
Dijkraket versie 2.0
pagina 48
dat weet ze precies, geen narigheid, niks. Ze wil verpleegster worden, net als jij. Ze is er al heen geweest voor de toelating, nu moet ze eerst nog een jaar naar de Havo. Jij bent knapper want je doet VWO.
Boven op de dijk waait het stevig. Noordenwind, over de rivier, zodat ik de kerkklok aan de overkant kan horen. Er klinkt slechts één klok, er wordt iemand begraven. Als het er drie zijn, is het een huwelijk en voor een gewone kerkdienst luiden er twee klokken. Ik hoor ook een hond blaffen. Dat is vreemd. Midden in de uiterwaarden, daar is geen hond. Waf, waf, het geluid komt dichterbij gevlogen. Waf, waf, waf. Welke gans zegt er nou waf? En dan nog houterig ook. Het zijn er twee. Tegen de grijsgroene horizon zijn ze slecht te zien. Je hoort ze beter dan dat je ze ziet. Bovenop de dijk ligt nog steeds een modderige pap. Zo hier en daar een laatste glim sneeuw. In een trekkervoor, in de schaduw. Opeens zie ik iets bewegen. Een mol? Nee, een meikever! Zo vroeg al? De kever vliegt op en landt twintig centimeter verder weer neer. Het is nog niet veel, straks kunnen ze best goed vliegen. Als ik zo kon vliegen! Over de dijk, over de rivier naar Atrecht, over de zee naar Londen. Soms breekt de zon even door. Dan is alles meteen dampig met gouden lijnen licht. Boven in de bomen hebben de dunne takken al een geelgroen waas, het licht straalt er om heen. ‘Als je mooi licht ziet, dan moet je het direct fotograferen’ zegt Sonja. Niet wachten, dan is het weg. Stom mijn toestel ligt binnen.
Dijkraket versie 2.0
pagina 49
# 21 Sneeuw kan drijven heb ik vanochtend ontdekt. Als het dooit, komt er water boven op de bevroren lagen. Hier is kersverse sneeuw op gevallen, een flinterdun laagje. Grote vlokken die een prachtig vlies vormen. Alles wordt weer stil en afgedekt. Een dun vlaagje wind drijft de sneeuw in patronen. Opeens zie ik er jouw gezicht in. Op de radio adviseren ze oude mensen om binnen te blijven, zo glad is het overal. Was het maar voorjaar! We lopen naar het roefje van de Alexandra, Tom, jij en ik. Van de zomer gaan we in het ruim een discotheek maken met ligstoelen en een barretje. Tom grijnst. Waar halen we de stroom vandaan? Als we er een feest geven, moeten we een generator huren, zegt hij. Wij hebben op de deel een generator staan en als Ruud mee wil doen, kunnen we de trekker gebruiken. We kruipen naar binnen. Onze geheime hut. Tom steekt een sigaret op, ik zeg dat hij buiten moet roken. Met echte nichterige bewegingen gaat hij, alsof hij niets met ons te maken heeft, ons niet ziet, ons minacht uit de grond van zijn hart. We moeten lachen. Je geeft me een por en knijpt me in mijn zij. Ik ben dikker geworden deze winter, zeg je. Je voelt een vetrimpel. Ik aai je neus, we zoenen. Hier heeft Tom blijkbaar op gewacht. Hij stampt met zijn schoenen op het metalen dak en steekt zijn hoofd naar binnen. Hij wil meedoen. Je schudt van nee. Ik schud ook mijn hoofd. Tom zegt dat ik niet meer zijn beste vriend ben. Dat vindt jij zielig. Tom mag binnenkomen en naast je zitten en krijgt ook een zoen. Ik kan mijn handen niet van je afhouden. Tom bemoeit zich er gelukkig niet mee. Even later hoor ik hem voor zich uit giechelen. Hij steekt met veel theater weer een sigaret op. Dan kijkt hij ons aan, maakt een golvende beweging met de hand waar zijn sigaret in zit, waarna hij met een vreselijk deftige stem zegt: ‘A dirty mind is a joy forever’. Weer een trek aan zijn sigaret. Hij lacht omdat hij tegenwoordig overal mensen met elkaar ziet vrijen, terwijl ze gewoon tegenover elkaar zitten te praten, of ergens zogenaamd een krantje lezen aan een tafeltje, of staan te wachten, daar kijkt hij doorheen. Hij kijkt overal doorheen. ‘Het is leuk om dwars door kleren heen te kijken.’ Jij trekt je jas dicht, ik grinnik vaag. Als Tom toch binnen blijft roken, gaan wij naar buiten. Jij en ik, we gaan nu op het dak van het roefje staan. Door de sneeuw lijkt het alsof de Alexandra in een oneindig groot meer ligt. Verstild water om ons heen. Wij samen als middelpunt in de grote leegte, het grote niets, waar Tom het soms over heeft. Daar gebeurt alles, zegt hij. En wij zijn er het centrum van, hier gebeurt het. We stampen zo hard mogelijk op het dak. Het roefje is een grote stalen trommel en Tom komt boos naar buiten. We storen hem, hij zat net lekker te spelen. Waarmee? We raden het goed, Tom lacht en kijkt om zich
Dijkraket versie 2.0
pagina 50
heen over de oneindige sneeuwvlakte, onze eeuwige jachtvelden, amen. We verlangen naar de komst van het groen, de drukte, het leven, het voorjaar. Deze winter duurt te lang. Later thuis, zoek ik de weegschaal op. Ik ben inderdaad dikker geworden.
Dijkraket versie 2.0
pagina 51
# 22 Ik ga dus niet meer met Tom mee in zijn Subaru naar school. Hij heeft best veel geld van me geleend en niets terugbetaald. Nee, ik ga op de fiets, ook omdat ik te dik ben. Tom is het daar mee eens. Toen ik weer eens over geld teruggeven begon, riep hij ineens, donder op dikke. Het is wel klaar met Tom en fietsen is gezonder dan autorijden, punt. Opa vertelde dat de fiets voor hem de belangrijkste uitvinding van zijn leven is geweest. Opeens kon hij bij de meisjes in Barik komen en toch op tijd weer terug. Half uurtje fietsen in plaats van anderhalf uur lopen. Tom vindt fietsen vooral vermoeiend en Ruud vindt het zelfs tegen de natuur. Fietsen, dat is voor mensen uit de stad. Ik vind het allemaal prima, ik ga lekker fietsen, want te dik, dat hoef ik niet te horen. Naar Toerel op en neer, twintig kilometer, dat is minstens een paar flinke stroopwafels aan energie. Bovendien fiets jij soms ook naar Toerel. Mijn fietsbel hoor je in jouw kamer. Je roept als antwoord, ja, je komt. Ik wacht met kloppend hart. Juichend sta ik op mijn pedalen, fiets om je heen. Jij trapt stevig door. Heerlijke gesprekken, ze tintelen in mijn hoofd. Dat het er om gaat om gelukkig te zijn. Maar dat je het niet kunt timmeren of zo. Het komt achteraf als beloning. Je moet werken om een nieuwe stal te bouwen, om een huis te kopen, om het hooi voor de regen binnen te krijgen. Als je dat doet en het lukt, dan word je er gelukkig van. Je moet iets doen op deze wereld. Je kunt een autobedrijf beginnen of arts worden. Ik heb me ingeschreven op de TU in Dolm. Weg- en waterbouwkunde, omdat het me handig lijkt. Jij wordt verpleegster. Je bent al toegelaten, je verhalen over de verpleegstersflat, waar geen mannen mogen komen. Je gaat hier weg, dat hoort bij de opleiding. Straks hoor je mijn fietsbel niet meer, je bent er niet meer. Dan wordt het stil. Voor mij hoeft een studentenkamer niet. Het is duur en de reis is geen probleem, we zijn toch vroeg genoeg op en misschien moet ik helpen op de boerderij. Om half zes gaat bij ons de wekker. Ik hoef niet eens de eerste trein te pakken om voor negen uur in Dolm te zijn. Dan maar alleen op de fiets naar het station, nog steeds goed voor de lijn.
Dijkraket versie 2.0
pagina 52
# 23 We zijn geslaagd. Alle drie. Tom, jij en ik. Ma vindt dat ik nu een paspoort moet kopen, zij betaalt het. Ik zie me het erf aflopen, zo de grote wereld in. Jij doet niet mee met het feest dat we willen geven, want je bent naar een kamp van de kerk. De boerderij van Gerrit van Arkel vinden we een beter idee dan de Alexandra. Die staat leeg, er is stroom en water en een wc. Als we het aan Gerrit vragen, blijkt dat hij de boerderij heeft verkocht aan iemand die er een wijnopslag in gaat beginnen. Nooit een bord te koop gezien. Sommige boeren verkopen niet, ook al staat het tien jaar leeg. Over hun graf zeggen die. Gerrit is anders. Hij is naar Barik verhuisd na de dood van zijn vrouw en hij is klaar met de boerderij. Altijd onderhoud, het rieten dak moet vernieuwd, de dieren zijn al weg, wat moet hij er nog? Dus hij kan geen toestemming geven. Hij geeft ons een telefoonnummer. We bellen en de man uit de stad vraagt of we langs komen in Atrecht. Ik doe een schoon overhemd aan en de rode stropdas met de schotse ruit die ik van moeder altijd aan moest naar de kerk. Tom heeft zijn Michael Jackson hoedje op, dat vind ik idioot. We komen bij een heel groot huis aan een park, daar moeten we zijn. Advocatenkantoor Hoefnagel & partners staat er op een gouden bordje. Daftig. Binnen vraagt een mevrouw waarvoor we komen. We moeten wachten in zwarte leren stoelen met veel chroom. Op de vloer een donkerrood kleed. Aan de muren schilderijen waarvan je niet kunt zien wat het voorstelt. Heel apart. Dan mogen we binnen. Een oudere man staat op van achter een bureau met een computer en geeft ons een hand. ‘Zo, we zijn dus zijn buren op de Waterdijk.’ Hij praat heel opgewonden, alsof alles geweldig is. Dat zegt hij ook voortdurend. Het is geweldig om ons te leren kennen en hij denkt dat jongens die rustig op een dorp opgroeien, dat die een geweldige jeugd hebben en daardoor ook evenwichtiger in hun vel zitten, dan veel stadskinderen. Zo heb ik er nog nooit naar gekeken. Hij feliciteert ons met onze examens, dat is geweldig natuurlijk. ‘Wat we gaan studeren?’ Kijk, zegt hij. Hollands glorie. Weg- en waterbouw, een fantastisch exportproduct. En mode is ook, toen zei die geloof ik ‘fenomenaal’. Extra geweldig dus. Wat we van de nieuwe collectie van Victor Inraf of zoiets vinden. Ik niks en Tom stottert wat. Zijn ‘heel interessant’ betekent waarschijnlijk dat hij ook geen idee heeft. Geweldig, zegt de man weer eens. Alles is geweldig. Hij heeft al drie keer gezegd dat we hem Simon moeten noemen. Hij gaat een wijnhandel en opslag in de boerderij beginnen. Nu staat de deel nog leeg, op de grote houtkachel na. Hij vindt het helemaal fantastisch als we een feest geven en ter verhoging van de feestvreugde draagt hij een doos rode en een doos witte wijn bij. Wijn. Tjonge, jonge, dat is wel aardig, maar wijn? Tom en ik hebben bij het café in Barik net tien kratten bier besteld. Tom maakt een zwierig gebaar met zijn hoedje in de hand en vraagt of
Dijkraket versie 2.0
pagina 53
het nog wat kost en hoe we hem kunnen bedanken. Goed opruimen en in de toekomst zo af en toe helpen met wijn uit de vrachtwagen laden. Ja natuurlijk, geweldig, stamelen we. Ik voel me net Gerrit, onze knecht die mijn vader om een vrije dag vraagt die hij nooit krijgt. Simon is een stuk aardiger, we krijgen zomaar de sleutel. De deel is inderdaad leeg op een houtkachel in het midden na. We slepen wat pallets naar binnen, wat strobalen, de kratten bier en de geluidsinstallatie van Tom. Hij wil maar één CD draaien, de Bestemming van Marco Borsato. Ik vind het ook wel mooi, maar Normaal en Elvis dat vind ik toch een stuk leuker. Marco Borsato is heerlijk kemp vindt hij, net als André Hazes. Ik begrijp niet wat hij bedoelt. Dire Straits vind ik ook goed en AC/DC. Michael Jackson kan toch ook? Of Deep Purple? Nee, Tom wil Marco Borsato. Laat maar, ik vind het allemaal prima. Madonna is ook goed, nee Tom wil de hele avond, alleen maar, klefferdeklef Marco Borsato. Ik begrijp niet wat hij er in ziet. Soms hoor ik iets op de radio, maar ik weet nooit wie het zijn. Folk muziek bijvoorbeeld, Flairck dat vind ik vaak heel erg mooi en de Beatles ook. De Stones, het is allemaal goed, ik ken het niet zo precies. Jij hebt meer met muziek, je kent nog steeds bijna alles van Fleetwood Mac uit je hoofd en Kate Bush, dat vind je ook geweldig. Tom’s moeder Helen heeft veel lekkere hapjes gemaakt en mamma heeft een kist met aardbeien klaargezet. We hebben alles prachtig uitgestald. Het is nog vroeg en we doen de hele tijd Simon Hoefnagel na, gewaldige sfeer en gewaldige muziek! Wij drinken gewaldig veel bier. Jij bent er toch, het kamp is een week later en je drinkt zowaar een glas witte wijn. We dansen. Dan dans ik met jouw zus Josje, je vindt het prima, je houdt afstand. We belanden in het stro. Lizette is er met een vriendin, ze dansen samen en Tom danst met ze mee. Hij trekt mij omhoog en we dansen met zijn vieren. Tom trekt iedereen de dansvloer op en even dansen we allemaal. Ik zie Stef onze Esther voor het eerst zoenen. Simon Hoefnagel komt binnen met zijn vrouw. Ze zijn heel trots, maar ze kunnen niet lang blijven omdat ze vrienden te logeren hebben. Wel heeft hij nog een cadeautje en daarvoor moeten we allemaal naar buiten. Het is al bijna donker en Simon steekt op de deel vuurpijlen af, die hij in lege flessen heeft klaar gezet, vlakbij de boerderij. Gelukkig staat de wind de goede kant op. Josje probeert me te versieren. We rollen samen van de dijk en Sonja maakt foto’s. Paul stelt me voor aan Mark. Nog nooit mee gesproken, hij woont misschien al twee jaar in de boerderij naast ons. Verder dan een stuurse groet zijn we niet gekomen omdat ons pa alsmaar zegt dat stadsen niet deugen. Het blijkt mee te vallen. Mark vraagt veel over de dijk vroeger en nu en hij luistert ook nog. Tom komt op een goed moment binnengerend in een Schotse rok. Achter in de boomgaard maken we een groot vuur. Meer bier. Paul komt met
Dijkraket versie 2.0
pagina 54
een pretraket aanzetten, of er iemand een trekje wil? Wiet, ik heb het toen ook geprobeerd en werd er knap duizelig van. Tom begint vreselijk te lachen. Op een goed moment zitten we allemaal te brullen van het lachen rondom het vuur. Jij bent dan al lang naar huis. We dansen en lachen tot het licht wordt. Iedereen gaat weg, ik ben moe en heb het koud. Tom en ik maken op de deel de grote houtkachel aan. We stoken het vuur flink op. Ik val vrijwel direct in slaap. Een paar uur later worden we wakker van een brandlucht. We kijken omhoog en zien vlammen. Het rieten dak staat in de hens. We proberen nog emmertjes water omhoog te gooien, maar het is al te laat. Je vader is er snel bij met de trekker en een pomp. Hij is bij de vrijwillige brandweer en weet wat hij moet doen. Dan komt de Chevrolet van de brandweer uit Varel en de politie komt van de andere kant. Het voorhuis houden ze nat, het achterhuis laten ze gaan. We zitten verbijsterd op de dijk naar de vlammen te kijken. Wat een drama. Gerrit had het nog gezegd, ‘de kachel op de deel niet gebruiken’. De schoorsteen was niet geveegd en er had een nest kauwtjes in gezeten. Dan komt Simon over de dijk aangereden. Wat moeten we zeggen? Sorry, we waren dronken of stoned of allebei? Tom moet huilen. Simon doet er redelijk luchtig over, er stond niets in het huis. Hij is goed verzekerd en wij misschien ook. Tom’s vader, ik mag Piet tegen hem zeggen, is ook verzekerd. Dat is een hele opluchting. Simon troost ons. Bovendien spreken we met hem af om de stenen schoon te bikken, zodat ze weer gebruikt kunnen worden. Bovendien wil hij dat we hem het komende jaar op zaterdag helpen. Pff, het loopt met een sisser af. De politie zegt het ook, ze hebben het over onachtzaamheid, in het proces verbaal staat ‘onervarenheid’. Er komt iemand van de verzekering kijken. Omdat Simon en Piet dezelfde verzekeringsmaatschappij hebben is hij snel klaar. Toch komt er een brief waarin ik ook aansprakelijk word gesteld. Ik ben helemaal nergens voor verzekerd en ons pa wil er niets mee te maken hebben. Tom zegt dat ik naar Simon moet gaan en dat doe ik. Daarna hoor ik er nooit meer iets van. Door het oog van de naald. Wel moet ik nu Tom de helft van een nieuwe stereo-installatie betalen. En hij moet mij nog het bier betalen. Omdat we de zomer toch vrij hebben, bikken Tom en ik iedere dag een stapel stenen schoon. Dat gaat langzaam maar zeker. Om vijf uur drinken we bier, samen met Simon, die een gezellige man blijkt te zijn, vol sterke verhalen. Hij is niet boos want de kap moest toch vernieuwd. Simon nodigt voortdurend iedereen uit die over de dijk loopt, zodat het aan het begin van de avond een zoete inval wordt. Jij komt soms ook voor een glaasje wijn, dan juich ik helemaal. Achteraf denk ik dat het Simon heel goed is uitgekomen, nu heeft hij in een klap een nieuwe oude deel en hij is tegelijk ingeburgerd bij ons, hoewel pa wantrouwig blijft. Stadsen. Wat de boer niet kent, dat lust hij niet.
Dijkraket versie 2.0
pagina 55
Meteen na de bouwvak beginnen ze met de herbouw van de deel. Simon laat er geen gras over groeien en vlak daarna begint mijn opleiding. Tom is dan al naar de modeacademie in Amsterdam. Jij verhuist naar je verpleegstersflat in Atrecht. Nog een keer die zomer lopen wij samen over de dijk, hand in hand. Het voelt alsof we onze toekomst tegemoet lopen. De zon gaat onder boven de rivier, mooier kan het niet. Al weer zo’n beginpunt van mijn leven. Wat zal er van ons worden?. Onze wegen gaan uit elkaar, dat beseffen we, we gaan de wereld in, dit is het afscheid. Misschien zie ik je in de weekenden nog. Je zoent me, ik loop met je mee naar de Lindenhof. We vrijen nog even bij de achterdeur. ‘Dag’ zeg je, je gaat naar binnen. Ik loop terug naar Buitenlust. Ik moet huilen.
Dijkraket versie 2.0
pagina 56
Deel 2 # 24 Op het station in Dolm koop ik een fiets en een plattegrond. Dan rij ik naar het adres uit de brief. Ik dacht een soort van klaslokaal, maar het is een grote kantine met heel veel studenten. We moeten in groepjes eerstejaars bij elkaar gaan zitten en een oudere student komt ons les geven. Dat dacht ik tenminste, maar de eerste weken in Dolm zijn zogenaamde introductiedagen en we krijgen helemaal geen les. Samen met een andere eerstejaars verkennen we de stad en doen we spelletjes, boodschappen doen, koken, net als bij ons tussen de middag warm eten, dat vinden de anderen weer raar. We moeten elkaar boven je hoofd dragen, met je rug tegen elkaar een liedje zingen, wijn en bier drinken, dansen. Ik vind dit raar gedoe. Iemand optillen, dat hoef ik niet, daar kom ik niet voor. Misschien dat stadse mensen dit leuk of nuttig vinden, ik kom hier omdat ik een vak moet leren. Ik hoef ook geen andere studenten te leren kennen. Ik wil bruggen bouwen en wegen en tunnels. Student in Dolm, ik had het me anders voorgesteld maar ben ook wel trots. Ergens blijf je op zo’n boerderij ook wel achterlijk. Ruud mag dan doen of het allemaal van hem is, maar het is van de bank en ik kan straks overal in de wereld bruggen bouwen. Ruud komt nooit veel verder dan de kermis in Eysten. De rondleidingen over de afdelingen van de universiteit vind ik leuk. Vooral het bezoek aan de bibliotheek was een ontdekking. Je kunt er studeren en oneindig veel boeken lenen en het kost niets. Ik neem een heel stapeltje mee. Leesvoer voor in de trein. Van Lizette krijg ik ook nog boeken voor in de trein en van Simon krijg ik een boek dat hij speciaal voor mij heeft gekocht: Utopia van Thomas Moore. ‘Voor Erik’ staat er voor in. ‘Opdat jij je Utopia gaat bouwen.’ En dan is het alweer weekend en ben jij er gelukkig nog. We wandelen over de Waterdijk, lachen, huppelen naar de Alexandra, waar we het in het roefje gezellig hebben gemaakt bovenop een paar balen stro. Klompen buiten, wij naar binnen. We zoenen en vrijen een beetje, je helpt me en vangt mijn zaad op in een papieren zakdoekje. Echt neuken wil je niet, ik mag je aaien en naar je kijken, nee geen foto’s maken. Likken vind je vies, ik eigenlijk ook. Je vertelt over de verpleegstersopleiding, dat je gewoon ook dingen moet doen als wc’s schoonmaken en dat je colleges hebt over hygiëne. Ik vertel niet veel omdat Dolm en de universiteit me ook onzeker maken, al die mensen die al zoveel weten. Ze praten ook anders. Ik mis de geborgenheid van de boerderij, ik wil soms opeens meehelpen, mijn overall aan en de beuk erin. Ruud wil het niet, want ik ben geen knecht en twee kapiteins dat
Dijkraket versie 2.0
pagina 57
gaat niet. Pijn moet je niet rekken, dat zei de dierenarts ook altijd. Weg is weg. Het voelt raar om als een vreemde over het erf te lopen. Je ziet dingen en denkt dat moet zus of zo. Dat hoef ik niet te zeggen, Ruud is er niet van gediend en hij is nu de baas. De colleges beginnen meestal pas om tien uur of nog later. Goeiedag, dat schiet op. Hoe je zo moet leren om een brug te bouwen, ik ben benieuwd? Ik heb ’s ochtends tijd zat. Om zeven uur op de fiets, dan ben ik als een van de eerste op college. Soms bakt moeder een ei voor tussen mijn brood.
Dijkraket versie 2.0
pagina 58
# 25 Op de Toerelseweg springt er opeens een jongetje voor mijn fiets. Hij beweegt zijn armen en handen alsof hij op een brommer zit en zegt broem, broem. Ik kan nog net remmen en reageer boos. Hij pakt mijn arm en zegt weer broem, broem. Ik vraag waar hij woont. Zijn enige antwoord is nog meer broem, broem. Er stopt een auto en een vrouw stapt uit. Zonder iets te zeggen pakt ze het jongetje van de straat. Het kind zet het onmiddellijk op een krijsen. Hij wordt in de auto geduwd, zij loopt om, stapt in en rijdt weg. Opeens voel ik me net dat jongetje. Ik ben ook gewoon in een auto gezet, niks zelf gekozen. Je krijgt de boerderij niet, ook al wil je het, dus ga maar wat anders doen, hier heb je geld. Ik wil helemaal geen geld, ik wil op de trekker over mijn eigen land rijden. Nu moet ik ergens naar toe waar ik niet heen wil. Ik zit gevangen in een rijdende trein van gebeurtenissen en ben de regie kwijt. Ik wil er uitstappen, op mijn manier broem, broem zeggen, gas geven, doen wat ik wil, maar hoe, daar heb ik geen idee van. Ja, mijn eigen weg, op een boerderij. Misschien moet ik gaan emigreren naar Canada of Zweden? Er is een jonge boer in Toerel die heeft een waterdruppelaar uitgevonden voor de pootaardappelenproductie. Hij heeft er een prijs mee gewonnen op de TV en nu reist hij naar Korea, Canada, Rusland, overal naar toe, om dat apparaat te verkopen. Dat kan ook. Maar ik heb niets uitgevonden. Pas fietste ik in Dolm langs een straathoek met een mooie oude winkel met hoge ramen. Soms staan er prachtige bloemen in de etalage. Ervoor stond een man te wachten. We hadden oogcontact, maar wat hij daar precies deed, geen idee, ja, wachten. Misschien kwam er iemand anders en had hij een afspraak. Of hij had niets te doen. Een paar uur later kwam ik er weer langs en die man staat er nog steeds. We knikten dit keer naar elkaar, hij wist het ook nog. Later dacht ik dat die man er misschien helemaal geen uren heeft gestaan. Twee keer dertig seconden is genoeg. In de tussentijd heeft hij misschien viool gespeeld, of iemand vermoord. Je weet het niet. Dat is dus precies ook ons verhaal. We vreeën die zomer, in de Alexandra, in het hooi en zelfs aan de rivier. Daarna liepen onze wegen uit elkaar, totdat jij me vroeg om via jullie voordeur weer binnen te komen. Het beeld van mijn klompen op de Alexandra vloeit gewoon over in hetzelfde beeld van diezelfde klompen bij jullie keukendeur. Jaren later. Alsof er in de tussentijd niets is gebeurd.
Dijkraket versie 2.0
pagina 59
# 26 De trein van Toerel naar Dolm is in die jaren misschien wel de belangrijkste plek in mijn leven. Van onervaren treinreiziger ontwikkel ik me tot expert. Ik ken de nummers van de treinstellen, ik weet wie er zo’n beetje in de ochtendtrein zitten, althans ik ken veel gezichten. Josje zie ik soms in de avondtrein als ze terugkomt van haar muziekschool. Ik ken het voorbijglijdende landschap, de stations, de tijden. Toch is het iedere dag anders. In het begin ga ik in het midden van de trein zitten, dat doen de meeste mensen. Vaak zijn de enkele banken allemaal bezet. Logisch, dat wil ik ook, aan het raam zitten, met een beetje geluk heb je ook nog een stoel voor je tas en je boeken. Je krijgt een vaste plek, ik zit precies in het midden van de treincoupé, twee banken tegen over elkaar, vier mensen, meestal twee. Tegenover mij bij het raam zit een meisje met een hoofddoekje om. Dat heb je bij ons op de dijk niet, alleen op zondag in Varel als de vrouwen naar de kerk gaan, die hebben hoedjes op. Na een paar keer glimlacht ze naar me. Ik denk dat dat niet hoort, ze doet het een volgende keer weer en ik realiseer me dat ik geen idee heb of dat hoort of niet. Misschien is het juist heel netjes van haar? En is het onaardig als ik niet reageer? Ik knik naar haar als een soort van dankjewel. Ze gebruikt de treinreis om haar mascara bij te werken en in een spiegeltje te kijken. Hoort ook niet denk ik. De trein maakt een bocht en het binnenvallende zijlicht tekent haar silhouet scherp af. Mooie borsten onder een strakke, zwarte wollen trui. Moslima’s hebben ook borsten. Daar mag ik vast niet naar kijken. Ik pak een studieboek ter afleiding, maar lees geen letter. Weer kijk ik naar haar, ze ziet het in haar spiegeltje, ze lacht vriendelijk terug. Zou ze het voelen. Ik zeg sorry, pak mijn spullen en ga ergens anders zitten. Dat bevalt me ook niet en ik keer weer terug naar mijn oude plaats tegenover haar. Even naar de wc geweest, denkt ze misschien, hoop ik. Ze kijkt niet eens op. In Boda stapt ze uit. Op het station in Toerel zie ik één keer een wervelwind voorbijkomen. Een vrouw, een meisje. Rood haar, donkere ogen, een oorbel in haar neus en haar kin naar voren. Ze draagt een lange zwarte jurk met korte wijde mouwen. Rammelende armbanden, rare half hoge schoenen met rode veters. Ze heeft iets dat respect afdwingt, iets unieks, ze straalt een volkomen eigen wereld uit, ze is niet deftig, nee, haar houding is onaantastbaar, dat is het woord. Ze trekt aan mij, vanaf die eerste seconde. Het ritselt rondom haar, alsof ze magnetisch is. Nu nog moet ik aan het Vrijheidsbeeld in New York denken, zo sterk heb ik dat eerste beeld van haar in mijn ziel. Alsof je naar een negatief kijkt, donkere omgeving en een oplichtend mens in het midden. Een droombeeld, ik probeer het te pakken, een plaatje in mijn hoofd dat oplost zodra ik mijn handen er naar uitstrek, het meisje met de rode veters.
Dijkraket versie 2.0
pagina 60
Zo begon, die eerste confrontatie in Toerel. Daarna heb ik haar nooit meer in Toerel in zien stappen. Wel het moslimmeisje dat me al op het perron dag zegt. Ze heeft me een keer gevraagd wat ik studeer. Duits heb ik geantwoord, omdat ik in de Blechtrommel zit te lezen, van Lizette gekregen, over een vroegwijs jongetje in het Poolse Gdansk dat altijd en overal op zijn trommeltje blijft slaan terwijl intussen de tweede wereldoorlog zich ontvouwt. Lizette heeft er een briefje ingelegd met uitleg, dat doet ze met alle boeken. ‘Het commentaarloos observeren door dit volwassen kind blijkt een extreem krachtig statement tegen de oorlog.’ De moslima studeert rechten en het gaat heel goed, ze gaat zich specialiseren in internationaal recht om de samenwerking in de wereld te bevorderen. Intussen speur ik het perron af naar het magnetische meisje. Niet te vinden. Tot ik een keer de hele trein doorloop en ze in de achterste coupé blijkt te zitten, helemaal alleen. Ik ga niet naar binnen en loop terug.
Dijkraket versie 2.0
pagina 61
# 27 Op de universiteit is het normaal geworden, we krijgen lessen in grote zalen en dat is het. Een vak als kunstgeschiedenis vind ik zelfs leuk, het is niet verplicht, maar ik ga er graag naar toe. Het gaat over indianenculturen. Ik wil ook graag een indiaan zijn, verbonden met de aarde en de natuur. Op je paard rondrijden, het lijkt me geweldig. In de trein is het gezellig en ik heb er genoeg tijd om te lezen en te leren. Ondanks het verlies van de boerderij voel ik me goed. Uit het raampje kijken naar het wegzoevende land en dagdromen. Van Lizette moet ik Russische schrijvers lezen, Tsjechov, Tolstoj, Dostojewski. Geschiedenisboeken vind ik ook heel interessant, die haal ik uit de bieb in Dolm. Karel de Grote, de Ridders van de Ronde Tafel, de opkomst van de koloniën, Amerika, oude culturen. Hoe komt het dat sommigen niets hebben en anderen veel? Iedereen heeft recht op een eigen stuk land, ik ook. In een schriftje schrijf ik een fantastisch plan voor een betere wereld. Huizen moeten van iedereen zijn, onafhankelijk van wie er woont. Bestemd voor de reiziger die daar die dag aankomt. Natuurlijk moet deze reiziger goed voor dat huis zorgen, met liefde, uitnodigend voor de volgende passant. Eeuwig bezit dat maar voortduurt, dat slaat echt nergens op, daardoor komt alles vast te zitten. Bezit stopt de vooruitgang. Mensen zouden op reis moeten zijn, permanent, om te leren en te ontdekken. Mensen zouden hierin vrij moeten zijn, geen grenzen, vrij om te gaan en te staan waar we willen. Er zou een fantastisch communicatiesysteem moeten zijn, waardoor in de loop van de dag voor iedereen de juiste plek duidelijk wordt. En het bijbehorende huis. Wie naast wie en wie met wie de nacht gaat doorbrengen. Want iedere ontmoeting met een ander zou een feest moeten zijn, in ieder opzicht. Wil je naar de Alpen, dan verhuis je richting de Alpen, wil je kaas dan verhuis je richting kaas, wil je voorouders dan verhuis je richting voorouders, waar die vandaan komen. Het is ook een soort van tijdmachine. Wil je iets leren van de Kwaki Utl indianen, dan is dat een eind uit je buurt. Je verschuift de volgende dag al wat in die richting en als je deze wens blijft volhouden, dan kom je op een goed moment te midden van Kwaki Utl indianen. Dat waren geen lieverdjes trouwens. Het gaat over de grote vraag, waar willen we naartoe? Als je wilt weten hoe het met Anne-Marie is waarvan je op school nog de vlechten aan elkaar hebt geknoopt, terwijl zij rustig in de bank vóór je aan het werk was, dan ga je al de kant op van Anne-Marie, of van mensen die Anne-Marie kenden of hebben gekend. De wereld als een groot totaalmechanisme in een harmonisch ontwikkelingsproces. Want zo is het, dacht ik, droomde ik. Het idee dat ik aan mijn lot kan ontsnappen, dat houdt me bezig. Je kunt ook aan mooie vrouwen denken, dan ga je die kant op. Als je wilt heh, want alles gebeurt op vrijwillige basis. Ben je ergens helemaal gelukkig, dan mag je daar ook blijven, zolang je er
Dijkraket versie 2.0
pagina 62
gelukkig bent. Ik was gelukkig op de boerderij, dus hoef ik er niet weg. Daarom is het een eerlijk systeem. En het bestuderen van de cultuur van de Kwaki Utl indianen mag best tijd kosten. In de trein heb ik ook tijd, alle tijd. Ik ben druk met het bedenken van dit project, het hele schrift komt vol te staan met teksten, pijlen, omkaderde uitleg en onbegrijpelijke plattegronden, mijn grote theorie. Het kan met computers, alle informatie onderling verbonden. Misschien kan ik een studiebeurs krijgen om op proef met duizend mensen en duizend huizen hiermee aan de gang te gaan. Als ik ben afgestudeerd. Duizend is te weinig, om te beginnen zouden het er zeker tienduizend moeten zijn. Na een paar weken kijk ik uit het raam naar het voorbijschuivende landschap. In de verte de kerktoren van Hezel. Dat kan met mijn systeem zo een stad worden, als mensen dat willen en opeens bedenk ik, dat mijn systeem gewoon het systeem van een stad is. Ik heb de stad uitgevonden, idioot die ik ben. De stad is er al, de stad is mijn Utopia.
Dijkraket versie 2.0
pagina 63
# 28 Ik heb het echt geprobeerd om er een beetje bij te blijven op de technische universiteit in Dolm. Het tempo is zo laag, ik begon me er enorm te vervelen. Daar in die collegezalen zat ik voor mijn gevoel helemaal voor niets. Als ik in de trein goed lees waar het over gaat, dan hoor ik op colleges amper iets nieuws. Ik begin colleges over te slaan. Dat levert dus vrije tijd op, want het principe is simpel. Om half zes gaat de wekker. Moeder smeert mijn brood en even later fiets ik naar het station van Toerel. Half negen ben ik in Dolm. In principe. Te vroeg vaak, ook al hoeven ze dat thuis niet te weten. Op de boerderij heb ik echt niets meer te zoeken en Ruud zegt dat ook voortdurend. Meneer de student noemt hij me treiterend. Ik ben een vreemde geworden op onze boerderij, amper nog welkom. Ik heb mijn kamertje en ma smeert mijn brood, dat is het. De boerderij is nog meer van onze knecht Gerrit, dan van mij. Ik krijg best veel geld en ik moet mijn bek houden. Zwijggeld, zo kun je het ook zien. Eerst loop ik op straat te dwalen in Dolm, ik ga nog wel trouw iedere werkdag. Als het regent ontdek ik de winkels. Niet dat ik iets nodig heb, maar als spel. Tom heeft mij hier ook al sterke verhalen over verteld, hoe hij het met homo’s in pashokjes doet. Ik droomde ervan met verkoopsters, het is er nooit van gekomen. Je loopt door een winkel totdat je een mooie verkoopster ziet. Je vraagt haar om advies, zo vriendelijk mogelijk. Hallo, mag ik je iets vragen, wilt u mij misschien helpen met de juiste keuze van wat je net voor je ziet. Maakt niet uit pannen, stofzuigers, kleding. Je fantaseert een verhaal waarom je dat nodig hebt en samen met de verkoopster ga je van alles proberen, alle knopjes, maatje groter, maatje kleiner, ander model, andere kleur. Je gaat een gesprekje aan over kwaliteit, service, klantvriendelijkheid en zo heb je het leuk samen. In een enorme meubelzaak zie ik een bloedmooi meisje. Eerst informeer ik naar een tweepersoonsbed, helaas, alleen zitmeubels, we belanden op een prachtige groen-lederen bank met chromen onderstel. Het meisje is zo mooi dat ik dagen achtereen om negen uur die winkel binnenstap. Deze bank is te duur, die paarse verderop, nog even over nadenken. Op de grote markt in Dolm stond op woensdagochtend een kaasboer met zijn mooie dochter. Willeke heette ze. Met haar samen zoveel mogelijk verschillende kazen proeven, dat was mijn kunst. Om het niet te verknollen kocht ik dan tot slot ook iets, cadeautje voor ons ma. Soms had Willeke zin in mijn spel en zei ze met haar liefste stem ‘en deze kaas, die heb je nog niet geproefd, die moet je echt proberen.’ Soms had Willeke er opeens genoeg van. ‘Ja, we blijven hier niet zeuren heh, er moet ook gekocht worden.’ Verloren. Ook leuk was het om met een spijkerbroek half omhoog uit het kleedhokje te komen omdat de broek te klein is. ‘Heb je ook een iets ruigere spijkerbroek?’ De dag moet swingen, dat
Dijkraket versie 2.0
pagina 64
heb ik van Tom geleerd en dit zijn leuke opstekers. Ik ben dan wel de boerderij kwijt, maar niet mijn kracht. In een slagerij vroeg ik altijd iets vooraan uit de vitrine, dan hing het meisje zover naar voren, dat je zo tussen haar borsten kon kijken. ‘Die Ardenner paté daarnaast mag ik die nog even proeven.’ Vertellen dat je je maat niet weet, dat werkt ook goed. Met een beetje geluk begint er een prachtige meid met een centimeter om me heen te voelen. Nee, sorry, ik kijk toch nog even verder. Bedankt. Op college heb ik ook nog een paar mensen leren kennen, waaronder Ad. Ik kom hem op straat tegen en we gaan een paar keer samen naar de kroeg. Eerst vond ik het wel leuk, niet meer alleen, maar ik kwam er te laat door thuis en dat drinken staat me ook niet aan. Je verliest het spel. Ik zag het gebeuren, gekwek over niets. En dan dat roken. Ad kon er goed mee overweg, maar ik voelde me vaak beroerd. Tegen Tom heb ik een keer gezegd dat ik niet door een asbak gezoend wil worden. De volgende keer dat hij kwam, zag ik hem nog net in de weer met een mondspray. Allemaal niets voor mij en het kost ook nog wel wat. Dat spel in de winkels vond ik veel spannender. Die zomer drink ik ook nog een paar keer biertjes op een terras in Amsterdam, met Tom, buiten drinken is leuker dan binnen. Iedereen die langsloopt, krijgt van hem een cijfer. Zoals die loopt, dat is een negen. Zonnebril naar beneden en kijken. Zo begon het. Mooie tieten, lekkere kont, die is zwaar geschapen. Tom lachen. Mannen en vrouwen, het maakte niet uit, iedereen kreeg commentaar. Sommige spijkerbroeken zitten zo strak, ontdekte ik, of ze zijn zo gesneden dat je de schaamlippen er doorheen kunt zien, net als een piemel. Tom vindt dat geweldig, hij kon het uitbrullen en uitschateren, dwars over het terras, Wortel! Lipjes! Zonnebril omhoog en de andere kant uit kijken. Ik moet ook wel lachen als Tom het likkebaardend over een lekker jong ventje heeft. Hij de jongens, ik de meisjes.
Dijkraket versie 2.0
pagina 65
# 29 ‘Op een Amsterdams terras, waar ik je zag ‘. Het is een liedje en Tom kon het zingen. ‘Zij dronk ranja met een rietje.’ Maar ik heb jou nooit op een Amsterdams terras gezien. Ging jij eigenlijk wel eens uit? Ik steeds minder. Het café in Barik vond ik saai geworden, altijd dezelfde mensen aan het biljart en aan het darten, dezelfde mensen aan de bar. Cafés in Toerel, link, je bent niet van daar, dus dat werd regelmatig knokken. Toen je niet meer thuiskwam in de weekenden ging ik naar jou, naar je verpleegstersflat, maar mannen mochten er niet naar binnen en je ging net koken. Daar stond ik. Nog een keer, misschien wilde je wandelen, je was er niet. Oma Van den Berg, daar was ik altijd welkom, die heeft echt een luisterend oor. Ze zegt dat ik voor de zachte weg van mijn hart moet kiezen, maar ik begrijp niet goed wat ze daarmee bedoelt. Misschien dat ik Ruud niet moet vermoorden. Ik naar Tom. Hij heeft me een foto gestuurd van een fantastisch mooi huis aan een singel. Ik bel, hij neemt niet op. Dan neem ik gewoon de trein naar Amsterdam in plaats van naar Dolm. Het voelt als spijbelen, terwijl het zondag is. Zelfs een moment denk ik dat een politieagent me wil aanhouden, maar ik liep door een rood licht. Niet gezien lieg ik en in plaats van een bekeuring krijg ik de juiste route. Het huis is stukken minder mooi dan op de foto, maar wel groot. Allemaal naamboordjes en bellen bij de voordeur. Tom doet open, zoent me, gaat me voor door een lange gang met een marmeren vloer. Vroeger woonde hier een rijke handelaar, nu wonen er allemaal studenten. Ze maken er een bende van. Op de trap, in de gangen, in de wc en in de keuken, overal is het ranzig vies. Tom zijn kamer is hierbij vergeleken een oase van netheid. Hij zet koffie, neemt me bij de arm en loopt als een prins. Geeft niet hoor, dat ik hem vanochtend uit zijn bed belde. Ik was vergeten dat het zondag was, half zeven. Zijn kamer is op de begane grond, dat wil zeggen, er is nog een souterrain waar ook vier studenten wonen. Vroeger was het de eetkamer of de woonkamer. Alles heeft dezelfde lichtgele kleur. De tafels en stoelen, de lampen, het behang en het tweepersoonsbed. Roomkleurig zegt Tom. Geen boek te zien, wel overal stoffen, ook roomkleurig, en een flinke naaimachine. Ik weet niet hoe jouw kamertje in het verpleegstershuis eruit zag, mijn kamertje op de boerderij stelde weinig voor. Een afgetimmerd stuk op zolder, met een stopcontact, een lamp, een kledingkast, het Tomado boekenkastje en een lekkend gietijzeren dakraam. Het bed was zelf getimmerd, de matras nou ja, niet over praten. Tom’s kamer, ja daar voelde je je meteen geweldig. Dat zei ik en Tom moest lachen. ‘Guweldiggg heh, meneer Hoefnagel.’ ‘Zeg maar Simon hoor’ antwoord ik. ‘Nou meneer Simon, ik heb geen open haard, anders zouden we een knalfik kunnen maken.’ Tom rilt. Klein traumaatje. Hij is blij dat ik gekomen ben, want het is enig in
Dijkraket versie 2.0
pagina 66
Amsterdam, echt dolletjes. Hij is wel veranderd in die paar maanden. Allemaal handgebaren die zijn woorden onderstrepen en veel meer hoge lachjes. Hij slurpt een bakje yoghurt naar binnen en laat mij dan van alles zien, kleding die hij heeft gemaakt. Eerst nog een pretsigaretje. Ik niet dus. Wiet stinkt nog erger dan de bolknaksigaren van de omen in de stal. Tom vertelt honderduit over zijn komende modeshow, met korte broeken voor vrouwen en flanellen overhemden en met broekrokken voor mannen. Hij heeft hiervoor een special dessin laten ontwerpen. ‘Roem’ gaat de show heten. Dat begreep ik fout, ik dacht dat hij er beroemd mee wil worden. Goede kleding geeft je ruimte, het Engelse ‘room’ dus. Vooral voor mannen is dat fijn, dan kan alles lekker bungelen, in plaats van dat het zo eng afgeknepen wordt. Weer die rare hoge lach. Hij houdt ook niet op over zijn roomcollectie, sterk gesneden, elegant in de vorm. Vrouwelijke lijnen, getailleerd, de romp doorgezet, schoudervullingen als tegenaccent voor de borstlijnen. Ik heb heel wat van hem geleerd. Hij heeft ook kleren met vleugels eraan gemaakt. Roomkleurige engelen. Nadat hij uren lang kleren heeft aan- en uitgetrokken en ik ook, fietsen we samen naar zijn modeacademie en naar een theater waar hij zijn eerste modeshow gaat geven. Hij praat gewoon door, fietst met losse handen en kleppert met zijn armen om de vleugels in zijn kleren na te doen. Even denk ik dat hij met fiets en al op gaat stijgen, maar hij vertelt verder. In je leven produceer je miljarden zaadjes die uiteindelijk slechts een paar kinderen opleveren, of helemaal geen. Daar wil hij ook nog een keer een modeshow over maken want hij vindt dat een idioot inefficiënt systeem. Dan moet je wel de hele dag om je heen sproeien waar je maar de kans krijgt. Tom wil zeker kinderen, ook al wil hij met mannen wonen en met mannen neuken en zijn piemel in mijn reet stoppen. “Gatverdamme, als je dat maar laat.’ Tom drijft het op de spits. ‘We zijn toch vrienden?’ Even klinkt er iets treurigs in zijn stem. Dan stopt hij opeens en kijkt me vol drama aan. ‘Je moet weten, dat ik écht homo ben. Dat is geen bevlieging, het is echt iets anders in je hoofd. Geen storing, geen ziekte, gewoon een andere dominantie en één ding, als ik hier geen zin in heb, dan donder ik maar op en ga ik maar terug naar die achterlijke boerderij op de dijk, waar vader de koeien neukt en gekke Mien. Woeh, die zit, flikker. We fietsen een stuk in stilte verder. Dan kijkt hij me weer aan. ‘Hee, zijn we nog vrienden?’ We gaan eerst even naar een kroeg. van zijn eigen soort, zoals hij het zegt. Achter de bar staat een man in zwart leer en er is een dark room. Even denk ik nog aan foto’s afdrukken. Weer een pretsigaretje. ‘Nu we het toch over roem hebben, heh. Dark roem, weet je wel.’ Hij staat op, wuift, maakt een paar danspasjes. Roem. Of ik meewil om te kijken? Dat kan nu heel goed, het is nog niet druk. Ik zeg ja en heb geen idee. Hij brengt me naar een donkere ruimte achterin, met blacklights. Alles wat wit is, wordt daardoor lichtgevend blauwpaars. Langs de muur staan stoelen waar je op kunt knielen, zoals ze ook in de kerk in Barik hebben.
Dijkraket versie 2.0
pagina 67
Inderdaad, biechtstoelen, weer die giechel. Je gaat op je knieën op de kussentjes zitten, dan kijk je met je gezicht naar een gat in de muur. Even later begint er achter het gat een film te draaien met mannen die elkaar aaien en zoenen en over de billen strijken, totdat er een zich voorover bukt. De leren broek die hij aan heeft, is van achteren open zodat de ander zijn grote piemel zo in die kont kan duwen. Ik vind het smerig en wil weg. Tom ziet mijn weerzin en vraagt of ik lesbo’s misschien leuker vind. Lesbo’s heeft hij ook natuurlijk. Even later zijn er twee vrouwen elkaar al glimlachend aan het uitkleden. Dit vind ik inderdaad leuker ja, goeiig eigenlijk. Twee vrouwen die elkaar mooi of aardig vinden en dan elkaar een beetje gaan aaien. En ze hebben allebei mooie tieten en een tattoo van een dolfijntje links onder hun navel. Een gaat liggen en trekt de ander mee, ze kietelen elkaar en lachen. Tegelijk begint de onderste haar buik te bewegen. Ze duwt haar poes telkens omhoog, alsof ze om aandacht vraagt. Na een poosje heeft de ene al een paar keer haar vinger bij de ander naar binnen gestoken. De vrouw bovenop bindt een grote rode kunstlul voor en begint daarmee over de poes van de andere vrouw te wrijven, net zo lang tot die een beetje naar binnen glijdt en ze steviger stootbewegingen gaat maken. Ik wil weg en moet aan de koeien bij ons thuis denken. Die moeten eerst flemen, elkaar van achteren likken, dan weet je dat ze bijna tochtig zijn, ze doen hun staart opzij, pas als dat gebeurt, halen we de stier op, vroeger. Nu doet Ruud alleen nog kunstmatige inseminatie. Dat is minder risico. Een keer heb ik gezien dat oom Rinus op een krukje was gaan staan, zijn piemel uit zijn broek haalde en die bij een koe naar binnen duwde. Dat was nog best link ook. Een koe kan stevig achteruit trappen, dan is het krukje weg en ligt oom Rinus op zijn bek. Opeens zie ik de film niet meer scherp, alles wordt draaierig voor mijn ogen. Ik zie mezelf wegglijden en van mijn stoel vallen, machteloos, ik kan niets vastgrijpen om me tegen te houden. Ik kom bij in een warm bad, helemaal naakt. ‘Dat is goed voor je’, zegt Tom. Waar mijn kleren zijn? Tom wijst en inderdaad daar liggen ze op een stoel. ‘Ik wil hier weg, Tom, echt waar.’ Flauwerd, zegt Tom. Hij loopt de kamer uit en smijt de deur dicht. Nog wat duizelig kleed ik me aan, loop een trap af, door een deur en dan ben ik weer in die kroeg. Ik zie geen Tom en de aanwezigen doen ook of ze me niet kennen. Ik loop naar buiten. Toen heb ik voor het eerst in mijn leven een taxi genomen, naar het station. Tom's fietssleuteltje heb ik later opgestuurd en hij stuurde een bedankbriefje met een uitnodiging voor zijn eerste grote modeshow, Room. Daar ben ik niet naar toe geweest. Later denk ik dat ze iets door mijn drankje hebben gedaan. Of Tom het heeft geweten? Ik heb het hem nooit gevraagd.
Dijkraket versie 2.0
pagina 68
# 30 Ik heb niet meer zoveel zin om naar Dolm te gaan, hoewel ik wel de tentamens probeer te halen. Het lukt me, dus je hoeft eigenlijk helemaal geen colleges te volgen. Op een praktijkproject na, dat kan ik later inhalen. Ik heb genoeg tijd om te leren, in de trein, heen en terug samen, drie uur per dag. Voorin zit nooit iemand, want dat is eng bij een ongeluk en achterin is het meestal ook helemaal leeg, omdat je dan nog zo’n eind over het perron moet lopen. Daar heeft het magnetische meisje met de rode lippen haar eigen koninkrijk gemaakt, ontdek ik. Als je haar coupé nadert en naar binnen kijkt, gooit ze haar haren naar achteren en werpt je een dodelijke blik toe. Ik haal het niet in mijn hoofd om daar te gaan zitten. In het midden van de trein is het gezellig druk met gezichten die ik langzamerhand goed ken. Je groet elkaar. Pratende mensen, schrijvende mensen, lezende mensen, lerende mensen en groetende mensen, zoals mijn moslima vriendinnetje, altijd goed voor een opgewekte vraag. Ze heet Sila en dat betekent heimwee. Ik zit daar dus ongeveer het hele eerste jaar. Laptoppen en telefoneren, dat doen we nog niet. Studeren, dromen en heel veel lezen. Speeltijd, leertijd. Eigenlijk heb ik alleen de rit naar Toerel als echte reistijd, want in Dolm staat het universiteitsgebouw amper vijf minuten fietsen van het station. En verdomd, zonder al te vaak naar de TU te gaan, beland ik in het volgende jaar. Bij kunstgeschiedenis leer ik Engel kennen. Ze ziet eruit als een netjes en niet zo verlegen stadsmeisje. Best wel chic, keurige truitjes met een V hals, zodat je een parelkettinkje kunt zien. Meer type corpsstudent, had ik ingeschat. Daar kun je als eenvoudige boerenzoon niet aan tippen. Ze vraagt of ze mijn aantekeningen mag. Ik ga mijn best doen om de colleges mooi op te schrijven. Eerst vond ik kunstgeschiedenis leuk, maar wel een beetje onzin, je hebt het helemaal niet nodig om een gebouw uit te rekenen. Nu begrijp ik het beter. Sommige bruggen zijn mooier dan andere, dan gaat het over vormgeving, over schoonheid, kortom kunst. De hoogleraar is een vrouw die geweldig kan vertellen, verhalen over kunstenaars. Ze heeft ontzettend veel dia’s en opeens zie ik dingen in Romeinse gebouwen die ze ook in Vinex wijken weer gebruiken. Ze leert ons het belang van historisch perspectief. Dat je een enorm archief hebt aan bouwvormen, waar je uit kunt putten, dat je weet waar de dingen vandaan komen. Het enthousiasme van Engel helpt me ook. Je leert eigenlijk over de ontwikkeling van ons denken en hoe zich dit vertaalt in beelden, gebouwen en schilderijen. Kunstgeschiedenis is een schatkist waar je in mag spelen. Engel en ik zitten inmiddels altijd naast elkaar. Zij woont ook bij haar ouders, in Dolm, haar vader werkt er bij de gemeente en haar moeder is chef van een supermarkt. Chef van een supermarkt, dat verrast me. Een pittige baan. Vroeg op, net als op de boerderij. Engel vraagt me voor het jaarfeest van haar vereniging. Ik weet niet
Dijkraket versie 2.0
pagina 69
wat ik me daar bij moet voorstellen. Wat moet ik aan? Hoe moet ik me gedragen? Tot nu toe houd ik me afzijdig van het studentenleven. Aan de andere kant wil ik het ook weten allemaal. Hoe het zit met die verenigingen, de vriendjes onderling, de bestuurders. Het zijn toch onze toekomstige regeerders heh en in feite kan ik er ook eentje worden, als ik me aanpas, inpas eigenlijk meer. Dit is dus een kans, want Engel is zo’n meisje uit die kringen. Waarom ze een boerenknul vraagt, wil ik weten. Ze bloost. ‘Lijkt me leuk’, zegt ze onhandig. Ik vraag of we dan in een deftig pak moeten. Ze knikt. ‘Je kunt het huren’, zegt ze. Engel wil architect worden, een hele beroemde. Ik niet. Als ik straks een stevige brug kan bouwen, dan ben ik al heel tevreden. Dit is mazzel, schiet het door me heen. Engel is mooi en kunstgeschiedenis is het enige vak dat we samen met de architectuurstudenten hebben. Zo’n kans krijg ik niet meer. ‘Ja, ik doe het.’ Engel geeft me een handgeschreven briefje met haar adres en het adres van de kledingverhuur. De dag en de tijd zijn keurig onderstreept. ‘Niet te laat komen’, zegt ze, ‘in rokkostuum heh. niet in jacquet?’ Ik heb geen idee. ‘Jacquet is als je afstudeert, dat duurt nog even toch.’ In de verhuurwinkel trek ik het rokkostuum aan. Het is duur. Als je drie of vier keer zo’n pak huurt, dan kun je er net zo goed zelf een kopen. Aan de andere kant zouden ze thuis allemaal beginnen te lachen als ik in zo’n apepak de dijk afwandel. Nu kan ik het weer terugbrengen, hoeven ze thuis niets van te weten. Ik fiets vanaf het station naar de verhuurwinkel en van daaruit met een fles wijn en het pak onder mijn arm naar Engels huis. Het is vlakbij, ik ben vroeg. Fijn, zegt Engel, op zolder kun je je verkleden. Tussen ski’s, koffers en een paar schilderijen staat ook een lekkere stoel. Ben je klaar vraagt Engel, ze komt de trap op, nog gewoon in spijkerbroek. ‘Het staat je goed, doe maar weer uit.’ ‘Hoezo vraag ik?’ ‘Het is nog veel te vroeg en dat pak mag niet vies worden. We gaan nog eten en …?’ Ze houdt haar hoofd schuin met een geheimzinnig lachje, trekt haar wenkbrauwen omhoog en frummelt aan de rand van haar bloesje. Ik begrijp het. Het feest begint hier al. Ik ben een kop groter dan Engel en moet me bukken om mijn hoofd niet te stoten tegen de balken. Op de zolder staat ook een pick-up met grammofoonplaten. Ze zet muziek op, David Bowie, van veel vroeger zegt ze. ‘ohh you’re wonderfull’ en ‘you’re not alone’ klinkt het uit de speakers. We zingen over de ‘spiders from mars’. Dankzij Tom kan ik voluit mee zingen. We bewegen op de muziek en ik stoot mijn hoofd. We belanden op de stoel en Engel komt bij me op schoot zitten. Of haar ouders niet thuiskomen? Nee, die zijn op vakantie. Een schuchtere eerste zoen, ze ruikt heerlijk. We snuiven en snuffelen allebei als paarden en moeten lachen. Engel gebruikt de pil, fluistert ze in mijn oor. We doen onze bovenkleren niet eens uit, zij met haar benen over de leuning bovenop mij. Ze giechelt weer, gaat douchen en
Dijkraket versie 2.0
pagina 70
ik ga na haar. Ik blijk niet aan zwarte lakschoenen te hebben gedacht. Probleem. Misschien passen de zwarte schoenen van haar vader? De schoenen knellen een beetje, maar het gaat. Ze heeft sla gemaakt en lasagne. Het is feest We eten en drinken mijn witte wijn. Haar karmijnrode lange fluwelen jurk staat haar geweldig. Ze is echt mooi. Dan bestelt ze een taxi. We stappen uit voor een prachtig gebouw, met allemaal zuilen, een enorme hal en een brede marmeren trap. Engel aan mijn arm, een lange witte handschoen wuift opzij van mijn ribben. Ik voel me geweldig. Allerlei mensen begroeten ons. Ik waan me even een koning met mijn koningin. Welkom in de wereld van Peter Stuyvesant, zegt Engel. Ze draait met haar schouders alsof ze haar veren opschudt. Eerst zijn er toespraken, dan komt er een band en gaan we dansen. Behalve die keer in de schuur op ons examenfeest, heb ik eigenlijk nog nooit gedanst en toen was het meer ieder voor zich, een soort van vrij dansen. Van elegant dansen, zoals ik anderen zie doen, pasjes samen, daar heb ik echt geen kaas van gegeten. Engel merkt het en is teleurgesteld. We gaan ergens zitten, ik ga een drankje halen. Als ik terugkom, kijkt ze me lief aan en zegt dat ze heel graag ook met iemand anders wil dansen. Dat begrijp ik. Ze geeft me de huissleutel. Opeens voel ik me niet meer thuis op het feest. Ik loop naar haar huis, ga op zolder in de stoel zitten en val in slaap. Als ik wakker word is het vijf uur en durf ik geen lawaai te maken. Later blijkt dat ik alleen in het huis ben. Om zeven uur fiets ik over straat. Die verhuurwinkel gaat pas om elf uur open, gelukkig kun je al ergens broodjes en koffie krijgen. Het winkelmeisje van de meubelzaak vertelt over de film die ze heeft gezien. Ik vertel niets.
Dijkraket versie 2.0
pagina 71
# 31 Altijd druk, dat is het probleem met de stad. Overal en altijd drukte. Ook ’s avonds en niet alleen bij de uitgang van het station. Zomer of winter het maakt weinig uit. De mensen doen ook druk. Lawaai, gedoe, trammelant. Het vliegt me naar de keel. Bij ons is het rustig en simpel, je hebt land of geen land. In de stad kun je belangrijk zijn zonder land, bij ons niet. Bij ons is het overzichtelijk, die is een zoon of een dochter van die. Je woont op een boerderij of bij de steenfabriek. Je kent de verhalen. Waar je vandaan komt en waar je naartoe gaat, alles is duidelijk. Toen ik tien jaar was, kreeg Ruud al minitractoren van de bank en van de verkoper van kunstmest, ik nooit. In de stad kun je zomaar verhuizen of een andere baan krijgen. Bij ons is het puur natuur en dat is sowieso logischer. De seizoenen, het weer, de dieren, het land. Plaatsman begon ooit met één vrachtwagen, fruit naar de veiling brengen. Toen was hij nog boer, nu is zijn wei een asfaltvlakte. ‘Logistic services’ staat er op een bord. Bij ons verandert het ook. Er wonen al heel wat mensen op de dijk die niet kunnen melken of slachten. Eerst zei ons pa ‘stadsen’, nu zegt hij ‘buitenlanders’. Mark met zijn antiek, het reclamebureau van Paul en Sonja, Lizette, Simon en zijn wijn. Stef en Tom zijn hier geboren, maar ze zijn stad. Hun vader werkt bij de radio. Dat is stad, hoewel bij ons verder op de dijk Piet van IJsden achter in zijn varkensstal ook een radiozender heeft. Hij heeft de blauwe Subaru van Tom overgenomen en daar een grote sticker van zijn zender opgeplakt: ‘de Vrije Dijk’. Zo is het, je voelt het als je de Waterdijk op rijdt, in één klap heb je ruimte in je kop. Dat heb je nooit in de stad. Achter ieder raam, ’s avonds achter al die lichtjes, overal mensen. Het werkt bij ons ook anders, met de dieren en de natuur, het ritme. Je hoeft niet de hele dag tussen de mensen. Toch wordt de Waterdijk steeds meer stad, het aantal echte boerderijen neemt af en over de Waterdijk rijden toeristen. Op zondagochtend komen er honderden motoren en wielrenners langs, allemaal uit de stad, en hardlopers. Een boer loopt niet hard, dat is niet nodig. Stadsen lopen hard. Straks begint er nog iemand een sportschool op de Waterdijk. Tom noemde de Waterdijk een buitenwijk van New York. Dat is overdreven, graansilo’s kun je moeilijk met wolkenkrabbers vergelijken. Het hoogste gebouw is de schoorsteen van de steenfabriek, Het bovenste stuk is er vanaf en de steenfabriek is buiten gebruik. Het zijn mensen uit de stad die bij Mark kopen. Op de vrijmarkt in Barik kost al die oude meuk drie maal niets en toch heeft Mark klanten. Tom rijdt spullen voor Mark. Ik zie hem in de zwarte Mercedes bus van Mark, hij draait het raampje open en we praten met elkaar, net als vroeger. Ja, het gaat hem goed, druk met een nieuwe modeshow, naar Parijs geweest, blablabla, Milaan, Londen, lekker veel vliegen, blablabla. Vliegen dat is zijn droom, hij is echt
Dijkraket versie 2.0
pagina 72
de wereld ingetrokken. Ik voel me opeens een stomme boer. Of ik ook een pretraketje wil? Altijd die pretsigaretjes. Kom mee naar Mark, zegt Tom. We gaan via de zijdeur. Je loopt langs een elektronisch oog, zodat Mark een piepje hoort. Hij is ergens achter bezig. Het is mooi ingericht. Archiefkasten met gaas in de deurtjes en eiken bureaus met grote zwarte typemachines. Groene glazen kapjes met een klein peertje eronder, de lampen verspreiden een mooi gelig licht. In een grote boekenstelling staan misschien wel duizend boeken over kunst en antiek. Er loopt een koperen rail langs waar je een trap tegenaan kunt zetten. Komt uit Engeland. Theaterspots aan de nok, heel apart, je herkent de deel echt niet meer. In een hoek staan oude vitrinekasten met daarin legers van tinnen soldaatjes. De Duitsers tegenover de Fransen, precies opgesteld volgens de slag bij Waterloo. Mark op zijn knieën ermee bezig en ondertussen vertelt hij erover. Even later zitten we alle drie aan zo’n antiek bureau met leren schrijfblad. Tom en Mark spelen kantoortje met elkaar en willen alles in drievoud. ‘Mag ik de perforator.’ Een keer voor de belasting, een keer voor de kachel en een keer om je kont mee af te vegen. Mark vindt administratie onzin, het gaat erom wat je contant hebt. Hij wilde piloot worden, vanuit de lucht naar de wereld kijken, maar dat gaat dus niet met een dikke bril. Intussen leer ik best veel over de handel in antiek. Allemaal nep, want echt origineel antiek bestaat haast niet. Je moet weten hoe alles er uit kán zien en dat zo goed mogelijk namaken met oude spullen. Poot afgebroken, hout kromgetrokken, leuning kapot, tafeltje wankelt, er is altijd wat met antiek. Precies dezelfde leuning vind je nooit, dus is het handiger om twee bijpassende leuningen van een stoel zonder poten zo onzichtbaar mogelijk te monteren. Dan is het geen origineel antiek meer natuurlijk, maar een blend, aldus Mark. Blended Scotch whiskey, roept Tom, blended antiek. Hij lacht triomfantelijk of hij het zelf heeft bedacht. Alleen de lijm is nieuw. En het prijskaartje! En de lamellen. Van Mark leer ik hoe je, bijna onzichtbaar, lamellen aan kunt brengen, een houten plaatje als versteviging en verbinding binnenin het hout, waardoor een wankel pootje opeens weer een stevige tafelpoot wordt. Als er toch echt een nieuw stuk hout nodig is, dan kun je dat met wat zuur, slechte verf en een roestige spijker heel aardig oud laten lijken. Een paar houtwormgaatjes toevoegen met een piepklein boortje op goed zichtbare plaatsen en klaar is de restauratie. Veel weten, dat is helft van de handel. Het verhaal moet wel kloppen. Je moet het in een boek aan kunnen wijzen. Mark legt zo’n boek dan open ernaast. ‘Kijk net zo’n stoel, ziet u?’ Zo maak je van twee antieke stoelen uit dezelfde periode één topstuk waarvoor je de hoofdprijs krijgt. Particulieren willen heel graag dat alle deurtjes en laatjes goed open en dicht gaan. In echt antiek bestaat dat niet, maar blended antiek loopt als nieuw. Iedereen blij. De grote schuren heeft Mark daarom hard nodig voor zijn oneindige voorraad antiek met een mankement. Er komt een keurige meneer binnen, een schoolmeester uit de stad denk ik.
Dijkraket versie 2.0
pagina 73
Vlinderdas, geel overhemd, schots geruite broek en schoenen met gespen. Het gaat precies zo als Mark heeft voorspeld. De man opent alle laatjes en deurtjes en we zien hem tevreden ja knikken. Met zijn wijsvinger voelt hij over de gaatjes. Mark laat zien dat er geen vers poeder rondom zit. Dat is het bewijs dat die wormpjes dood zijn, hij heeft de meubels hier uiteraard voor behandeld. Toen kwam er echt een fantastische truc van Mark. Hij sprak opeens over de idioot van Dostojewski. Dat hij daar aan moest denken. De koper werd boos. Precies waar Mark hem wilde hebben. Het speet hem vreselijk dat hij een beledigende vergelijking had gemaakt, zo was het uiteraard niet bedoeld, maar die houtworm, dat is echt onzin. Het is een zeldzaam en helemaal perfect stuk antiek, de prijs meer dan waard. Maar het spijt hem nogmaals en om het goed te maken biedt hij tien procent korting aan. De klant veert op, sputtert nog wat, opent zijn portemonnee en betaalt vele malen de inkoopsprijs van Mark. Zeker twintig keer over de kop, zegt Tom. Lachend ga ik naar huis. Tom blijft nog even. Vanuit ons keukenraam zie ik hem in de zwarte Mercedes bus wegrijden.
Dijkraket versie 2.0
pagina 74
# 32 Bij Mark kon ik altijd werken, ik had al genoeg geld en nu nog veel meer. Contant bovendien, lekker handig. Maar volgens oma Van den Berg deugt Mark niet. Als ik haar vraag waarom, krijg ik geen antwoord. Ze komt haast nooit meer buiten, dus ze ziet me gelukkig meestal niet gaan. Tom komt er ook vaak om de bus te brengen of te halen. Voor zijn modegedoe moet hij blijkbaar iedere week heel wat verslepen. Dat Tom er is, vind ik gezellig, ook al ga ik niet meer bij hem op bezoek in Amsterdam. Tot ik er op een dag achter kom, dat achter de schuur een kas staat, met een slot erop. Er stonden eerst mooie hoogstam fruitbomen, die zijn hiervoor gekapt. Dat zouden wij nou nooit doen, wel snoeien, maar pas kappen als de boom geen kracht meer heeft. De ramen van de kas zijn witgekalkt, waardoor ik niet naar binnen kan kijken. Niemand heeft hier een kas en Mark is ook geen boer. Ik vraag het Mark. Die zegt dat hij de boomgaard heeft verhuurd aan een man die er paprika’s kweekt. Dat ik daar niet mag komen, dat is van die huurder, die wil dat niet. Paprika’s? Niemand kweekt hier paprika’s, dat doen ze boven Amsterdam. Hier niet, want de rivierklei is er te vet voor. Vreemd verhaal. Opeens begint het me te dagen, een wietkwekerij, dat is het. Het lijkt me niet wijs om het te zeggen en ik laat het onderwerp rusten. Mark ook. Daarna ben ik toch niet zo vaak meer gegaan, behalve als ik geld nodig had. Mark heeft achterin ook een bioscoopje, waarin hij oude zwart-wit pornofilmpjes draait. Dat is heel grappig, niets op te zien eigenlijk. Op filmpjes bij Tom zag je wel alles. Het is ook handel zegt Mark, vintage porno. In plaats van naar Mark ga ik nu naar Lizette. Daar kwam ik al, maar niet veel verder dan de voordeur. Boek geleend, boek teruggebracht. Op een keer praat ik met haar over Tom, omdat ze die goed kent, het is haar buurjongen. Wat dat toch is met die homo’s, dat ze soms zo overdreven doen? Verkeerde vraag. Lizette reageert als door een wesp gestoken. Ze waarschuwt me, geen verkeerd woord over homo’s, anders zet ze me meteen de deur uit. Ik zeg dat het misschien wel onnatuurlijk is. Klaar. Ze wijst naar de deur. Eruit. Ik kan gaan. Het is niet onnatuurlijk en ik ben zo achterlijk als een boerenpummel. Een paar dagen later heb ik een grote bos bloemen voor Lizette geplukt in de prachtige siertuin van oma Van den Berg. Dat mogen we altijd, Esther doet het ook en zelfs Ruud, op Moederdag plukt hij haar halve tuin leeg. Oma Van den Berg hield er bijen. Daarom rookt ze ook, zegt ze, dan heeft ze geen last van de bijen als ze de honing uit de raten haalt en er suiker voor in de plaats stopt. Nu ze ouder wordt helpt Esther haar veel en ik doe het spitten en zo. Lizette is blij met het boeket, ik mag weer binnen komen. Ze heeft een lange trui aan, een spijkerbroek en sloffen. Geen lippenstift, meestal ziet ze er netter uit. Ze pakt een boek over de Grieken, ruim twee duizend jaar geleden, daar was het heel normaal,
Dijkraket versie 2.0
pagina 75
homoseksualiteit. Alle mannen hadden een jongetje. Het was er echt anders. Sporten deden ze naakt. En de sterkste man had gegarandeerd veel succes bij de vrouwen, zo verzekerde ze me. Toen pas drong het tot me door dat die mannen homo en hetero door elkaar waren. Ze deden het met elkaar en ook met vrouwen. Ze waren misschien gewoon getrouwd. Die Grieken dachten er heel anders over. Of ik wist dat in Italië 80 % van de mannen een maîtresse heeft? Huh, in de middeleeuwen misschien? Nee, nu, aan het einde van de twintigste eeuw. Lizette gaat nog een poosje door, dat Dzjengis Khan zo ontzettend veel kinderen had gemaakt bij zo ontzettend veel vrouwen dat je zijn vele miljoenen nazaten nu nog aan hun DNA kunt herkennen. In Europa mag je maar een vrouw hebben, maar belangrijke mensen hebben liefjes. Een bastaard kind was vroeger heel normaal, niets om je voor te schamen, alleen pech met de erfenis en geen troonaanspraken. Prins Bernhard en Prins Hendrik. De buitenechtelijke relaties van ik weet niet wie allemaal. John Kennedy, Mitterrand, grote leiders hebben allemaal meer vrouwen. Dat hoort bij macht dat je met alle vrouwen naar bed mag. Beroemde vrouwen doen het anders, die zijn vaak biseksueel. Zij dus ook. Toen moest ze vreselijk lachen. Ze lacht me uit, dacht ik, maar ik vergiste me. Ze lachte niet om mij, maar omdat zij helemaal geen beroemde vrouw is, dat was het grapje. Omdat ik nergens wat van af weet, vind ze me zo’n heerlijke boerenknul. Ik word boos, zij lacht nog harder. Opeens springt de vonk over. We zitten al naast elkaar op de bank, zij met haar benen onder zich getrokken, ik op sokken want mijn klompen staan bij de deur. Ik aai haar haar armen, trek haar naar me toe en geef haar een zoen. Ze zoent terug. Het voelt vreselijk opwindend. Heel anders dan met jou of met Tom, dat vond ik dus helemaal niets. Waarom is het anders dan met jou? Jij bent er altijd, Lizette heb ik veroverd, ze is ouder, komt uit een totaal andere wereld, zelf gedaan. Met jou is het gemoedelijker, logischer ook, vanzelfsprekender. Dit was nieuw en vanaf die eerste zoen adembenemend. Lizette aait me en zegt dingen als: ‘lief dat je telkens weer gekomen bent, mooie jongen van de boerderij.’ We knuffelen wat, ze masseert me en ik word zacht als boter. Dan neemt ze me mee naar haar slaapkamer. Daar kleden we ons uit en ze loopt bloot voor me langs. ‘Ik mag nog nergens aankomen, alleen kijken. Misschien hing mijn tong wel uit mijn mond en kwijlde ik van verlangen, het kan best, want Lizette wint me aardig op, ze zet haar benen uitdagend neer, draait, maakt een danspas, bukt, rekt zich uit, komt dichterbij en stapt weer achteruit. Ze had vroeger op ballet gezeten, prachtige bewegingen. Ze ging op het bed liggen en ik had natuurlijk al lang zo’n paal. Ik moest wel een jas aan doen. Die nacht ben ik niet naar huis gegaan. De volgende dag merk ik dat niemand me heeft gemist, ook ma niet. Er volgt een prachtige tijd, bijna een jaar heeft het geduurd. Gelukkig moet ze vaak naar haar boekhandel, anders was ik nooit meer naar Dolm gegaan en gewoon iedere ochtend bij ons
Dijkraket versie 2.0
pagina 76
de boerderij uit gefietst en om de hoek bij Li naar binnen gefietst om rond het avondeten weer te vertrekken. Vrijen, lachen, genieten en lezen. Alle nieuwe boeken die ze voortdurend meeneemt. De muziek. Bob Dylan, Joni Mitchell, Joan Armatrading, Tom Waits, maar ook oude Franse chansons, Edith Piaf, Josephine Baker, Jessie Norman, Charles Aznavour, Jaques Brel. Ik heb ze daar allemaal leren kennen. Lizette bracht me van de boerderij naar de stad van de verbeelding. Ze nam me mee naar musea en soms bleven we samen in een hotelletje slapen. Ik was vaak erg onder de indruk. We gingen een keer met de trein naar Keulen. Net over de Rijn, midden in de stad, is het station, pal onder de Dom. Opzij van het Domplein lag een heel groot modern museum. Er was een tentoonstelling van de schilder Gerhard Richter. Scherp, onscherp, onwezenlijk, spannend. Foto’s lijken het, maar net niet, toch geschilderd en je begrijpt niet precies wat die man heeft gedaan. Ik was nog nooit in Keulen geweest. Geweldig weekend. We hadden heel vaak zulke geweldige weekenden, zondag heen, maandag terug. En toch hield onze relatie geen stand. Van allebei de kanten niet, het ging heel langzaam als een nachtkaars uit. Altijd weer liep ik de dijk op naar huis, alsof ik niet kon kiezen. Dan wilde ik opeens weg van haar, van al die boeken, van die droomwereld. Ik wilde er ook niet voor uit komen. Hoewel ze er thuis aan gewend raakten dat ik een paar dagen in Dolm bleef slapen, of naar Tom ging of wat ook. Mam vroeg op zaterdag hoe het met me ging en ik zei heel goed want ik leefde in een zorgeloze wereld. Ik was rijk en ik had de wereld van Lizette. Ik had veel meer geld dan de meeste studenten, vier luxe jaren om een bestaan buiten de boerderij op te bouwen, de tijd van mijn leven. Daarna kreeg ik nog een keer een flink bedrag voor de aankoop van een huis. Dat was de uitkoopregeling. Van dat geld hebben wij uiteindelijk de Lindenhof verbouwd. Esther heeft minder gekregen. Om ons twee uit te kopen was er een hypotheek op Buitenlust gevestigd en Ruud kon die later dus afbetalen. Zo ging dat, de bank hielp mee. Ruud heeft zich zwaar in de schulden moeten steken en toen het hem slechter ging, was de afbetaling nog knap moeilijk. Ik had blij moeten zijn met mijn vrijheid, mijn lot, in plaats van woedend. Dat vond Lizette en dan werd ik boos en liep weg. Echt goed nadenken deed ik nog niet. Ik had tijd en geld genoeg, terwijl Tom altijd geld tekort kwam. Een gekke tijd was het ook, thuis wisten ze niets van mij en Lizette, om de hoek, jou zag ik niet of nauwelijks en Tom begon in Amsterdam steeds vreemder te doen. Jij woonde in je verpleegsterflat en als ik je een enkele keer bij jullie huis zag lopen, trots, in je witte verpleegsterstenue, dan zei je me amper gedag, jij had er echt een streep onder gezet, onze relatie en ons leven op de dijk. Ik niet, ik was er dubbel in. Lizette en haar boeken en de moderne kunst, het was een geweldige ontdekking maar uiteindelijk kijk ik net zo lief naar de
Dijkraket versie 2.0
pagina 77
rivier. In haar boeken las ik trouwens vooral de seksscènes. Met Lizette ben ik ook veel naar de film geweest. Fellini, had ik nooit van gehoord, ik heb er een heel festival van gezien met prachtige films van kermissen en circussen. Lizette zei dat zij links is en ik rechts. Cultuur is de stad, ook een uitspraak van Lizette. Wij zeggen dat je het land in cultuur brengt. Nog steeds vind ik Lizette een moordwijf, spontaan, direct, dapper, ondernemend. Alleen, ik kon haar vaak niet volgen. Weer een tentoonstelling, weer een concert. Dankzij de kunstgeschiedenislessen in Dolm wist ik wel wat, maar Lizette wist nog duizend keer meer. En wat moet je er allemaal mee? Dat je de natuur aanvoelt, dat heb je nodig. Soms loop ik door de wei en zie ik een ets van Rembrandt voer me, dat is grappig, of ik moet denken aan de koeien van Ruysdael en de stier van Potter. Nou en? Grappig, maar wat heb je eraan? Dit zijn trouwens nog realistische schilderijen. Je ziet wat er op staat, dat is met moderne kunst wel even anders. Lizette had een grote foto gekocht waarop een pubermeisje stond afgebeeld in bleek licht op het strand. Niks leuks aan. Ze droeg een roze bikini. Ja, waar gaat dat over. Mooi? Nou nee. Vreemd? Ja. Ontroerend zei Lizette. Ik dacht, ze heeft het koud. Eenzaam, kwetsbaar. ’ Lizette weet er wel raad mee. Ze had ook een schilderij van een blote vrouw die je zo in haar gat kijkt. Dat vond ik wel ruig. In een pornoblaadje, dat is logisch, maar als schilderij aan de muur? Het was een protest tegen vrouwenuitbuiting zei Lizette van een beroemde Zuid Afrikaanse kunstenares die in Amsterdam woonde. Waarom een uitvergroot pornoplaatje opeens kunst is en zoveel waard? Vreemde handel. Een koe kost een koe, een huis kost het materiaal plus de bouwuren. Zo’n foto is één druk op de knop plus de afdruk. Natuurlijk, je moet oefenen, leren kijken, je moet het bedenken, maar toch, zo’n schilderij maak je in een uurtje. Op een boerderij is het beter. Door de jaren is de opbrengst van het land stabiel, mensen willen altijd aardappels eten. Zelfs Rembrandt is failliet gegaan, zijn werk raakte uit de mode. De meeste kunstenaars zijn mafketels, alcoholist, knettergek of allebei. Van Gogh, Modigliani, De Kooning, Pollock, Bacon. Lizette heeft het me allemaal verteld en laten zien. Straalbezopen kunstenaars, net zulke wilde mannen als ons pa. Maar eerlijk is eerlijk, Modigliani vind ik nog steeds prachtig. Die hunkering, die verliefdheid, die rondheid, dat biedt troost. Een zeefdruk van een auto-ongeluk, zou jij dat in onze huiskamer willen? Dat is toch eng. Als je zo iets maakt, dan ben je toch raar in je kop? Er is ook een kunstenaar die gebruikt een slee, vilt en bijenwas. Wat is dat nou helemaal? Kunst, jaja. Een schroef, maar dan heel groot, je moet er maar zin in hebben, want je kunt er niets mee. Als het geld overal op is, dan wil niemand meer een raar vliegtuig van elastiek en jampotjes. Dat is ook kunst, van oude zooi iets nieuws maken. Een opgezette geit met een autoband om zijn horens. Of een theekopje van bont. Kunst en cultuur is de wereld van Lizette, ik paste daar toch niet. De opbrengst van het land, dat is meer mijn wereld. Of je bieten of maïs gaat
Dijkraket versie 2.0
pagina 78
verbouwen? Maar eerlijk is eerlijk, ik heb er wel veel van geleerd. Ik weet nu dat er altijd andere oplossingen zijn, ik weet nu dat je op een andere manier kan kijken, ik ben er een stuk vrijer door geworden. Eerst ontdekte ik dit soort dingen al een beetje met fotograferen, dankzij de lessen van Sonja, dankzij de lessen van Lizette kijk ik nu echt anders. Daarom hebben wij nu grote kassen, zodat we niet alleen van het weer afhankelijk zijn. En we hebben warmtepompen en een warmtekrachtcentrale waarmee we energie verkopen. Alleen een paar koeien in de wei en een kersenboomgaard, dan blijf je hangen, daar redt je het op den duur niet mee. Lizette kocht ook kunst, heb ik nooit gedaan. Zonde van het geld, hoewel dat schunnige schilderij nu heel veel waard schijnt te zijn. Ik word geen boer met een museum in de stal. Lizette is een kunstbewoner en zelf is ze ook een kunstwerk met haar bijzondere boekwinkel. Ze is een kind van de stad, want de stad is in eeuwen opgebouwde kunst. En die discussie over de waarde van een schilderij dat je in een uurtje maakt, die heb ik ook verloren. Het verhaal van Lizette over een Chinese keizer sloeg me knock out. De keizer wilde een mooi schilderij met een landschap, speciaal voor hem gemaakt. Hij stuurde een bediende naar de beroemdste landschapsschilder van zijn rijk. De kunstenaar was zeer vereerd en zei dat hij direct aan de gang ging. Toen de bediende het schilderij kwam halen, was de kunstenaar echter nog niet klaar. De keizer werd boos en stuurde een minister. Maar ook deze kwam zonder schilderij terug. Toen besloot de keizer uiteindelijk zelf te gaan. De kunstenaar boog diep voor de keizer, ging voor een leeg vel papier zitten en schilderde razendsnel een geweldig mooi landschap. De keizer was diep beledigd, had hij hier zolang op moeten wachten? Die man drijft de spot met mij, riep hij, zijn kop moet eraf. Zo gebeurde het en toen de bedienden vervolgens het huis van de kunstenaar ontruimden, kwamen er uit alle hoeken en gaten schilderijen van hetzelfde landschap tevoorschijn, maar geen een was er zo mooi als het laatste dat de kunstenaar had gemaakt.
Dijkraket versie 2.0
pagina 79
# 33 Lizette had mij ingeruild voor een vriendin, Tineke, door haar altijd Ti genoemd. Li en Ti. Op een zaterdagavond ging ik bij hun eten. Met twee flessen rode wijn van Simon loop ik het Bergaf op. We drinken eerst een mooi glas oude port. Het eten is heerlijk en het wordt hartstikke gezellig. Ti heeft voor een verrukkelijk toetje gezorgd. Lizette praat over haar winkel en haar boeken. Over schrijvers als de Parijse arts Celine en de woeste Ier James Joyce. Ze heeft haar boekhandel vernoemd naar Leopold Bloom, de drinkende, treurige en sterke, hoofdpersoon uit Ulysses. Bloom is door zijn vrouw bedonderd. Zou Lizette nooit doen, haar man bedonderen. Nogal wiedes, ze heeft een vrouw. We kletsen, lachen en genieten. Li en Ti zitten tijdens het perenijs met chocoladesaus gezellig met elkaar te flirten en opeens zegt Ti, dat ze wil vrijen. Ik zat met mijn glas te spelen en was met mijn gedachten bij vroeger. Lizette en ik gingen op mooie zomeravonden wel eens met een mand met lekker eten en een fles witte wijn achter de zomerdijk bij de rivier liggen. Dan fantaseerden we dat we als een soort van schelmenduo door het leven zouden kunnen gaan, Bonny en Clyde. Wat geld roven om te delen onder de mafketels en de wilden. Opeens dringt het tot me door, Ti zegt dat ze met me wil vrijen. Ik kijk op, wat moet ik hiermee? Maar Ti heeft het tegen Lizette. Die glimlacht, strijkt over Ti’s hand en zegt. ‘Zo mevrouw, is dat wel netjes?’ Ti mompelt wat. Ik vind haar wel grappig en het lijkt me tijd om te vertrekken. Lizette vindt dat helemaal niet nodig, ze weet juist iets leuks. Het is namelijk niet fatsoenlijk om te vragen of iemand met je wil vrijen als het bezoek er nog is. Zo begon het en Ti giechelt dat ze bedoelt straks als ik weg ben natuurlijk. Lizette als fatsoensrakker, ik moet hard lachen. Lizette vindt dat Ti het goed moet maken, ze moet iets moois laten zien. Ti bloost, wat dan? De vrouwen kijken naar elkaar, het spel is duidelijk, Lizette is de baas en Ti moet het mooiste wat ze heeft aan mij laten zien, haar blote lijf. Lizette zegt het alsof ze tegen een kind praat dat niet meteen snapt wat er bedoeld wordt. Ti sputtert. Het was gewoon een gezellig, gelukkig gevoel, meer niet. ‘Luister je naar me of niet?’ Er zit wat dwingends in de toon van Lizette. Ik ben zo weg, denk ik en ik zeg het ook nog een keer. ‘Dat is helemaal niet nodig, want Ti gaat mij iets moois laten zien.’ Ti bloost steeds meer en ik merk opeens dat ik heel anders naar haar kijk. Lizette slaat toe. ‘Nou, dame, komt er nog wat van. Ga hier voor ons staan en doe je kleren uit.‘ Lizette trekt Ti van haar stoel naar een plek midden in de kamer. Ti draagt een rode broek. Ze heeft haar handen in haar zakken. Twee witte sportschoenen. Een blauwe katoenen trui met V hals en daaronder een wit T shirt. Er glinstert een gouden kettinkje. Lizette joelt en klapt in haar handen. Ik voel me ergens tussen nieuwsgierig, opgewonden en ongemakkelijk. Ti glimlacht naar me en
Dijkraket versie 2.0
pagina 80
beweegt zich terug naar haar stoel, met een aarzelende beweging, haar been sleept een beetje, nee het is meer het begin van een voorzichtige danspas. Alsof ze de situatie onderzoekt, het initiatief weer naar zich toe wil trekken. Lizette komt met een soort van uitleg. Ze vindt dat wij zo vaak met elkaar hebben gevreeën, hier in dit huis, dat ze nu vol trots wil kunnen laten zien wie nu de uitverkorene is. Ti lacht als een boer met kiespijn, het is natuurlijk wel een soort compliment. Ik protesteer zwakjes, het is niet nodig. We hebben de hele avond toch al naar elkaar kunnen kijken, althans naar wat er boven tafel zichtbaar was. Ti knikt en zoekt steun bij mij. Lizette kapt het af. Einde feestje. Als zij niet trots mag zijn in haar eigen huis, dan gaan we afruimen. Ti komt met een zwaktebod, ze heeft ook al voor het toetje gezorgd. Lizette wijst met een triomfantelijke blik naar het midden van de kamer, een gebaar als een aankondiging. ‘Jij bent ons dappere toetje.’ Het wordt ruzie, denk ik, maar Ti geeft het op. Ze lacht nog steeds wat flauw en loopt dan toch onhandig naar het midden van de kamer. Ze legt haar handen op haar schouders en kruist haar armen voor haar borst. Ze wacht af. Je ziet haar denken, zal ik het doen of niet? Ze kijkt van Lizette naar mij en terug. Lizette moedigt haar aan. ‘Jij wilde vrijen.’ ‘Ja, met jou, dat is iets anders dan hier in mijn blootje voor slagroom spelen. Ti proest het uit van het lachen. Ik wil koffie gaan maken, de dames willen thee. Als ik uit de keuken terugkom met de thee zit Ti bij Lizette op schoot. De blauwe trui ligt op de grond. Zodra ik het theeblad heb neergezet knipt Lizette met haar vingers. Ti blijkt ook al haar schoenen uit gedaan te hebben en loopt op blote voeten naar het midden van de kamer, daar blijft ze staan. Achter haar de verlegen foto van het meisje in bikini en het schunnige schilderij. Opeens vind ik het een prachtig geheel. Ti kijkt mij aan, kijkt naar Lizette, glimlacht en trekt haar witte T shirt uit. Er komt een halve witte beha te voorschijn. Zonder naar beneden te kijken maakt ze haar broek los en laat die zakken. Haar zwarte onderbroek heeft een randje van kant. Dit is opeens een heel andere Ti. Het stoere van de rode broek en de trui is weg, ze heeft nu iets breekbaars. Ze bloost en op het moment dat ze haar handen voor haar borst vouwt staat Lizette op. Ze laat Ti om haar as draaien zodat ze de andere kant uitkijkt. Ze haakt de beha los en pakt Ti’s handen beet, trekt ze naar beneden en trekt meteen haar slipje half omlaag. Het blijft om haar knieën hangen. Ti stapt eruit. Ik vind het mooi en ik heb zo’n paal, eerlijk is eerlijk. Lizette draait nu Ti weer naar mij toe. Prachtige ronde borsten met grote stijve tepels. Stevige heupen, een mooie glooiende buik, schaamhaar in het midden. Wow, wat is ze mooi. Ti houdt haar handen nu voor haar kruis, ze kijkt in de verte, over mij heen, met haar kin omhoog als een model dat staat te wachten tot haar rok is omgezoomd. Ik moet zeggen wat ik van Ti vind. Adembenemend mooi dus.
Dijkraket versie 2.0
pagina 81
Lizette wil dat Ti een rondje draait. Ti stapt naar links, het is net een filmshot bedenk ik. Haar beweging is ook mooi, spieren die aanspannen en weer ontspannen. Dan is het beeld voorbij en kijk ik naar een prachtige rug boven twee samengeknepen billen. Lizette zegt er wat van. Of ze even haar benen uit elkaar wil doen en naar voren wil buigen, zodat we haar poes goed kunnen zien hangen. Ti reageert niet. Eerst was het nog een film, nu wordt het een pornofilm. Opeens zie ik dat Lizette het schilderij naspeelt. Ik wil dat ze ophoudt. Er valt een stilte, de sfeer slaat om. Lizette kijkt op, naar mij, onderzoekend. Dan begint ze te giechelen, want ze weet blijkbaar ook niet goed raad meer met de situatie. Ti benut het moment, steekt haar tong naar me uit, graait met hooghartige bewegingen haar kleren bijeen, slingert ze over haar schouder, zwaait nog even en verdwijnt uit de kamer. Lizette zegt dat ik maar moet gaan, pornofilmpjes naspelen, dat is het niet. Ik aai Lizette over haar arm. Ze voelt nog steeds een beetje als mijn Lizette. Ontbreekt het me aan lef om met beide vrouwen het bed in te duiken? Wat een kans, zou je toch denken. Lizette durft misschien ook niet. Hoe zou hun relatie begonnen zijn? Terwijl Ti onder de douche staat, ruimen we de tafel af. Lizette vertelt dat Ti in haar boekwinkel regelmatig erotische boeken kocht. Zo is het begonnen. Lizette wist nog wel wat interessante titels. Ti ging een keer mee naar haar huis en daar lazen ze elkaar stukken voor, steeds explicieter, vrouwen met vrouwen. Op een goed moment had Lizette het aan haar gevraagd, of dat is wat ze wil, met een vrouw vrijen. En Lizette had doorgevraagd wat ze dan lekker vond. Dat er naar haar gekeken werd. Terwijl ze naakt was. En waarnaar moest er dan gekeken worden? Naar haar profiel. En hoe stond of zat ze dan. Ti wist het precies. En dat ze geaaid wilde worden. Zo was het begonnen. En nu wist ik alles. Het TL licht in de keuken werkt heel ontnuchterend, de afwasmachine kan aan. Een zeepblokje erbij, deur dicht, universeel programma, 65 graden, daar gaat ie. Ik vond het vernederend voor Ti. Lizette lacht een beetje, half schuldbewust. Ik mag dat denken, maar zij ziet het anders. Opwinding is ingewikkeld, het heeft ook met ondeugd te maken, verboden vruchten, stout zijn, gestraft worden. Accepteren wat je wilt, wat je denkt, je schaduwkanten toelaten, vrij zijn. Sommige mensen voelen dit toch als een soort van bevestiging. Kijk naar Ti hoe ze wegliep. Trots, ze mag er zijn, ze heeft het dapper gedaan. Mensen eten graag van de boom van goed en kwaad, dat begon al bij Adam en Eva. Hmm, ik moet er over nadenken, lichte dronkenschap leidt niet echt tot helder denken. Dorst, water. Lizette zwijgt, ze maakt een gebaar of ze een sigaret wil aansteken, dat was vroeger, daar is ze mee opgehouden. Dan zegt ze dat ze gaat promoveren en of ik ook wil komen. Promoveren? Dat is knap. Voor mij is dat oneindig veel bruggen te ver en Lizette met haar
Dijkraket versie 2.0
pagina 82
drukke boekwinkel heeft dus een proefschrift afgemaakt en goedgekeurd gekregen. Waarover het gaat? Over onschuld in de vroege middeleeuwen. Daar weet ik nou echt niets van, ja toen was het leven heel simpel, alles kwam door God. Dan ben je zelf dus altijd onschuldig. Of Lizette zoiets bedoelt? Lizette, glimlacht en schudt van nee, ander keertje. Ik doe mijn jas aan, schuif in mijn klompen en loop naar buiten de dijk op. In mijn kruis klopt het na. Neuklust, niets van terecht gekomen. Onze boerderij heet Buitenlust. De volgende dag bedenk ik dat er naast de boom van goed en kwaad ook nog een levensboom stond in het paradijs. Net als in het bovenraam van de voordeur.
Dijkraket versie 2.0
pagina 83
# 34 Later dat jaar ging ik in Dolm alleen nog wat lezen in de bibliotheek, de dag doorkomen. Het was een soort van snoepwinkel, er stonden veel meer mooie boeken dan ik ooit zou kunnen lezen. Ik las me helemaal suf. Boeken uit de bieb, van Simon, van Lizette, hun adviezen. Ik las overal, perron, trein, bieb, perron, trein, thuis. Tijd zat. Ik voelde ook direct sympathie voor Leopold Bloom, die morsige en mislukte halve homo uit Dublin. Hij gedoogt min of meer dat zijn vrouw een relatie heeft met een ander. Ik begrijp wel dat Lizette haar winkel naar hem heeft genoemd. Het is een sympathieke underdog, een goeierd. Lizette had het mooi opgeschreven in haar leesbegeleiding. ‘Bloom doet een groot beroep op ons empatisch vermogen’ Als Lizette er niet is, ga ik naar Simon, daar kun je bijna altijd binnenwandelen om een fles wijn te halen. Tot elf uur ’s avonds. Simon en zijn vrouw zitten meestal een boek te lezen bij de haard op de deel. De tv staat zelden aan. Ik krijg een glas wijn en Simon begint te vertellen. Het is er fijn. Alle boeken die Simon noemt zijn natuurlijk gewaldig. Dan komen de adviezen, lees dit eens, lees dat eens, hij schrijft ze voor me op. Homerus heb ik ook gelezen dankzij Simon. Die zwerver op zoek naar zijn koninkrijk, dat spreekt me ook heel erg aan. Die beroemde reclamecampagne van de spoorwegen over lezen in de trein, die komt misschien wel door mij! Paul ontkent het. Hij, maar ik denk eigenlijk Sonja, is op het idee gekomen om lezen als thema te gebruiken. Foto’s van mensen met hun boek in de trein. Ze zagen mij gewoon voortdurend lezen en opeens viel het kwartje. Zo’n idee moet ergens vandaan komen en ik was het voorbeeld. De koppeling aan het boekenweekgeschenk, bekende schrijvers die voorlezen in de trein, allemaal door Paul en Sonja bedacht. In principe ging ik iedere dag met de trein naar Dolm, in de praktijk ging ik net zo vaak naar Atrecht of Amsterdam. Zeker ’s ochtends ging ik altijd met dezelfde trein en soms, ik kon er geen vat op krijgen, soms was E. er. Ze zat altijd helemaal alleen achterin in de trein. Daar is een gangpaadje met twee coupés. E. reed altijd achteruit, zodat je haar halverwege het gangpad nog niet kon zien, nee je moest echt tot voor haar coupédeuren doorlopen. De confrontatie was toeval, ik had gewoon even geen zin in Sila, die iedere kans benut om mij in prachtig Nederlands over haar rechtenstudie te informeren. Dus liep ik naar het einde van de trein in de hoop dat er niemand zat. Ik dacht al dat de coupé leeg was en terwijl ik mijn hoofd draaide, zag ik haar. Het effect van die eerste keer herhaalde zich meteen, boem, daar was ze opnieuw, een meter van mij vandaan, met slechts de deuren van de treincoupé tussen ons in. Die eerste keer, maanden geleden, sloeg mijn hart al over. Nu was het misschien nog erger omdat ze zo dicht bij was. Mijn mond zakte open, mijn hoofd voelde los op mijn romp,
Dijkraket versie 2.0
pagina 84
ik moest mij vastklampen aan de deur. Ik bewoog niet, ik dorst niet naar binnen, ik dorst niet weg. Ik stond aan de grond genageld, veel te dichtbij. Ze keek voor zich uit en vertrok geen spier. Ook dit beeld is in mijn hoofd gebrand, de groene treinbank en daarop E. in haar zwarte kleren. Ik weet niet hoe lang ik daar heb gestaan, uiteindelijk ben ik toch weg gestommeld, tot ik in het halletje op een klapstoeltje kon gaan zitten. De trein stopt in Dongeveer, ze loopt voor me langs en stapt uit. Van Toerel naar Dongeveer, dat is achttien minuten. Zolang reizen wij samen en het wordt de reis van mijn leven. We worden magiërs op een heilige missie. Het begint als een koorddanswandeling in het circus. Dan worden we trapezewerkers die door de circustent zweven en even later vliegen we door de nok van het circus het heelal in. Nadenken is vallen, dat is je dood. Je moet meegaan, meegaan met het ritme van de slinger, van het moment. Je moet er in leunen, je moet er deel vanuit maken, dan kun je het. We waren op een heilige missie. Dat gevoel bracht ons samen en bracht ons tot onze daden. Daar gaat ze, over het perron van Dongeveer, de ene voet voor de andere, draaien met haar heupen, precies zoals ik Ti had zien lopen. De volgende dagen kijk ik voorzichtig of ze soms weer in haar coupé zit en ja, soms is dat zo. Dan zit ze daar strak voor zich uit te kijken. ‘Groene bank met zwarte dame.’ Een spelletje van Lizette, van alles wat je ziet boektitels maken. ‘IJskoningin met stralenkrans.’ Na vele dagen heb ik genoeg moed verzameld om de coupédeur open te schuiven. Ik ga tegenover haar zitten en iets lezen. Niet naar haar kijken. Misschien zei ik goedemiddag, of hallo, of het stompzinnige: ‘is hier nog plaats’? Zij zegt in ieder geval niets terug. De eerste tijd bestaat ons contact uitsluitend uit elkaar negeren. Alleen de geluiden van de trein en de deur die ik dichtschuif. De frisse lucht die naar binnen stroomt. Ja, ze reageert, gaat iets verzitten, wat rechterop meestal. Ze kauwt op een stuk zoethout en heeft soms een walkman op. Ze kijkt uit het raam, ze kijkt voor zich uit, ze doet soms het treinraampje open en dicht en tot slot moet ze voor me langs om in Dongeveer uit te stappen. Zwijgend tegenover elkaar zitten, dat is het. Meer initiatief lijkt mij onmogelijk en volkomen ongepast. Met ‘goedemorgen’ ben ik gestopt, dat werd belachelijk. Onze eerste woorden komen pas na een paar weken. Achttien minuten hebben we telkens, dan stapt zij uit. Afstand, optimale afstand, dat is haar uitstraling. Intussen ga ik altijd in haar coupé zitten. Ze zit er al, of die dag is ze er niet, want ze stapt voor Toerel in. Als ze haar ene been over het andere slaat, of wat meer achterover gaat zitten dan kijkt ze soms naar me. Een voorbijglijdende blik, zoals je dat kunt doen in de tram in Amsterdam of op een roltrap en dus ook in deze trein. Ze kauwt terwijl ze me lijkt aan te kijken. Lijkt aan te kijken, ze kijkt dwars door me heen, zo voelt het. Een keer ga ik even plassen. Als ik terugkom zit ze op mijn
Dijkraket versie 2.0
pagina 85
plaats. Ze kijkt niet op uit haar boek. Ik ga op de andere bank zitten. Daar zie ik mijn fietssleutel. Hoe kan dat nou? Uit mijn zak gegleden? Dat kan, maar dan moet dat op de andere bank zijn gebeurd. Ik kijk naar haar en bedank haar. Ze reageert met een minzame glimlach. Contact. Dongeveer, ze stapt uit. Op mijn ‘tot morgen’ komt geen antwoord. Ik ontdek dat ze de trein naar Atrecht neemt. Die nacht droom ik van haar. De volgende dag, ik lees mijn boek en opeens voel ik een tikje tegen mijn been. Ik kijk op. Niets aan haar te zien. Ze kijkt uit het raam. Zoals ze zit kan het eigenlijk niet, ik moet me vergist hebben. Ik kijk nu net zo door haar heen als zij bij mij doet, zonder te knipperen met mijn ogen, met een vriendelijke glimlach, zonder me te schamen. Onze blikken kruisen elkaar. Een moment haken onze ogen in elkaar, we kijken elkaar aan. De afstand is er even niet en ik zeg ‘hoi’. Het ontsnapt me, mijn wijsvinger beweegt een stukje mee. Haar wijsvinger groet me terug. Ik doe het nog een keer, zij doet het ook weer. Als ik weer iets zeg, schudt ze van nee. Mijn hand beweegt opnieuw en ze volgt mijn beweging. Zou ze niet kunnen praten? Ik beweeg mijn mond en wijs er naar. Weer schudt ze nee. Zou ze doof zijn? Kom op, ze draagt een walkman. Ik probeer het met het simpele ‘woef’. Geen reactie. Dongeveer, ze verlaat de coupé. Even hoor ik zachtjes ‘woef’. Dat zei ze. Dagenlang blijft dit onze conversatie. ‘Woef’ en ‘woef’. Het is geen vraag, maar een mededeling, een groet. Ik kom binnen en ik zeg ‘woef’. Ik ga zitten lezen en soms kijken we elkaar aan en zeggen we ‘woef ‘. Dongeveer, ‘woef’. Als ik een keer overdrijf door ‘woefwoefwoef’ te zeggen, dan haalt ze haar schouders op. Normale taal leidt ook niet tot een reactie. Het lijkt of we allebei niet tot iets anders in staat zijn dan ‘Woef ‘. ‘Mag ik wat vragen?’ Ik hoop dat ze me glimlachend aankijkt en antwoordt met ‘natuurlijk, wat wil je weten?’ Valse hoop, zo gaat het dus niet. Ze schudt nee. Ik probeer ‘Waarom zeg je niets?’ Dongeveer, ze staat op en loopt de coupé uit. “Woef ‘.Op een dag neurie ik een liedje, zomaar half in mezelf ‘boemboem boem boem’. Daar reageert ze op. Terwijl ik er geen bedoeling mee had, hoor ik opeens ‘boemboem’, heel zachtjes maar toch. ‘Boemboem’, ik probeer het nog eens. Nu zie ik gespiegeld in de ruit zelfs iets van een glimlach. Over die eerste woorden, ‘woef en ‘boemboem’, hebben we lang gedaan en nu gaat het snel. Ik realiseer me dat we samen muziek kunnen maken, iets drummen bijvoorbeeld. Ik neem twee drumstokjes mee. Overgehouden van het podium opruimen na Koninginnedag in Barik. Het bandje had een doos vol laten liggen. Ik drum wat op de ramen van de deur, dan op de leuning, op de bank, op het tafeltje. Ze kijkt even en ze reageert op de maat. Dat zie ik gespiegeld in het raam. Een kin die beweegt, lippen die meegaan, piepkleine knikjes met haar hoofd. Ingehouden, haast onzichtbaar. Dan neem ik vier drumstokjes mee, twee voor haar en twee voor mij. Ik leg ze voor haar neer. Geen
Dijkraket versie 2.0
pagina 86
reactie. Ik ga weer op de bank drummen en op de ramen en de deuren van de coupé. Te moeilijk blijkbaar, maar ze pakt wel haar drumstokken, die ergens tussen haar kleren verdwijnen. ‘Woef’. ‘Boemboem’. De volgende dag kom ik binnen. ‘Woef’. ‘Boemboem’. Ze tikt met haar vingers op het tafeltje. Een ritme, een paar maten. Ik reageer en trommel hetzelfde ritme op de bank. Ze beweegt haar wenkbrauwen omhoog en er volgt een antwoord. Wow, dit is leuk, trommelen in de trein. Dongeveer, uitstappen. ‘Woef’. ‘Boemboem’. Ik neem nieuwe drumstokken voor haar mee en roffel ermee op de bank en dan pal voor haar neus op het tafeltje. Zij pakt ze en roffelt ook op het tafeltje. Dan trommelen we met vier stokken op het tafeltje. Ze lacht een beetje, probeert op mijn stokken te slaan, slaat op mijn polsen, kruipt omhoog. We kijken elkaar aan. ‘Woef.’ Ze antwoordt ‘woehoewoehoef’. Ik zing iets anders, wat jazzy klanken ‘wababoeboe’. Ze antwoordt meteen ‘Woeboeboe’. Hee, opeens swingt het in onze treincoupé, we kunnen samen zingen en trommelen. Na een paar weken hoor ik haar al zingen als ik aan kom lopen. Als ik zit, wisselt ze van rol. Zij drummen, ik zingen. We beginnen meteen, nog voor de trein Toerel heeft verlaten. Achttien minuten improviserende muziek, verder niets. De rest van de reis ben ik vrolijk. Zo is het echt begonnen en zo is het weken doorgegaan. Zodra ik echter dingen zeg als ‘leuk heh’, dan stopt ze meteen en kijkt me bozig met een pruillip aan. ‘Spelbreker’. Steeds duidelijker wordt onze ongeschreven regel in de trein: geen gewone taal. Ik probeer het met wat tekst op een briefje. ‘Mag ik je een keer uit eten vragen?’ Ik leg het briefje op het tafeltje bij het raam. Ze leest het, vouwt het op en stopt het in haar tas. Geen antwoord. Een paar dagen later legt zij een briefje op het tafeltje. ‘Ja’, meer niet. ’In Toerel?’ schrijf ik eronder. De volgende dag staat er op hetzelfde briefje ‘Atrecht, zes uur station, bij de bloemenkiosk’. De datum ontbreekt. Ik lees het en zeg hardop. ‘Wanneer?’ ‘Morgen’ zegt ze onhoorbaar tegen het raam en ik hoor het luid en duidelijk: 'morgenavond.’ Wow, ik heb een afspraak met haar. Bij de bloemenkiosk koop ik een hele grote bos zonnebloemen en daar komt ze, opgewekt, een beetje verend, nonchalant, goed om zich heen kijkend, walkman op. Ik ervaar direct hoe iedereen op haar reageert, mensen kijken naar haar en waar zij loopt gaan de mensen automatisch opzij. Nu loopt ze recht op me af. Ze is een stuk groter dan ik, wat een meid zeg. Ze groet me zowaar met een elegante buiging en ze geeft me een hand, alsof we elkaar voor het eerst zien. Ze stelt zich voor, ‘Ezira’. Nooit van gehoord, klinkt buitenlands. Ik sla op hol, zeg dat ik Pjotr heet, ook buitenlands. Nu spreken we opeens gewone taal, wat
Dijkraket versie 2.0
pagina 87
merkwaardigerwijs toch raar aanvoelt. Ik moet ervan blozen en vertel allemaal onzin. Dat ik in Canada ben geboren. Dat mijn ouders naar Vancouver zijn geëmigreerd. Dat we rijk waren. En dat we zijn teruggekomen toen mijn vaders broer was overleden. In Canada alles verkocht en hier zijn boerderij overgenomen. Dat we nog steeds rijk zijn en dat ik daardoor eigenlijk heel anders ben dan andere kinderen die nog nooit in Amerika zijn geweest. Of ze dat snapt? Ze snapt dat heel goed. Zij ook, zij is ook anders. Ze kan een enorme grijns opzetten. Ik heb me inde nesten gewerkt. Dat van Canada wist ik omdat de neef van Gerrit van Arkel een broer heeft die ook in Canada woont. Gerrit vliegt er regelmatig naar toe. We gaan naar een Italiaans restaurant en ze bestelt een fles Chianti. Ik vraag waarom ze niets zegt in de trein. Ze haalt haar schouders op. Of ze nu wat wil zeggen? Later, eerst moet ik mijn verhaal vertellen. Dat ik ingenieur wordt, wat moet ik nog meer zeggen? Haar moeder is kunstenaar, haar vader architect. Ze zijn gescheiden, al lang geleden. Uiteindelijk is ze bij haar vader gaan wonen in Eysten. Vanwege het geld natuurlijk en omdat ze gek werd van haar moeder, die nog steeds haar vader overal de schuld van geeft. Haar moeder die de hele dag op haar bed tv kan liggen kijken, haar moeder die het altijd maar heeft over vrijheid en er niets mee doet. Ze dronken allebei teveel, haar ouders. En haar moeder kreeg veel te weinig geld na de scheiding, dat was zielig hoe ze opeens met een fooi rond moest zien te komen. Ja, haar vader had natuurlijk een ander, hij liet hun gewoon barsten, maar nu niet meer. Ze zegt het zo dat ik niet precies begrijp of haar vader nu geen ander meer heeft of dat hij hun nu niet meer laat barsten. Kan ook beide zijn, trouwens. Door bij haar vader te gaan wonen gaf ze haar moeder meer vrijheid. ‘Ze is een heks’, zegt ze. Ik weet niet wat ik me erbij moet voorstellen. Ik vraag haar hoe je merkt of iemand een heks is. ‘Kijk naar mij’. We zitten gewoon een pizza te eten en dan opeens dit heftige ‘kijk naar mij‘. Het is dwingend en ik kijk haar aan. Ze gaat rechtop in haar stoel zitten en tilt haar handen omhoog als een dominee, naar buiten, opzij, naar achteren. Haar borst spant zich. Onder haar jurken zijn de vormen van haar borsten meestal goed te zien, soms heeft ze zelfs een scheelmakend diep decolleté, maar dit is toch anders. Nu opeens zie ik haar borsten omhoog gaan in haar jurk en haar tepels prikken naar voren. Ze laat haar handen zakken en eet verder of er niets is gebeurd. ‘Wat is er nou zo typisch hekserig aan die houding?’ Ik zeg het, maar ik weet het al lang, ze betovert je. ‘De durf’, de moed om me te laten zien, op het moment dat ík het wil. Ik ben vrij en dat voelen de mensen. Het vermogen om mensen in mijn ban te krijgen, dat is het. Ze zit in de trein omdat ze iedere dag van Eysten naar Atrecht moet. Haar vader woont er in de voormalige directeurswoning van de inrichting. Het huis is veel te groot voor haar
Dijkraket versie 2.0
pagina 88
vader Zij woont alleen op de grote zolder en ze studeert grafische vormgeving in Atrecht. Nu het ijs is gebroken, praat E. aan een stuk verder, vooral over het drama van de scheiding van haar ouders. Dat haar vader haar moeder toch zo godvergeten heeft laten barsten. Dat hij andere vrouwen had. Ze praat over hem alsof het een beest is. Ze zegt het ook, ze vindt hem soms walgelijk en soms vreselijk lief, ze blijft er wonen in haar eigen koninkrijk. Het is haar vader, hij is ook zielig, ze moet echt voor hem zorgen, hem niet in de steek laten, hij heeft haar nodig. Ze heeft een piercing in haar tong. ‘Dat voelt lekker.’ Intussen gaat het hard met de wijn en het eten wordt reuze gezellig. Een ijsje, koffie. Nee, ze gaat nu niet naar huis, ze heeft een andere afspraak. Jammer. Ik wil haar een kus geven, zij steekt haar hand tussen ons in. We zijn weer terug bij af. ‘Woef.’ In de trein zeg ik dat ik het gezellig vond, het eten. Ze antwoordt in fantasietaal. De oude regel geldt weer, geen gewone taal. E. voert in de trein hele gesprekken met me, in fantasietaal, ze kletst honderd uit, ik hoor haar boos zijn, lachen, genieten, me uitdagen, spelen. Ze heeft een geweldige mimiek en haar bewegingen onderstrepen haar woorden. Ik weet niet waar het precies over gaat, alleen de sfeer, die proef ik. Woede, onbegrip, afschuw, onzekerheid, medelijden. Soms gegiechel, soms plezier. Soms is het vragend en wil ze blijkbaar weten hoe ik erover denk. Het is vaak heel absurd allemaal en lachend stapt ze in Dongeveer uit. Een enkele keer voert ze haar toneelstukjes op richting het treinraampje terwijl ze naar buiten kijkt, dan kan ik het natuurlijk toch zien in de reflectie van de ruit. Meestal richt ze zich in al haar koninklijkheid direct tot mij. Het is vreemd, maar ik vind het ook leuk en kan goed aansluiten op wat zij eruit kraamt. Ze pest me soms, ze doet alsof ze me gaat slaan, kan opeens agressief reageren, net zo lang tot ik ook eens een keertje venijnig reageer en flink grom. ‘Woe’. Daarna kan ik het, opeens, voluit tegenspel bieden, voluit op haar reageren en zelf ook het woord nemen. Fantasietaal. Gewoon terugschelden, spontaan zijn, me inleven, meevoelen. Het is een geweldig leuke tijd, min of meer het hoogtepunt van de dag. De rest van de reis mijmer ik uit het raampje, soms ga ik ergens anders zitten en klets ik nog wat met Sila. De enkele keer dat de conducteur zich laat zien, ik denk dat hij nieuwsgierig werd van de vreemde geluiden uit onze coupé, moet E. vreselijk lachen. De conducteur ook. Omdat we allebei een abonnement hebben, komt hij na enige tijd niet meer verder dan halverwege het gangpad. Hij ziet me zitten, groet en vertrekt weer. E. zit uit zijn beeld. Ze kan daarom met haar benen voluit op de bank zitten. Soms treffen we elkaar ook op de terugreis. Een keer heeft ze allemaal kleine flesjes drank bij zich. Die zet ze als soldaatjes in rijtjes neer op het tafeltje bij het raam. Lege flesjes zet ze achteraan. Praten doet ze nauwelijks. Dan drinkt ze een flesje leeg, draait het raampje open en kegelt het flesje
Dijkraket versie 2.0
pagina 89
de trein uit. Ik protesteer, iemand kan die fles tegen zijn hoofd krijgen. Ze reageert nijdig en gooit een ander flesje mijn kant op. ‘Dat klopt ja.’ Hee, ze spreekt gewone taal en ze gooit naast. Ik draai het raampje dicht. De trein stopt, Toerel, ik moet eruit. ‘Woef’. Ze reageert niet. Josje stapt gelijk met me uit de trein, ze is naar vioolles geweest. We fietsen eerst samen naar huis, dan wordt ze boos op me omdat ik onvriendelijk doe.
Dijkraket versie 2.0
pagina 90
# 35 Het is ochtend en al wat later, want de trein staat al een poos stil tussen de weilanden. We wachten. Geen samenzang, ik heb het geprobeerd, de sfeer is stuurs. Allebei de armen over elkaar. Buiten de trein roepen mensen. Een zelfmoord. E. haalt haar schouders op. Dit gaat lang duren, er kunnen hier geen auto’s bij de trein komen. Even later komt er een helikopter. Uit haar tas haalt E. een stanleymes. Ze stroopt haar mouw op en maakt een snee aan de binnenkant van haar arm, vlakbij haar polsen. Ik schrik. ‘Stil’, zegt ze. Dan vangt ze het bloed op, op de punt van het mes. Ze kijkt me aan. ‘Niet bewegen.’ Rats, onverwachts haalt ze naar mij uit, het mes raakt me bovenop mijn rechterhand. De snee is niet diep, maar bloedt flink. Ze wrijft het bloed van de punt van haar mes erin en drukt daarna haar bebloede pols bovenop mijn hand. ‘Zo.‘ Ze gaat in kleermakerszit tegenover me zitten en vouwt haar handen alsof ze bidt. Ze buigt zich voorover en blaast over haar hand een kus naar me toe. Ik weet niet wat ik moet doen en buig ook maar een beetje. De trein gaat weer rijden. De dagen erna heeft E. iets fels. Ze klinkt vragend, alsof ze iets van me wil. Maar normale woorden komen er niet. ‘Wat wil je dan? Is er iets?’ Ik begrijp iets niet, dat begrijp ik. Omdat het een soort van dringend lijkt, stap ik met haar uit in Dongeveer. ‘Of ze boos op me is? Wat er aan de hand is?’ Ja, ze is boos op me. Ik heb geen idee waarom. Omdat ik net zo dom ben als de varkens op onze boerderij en niet weet hoe ik met een vrouw om moet gaan. Hmm, dat klopt, maar ik begrijp het toch echt niet. ‘Zij is nu verbonden met mij, zij naar mij, maar ik niet naar haar. Ik deed niet mee, zij nam het initiatief, zij heeft haar bloed gegeven en ik doe niets, ik steek geen poot uit.’ Wat had ik dan moeten doen?’ Verkeerde vraag. Ze vindt me een lul, dat roept ze vrij hard over het perron. Toe maar. En even later: ‘Bloedvriendschap komt van twee kanten, of ik dat snap?’ Er volgt uitleg. ‘Liefde bestaat niet, het leven is aantrekken en afstoten, bewust en vooral ook onbewust. Als ik me aanbied, dan kom je.’ Ze wenkt me. ‘Kom dan’, zegt ze. Ze houdt haar handen onder haar borsten. Je mag er aan komen. Midden op het perron! De meeste mensen lopen met een boog om ons heen. Ik loop iets naar haar toe. Ze reageert direct en zegt: ‘Dat is dus aantrekken, snap je. Afstoten kan ook, let maar op. Bijna in één adem gaat ze door: ‘Donder op, viespeuk. Klerejong. Blijf met je handen van me af.’ Ze begint naar me te slaan. Ik wil eerst terugslaan, er komen mensen om ons heen, ik deins achteruit. Ze komt op me af gesprongen, staat een moment dreigend voor me. Ze briest dat ze me verstoot. Ik spring opzij en ze dendert met grote passen lang me heen, haar ellebogen naar buiten als een dreigend dier dat al zijn haren opzet. Een woedende wervelstorm in woest wapperende kleding. Op volle snelheid beent ze door naar de trein aan de overkant van het perron, de trein naar Atrecht. Goed
Dijkraket versie 2.0
pagina 91
getimed. Precies op het moment dat ze de trein instapt, gaan de deuren dicht. Ik kan haar niet achterna. De volgende dag begint gewoon met ene gemoedelijk ‘woef’. Onze ontmoetingen in de trein zijn meestal leuk, soms vreemd, onbegrijpelijk en fascinerend. Verslavend dat ook. Wierd zou Tom zeggen. Het is spannend, onze fantasietaal, de rare communicatie, de jazzmuziek die we maken. Ons etentje bij de Italiaan, die woedende act op het perron. Ik begrijp dat ik iets moet doen, dat ze iets van me verwacht, daarom vraag ik of ik een keer bij haar op bezoek mag komen. Ze zit tegenover me in de coupé en schudt langdurig nee. Wel kunnen we samen op het station van Dongeveer een kop koffie drinken en dat ik moet betalen en dat ze een heldendaad van me verwacht. Ik stap mee uit, we bestellen koffie met appeltaart en ik prik met de punt van het metalen vorkje in mijn tong. Het gaat meteen heftig bloeden. Ik wijs naar haar vorkje, dat ze hetzelfde moet doen. Ze steekt haar tong uit, ik zie het zilveren balletje van haar piercing en ze prikt zonder aarzelen. We zoenen over de tafel heen. Ons bloedt mengt zich. Nu zijn we echt met elkaar verbonden. Tot de dood ons scheidt. In de trein komt ze nu naast me zitten. Van hand in hand wil ze niets weten, maar zoenen is grappig, ik voel haar tongpiercing. Soms vrijen we een beetje, achttien minuten is kort. Een keer kom ik binnen en ze zit al ongeveer met zichzelf te spelen. Haar handen verdwijnen onder haar rokken. Eerst vind ik dat heel gênant. Ik ga de coupé uit naar de wc. Dan help ik mezelf even met mijn hand, dat lucht op. We kunnen toch moeilijk voluit samen in de treincoupé. Met een vreemd gevoel, half schuldig, half afwezig zit ik even later weer tegenover haar. Dongeveer. ‘Woef.’ Sila weet ook dat E. uitstapt in Dongeveer en daarna komt ze soms bij me zitten. Andersom ga ik ook wel eens naar mijn oude treincoupé. Ze is uitgehuwelijkt, vertelt Sila, en ze wil weten wat ik daar van vind. Ze is niet verliefd en weet niet eens of hij aardig is. Daar moet je samen aan werken, aardig zijn voor elkaar. In ieder geval wil ze voor haar huwelijk afgestudeerd zijn, want daarna krijgt ze kinderen. En ze wil een reisbureau beginnen, goedkope vluchten naar haar moederland, nee niet geboorteland, want Sila blijkt gewoon in Eysten te zijn geboren, haar vader kwam uit Turkije als gastarbeider op de sigarenfabriek werken. Ze zijn gebleven, maar haar aanstaande man komt uit het geboortedorp van haar moeder. Hoe anders het bij ons gaat, uithuwelijken lijkt mij iets uit de middeleeuwen. Als we verliefd zijn, dan gaan we trouwen of samenwonen. Dat mag je zelf weten. Trouwen met een duur feest en met een bruidsschat? Bruidsschat, ik ken het woord, maar of de man de familie van het meisje geld moet geven omdat hij een vrouw krijgt? Het kan ook dat de familie van
Dijkraket versie 2.0
pagina 92
het meisje geld betaalt om het meisje een goed huis te geven? Ruud heeft een bruidsschat, de boerderij. Sila denkt dat de familie van de man het meisje geld moet geven, zodat ze een uitzet kan kopen en de families moeten het over het bedrag eens zijn met elkaar. Sila vindt ons systeem riskant. Na een paar jaar is de verliefdheid over en wat dan? Bij ons gaan we dan scheiden of het wordt een vastgeroeste bedoening zoals bij pa en ma. Het wordt voor hen net zo goed een uitgeblust drama als je er niet samen aan werkt om het leuk te houden. Je belandt in een huwelijk en je moet er samen iets van maken. Ze is niet verliefd, dat kan ook moeilijk want ze kent hem niet, maar ze weet dat het klopt, het is goed georganiseerd, de families hebben er over nagedacht. Iedereen wordt er beter van, dat gaat op een goed moment werken en dan wordt het ook leuk. Wat is beter? Sila weet het niet. Ik ook eigenlijk niet, hoewel ik zeg dat de liefde voor gaat. Ze hoopt dat hij aardig is.
Dijkraket versie 2.0
pagina 93
# 36 Simon geeft een feest omdat de verbouwing van de boerderij klaar is. De brand heeft hem erg geholpen. Het huis is nu helemaal geïsoleerd met mooie daklichten, vloerverwarming, ingebouwde verlichting en overal een geweldige geluidsinstallatie, alles is helemaal geweldig. Duizend keer mooier dan het was. Geen houtkachel meer in het midden, maar een geweldige open ruimte. Omdat de grote wijnvoorraad pas over een paar maanden komt, is de deel nog helemaal leeg, op zijn grote jazz- en blues platencollectie na, in een special hiervoor door Mark gemaakte kast. Simon houdt een speech. ‘Fijn dat hij hier met een schone lei kan beginnen dankzij zijn geweldige vrienden Tom en Erik.’ Gelach. ‘Even door de zure appel heen bijten, maar dan heb je ook wat.’ Uit de speakers klinkt de muziek alsof je er midden tussen in zit. Tom draait iedere keer hetzelfde nummer, Booker T. & the MG’s, Time is tight. Hij heeft gelijk, na een paar keer ga je er naar verlangen dat dat orgeltje weer begint. Vrolijke muziek, Simon danst samen met zijn vrouw. Dan gaat Tom wat zeggen. Die durft dat zomaar. Hij heeft over de rijkdom en de rust op het platteland, zeker nu er ook nog de cultuur van de stad bijkomt. Hij vraagt tot slot aan Simon of hij hier zijn tweede modeshow mag geven. Simon kijkt naar zijn vrouw en reageert meteen enthousiast. Geweldig idee. Ik kijk Tom aan, hoe doet hij dat toch? Hij leent geld en betaalt het nooit terug, maar je kunt onmogelijk boos op hem worden. Natuurlijk vindt je het fijn als Tom iets aan je vraagt. Ik ook, als hij maar van me af blijft. En als je nee zegt, daar is hij ook heel gemakkelijk in, even goede vrienden. Wie niet waagt, die niet wint. Je kunt Tom heel moeilijk iets weigeren. Nu ook, Simon heeft nog geen ja gezegd, of Tom vraagt mij al om hem te helpen met de decorbouw. Tom wil een kasteel, met een brede trap en een bovengalerij met kantelen en beneden een grote kasteelkamer. Aan Paul vraagt hij foto’s uit een oude Draculafilm. Zo moeten we het bij Simon nabouwen. Timmeren, schilderen. Ik heb helemaal geen tijd meer om naar Dolm te gaan. Er moet een bovengalerij komen en een verbinding met het voorhuis. We timmeren een flink platform achterin de deel. Daarna beginnen we met de aankleding. Gordijnen, antieke stoelen, tafels, bureaus en kasten uit de handel van Mark, hij weet precies wat hij wil. De timmerman uit Barik maakt van steigermateriaal een tribune. Tom leent de bus van Mark en regelt een paar honderd glanzend zwarte stoelen. Het ziet er echt indrukwekkend uit. Tom giechelt. ‘Gewalldigg.’ Alles moet tot in de puntjes. Doordeweeks werkt Tom in Amsterdam aan de ontwerpen van de kleding, hij belt voortdurend met aanwijzingen en als hij komt kijken maakt hij foto’s. Ik ga mee naar Amsterdam om een film te bekijken over hoe het moet worden. In zijn kamer staan nu een paar naaimachines op een rij en er werken zeker zes mensen, want hij maakt de kleding voor de show allemaal zelf. We
Dijkraket versie 2.0
pagina 94
kijken naar een Tsjechische opera met priesters en ridders, de bisschop wordt vermoord er is hel en verdoemenis met heel veel dramatisch gezang. Tom vindt het prachtig, ik vind het idioot toneel, maar ik begrijp wel wat hij wil. Veel rook, rood en blauw licht, gegil, drama. Paul en Sonja ontwerpen de uitnodiging. Er komt een poster die we uitdelen op de Waterdijk en Tom zegt dat hij er Amsterdam vol mee hangt. In ieder geval krijgt iedereen die hij kent een uitnodiging. Hij huurt zelfs een touringcar om zijn gasten vanuit Amsterdam hierheen te brengen. De elektriciteit blijkt onvoldoende voor het licht dat zaterdagochtend pas komt, daarom komt er achter de deel een dieselgenerator te staan en ook extra toiletten. Piet van IJsden maakt een radioprogramma over Tom. Ik luister ernaar op mijn slaapkamer en kan die vrijdagnacht niet slapen. De volgende dag is het gelukkig droog, het weiland achter de deel kan als parkeerplaats dienen. Mijn taak, het parkeren. Boven op de dijk was dat een flink probleem geweest. Al heel vroeg komt Tom met de bus van Mark. Ik help met het uitladen van de kleding. Het zit allemaal verpakt in zwart plastic met nummers erop, zodat ik nog niets zie. Tom gebruikt het voorhuis als kleedkamer. Dan komt er een vrachtwagen met spullen voor het licht en het geluid. Ook buiten komen speakers en rode spots en lichtsnoeren naar de deur van de deel. Tom heeft voor mij speciale rood zwarte kleren gemaakt en ik krijg twee lichtgevende richtingaanwijzers. Er komt een touringcar met de modellen en andere medewerkers. Er komt zelfs een vrachtwagen met een keuken erin voor de catering. De touringcar vertrekt weer om de gasten op te gaan halen. Wow, dat Tom dit allemaal heeft georganiseerd. Er zijn nu allemaal mensen dwars door elkaar bezig. Ik help Piet van IJsden met zijn spullen, want Piet maakt er een live uitzending over. Er komen steeds meer auto’s, zodat ik geen tijd meer heb voor Piet. Tom had gelijk. Ik moet ze strak laten parkeren op het weiland, anders past het niet eens. Sommige mensen parkeren op de dijk, dat kan niet, dan kan er straks niemand meer door, dus die moet ik weg zien te krijgen. Ik ren me rot. Ik moet aan de raketlanceringen denken, toen was het ook zo vol op de dijk, maar nu zijn het stadsen die een sprookjesterrein oprijden. Het is een nacht vol lichtjes en oerwoudgeroffel. Bovenop de dijk is het al te horen, opwindend oerwoudgeroffel. Daar komt de touringcar vol gasten. Tom gaat bij de deur staan om iedereen een hand te geven, naast hem een dame met een blad vol champagne. Twee fotografen maken een portret van iedereen die de bus uitkomt. Piet staat er met een microfoon bij en stelt vragen aan de gasten. Tom is al weer naar binnen. Hoe krijgt hij dit allemaal voor elkaar? Om kwart voor tien klinkt er een bel. Het gaat beginnen en nog steeds komen er mensen. Dan galmen opeens de klokken van de Big Ben over de Waterdijk. Ik span een rood witte ketting bovenaan de afrit, zodat er geen auto’s meer bij kunnen. Te laat is te laat. Binnen is het echt sprookjesachtig verlicht, tot aan de nok van de tribune zitten er mensen. Er staat harde
Dijkraket versie 2.0
pagina 95
popmuziek aan. David Bowie zegt Paul. Door de muziek en de lichtshow wordt de sfeer opgezweept. Je voelt aankomen dat het gaat beginnen. Een spot draait naar boven. Daar staat Tom. Vanaf de bovengalerij slingert hij aan een rood touw naar beneden. Hij ziet eruit als Zorro, maar dan met een schotse rok. Uit zijn gordel trekt hij een groot vel papier dat hij met woeste armgebaren voordraagt, een beetje aanstellerig in het Engels denk ik eerst nog, maar na een paar seconden ben ik dat vergeten. ‘The age of dracula has begun’. Trompetgeschal. ’It is in the air, it is in the streets, it is in the people, it is in me, it is in you, it is everywhere.’ Weer trompetgeschal. ‘We are the age of dracula. We ourselves are Dracula, we are dracula.’ Tom laat het papier vallen en spreidt zijn armen. De lamp dooft, het geluid gaat door, ‘we are Dracula, Dracula, drak, drak, darak, drak.’ Steeds sneller en hoger tot je alleen nog een fluittoon hoort. Even wordt het helemaal donker. Weer dat oerwoudgeroffel dat buiten ook al klonk. Tom is niet meer te zien. Er schijnt een spot door de zaal en ik zie Piet die druk in de weer is met bandrecorders. Dan loopt er een man bovenlangs in rode en zwarte kleren, hij draait zich aan het einde om en loopt langzaam terug. Iedereen klapt. Beneden loopt opeens een vrouw met een lange wapperende jurk tussen de bureaus door. Boven loopt weer iemand anders. Rood en zwart zijn telkens de kleuren. Het gaat allemaal heel snel. Waar moet je kijken? Weer een man, bovenlangs, nee een vrouw. Een man beneden. Een man boven, twee vrouwen beneden. Telkens andere kleren, maar wel alles rood en zwart. Soms met iets wits ertussendoor. En met een zwarte ruit. Mark wijst me erop. Lizette en Ti klappen de hele tijd, zodat ik ook ga klappen. Lizette heeft een grote hoed op, Ti een enorme zonnebril. Toe maar, zo val je tenminste op. Sonja en Paul maken foto’s. Daar heb ik nou helemaal niet aan gedacht, foto’s maken. Er zijn de hele tijd flitslichten, van de fotografen en van een stroboscoop, de muziek wervelt in golven door de ruimte. Er ontstaat een soort van superstereo, zachter en harder, donker en lichter. Ik begin te vergeten dat ik gewoon op de vroegere deel van Gerrit van Arkel zit, die is er ook trouwens. Dat dit de Waterdijk is, onvoorstelbaar. Ik zweef weg op alle beelden. Dan weer modellen boven, dan weer beneden, sommige hebben transparante kleren aan, je ziet hun borsten op en neer meebewegen. Er wordt oorverdovend hard op een gong geslagen, drie keer. Het licht gaat aan en uit, het is voorbij. We gaan allemaal staan en klappen en joelen. Alle lampen gaan aan en iedereen die meedeed komt nu tegelijkertijd op en buigt naar ons. Het zijn zeker dertig mensen. Ze klappen vooral naar Tom, er komt een mevrouw met armen vol bloemen die ze allemaal aan Tom geeft. Daar staat hij, half bedolven onder de bloemen. Ik ben apetrots, per slot van rekening is Tom mijn vriend. Tom bedankt iedereen voor de geweldige inzet. Tjonge, jonge, het is een enorm succes. Nog helemaal onder de indruk blijf ik klappen. De grote deuren van de deel gaan open, mensen gaan naar buiten. Ik moet de ketting
Dijkraket versie 2.0
pagina 96
weghalen, anders kan niemand er uit. Simon houdt me tegen. Hij wil dat iedereen eerst in zijn auto stapt en dat ik dan pas de ketting weghaal, zodat alle auto’s tegelijkertijd de dijk oprijden en de bus als eerste. Het geeft flink gedoe, iedereen begint te toeteren, maar het lukt. Heel simpel eigenlijk, zolang de ketting niet weg is, kan er niemand van het erf. Simon geeft me een teken en een lange stoet auto’s rijdt de dijk op, de bus voorop. In de uiterwaarden begint het opeens te knetteren en in hele grote roodgele vuurwerkletters verschijnt letter voor letter het woord DRACULA. Tom staat naast me te juichen. Het eindigt in een fontein van vuurwerk. Cadeautje van Simon. Als ik even later naar het voorhuis wil lopen om Tom te feliciteren word ik tegengehouden door een bewaker. Alleen voor genodigden, ik protesteer. Gelukkig komt Mark net langs die zegt dat ik er ook bij hoor. In het voorhuis staan overal veldbedden, de kleren van de show worden er snel vanaf gehaald, zodat we er op kunnen zitten. Ik krijg ook een glas champagne, nog nooit eerder gedronken. Het prikt en smaakt eigenlijk nergens naar. Je hebt het op, voor je het merkt. Ik krijg nog een glas en ga even zitten. Lizette vraagt wat ik er van vond. Fantastisch natuurlijk. Zij is wat kritischer. Tom is goed in spektakel, maar de kleding van de vorige keer, Room, was veel karaktervoller. Dit was allemaal een beetje in elkaar geflanst. Bovendien moet hij kiezen, mannenmode of vrouwenmode. Dit leek allemaal te veel op elkaar. Zo hee, die Lizette, dat verbaast me en ik vind het ook een beetje flauw, dit was toch geweldig, zoiets heb ik echt nog nooit gezien. Dat zeg ik tegen haar, ze bederft de sfeer, ze is zeker jaloers. Lizette lacht me uit en probeert me een draai om mijn oren te geven. Naast, ik word eerst een beetje boos, ik laat niet naar me slaan, niet door Lizette, niet door E. door niemand. Even later rollen we gierend van het lachen en stoeiend door de kamer. Mark geeft ons nog een duwtje, zodat we weer de andere kant uit rollen. Dan komt Ti binnen, ze ziet eruit als een zwart gelaarsde kat, zwarte zonebril, zwart petje en een lange zwarte zweep die je voor een vierspan nodig hebt. Ze slaat naar ons. ‘Nu ben ik de baas.’ Lizette kruipt lachend onder mij. Mark trekt haar onder mij vandaan. Ti slaat met de zweep naar Lizette, bijna raak. Het knalt indrukwekkend. Sonja maakt foto’s. We staan op en gaan Tom zoeken. Die zit in de deel op een veldbed met al zijn modellen honderduit te praten. De volgende show wordt nog véél mooier. Waar weet hij nog niet. Dan krijgt hij ons in de gaten. Hij stelt ons voor als zijn broertjes en zusjes. Ik weet niet of de mensen het geloven. Hij omarmt ons en wil meteen met ons op de foto. De mensen klappen voor ons. Tom mijn bijzondere broertje. Iedereen gaat opruimen en inpakken. Als het een paar uur later stil begint te worden, ligt Tom te slapen op de bank. Vreemd, mooi broertje.
Dijkraket versie 2.0
pagina 97
# 37 Ik groei van de boerderij weg, zo voelt het. Vroeg opstaan, dat blijft, maar met ons pa had ik niet veel meer. We leven ook verschillend. Hij is een beul, hard werken, doorrammen en veel drinken, schelden. Hij gedoogt ons ma, ze waren van elkaar afhankelijk. Het verhaal met Gekke Mien is eigenlijk een grof schandaal, maar niemand weet zeker in hoeverre ze zich vrijwillig liet gebruiken. Vrijwillig is lastig trouwens als je afhankelijk bent, want ons pa was de baas en gekke Mien moest naar hem luisteren. Je zag haar vaak op een holletje uit beeld vliegen als hij eraan kwam. Toen ik een jaar of tien was schoten we met de buks in haar richting, liefst als ze half naakt rondliep om te gaan douchen, niet echt raak, alleen om haar op te jagen. We schoten ook naar de kippen die losliepen. Net als gekke Mien stoven ze op en maakten dat ze weg kwamen. Er was maar een buks, als er twee buksen waren geweest, dan hadden Ruud en ik zeker ook op elkaar geschoten. Er zijn van die verhalen op de Waterdijk, die iedereen in stilte eigenlijk wel weet. Je laat het maar, omdat je anders niet weet waar je in roert, wat er voor gedoe ontstaat. Zolang gekke Mien niet klaagt, wie ben jij dan om je er mee te bemoeien? Had ons ma dat moeten doen? Oma Van den Berg? Die heeft wel eens de dominee naar pa gestuurd. En ik, tja ik was natuurlijk nog een snotjochie. Ons ma, ze smeerde mijn brood al die jaren dat ik studeerde, ze bad voor ons, ze deed haar werk en verder leefde ze in haar eigen wereld. Ze had een plek op aarde, dat was het. Bij ons op de boerderij was het ook een beetje de mannen tegenover de vrouwen. Oma Van den Berg, ons ma en Esther tegenover ons pa en Ruud en daar hoorde ook Gerrit bij, onze knecht, als het zo uitkwam. Gekke Mien hoorde bijna meer bij de dieren dan bij de mensen. Het wisselde ook wel, het is een geheel met geleidelijke overgangen. Ik viel er buiten, want ik ging van het erf. Scheiden was voor pa en ma niet aan de orde. Je houdt de boel ook samen gaande. Zo gaat het leven nou eenmaal. In het begin ben je verliefd, je maakt kinderen en daarna ben je aan het werk. Pa deed het achterop de deel met Gekke Mien. Misschien heeft ons ma dat gemerkt en afstand genomen? Ze is in ieder geval gewoon haar werk blijven doen, ze had zich maar te schikken. Bij jullie heb ik het heel anders ervaren. Warm, dichtbij elkaar, gezellig in plaats van ieder voor zich. Bij ons was het anders, misschien omdat ik er buiten viel en er meer mensen waren. Oma Van den Berg, Gekke Mien, Gerrit, met zijn kamertje boven de deel. Hij was heel vroom en poetste iedere avond zijn schoenen, toch sliep Gekke Mien regelmatig bij hem. Op de zomerdag sliep Gerrit liever in de boomgaard, met een zeildoek tussen de bomen voor als het regende.
Dijkraket versie 2.0
pagina 98
Dijkraket versie 2.0
pagina 99
# 38 Een zondagochtend vroeg. Ik heb niets te doen. Niet naar Dolm, niet naar Tom in Amsterdam. Jij bent er niet. Lizette slaapt nog, Paul en Sonja zijn op vakantie. Ik pak mijn fototoestel en loop de dijk op. Van twee kanten komen er zwarte busjes aan gereden. Vanaf de rivierkant springen een paar mannen in blauwe jacks de dijk op. Op hun rug het woord politie. De busjes draaien bij Mark het erf op. Nog meer blauwe overalls. De mannen hollen om de boerderij heen, trappen een deur in. Uit een megafoon klinkt een stem: ‘U bent omsingeld, geef u over.’ Ik kijk vanaf de dijk toe. Een van de mannen komt naar me toe, of ik me kan identificeren? Ik wijs naar onze boerderij en zeg dat ik daar woon. De politieman zegt dat ik hier niet welkom ben en dat het gevaarlijk kan zijn. Ik loop terug naar huis en ga ons nieuwe varken eten geven, dat trouwens weer gewoon Gijs heet. Al onze varkens heten Gijs. Opeens zie ik Tom aan komen rennen, onder de modder want hij is dwars door de sloot gegaan. ‘Verstop me’ roept hij. Ik duw hem het varkenshok in. ‘Snel achter het schot, Je stinkt toch al.’ Hij heeft nog een hele vuilniszak met wiet bij zich ook. Als hij eenmaal is uit gehijgd, vertelt hij wat ik eigenlijk al wist. Dat hij wiet naar de stad rijdt voor Mark en dat hij dat ook vanochtend ging doen. Hij had net de kas van het slot gedaan en een eerste vuilniszak gevuld, toen er opeens zwarte busjes de dijk afkwamen. Hij is door een raam aan de achterkant van de kas naar buiten gekropen. Ze hebben hem niet gezien, dat weet hij zeker. Tom is niet stil te krijgen. Mazzel dat Mark er niet is. Die kan nu gewoon het verhaal van de paprikakwekerij vertellen. Tom doet of hij Mark is. ‘Ja, ze betaalden de huur keurig contant vooruit. Aardige mensen, maar hij heeft anders wel een adres hoor, dat kan hij zo opzoeken. Ja, een had rood haar, die heet Karel en de ander was een klein mannetje met meestal een zwart T shirt aan. Tom moet al weer lachen. Of ik een pretraketje wil tegen de schrik? Nou nee. Ik zeg dat hij achter het schot in het varkenshok moet wachten tot vanavond. Ik loop naar voren. Twee agenten komen ons erf opgelopen en vragen of ik iets vreemds heb gezien? Ik verwijs ze naar Ruud, die flink agressief reageert. Of ze even rond mogen kijken? Ruud vraagt of ze daar een papier voor hebben. Komt eraan zeggen de mannen en ze lopen gewoon door. Ik maak me geen zorgen, achterin het varkenshok is het half donker, het stinkt er en je moet door de drek. Daar beginnen ze niet aan. Ze lopen langs de slootkant en doen het varkenshok open, Gijs komt nieuwsgierig knorrend door de modder aangelopen. De politiemannen lachen. We krijgen een telefoonnummer voor als we iemand zien. Als ik even later weer bij Tom ben, slaapt hij. De volgende ochtend gaat hij met me mee op de fiets van Esther, de vuilniszak met wiet onder de snelbinders. We groeten een agent in een politiebusje dat langsrijdt. Tom giechelt, de brutalen hebben de halve wereld.
Dijkraket versie 2.0
pagina 100
Ik ga nu vaker naar Tom en blijf bij hem slapen, want als we naar een popgroep gaan is het te laat voor de laatste trein. Op een goed moment sleept hij mij toch weer mee naar zo’n dark room. Hij wil me iets laten zien. Door twee van de gaten in de muur steken echte stijve piemels. Ze bewegen een beetje. Tom aait ze even. Een man zit er tussen in en is met beide handen met die piemels bezig. Het doet me denken aan de manier waarop je een koe melkt. Tom vertelt tegen iedereen dat ik zijn beste vriend ben, maar geen homo. Als we gelukkig weer weggaan zeg ik daag, met precies dezelfde kleffe handbeweging als Tom altijd maakt. Gedverdemme, ik neem het van hem over. Tom ziet het en doet mij ook weer na. Op straat spelen we het nog een tijdje verder, daag, daag, ook naar andere mensen, heel grappig. Tom geeft me een high five. ‘Hee, broertje’. We gaan naar Tom’s mooie kamer. Het is al laat en ik ben moe. Ik kan nergens zitten, want overal liggen stoffen om kleren van te maken. Tom maakt zijn bed vrij, een tweepersoonsbed, maar ik slaap liever op de bank. Tom wil dat niet, zijn gasten moeten zich aan de regels van het huis houden, vindt hij. Ik heb er geen zin in. Na wat gedoe geeft Tom het op en verklaart op verontwaardigde toon dat hij desnoods ditmaal een uitzondering voor mij wil maken en dat ik op de bank mag slapen. Ik ga mijn tanden in de keuken poetsen en als ik terugkom ligt Tom op mijn bank. Hij wil ook op de bank slapen en gaat er maar niet van af. Als ik nu in zijn bed stap, dan komt hij natuurlijk meteen dus ik zeg oprotten hier, dit is mijn bank. Tom gaat rechtop zitten en hij bijt met volle kracht op zijn lip. Het begint te bloeden en hij smeert wat bloed op zijn vinger. ‘Moet jij ook doen’, zegt hij. Dit ken ik en ik begrijp het ook, dan hebben we een verbond. Ik pak een schaar en maak een krasje in mijn arm, steek mijn arm uit en Tom zoent mijn arm. Het bloedt mengt zich. Tom wil me zoenen omdat we nu bloedbroeders zijn, net als bij de indianen. Ik wil niet zoenen en we stoeien en trekken. Ik ben veel sterker en Til Tom op, draag hem naar zijn bed en gooi hem erin. Hij doet alsof hij huilt, maar het is theater. Wij zijn nu broeders, klaar. Ik ga best gelukkig slapen, op de bank. Een paar weken later ben ik weer bij mijn broeder Tom. We hebben een leuke dag, koffie gedronken op terrasjes, naar het Waterlooplein geweest, waar Tom vaak stoffen koopt net als op de Albert Cuyp en we hebben het Rembrandthuis bezocht. Toerist spelen. Het was een verrassing voor me, want ik wist niet dat Rembrandt in een joekel van een spiksplinternieuw huis woonde op een van de mooiste plekjes van Amsterdam. Hij was niet alleen schilder en tekenaar maar ook drukker, kunsthandelaar en uitgever. Hij is zelfs failliet gegaan, iets te hoog gegrepen, iets te weinig de tering naar de nering gezet, zodat hij zijn prachtige huis niet meer kon afbetalen. Het is nog niet zo gemakkelijk om een goed en
Dijkraket versie 2.0
pagina 101
succesvol kunstenaar te zijn. Tom kijkt me hooghartig aan en noemt zichzelf de Rembrandt van de mode. Toe maar. We eten een ijsje op een bank aan het water, vlakbij een sluis. Tom wuift naar de tientallen sloepen en andere plezierboten. Iedereen wuift terug. Hij paradeert over de kade en loopt dan een keramiekgalerie binnen met grote vreemd gevormde manshoge vazen. Hij vertelt dat hij na twee modecollecties een eigen modemerk gaat beginnen. Hij piekert nog over de naam. ‘Stoneware’, wat ik daar van vind? Of ‘Steingut’, in het Duits. Ik grap dat ik het een steengoede naam vindt, maar Tom vindt de klank te weinig vloeiend. ‘Porcelain’, dat klinkt wel deftig, maar is weer te Frans, niet basic genoeg. Hij houdt van keramiek en glazuren. De sfeer van aardekleuren, de okers, tegenover de groenen en blauwen van de koperglazuren. ‘Steingut’, dat klinkt degelijk en dan het contrast met de ronde draaivormen en die ambachtelijk, creatieve sfeer van een pottenbakkerij. De magie die bij het vuur van een pottenbakkersoven hoort. Toch kiest hij uiteindelijk voor ‘ceramics’, omdat het speels is, mooi klinkt en veel ruimte voor invulling laat. Na Room en Dracula wordt ‘ceramics zijn derde collectie. Hoe bedenkt Tom dit toch allemaal? Hij is echt creatief, nieuwe dingen maken, altijd enthousiast, vol ideeën. Ik vind dat heel knap want ik heb dat helemaal niet. Hij leent wat geld van mij, zodat hij een aanbetaling kan doen op de vazen. Hij gaat ze later ophalen. We gaan naar het Joods museum en zien een tentoonstelling over de Jodenvervolging in de tweede wereldoorlog. Aan de muur hangt een ellenlange lijst met maatregelen tegen die mensen. Wat een drama. Bijna iedere dag kwam er een nieuwe verordening, waardoor ze minder mogen en meer klem komen te zitten. Langzaam maar zeker worden ze volkomen in het nauw gedreven. Ze krijgen eerst een J. van Joods in hun paspoort en dan moeten ze die gele ster gaan dragen. Ze krijgen geen werk meer, ze mogen niet meer naar restaurants, ze zijn niet meer welkom in winkels, ze mogen hun wijk niet meer uit, ze mogen dit niet meer en ze mogen dat niet meer. Uiteindelijk worden de joden naar vernietigingskampen afgevoerd. Van de 140.000 joden in Nederland worden er in de oorlog 110.000 vermoord. Onvoorstelbaar veel. De meeste Nederlanders stonden erbij en keken er naar. Er is een heel klein beetje verzet, ook van niet Joden. ‘Bij het spoor staakten ze, vanuit Londen aangestuurd. De Duitsers reageerden met afgrijselijke vergeldingsmaatregelen en daardoor ontstaat de hongerwinter. Van de regen in de drup. De tentoonstelling bevat veel persoonlijke verhalen en raakt me enorm. Ik moet er van binnen van huilen. Tom pakt mijn hand en zegt dat het zo gaat met iedereen die bijzonder is, dat altijd kwetsbare groepen het slachtoffer zijn. Mensen die hun hoofd boven het maaiveld uitsteken worden als zondebok, als bliksemafleider gebruikt. Politici leggen heel gemakkelijk de schuld bij toch al kwetsbare groepen. De werkeloosheid komt door de Joden, dat zeggen ze dan, of door de buitenlanders, of door de homoseksuelen, dat soort onzin. Op mensen die anders zijn, is het
Dijkraket versie 2.0
pagina 102
gemakkelijk schieten. Homo’s zijn nog steeds het slachtoffer van fascistisch geweld. Alleen al uit solidariteit zou je homo moeten worden, vindt Tom, of op zijn minst broeders. Hij knijpt in mijn hand en zingt een liedje, ‘give me your freaks, your starlets, your whores, your loners, your losers, give me your blacklisters.’ Zijn soort mensen en omdat wij broeders zijn: ons soort mensen. Ik ben ontroerd en hou van Tom. Hij koopt lekker eten bij de Appie en we gaan naar zijn kamer. Ik vraag nog of er niets in de wijn zit. Tom wordt boos, dat ik hem niet vertrouw. Dan begint hij weer te zingen en hij blijft zingen. Hij gaat achter zijn naaimachine zitten en maakt een broek voor mij. Ik moet hem passen en doe mijn spijkerbroek uit. Het is een soort van gele harembroek. Hij ziet mijn onderbroek erdoor heen, die moet ook uit. Niet kijken, zeg ik. Tom moet natuurlijk vreselijk lachen. De oude Grieken en Romeinen droegen vroeger nooit onderbroeken, dat kenden ze helemaal niet. Tom kletst. Wat hij wil is dat alles lekker los kan hangen en dat je het ook een beetje kunt zien. De broek is nog niet helemaal goed, hij gaat er nog even wat aan vermaken. Broek aan, broek uit. Tom zegt dat hij er een stijve van krijgt en laat dat ook meteen zien. Ik heb er weer eens geen zin in en vindt het wel goed zo. Tom begint achter zijn naaimachine erotische verhaaltjes te vertellen, speciaal voor mij, zoals hij erbij zegt, over twee meisjes in een bubbelbad, zeer gedetailleerd. Die zitten natuurlijk aan elkaar en nu krijg ik er een stijve van. Tom heeft die broek zo gemaakt dat je dat heel goed kunt zien en hij ziet dat dus. Hij helemaal blij. Spannend heh, Tom wordt enthousiast en begint heel precies te beschrijven hoe die meisjes mij omhelzen, me zoenen, me masseren, van voor en achteren aan me zitten, me overal likken. Heerlijk. Zijn toon is zo betoverend dat ik het idee heb dat ik in dat bubbelbad in slaap val. Dan opeens voel ik dat hij toch aan me zit, maar ik heb geen weerstand meer en kom klaar in zijn hand. Broertje, broertje fluistert Tom.
Dijkraket versie 2.0
pagina 103
# 39 Vorige week was ik nog bij Oma Van den Berg, nu is ze dood. Esther heeft haar gevonden. Er was niets met oma Van den Berg aan de hand. Als altijd luisterde ze naar mijn verhalen en ze vertelde zelf ook van alles. We hadden het over Tom, dat hij echt nieuwe dingen kan bedenken. Oma Van den Berg zei dat dat door je opvoeding komt. Op een boerderij is het een kwestie van doen, op tijd zaaien, de koeien melken, hooien. Dat is in de loop van duizenden jaren bedacht en het gaat jaar in jaar uit hetzelfde, mee met de seizoenen. De stad probeert aan de seizoenen te ontsnappen, daar is geen boerenland, dus moet je andere middelen van bestaan bedenken, het is de wereld van de fantasie, met boeken, toneel, kunst en handel. Ik vertelde dat ik met Tom naar het Joods museum was geweest. Zij vertelde over vroeger, over de oorlog, over het wonder dat zij de oorlog heeft overleefd en dat ze weer rijk is geworden, blij met het leven dat ze gekregen heeft, hier bij ons op de boerderij. Dat vertelde ze allemaal, nog geen week geleden en nu is ze dood. Ze zat in haar zondagse kleren in de stoel. Eerst dacht Esther dat ze sliep. Toen ze heel voorzichtig oma’s hand pakte, bleek die al helemaal koud. Naast haar stoel stond een half vol glas. Esther heeft er aan geroken, toen heeft ze het door de gootsteen gestoeld en het glas gewassen. We denken dat ze een giftig drankje had gemaakt van de kruiden uit de tuin. De dokter kwam en zei dat ze in haar slaap is overleden. Esther en ons ma hebben haar op bed gelegd. Oma Van den Berg vertelde de laatste tijd steeds vaker dat ze een prachtig leven heeft gehad. Voor het eerst hoor ik de geschiedenis van oma Van den Berg. Ze was een achtertante van ma uit Amsterdam. In de oorlog heeft ze in het verzet gezeten, is opgepakt en naar het concentratiekamp Ravensbrück gestuurd. Daar heeft ze verschrikkelijke dingen meegemaakt en is ze een deel van haar been kwijtgeraakt. Toen ze na de oorlog terugkwam, was ze volkomen in de war. Ze werd opgenomen in een inrichting. Veel later is oma Van den Berg bij ons ingetrokken, dat heeft ons ma geregeld. Het oude bakhuis is tot een huisje verbouwd met een keuken en daar heeft ze al die jaren gewoond en al haar bezoek ontvangen. Ik kwam er graag, voor een pleister op een bloedende knie, een troostend woord, soms een lekker stuk zelfgebakken cake of appeltaart. Oma Van den Berg was altijd bezig, liep overal rond en wist alles. Ze had een eigen groentetuin en als je kattenkwaad had uitgehaald, dan had zij het gezien. Boos was ze nooit, alleen als ze het te gevaarlijk vond. Die keer dat Ruud en ik een touw hadden gespannen tussen de schoorsteen op het huis en de hooiberg en we daar overheen probeerden te kruipen. Ja, toen was ze boos, de schoorsteen had gemakkelijk af kunnen breken. Moeder heeft een overlijdensadvertentie besteld in het Toerels Nieuwsblad en de kerk zit bomvol mensen. Veel ervan heb ik in de loop der jaren
Dijkraket versie 2.0
pagina 104
wel eens bij ons op het erf gezien. Die gingen dus voor advies naar oma Van den Berg, net als ik. Dat het er zoveel waren, dat had ik niet in de gaten. Veel mensen zeggen dat oma Van den Berg een engel was. De vrouw van de wijsheid noemt iemand haar. Esther noemde haar een goede fee. Dat je altijd bij haar terecht kon voor een praatje. Dat ze respect had voor iedereen, ook voor mensen die anders waren. Ze veroordeelde niet. Oma Van den Berg luisterde en luisterde. Ze knikte en zei soms iets, vooral woorden als ‘juist ja’ of ‘zit dat zo?’. Vaak zei ze ook dat alles zijn eigen tijd heeft en dat onweer en bliksem altijd maar kort duren. Dan stak ze een sigaret op en moest ze lachen. Ze tuitte haar lippen en blies de rook de ruimte in en dan bleef ze ernaar kijken, alsof ze er dingen in zag. Ze vroeg ook heel vaak of je het nog eens uit wilde leggen. Luisteren is net als kijken. Als je het goed doet, dan begrijp je veel. Nu heeft oma Van den Berg vleugels en vliegt ze boven de boerderij. Dat zegt onze Esther. Ze lacht en huilt door elkaar. Dat ik dat niet zie, dat ligt aan mij, zij ziet het wel. Tom ziet het ook, zegt hij. Oma Van den Berg ligt in ieder geval ook in een kist met allemaal bloemen om haar heen, ze kijkt heel gelukkig. Ma doet de kist dicht. Op het kerkhof moet ik vreselijk huilen. Eigenlijk begrijp ik dat niet zo goed. Oude mensen gaan dood, dat is normaal. Zo gaat dat nu eenmaal in het leven. Maar mijn gedachten helpen niet tegen mijn huilen, verdriet zit blijkbaar niet in je hoofd. Ik ben mijn veilige haven kwijt, zo voelt het en het is definitief. Toen oom Henk door de bliksem werd getroffen dacht ik nog pech, zoiets kan gebeuren, dat is de natuur. Het was heftig, maar ook een soort van zwart-wit stripverhaal waar ik naar keek. Oom Henk helemaal elektrisch met allemaal bliksemschichten om hem heen. Bij oma Van den Berg is het anders, ik was met haar verbonden, ook al zag ik haar steeds minder. Alsof ik nu opeens alleen op de wereld ben. Volgens Tom moet ik volwassen worden en de baas over mijn eigen geest. De kinderoppas bestaat niet meer, er is niemand die voor me zorgt, ik moet het zelf doen en God bestaat ook niet. Tom preekt. Er is schoonheid in alles en in je gedachten en in de dingen die je niet begrijpt. Daar moet je naar kijken. Vrede in je hoofd, daar gaat het over. Daarom kun je het beste zelf ook God worden, iets wonderbaarlijks moois. Hij wel. Tom kan zulke zinnen zo maar zonder nadenken zeggen. Hij mediteert, dan komt hij tot God. Dat zegt hij en het raakt me, Tom als gelovige. Ik moet alweer huilen. Bij mij is het anders. Mijn geest is nooit rustig, ik heb geen vrede in mijn kop. Ik kan zomaar woedend zijn, het is een gekte in mijn hoofd. Tom zegt dat ik de natuur moet fotograferen. Gewoon de bloemen en de planten op de dijk. Ik doe het en koop weer een paar fotorolletjes. Ik besluit om als een eerbetoon aan oma Van den Berg alle bloemen en planten te fotograferen. Het is najaar, maar er bloeit nog van alles. De Oost-Indische kers bij de groentetuin, nog wat rozen op het voorerf, dovenetels, en op de
Dijkraket versie 2.0
pagina 105
dijk zie ik opeens een nieuw plantje dat ik nog nooit heb gezien. Wit, met kelkvormige bloemetjes. Heel apart. Ik pluk er een en ga er mee naar Simon. Die heeft ook geen idee. Hij gaat het voor me uitzoeken. Kleine witte bloemetjes met een gele vlek, glanzende blaadjes. Een of andere wilde hyacint dacht ik, maar Simon zegt dat het een orchidee is. Hij vraagt of hij mijn foto’s ervan mag hebben, want het is volgens hem heel bijzonder. Hij maakt er een verhaal over voor het Toerels nieuwsblad. Hij stuurt zijn verhaal ook naar wat vakbladen. ‘De Dijkrakel’, zo noemen we het plantje. Het groeit snel. In pakweg tien dagen komt het op, gaat het bloeien en is het uitgebloeid. Nog een week later is het al haast niet meer zichtbaar. In een vaas zetten heeft geen zin, want na een dag is de Dijkraket al slap en verwelkt. Een paar maanden later sta ik op het station van Atrecht. De zon schijnt op het perron. Wachtende reizigers staan als pinguïns bijeen om de vroege zonnewarmte op te vangen. Ik walg ervan. Al die stomme pinguïns die daar staan te nietsen. Waar wachten ze op. Ga wat doen, wil ik roepen, In plaats daarvan trap ik tegen een ijzeren paal. Ik moet aan het jongetje denken dat broem, broem zei en in de auto werd gezet door zijn moeder. Dat kind wilde tenminste nog iets. Broem, broem, die wou de wereld in. Wat wil ik? Wie zet MIJ in een auto? Welke auto kan ik gaan besturen? Het dendert door mijn kop. Sinds de dood van oma van der Berg loop ik er over te piekeren. Van oma Van den Berg erf ik tweeduizend gulden, ruim genoeg om mijn rijbewijs te gaan halen. Ja, ik moet zelf bestuurder worden van mijn eigen auto. Tom heeft al een weg gevonden, die is daar al veel verder in. Opeens kan dat hele perron me gestolen worden. Mensen zijn stomme kuddedieren, net als de koeien, ze laten zich rustig naar het slachthuis leiden. Ze kiezen voor een of ander baantje en dan laten ze zich veertig jaar dwingen. Ze lopen achter Hitler of een andere gek aan, ze kopen rommel omdat het goedkoop is, ze kopen geweren, terwijl je weet dat daar narigheid van komt, allemaal ontzettend stom. Ik geef nog een trap tegen een ijzeren paal. Het doet goed zeer. Ik draai me om en fiets terug naar de boerderij. Ik ruk alle posters van trekkers, blote tieten en popsterren van de muur, pak een pot zwarte verf van de deel en in een uurtje is mijn hele kamer pikzwart. Het plafond, de muren, de tafel, de houten vloer alles moet zwart. Weg met Madonna en Michael Jackson, ik schilder alles zwart. Op de zijwand van de dakkapel schilder ik witte ringen als een schietschijf. Dan word ik duizelig van de verflucht, ik wankel mijn kamer uit. Ma vraagt of ik niet moet studeren. Ik fiets weer de dijk op en blijf tot de avond weg.
Dijkraket versie 2.0
pagina 106
# 40 Esther en Stef gaan trouwen. Dat moet, want Esther is zwanger. Ik sta er van te kijken, mijn kleine zusje die het al doet. Ze wilde het als eerste aan oma Van den Berg gaan vertellen toen ze dood in haar stoel zat. Dat hebben ze toen voor zich gehouden tot een paar dagen na de begrafenis. Heftig verhaal. Stef en zij vinden het helemaal niet erg dat het een moetje is, zo is het meteen duidelijk waarom ze gaan trouwen. Esther kijkt me lachend aan, een moetje betekent dat je uit huis moet, zij nog eerder dan ik. Trouwen is een beste manier om van het erf af te komen en op jezelf te gaan wonen. Niks niet eerst verkering en iedereen die zich er mee bemoeit, dan nog eens een verloving en dan woon je nog steeds gewoon op je kamertje op de boerderij. Nee, hups, een kindje maken en de discussie is over en uit: zo snel mogelijk trouwen en uit huis. Ja, ze gaan in Amsterdam wonen. Daar studeert Stef. Hij woont nu een beetje klein, zeker straks met het kindje, daarom gaan ze met haar geld iets groters huren. Er komt nog gedoe over. Ruud vindt dat ze iets moeten kopen. Huren is geld wegbrengen, dan ben je stom bezig. Als ze gaan huren mag ze er haar uitkoop niet voor gebruiken. Het is zijn geld en aan geldverspilling gaat hij niet meebetalen. Ik neem het voor Esther op. Aan de uitkoop zijn geen voorwaarden verbonden. Het is helemaal niet zijn geld en hij financiert helemaal niets, het is eerder andersom, Esther en ik financieren hem. Daarna is het zijn boerderij. Hij moet geen praatjes krijgen, omdat hij nou toevallig de boerderij krijgt. Pa slaat met zijn vuist op tafel. Afgelopen. Esther vraagt ons moeder en jouw zus Josje als getuigen. Stef heeft keurig netjes Tom en zijn vader als getuigen gevraagd, later heeft hij dat veranderd in Tom en zijn moeder. Tom is ook ceremoniemeester. Ze hebben restaurant de Graaf van Barik afgehuurd. Daar vindt het burgerlijk huwelijk plaats. Iedereen is er als Esther en Stef achter in de grote Citroën van Simon aan komen rijden. Ons pa en ook Ruud kankeren nog steeds. Pa zegt dat het ordinair is om te jongen voor je getrouwd bent. Hij vindt het bovendien helemaal niets dat Esther met iemand van het Bergaf trouwt en dan ook nog een buitenlander. Ma en Tom vragen hem om zijn mond te houden. Ik vind het ook schandalig van pa, hij bederft de dag van Esther en Stef, je kunt toch duidelijk zien hoe blij ze met elkaar zijn. Simon heeft een pet op en doet de deur voor ze open. Lizette en Ti strooien rozenblaadjes, Sonja maakt foto’s. Esther en moe huilen tranen met tuiten, Tom ook. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft een mooi gedicht over appelbomen en de kinderen in onze schoot. Het gedicht eindigt met de woorden ‘ik hou van je’. Esther straalt. Die man heeft er geen moeite mee dat het een moetje is, hij wijst er zelfs op dat er
Dijkraket versie 2.0
pagina 107
meerdere stille getuigen zijn. Esther klopt zachtjes op haar opbollende buik. Ik heb wel eens gehoord dat een baby na een dag of veertien al kan horen. De ambtenaar denkt dat oma Van den Berg ook heel gelukkig zou zijn met dit huwelijk. Esther heeft een prachtige hemelsblauwe jurk aan, ik vind haar waanzinnig mooi. Tom fluistert in mijn oor dat ze voor maagd Maria speelt. Esther is heel vrolijk, telkens als ze tevreden over haar buik wrijft, lijkt het alsof ze lekker heeft gegeten. Stef heeft een soort van circuspak aan dat totaal niet bij zijn serieuze manier van doen past. Hij kijkt vooral heel ernstig maar lijkt op een oosterse sultan. Een wijde broek, die bij zijn voeten weer strak zit en er overheen een wijde jas met pofmouwen, donkerrood met lichtbruine strepen. Door Tom ontworpen natuurlijk, die is er vreselijk trots op. De ambtenaar geeft op een goed moment het woord aan Stef. Hij zegt dat Esther het mooiste is dat op zijn pad is gekomen en dat hij dadelijk heel graag ja gaat zeggen en heel graag voor Esther wil zorgen. Dat kan nog lastig worden, want hij is nog niet eens klaar met zijn studie sociologie en ik zou niet weten wat je met zo’n studie moet. Daar heeft ons pa een punt. Dokter, dat is wat, er zullen altijd zieke mensen zijn. Jurist, ook handig, maar socioloog, pa heeft er nooit een nodig. Het ja-woord. Stef zijn ‘ja’ is een enthousiaste brul, iedereen begint te lachen. Esther zegt ‘ja zeker’ in plaats van ja. Ik moet verdomme weer huilen terwijl ik het geweldig vind. Ons ma tekent met rode ogen, pa kijkt kwaaiig naar buiten. Nou ja, hij is er tenminste. Tot mijn verrassing nodigt Tom ons vervolgens uit om naar de kerk te lopen, honderd meter verderop, er is daar een korte dienst. De dominee vindt het jammer dat hij geen kerkelijk huwelijk kan voltrekken, want Esther noch Stef maken deel uit van zijn geloofsgemeenschap, maar hij is wel blij met hun huwelijk, net als God altijd blij is met de liefde tussen mensen. Dan krijgt Esther het woord. Daar staat ze, handen op haar buik. Ze doet het heel knap. Eerst bedankt ze de dominee voor de gelegenheid om hier iets te mogen zeggen. Ze bedankt vader en moeder voor haar jeugd en ze bedankt Stef voor de vreugde die hij in haar leven heeft gebracht. Dan vraagt ze of we willen gaan staan en willen luisteren naar wat ze voorleest. Het is een gebed. Ze vraagt om de kracht om een mooi en dapper mens te zijn. Om altijd de zachtheid en de liefde te voelen, de vreugde en de verwondering, voor alles wat leeft en vooral voor het kindje in haar buik. Tot slot vraagt ze ons allen, en vooral Stef, om haar hierbij te helpen, waar we kunnen. Nu zit pa raar te doen met zijn lippen. Even later doet hij zijn ogen dicht. Moe houdt zijn hand vast. De dominee zegent het stel en het kindje, we bidden samen een onze vader en dan begint er een violist te spelen. Dat is maar goed ook, want ik moet echt even bijkomen. Daarna rijden Stef en Esther weg in de splinternieuwe Audi TT van Paul en Sonja. Die mogen ze voor een weekje lenen. Tom heeft op de achterruit ‘Just married’ geschreven. Al weer moet ik huilen.
Dijkraket versie 2.0
pagina 108
De volgende week ga ik als altijd met de trein naar Dolm. E. zegt opeens dat ze op bezoek wil komen bij mij. Dat lijkt haar gezellig. Hier heb ik nooit aan gedacht, tot nu toe waren het volkomen gescheiden werelden, mijn leven naast dat het spel in de trein, E. denkt nog steeds dat ik Pjotr heet, nee dat kan absoluut niet. Ik wil haar echt niet op Buitenlust hebben, ik denk dat ze mijn zwarte kamertje lullig vindt en misschien maken Ruud of pa stomme opmerkingen over stadsen. De babbels van pa daar ben ik wel klaar mee. In de stad is niets te doen want ze hebben geen land en geen vee, dus gaan ze de hele dag met elkaar neuken. Nee, ik wil absoluut niet dat E. ooit op Buitenlust komt. Ik doe een tegenvoorstel. Misschien kunnen we samen ergens naar toe gaan, bijvoorbeeld naar Parijs. Het is zomaar een opwelling, ik ben er nog nooit geweest. Ze zegt meteen ja, gevolgd door een lach over haar hele gezicht. Ik kijk haar aan. Ze verwacht dat ik nu iets doe of zeg, maar ik weet niets. Volgende maand, zeg ik ten slotte. Dan is het april. Dat klinkt goed, voorjaar in Parijs. Wandelen langs de Seine, standbeelden bekijken van generaals bovenop een paard. Door Koninginnedag heb ik een paar dagen alle tijd, zeg ik ook. Ze knikt. De achtentwintigste. ‘Met de Thalys’, zeg ik. Ze begint te zingen, ons gesprek is afgelopen. Een paar dagen later maak ik voor het eerst iets heel anders mee met E. Het is rond een uur of zeven ’s avonds en ze stapt in Dongeveer in, nu reizen we in omgekeerde richting. Haar blik is wazig, ze struikelt half over me heen als ze gaat zitten. Teveel gedronken, ik ken het van pa. Ze gaat niet aan het raam zitten, maar recht tegenover me en doet haar benen van elkaar. Dan schuift ze haar rokken opzij, zodat ik opeens tegen een broekje aankijk met bloemetjes erop. Heel meisjesachtig. Dat past helemaal niet bij haar zwarte kleren. Ik doe of ik niets zie en lees zogenaamd verder. E. kreunt een beetje en wrijft met een hand over haar broekje. Ze buigt zich naar voren en trekt mijn boek weg. Wat wil ze? Nog een paar minuten dan zijn we in Toerel. Ik zeg dat ze normaal moet doen. E. begint te schaterlachen. Ik sta op want de trein mindert al vaart. Dan begint ze opeens naar me te slaan en te schelden. ‘Jij gaat me niet zeggen hoe ik me moet gedragen heh, boerenkinkel. Ze duwt me opzij en schommelt voor me uit naar de wc. Ik klop nog op de wc deur, geen reactie. Toerel. ‘Woef’. De volgende dag zegt ze sorry en dat ze in een kroeg een paar glazen rosé had gedronken. Ze vraagt of ik tijd heb voor een kop koffie in Dongeveer. Daar maken we ons plan om naar Parijs te gaan definitief. Ik betaal de kaartjes voor de trein, zij betaalt het hotel in Parijs. We gaan vier dagen en wat we gaan doen, dat bepalen we als we er zijn. Ze wil in ieder geval naar een museum. Ze houdt van Audri Beardsley, maar dat is in Londen. En ook van Modigliani. Ik ook! Ik zal aan Lizette vragen, welke musea de moeite waard zijn. Om kaartjes voor de Thalys te kopen moet ik naar Atrecht. Het blijkt dat we gewoon op onze normale tijd
Dijkraket versie 2.0
pagina 109
in de trein kunnen stappen, het sluit goed aan. Thuis zeg ik dat ik met Koninginnedag een paar dagen bij Tom in Amsterdam blijf slapen.
Dijkraket versie 2.0
pagina 110
# 41 Op een zaterdagochtend klinkt er opeens weer muziek in de boerderij van Mark. Dire Straits. Mark is terug van best lang weggeweest na de inval. Tom en Mark zijn er allebei. We drinken koffie en Mark vertelt dat hij naar Nice gaat verhuizen, Frankrijk. Nee, ze konden niet bewijzen dat de kas met wiet van hem was. Verhuurd is verhuurd, maar de bijbehorende belastingcontrole had helaas wat probleempjes gegeven. Hij gaat nog in beroep, want de geschatte waarde van de voorraad slaat nergens op, maar hij is het helemaal zat hier. Hij vertrekt. Ja, de boerderij staat te koop. In Nice heeft hij in de binnenstad een vervallen hotel gehuurd. Dat gaan ze weer aan de praat krijgen, vandaag vertrekken ze al. Ze? Of ik misschien wil komen helpen? Het is Tom die het vraagt. Zij gaan samen het hotel exploiteren en Tom heeft allerlei goede plannen om het schitterend in te richten. Opeens dringt het tot me door dat Mark ook homo is. Dat had ik nou nooit gedacht. Nice heeft een eigen vliegveld en je kunt er ook prima met de trein naar toe. ‘Jullie gaan vandaag?’ Ze laten foto’s zien. Prachtig zonlicht, leuke gevel, maar er moet heel veel aan gebeuren. Op het terras groeit onkruid, de trap lijkt kapot, er ontbreken ramen. Ga er maar aan staan. Tom vertelt dat het een fluitje van een cent is. Kwaliteit en design dat zijn de sleutelwoorden om zomer en winter een toppubliek aan te trekken. Het hele jaar door wordt het er geweldig. Hoe het dan moet met zijn modeplannen? Tom kijkt me aan of ik stom ben. ‘Mode is universeel, de wereld is mijn atelier.’ Tom pakt Marks hand. ‘In Nice gaan we het helemaal maken heh Mark.’ Getver, Mark en Tom kunnen tortelen als duiven. Die Mark, ik had er niets van door, verliefd op Tom, dat is het. Lizette heeft me een keer verteld dat sommige mensen bij hun geboorte al homo zijn, andere hetero en dat er ook een middengroep is die beide kanten op kan, bi, tweezijdig, misschien is dat het, dat ik daarom geen idee had. Mark staat op. Nu pas zie ik de grote Landrover die in de schuur staat. Waar is de zwarte bus? Achterop het erf, al helemaal volgeladen. En wat ga je met alle andere spullen doen? Mark zegt dat ik er de helft van kan krijgen. Ik moet lachen. Ik ga die zooi niet kopen, nog niet voor een kwart, nog niet voor een dubbeltje. Dat bedoelt Mark niet, als ik wat voor hem verkoop, dan mag ik de helft houden. Over een half jaartje afrekenen en alles bijhouden in een schriftje. Tsjonge, tjonge, er staat nog zoveel, dat is een hele hoop geld. Een paar jaar geleden hadden Tom en ik geen idee hoe we toch iets konden verdienen, pizza’s rond brengen, daar hadden we het nog over. Nu ben ik opeens antiekhandelaar. Er komt een dikke BMW de dijk afgereden, de makelaar. De heren zijn het snel eens, Mark tekent iets en de makelaar haalt borden ‘te koop’ uit zijn auto en slaat die bovenaan de dijk in de grond.
Dijkraket versie 2.0
pagina 111
Tom hangt een enorme aanhangwagen achter de Landrover. Daar kan ook nog heel wat in. Ik zie een paar grote schilderijen van danseressen. ‘Hier heb je de sleutel, jochie.’ ‘Zie maar wat je kunt verkopen, linksonder zitten stickers met de prijzen. Niet te veel zakken hoor, dan bederf je de markt.’ Hij steekt zijn hand op als groet. ’Maak ze gek, dan kopen ze.’ Dat is Tom, die maakt iedereen gek. Dan rijden Mark en Tom achter elkaar, de dijk op. ‘Au revoir en France’, roept Tom terwijl hij wuift vanuit het raampje. Ik moet huilen, waarom moet ik toch altijd huilen? Als ik even later Buitenlust binnen stap, heeft Stef net gebeld. Ze hebben een dochter gekregen, Roos heet ze. Ma wil er meteen naar toe, pa hoeft niet zo nodig en Ruud is er niet. Dus gaan ma en ik, maar hoe? Ik ben nog niet eens aan mijn rijlessen begonnen. Op de fiets naar Toerel en dan de trein en in Amsterdam de bus? Ma heeft het al eerder gedaan, drie uur heen en drie uur terug, dat schiet niet op. Misschien wil Simon ons brengen? Ik moet lachen, Simon heeft de mooiste auto van de dijk. Nou ja de TT van Paul is nog mooier, maar te klein en volgens mij hebben jullie alleen de Scania vrachtwagen? Ik ga naar Simon en vraag het. Hij biedt aan dat ik rij, maar dat durf ik niet zonder rijbewijs. Vroeger kon dat hier wel, maar naar Amsterdam, nou nee. Dan zegt Simon dat hij het een hele eer vindt dat hij ons mag rijden, net als eerder een paar maanden geleden Esther en Stef. Over een kwartiertje is hij bij ons. Ma en Simon doen een beetje plechtig tegen elkaar. Ma zegt dat ze zoiets niet kan aannemen, maar Simon houdt vol. Ma heeft een prachtig boeket bloemen geplukt uit de tuin van oma Van den Berg. Ze gaat achterin zitten. Ik heb er eindelijk weer eens aan gedacht om een fototoestel mee te nemen. Ma met de bloemen, ma wuift door het open raampje, ma naast Simon met zijn chauffeurspet op. Ons ma straalt als de koningin, haar eerste kleinkind. Een uurtje later zijn we op kraamvisite. Ik moet nog even buiten blijven bij Simon, want binnen is het te druk. We poetsen de auto, zo hoort dat, vindt Simon. Stef komt naar beneden, nu mag ik naar boven. Zijn ouders zijn er natuurlijk en tot mijn verrassing is jouw zus Josje er ook. Logisch bedenk ik later, Esthers beste vriendin. Ik zoen iedereen, ma zit stilletjes te stralen met Roos in haar armen. Ik ben ontroerd, maar het is er inderdaad veel te druk met ook nog een verpleegster. Esther is het stralende middelpunt in het witte bed maar daarop een groot blad met beschuit met muisjes. Allemaal verhalen. Het kindje is met een pomp geboren. Dat doet de dierenarts soms ook als het kalveren te lang duurt, je bent toch altijd blij dat het goed gaat. Ik maak wat foto’s en ga weer naar beneden. Simon en ik poetsen de auto helemaal tiptop. Dan haal ik ma op en zeg tegen Stef dat ik een mooi cadeau voor hun weet. Tussen het antiek van Mark staat een prachtige commode. Ik heb gezien dat daar een plek voor te maken is in hun appartement. Een paar dagen later
Dijkraket versie 2.0
pagina 112
komen Stef en Esther samen met hun Roos kijken. Stef heeft maten opgeschreven en het past, het is veel mooier dan de tafel die ze nu gebruiken. Ze zijn er blij mee. We betalen hem gewoon hoor, zegt Stef. Dat wil ik niet. Hij heeft de prijs linksonder ontdekt. Goedkoop hoor, zegt Stef. Hij geeft me tenslotte de helft, voor Mark. De volgende dag stuurt Stef een vriend met een busje, ze kijken rond en kopen een grote tafel met acht stoelen voor de volle mep. De helft ervan is van mij. Zo word ik dus een poosje verkoper van brocante spullen. Ik ga naar Sonja en Paul en vertel dat Mark naar Frankrijk is vertrokken en dat ik de spullen verkoop, of ze nog iets willen uitzoeken? Gezien de stapels boeken overal vind ik dat ze echt een flinke boekenkast nodig hebben. Paul moet lachen. Sonja gaat met me mee. Ja, ze vindt het een mooie kast en de prijs is goed. Bingo, in een kwartiertje achthonderd gulden verdiend. Ons ma zoekt een salontafeltje uit met een rond glazen blad dat wordt gedragen door een houten olifant. Ik vind het een heel mooi ding en ik geef het haar. Simon wil ook een boekenkast kopen, maar hij vindt het te duur. Dan niet.
Dijkraket versie 2.0
pagina 113
# 42 Dit keer heb ik een rode sporttas met wat kleren bij me als ik naar Toerel fiets, ik heb de treinkaartjes gecontroleerd en ben goed op tijd. E. zwaait uit het raampje. Als ik terugzwaai maakt ze een foto van me. Zodra ik in de coupé ga zitten maakt ze weer een foto. ‘Jij bent mijn prooi’, zegt ze. ‘Ik heb je gevangen.’ Dan laat ze haar paspoort zien. Shit, vergeten, heb ik geen moment aan gedacht. Fototoestel ook al niet aan gedacht. E. heeft een dure Nikon. Haar moeder had haar nog uitgenodigd om mee te gaan kamperen. Altijd moet ze met haar moeder naar naturistencampings. Zij wil dat niet meer, in haar blootje over zo’n camping lopen en al die mannen maar gluren. Daarom had ze gezegd dat ze al met haar vader naar Parijs ging. Ze moet lachen, ‘je bent mijn vader Pjotr.’ Onze Thalys vertrekt vanaf Amsterdam Airport, staat op het kaartje, we hebben alle tijd voor een kop koffie boven in de aankomsthal van het vliegveld. Er komt een Indonesische vrouw tegenover ons zitten samen met een vriendelijke neger. Ze vraagt aan E. of die een foto van hen wil maken. Waarom vragen die mensen dat aan E. en niet aan mij? E. maakt drie foto’s. Ze geeft aanwijzingen. Het moet op een andere plek, niet tegen het licht in. Ze moeten dichter bij elkaar staan en ze moeten vrolijker kijken. Achteloos geeft ze het toestel terug en in een adem gaat ze tegen mij verder. Dat ze altijd wordt lastig gevallen. Niet alleen door haar moeder, maar vooral ook door haar vader. Dat vindt ze plezierig aan mij, dat ik haar met rust laat. Ze haalt een pakje sigaretten tevoorschijn. Ik wist niet eens dat ze rookte: ‘Je weet wel meer dingen niet.’ Ze vertelt dat ze vliegen eng vindt, maar ze vliegt best veel. Ik weet opeens niet of ik haar moet geloven. Ze is met haar vader naar Rome geweest en met kerstmis nog naar Berlijn. Ze is ook al een keer naar Parijs en naar Londen gevlogen en vorig jaar nog naar Nice, maar het blijft eng. Ik zie het probleem niet. Wat is het verschil tussen een smalle sigaar vrij in de lucht en een smalle sigaar die over een dunne staaf ijzer schiet? Als het fout gaat is het afgelopen, dat is duidelijk. Je kunt ook van de dijk vliegen met een auto. Er komt een bewaker, roken mag hier niet. We gaan met onze spullen naar buiten en voegen ons bij het groepje rokers rondom een rookzuil. Er staat een piloot bij, vier strepen op zijn mouw en E. spreekt hem aan. Even later geeft hij haar een visitekaartje. We gaan terug naar het station. Als we uit de lift stappen verbaas ik me over het grote verschil tussen het luxe vliegveld boven ons en het kale, sfeerloze station beneden. Het is er druk en op de rails hippen mussen. E. vraagt naar haar kaartje. Ze kijkt erop en zegt ”wagon elf’. Dan wijst ze naar de pilaren. Daar staan nummers op. Zo kun je zien waar wagon elf gaat stoppen. We gaan voor pilaar elf staan. Een prachtige rode trein glijdt het station binnen. Dit is even wat anders dan de oude gele hondenkop waar we normaal in zitten. De trein stopt precies goed en een treinmeisje in een
Dijkraket versie 2.0
pagina 114
rood uniform doet de deur voor ons open. We zijn de enigen die instappen en ze weet mijn naam. E. had niet verwacht dat we eerste klas zouden reizen. Ik wel, de tweede klas zat vol. ‘We doen het in stijl’ zeg ik en laat haar voorgaan. Het meisje wijst onze plaatsen en E. gaat bij het raampje zitten. Ik doe de bagage in het rek en zie dan de spiegel die onder het bagagerek zit. Dat is een slimme truc, hierdoor lijkt de trein twee keer zo hoog. “Als je ervoor springt, dan schuift deze trein je opzij, weet E., net als vroeger in het wilde westen van Amerika om bizons van de rails te duwen. Mensen zijn gewoon spul dat je uit de weg moet vegen. E. kijkt naar buiten en naar zichzelf in het spiegelende raamglas. Ze steekt een sigaret in haar mond en knikt ja. ‘Ja, je mag hier niet roken, ik weet het. Mensen als spul dat je even kunt gebruiken, een smerig kapitalistisch liberaal uitgangspunt.’ Ik heb geen idee wat ze bedoelt en dat hoeft ook niet, want E. vraagt mij niets, ze praat in zichzelf tegen het raampje. ‘Voor de winst is alles geoorloofd, het is oorlog, weet je wel, en de sterkste wint.‘ Ze doet of ze rook uitblaast en gaat staan. ‘Kapitaal moet meer kapitaal worden. Rijken worden rijker en de armen worden armer.’ Ze wijst op zichzelf. Met haar sigaret in haar mond pakt ze in een beweging door het dienblad met eten aan dat het treinmeisje aanreikt. Net als in een vliegtuig zegt E. en ze wriemelt aan haar kleren. Haar BH kriebelt, zegt ze. Vandaag heeft ze geen zwarte jurk aan, maar een wit jurkje met kanten randjes. Het komt tot halverwege haar knieën. Er komt een zwarte legging onderuit Dan komen er rode kousen, kleurt mooi bij haar oranje haar, peentjes. Peentjes, dat vindt E. niet leuk. Ik grap dat ze er koninklijk oranje uitziet. Dat vindt ze ook niet leuk. Nou zeg, Heb ik iets fout gedaan? Geen commentaar. Stilte. Einde van het politieke verhaal. De borden en de kopjes zijn net zo rood als de trein. E. gaat lezen en op een stuk zoethout knabbelen. Ik vraag waar haar boek over gaat. Ze kijkt eerst uit het raam, dan begint ze. ‘Een meisje op een kunstacademie verveelt zich. Feestjes met teveel mensen in te kleine kamers en teveel goedkope wijn. Daardoor komt ze altijd veel te laat in het verkeerde bed, waardoor ze geen tijd heeft voor de kunstacademie. Toch zit ze op de kunstacademie, ook al schildert of tekent ze niet want daar heeft ze geen tijd voor door die feestjes, net als haar vrienden. Ze is niet praktizerend kunstenaar, dat bestaat ook.’ De luidspreker in de trein kraakt. Daarna wordt er in drie talen gewaarschuwd tegen zakkenrollers. Niet in het Nederlands. Ik heb E. even niet kunnen verstaan, buiten schiet het landschap weg, er heeft niemand naar onze paspoorten gevraagd. E. vindt de trein beter dan vliegen. Bij vliegveldcontroles is ze altijd de klos omdat de metaaldetector aanslaat op haar piercings. Mij verbaast het dat er niets wordt gecontroleerd in de trein. Dan begrijp ik dat het treinmeisje mijn naam wist, omdat ik kaartjes had gekocht. E. zegt dat er ook geen bagagecontrole is en dat zo’n trein vol zit met smokkelaars. De eerste klas zit in ieder geval niet vol. Ze kauwt op haar zoethout, zet haar stoel in de laagste lichtstand en doet haar ogen
Dijkraket versie 2.0
pagina 115
dicht. Zelfs de stoelbekleding is rood. Ik voel me opeens heel belangrijk. Bij Lizette was ik een kruising tussen kind en boerenpummel, twaalf jaar jonger. Nu voel ik me een indiaan op ontdekkingstocht in een grote wereld, met een vrouw bij me waar ik goed voor moet zorgen. E. snurkt een beetje, haar mond zakt iets open. Ik vind haar vreselijk mooi en moet aan Esther denken. Brussel Zuid. Mensen stappen in en uit. Voor mijn gevoel begint de reis nu echt. De trein gaat nog veel harder en zweeft haast door het Noord Franse landschap. Het voelt geweldig. Een uur later staan we op Gare du Nord. Groot, druk. Wat nu? Eerst een hotelletje vinden. Ik probeer het in het Engels. We krijgen een kaartje van iemand met een adres. Hij legt ons uit hoe we er kunnen komen. Als we dit kaartje in het hotel laten zien, dan krijgen we korting. E. wil met een taxi. Dat is gemakkelijk, je laat het kaartje zien en klaar. Mij lijkt de metro beter. Ik heb geen idee hoeveel een taxi gaat kosten en we hebben geen haast. E. gaat akkoord op voorwaarde dat ik uitzoek hoe het moet. Op het visitekaartje staat: M: Denfert-Rochereau. Ik gok dat dit een metrostation is en inderdaad, ik kan het vinden. Het ligt aan de blauwe metrolijn. Ik koop een hele bos kaartjes en we gaan door het poortje. Ik vind de borden naar het perron van de blauwe lijn, roltrap af, lopen, allemaal onder de grond. Het ruikt spannend in de metro en ik blijf staan om naar een violist te luisteren. Prachtige muziek. We stappen in. Dan blijkt dat we de verkeerde kant oprijden, volgende station eruit, trappen op, trappen af, de andere kant op. E. zucht. Nu gaat het goed, over zes stations zijn we er. Het is helemaal niet zo moeilijk met de metro. Als we weer boven de grond komen is het druk met zwarte mensen, schreeuwende mensen, meisjes in uitdagende kleren. Het regent flink, mensen rennen met een krant of een tas boven hun hoofd en maken grote sprongen om de plassen te ontwijken. Grappig, bij het Gare du Nord zijn we helemaal niet buiten geweest, niets gemerkt van regen. Nu wel dus. We zijn in de hoerenbuurt zegt E. Het is hier in ieder geval heel druk en ik weet niet waar we nu heen moeten. Als ik iemand het visitekaartje wil laten zien, valt het in een plas. E. gaat op een terrasje zitten, maakt foto’s en bestelt ‘deux pastis’. Er komen twee kleine glaasjes met een wittig drankje dat heel scherp smaakt. De ober wijst naar een rode neon met het woord hotel. Er blijkt nog één kamer vrij, en E. wil de kamer eerst zien. Dat gaat goed, het is piepklein maar schoon. De kamer ligt pal achter het rode neonbord, waardoor alles in een rood waas wordt gehuld, ook als we de gordijnen dichtdoen. Beneden krijg ik opeens wat gezeur omdat ik geen paspoort heb, maar E. regelt het met haar mooiste glimlach en haar beste Frans. Ze vindt het debiel van me, op reis gaan zonder paspoort. Ik kijk E. aan, haal mijn schouders op en zeg: ‘Paris in red’. ‘Paris en rouge’ antwoordt E. Ze pakt haar fototoestel en fotografeert de neon en daarna het rode bed met de
Dijkraket versie 2.0
pagina 116
rode sprei. Ik moet aan de hotelletjes denken waar ik met Lizette heb geslapen. E. gaat douchen. Ze kleedt zich uit waar ik bij ben. ‘Lekker kijken heh’, zegt ze. Dat klopt, ik krijg meteen een stijve en zie een paar prachtige gladde billen en haar rug omdat ze een handdoek voorhoudt. De flits van een kleine tatoeage, vlak boven haar bilnaad. Even later komt ze de douche uit, dan laat ze haar handdoek langzaam zakken. Ze heeft mooie borsten, niet te klein en haar navel glinstert door de piercing die ze daar heeft. Ik had me wel eens afgevraagd of ze ook rood schaamhaar zou hebben, maar dat is zwart, met een rode gloed van de neon. Ze trekt aan mijn arm en zegt dat ik ook moet douchen. Zelfs een koude douche heeft niet geholpen. Met een enorme paal onder mijn handdoek kom ik de douche uit. E. trekt de handdoek weg en even later zegt ze, bijna vertederend, ‘hij is mooi’. Ze zit op haar knieën op het bed en maakt foto's. Daarna trekt ze met een hand tussen haar benen een rode tampon tevoorschijn. Ze houdt het draadje van de tampon voor zich als een slinger van een klok. ‘Dit is mijn lichaam en dit is mijn bloed’. Dan beweegt ze haar hand omhoog en omlaag en van links naar rechts. ‘Als ik de tampon aflik, mag ik met haar vrijen.’ Nou nee dus. Ik sla de tampon weg, het touwtje glipt uit haar handen en op de muur verschijnt een flinke rode vlek. Met de handdoek en water proberen we giechelend de vlek weg te krijgen. Ik trek haar op het bed. Vooruit, ik mag toch met haar vrijen. Ze haalt een condoom uit haar toilettas, trekt de verpakking met haar tanden eraf en schuift de jas over mijn piemel. ‘Als je ongesteld bent, dan kun je toch niet zwanger worden’, probeer ik. ‘Boeren kunnen de gekkekoeien ziekte hebben’ antwoordt ze. Ze doet een been omhoog. Ik ben zo opgewonden dat ik zo van opzij in haar schuif. Het gaat heel gemakkelijk, bloed is een goed glijmiddel. Met een klap sluit ze haar benen. Ik kom onmiddellijk klaar. Of het nog sneller kan, wil ze weten. Ik dacht het niet, eigenlijk. Ze gaat weer douchen, begint te zingen en komt dansend te voorschijn. We kleden ons aan en gaan de straat op om wat te eten. Dan gaan we slapen. Ze vraagt of ik nog een keer wil en we vrijen nog een keer. Het is heerlijk, intens tevreden en doodmoe val ik in slaap. Als ik wakker word, ligt E. half onder de dekens met een duim in haar mond naar het plafond te kijken. We zoenen wat en maken een plan. Lizette heeft vier dingen opgeschreven. Het Louvre, Centre Pompidou, de Notre Dame en Gare d’Orsay. Dat zou genoeg zijn. We eten een paar croissantjes met jam en nemen een andere metro naar de Eiffeltoren. Van daaruit lopen we langs de Seine naar het Louvre. E. maakt foto’s van beelden en van de bruggen over de Seine. Ik vind het een prachtige wandeling en realiseer me, dat ik mijn fototoestel eigenlijk nooit meer gebruik. Iedereen is fotograaf, maar ik ben het toch niet. Het Louvre ligt in een parkachtige omgeving, heel mooi, totdat we op een ontzettend lange rij mensen stuiten die allemaal naar binnen willen. We hebben er geen zin en nemen de metro naar het Centre Pompidou. Daar is geen rij en er zijn wel tien
Dijkraket versie 2.0
pagina 117
tentoonstellingen. Tot mijn verrassing ook schilderijen van Modigliani, Ze ontroeren me. Zijn vriendin met een prachtige zwoele mond, wat mooi. Modigliani ruilde zijn schilderijen in de kroeg voor absint, dat wil ik ook proberen. Ik koop een paar briefkaarten. We gaan met de roltrap buitenlangs, naar boven. Op een video zien we een naakte vrouw lopen op het strand. Eerst zie je het niet goed, maar dan gaat ze hoelahoepen met een hoepel van prikkeldraad. Langzaam aan krijgt ze een cirkel van bloed rondom haar middel. Ik begrijp niet waarom dit kunst is, want ik vind het eng. E. zegt dat het gaat over de bevrijding van de vrouw. Hoe ze gevangen zit in een rolpatroon als prikkeldraad. En dit filmpje getuigt van moed. Dat is waar, maar daarom is het nog geen kunst, want ik vind het niet mooi, zeg ik. Deze dooddoener, heb ik overgehouden aan de discussies met Lizette. Het is soms wel lekker om de simpele boerenjongen uit te hangen. E, vraagt of ik het opwindend zou vinden als zij zoiets zou doen. Opwindend niet, eerder raar, waarom doet iemand zo iets? Als je het niet begrijpt en het maakt wel indruk dan is het kunst denkt E. Ze wil in een rondvaartboot over de Seine. De gids vertelt in zangerig Engels dat de bevolking van Parijs rond 1400 is gehalveerd door de pest. Opeens stond de helft van de huizen leeg, hele straten waar niemand meer woonde. Tegenwoordig kost het kleinste zolderkamertje in Parijs al meer dan een huis bij ons op de Waterdijk. Dat komt omdat Parijs op een ideale plek ligt, twee eilandjes in de Seine, waar twee rivieren samenkomen. Goed te verdedigen, lekker weer, niet te nat of te droog en rondom goede landbouwgronden in een goed begaanbaar gebied. Een stad kan zoveel mensen huisvesten als er voedsel naar toe kan komen. Slim politiek spel doet de rest. Slim trouwen, slim je vrienden kiezen, slim belasting innen om een leger te kunnen betalen. Handel. Opslaan en overslaan van bouwmaterialen, stoffen, voedselvoorraden, wijn. Mensen die bijzondere dingen kunnen maken, meubels, sieraden, kleding. En je hebt leiders nodig die niet bang zijn. De gids praat maar door. Tegen de avond staan we doodmoe op de kade. We eten, ergens, te duur en niet lekker. Terug naar onze hotelkamer. E. kleedt zich uit. Ik moet me ook uitkleden en dan op de enige stoel gaan zitten. De tampon die ze dit keer uit haar poes trekt is nog helemaal wit. Dat is belangrijk, begrijp ik, want anders kan haar heksenritueel niet doorgaan. Heksenritueel? Ja, wij zijn deelnemers en getuigen van dit ritueel in de strijd tegen het kwaad. Uit haar koffer haalt ze een kaars die ze bovenop de achterrand van het bed zet. Ik vrees dat de rookmelder alarm gaat geven, maar er gebeurt niets. Ze gaat op het bed staan en heft haar handen naar de hemel. Dan begint ze te zingen met een betoverende stem, vreemde klanken, de hele kamer gaat er van bewegen. Ze gaat op haar knieën zitten en maakt trage bewegingen met haar armen, alsof ze de lucht wil bezweren. Dan buigt ze voorover. Ik ben haar broeder zegt ze, verbonden. Ik ben haar uitvoerende macht, ik ben haar beste wil. Ze komt op me af en kust me op mijn
Dijkraket versie 2.0
pagina 118
voorhoofd. Ik kan niet van haar borsten afblijven. Ze kust mijn piemel. Voor me zie ik haar blote gekromde rug met een dolfijntje erop getatoeëerd en ik kan nog net over haar stuitje in haar bilnaad kijken. Als ik mijn handen op haar billen leg, trekt ze mijn handenweg en brengt ze naar mijn eigen billen. Ze komt omhoog, onze gezichten komen vlak bij elkaar. Mijn piemel is stijf en ik kom al bijna klaar. Met een hand strijkt ze erover. Ze kijkt me bezwerend aan en vangt mijn zaad op in het kelkje van haar andere hand en blaast erover heen alsof het af moet koelen. Ze richt zich helemaal op, strekt zich uit en gaat haar hand afspoelen onder de kraan. Ik verwachtte dat ze het op zou likken of uit zou smeren over haar lijf, nee dus. Ze komt terug, maakt een paar danspassen en gaat dan voor me staan met haar rug naar me toe. Ze brengt mijn handen naar haar poes. Ze stoot met haar onderlijf, laat zich op het bed vallen en trekt me mee. Telkens vrees ik dat de kaars omvalt maar dat gebeurt gelukkig niet. Eerst zit E. nog op handen en knieën en hang ik half boven op haar. Dan zucht ze diep, blaast de kaars uit en valt om. We slapen binnen de kortste keren, lepeltje, lepeltje. De volgende ochtend haalt ze uit haar koffer een zakmes dat ze op haar beide handen draagt als een offer, dan maakt ze het mes open en snijdt zichzelf bij haar ribben. Het is een heel klein sneetje en ze wil dat ik het bloed oplik. Ik lik net zolang tot het bloeden ophoudt. Daarna vrijen we. Als ik klaarkom, fluistert ze in mijn oor dat ik van haar ben. Het is zondag. Overal om ons heen klinken kerkklokken. We gaan lopen naar de Notre Dame. Bovenaan de trappen verrijst een gigantische kerk. Dat ze toen al zo geweldig konden bouwen! E. begint een politiek verhaal over de bouw van kantoren in plaats van kathedralen. Toen waren het kerken voor God, nu zijn het kerken voor het geld, dat is de nieuwe God. We gaan naar binnen, het gezang klinkt prachtig. Voor ons heel veel kaarsen en priesters die met wierook in de weer zijn. We gaan ergens halverwege zitten. Door de hoge glas-in-lood ramen valt een prachtig gekleurd licht door de kerk. Opeens moet ik huilen. Ik hier in Parijs in deze kerk, kind van een boerderij en nu kind van de wereld. Het grote geheel waar we allemaal deel vanuit maken. Het overvalt me. Een keer eerder heb ik dit gevoeld, bij ons op een late zomeravond in onze boomgaard. Boven me zag ik alle sterren en ik voelde opeens hoe de aarde met een immense snelheid door het heelal schoot. Ik droom weg. Tom was erbij, die voelde het ook. Hoe zou het met hem zijn? Even later is de dienst afgelopen en staan we weer buiten. E. wil niet naar nóg een museum, ze wil uit, muziek, dansen, een band. We drinken koffie en E. praat over ons verbond dat je kunt vergelijken met een huwelijk. Tot de dood ons scheidt. We belanden in een halfvol café met een jazzband. Beetje saai, we willen al weer gaan als de gitarist vraagt of er iemand een lied wil zingen. Je kunt er een fles champagne mee winnen. Ik trek E. mee. Dat kunnen wij! Net als in de trein van Toerel naar Dongeveer, improviserend zingen. Ik begin, E. volgt. We hebben het al zo vaak gedaan, een
Dijkraket versie 2.0
pagina 119
lied van achttien minuten. Langzaam opbouwen en op elkaar reageren, aanvullen, durven. We kunnen het met plezier, ook in vijf minuten in een zaaltje met publiek. Er komen nog drie bekende liedjes, slecht gezongen. We winnen de eerste prijs. Wat wij deden was uniek zegt de gitarist. Hij vraagt of we het nog een keer willen doen, dan gaan ze meespelen. Het wordt natuurlijk heel anders wij zingen wat, de band reageert, wij zingen, de band speelt mee. We moeten er om lachen, zo gemakkelijk als het gaat en hoe leuk het is. We krijgen applaus en nog een fles champagne. De eerste fles openen we in het café’, die tweede fles drinken we de volgende dag op onze hotelkamer. Ik heb stokbrood en kaas gehaald. E. danst de hele tijd naakt rond. Ze lacht en zingt ‘je suis une rockstar’. Ze vindt dat we ons verbond in daden om moeten zetten. Ik luister niet goed. Rechtvaardigheid, dat is het sleutelwoord. E. priemt met haar vinger en danst verder. ‘Wij moeten er voor zorgen, dit is onze taak.’ Champagne maakt je licht in je hoofd en het geeft je ook energie. We kleden ons aan en gaan naar een park waar we verder dansen. Er komen mensen om ons heen staan die klappen en ons aanmoedigen. We doen onze jazz act, andere mensen gaan meedoen, E. maakt foto’s van ons publiek. Het wordt een heel grappig feestje. De volgende dag drinken we veel koffie op terrasjes en nemen we de metro naar het Gare du Nord. Ik voel me een ervaren Parijzenaar. De Thalys staat klaar, wat een prachtige vorm. E. vindt treintjes ‘toys for boys’, het interesseert haar niet. We belanden weer in een grote lege coupé. Zodra de trein rijdt kruipt E. bij me op schoot. Ze snijdt met een zakmes een E. in haar arm. De E. van Ezira, begrijp ik. In een doosje heeft ze de as van haar sigaretten opgespaard, ze wrijft het in de snee. Nu moet ik een P. in mijn arm kerven, de P van Pjotr. Ik weiger. Ze wordt, boos. Ze heeft toch gezegd dat ik van haar ben, dus moet ik doen wat ze zegt. Ik zeg dat ik thuis misschien een tattoo laat maken met een P. en E. zegt dat je bent wat je durft te laten zien. Als je een dure auto rijdt, dan ben je een dure auto, of tenminste dat wil je zijn. Als je de Nederlandse vlag laat zien, dan ben je nationalist. Als je een E. op je arm schrijft dan ben je eerlijk. Ze kijkt me aan. Ik schrik even, bedoelt ze mij, weet ze dat ik Erik heet, of heeft ze het over zichzelf en heb ik haar niet goed verstaan? Ja, ik ben eerlijk, hier met een mes in mijn arm krassen dat zie ik helemaal niet zitten. E. vindt dat we een verbond tegen het onrecht zijn aangegaan, dat we iedereen die oneerlijk is moeten aanvallen en straffen. Ik stel voor dat we een vlag van de Verenigde Naties kopen als symbool voor één wereld. Ze vindt dat we de strijd met het onrecht juist onzichtbaar uit moeten voeren, in het geheim. Het is een revolutionaire strijd tegen de onrechtvaardigen, de asocialen, de grootgrondbezitters, de graaiers. Meent ze het? Wij gaan mensen aanvallen die onrechtvaardig handelen? Ze knikt ja en kijkt serieus. Dat ik eraan durf te twijfelen. De kaartjes worden gecontroleerd, ik knijp hem nog even, maar naar onze paspoorten wordt niet gevraagd. We kunnen mensen voordragen, een tribunaal, vindt
Dijkraket versie 2.0
pagina 120
E. Ik mag er met niemand over praten, onze besprekingen zijn geheim. Iedere keer vraagt ze of ik het er mee eens ben, of ik het redelijk vind en dat we een verbond hebben. Ik kan het niet ontkennen. Maar wie bedoelt ze precies? De strijd tegen de fascisten uit de stad, daar gaat het om. Ik aai haar, we zoenen en dommelen nog wat. De treingeluiden, alle indrukken in Parijs, van de rest van de treinreis merk ik niet veel. Als ik ten slotte in Toerel uitstap en de trein met E. erin wegrijdt, moet ik huilen. E. misschien ook, ze heeft haar tranen verstopt achter haar camera. Verliefd, verleid, in de war. Ik heet geen Pjotr en ik heb mijn sporttas in de trein laten staan.
Dijkraket versie 2.0
pagina 121
# 43 Ma vraagt of ik het leuk heb gehad bij Tom. Nog voordat ik antwoord, zegt ze dat ze van Stef begreep dat ik daar niet ben geweest. Ik verzin een vriendinnetje in Atrecht. Zonder paspoort naar Parijs, dat durf ik niet te vertellen. Ma wil dat ik haar een keer voor kom stellen. Ik zeg dat ze Elsje heet en dat ik niet wil dat ze op Buitenlust komt. Stomme tekst, ma wordt er boos over. Of ik niet trots op de boerderij ben? Half trots, jawel, maar ik schaam me ook, het is niet mijn boerderij, eigenlijk heb ik niets om te laten zien. Ma wordt nog bozer. Ik moet blij zijn met de kans die ik krijg om de wereld in te gaan. Ma moest eens weten, toch ga ik Els niet meenemen. Nooit. Punt. Ik moet E. vertellen dat ik geen Pjotr heet, dit wordt onhoudbaar. Misschien in een van onze jazzgesprekken, tussen neus en lippen door, in de trein. We staan buiten bij de staldeur. Ruud rookt, ik pomp mijn band op. Ruud zeurt dat er geld bij moet, bij de boerderij. Ik ben er klaar mee. Te nat, te droog, vorst begin april nog, de bloesem kapot, geen peren, appels en kersen. Ik mocht nooit klagen. Hij nu wel? Maak het een beetje. Ik zie heus wel dat de boerderij al twee jaar weinig opbrengt terwijl de kosten doorlopen. Land bewerken, zaaien, gewasbescherming, voer en dan pech met het weer. Hoe lang kun je dat lijden? Ik begrijp het best en toch word ik er woest van. Ik sla met de fietspomp in zijn richting. Donder op. Hij loopt weg, komt later terug. Als ik dat nog een keer flik, slaat hij me van het erf. Toe maar. Achttien minuten alleen in de trein, al weken. E. lijkt verdwenen. Na onze reis heb ik haar niet meer gezien. Misschien is ze ziek? Ik heb geen eens een telefoonnummer. Moet ik haar op gaan zoeken? Op de gok naar het huis in Eysten? Sila heeft het ook in de gaten en komt vriendelijk knikkend bij mij in de coupé zitten. Hoe het met me gaat? Ik steek mijn tong naar haar uit. Ze zegt dat het in de andere coupé veel gezelliger is, want daar zijn interessante gesprekken over politiek. Dan moet ze daar maar gaan zitten. Ze wenkt me, trekt zelfs even aan mijn arm. Kom. In de deuropening blijft ze staan. Kom mee. Ik doe het en het verrast me. In de grote coupé zitten allerlei mensen met elkaar te praten. Een van de mannen ken ik van de televisie, het is de politicus Wim Tengel. Ze hebben het over immigratie. Sila bemoeit zich ermee. Blanke West Europese mannen die over immigratie praten, die weten niets van de strijd, de discriminatie, de problemen, de cultuurverschillen. Alleen goed onderwijs kan ons helpen, vindt zij. Daardoor kunnen mensen zich beter ontplooien. Maar wat is goed onderwijs? Minder immigranten helpt ook. Als je teveel gier op het land gooit, dan gaat het stuk, als je er een beetje op gooit dan groeit alles beter. Niemand wil in ellende leven, dat
Dijkraket versie 2.0
pagina 122
begrijp ik best, iedereen zoekt het geluk, maar de stadsen moeten het platteland niet overnemen en de buitenlanders, dat moeten er ook niet te veel worden. Ruud huurt soms Polen, om te helpen met het fruit, om te hooien, extra handen voor als het druk is en niet te duur. Een van de mannen schrijft van alles op en vraagt mijn naam. Dat gaat hem niks aan. Wat ik dan doe en hoe oud ik ben? Zo kom ik in een blad van een politieke partij te staan. Een paar dagen later, geen E. en ik zit weer in de discussiecoupé. Sila gaat fel tekeer over de vierdubbele discriminatie waar ze last van heeft. Ze is vrouw, moslima en Koerdisch en op alle drie is ze trots en op alle drie deze gebieden wordt ze gediscrimineerd en ook nog een keer door de Turken, dat is vier. Ze krijgt minder betaald voor stages, op een Joods kantoor was ze niet welkom en op straat is ze onlangs nog door een taxichauffeur uitgescholden voor Marokkaans kutwijf, alleen omdat ze door een rood licht fietste. Ze kijkt ons indringend aan. Jaja, Sila is eigenlijk geen buitenlander meer. Als je net als iedereen door het rode licht fietst, dan hoor je erbij. Wim Tengel blijkt in Eysten te wonen en hij treint iedere dag op en neer naar Den Haag. De trein gebruikt hij als openbare vergader- en discussieplek. Dat is interessant, maar samen zingen met E. vind ik toch leuker. Helaas, nog steeds geen E.. In Dolm doe ik een paar tentamens en ik haal daar eindelijk mijn rijexamen. Leek me handig, rijles in plaats van college en dan lachen ze me ook niet uit op de dijk. Klaar voor dit jaar en voor de hele zomer, met een beetje mazzel heb ik genoeg studiepunten. Nog even en ik kan heel goed staalconstructies ontwerpen en berekenen. Wolkenkrabber of brug, in feite maakt het niet eens zoveel uit, je moet de krachten kennen, de maximale belasting, gewicht, afmetingen, functie, wind. Trillingen die geneutraliseerd moeten worden, krachten dempen in de ondergrond, funderingssterkte, materiaalkeuze. Als je nadenkt, is het allemaal heel logisch. Ik ben er vrij zeker over dat het goed zit met die tentamens. In de bibliotheek mag ik vanwege de vakantie twee keer zoveel boeken lenen als normaal. Ik heb een lijstje gekregen van Lizette. Allemaal schrijvers die ik niet ken. Anäis Nin, Henry Miller, Tom Wolfe, Jack Kerouac, Herman Hesse. Als ik een boek opensla en ik lees meteen een seksscène dan neem ik het ook mee. Turks Fruit van Jan Wolkers, Hemel en dier van Hugo Raes, oude boeken en een nieuw boek van Ronald Giphart. Ik mis E. Mijn zomerplannen bestaan eruit dat ik veel spullen van Mark wil verkopen, want het geld van de boekenkast voor Paul en Sonja was in Parijs al driemaal op. Simon wil een aantal designstoelen van me kopen. We gaan kijken, Mark heeft er slechts twee en Simon wil nog niet eens de helft van de prijs betalen. Zo hee, die kan ook krenterig zijn. Lizette woont veel te klein voor die grote dingen van Mark, zegt ze. Ik moet andere klanten vinden. Daarom zet ik het oude bord ‘brocante’
Dijkraket versie 2.0
pagina 123
weer langs de dijk en eronder schilder ik ‘zaterdag open’. Er komt niemand, dat schiet niet op. Ik maak foto’s van meubels en van de boerderij en vraag aan Paul of hij een poster wil maken met het adres. Die hang ik op een paar plaatsen in Toerel. Nu komen er wel een paar mensen. Bijna allemaal op de fiets, aardig maar zinloos, want die kunnen geen meubels meenemen. Ze drinken een kop koffie, vragen naar de wc en zeggen tot slot keurig dankjewel. Er komen vier mensen tegelijk uit een grote stationcar. Ze zijn heel druk. Ik kan ze niet allemaal in de gaten houden. Als ze weg zijn ontdek ik dat er een mooie bureaulamp is verdwenen. Ik ren nog de dijk op, niemand meer te zien. Een meneer koopt een mooi rond tafeltje. Hij informeert of er nog wat van de prijs afkan. Ja, dat kan, want ik had de prijs net iets verhoogd, zoals ik dat van Mark heb geleerd. Ik heb weer wat geld en ik leer het wel. Een paar keer kijk ik op het station van Toerel of E. in de trein zit. Sila heeft haar ook niet meer gezien. Misschien is ze op vakantie? Ik fiets naar de oude rijksinrichting in Eysten. Aan een zandweg bij het Peppelbos vind ik de voormalige directeurswoning. Een schitterend huis. Hier moet het zijn. Ik bel aan. Eerst niemand, dan doet een vrouw open. Ik vraag naar E. Ze woont er niet meer, want ze heeft een kamer gehuurd boven een winkel in Eysten. Ik krijg het adres en fiets erheen. Het raam in de dakkapel staat open. Ik bel aan, ik roep, ik vraag het in de slagerij beneden, ze weten het niet. Drie dagen zit ik in de snackbar aan de overkant te wachten. Ze komt niet. Het gaat regenen en het raam blijft gewoon open staan. Ik zeg het tegen de slager. Die pakt een sleutel en ik loop er achteraan. Alles ligt uitgestald. Een matras op de grond, helemaal geen meubels , twee open koffers, mijn rode sporttas die ik meeneem. Het is een grote bende. Je kunt er net tussendoor lopen. De slager doet het raam dicht. Ik zeg dat ze niet erg netjes is. Hij zegt dat het een lekkere meid is, dat ze de huur heeft betaald en dat er geen klachten zijn. Ik moet de sporttas laten staan vindt hij, maar omdat ik weet dat er briefkaarten met schilderijen van Modigliani inzitten, gelooft hij me uiteindelijk toch.
Dijkraket versie 2.0
pagina 124
# 44 Er komt een brief van Tom. Op 11 augustus is er een totale zonsverduistering en dat moeten we absoluut zien, vindt hij. Zoiets maak je maar een keer in je leven mee. De eclips is zichtbaar in heel Europa, maar het beste kun je ervoor naar de Zwarte Zee, want daar is het dan zeker mooi weer. Ik moet kaartjes kopen bij een reisbureau in Amsterdam en ik kan er het geld van de brocante-handel voor gebruiken. Dat mag van Mark. Volgende week gaan we al. In de kas van Mark zit te weinig geld, gelukkig kan ik bij Lizette wat extra geld lenen. Dat komt goed, zodra ik weer wat meubels verkoop kan ik het haar terug betalen. Lizette wil ook mee, maar ze kan de winkel niet alleen laten. Ik breng het geld naar het reisbureau en laat ze een fax sturen naar het hotel van Mark in Nice. Tom belt meteen terug naar het reisbureau. Het vliegveld van Brussel is vrij klein, daar kunnen we elkaar ontmoeten. Deze keer reis ik alleen naar Brussel, vorige maand was het nog samen met E.. Sindsdien heb ik haar niet meer gezien. Tom is inderdaad op het vliegveld, hij heeft een koffer bij zich en een hele grote, platte trommel. We stappen in een klein vliegtuig met de letters Romania op de zijkant. Dit is de eerste keer dat ik vlieg, faxen was ook al nieuw, alles is nieuw de laatste tijd. Ik vind het heel spannend. We landen in Constanza en gaan dan met twee kleine busjes naar Mangalia. Daar staat één flinke torenflat, een heel groot, heel leeg hotel. Tom en ik hebben allebei een eigen kamer, lekker rustig. De volgende dag zie ik overal kleine kakkerlakken die voortdurend in alle hoeken en gaten wegschieten. Het hotel is een kuurhotel voor oudere dames. Bedekt onder een laag zwarte modder zitten en liggen ze op te drogen in de zon. Het stadje hangt vol met eclipsposters en er wordt drie dagen lang feest gevierd. Tom vindt het geweldig, hij was de eerste avond al op straat aan het dansen. We zien op de tv de beroemde zanger Pavarotti in Boekarest aankomen. Daar kun je de eclips ook zien, als het tenminste mooi weer is. Voor de Zwarte Zee is de weersverwachting perfect, voor de rest van Europa ziet het er slechter uit, Tom heeft het goed bedacht. De deur naar het dak van het hotel is open, we hebben er een fantastisch uitzicht, over de zee en tot ver in de heuvels. Er staan wat parasols en wat stoelen. Zouden we morgen hier de eclips kunnen beleven? Beneden ons stoppen drie wagens van de Roemeense tv. We proberen onze eclipsbrilletjes en zien hoog boven ons een piepklein geelrood rondje ter grootte van een speldenknop. Is dat nou eigenlijk alles? Dat kleine lichtpuntje? En in dat kleine rondje zou het allemaal moeten gebeuren over 24 uur? Tom is al weer de straat op, ik kan hem niet meer vinden en ga zwemmen in de zee. Woensdag, eclipsdag, de deur naar het dak is nog steeds open, de Roemeense tv ploeg is al boven. Ze knikken vriendelijk, dat zit goed, hier kunnen we straks de eclips zien. De laatste televisiebeelden uit Engeland
Dijkraket versie 2.0
pagina 125
toonden flarden wolken voor een slecht zichtbare halve zon. Ik wandel nog even door het stadje. Het is er nu bomvol mensen. Op het laatste moment kwam er nog een lange stoet auto’s uit Boekarest Mangalia binnengereden. Dat kun je aan de nummerborden zien. Ik ga naar boven, het gaat beginnen. Wat een sensationeel gezicht om vanaf het dak van het hotel beneden ons overal mensen te zien zitten, op het strand, op straat en in parkjes, overal is het vol met mensen die allemaal dezelfde kant uit kijken met hun brilletjes. Sommige brilletjes zijn niet goed, je ziet er helemaal niets doorheen. Die komen uit Bulgarije, grappen de Roemenen. Er komen meer mensen op het dak, een paar Engelse kunstenaars en een Nederlands gezin. Zij zijn om zeven uur vanochtend uit Boekarest vertrokken. Gelukt. Opeens krijg ik tranen in mijn ogen. Dit is het moment. In heel Europa, van Engeland tot Roemenië, zijn misschien wel een paar honderd miljoen mensen met hetzelfde bezig. Het is geen popconcert, of de begrafenis van een staatshoofd, maar een natuurverschijnsel dat iedereen boeit en verbindt. Ik heb nog nooit zo iets indrukwekkends meegemaakt. Jammer dat Tom niet op het dak is, hij was ook al niet op zijn kamer. Laat maar denk ik, geniet nou maar. Het is werkelijk perfect weer. Stoel, flesje water en wachten. Je kunt zeker 20 à 30 km naar het westen het land inkijken en naar het oosten, de zee op. Er is al een stukje maan rechts voor de zon geschoven. Gek, dat je normaal niets van de maan ziet en nu opeens krijgt de zon de vorm van de maan. De kleur van het licht verandert, maar omdat je oog zich aanpast merk je niet hoeveel donkerder het wordt. Een fotograaf zegt dat hij al 3 stoppen moet diafragmeren. Ik heb ditmaal expres geen fototoestel meegenomen. De zon fotograferen, dat leek me te moeilijk. Er gebeurt bovendien heel veel tegelijkertijd. De zwaluwen worden onrustig, de meeuwen maken rare geluiden en beginnen lange glijvluchten te maken. Een haan kraait. De straatlantaarns gaan aan, de vuurtoren van Mangalia begint te schijnen. De wind wordt vreemd en het wordt duidelijk kouder. Ik mis Tom. Op de daken van de huizen verschijnen steeds meer mensen. Ik schat dat negentig procent van de zon is afgedekt, dit is wat ze in Nederland zien. Nu gaat het hard. Het hotelpersoneel is opeens ook op het dak, niemand is meer aan het werk. Tom komt met een grote trommel het dak op gerend, hij slaat er opgewonden op. Iedereen zegt dat hij stil moet zijn. Nog één nageltje zon. Opeens wordt het in het westen helemaal zwart. Het komt razendsnel op ons af. Er is nog een dun randje zon langs de maan. Er hangt een enorme dreiging in de lucht, alsof er een orkaan aan komt, de schaduw van een grote paraplu die over de aarde valt. Nog steeds is er een splintertje zonlicht. Het is nu windstil en doodstil. Adembenemend. Tom zit voor me op zijn knieën, het lijkt of hij aan het bidden is, het volgende moment heft hij zijn handen omhoog naar de hemel.
Dijkraket versie 2.0
pagina 126
Pats. Met een enorme, onvoorstelbare, onhoorbare knal gaat opeens het licht uit en is het een soort van donker, ongeveer net als bij volle maan. Op hetzelfde moment wordt het op zee ook donker. Overal is het midden op de dag nacht. Opeens realiseer ik me met wat voor een snelheid die maanschaduw over de aarde schiet. Als een omgekeerde theaterspot, precies over de plek waar wij staan. De zon is een donkere stuiver met eromheen een krans van licht, je ziet de immense gaswolken die op de zon branden. Die overweldigende brok licht, waar je nooit naar kijkt, waar je niet naar kúnt kijken, daar kun je nu met je blote oog de randen van zien. Opeens begrijp ik iets van het gevoel dat mensen in de ruimte hebben, ik begrijp iets meer van de krachten en snelheden van de aarde, de maan en de zon. Met wat voor een gigantische snelheid wij door het heelal suizen en de hele boel ronddraait. Hoe groot dat alles is. Opnieuw heb ik tranen in mijn ogen. Dit wonderbaarlijke spel van oerkrachten en hoe ik er deel van uit maak. Tom rent rond en is als een bezetene op zijn trommel aan het slaan. Mensen klappen en omhelzen elkaar. We horen een enorm gejuich van alle mensen beneden ons, in de parken, aan de haven, overal is iedereen gaan staan. Het ontroert me allemaal en ik ben gelukkig niet de enige die zijn tranen wegveegt. We staan in de schaduw van de maan. Vol verwondering, bewondering. Zo groot, zo indrukwekkend, zo alomvattend. Dit is het wonder van de eclips. Dit adembenemende moment, wij in één lijn met de maan en de zon. Zo onvoorstelbaar, van tevoren. Ting, rechts van de maan parelt een straaltje zonlicht. Nog geen speldepunt en opeens is het weer licht. Opnieuw stijgt er een enorm applaus op. Dit is pas een hoofdfilm, een theaterschouwspel, een kunstwerk. Stom dat Lizette niet mee is gegaan en E. mis ik ook. Het is het meest indrukwekkende schouwspel dat ik ooit gezien heb. Langzaam komt de zon weer tevoorschijn rechts van de maan nu. Misschien is de maanschaduw al in Isfahan of schiet hij al langs de aarde ter hoogte van de Bengalen. In ieder geval priemt de maanschaduw nu ergens anders in het heelal. Ook dat begrijp ik nu, de maanschaduw is er altijd, net zo goed als wij voortdurend de schaduw van de aarde op de maan zien, tenzij het volle maan is. En er zijn miljoenen rondtollende schaduwen in het heelal. Maar alleen deze valt op, omdat we worden afgesloten van het zonlicht. Het overstelpende zonlicht. Mijn gedachten hollen en tollen rond. Tom ligt nu op een stretcher met een brilletje naar de zon te kijken. Ruim twee minuten is de zon totaal verduisterd geweest, het leek een fractie van een seconde. Ik voel me vreemd opgewonden, vol wonderbaarlijke bewegingen in mijn hersenen, als een droom die wegglijdt bij het ontwaken. Een hond begint te janken. Ik voel al weer iets warmte van de zon, lekker, want het was best fris. De haan begint weer te kraaien, de vogels doen nog steeds vreemd en lijken wel extra
Dijkraket versie 2.0
pagina 127
dicht bij de mensen te blijven. Weer krijg ik een brok in mijn keel. Ik moet aan E. denken. Ik moet het haar vertellen. De noodzaak om ons te concentreren op universele waarden. We moeten echt met onze strijd beginnen. we moeten het kwaad uitbannen. Tom komt bij me zitten, we houden elkaars handen vast. Broertje, lief broertje, dankjewel voor deze bijzondere ervaring. De volgende dag vliegen we terug. Tom is ziek, teveel gedronken gisterenavond. Op het vliegveld van Brussel nemen we afscheid.
Dijkraket versie 2.0
pagina 128
# 45 Op een mooie zaterdagmorgen gooi ik de grote deuren bij Mark open en richt de deel leuk in met stoelen, tafels en kleine kasten. Er rijdt een dure blauwe jaguar het erf op. Ha, denk ik en ik laat alles zien wat zo in de Jaguar past. De man wil inderdaad alles zien maar koopt uiteindelijk niets. Een uur later belt de makelaar. Of ik het bord te koop van de dijk wil halen want het pand is verkocht. Aan wie? Dat wil de makelaar niet zeggen. Over twee weken is het september, en dan word ik geacht de boel leeg op te leveren. Dat is snel, ik zeg tegen de makelaar dat het Mark zijn spullen zijn, hij moet het leegmaken. Twee weken later rijdt de blauwe jaguar weer over de dijk. Er achteraan rijdt een geblindeerde BMW. De nieuwe eigenaar en zijn zoon. Als ik die zaterdag de deur open wil doen, lukt het niet. Er zit een nieuw slot op de deur. Ik kan niet meer bij onze handel. Een paar dagen later komen Mark en Tom met een grote Franse vrachtwagen. Ze kunnen er ook niet in. Ze bellen met de makelaar. De blauwe jaguar komt. Mark en die man krijgen ruzie. Hij komt er niet meer in, oplevering is oplevering. Mark moet betalen om zijn eigen voorraad eruit te halen. Vooruit dan, Mark krijgt 24 uur de tijd om de boerderij leeg te halen. De Franse vrachtwagen wordt tot de nok vol geladen. Lang niet alles past erin. De rest is voor mij, zegt Mark. Ik kijk rond. Er staan nog best veel spullen op het erf en in de deel. Waar moet ik het allemaal heenbrengen? Bij ons op de deel kan niet, die is vol met landbouwgereedschap en er ligt nog stro van de afgelopen winter. Alleen het varkenshok is leeg en misschien kan ik wat spullen zetten in het bakhuis van oma Van den Berg. Pa, vindt het niet goed, Ruud ook niet, alleen ma vindt het prima. Wat gekibbel, Ruud loopt weg. Tom en Mark helpen om de mooiste spullen naar ons erf te brengen. Bij oma Van den Berg zetten we de boeken neer. We zetten ook nog wat grote kasten onder een zeil. Ruud bemoeit zich ermee en maakt ruzie met Mark. Na veel gedoe haalt Mark zijn schouders op en belt een containerbedrijf. De container komt half op de dijk te staan. Als Ruud ergens last van heeft, dat mag hij het in de container gooien, hij mag het doorverkopen of zelf gebruiken, maakt niet uit. Ruud bint in, hij begrijpt ook dat Mark al die spullen dus gewoon kwijt is. ‘Ouwe meuk’, zegt Mark nonchalant, maar ik weet intussen beter. Mooi neergezet is het best veel waard. Tom vraagt of ik de laatste week van de vakantie bij ze langskom, nog voor mijn colleges weer beginnen. Ma zegt wijs en met iets van trots dat ik nu echt een wereldburger begin te worden. Zo voelt het ook, drie keer achter elkaar naar het buitenland, voordien was ik nog nooit weg geweest. Weer fiets ik naar Eysten want ik wil graag dat E. meegaat. De slager weet niet waar ze is. Ik maak een briefje. Ga je mee naar Frankrijk? Samen met Lizette ruim ik de boeken in het bakhuis op. De meeste zijn volgens haar waardeloos en die gaan naar de harmonie. Een
Dijkraket versie 2.0
pagina 129
paar boeken wil Lizette zelf houden. Erotica uit de jaren dertig zegt ze. Ze laat me de boeken zien, ze zijn in het Frans. Een boek is van de Belgische schrijver Louis Paul Boon, in het Vlaams. Lizette leest voor, vrolijke teksten over lekker achter elkaar aan zitten, ik wil wel met Lizette vrijen op het oude ledikant van oma Van den Berg, Lizette vindt het muf ruiken en heeft er geen zin in. De rest van de boeken brengt Lizette naar een opkoper in Atrecht. We delen de opbrengst. Ma zegt dat Els voor me heeft gebeld, ze kijkt me aan om te zien hoe ik reageer. Ja, ze heeft een telefoonnummer voor me opgeschreven. Het nummer blijkt van de slager in Eysten. Hij roept haar wel even. Eindelijk. Ze was op reis, sorry. Ik fiets meteen naar haar toe. Ze komt me al voor de slagerij tegemoet gelopen en heeft haar arm in een verband. Ongelukje zegt ze. Niets aan de hand verder. Hoe ze ons telefoonnummer wist? E. kijkt me uit de hoogte aan. ‘Nou Erik’, dan stopt ze met een grijns. Een klap in mijn gezicht, ze weet mijn naam. Hoe kan dat? Lange stilte, haar gezicht straalt. Heksen weten alles en niet zij heeft iets uit te legen, maar ik. Ik mompel dat Pjotr een koosnaampje van vroeger was, zo noemen ze me soms nog thuis, kleine Pjotr. Inderdaad ik heet eigenlijk Erik, maar Pjotr vind ik veel mooier, stoerder. Beetje draaien, het gaat me makkelijker af dan ik dacht. Ze vertelt dat ze samen met haar vader bij Mark is geweest om een antiek bureau te kopen. Ze zag mij op de dijk lopen en vroeg naar me. Mark noemde mijn naam Erik en gaf toen ons telefoonnummer. Dat was in december, maanden voordat we naar Parijs gingen. Ze heeft het nummer uit haar hoofd geleerd, want in een geheim verbond bewaar je geen telefoonnummers. Ik voel me behoorlijk verneukt. Ze heeft het verdomme al die tijd voor zich gehouden. In Parijs wist ze al lang dat ik Erik heette en ze heeft er niets over gezegd. Terwijl ik dagen op haar zat te wachten, kon zij me gewoon bellen. Zij wist van alles, ik wist niets. E. lacht fijntjes. Ja, ze wil graag mee naar Frankrijk, ze kent Mark al en ze is er echt aan toe, een paar dagen naar Nice. Daar is ze vorig jaar ook al geweest trouwens. Ik hoef geen treinkaartje voor haar te betalen. Dat kan ze heel goed zelf.
Dijkraket versie 2.0
pagina 130
# 46 Van boerenpummel naar Eurowereldreiziger, zo voelt het. E. wacht me in de treindeur op. Geen verband meer om haar arm. Ze steekt haar wang naar voren en laat zich zoenen. In Atrecht stappen we in een trein naar Brussel. We gaan op onze vaste plek zitten, helemaal achterin. E. glimlacht en praat in het Frans tegen me. Ik ben de woordenboeken van oma Van den Berg vergeten en versta er weinig van. E. zegt dat ze een rockstar is en een fotograaf. Ze heeft een fotoshoot gedaan, dat begrijp ik, want dat woord valt voortdurend. Daarom was ze een maandje niet in Eysten. Ik wist helemaal niet dat E. fotograaf is. Opeens zie ik Sonja met haar fototoestel over de dijk lopen. E. vertelt dat fotograaf het beste is, dat haar ooit is overkomen. Je hebt er alleen een mobiele telefoon en een agent voor nodig. Die heeft ze allebei. Ze wordt gebeld voor de volgende opdracht. Heeft ze dan geen camera nodig? ‘Onzin’ zegt E. Lekker wat zon opdoen in Nice, dat komt perfect uit. Ik moet lachen. Opeens gedraagt E. zich helemaal niet meer als student in Atrecht, ze is een fotograaf met praatjes, een beetje zoals Paul. In Brussel stappen we over op een Franse TGV. Grijsblauw van buiten en grijs van binnen, harde stoelen zonder slaapstand. We kunnen acht uur blijven zitten. E. kauwt op een stuk zoethout. Op haar schoot ligt weer het boek over het meisje van de kunstacademie. Zou ze in de tussentijd niets hebben gelezen? Uit mijn rode sporttas vis ik de briefkaart voor thuis. Ma heeft het adres er al opgeschreven en er idioot genoeg alvast een Nederlandse postzegel opgeplakt. Ik probeer er iets op te schrijven, maar de trein schommelt teveel. E. kijkt me aan, steekt haar vinger op. Zij wil me iets laten zien. Uit haar vliegtuigkoffer haalt ze een glimmend tijdschrift en ze wijst, tong tussen haar lippen, op de cover. Mijn mond valt open. Dat is E.. De foto is vanuit een laag standpunt gemaakt. Strand, zee en veel blauwe lucht plus E. beeldvullend en uitdagend gefotografeerd, op haar knieën in het zand. Ze draait zich om naar ons, we zien de achterkant van haar voeten met een hand, dan twee met zand beplakte benen, twee geweldige billen en de rugvlinder, net boven het piepkleine groene slipje dat ze aan heeft. Een mooi gedraaide rug, haar blote linkerborst, de tepel precies achter haar arm. Keurig en toch niet. Ze lacht haar vrolijkste lach. De foto heeft precies dat waar Sonja en Paul het altijd over hadden. Je gaat er van juichen, je hart gaat sneller kloppen. Erotisch, uitnodigend, feestelijk, het ultieme hoera zomergevoel. Opeens begrijp ik dat E. me vertelde dat ze fotomodel is. Stom dat ik dat niet begreep en nog stommer dat ik weer mijn camera niet heb meegenomen. ‘Doet dat eigenlijk zeer, zo’n tattoo?’. Wat een stompzinnige vraag, flapte er zo maar uit. Ik feliciteer haar met haar succes. Ze geeft me een high five. Ze laat me de hele reportage zien, waarin ze een keer of tien staat afgebeeld, van onder tot boven. E. zit te swingen in haar stoel, walkman op. Met
Dijkraket versie 2.0
pagina 131
haar vingers knipt ze mee met de muziek. Aan de ene kant ben ik trots op E. Het is heel dapper, ik zou het niet durven, min of meer naakt je laten fotograferen, een fotograaf die je van alle kanten bekijkt. En ik ben jaloers merk ik, een soort van boos op die fotograaf. Ze is van mij, mijn E.. Natuurlijk heb ik hier niets over te zeggen, toch raakt het me. Ik kijk naar mijn nieuwe blauwe sportschoenen. Dan zie ik dat er een plankje in de rugleuning zit. Ik klap het uit. Er is een ronde uitsparing, voor een beker natuurlijk. Kan ook voor een plantje zijn, waarom niet? Plantjes in treinen zijn belangrijk. Goed voor het binnenklimaat en goed voor het imago. Ook goed voor de geestelijke gesteldheid van het personeel, want die moeten de plantjes water geven. Dat zou Ruud moeten doen, plantjes kweken en aan de spoorwegen verkopen. Alsof E. mijn gedachten raadt haalt ze een bakje sterrenkers uit haar bagage, plukt er wat van, steekt dat in haar mond en geeft het bakje aan mij. Heel gezond en goed voor je huid. Ik zet het bakje op het plankje. Nog beter voor het treinimago. Bij iedere stoel een bakje verse sterrenkers. E. plukt er nog wat van. Ik bedenk dat ik Paul en Sonja ook een kaart ga sturen en Lizette. Het Franse landschap gaat opeens open. Geen tunnels en dijken meer, nu zijn het velden met graan, zover ik kan kijken. We zijn zeker al voorbij Parijs. E. vist een grapefruit uit haar koffer en geeft die aan mij met een gebaar dat ik die moet schillen. Hierna komt er een grote reep chocola met nootjes tevoorschijn. We knabbelen sterrenkers, chocola en grapefruit. Heerlijke combi, daar zijn we het over eens. Ik vertel over het kweken van plantjes voor in de trein. E. gaat later een chocoladefabriek beginnen voor precies deze chocola. Verrukkelijke notenchocola met een lichte grapefruitsmaak en blaadjes sterrenkers erdoor. We lachen. We praten Frans, Engels en Nederlands door elkaar. Als ik het niet begrijp zeg ik ‘ne pas compri'. De trein stopt bij een station. Er stappen tientallen zwarte mensen in en het wordt behoorlijk vol. Een oud omaatje wordt door een neger in een olijfgroen pak in de trein gezet. De trein gaat weer rijden. E. gaat even wandelen en ik kijk uit het raampje. Mijn gedachten golven als het zacht glooiende landschap, waar we doorheen flitsen. Graan, zover ik kan kijken. Het Franse platteland is echt heel uitgestrekt. Vroeger hadden we het thuis nog wel eens over de ontwikkeling van onze boerderij. Dat we eigenlijk meer grond nodig hebben, zodat we grotere machines kunnen gebruiken. Efficiency. Ook in staalconstructies is dat aan de orde. Daar kun je de kosten flink mee drukken, terwijl je niet aan kwaliteit inboet. Hier hebben ze enorme boerderijen. Ik hoor het pa zeggen. ‘Bij ons komt er niets van terecht. Er zijn teveel regels, de mensen denken te klein.’ Er komen een paar politieagenten de coupé in. Iedereen moet zijn of haar eigen bagage op schoot nemen. In de rekken bovenin blijft een zwarte rugzak liggen. Ze bellen, er komt nog een agent. Na enige tijd nemen ze de rugzak
Dijkraket versie 2.0
pagina 132
mee. Blijkbaar is het vergeten bagage en geen bom. Het landschap is al weer anders, heuvels, schaduwen, donkere kleuren. Zouden die heuvels door de wind zijn gemaakt? Nee, dat kan niet. Dan moet de aarde daar omhoog gedrukt zijn. Wat een krachten. Ik vertel aan E. over de eclips. Zij was in Londen, niets van gemerkt. In de verte verschijnen bergen, nog ruigere oerkrachten. Bij iedere berg met een punt denk ik dat het vroeger een vulkaan is geweest. De trein stopt, E. rent naar buiten om te roken. Een gezelschap Amerikanen verspreid zich over onze coupé en overal klinkt Amerikaans geknauw. Van ma heb ik pinda’s meegekregen. De trein rijdt stapvoets tussen huizenblokken door. Waarom wonen mensen toch zo dicht bij elkaar? Op het platteland heb je nog de ruimte. Je zou de mensen eigenlijk weer uit de stad moeten krijgen. Iedereen boer, dan begrijp je hoe het werkt met de natuur en de seizoenen. Iedereen wil een grotere, zegt E., en ermee pronken. In de stad kun je goed pronken, op het platteland is haast niemand en de koeien interesseert het niets. Een grotere auto, een groter huis, meer geld en het liefst de grootste piemel. Nou dat geldt bij ons ook, alle boerderijen laten zien wat ze er te besteden hebben of hadden. De grote van de ramen, het houtwerk, ornamenten. Iedere boerderij is anders. ‘Vrouwen hebben ook piemels, klein maar venijnig.’ E. kijkt me aan, alsof ik een dom jongetje ben. Vrouwen hebben alles, bij mannen ontbreekt de oerfunctie van het kinderen krijgen. Mannen zijn eigenlijk mislukte vrouwen. Daarom bedenken ze regels en regels, zodat ze toch nog wat macht hebben. Eerst vond ik het onzin, wat E. zei, maar nu begrijp ik haar wel. Hoewel, straks kan ik een brug bouwen en zij niet. E. vindt ook dat je je niet aan regels hoeft te houden als ze je niet helpen. Buiten kleurt de aarde rood, de huizen krijgen blauwe luiken. Ik zie zonnebloemen en lavendelvelden. Het ziet eruit als het paradijs. Stel je voor dat je hier als eerste mens binnenwandelde vanuit Afrika. Misschien was er een groep via Gibraltar gekomen en een groep via de Bosporus. Hier op het Franse platteland kwamen ze elkaar tegen. Gingen ze met elkaar vechten? Trokken ze om elkaar heen of werd het een groot feest? Ze hebben hier grottekeningen gevonden die 40.000 jaar oud zijn. Die mensen hadden een speer om te jagen en vuur om op te koken. Koken is belangrijk, daardoor kun je snel veel voedsel opnemen en hoef je niet de hele dag met je eten bezig te zijn. Zo hou je tijd over voor andere dingen, tekenen, weven, meubels maken, huizen bouwen, uitvindingen doen, de tijd om steden te beginnen. Onze trein is een boemeltje geworden tussen dichtbebouwde woonwijken door. E. vraagt me het adres van Mark. Ik geef het papiertje en pak mijn paarse broodtrommel. Een paar plakken ontbijtkoek en boterhammen met kaas, door ma gesmeerd, met roomboter. E. eet onmiddellijk alle koek op en praat met volle mond verder. Ze leert me Frans. Garçon is
Dijkraket versie 2.0
pagina 133
jongen en fille betekent meisje, dat wist ik al. Ze hebben allebei aparte scholen, de jongens en de meisjes. Dat wist ik niet. De trein is achteruit gaan rijden en opeens zie ik de Middellandse Zee. We verlaten de stad en de trein rijdt door wat tunnels tot ongeveer op het strand en een prachtige baai vol enorme masten van zeilboten die er liggen te dobberen. Grappig, deze trein is een rondvaarttrein geworden, een boemeltje dat met een slakkengangetje van badplaats naar badplaats hobbelt. Zou er ook een boek zijn met de mooiste spoorlijnen van de wereld? Dan moet deze erin staan. Eindelijk rolt onze trein Nice binnen. Het station heeft een prachtige gietijzeren overkapping en is gebouwd van een geelbruine steen. Het is er licht en hoog en er staan palmen. Ik vind het echt een plek om aan te komen. We nemen een taxi naar de Rue de Levant. Het hotel ziet er nog steeds iets vervallen uit, maar toch niet slecht. Bij de balie vragen we naar Mark of Tom. Mark is er morgen weer en hij heeft een kamer voor ons gereserveerd. Gelukkig maar, want ik zie E. opeens een verschrikkelijke scene maken als er geen kamer zou zijn. Het verbaast me dat het hotel goed lijkt te draaien. Het leek vele maanden werk om het op te knappen. Hoe hebben ze dit in zo’n korte tijd gedaan? We lopen de marmeren trap op, nog een klein trapje, een gangetje en dan zijn we in onze kamer. Het bed is groot genoeg en de badkamer is klein maar netjes. E. gaat plassen met de deur open. Ze praat door in het Frans en het Engels. Ze komt de kamer weer in en gaat op haar ellebogen op het bed liggen. Dat een goed model op een onweerstaanbare manier moet kunnen bewegen. Dat je mensen hoop moet bieden. Als ze je foto zien, dan moeten de kijkers er gelukkig van worden. Je moet je kijkers inspireren, En dansen heh, met je hele lijf, je moet swing uitstralen. Of ik kan dansen? E. vraagt het achteloos in een en dezelfde woordenstroom. Ik ga op het bed staan en dans een soort van fotoposes voor haar, als een bewegend standbeeld, inclusief gekke bekken. E. klapt. Opeens begrijp ik haar succes. Ze kan een enorme spontaniteit uitstralen, aanmoedigend, uitdagend vol echte bewondering. Precies wat Paul zei, ze heeft hét. Ik heb nog nooit staand op een bed zomaar wat gekke sprongen gemaakt, zij krijgt het voor elkaar. Opeens verlies ik mijn evenwicht en val bovenop E. Ze giechelt en trekt me naar zich toe. Onze kleren zijn snel uit, ik ben echt verliefd, we zoenen ik streel haar, ze spint als een poes, klauwt naar me, we vrijen heerlijk. Even slapen douchen en naar buiten. We wandelen naar de zee, althans naar beneden. We eten een pizza, drinken heerlijke wijn en lopen door een drukke wandelstraat met allemaal flanerende mensen. De nacht valt. Onder een galerij speelt een jongen op een vleugel op een onvoorstelbare manier. Zijn vingers zijn twee keer zo lang als die van mij en daarmee danst hij echt over de toetsen. Soms springt zijn rechterhand over zijn linkerhand. Hij vertraagd en versnelt, gaat staan, beweegt zijn handen
Dijkraket versie 2.0
pagina 134
ook in de lucht, zodat we allemaal ademloos kijken en luisteren. Als je zo piano kunt spelen, dan kun je echt iets. Wat kan ik echt? Hm, een brug uitrekenen. En E., wat kan E.? Mij inspireren. We komen op een plein met grote verlichte Boeddha beelden op hoge roestvrijstalen palen. Het is heel sprookjesachtig. We lopen weer verder tot aan een brede boulevard vol palmen. ‘Promenade des Anglais’ staat er op een bordje. Wandelweg voor de Engelsen, grappig, wij zijn Hollanders. Aan de overkant zien we eindelijk de zee. We gaan direct aan het water zitten, hand in hand. Dit is het doel van de reis, dit moment. Verder gaan we niet. Het geluid van de branding overstemt alles, geen auto’s meer te horen. Het is voor het eerst dat ik me echt ontspannen voel. De reis is gelukt. Iedere keer als er een golf aanspoelt en zich weer terugtrekt rollen en ratelen duizenden ronde stenen mee. Ik heb ook wel eens met Tom en Lizette aan de rivier gezeten, de golfjes, het water dat komt en gaat. Dit is veel groter, broembroembroemerdeboem, zoiets. De lichtjes langs de baai, de warme avond. In de verte stijgt een vliegtuig op en draait weg. Ik voel me volmaakt gelukkig. We lopen terug naar het hotel, drinken nog wat. Ik wil vrijen maar E. zegt nee. Flauw. Als ik toch wat probeer slaat ze naar me. Nee is nee. Dan niet. De volgende dag volgen we de pijlen naar het museum van Marc Chagall en Henri Matisse. Een flinke wandeling omhoog, een parkje en dan een klein gebouw. Binnen zien we hele grote schilderijen met verhalen uit de bijbel. Nu ben ik blij met alle lessen van Lizette. Marc Chagall was een Russische jood die naar Parijs trok en ook naar het zuiden van Frankrijk. Hij verloor zijn vrouw die vaak nog boven in zijn schilderijen rondzweeft. Alles zweeft in zijn schilderijen. Dit is zijn museum, waarvoor hij de schilderijen op maat heeft geschilderd. Het overdonderd me volkomen. De schilderijen zijn prachtig, ik moet er van huilen. Wat een verdriet zit er soms in, en wat een hoop ook, wat een belofte. E. en ik lopen hand in hand terug naar het hotel. Mark is er nog niet en van Tom geen spoor. Op de kamer vraagt E. of we samen zullen dansen op het bed. E. heeft op haar walkman een nummer opgezet dat over de zee gaat, ik het ene oordopje, E. het andere. Je hoort de golven, we dansen de golven en vallen op het bed. E. begint me te kietelen en ik kietel terug. Even later zitten we elkaar achterna, totdat E. op een stoel neervalt. Ik heb het warm zegt ze. Ik moet mijn handen voor mijn ogen doen. Dat doe ik. Als ik tussen mijn vingers door kijk zie ik haar borsten, ze heeft haar topje uitgedaan. ‘Niet kijken’, zegt E. Ik moet lachen om de situatie. Het wordt een spelletje, zoals een klein kind dat kan doen. Kijken, niet kijken E. begint nu met een kussen naar me te slaan, want ik lach haar uit. Ik ontken uiteraard dat ik keek. E. slaat op hol en roept dat ik haar tieten niet mooi zou vinden. Ook dat ontken ik, want ik vind ze juist erg mooi, hoewel ik er eigenlijk niet echt verstand van heb. E. vindt dat ik op moet donderen. De situatie escaleert en ik ga daarom
Dijkraket versie 2.0
pagina 135
even een luchtje scheppen. Als ik een uurtje later terug kom, slaapt ze. Ik maak zo min mogelijk geluid en val al snel naast haar in slaap. De volgende ochtend is er gelukkig niets meer aan de hand. E. heeft een programma voor vandaag bedacht. Vorig jaar was ze ook in Nice voor een fotoshoot, in het museum voor moderne kunst. Toen was er geen tijd om het museum te zien, behalve de volledig felblauwe schilderijen van een kunstenaar die ook judoka was, Yves Klein. Die schilderijen waren de achtergrond voor de fotoshoot. Dat woord judoka was haar opgevallen, een kunstenaar die judoka is, dat is apart. Nu wil ze het museum echt bezoeken. Het blijkt een enorm gebouw, gedeeltelijk over een weg gebouwd en de entree is gratis. We kijken naar een film. Een Chinese kunstenaar legt sporen buskruit als potloodlijnen op grote vellen papier. De boel wordt afgedekt met houten platen die hij verzwaart met bakstenen. Dan steekt hij het buskruit aan. De houten platen veren omhoog door de ontploffingen. Overal rook. Mensen snellen toe om beginnende brandjes te blussen. Het resultaat is een ruwe in het papier gebrande tekening. Voor deze tentoonstelling heeft hij de baai van Nice uitgebeeld met strand, blote meisjes en nog meer strand. Deze gebrande lijntekening van wel 20 meter lang hangt er. Dat ben jij zeg ik tegen E. Ze lacht. Van buskruit kunst maken, dat is heel wat beter dan oorlog. E. is bij haar vorige bezoek naar een hippe strandtent geweest, Miami Beach, daar gaan we nu ook naar toe. We lopen weer naar de boulevard. We moeten helemaal aan de andere kant zijn. Er staan prachtige oude gebouwen en overal palmbomen. Doordat er een brede middenberm met gras is, voelt de boulevard heel koninklijk en niet als een drukke strandweg vol auto’s. Lopen gaat zelfs sneller dan met de auto en voor het eerst van mijn leven groet ik in het voorbijgaan mensen in een rode Rolls Royce cabriolet. Dan staan we voor een poort met een portier. Hier is het. Ik mag een forse entree betalen, de deur zwaait open en we zien rugleuningen van strandbedden en parasols. De mensen staan vooral bij de bar. Geen van de meisjes heeft een bovenstukje aan, sommigen een slipje. Kijk niet zo als een boer uit Barik grapt E. We krijgen een sleutel van een kluisje. Daar doen we onze spullen in. E. kiest voor helemaal bloot. Ik heb het even afgewacht en durf het dan ook. We rennen naar de zee. Na de strandbedden volgt een strook met grote kiezels, het laatste stukje loopt stijl het water in. Ik verlies meteen mijn evenwicht en val voorover. E. staat te wiebelen op het steile vlak. Ik spat water naar haar. Ze spat terug en verliest ook haar evenwicht. We zwemmen naar een vlot, twintig meter van het strand. E. kan behoorlijk goed zwemmen en hijst zichzelf als eerste op het vlot. Ze duikt er al weer af, als ik aankom. Het is heerlijk. We zwemmen, we zonnen. Een jongen komt met een lijntje coke voor E.. Ik wil het ook proberen, dat kan en het kost 10 euro zegt de jongen. Logisch, de drankjes hier zijn ook niet gratis. Het poeder prikt in mijn neus en
Dijkraket versie 2.0
pagina 136
ik voel me al snel heel helder worden en denk na over hoe alles na de boerderij écht is geworden. Het echte leven. Het wordt tijd dat ik ook eens naar Londen ga. Ik bedenk dat ik me wil specialiseren in vliegveldarchitectuur. Daar is veel werk in en het is niet zo moeilijk als design-architectuur. Sommige mensen gaan van coke misschien veel kletsen, ik staar naar de hemel en bedenk van alles. E. is misselijk geworden. Dat kan blijkbaar ook. We kleden ons aan en nemen een taxi naar het hotel. Er is een briefje van Mark. Hij is terug in Nice en vindt het leuk om met ons te eten. Mark vertelt dat Tom helaas is vertrokken. Ze werden het niet eens over de plannen. Tom wist niet van ophouden. Mark wilde allereerst het hotel gewoon weer aan de praat krijgen, zodat er weer wat geld begon te rollen. Het is heel hard werken geweest. Van vloerbedekking tot bedden, van badkamers tot de entree, alles moest opgeknapt worden. De kozijnen waren verrot, een nieuwe voordeur, elektronische sleutels. Eerst de entree, dan de eerste etage, acht kamers en de ontbijtzaal. Toen waren wat hem betreft de eerste gasten welkom, de rest kan de komende winter en de verf aan de buitenkant kan nog later. Tom wilde alles helemaal op zijn kop zetten. Allure, daar ging het volgens hem om. Hoe lang het ging duren, onbelangrijk, als het maar allure had. Wat het ging kosten, ook onbelangrijk. Hij wilde steunmuren verwijderen en twee keer zo grote kamers maken. Dat was veel te ingewikkeld, ook omdat je dan in een andere prijscategorie komt, inclusief valet parking en een met goud omhangen portier. Dat kon gewoon niet en Tom werd boos, want Mark dacht net zo kneuterig als een stomme boer op de Waterdijk. Tom wilde voor duizenden euro’s aan mooie planten. Allure is de moed om echt groot te denken. Tom dreef het op de spits. Als Mark ook groot dacht, dan zag hij vooral een gigantische bietenbrug aankomen. Ze kregen ruzie. Tom maakte er een halszaak van. Of hij kreeg de ruimte, óf hij stopte ermee. Mark had het benodigde geld voor Tom’s plannen op geen stukken na. Toen is Tom met veel lawaai en een greep uit de kas vertrokken. Mark vindt het jammer. Hij mist de leuke, speelse geest van Tom en hij weet ook niet waar hij nu is, misschien terug naar Amsterdam? E. kent Tom niet en weet niet waar we het over hebben. Ze wil nog even zwemmen bij Miami Beach, dat kan, want we hebben een weekkaart gekocht, ik kon geen dagkaart krijgen. Zo is vakantie. Je gaat ergens heen dat is je plan, daarna overkomt het je, dan ben je op vakantie. Het leven in een notendop, veilig en consumptief. Daar raak ik een snaar bij E. Zij wil niet consumptief zijn. Daarom wil ze ook geen kinderen, die dwingen je in het consumptiepatroon. Als ze niet de juiste merkkleding dragen, de juiste dresscode, dan horen ze er niet bij. Ik moet aan Engel en haar feestje denken. Ik wil wel graag kinderen. E. vindt dat er al veel te veel mensen zijn. Dat ben ik met haar eens, alleen eentje meer of minder, zo nauw komt het ook weer niet. Iedereen wil graag kinderen, dat is de aard van het beestje, overleven en voortplanten. E. laat zich steriliseren.
Dijkraket versie 2.0
pagina 137
Dan wordt ze bovendien de baas in bed. Ik denk dat vrouwen allang de baas zijn. Thuis heeft ma best wel wat touwtjes in handen, Ruud en pa mogen met veel lawaai de boerderij bestieren, maar ma is de stille kracht. Lizette was zeker de baas. E. is de baas en jij Gerda, jij bent het ook, vanaf de eerste seconde heb ik gedaan wat je zei. ‘Wil je door de voordeur komen? ‘ E. vervolgt dat in de politiek en het bedrijfsleven mannen de baas zijn en bij de banken ook. En kijk eens naar het resultaat, ze bakken er helemaal niets van. De aarde wordt gesloopt. Graaien, slopen, stelen, dat is het. Ik haal mijn schouders op. Wat kan ik daar aan doen? Mannen zijn overbodig, lui en gemakzuchtig. Hun zaad in zoveel mogelijk vrouwen krijgen, dat is alles wat ze echt doen. E. komt nu op dreef. Vrouwen doen het werk, het baren, het opvoeden, het eten, het schoonmaken. Ik zeg dat onze vaders ook hard werken en dat ik altijd het erf heb opgeruimd, van jongs af aan. E. gaat voor fempower. Ze is opeens heel fanatiek, als ik niet oppas komt er weer ruzie van. We bestellen wat wijn en drinken die op met onze voeten in de zee en uitzicht op de baai van Nice. E. begint nu over pornografie. Dat hierdoor het simplistische beeld wordt versterkt van mannelijke hengsten en onderworpenen. Omdat in de stad de natuur ontbreekt krijg je pornografie. Hee, precies pa. Bij ons op het platteland komen ook rare verhalen voor. Bij ons in de stal werd gekke Mien misbruikt door de omen. Het kwam uiteindelijk uit, er kwam een hoop gedoe over, pa mee naar het politiebureau. Gekke Mien verklaarde dat ze het graag wilde, het was een gewoonte, in de loop van de jaren gegroeid. Toen konden ze er geen zaak van maken. E. geeft me opeens een arm. Laten we teruggaan naar het hotel. Onze laatste nacht. Geluk is een fles wijn en die hebben we bij ons. Even later strijken we neer op het mooiste bankje van Nice, links en rechts palmenbomen, het bushokje overwoekerd door bloeiende bougainville. Zelf de affiches aan de muren zijn mooi. Afgescheurd, overgeplakt. Het leven is een kunstwerk. Dan gaat het regenen en hard ook. Drijfnat komen we in het hotel. Ik zet een muziekje op. E. trekt haar jurkje uit en gaat onder de douche, ditmaal met de deur dicht en ze blijft lang weg. Ik luister en kijk naar een Franse popzender. Als ze eindelijk tevoorschijn komt, mag ik kijken. Ze houdt haar handen voor haar borsten, daardoor zie ik meteen dat ze haar schaamhaar met henna rood heeft gekleurd. Ze laat haar rug zien. Tot mijn verbijstering zit die zo vol rode striemen dat de kleine tatoeage nauwelijks meer opvalt. Wat heb je gedaan? Ze geeft geen antwoord. Ze gaat op het bed zitten en pakt haar telefoon. Geen sms’jes. Dan zegt ze ‘kom maar’. Ik ben een beetje ontdaan van die rode striemen en aai haar heel zachtjes. Het is alsof ze huivert. Ik zoen haar, ze voelt heel kwetsbaar. Niets van de bravoure van ons bezoek aan Parijs, niets van de bravoure en het geluksgevoel van eerder op de avond. Waarom slaat ze zichzelf? Ze lijkt op het meisje van het bekende schilderij van Munch. Ik wil opeens ook douchen. Zo kan ik niet met haar vrijen. E. bromt
Dijkraket versie 2.0
pagina 138
iets. In de douche zie ik een riem liggen, daarmee heeft ze het gedaan. Als ik terugkom is ze in slaap gevallen. Ik aarzel, de hele nacht met een erectie naast haar liggen, dat is niets. Ik ga naar de badkamer, zet de wastafelkraan open en help mezelf. Ze slaapt echt. Door het open raam komt het geluid van een saxofoon naar binnen. Aan de overkant van de straat kruipen reepjes lamplicht naar buiten door de Louvre deurtjes voor de ramen. Opeens voel ik me helemaal alleen op deze wereld, met een grote verantwoordelijkheid. Zachtjes aai ik over haar blote schouders en leg een laken over haar heen. Voor het eerst ben ik bezorgd. Ik kruip ook onder het laken. Nog lang kijk ik naar het stucwerk van de spiegel. De volgende dag lijkt E. gelukkig. Van de rode striemen is niet zo heel veel meer te zien. We vrijen, de stad is schoongespoeld door de regen en ruikt fris, buiten schijnt de zon. We lopen nog een keer naar het strand. Dit is de Middellandse zee uit de reclamefolders. E. is tegen reclamefolders zegt ze. We lopen arm in arm. E. in een rood jurkje, zwart topje en haar bergschoenen aan want haar slippers zitten al in haar koffer. Toeristen zijn we, gelukkige toeristen. We zoenen en genieten en groeten de lantaarnpalen. De Boeddhabeelden in het ochtendlicht zijn minstens net zo indrukwekkend als de gloeiende beelden in de avond. We hebben het erover hoe we de hele wereld gaan verbeteren. Toeristen op deze aarde, passanten, dat zijn we en zo moeten we ons ook gedragen, wij en alle anderen. Dat mensen misbruik van de aarde maken, dat is totaal onbegrijpelijk. Mensen die anderen hinderen, die schade aanrichten, ja die houden de vooruitgang tegen, de gelijkwaardigheid. Je zou ze eigenlijk moeten verwijderen vindt E. In ieder geval mogen ze niet meer meedoen, geen verdere schade aanrichten. Dan denk ik weer aan de rode striemen van E. Je hebt ook martelaren. Slachtoffers, die zichzelf hinderen. Ik houd mijn mond. Wij zijn water, zegt E. in de trein terug. Zo moet ons verbond heten. Water. Want water is overal. Ze zit tegenover me en praat inderdaad als een waterval. Als je water bent, dan kun je het vuur blussen. We moeten ingrijpen en toeslaan om het vuur van het kwaad te blussen, te vernietigen. We moeten herstellen en ordenen, waar we kunnen. Bezit en macht zijn het kwaad. We worden gehersenspoeld om mee te doen aan het grote slopen, om meer te kopen dan we nodig hebben, om meer geld te lenen dan we nodig hebben. Meer, meer, meer. Het is onze plicht om dit te stoppen. We moeten de mensen beschermen door systematisch alle reclame die we tegenkomen te vernietigen. Ik knik ja, maar heb er verder niet veel gedachten bij omdat ik al half slaap. E, begint een advertentie in een krant met een viltstift onleesbaar te maken. Iedere dag één daad van verzet. ‘Beloof het.’ Goede zaak, zeg ik. E. wordt boos, het klinkt afstandelijk. Ik geef toe. Beloofd. Ik moet het luid en duidelijk
Dijkraket versie 2.0
pagina 139
zeggen. Wijsvinger en middelvinger omhoog. Beloofd. Iedere dag één daad van verzet. We verspreiden ons als water, nee als een zwerm vogels. Het leven is energie die door materie trekt, als een zwerm vogels door de lucht. E. kijkt me bezwerend aan, ze kijkt een beetje scheel. Wauw, wat is ze weer mooi. De TGV maakt op topsnelheid een fluittoon die ik ken. Het is het geluid van ontsnappend vocht uit een vers takje hout op een heel heet houtvuur. Zulke vuren maakten we in het voorjaar van gesnoeid twijgenhout. Na Brussel is het over met de hoge snelheid en de fluittonen. Langzaamaan komen we weer thuis en in Toerel regent het. Op de fiets naar huis voel ik dat de reis naar Nice totaal anders was dan ons avontuur in Parijs. De ontdekking is overgegaan in verbondenheid en een licht gevoel van bezorgdheid, het speelse is er vanaf. Ik ben geen kind meer. Er is iets dreigends, iets spannends bij gekomen. Dit is de wereld, het echte leven, het is serieus, heel anders dan het leven op de boerderij.
Dijkraket versie 2.0
pagina 140
# 47 Lizette trapt de plank met een halve draai van haar lijf en aansluitend een perfect uitgestrekt been in één keer doormidden. Wat mooi en wat een perfectie. Het zou iets voor Tom zijn, de kracht van ballet. Ik keek of ze de plank niet had ingezaagd, Lizette en trucjes, dat kon maar zo. Best een dikke plank. Zo begon het. Lizette heeft me een paar karate lessen gegeven, de strakheid van je beweging, je ademhaling, die combi. Met een gekneusde voet begrijp ik dat ik nog wat moet oefenen. Ik mee naar de sportschool in Atrecht. Lizette heeft een zwarte band. Nooit geweten en het verklaart veel. Een fabelachtige concentratie en op de juiste manier alle energie van de beweging overdragen. Petje af. Zo ontdekte ik weer iets van de bijzondere kracht van Lizette. Jullie hadden op een goed moment zelfs een karate-clubje op zondagmorgen bij Simon tussen de wijn. De vrouwen van de Waterdijk! Helen, onze Esther, Li en Ti natuurlijk, want Lizette gaf de lessen. Sonja en jij ook! Onvoorstelbaar, bij ons de Dijk, zes vrouwen die karate les volgen. Lizette, goddelijk opperwezen. Als we vreeën, dan kon ze opeens, gierend van de pret, zich los worstelen en terloops mij een enorme oplawaai geven. Ik moest naar adem happen en weg was ze. Wie is er nou de baas? Zie maar dat je me krijgt. Ik heb haar zelfs een keer een broekriem af moeten pakken. Met een soort van gretigheid stond ze in haar blote lijf in mijn richting te slaan. In de buurt komen was bijna onmogelijk. Hoog tempo, strak ritme, tak, tak, tak, tak. Pure kracht. En nu had ze dus een proefschrift geschreven over de ontwikkeling van de Mariaverering van de twaalfde eeuw tot de zestiende eeuw. Ongelofelijk. Dat is een totaal andere Lizette. Jaren werk, waar haalde ze de tijd vandaan naast haar boekwinkel. Van het onderwerp begreep ik niets. Promoveren op Dolle mina leek me logischer. Ik heb in haar verhaal zitten lezen. Dat viel niet mee, oersaai. Iemand op de ene universiteit heeft dat en dat geschreven en vervolgens heeft iemand op een andere universiteit daar commentaar op geleverd. En dat allemaal een paar honderd jaar geleden. Later begreep ik dat dit nou juist de bedoeling is. Je moet originele bronnen zoeken en citeren en zo een bouwwerk van uitspraken samenvoegen tot een logisch geheel en een nieuw inzicht, een toevoeging. Uiteindelijk begreep ik dat Lizette wilde bewijzen dat het feminisme in die tijd al wortel schoot. Blijkbaar is haar dat gelukt, want die promotie trok een zaal vol mensen die voor haar applaudisseerden. Terecht. Nu ik dit opschrijf moet ik aan Sila denken, ook een soort feministe, maar ze heeft zich wel gewoon uit laten huwelijken. In een land als Turkije is dat nog heel normaal. Sila had er weinig problemen mee en heeft het me uitgelegd. Een huwelijk is primair een economische verbintenis, samen een huishouden
Dijkraket versie 2.0
pagina 141
runnen. Dat kan alleen als beiden min of meer even rijk zijn, dan is er evenwicht en is ook de kans op een goed huwelijk kansrijker. De promotie van Lizette is de enige keer geweest in al die jaren, dat jij en ik samen terug reisden met de trein van Atrecht naar Toerel. En daarna jij achterop bij mij op de fiets. We waren toen zo dichtbij elkaar en zo ver van elkaar verwijderd. We hadden het eerst braaf over studeren, dat we al een eind gevorderd waren. Ik was er vast niet erg open over. Toen vroeg jij hoe het was met mijn aandrang. Dat woord, je gebruikte dat woord. Ja, wij mannen hebben aandrang, in Vlaanderen zeggen ze goesting, we moeten soms. Dan kun je niet verder als je niet eerst je zaad ergens brengt. Ik tenminste, daar word ik dan door beheerst, ik kan aan weinig anders denken. Jij vroeg ernaar in de trein, weet je het nog? Ik vind masturberen een vies woord, toch lucht het op, anders kun je niet werken. Als je gewoon moet melken, dan ben je daar druk mee en vergeet je het wel, maar als je werk denken is, dan kun je niet verder. Aandrang, dat is een gedachte, het komt niet vanzelf, ja, als je een mooie vrouw ziet. Dan moet je je beheersen natuurlijk want je kunt niet zomaar iedere loslopende dame lastig vallen. Oom Rinus nam de dames wanneer hij er trek in had, maar dat waren de koeien. Op zijn sokken bovenop het melkkrukje, zijn klompen stonden er keurig naast. Je kunt naar de hoeren, zei Tom. Nooit gedaan, niet gedurfd , geen tijd voor gehad, zonde van het geld. Wat een idioot gesprek, wij samen op de fiets, slingerend naar de Waterdijk. Ik praat er nooit over, aandrang, daarna sta ik een moment daas in de wereld en gaat het leven gewoon verder. Met E. soms in de treincoupé. Deed zij opeens haar benen wijd, broekje opzij, met haar vingers naar binnen, moest ik mijn piemel laten zien. Heel spannend, we haalden het net voor Dongeveer. En dat op onze achttien minuten ’s ochtends vroeg, hoewel soms ook ’s avonds, dan was de kans op ontdekking groter. Later bleek dat E. vaak helemaal niet naar bed ging en gewoon een nacht oversloeg. Ja natuurlijk, ik wil mijn zaad naar iemand brengen. Daar is het voor, kijk maar naar de stier of de hengst, niet te houden als zo’n beest aandrang heeft. Ik fantaseer dat ik mijn zaad kan drogen, zoals je bloemen droogt. Dan kun je het verspreiden op de wind als de pluisjes van een paardenbloem. Je zaad komt ongeveer tienduizend keer, daarna is je leven voorbij en van al die miljoenen of miljarden zaadjes, daar heb je op zijn hoogst een paar kinderen van gemaakt. Niet zo efficiënt. Waarom is dat zo. Een kind is dus wel iets heel bijzonders. Wilde je toen met me vrijen? Ik trapte stevig door. Midden in de nacht in het donker, een vluggertje achter een boom, het leek me niets en ik heb het onthouden als een moment van de waarheid, jaren na onze eerste vrijerijen, bij de Alexandra, bij jullie thuis, bij de achterdeur. Ik vond het groots van mezelf, dat ik me inhield, dat ik het te min voor ons vond, te plat, zo’n
Dijkraket versie 2.0
pagina 142
slordig nummertje zonder de gezelligheid van een lekker bed. Maar ik was ook al te vreemd in mijn hoofd, te ver van jou vandaan, te ver in het complot met E. Ons complot tegen de macht. We hadden een fascinerend college stadsplanning gehad, over hoe bevolkingen zich ontwikkelen. In China, in Azië, in Afrika komt er een enorm mannenoverschot. Over een jaar of twintig zijn er tientallen miljoenen mannen waar geen vrouw voor is. Dat wordt een ramp. Die gaan oorlog voeren. Die komen hier naar toe, alle wegen vol zwarte mannen, het houdt niet op. Zo is het altijd gegaan. Teveel mannen, hup de oorlog in. Heel Europa staat vol met overwinningspoorten. In Rome, in Trier, de Arc de Triomphe in Parijs. Iedere vijfentwintig jaar was er vroeger in Europa een flinke oorlog, goed tegen de inteelt. De verliezers sterven en de rest zet na de overwinning de bloemetjes flink buiten, waar ze ook zijn. Met grof geweld het zaad van de overwinnaars verspreiden. Zo werkt het. Napoleon bij Austerlitz, 20.000 doden. Napoleon bij de Berezina, 40.000 doden. Veel, maar niets in vergelijking met de miljoenen doden van Stalin en de wereldoorlogen. Het fascineert me, de oorlog. Het ultieme bewijs dat God niet bestaat. Anders was er liefde in plaats van oorlog. Grotere moordwapens, grotere schaal. Stel je voor, één miljoen ontwrichte gezinnen! Al die Chinese mannen die teveel zijn, de Egyptisch mannen, de Afrikaanse mannen, overal waar de werkeloosheid hoog is. Voor een deel gaan ze elkaar vermoorden en voor een ander deel zullen ze de wereld gaan veroveren en vrouwen vangen. Ze moeten wel. Oorlog over bezit, olie, drinkwater, voedsel. Oorlog omdat mensen van hun plek verdreven worden. Volken die op drift raken, ze moeten wel, anders verdrinken ze. Dat onomkeerbare geweld, generatie op generatie. Onomkeerbaar. Weet jij een antwoord? Hoezo, vrede op aarde? Jij was mijn verhalen goed zat. Wat kon jij er aan doen? Gastvrijheid, zei jij. Dat is een moeilijke weg om te gaan, want vreemdelingen zijn bedreigend. Net als de stadsen die op de dijk komen wonen. We doen de deur dicht voor de ander, want wat de boer niet kent, dat lust hij niet. Het is angst of hoogmoed. En beide leiden tot agressie. Discussies in de trein met E. en nu ook met jou. Ik was verrast over hoe jij erover dacht, zelf was ik veel agressiever en wilde ik best een hek om de stad. Ratten moet je geen ruimte geven, want dan worden het er meer. Ik begreep dus echt totaal niet waarom Lizette jarenlang met dat Maria-begrip bezig was. Wat kun je daar nou mee? Leopold Bloom heeft helemaal niets met de middeleeuwen te maken. De zachtheid van een karatekampioen. Maar ik was wel onder de indruk. Die mooie zaal van de universiteit, vlak bij die prachtige kerk. Je voelde de traditie. Iedereen van de Waterdijk was er, nou ja de stadsen. Ons pa en ma niet natuurlijk en Ruud ook niet en jouw ouders niet. Simon was er met zijn vrouw, Paul en Sonja, jij, zelfs Josje, die is eigenlijk overal bij. Dat had ik helemaal niet verwacht. Stef was er met onze Esther. Alleen Mark en
Dijkraket versie 2.0
pagina 143
Tom waren er niet. En het is een vreemde processie, zo’n gezelschap, oudere heren vooral, die verkleed en op gewichtige toon met elkaar praten over de iconische functie van Maria. Je kunt het hebben over de bouw, of over het land en het weer, je kunt over auto’s en vrouwen praten, over oorlogen, dat begrijp ik allemaal, maar over de plaats en functie van Maria in de Christelijke literatuur een paar honderd jaar geleden? In de trein legde je me nog uit dat Maria dichter bij de mensen staat dan Jezus, ze is zelf een gewoon mens en ze geeft steun aan veel vrouwen die per ongeluk zwanger zijn geworden, ieder kind is immers een Goddelijk kind, een wonder, een uit miljoenen zaadjes, ja dat was ik met je eens. Ieder kind heeft recht op een goed leven, ook dat ben ik met je eens. Het eten na afloop van de promotie vond ik indrukwekkend. Een deftig huis met in alle kamers grote eettafels. Er lagen namen op de borden, wie waar moest gaan zitten. Ik een beetje achteraf met Josje en Helen. Jij zat notabene bij Lizette aan tafel. Ti had een mooie ring voor Lizette gekocht en ze zei mooie woorden. Jullie hadden een lied over de vrije vrouwen van de Waterdijk, het leek of jullie echt een club waren. Simon had een verhaal over mensenrechten. Ik had helemaal niet aan een cadeau gedacht, zelfs geen bloemen. Na het diner ging iedereen nog naar een kroeg, maar ik had er geen zin in, zei dat ik naar huis ging en jij, jij vroeg of je met me mee terug mocht, je moest de volgende ochtend vroeg werken. We hadden nooit meer lange gesprekken samen, we wandelden nooit meer over de dijk of in de uiterwaarden, maar toen in die trein ontstond er weer iets tussen ons, hoewel we al best ver uit elkaar gedreven waren. En die fietstocht, God wat moest ik huilen toen ik daarna in mijn bed lag. Ik hoorde al bij E. heh. Mijn verbond met haar ging voor.
Dijkraket versie 2.0
pagina 144
# 48 Simon organiseert een groot vuurwerk ter ere van de millenniumwisseling. De hele Waterdijk is er, zelfs Tom, maar dat wisten we eerst nog niet. Het is zo’n verwachtingsvol moment. In de eenentwintigste eeuw wordt alles beter, dat hoop je. Je probeert erover na te denken, hoeveel er is gebeurd in de afgelopen eeuw en wat er zou kunnen gebeuren in de volgende eeuw. Van ontploffende kerncentrales tot, ja tot wat eigenlijk. Ik heb geen idee. Wereldvrede, maar daar hoort als een gek gaan feesten niet bij. Het voelt meer als dansen in een concentratiekamp om je angst en verdriet even te vergeten. Ergens in de vorige eeuw, werd onze dijk een deel van de wereld. Er kwamen lantarenpalen in de bochten. Steeds meer toeristen trekken over de dijk, kuddes wielrenners en ronkende motoren verstoren de rust. Er gebeuren ongelukken, regelmatig vliegt er een motorrijder uit de bocht. Afgelopen zomer reed er een motor tegen het peilhuis van het waterschap. Op de grond lag een raar geknakt lichaam. Ik stond er naast toen de ambulancebroeders zijn helm afdeden en hem uit zijn motorpak sneden, het bleek een vrouw te zijn. Even later was ze dood. Soms reed de politie zomaar over de dijk. Mijn ontdekking van de Dijkraket droeg ook nog eens bij aan de drukte. Het plantje is overgewaaid uit Amerika, hoe precies, dat begreep niemand. Het was inderdaad een orchidee, met de Latijnse naam Spiranthes Lucida. Er kwamen veel mensen de Dijkraket fotograferen. Op hun knieën in het gras, of liggend op de dijk, zodat je er niet door kunt. Of ze zetten hun auto zo maar ergens neer. Een cameraploeg maakte opnames, ik ben er mee op de televisie geweest. Simon heeft het programma gezien, ik niet. Een enkele keer stopt er zelfs een bus met toeristen midden op de dijk. Een half uur lang kan er helemaal niemand meer door. Onze Waterdijk werd wereldberoemd dankzij de Dijkraket. Alles veranderde in een paar jaar. We kregen schotelantennes en desktop computers. Ik had er op mijn zolderkamer ook al een inclusief printer, Paul en Sonja hadden een zacht zoemende ruimte vol beeldschermen. Zij waren heel bang voor de millenniumbug, omdat hun computers niet verder gingen dan 31 december 1999. Ons pa kwam niet naar het feest, vuurwerk vond hij stadse onzin. Hij zat liever met de omen in het achterhuis jenever te drinken en Ruud bleef buiten carbid knallen. Ma was er wel, ze was met de ouders van Stef en Tom meegekomen en lepelde vrolijk haar glaasjes advocaat. Piet van IJsden was discjockey en hij maakte meteen ook een nieuwjaarsuitzending. We mochten allemaal iets voor de microfoon zeggen, wat we het belangrijkste hadden gevonden in de afgelopen eeuw en wat onze wensen voor de toekomst waren. De Dijkraket, zei ik. Er kwamen steeds meer mensen. Simon hield een mooie toespraak over de grondrechten in Europa. Dat we allemaal gelijk zijn, ook als je homoseksueel bent of vrouw en dat er geen dwangarbeid mag zijn, dat
Dijkraket versie 2.0
pagina 145
iedereen recht op onderwijs heeft en het recht om te werken in het door hem of haar gekozen beroep. Dat vond ik een opvallende tekst, want als er dan geen werk is, wat dan? Als je lekker de hele dag wilt kunstschilderen, dan moet je wel verdomd goed zijn om er je brood mee te verdienen. Iedereen klapte heel hard, Simon’s vrouw deelde zijn speech uit. We kregen allemaal champagne en juichten en dansten op de muziek. Even na twaalf uur hoorden we een onvoorstelbare dreun. Opnieuw een gigantische dreun. We holden de dijk op. Nog zo’n klap. Bij het voorschip van de Alexandra steeg een rode vuurbal op, zo groot als de ondergaande zon. Even later kwam er een figuur door de uiterwaarden naar ons toe gerend en aan de manier van bewegen zag ik dat het Tom was. Tom mijn broertje, sinds hij wegreed met Mark had ik hem niet meer gezien. Hij zag er verwilderd uit, lang haar en smerig. Ze waren iets te hard gegaan, zijn vuurwerkbommen. Hij woonde soms op de Alexandra in plaats van in Amsterdam. Midden in de winter? Hij had er een houtkacheltje. Boven op de dijk had Simon een groot vuurwerk opgesteld. Het was prachtig en overal om ons heen was nog veel meer vuurwerk in de lucht, in de verte in Toerel en Barik en Eysten, zelfs in Lieser en aan de overkant van de rivier tegen de heuvels in Ameringen, overal. We dronken nog meer champagne en ik probeerde heel dicht bij je te komen, je wilde niet en je lachte afwerend. Tom wilde dat we meegingen naar de Alexandra, net als vroeger. Jij tussen ons in, Tom struikelde of liet zich expres vallen en trok ons mee de dijk af. Het gras was te nat om echt te ravotten en we kregen het koud. We holden naar de Alexandra. Bovenop het roefje keken we met zijn drieën naar de hemel en spraken ieder plechtig een wens voor de toekomst uit. Tom wilde heel beroemd worden. Jij vond gelukkig zijn al genoeg. Ik durfde niet te zeggen dat ik een boerderij wilde en zei dat ik het kwaad in de wereld ging bestrijden. Daar had ik meteen spijt van, maar het was te laat. Even later zaten we in het roefje van de Alexandra. Tom had het er best gezellig gemaakt, houtkacheltje, bed met kaarsen en hij had nog een fles champagne. Hij vertelde toen dat hij het een keer met Paul van Sonja had gedaan, jij vertelde over een wereldbond van vrije vrouwen, waarvan je lid was. Ik praatte toen ook teveel en vertelde dat ik een heel rijk vriendinnetje had in Eysten.
Dijkraket versie 2.0
pagina 146
# 47 In januari is E. niet in de trein. Dat wist ik, ze ging met haar vader naar de wintersport. Ik babbel wat met Sila en soms zitten we in de coupé van Wim Tengel. Sila is daar graag om te discussiëren. Later wil ze ook in de politiek. Wim is lid van de Tweede Kamer, van hem kan ze veel leren. Pas in februari is E. eindelijk weer in de trein. De wintersport, daar was niets aan, ze durfde niet, vroeger als kind wel, nu vond ze het eng en bleef ze liever binnen. Wel lang weggeweest, nee dat gaf geen problemen met school. Van de slager in Eysten heeft ze afscheid genomen. Ze woont weer thuis, omdat ze daar meer vrijheid heeft zolang haar vader zich niet met haar bemoeit. De slager genoot te veel van haar tieten. Ze was er helemaal klaar mee. Met mannen in het algemeen en vooral met de slager. Hij kwam regelmatig ongevraagd haar kamer binnen lopen, zogenaamd om het raam open of juist dicht te doen. Hij stelde ook eisen aan de netheid. Het liefst kwam hij ’s ochtends als ze nog in bed lag. Een keer had hij gezegd dat ze lekker in haar vlees zat. Ze had hem uitgescholden, ze is geen koe. Daar was hij het mee eens, anders was ze al lang door hem geslacht. Hij hielp haar zogenaamd met op tijd opstaan. In de slagerij ging al om zes uur ’s ochtends een oorverdovende bel. Dan verwachtte hij haar om half zeven voor de koffie, in het begin had ze dat gedaan. Tot hij over haar nachtjapon begon, dat hij dat wel leuk vond, zo’n doorschijnend dingetje en of ze haar nachthemd niet eens omhoog wilde doen, dan hoefde ze geen huur meer te betalen. Ze heeft haar spullen in twee koffers gegooid en een taxi naar huis genomen. Of ik een keer langs kom? Voor de tweede keer fiets ik naar het grote huis in Eysten. Te vroeg, dus bij de oprijlaan wacht ik even. Het is koud. Om het huis staan grote beukenbomen. De mosgroene kleur van de dikke stammen kleurt mooi bij het huis. Alles is hier groot. De oprijlaan slingert van de provinciale weg af naar het huis door een verwilderde tuin met metershoge rododendronstruiken. Op de grond bloeien duizenden krokussen en narcissen. Het lijkt of het huis iets hoger ligt. Dat kan best, een oude plek, een zandbank in het rivierenlandschap dat het heel vroeger was. Het huis gloeit oranjekleurig door de late avondzon. Heel mooi vind ik de horizontale lijnen van groene geglazuurde bakstenen, waardoor het huis een symmetrisch ruitpatroon krijgt. Het is een stevig en imponerend gebouw, een kruising tussen herenhuis en villa. Bij de voordeur zitten gele geglazuurde tegels. Hier woont E. dus, met haar vader. Zij op zolder, hij in de rest van het huis. Ik bel aan, twee keer lang, twee keer kort. De Z van zolder. E. beheerst het morsealfabet. In de trein roffelt ze zo af en toe een heel bericht naar me, maar ik kan daar niks mee. De deur gaat elektrisch open. Een mooie grote hal met een zwartstenen vloer. Veel hout, soms groen en oranje gebeitst. Jugendstil heeft E. me verteld
Dijkraket versie 2.0
pagina 147
en ik herken het wel. Ik ben bezig met een scriptie over Bauhaus, dat is geen Jugendstil, juist niet, het is functioneler, industrieel. Jugendstil is romantisch en vol versieringen. De brede houten trap kraakt, het ruikt naar hout en boenwas. Boven is een overloop met een balustrade van waaraf je weer in de hal kunt kijken. Op een deur hangt tot mijn verbazing ons H2O logo dat ze een paar dagen geleden al in de trein heeft laten zien. We hebben er toen ruzie over gekregen. Een geheim verbond is geheim, dus staat er niets op papier, laat staan dat we een logo hebben. Zij had een bloedrode H gemaakt met twee blauwe druppels links en rechts ervan. Opzij van de deur haar schoenen. Schoenen uit. Ze wil geen viezigheid op haar zolder en in een adem er achteraan, haar vader mag er ook niet meer komen. Een smallere trap leidt me omhoog naar muziek en licht. De laatste treden van de trap zijn met een dik geel kleed bedekt, dat helemaal doorloopt over de vloer van haar zolder. Appartement is trouwens een veel beter woord, zeer luxe appartement. Een dure keuken vol apparatuur, daarnaast een badkamer en een sauna, zegt E. Het begrip sauna op een zolder is helemaal nieuw voor mij, ik dacht eigenlijk dat een sauna een soort van zwemboerderij was voor naaktlopers, over de rivier schijnt er een te zijn. E. heeft twee slaapkamers waarvan er een helemaal vol ligt met al haar kleren. Na dit alles komen we bij de andere helft van de zolder, haar zitkamer, pakweg tien meter bij vijf meter. Even moet ik nog aan mijn zelf geschilderde zwarte zolderkamertje op de boerderij denken. Wat een verschil, E. moet rijk zijn, of althans haar vader, dit is de wereld van Peter Stuyvesant, zoals Engel zei toen ik met haar de trap van de schouwburg in Dolm opliep. Aan een muur hangen moderne schilderijen, waaronder een vrolijke kindertekening. E. zegt dat het een echte Appel is. Ze drinkt een glas port en kijkt naar een film die met een beamer op de muur is geprojecteerd. Ze hoeft geen kus. Ik zie halfnaakte, worstelende vrouwen. Ze trekken elkaar de kleren van het lijf, duwen elkaar op de grond, graaien in elkaars kruis en ze kunnen ook nog worstelen, zodat er zo af en toe een door de lucht vliegt. Ik vraag E. waarom ze hiernaar kijkt en ik wil ook wat zeggen over het logo op de deur. E. vindt dat ik me aanstel en dat ze dat zelf mag weten, ze is volwassen en vrij. Die verwijtende toon van mij, daar is ze niet van gediend. Het is leuker dan boksen, want dan breekt je neus. Hier wordt er gewoon een de baas en het is een soort van theater. Een scheidsrechter die er uitziet als een oude hippie tilt de arm van de winnares omhoog. De andere vrouw kijkt verslagen. De winnares laat haar over de grond kruipen aan een touw, dan bindt ze een kunstlul voor en neukt de verslagen vrouw. Heftige porno. E. haalt haar schouders op. Of ik soms nooit naar een videotheek ga? Nee, ik heb geen videorecorder, Tom heeft me wel een paar keer porno laten zien van kerels in leren pakken met veel borsthaar die het met elkaar deden, ik vind dat vies, je piemel in een vent zijn reet steken. Tom had natuurlijk ook video’s met blote vrouwen. Speciaal voor
Dijkraket versie 2.0
pagina 148
mij, zei hij er dan altijd bij. Het is een lekkere verslaving zegt E. Porno hoort bij het leven, het is heel normaal en iedereen mag het met iedereen doen. Het is ook leuk om te bedenken als je iemand ziet, hoe die het doet. Dat deed Tom ook. Ik moest maar eens in de videotheek in Toerel gaan kijken of op internet. Vrouwen met vrouwen, mannen met mannen, meer vrouwen met meer mannen, vrouwen die de baas spelen over vrouwen, over mannen en andersom, ze heeft het allemaal. Wat wil ik zien? Dat weet ik eigenlijk niet. Ik zou wel willen dat E. naar me luistert, doet wat ik zeg, maar zo werkt het niet bij haar. E. vindt het scheel, tenminste dat versta ik. Als ik vraag wat ze daarmee bedoelt, wordt ze boos. Scheel is scheel, als ik daar lullig over doe, zet ze meteen de video uit. Daarna vertelt ze met veel lawaai dat ik wel op bezoek mag komen maar daarom nog niet hoef te zeggen hoe zij moet leven. Zo, die is agressief. Ik heb bloemen bij me en een boek. Een belangrijk boek voor onze discussies. Alleen, dit is helemaal niet de sfeer, zo gaat ze me nog zitten stangen dat ik een rare betweter ben, dat heeft ze al eerder gedaan en dat wil ik helemaal niet. Ze grist het boek uit mijn handen en wil weten waar het over gaat. ‘Botsende beschavingen’ van Samuel Huntington, van Lizette gekregen. In de toekomst gaan culturen botsen, in plaats van individuele landen of groepen landen. Het wordt Hindoeïsme tegen Islam, Islam tegen Christendom. E. vindt het een onzin verhaal want vroeger botsten culturen ook, en altijd weer het arme volk tegen de rijke heersers. Ik heb nog een boek bij me, van Francis Fukuyama, ‘het einde van de geschiedenis’, E. zet de video weer aan. Ik hou mijn mond want opeens voel ik me een verschrikkelijke leraar, een lulletje, zo’n gast als Wim Tengel, ik kijk ook liever naar een pornofilmpje. Raar is het, als ik bij Lizette dit soort gesprekken voer, dan vind ik het altijd interessant, hier klinkt het belachelijk. E. is rechtop gaan zitten, met mijn boek in haar handen en wil toch meer weten. Ik vertel braaf. Na het einde van de koude oorlog, het vallen van de Berlijnse muur in 1989, lijkt de liberale democratie, het Engelse model, de winnende organisatievorm. Maar dat blijkt niet alle problemen op te lossen. De vrije markt vraagt soms toch om een zekere regulatie. E. haakt af. Dat is nu te moeilijk allemaal. Ze loopt naar een blauw geldkistje en haalt er een briefje van honderd uit, dat boek moet ik ook voor haar kopen, ze drinkt nog meer port en vraagt of ik ook port wil. Nou, liever een biertje. En ze wil met me vrijen op haar voorwaarden. Als ik vraag welke dat zijn, zegt ze dat ik me eerst uit moet kleden. Zij wil de baas spelen, grijnst ze, net als in de video. Ik denk dat ik het met worstelen zeker van haar ga winnen. Dat zeg ik ook en zij vindt dat oneerlijk. Opeens is ze boos. Wat ze dan wel wil? Winnen en niet meer met je vrijen! Ik kleed me niet uit en E. wisselt de video voor een cd met de vier jaargetijden van Vivaldi. Prachtige sfeervolle muziek. E. komt weer een beetje tot rust. Ik niet echt, ik zet de bloemen in een vaas en kijk daarna boos om me heen. E. merkt het en komt naast me zitten. Ze heeft een vliesdun lang
Dijkraket versie 2.0
pagina 149
hemd aan en in haar hand een soort van microfoon. Ik vraag of ze gaat zingen. Weer wordt ze boos. ‘Kijk niet zo naar me’, roept ze. Het ene moment geniet ze van de muziek en het volgende moment is ze boos. Voor mij is er geen touw aan vast te knopen. Ze gaat een trui aan doen, zegt ze. Ik ga met haar mee naar haar slaapkamer vol kleren. Ze doet haar hemd uit en danst naakt verder. Dan valt ze boven op me en hijgt dat zij de baas is, we vrijen. De telefoon gaat, het is haar vader die haar dag zegt omdat hij morgen al voor dag en dauw naar Londen vertrekt. Terwijl ze in hetzelfde huis wonen, belt hij haar, hij komt niet even langs. Nee, E. ziet hem nooit meer, dat hoeft ook helemaal niet, het is een viezerd en ze wil nu slapen. Nee, ik mag niet blijven. Ik fiets door de nacht terug naar huis. Het wordt al licht, even wachten tot om zes uur de wekker gaat. Die ochtend zit E. niet in de trein. Pas een paar dagen later zit ze er weer met een blik van niets aan de hand. Ze heeft een zwart leren jasje aan en daaronder een t shirt met ons H2O logo er op. Ze kijkt me uitdagend aan. Ik zeg dat dat niet kan. We krijgen er mot over. Op een goed moment doet ze haar jasje uit, trekt haar T shirt uit en gooit het zo uit het raampje. Geen BH aan niets, diepe rode striemen bij haar ribben. Ze kijkt me opnieuw aan en ritst tegelijkertijd met haar nagel een kras open. Het begint meteen te bloeden. Dan zijn we bij Dongeveer, ze knoopt haar jasje dicht en loopt zo de trein uit.
Dijkraket versie 2.0
pagina 150
Wat weet jij eigenlijk Gerda? Misschien meer dan ik dacht? Je kent Lizette goed, je kent Sonja, je kent de vrouw van Simon, je kent Helen. Jullie vrouwen hebben meer contact met elkaar dan wij, de mannen. Natuurlijk praten jullie ook met elkaar, jullie doen vast niet alleen karate-oefeningen en liedjes zingen. Je hebt een halve baan als verpleegster, een eigen auto, een hoop vrijheid. Ik ben altijd hier op de Lindenhof aan het werk, ik doe de boerderij en dat is het. Feitelijk heb ik me teruggetrokken. Met Ruud hoef ik al helemaal niets, bezoekjes aan Lizette, verleden tijd en een fles wijn ophalen bij Simon, dat is voorbij sinds ze weer naar de stad zijn verhuist. Op het moment dat jij me vroeg, toen sloot mijn wereld zich, als een oester, de schelpdelen stevig op elkaar. Nooit meer in de trein naar Dolm. Terug op de dijk. Godzijdank, dat moet ik zeggen, maar steeds meer vraag ik me af, wat weet jij eigenlijk?
Dijkraket versie 2.0
pagina 151
# 50 Op een zaterdagochtend kijk ik uit het raam van mijn kamertje en ik zie Tom over de dijk lopen. Waar zou hij heen gaan, naar Paul en Sonja misschien? Ik roep hem enthousiast, blij hem weer te zien, maar hij is niet vrolijk. Hee, broeder, is er iets? Failliet zegt Tom. Na het avontuur met Mark is alles fout gegaan. Hij kon wat lenen en had een prachtig appartement in Amsterdam gehuurd met atelier en showroom. Hij moest toch kunnen werken. Hij had nieuwe stoffen gekocht en hij had nog wat schulden van de Dracula-show en hij moest opeens loonbelasting betalen voor mensen die voor hem hadden gewerkt omdat er een of andere zelfstandigheidsverklaring ontbrak. Tom gaat maar door. Het verhaal komt er op neer dat het financieel een grote puinhoop was, waar hij geen vat meer op kreeg. Hij wist gewoon niet precies wie nog wat kreeg. Simon heeft hem geholpen en uiteindelijk een persoonlijk faillissement voor hem aangevraagd. Daardoor is hij nu van al die schulden af, formeel, juridisch. In de praktijk blijkt dat toch anders te liggen, allerlei mensen zeuren nog steeds aan zijn kop en hij kan ook geen nieuw geld meer lenen bij een bank. Amsterdam is hij ontvlucht, hij woont al een poosje bij Lizette, want op de Alexandra, dat kon ook niet, geen water niks. Bij zijn ouders, dat kan hij ze niet aandoen. Er bellen nog steeds allerlei gasten voor hem, zelfs naar zijn ouders, allemaal mensen die nog geld van hem krijgen. In Amsterdam kan hij zich niet meer laten zien, nee hij moet weg, naar Milaan of zo. Alleen hoe precies, Tom weet het even niet. We lopen naar de Alexandra. Sinds de jaarwisseling is er niet veel gebeurd, de champagneglazen staan er nog net zo als toen. Ik ben blij dat Tom niet in Nice was toen wij er waren, want mijn band met E. is niet iets voor de grote klok en al helemaal niet voor de Waterdijk. Ik heb met oud en nieuw al teveel gezegd. Tom hoort me uit. Wat ik doe, wanneer en met wie ik het doe? Ik beperk me tot vage teksten over mijn studie, maar vertel toch per ongeluk dat ik eigenlijk tegen reclame ben, dat dat tot grootschalige vervuiling leidt. Tom is juist voor reclame. In reclame kunnen mensen enthousiast zijn, er voor gaan, je kunt heerlijk voluit trots zijn. Er is veel geld om iets geweldigs te maken. Nee, wat Tom betreft is het andersom. Reclame maakt alles juist mogelijk. Ik zeg dat hij bij Sonja en Paul moet gaan werken. Hij kijkt me even aan en begint dan vreselijk hard te lachen. Natuurlijk, hoe kon hij zo stom zijn om dat niet zelf te bedenken. Bovenop de Alexandra maken we een stampconcert met onze schoenen. Dan blijkt dat hij al bij Paul en Sonja werkt. Hij mag ideeën bedenken voor een wasmiddel en voor een merk koekjes. Met het koekjesmerk wil hij in het Guinness book of records komen en daar moeten duizenden mensen aan meewerken. Juichende mensen die koekjes eten op de Waterdijk. Met een helikopter er langs vliegen. Groot, groter, grootst, alles mega, dat is Tom. Ik moet aan ons pa denken, die wil ook altijd
Dijkraket versie 2.0
pagina 152
groter. Intussen verdrinkt hij in de jenever. Ga ik straks suiker in de motor van Tom’s helikopter gooien? Ga ik zijn feestje bederven? Moet ik een steen bij Sonja en Paul door de ruit gooien? En ik vond het nog wel leuk om een model te fotograferen. Ik bedenk het opeens met schrik, in mijn verbond met E. past geen vriendschap met Tom of Paul en Sonja. Ik besluit dat ik mijn anti reclame activiteiten niet op de Waterdijk uitvoer. In Dolm of Atrecht, prima, maar op de Waterdijk zou het toestanden opleveren en toestanden horen niet bij mijn verbond met E.. Ik koop een grote emmer met zwarte verf en een brede blokkwast met een afschroefbare lange steel. De verfpot onder mijn snelbinders, dat lijkt me geen goed plan. Ik vind een tweedehandsbakkersfiets met een dichte mand voorop. Die parkeer ik in Dongeveer. In de mand doe ik de verf, de kwast en nog een emmer met wat water, deksel dicht, niks te zien. De steel hang ik met een touwtje aan de stang. Zo fiets ik rond op zoek naar onbeheerde reclameposters, een reclamezuil, een groot billboard langs een snelweg, reclames in bushokjes. Even kijken of er niemand aankomt en dan met een paar grote streken het beeld onherkenbaar maken. Het hoeft niet netjes en het is zo zwart. Vol trots vertel ik erover aan E. Ze wordt woedend. Daden voor de wereldvrede, daar schep je niet over op. Wist ik dat zij het ook deed? Nou dan. Ik neem mijn bakkersfiets mee in de trein zodat ik in Atrecht, Dolm en Amsterdam reclames kan vernietigen. Iedere dag ergens anders naar toe. Vaak vind ik het resultaat heel mooi. Ik schilder niet de hele reclame over, het gaat om onherkenbaar, onbruikbaar. Dus kan ik allerlei vlakken gewoon laten staan. Na afloop, verf opgeborgen, fiets aan de hand, ga ik er op een afstand nog eens naar kijken. Soms verander ik nog iets. Het worden eigenlijk hele grote schilderijen. Het gekke is dat ik nooit iemand zie kijken. Op een goed moment besluit ik om er foto’s van te gaan maken. Ik koop in Atrecht een digitale camera. Knap duur ding, maar geweldig. De foto’s komen op een diskette. Via mijn computer kan ik ze afdrukken. Nooit meer met fotorolletjes naar Barik. Als ik de afdrukken aan E. laat zien wordt ze boos. Ze vindt er niets moois aan, zo maak ik sporen, zo worden we kwetsbaar, ze heeft ons logo ook vernietigd. Revolutionairen hebben geen archief nodig, de revolutie zelf is het archief. Soms geeft E. me allemaal aanwijzingen, soms zegt ze helemaal niets, dan weer is ze het meisje uit het schilderij van Munch. Ze schreeuwt naar mij en naar de hele wereld. Ze heeft nieuwe krassen in haar arm. Ik zeg dat ze daarmee moet ophouden. Waar ik me in godsnaam mee bemoei. Het helpt tegen de pijn in haar geest, fysieke pijn is gemakkelijker dan geestelijke pijn, dus. Of ik wil oprotten. Zij moet oprotten, want we zijn bij Dongeveer. ‘Woef’.
Dijkraket versie 2.0
pagina 153
In melige buien voeg ik hitlersnorretjes toe, grote tieten, dat soort ongein. Soms verander ik een slagzin. Al een paar keer heb ik E. gevraagd om het samen te doen. Uiteindelijk fietsen we door Amsterdam, E. achterop. Ik ben er veel handiger in. Mijn fiets stevig tegen een billboard zetten, zodat ik er op kan klimmen, dan kom ik best ver met mijn handen in een grote boog en de steel aan de blokkwast. E. staat vooral te kijken. Samen schilderen gaat niet goed, want we zitten elkaar in de weg. We hebben maar een pot verf bijvoorbeeld, we gaan overleggen en het valt meer op. Dan maar alleen. Een keer word ik bijna gepakt door twee mannen die uit een busje van een reclamebedrijf springen. Ze schreeuwen wat dat moet. Ik spring op mijn fiets, een park in, daar kunnen ze me niet volgen, maar ik vergeet de verf. Voor de verandering koop ik een emmer rode verf. Daar heb ik meteen spijt van, veel minder mooi, zwart was beter. Na een paar uur schilderen in een stad word ik er heel onrustig van, bang dat ik op ga vallen. Daarom beland ik weer regelmatig bij Lizette. Tom is er ook vaak en het is gezellig. Ik begin nog een keer over reclame als kwade verleider. Tom vindt dat onzin. Volwassen mensen kunnen zelf kiezen. Reclame is heel wat duidelijker dan journalistiek, want wat journalisten schrijven is altijd verkapte reclame ergens voor, op zijn minst voor de idealen van die journalisten. Lizette bemoeit zich ermee en zegt dat een reclamemaker ook kan kiezen om alleen reclame te maken voor goede producten. Dan wordt je een dominee, vindt Tom. Hij vindt alles goed, zeker als hij er geld mee kan verdienen. Lizette adviseert hem om een bordeel en een drugshandel te beginnen. Heeft hij al gedaan. Hij heeft daar geen problemen mee, want hij is tegen de moralisten. Hij werkt gewoon in de reclame, dus als ik tegen reclame ben, dan is zijn broeder nu zijn vijand. Ugh. Indiaan Tom heeft gezegd en hij doet er verder het zwijgen toe. Met zijn handen over elkaar kwaad kijken, dat kan ik ook. Oorlog, ugh. Lizette sust de boel. We worden het erover eens dat iedereen reclame voor zijn producten of zijn mening mag maken en dat iedereen daar commentaar op mag geven. Ik roep nu dat grote bedrijven geld zat hebben om reclame voor vervuilende rotzooi te maken en dat ik geen geld heb om daar met dezelfde middelen tegen te protesteren, dus is het een oneerlijk spel. Dus ik mag, nee ik moet radicale middelen gebruiken Tom herhaalt me, radicale middelen. Hij begint me te slaan en Lizette zet mij de deur uit. Mij zien ze daar niet meer en ik ga nu echt iedere dag ergens heen om een paar reclameborden te vernietigen. In een geheim schriftje houd ik het bij. E. is tevreden, niet over mijn geheime schriftje, want dat vertel ik haar niet. Op een avond komt Tom juichend ons erf opgelopen. Hij heeft het nu echt voor elkaar. Via Paul en Sonja is hij in contact gekomen met een bierbrouwerij die een kroeg aan hem willen verhuren. Lizette en ik gaan mee kijken. Het gaat om een besloten club op een bovenetage in de hoerenbuurt van Atrecht. Ik vind het er
Dijkraket versie 2.0
pagina 154
vies en zie er niets in. Volgens Tom komt dat door de akelige TL verlichting, hij ziet geweldige mogelijkheden, het is een gouden kans. De man van de bierbrouwerij zegt dat de club goed is voor 200 hectoliter per jaar, dat is 300 glazen bier per avond. Het bier krijgt hij drie maanden op krediet en Tom weet ook nog geld te lenen van Paul. Hij schildert zelf op de deuren de nieuwe naam ‘De Delta van Venus’, kortweg de Delta. Hij schildert een rode driehoek op de deur, op de trap, in de wc’s, overal. In die driehoek schildert hij twee gele cirkels en twee blauwe horizontale strepen. Paul en Sonja maken een poster met een naakte man en een vrouw in een roeiboot. Ze zitten met hun gezichten naar elkaar toe en ze roeien allebei. De foto is van bovenaf gefotografeerd, met de punt van de boot bovenin het beeld. Als je goed kijkt, begrijp je dat ze tegen elkaar in roeien, toch lijkt het of de boot hard vooruit gaat. Een vreemde, mooie poster. Tom gaat geen maanden verbouwen, daar heeft hij geen tijd voor. Ik help zo nu en dan een handje mee, schilderen en schoonmaken. De buurt went, de dames zijn overdag gewoon meisjes met veel make up. Na een paar weken laat hij mij de uitnodiging voor de opening zien, door Sonja gemaakt. Ja, hij is wat laat met de verspreiding, het is even blijven liggen, de opening is de volgende dag om 12 uur. ‘s ’Nachts’ zegt hij erbij. Ik kan niet, ons ma is jarig en ik had al beloofd om thuis te zijn. Lizette is naar een congres in Rome, over de vrouw in de kerk. ‘s Avonds laat loop ik Buitenlust uit en haal de laatste trein naar Atrecht. Midden in de nacht kom ik bij de Delta. Tom doet open, het is er stil, er is haast niemand gekomen, Paul en Sonja, een paar andere mensen. De gitarist die zou spelen heeft zijn schouder gekneusd, erg feestelijk is het niet. Hij is ook nog niet klaar, binnenkort is de echte opening. Dit is niets voor Tom, vreemd verhaal. Tom slaapt ook in de Delta, op de Waterdijk zien we hem niet meer. Ik pas niet in de Audi TT van Paul en Sonja, daarom moet ik wachten op de eerste trein, Tom wil aan me zitten, gelukkig geeft hij het verrassend snel op. Even later zie ik hem met een pistool spelen. Ik vraag er naar. Luchtpistool zegt Tom, soms moet je iemand eruit zetten, dat hoort er bij. Ik loop langzaam naar het station en onderweg scheur ik nog een poster van een grote reclamezuil. Twee weken later ga ik weer naar de Delta, samen met Lizette en nu is het drukker. Tom heeft alles zwart geschilderd, met zo hier en daar glimmende vlakken. Overal staan grote witte vazen vol witte lelies, fraai uitgelicht. Ze ruiken lekker. Als ik dat tegen Tom zeg, moet hij hard lachen. Ik ben er ingestonken, want ze zijn van zijde. Hij pakt een spuitbus en spuit nog wat leliegeur de lucht in. Er is een bar en er is een klein podium met blacklights. Dat staat op de poster: ‘stage acts’. Daarvoor moeten we tot na middernacht wachten. Dan is er publiek zat. Een groepje vrouwen in leren broeken, twee Marokkaanse mannen in lange jurken die elkaars hand vasthouden, een paar Hells Angel achtige typen, een man met een paardenstaart die voor de muziek zorgt en een groep jongens die een vrijgezellenparty houden, nog wat gewone
Dijkraket versie 2.0
pagina 155
mensen. Ik voel me niet echt op mijn gemak. Op het toneeltje begint een man een dikke vrouw met een schaar uit haar kleren te knippen. Hij laat haar in allerlei standjes aan ons zien. We klappen. De vrouw trekt een rode badjas aan en gaat van het podium af. Nu gaat de man zelf strippen. Het is een soort van body builder en hij vindt het allemaal heel leuk. Ik niet. Als zijn slip uitgaat, hangt zijn piemel er half stijf bij, er klinkt gelach. Dan komt onder tromgeroffel een enorme neger het podium op die de bodybuilder van achteren optilt alsof het een veertje is. Hij zet hem weer neer, legt een ijzeren arm om zijn hals en pakt de piemel van de stripper. De neger drukt zich van achteren tegen de stripper aan en maakt heftige neukbewegingen. Dan duwt hij de stripper op handen en knieën op de grond en knielt erachter. Hij haalt zijn ding uit zijn slip en drukt die zo in de kont van die andere man. Het is echt. Ik moet er niet aan denken en ik kijk Lizette aan. Ze haalt haar schouders op alsof het er nou eenmaal bij hoort. Ik vind het vies. De vrouw in de rode badjas gaat over de bodybuilder heen staan en vouwt haar badjas om de neger heen. We zien niks, maar onder de badjas gebeurt van alles. Met veel lawaai komen ze klaar en wij klappen. Volgende act. De neger en de naakte man dansen wat op muziek, dan komt de vrouw er ook bij en de badjas wordt na veel protest uitgetrokken. De neger zegt dat ze niet meewerkt en daarom heeft ze straf verdiend. Ze doen haar handboeien om die ze aan een ring vastmaken. Hij pakt een zweep, geeft die aan de naakte man en deze begint haar te slaan. Wij zien haar half van opzij. Ze kronkelt en gilt het uit bij iedere slag. Toneel, want als je goed kijkt, raakt de man haar nauwelijks, hij slaat keihard op de grond en zachtjes naar haar. De eerste tien slagen zijn van het huis, zegt de neger. We kunnen haar nog beter leren luisteren als we betalen voor extra slagen. De neger haalt het geld op en houdt de stand bij. De Marokkaanse mannen betalen meteen grif. Heidense hoer, giechelen ze in plat Amsterdams. Na afloop wankelt de vrouw het podium af. Ik vind het nogal heftig allemaal en voel me er niet echt lekker bij. Tegelijkertijd vond ik het ook spannend. Een raar dubbel gevoel. ‘Guilty pleasures’ antwoordt Tom op zijn vraag wat ik er van vond. Ik vind het ook zielig gedoe, dat vindt hij echt onzin, het zijn acts die hij inhuurt, die mensen willen het zelf. Om dit te bewijzen stelt hij ons voor aan de vrouw die zich met de zweep liet slaan en nu gewoon aan de bar zit, Suzan heet ze. Ze vertelt dat dit veel relaxter is dan achter het raam. Het is raar om jezelf pijn te laten doen, vooral in het begin, maar het went en het valt ook wel mee. Je krijgt er eelt van, letterlijk en figuurlijk. Ze lacht. Achter het raam wist je nooit wat voor gek er nou weer bij je kwam. Dat deed soms veel meer pijn. Hier weet je waar je aan toe bent en de verdienste is beter. Haar eigen spel tussen straf en beloning. Als je slecht bent geweest, dan wil je het goedmaken. Het is bovendien ook een beetje show allemaal. Ze geeft zichzelf een flinke tik op de arm en haalt haar schouders op. Je arm wordt rood en het gaat een beetje tintelen, dat
Dijkraket versie 2.0
pagina 156
is alles. Ik vraag of ze gelukkig is. Ze kijkt me aan, boos, trekt aan haar sigaret en zegt dat geluk iets voor amateurs is, voor kinderen, voor romantici. Het is een luxe. Geluk is de ondergaande zon aan het einde van een prachtige dag, slechts één moment op een hele dag. Pijn hoort bij het leven. Je kunt er beter zo vroeg mogelijk aan wennen. En bovendien groeien er in de goot ook bloemen, net als overal. Ik zeg tegen Tom dat hij ook een man als slachtoffer moet nemen, niet alleen een vrouw. Ja, roept Tom, net als Jezus. Als het al licht wordt, rijden Lizette en ik terug. Ti is er niet en Lizette vraagt of ik bij haar wil blijven slapen. We liggen naast elkaar, we strelen elkaar, dan bijt ze me opeens hard in mijn schouder. Ik reageer, we vechten, dan geeft ze zich over. Een paar weken later ga ik weer naar de Delta. Dit keer alleen. Het is er nu veel drukker. Tom ziet me en kust me, hij heeft naar me geluisterd en een verrassing voor me. Als eerste komt Suzan in een bikini het podium op met een zweep. Ze vraagt of een van de aanwezigen wat bij wil verdienen. Ze betaalt tien gulden per slag en ze biedt honderd gulden. Een man klimt het podium op, hij moet zijn bovenkleren uitdoen en tegen de muur gaan staan. Suzan slaat een keer op zijn rug. Het lijkt vreselijk hard. Ze slaat nog een keer. Dan begint ze te roepen dan ze de man naakt wil zien, want zo is het te saai. De man trekt zijn broek uit. Hij heeft een stijve. Ze slaat hem nog wat met de zweep, dan legt ze honderd gulden in een schaal aan de rand van het podium en nodigt het publiek uit om dat ook te doen. Iemand legt er tien gulden bij. Tom doet het ook, meer mensen volgen en Suzan houdt de stand bij. Suzan slaat weer. Zou ik ook een tientje neerleggen? ‘Speciaal voor jou, Erik’ fluistert Tom opeens in mijn oor. Hij is naast me komen zitten met twee glazen champagne. Of ik het leuk vind om gestraft te worden? Ik vind het allemaal niet leuk en wil weg. Proost. Waar Suzan slaat, verschijnt een bloedige streep. Ik moet aan E. denken. Er komt meer en meer geld. Die man kan stop zeggen, maar hij zegt het niet. Uiteindelijk houdt het op en gaat hij op een stoel zitten. Tom komt met massageolie en wrijft over de man zijn rug. Iedereen klapt. Zou het afgesproken zijn, of echt iemand uit het publiek? Die vent heeft in ieder geval heel wat verdiend. De rest van het programma ken ik al en ik haal nog net de laatste trein. Een paar dagen later, op een zaterdag, komt Lizette om een uur of acht ’s ochtends al naar de boerderij. Ik ben nog boven, ons ma roept me. Nee, ze komt niet voor melk of eieren, zoals meestal, ze wil me spreken, niet hier, maar op de dijk. Er is iets aan de hand. Lizette huilt als we de dijk oplopen en ik moet rustig naar haar luisteren. Tom is dood. Zelfmoord. Hij hing aan een balk in de Delta en is door een schoonmaker gevonden. Op de bar lag een brief, met haar adres erop. Die heeft de politie haar net gebracht. Ze laat me de brief lezen. Aan Lizette en ‘mijn broeder Erik’. Ik kan niet verder lezen. Lizette pakt de brief en leest
Dijkraket versie 2.0
pagina 157
hardop voor. Tom had ontdekt dat hij op aarde meer schade aanbracht dan hij goed deed. ‘Dapper zijn, is consequent zijn.’ Lizette vertelde dat ze ruzie had gehad met Tom over het geld dat ze hem had geleend. Hij had ook nog een schuld bij mij. Voor spijt was het nu te laat, maar dat hij zo klem zat, ik had dat niet gezien, lichtvoetig als Tom ronddanste. Tom had de hele wereld in zijn zak, hij kende zoveel mensen, maar uiteindelijk staan wij het dichtste bij hem, Lizette en ik. Ohh God, wat heftig, dat had ik me nooit gerealiseerd. Wij waren zijn thuis en we waren er niet. Wat had ik kunnen doen? Ik schreeuw het uit. Niets, zegt Lizette. Wij waren er wel, maar hij was er niet, hij moest in zijn eentje een wilde weg in, een wirwar van schulden en onduidelijke afspraken. Woe. Lizette wil wandelen, nu. We gaan naar de Alexandra. We lopen naar de rivier, naar de pont. Zo radeloos heb ik me nog nooit gevoeld. Mijn maatje kwijt, alsof er een stuk van me is afgesneden. Tom wil dat niemand hem meer ziet. Hij wil in een dichte, witte kist worden opgebaard in de Delta. De kist moet op een witte koets met witte paarden ervoor naar het crematorium worden gebracht. Stapvoets, zodat we erachter aan kunnen lopen. Daarna moet zijn as in besloten kring worden uitgestrooid rondom de Alexandra, het schip waar zijn droom begon. Staat allemaal in die brief. ‘Liefs vanuit een betere wereld.’ Zijn laatste woorden. We lopen langs de wilgen. Tom zal ze nooit meer zien en horen ritselen in de wind. Mijn broeder. Nu is ons verbond verbroken. Zou hij in een hemel zijn, een hiernamaals met een paradijs? Ik begrijp nu wel dat de dood hoe dan ook een hemel is, het is voorbij, er is niets meer, geen zorgen, geen schulden, geen vreugde, geen vijanden, geen pijn, geen gedoe. Stilte, rust. De politieauto komt langs, ze zijn ook nog bij Tom’s ouders op bezoek geweest. We gaan voor de laatste keer naar de Delta, veel mensen van de Waterdijk. Ik rij met Ti en Lizette mee. Paul en Sonja rijden achter ons aan. Tom’s ouders, Stef en Esther, Simon en zijn vrouw. Mark is er voor uit Nice gekomen. De kleine Roos is op de Lindenhof bij jullie. Jij bent er, als enige in het zwart. Dat niemand het had zien aankomen. Er is geen witte koets met paarden. Wie moet dat betalen? Op het podium in de Delta staan de namaaklelies rondom zijn kist, door Lizette en mij wit geschilderd. Op een tafel staat de schaal voor de tientjes. Mensen leggen er nu weer geld in. Misschien om een soort fonds te maken om zijn schulden te betalen? Ik weet het niet en ik leg er ook maar een tientje bij. Ieder tientje een zweepslag voor Tom, de ellendeling. Zo maar uitstappen. Alsof onze bloedband niets was. Ik ben boos. Het is heel vol en op een goed moment staat het klem op de trap, er kan niemand meer bij. Ik realiseer me dat als er nu brand uitbreekt we allemaal meegaan met Tom. Was het iedere avond maar zo druk geweest, dan was Tom er vast bovenop gekomen. De neger van de acts zegt iets, ik kan het niet verstaan. Muziek. ‘Non, je ne regrette rien’ van Edith
Dijkraket versie 2.0
pagina 158
ePiaf. De kraaien pakken de kist op en dragen die met veel moeite de steile trap af. Via de nooduitgang was gemakkelijker geweest, alleen klauter je beneden tussen de rotzooi en de lege flessen door. Lizette, Ti, Paul, Sonja, jij en ik, we lopen samen naar het crematorium, zo wilde Tom het. De zwarte lijkwagen verdwijnt voor ons in het verkeer. Wat maakt het uit, Tom ziet het niet. Het lopen doet me goed. Weg uit die benauwde Delta. Het blijkt een enorm eind te zijn en het is ook geen lekker weer. Alle andere mensen hebben de auto gepakt. Logisch, we moeten straks ook weer terug lopen. We komen te laat in het crematorium. Piet, de vader van Tom, spreekt al. Hoe Tom als kind zo vrolijk was, verkleden, toneelstukjes, mensen nadoen, dansen. Dat iedereen dat heel erg leuk vond. Tom, de gangmaker. De enthousiaste, inspirerende Tom die later de weg kwijt zou raken. Zijn vader heeft het over een gevecht met drugs. Hmm, daar had ik ook al geen idee van. Tom’s onvermogen om de tering naar de nering te zetten. Helen leest en gedicht voor. Stef struikelt door zijn tekst. Dat Tom zijn dappere broertje was, op zijn eigen vreemde en creatieve weg. Tom wilde altijd de mooiste Sinterklaasoptocht organiseren, het lieve kind dat even later weer onbeheerst was, roekeloos, grenzeloos. Gevaar zag Tom niet en daardoor durfde hij meer dan anderen. Zo kwam hij ook verder. Ik herinner me Tom opeens weer in een zwart jurkje en een witte blouse waarin hij twee hele grote tieten had gefabriceerd. Op zijn hoofd had hij een idioot zwart hoedje met een oranje lint er om heen. We moesten enorm lachen, Tom voor de klas. Op de lagere school, toen was hij misschien elf? Tom was een voorbeeld voor Stef. Zijn moed, zijn creativiteit. Hij was fascinerend en tegelijkertijd ook beangstigend. Je wist dat het fout kon gaan en het is ook fout gegaan. Moge hij rusten in vrede. Piet, Helen, Stef en onze Esther leggen een hand op de kist. Muziek, dan zakt de kist in de grond. Ik schok van het huilen. Wij lopen terug. Ti vertelt dat ze op haar handen bovenop op Tom’s Subaru heeft gestaan, terwijl hij zachtjes over de Waterdijk reed. Dat is gefilmd voor een reclame. Hadden we dan echt niet iets kunnen doen? Lizette troost me. Laten we proberen om de wereld mooier maken. Dat is het enige dat we kunnen doen.
Op een zonnige zaterdag lopen we toch een soort van vrolijk naar de Alexandra, ondanks de urn met as die we bij ons dragen. Dit feestje hebben we mooi aan Tom te danken. Een stoet mensen in de wei. We klimmen op het dak van het roefje, we stampen met onze schoenen, zoals we dat vroeger zo vaak samen deden en we strooien de as uit. De wind neemt de as mee naar de rivier. Ik spring van het schip en ren er achteraan. Ik wil de as weer vangen, ik wil Tom terug. Hij zou dat gezeur gevonden hebben. Het was zijn eigen keus, basta. Okay,
Dijkraket versie 2.0
pagina 159
prima. Ik draai me om en loop terug. Met zijn allen gaan we naar Paul en Sonja, waar we samen eten. Het is heel licht in de studio en heel stil. Simon heeft voor witte wijn gezorgd, langzamerhand komt er weer wat leven in de tent. De kleine Roos is er ook en steelt de show. Ze heeft een betoverende glimlach en kan haar armpjes zo uitnodigend omhoog steken dat iedereen haar op wil tillen. Ik word een beetje dronken, jij ook. We giechelen na afloop samen over de Dijk. Maar er is niets tussen ons. Aantrekken en afstoten, jij kunt dat ook. Bedroefd en in de war kruip ik de trap op naar mijn zwarte kamertje. Tom kon veel, maar het was niet genoeg. Wat kan ik eigenlijk?
Dijkraket versie 2.0
pagina 160
# 51 ** Een paar weken later ben ik op bezoek bij Sonja want ik wil foto’s maken in de trein, voor hun spoorwegcampagne. Café de Trein, ik zie het voor me. Sonja vertelt dat Paul in Amsterdam is gaan wonen, zij blijft op de Waterdijk. Ze redt het best, werk genoeg voor vormgevers. Paul dronk teveel en deed te weinig, daar kwam het op neer, volgens Sonja. Telefoon, altijd worden we onderbroken door de telefoon. We moeten nú de televisie aan zetten. Nu. In New York staat een wolkenkrabber in brand, er is een vliegtuig tegenaan gevlogen. Heftige beelden. Sonja begint over net zo’n film met Paul Newman. Even later boort een tweede vliegtuig zich in de toren ernaast. Woe, dit is geen film. De torens storten in, een storm van stof en gruis jaagt door de straten van New York. Duizenden doden moeten er zijn. Geschrokken loop ik naar huis. Ze weten nog van niets. Op het journaal blijkt dat een derde vliegtuig het Pentagon heeft aangevallen. Zelfs een vierde vliegtuig is er bij betrokken. Dat verongelukt doordat de passagiers in gevecht gaan met de kapers. De volgende ochtend is E. in de trein. Ze is opgewonden. De oorlog tegen het consumentisme is nu echt begonnen. We moeten solidair zijn, het is tijd voor actie. Wij moeten ook iets doen! Maar wat en hoe? Een vliegtuig kapen, dat kunnen we niet. Ik kan trekker rijden, op de boerderij werken en een beetje bruggen bouwen. E. kan logo’s ontwerpen, revolutionaire logo’s. Ze loopt de treincoupé uit, woef, onze achttien minuten zijn voorbij. In de coupé van Wim Tengel is het druk. Het land moet beveiligd worden, het is oorlog zeggen ze. Artikel 5 van het NAVO verdrag. Als één bondgenoot wordt aangevallen, worden alle bondgenoten aangevallen, dus wij ook. Hierdoor zijn we verplicht om te helpen. Zo hee, dus wij zijn nu in oorlog. Met wie eigenlijk? E. dringt in de trein nu iedere dag aan op actie. We moeten solidair zijn, geld organiseren, wapens, transportmiddelen. We moeten doelen vaststellen. Het kan niet allemaal op de fiets, dus wil E. een busje kopen. Ik ben tegen, want hoe kun je dat nou anoniem doen? Van haar hoeft het niet anoniem, het is een open strijd. E. wil ook geen gewoon luchtdrukpistool, nee, een echt pistool met echte kogels en ook geen buks. In een krant staat een artikel over illegale wapenhandel in de haven van Voorvangen. We gaan er met de trein naar toe. Er is een grote gothic scene met eigen kroegen en E. heeft een adres via internet. ‘Bloemen uit de goot’, zo heet de kroeg. Jongens met paars groene hanenkammen, meisjes met prachtige transparante zwarte kleding en roze haar. E. ziet er ditmaal zelf ook zeer gothic uit, dus we vallen niet uit de toon, hoewel ik geen hanenkam heb. Aan de bar van een café raken we aan de praat en na enige tijd willen ze weten wat we komen doen. We zeggen dat we geld
Dijkraket versie 2.0
pagina 161
hebben en een pistool willen kopen. Daar wordt lacherig op gereageerd, dat kan niet. Het geanimeerde gesprek gaat onderling verder, wij horen er niet meer bij. We gaan aan een tafeltje overleggen wat we nu gaan doen. Ander adres misschien? Er buigt zich een jongen van de bediening over ons tafeltje. Hij haalt de lege flesjes weg en zegt tussen neus en lippen door dat we in de heren wc 1500 gulden bovenop de stortbak moeten leggen. Wij dachten vijfhonderd en meer hebben we niet. Het gaat niet door. We zeggen dat we later terugkomen. Hoe komen we aan dat geld? E. heeft een fotoshoot in Londen en wil duizend euro betalen. Ik haal twee keer driehonderd euro extra van mijn bankrekening. Wij dus weer naar dat café in Voorvangen. Het gaat ongeveer het zelfde als de vorige keer en ik leg het geld bovenop de stortbak, ga weer zitten en zie vervolgens allerlei mensen die wc in en uit lopen. Als ik weer ga is het geld weg en verder gebeurt er niets. Tegen sluitingstijd voel ik nog een keer boven de stortbak, maar er ligt niets. Geduld zegt de barkeeper, morgen weer een dag. We verkassen naar een hotelletje, E. betaalt, ze zet de televisie aan en we vermaken ons. De volgende dag is het zondag. Het café is dicht en er staan geen openingstijden op de deur. We gaan naar de dierentuin, E. vindt het gruwelijk zoals al die dieren zijn opgesloten. Ik moet aan de koeien thuis denken en aan Gijs, als je goed voor de dieren zorgt, dan is er niets aan de hand. Pas tegen de avond gaat het café open en er loopt een meisje langs ons tafeltje, dat me naar de wc verwijst. Bovenop de stortbak ligt een pakje. Ik stop het onder mijn jas, we rekenen af en we lopen naar buiten. Niemand die ons volgt. In een parkje kijken we in de doos. Er zit een klein zwart pistool in, iets groter dan mijn hand. Ekol Tuna staat er op, 8 mm. Er zit een doos kogels bij, dat mag ook wel voor die prijs. Ik had nog wat romantische beelden van een echte revolver uit een western, waarbij je achteloos de kogels rond kunt laten draaien. Dan realiseer ik me dat je met een acht millimeter boor een flink gat kunt boren. Zo’n kogel dwars door je rug, dat is iets anders dan een zweepslag. We hebben een pistool, ik ben tevreden. Met de trein naar huis, geen controle niks. We ruziën wie het pistool meeneemt. Ik vind het mannenwerk en wil het thuis goed bestuderen. Als ik op mijn kamertje onder de lamp goed naar het pistool kijk, zie ik dat de loop heel anders is dan het pistool. Er is een stuk aangelast dat met de hand zwart is geschilderd. Bij Simon leen ik een boek over handwapens en geweren en als camouflage ook een boek over de vossenjacht. We hebben tegenwoordig weer vossen in de uiterwaarden en op de dijk. Ze willen onze kippen en wij mogen ze niet schieten. Simon heeft gelijk. Pas zag ik nog een haas met zijn kop eraf, dat is de vos. De Ekol Tuna staat niet in het boek, maar wel vind ik een Italiaans pistool dat er precies op lijkt, op de loop na, een Tanfoglio. Dat is een gaspistool en het is omgebouwd. Iemand heeft er een andere loop opgezet, van hard staal hoop ik en met een open vuurmond. De gasuitlaat is dicht gelast zie
Dijkraket versie 2.0
pagina 162
ik nu. Het kan dus een echt pistool zijn. Ik probeer het achter de Alexandra. Het ding is hartstikke goed, Ik raak vanaf de Alexandra het rode stuk ijzer van Tom’s raket, dat nog steeds uit de wilg steekt. # 52 E. wil dat de revolutie zichzelf financiert. Ze gaat er verder geen geld meer instoppen. We hebben nu een pistool, daarmee kunnen we verder. Een overval op een sigarenwinkel in Amsterdam lijkt ons niet echt moeilijk. Drugshandelaren deugen niet, dus een sigarenboer beroven, dat is in orde. We gaan op zoek in een buurt waar ik nog nooit ben geweest, E. ook niet. Op een straathoek vinden we een ideaal doelwit. Flinke etalage waar je door naar binnen kunt kijken of er mensen zijn. We kunnen alle kanten op weg. Om de winkel te verkennen kopen we een zakje drop. In Dolm koop ik in een verkleedwinkel een pruik. Voor een studentenfeest, ja dat komt vaker voor. E. doet hetzelfde in Atrecht. We trekken expres allebei een rood trainingsjack aan. Zonnebrillen. We moeten lachen als we in de spiegel kijken. Onherkenbaar. We hebben de actie geoefend bij het huis van E. Ik een hoge stem, E. een lage stem. Verwarring over wie we zijn, zodat er geen goed signalement komt. We kiezen de dag dat de vuilnisbakken aan de straat staan. We komen los van elkaar van twee kanten aangelopen, goed getimed. Plastic tassen bij ons met onze spullen en om later de buit in te stoppen. Eerst een keer gewoon voorbij lopen. Er is niemand binnen. Op de hoek keren, het rode jack aan, de zonnebril op en de plastic handschoenen aan. Voor de deur de pruiken op. Draaien, tegelijk naar binnen stappen. Het pistool in de aanslag. ‘Je geld’ gil ik met een piepstem. Ik schiet een kogel naar links en spring er achteraan, om de toonbank heen. De winkelier duikt naar rechts. Ik duw de man half over de toonbank, zijn overhemd scheurt. Ik houd hem vast. Hij heeft geen knop in kunnen drukken en het is genoeg intimidatie. E. is nu ook achter de toonbank, zodat hij zo min mogelijk onze gezichten kan zien. Ik duw zijn hoofd op de toonbank. De kassa open doen, piep ik. Ik laat hem een beetje los, hij doet het. E. graait het papiergeld uit de kassa en stopt het meteen in haar tas. We rennen naar buiten, allebei een andere kant op. Pruik af, jack uit, handschoenen, alles in de plastic tasjes. Zonnebril ook af, dat vergeet ik. Omkijken en als ik niets verdachts zie, gooi ik mijn tas in een vuilnisbak. Detail, niet goed over nagedacht, maar gelukkig blijken ze nog niet geleegd. Met een paar uur ligt mijn vermomming op de stort. E. komt om de hoek aangelopen. Ze heeft het tasje met het geld in haar handen. We lopen hand in hand verder nog een beetje verwilderd van de adrenaline. Er gebeurt niets, niemand heeft iets gezien lijkt het. Nog een blok verder
Dijkraket versie 2.0
pagina 163
staan onze fietsen, niet op slot. Dat is een gok omdat het zoeken naar fietssleuteltjes misschien teveel tijd zou kosten. Ik kijk op mijn horloge, binnen vijf minuten fietsen we in een ander stuk van de stad vijf minuten later zijn we op het station. In de trein tellen we en bingo, maar liefst 2800 gulden. Van het geld kopen we een oude staalblauwe Volkswagen bus. De bus moet overgeschreven worden op een naam. Dus die van E. of die van mij. We krijgen er mot over en uiteindelijk gooien we kop of munt. Munt boven, dat betekent dat de bus op naam van E. komt. Het is een risico, een bus op naam. Maar het alternatief is een bus stelen en we weten niet hoe dat moet. Bovendien gaan ze misschien zoeken naar een gestolen bus. Of eerst en paspoort stelen en dat gebruiken om de bus mee over te schrijven. Gedoe, dan klopt de foto weer niet, of de diefstal wordt aangegeven en bij het overschrijven lopen we tegen de lamp. Nog meer gedoe. Op een autosloop vinden we op net zo’n bus twee andere nummerborden. De overval ging een stuk eenvoudiger dan de aanschaf van de bus. Waar laten we het ding? Alweer zo’n probleem. Niet bij ons op het erf. Niet bij ons zegt E. Uiteindelijk kiezen we voor een vrij drukke parkeerplaats tussen het station in Toerel en de snelweg. Het is redelijk anoniem daar, er staan ook vrachtwagens, koeriers slaan er goederen over, soms staat er een camper en bouwvakkers parkeren er om vervolgens samen naar een klus te rijden. Bovendien loopt er een fietspad aan de andere kant van de heg, waardoor we er gemakkelijk kunnen komen. Echt goed voelt het allemaal niet. Stel je voor dat het busje bij een actie achterblijft of we een botsing krijgen, dan zijn die valse nummerborden zo ontdekt. Daarna is de weg naar E. een druk op een knop en zijn we erbij. Lastig. Ondertussen doe ik mijn best om mijn studiepunten te halen. Een tentamen hier en daar, presentielijsten tekenen, nee op mij valt niets aan te merken. Voor mijn Bauhaus scriptie krijg ik zelfs een negen, dankzij de boeken bij Lizette. De buitenkant he, keurige student. Ik geniet er van. Opeens is het leven spannend, zo met een pistool in je broekzak. Ik drink weer regelmatig een kopje koffie met Engel, die aan het eind van haar studie al een eigen architectenbureau is begonnen. Als ik klaar ben, kan ik misschien bij haar gaan werken zegt ze. Het beeld ziet er aan de buitenkant perfect uit. Tot Engel op een goede zaterdag onverwachts op de Waterdijk staat. Ma roept me, er is een dame voor me. Dame, dat woord. Boven op de Waterdijk staat een groene Volkswagen cabrio. Achter het stuur zit Engel en ze wuift. Ik ben daar niet blij mee, loop omhoog en vraag hoe ze aan mijn adres komt. Gewoon op de lijst van kunstgeschiedenisstudenten, dus dat was niet zo moeilijk. Ze had toch even kunnen bellen? Engel haalt haar schouders op, ze wil de boerderij zien. Het is niet mijn boerderij, sis ik. Als ik achterom kijk staan ons pa en ma, Ruud en Gerrit alle vier te kijken. Engel wuift. Ma roept
Dijkraket versie 2.0
pagina 164
of mevrouw misschien koffie wil. Engel zegt ja graag en of ik haar alles wil laten zien. Ze doet haar zonnebril af, stapt uit en samen lopen we naar beneden. ‘Zo, jij bent nou Els’, zegt ma, ‘hij heeft keurig teruggebeld nietwaar?’ Ma houd je klep. Engel geeft iedereen een hand, de mannen vertrekken en ik zie Ruud nog achter Engel een obsceen gebaar maken met zijn duim tussen zijn vingers. Ma en Engel beginnen een gesprek en ma slaat meteen door. Dat ik zeker een goede partij ben en al heel wat kan. Ze legt uit, dat ik de boerderij niet krijg, maar wel een goede uitkoop. Ik zit er voor joker bij, ook al bedoelt ze het goed. Als Engel en ik na een poosje weer buiten staan, zegt ze dat zij ook geen supermarkt krijgt en al helemaal geen uitkoopregeling. Je moet zelf de slingers ophangen in je leven. Ik schaam me en weet niet meer precies wat ik aan haar heb verteld. We zijn lang stil en draaien wat om elkaar heen. Engel geeft me een zoen en stapt in de cabrio. Moet ik er nu ook in stappen en naast haar wegrijden? Is dit nu de bedoeling? Is dit het moment waarop alles in een klap in orde komt? Ik kijk achterom, alleen ma kijkt. Ik aarzel en zeg ‘leuk dat je langskwam’. Ik steek mijn hand op en wuif, dag Engel. Op mijn kamer moet ik huilen en vind ik mezelf een slappe zak. In Dolm blijf ik daarna uit haar buurt. Ik heb een geheim verbond met E. en met Tom, maar die is dood dus dat geldt niet meer.
# 53 We krijgen spijt van onze overval op de sigarenwinkelier. Dit is geen revolutionaire daad, maar een laffe aanslag op een uitgebuite middenstander. Dat doen we niet meer. We gaan het geld voor onze revolutie bij het kapitaal weghalen in plaats van bij ploeterende winkeliers. Overvallen op banken, dat lijkt ons echter nog te moeilijk. Daarom beginnen we met een inbraak in een dure villa en dat valt mee. Na school halen we de bus op, rijden naar het deftige Egenier, parkeren op een drukke plek, halen onze fietsen tevoorschijn, kijken rond en genieten van de prachtige huizen en dure auto’s. We zoeken een prooi, een huis waaraan flink wordt verbouwd. Dikke kans dat het alarm het tijdelijk niet doet, de camera’s niet goed zijn ingesteld en dat er ladders zijn. Om een uur of acht bellen we even aan of we een fietspomp kunnen lenen. Er doet niemand open en er is ook geen hond. Een blokje om lopen, de onopvallendste weg terug naar onze bus uitkiezen en kijken of er bij de villa niets is veranderd. Geen auto’s, wel een lamp. Als we een hond-uitlater tegen komen, gedragen we ons even als een verliefd stelletje. Dan, als het al donker wordt, zet ik een pet op, doe mijn jas uit en mijn timmermansschort met tangen en zaklamp aan. Handschoenen, altijd handschoenen aan, geen vingerafdrukken. E. blijft onzichtbaar vanaf de straat achter het
Dijkraket versie 2.0
pagina 165
tuinhek wachten met de fietsen. Ik klim op de steiger en open zo een bovenraam. Eerst een steentje, om te kijken of er iets gebeurt, dan schijnen met de lamp of ik een bewegingsmelder kan vinden. Eenmaal binnen ga ik gericht op zoek in bureaus en toilettafels. We gaan voor contant geld. Beneden vind ik in een la met giroafschriften een portemonnee vol dollars en daaronder nog een envelop met Duitse marken. Bingo. Bureaulade netjes dichtgedaan, nog wat geld erin gelaten en via het dakraam naar buiten. Misschien merken ze het nooit. Dakraam dicht, naar beneden klauteren, pet af, jas aan, even fietsen naar de bus, wegrijden en klaar. De volgende dag wisselen we het geld in Amsterdam en hebben we bijna 3000 gulden. Net zo veel als de sigarenwinkel en we hoeven ons er niet schuldig over te voelen. We gooien 2500 gulden in een envelopje door de brievenbus van de sigarenboer. Anoniem natuurlijk en met het woord excuus erop geplakt van uitgeknipte krantenletters, een werkstukje van E. We hebben nog even discussie over het instellen van een gemeenschappelijke revolutionaire pot. Dat is geen goed idee, want onnodig kwetsbaar. We kiezen voor autonome cellen met eigen budget. Ieder de helft dus. Het is grappig, onze revolutionaire acties doen we met het busje en op de fiets. Het overleg en het voorbereiden doen we in onze achttien minuten tussen Toerel en Dongeveer. Antiek verkopen en fotomodel zijn, dat is wel een betere manier om geld te organiseren, maar het antiek loopt moeizaam, pa wil geen bord met brocante boven aan de dijk en de fotoshoots van E. zijn zeer onregelmatig. Ik zeg tegen ma dat ik bij Els logeer en slaap bij E.. Ze laat me een keer zien hoeveel geld er al in haar blauwe ijzeren geldkist zit. Er zit een piepklein slotje door het grendeltje. Ik denk dat ik het ongeveer nog met een nagelknipper kapot krijg. Ze opent het kistje met een sleuteltje dat om haar nek hangt. Op het deksel aan de binnenkant heeft ze ons H2O logo geschilderd en het kistje zit helemaal vol bankbiljetten. Iedere keer als ze een fotoshoot heeft laat ze zich zo veel mogelijk contant uitbetalen, voor de revolutie zegt ze erbij, net als ons inbraakgeld. Dat gaat ook goed. We kiezen telkens een andere plaats en een andere villawijk en zelfs een andere dag. Patroonherkenning, dat gaat ons niet gebeuren. Ik schat dat we in de loop van dat jaar zeker een keer of tien hebben ingebroken en het is zeer verslavend, het is een kick, de eenvoud, de spanning, het gevoel van macht. Als ik een paar keer een paspoort zie neem ik het mee, waarom moeilijk doen als het ook gemakkelijk kan. We laten de bus overschrijven op naam van ene meneer van Heusten. Maar eerlijk is eerlijk, er gaan ook dingen fout. Ik doe de deur van een kamer open en in een bed liggen twee mensen te slapen. Ze merken niets. Een keer vinden we een open achterdeur en E. loopt mee naar binnen. Ik ben cool hè, nuchter en snel handelen, geen lawaai, geen vingerafdrukken, niet poepen op het vloerkleed maar E. doet alles tegen onze afspraken in. Ze doet lichten aan, zet een Cd’tje op, schenkt zichzelf een glas wijn in, kijkt in
Dijkraket versie 2.0
pagina 166
de ijskast, gaat met de deur open op de wc zitten, roept intussen van alles naar mij, gaat even op de bank liggen en ziet een dure digitale camera. Ze haalt mooie jurken uit een kleerkast en kijkt in een spiegel of ze haar passen. Ik ben woedend en kan haar wel slaan, dit is gekkenwerk, zo worden we ontdekt. Ik sleep haar naar buiten en ze begint nog te gillen ook. Ik ren weg naar de fietsen, hier wil ik niets mee te maken hebben. Een uur later pas komt E. bij de bus, het fototoestel heeft ze om haar nek en een enorme koffer met kleren zeult ze mee op de bagagedrager. Een keer krijg ik te maken met een hond die in een mand in de keuken ligt te slapen. Het beest kijkt op en komt aarzelend overeind. Ik doe de ijskast open en gooi wat kaas en vlees naar het beest. Het werkt, de hond gaat eten en ik ga er vandoor. In een ander pand loop ik tegen een tafeltje op, dat omvalt. Veel lawaai en de glasplaat is kapot, dat zijn duidelijke sporen. Er is ook nog het probleem van onze euforie na afloop. Ik word er baldadig van, ik wil feestvieren, bier drinken en vrijen, net als E. die port wil en schreeuwt en soms ook wil vrijen. In het begin rijden we terug naar de parkeerplaats, later rij ik naar een hotel, we huren een kamer en we zetten de bloemetjes buiten. E. heeft een keer een kunstlul bij zich en wil mij ermee neuken. Daar voel ik niets voor, ze slaat met het ding naar me en er sneuvelt een lamp van het nachtkastje. Ik jaag haar in een hoek en duw het ding bij haar naar binnen, ze laat het nog toe ook. Ik ben de baas hijg ik in haar oor. Na afloop gooi ik het ding uit het raam. Het was leuk, maar ik begrijp ook dat dit niet goed gaat, vroeger of later vallen we op. Ik zeg in de trein dat ik genoeg geld heb voor onze acties. Naast het vergaren van kapitaal voor de revolutie moeten we ook uitvoerende daden voorbereiden. E. is wisselend opgewekt en agressief. Soms zie ik weer krassen in haar armen en striemen op haar lijf. Ze houdt van pijn zegt ze en van harde seks. Dan is ze weer een paar dagen weg. Een fotoshoot ergens. Dat is knap dat het haar dan telkens lukt om haar striemen en krassen te verbergen. Het begint in mijn hoofd te malen. Nadenken, nadenken, het gaat om actie, de ultieme daad. Er moet wat gebeuren. Ik koop een pak enveloppen met plakstrip en stop er met handschoenen aan geld in. Een vreemde bezigheid op mijn zolderkamertje. Ik moet denken aan mijn fotoalbums. In Toerel is ook een soort van Bergaf. Een rijtje arbeiderswoningen van de metaalfabriek die al lang gesloten is. In alle brievenbussen duw ik een envelop. In Atrecht geef ik de bedelaars bij het station ook een envelop. Opeens merk dat ik door twee sportief uitziende mannen wordt gevolgd. Smerissen. Natuurlijk, stom, dat had ik kunnen weten, die junks worden in de gaten gehouden.
Dijkraket versie 2.0
pagina 167
# 54 We zitten bij E. op haar zolder. Ze drinkt port en kijkt een film met naakte, worstelende vrouwen. Mannen kijken toch ook naar boksen, of naar wielrenners die vallen. Een kwart van het internet is porno. Ik zeur. E. verdedigt zich terwijl ik nergens om heb gevraagd. Dit zijn lesbo’s die het heerlijk vinden om met elkaar te vechten en aan elkaar te trekken. Dit is fun, dit is gewoon lekker geil. Ik mag ook even aan haar zitten. Ik reageer verbaasd. Toe maar. Ze gaat staan, doet haar truitje omhoog en duwt haar borsten naar me toe. Ik steek mijn handen uit en juist als ik haar tepels wil aanraken grijpt ze me in mijn kruis. Vechten? Al onze kleren uit. De grote gele vloer als arena. Ze staat half voorovergebogen voor me in vechthouding. Ik ben veel sterker, wat moet ik hier mee. Ze wijst naar mijn piemel, ja, natuurlijk heb ik een stijve. Ik pak haar bij haar armen, trek haar naar de grond. Dan ga ik boven op haar zitten en zie hoe ze haar billen omhoog duwt. Ze probeert me van haar af te schudden, dat lukt nooit, ik ben zwaarder en sterker. Ze trapt, ik duw haar benen van me weg. Je begrijpt hoe het eindigt, ik vrij met haar op zijn hondjes. Daarna valt ze neer, er is geen verzet, we liggen lepeltje, lepeltje, ik tegen haar aan, zij huilt zachtjes. Ze begint te vertellen, over haar moeder eerst, dat die altijd mannelijke naaktmodellen schilderde, dat ze een keer in het atelier kwam en dat haar moeder het deed met een model. Ze was een jaar of acht. Daarna over haar vader. Hoe ze bij hem in bed kroop en al snel zijn piemel ontdekte. Hoe hij haar daarmee liet spelen, tot hij groot werd en hij zei dat hij dat fijn vond. Dat ze dat voor hem is blijven doen. Toen ze groter werd en tietjes kreeg en voor het eerst ongesteld werd, dat hij toen met een washandje haar heeft schoongemaakt, dat hij haar streelde en dat hij dat ook is blijven doen omdat zij dat fijn vond. Dat ze zo blij was dat ze haar vader gelukkig kon maken. Ze wil zo graag dat alles weer goed komt, dat hij bij haar is, dat haar vader en haar moeder…. Ze stopt met praten en begint weer te huilen. Haar vader, zij is zijn diertje en ze moet voor hem zorgen, iedere dag eigenlijk. Dat doet ze niet goed, ze schiet te kort, zeker als ze niet voor hem zorgt, ze kan het gewoon niet altijd goed doen. Nu haar moeder niet meer voor haar vader zorgt, nu moet zij het doen, het hangt van haar af, dat hij kan werken, hij moet tevreden zijn. Zij is zijn lieve meisje. Haar vader heeft onvoldoende succes, wordt niet erkend, de wereld ziet het niet, die kiest voor kapitalistische bouwwerken, megalomaan in plaats van de sociaal bewogen architectuur van haar vader. Het is haar schuld, haar vader drinkt teveel en het is haar schuld. Ze huilt weer. Ze brengt mijn hand naar haar poes. We slapen, we eten wat. Het is vier uur ’s nachts, ik fiets terug naar huis, ontroerd, bedroefd.
Dijkraket versie 2.0
pagina 168
# 55 Op de boerderij heb ik zo langzamerhand echt niets meer te zoeken. Ruud heeft me alleen nog nodig om te klagen en te treiteren, vader ziet me niet staan en moeder wil weten wat ik uitspook. Daar heeft ze gelijk in, alleen vertel ik slechts een deel. ‘Dag mam, ik ben naar Dolm, studeren.’ ‘Dag mama, ik ben naar Els.’ Ruud maakt steeds vaker ruzie met me, daarom bemoei ik me nergens meer mee. In de trein zit ik vaak bij Wim Tengel en zijn politieke medestanders want E. is er niet. Gewichtige discussies over het landsbelang, de nieuwe werkelijkheid en de politieke verandering die er nodig is. Ik vind het maar ijdeltuiterij, opgewonden gebabbel van mensen die nooit met hun poten in de modder hebben gestaan. Dikke salarissen, keurige regelingen, mensen die hun eigen toneelstuk schrijven en geloven. Als zij vallen, dan gebeurt er niets. Gestreken overhemden blijven gestreken overhemden, bloedvlekken nooit van gehoord. Sila wil een keer serieus met me praten. Ze vindt dat ik er slecht uitzie de laatste tijd. Of ik wel goed eet en dat ik goed voor mezelf moet zorgen. Ze knikt me bemoedigend toe. Ik knik ja, ze heeft gelijk. Dan zegt ze dat ze volgende maand gaat trouwen en dat ze gaat verhuizen, ze neemt vandaag afscheid van mij, ze heeft een cadeau voor me, verhalen van een Libanese dichter, Kahlil Gibran. Ik vraag hoe het met haar reisbureau gaat. Tot mijn verrassing blijkt het al te draaien. Ze heeft een contract gesloten met een keten van Turkse ziekenhuizen, allerlei medische handelingen, zoals de tandarts, zijn daar veel goedkoper. En natuurlijk willen Turken liever in hun eigen taal behandeld worden, dat communiceert beter. Ze organiseert nu iedere maand een tandartsvlucht van Amsterdam naar Ankara. Ze kijkt me stralend aan. Wow, dat is big business, realiseer ik me, wat kost het wel niet om een vliegtuig te huren. Dan zegt ze op dramatische toon dat ik haar op haar wang mag kussen ten afscheid. Ze steekt haar gezicht naar voren. Ik kus haar, ze ruikt heerlijk. Van Sonja heb ik het adres van Paul gekregen, daar ga ik heen, met fiets en verf. Een drukke winkelstraat in het centrum. Paul woont pal boven een pijpela vol spijkerbroeken, er naast zit een sekswinkel, gespecialiseerd in vibrators en aan de overkant is de onvermijdelijke coffeeshop. Op straat wordt Italiaans en Engels gesproken. Ik bel aan en loop een trap op. In de schemering kan ik niet goed zien wie er boven staat. Tot mijn verrassing is het Mark, even terug in Nederland, hij is aan het koken en ik kan blijven eten en slapen. Ja, het gaat goed met zijn hotel, vertelt hij. Mark en Paul hebben genoeg aan elkaar en ze zijn lief voor me, ik hoef niet bij hun in de achterkamer te slapen, er is ook nog een zijkamertje met een bed, inclusief uitzicht op straat. Bijna de hele nacht is het druk en lawaaiig, de stad als permanente jungle. Onze revolutie gaat de beschaving terugbrengen.
Dijkraket versie 2.0
pagina 169
Huntington en Fukuyama krijgen ongelijk. Wij pakken de macht terug en ruimen alle destabiliserende factoren op. Als ik om zes uur opsta om wat reclameborden over te schilderen zijn de nachtbrakers nog volop in de weer. Ik hoor een politieagent op een motor aan iemand vragen wat hij aan het doen is, in het Engels. ‘I am talking to a policeman’ is het brutale antwoord. Ik moet er hartelijk om lachen. Toch hoor ik liever onze haan goedemorgen kraaien. Bang ben ik niet, want ik ben sneller en sterker dan de brakke nachtbrakers en als ik een uurtje later weer boven ben is mijn verfpot leeg. Vanaf tien uur knettert de muziek uit de kledingwinkel dwars door de vloer. Na een paar dagen kan ik niet meer tegen de herrie en ga ik naar E. Omdat ze niet meer in de trein zit, is dit de enige manier waarop ik haar nu nog kan ontmoeten. Ik fiets rechtstreeks van het station in Toerel naar haar huis. Ze doet open, niets aan de hand, alleen is ze woedend, want het is helemaal onterecht dat ze van school is geschopt.
Dijkraket versie 2.0
pagina 170
# 56 E. vindt mijn haast om echt iets te gaan doen opeens onzin, opgefokt en overdreven. Dat verbaast me, zij was het die haast had. We moeten onze doelen rustig en goed formuleren. E. schrijft het op in een schriftje. Ik moet mijn handtekening er onder zetten. We gaan de cultuur van het kapitalisme aanvallen en daarmee het kapitalisme. Die cultuur dat zijn de grote merken, de grote multinationals, de opgefokte koopwaanzin. Zo gaat de aarde kapot. We gaan benzinepompen aanvallen, vliegvelden, winkels en warenhuizen. Met de bus rijden we ’s nachts naar een benzinepomp met een aparte parkeerplaats. Eerst even de kust verkennen en de bus buiten het bereik van een camera parkeren. Een paar auto’s voorbij laten gaan, pruiken op, maffe kleren aan. Ik doe soms een jurk aan uit de collectie die E. van een inbraak heeft meegenomen. Iedere keer doen we een andere verkleedact. Dat is grappig en goed voor de spanning. We hebben zelfs een spiegel in de bus opgehangen en E. maakt foto’s, hoewel dat natuurlijk heel stom is. Ze wist ze ook weer, zegt ze. Een jurkje tot boven de knie en wat lappen in je kousen, zodat je heel dikke benen hebt. Met sjaals en lappen kun je ook enorm veel doen. Ik heb zelfs een hoge hoed en ik wil nog een bolhoed. De bus ziet eruit als de kleedkamer van een theatergroep. E. heeft de bus een keer mee naar huis genomen en er ons H2O logo opgeschilderd plus het woord theater, het H2O theater. Gelukkig heel klein, het valt niet echt op. We halen slangen uit benzinepompen en snijden ze door. Dat is een fluitje van een cent. Aan de winkel bij de pomp komen we niet, dat lijkt ons te riskant, de pompen of in ieder geval de slangen blijken nooit beveiligd. Benzine weg laten lopen en aansteken, dat durven we niet. We praten er over. Na afloop rijden we terug naar het huis van E’s vader, want de driedubbele garage is handiger dan de parkeerplaats bij Toerel. Plek zat voor onze bus. Haar vader komt er ook nooit, die laat zijn dure Porsche buiten staan. Ik blijf vaak bij E. slapen of stommel in het vroege ochtendlicht terug naar Buitenlust. Feestje gehad ma. E. wil niet dat we samen worden gezien. Haar vader mag me al helemaal niet zien. Op een dag leest E. in een krant een artikel over een bende die benzinepompen onklaar maakt. Er staat een onscherpe foto bij van ons met rare hoedjes op. We schrikken wel, maar we beseffen ook dat onze vermommingen prima werken en niemand ons kan herkennen. Toch besluiten we er mee te stoppen, want het artikel is duidelijk genoeg. Een bende die benzinepompen vernielt, zonder te stelen, daar moet een politiek motief achter zitten. We zijn trots, het signaal is opgepikt, de waarschuwing is gegeven. We kopen een tweedehands kinderwagen en stoppen onder de dekens veel stro en een jerrycan met benzine. Zelf verkleden we ons als een keurig echtpaar. We denken er nog even over om ons als moslims te vermommen, maar ik moet aan Sila denken en wil dat
Dijkraket versie 2.0
pagina 171
niet. De revolutie moet van binnenuit komen, andere volken kunnen we er niet mee belasten. We gaan naar de derde etage van een warenhuis in Amsterdam. Met de lift omhoog, het is er druk, een half uurtje wachten, rondlopen, spullen proberen, de boel verkennen. Het trappenhuis heeft niet overal camera’s en aan de andere kant is nog een trap. Dit keer spreek ik geen mooie verkoopsters aan, we zijn met iets beters bezig, de bevrijding van de koopziekte. Dan is het zover. Niemand in de buurt van de roltrappen. We lopen erheen, ik duw de kinderwagen. Bij het begin van de roltrap buigt E. zich voorover en steekt het stro aan. Er kringelt rook. We zetten de kinderwagen op de roltrap. Daar gaat ie. Halverwege de roltrap moet de brand groot genoeg zijn om de jerrycan tot ontploffing te brengen. We lopen zo rustig mogelijk allebei naar een gewone trap. In het trappenhuis, buiten het oog van de camera’s, trek ik mijn rode jack aan en doe mijn pruik af. Zo raakt de bewaking in de war. Op straat in de drukte treffen we elkaar, dat hebben we afgesproken. Ik kan E. eerst niet vinden omdat ze haar rode jack niet aan heeft. Ze kwam iemand tegen in het trappenhuis dus kon ze zich niet omkleden. We gaan voorzichtig kijken. Er gebeurt niets, helemaal niets. Ik ga naar binnen, de kinderwagen staat opzij van de roltrap, niemand lijkt er op te letten. Ik doe of ik de roltrap opga, wat niet kan en speel dat ik dat ook merk, waarbij ik per ongeluk de kinderwagen een zetje geef. Er gebeurt weer niets, niemand reageert. E. gaat naar boven, ze komt de roltrap af, laat haar tas op de kinderwagen vallen en weer gebeurt er niets. De derde keer loop ik zo met de kinderwagen naar buiten, we kijken om, niemand reageert, niemand volgt ons. Mislukt. Het stro in de kinderwagen is gedoofd zodra het bij het dekentje kwam. Dat moet anders en ook willen we het risico op gewonden verkleinen. De tweede keer kiezen we daarom voor de roltrap van de bovenste verdieping zodat er minder mensen door het vuur kunnen worden ingesloten. Voor ons is het wel iets riskanter want we hebben meer tijd nodig om buiten te komen. Dat risico nemen we, omdat er bij de trappen nauwelijks camera’s hangen. Dit keer lukt het om het stro goed aan te steken, we trekken de deken weg en zien de brandende kinderwagen naar beneden gaan op de roltrap. Terwijl wij naar de trappen lopen, beginnen er al bellen te rinkelen. Ik kom buiten en kijk achterom. Geen vlammen, maar wel veel mensen die naar buiten komen. Er komt politie en brandweer, de boel wordt onmiddellijk afgezet, wij treffen elkaar in de menigte voor het warenhuis, deze keer allebei in een rood jack. Opeens zie ik een politieagente die de toeschouwers filmt. Aiaiai, niet aan gedacht, we hebben een probleem. Ik stoot E. aan en wijs zo onopvallend mogelijk. Nu ik wat beter kijk, zie ik meer agenten met camera’s. Woe, dit is link. Dat moeten we nooit meer doen, gaan kijken naar het effect van onze aanslagen. We gaan uit elkaar, ieder een andere kant op. Ik stop zo onopvallend mogelijk mijn rode jack terug in de plastic tas. Er gebeurt niets, niemand volgt me of houdt me aan. Bij onze bus zie ik tot mijn grote
Dijkraket versie 2.0
pagina 172
opluchting al snel E. opduiken. Ze heeft haar rode jack nog aan. Wij zijn hier nog niet geschikt voor. Dit keer staat er een flink bericht in de kranten. Brandstichting in warenhuis, geen gewonden, politieonderzoek gaande, men vermoedt een psychiatrische patiënt. Belachelijk. We moeten onze acties claimen en uitleggen dat het kopen in verderfelijke koopcentra nooit meer veilig zal zijn. Op zich ging de actie goed, het heeft het warenhuis zeker een halve dag omzet gekost, geen gewonden of doden, maar we hebben ook twijfels. Te veel kans op ontdekking, te veel kans op onschuldige slachtoffers, te weinig resultaat. Hoe kunnen we dan het land bevrijden van corrupte, kwade krachten? Pas als het stompzinnig consumeren ophoudt, pas dan hebben we echt iets bereikt. Dan stort de vervuilende productie-industrie in, dan houdt het geroof op. Dit was slechts een enkel kapitalistisch warenhuis. En er zijn honderden warenhuizen. Zo komen we er niet. Bij dit ene warenhuis hebben we misschien een half procentje van de omzet verhinderd, maar zodra er mensen bij omkomen kan de publieke opinie zich tegen ons keren. Uitgebuite arbeiders worden dan opeens weer vrienden van het grootkapitaal. Het gaat om de echte macht, daar moeten we zijn. De kernleden van de organisatiestructuur die de bezitters in het zadel houden, die zijn ons doel, de echte uitbuiters. Bij ons thuis moet je ons pa hebben, die is de onzichtbare kwaaie spil, Ruud is slechts een uitvoerende pion. Opeens moet ik aan Wim Tengel denken, dat is nog een ander verhaal. Prinsje Tengel en zijn Partij voor Liberale Democratie, ze suggereren dat wij mee mogen denken, maar hij verdeelt de baantjes en houdt de beste zelf. Hij lijkt zo aardig, maar pas op, het is een vermomming om zelf boven op de hoofden van anderen te kunnen staan. Tengel is een afschuwelijke kapitalistische opportunist. Hij babbelt zogenaamd kritisch, maar in feite houdt hij alles gewoon in stand. Tengel mag ook mee doen met de grote jongens. Eigenlijk verloochent hij de ideële zaak. En niet zo’n klein beetje ook. Door hem kun je je geweten laten sussen. Hij werkt contraproductief, het is een verrader. Door hem heeft het volk de illusie dat er wat ten goede zal veranderen. Hij gebruikt mensen ter meerdere eer en glorie van zichzelf. Die kleffe glimlach als je hem op de tv ziet. In feite is hij zo corrupt als de pest. Corruptie is een van de ernstigste vormen van volksverraad dat met alle mogelijke middelen moet worden bestreden. Tengel is een laffe oplichter. E. is het met me eens. Je kunt één warenhuis in de fik steken, dan blijven er nog duizend warenhuizen over. Nee, het moet in een klap duidelijk worden, dat het over is met het machtsmisbruik, met politiek simulationisme, met het gegraai en de zoethouderij. We moeten een signaal geven, een niet mis te verstaan signaal. Een aankondiging van de grote strijd, zodat iedereen op kan staan en zich aan kan sluiten. We moeten een offer brengen, een voorbeeld geven. Opeens weet ik wat mij te doen staat. Dat was de ene kant. Tegelijkertijd wilde ik ook erger voorkomen, want ik wist wat E. van plan
Dijkraket versie 2.0
pagina 173
was. Ze zat erover op te scheppen, terwijl je als revolutionaire cel je mond zou moeten houden over je eigen daden. In Atrecht tijdens de opening van het Academische jaar wilde ze in een klap alle hoogleraren neerschieten. Ik weet niet of ze het voor elkaar krijgt. Ze kan terwijl ze daar staat met een geweer zo maar in de lach schieten, of juist gaan slaan in plaats van schieten. Of ze zou nauwelijks raak schieten omdat ze zichzelf teveel moed had ingedronken. Trouwens waar haalt ze een machinegeweer vandaan. Niet uit Voorvangen lijkt me. De juiste actie van E., dat kan ik vergeten, achttien minuten erover rondkraaien, ja dat kan E. prima. ‘Wetenschappers zijn het fundament onder de structurele onderdrukking, ze bevestigen en versterken het systeem, ze heulen ermee, ze houden het kwaad in stand. Zij zijn verantwoordelijk voor de continuïteit van de megalomanie. Ze ontwikkelen technologie om de grondstoffen van de aarde te roven en om wapens te maken. Zij vormen de legitimatie van de macht, ze onderhouden en perfectioneren het misbruik. Zogenaamd allemaal ten behoeve van zoiets vaags als de wetenschap. Het zijn vooral mannen, druk met hun ego, de vrouwen zijn gefrustreerde meelopers die ook graag een grote pik hadden gehad.’ Als E. op dreef is, dan kan ze echt een fantastisch verhaal neerzetten. Je denkt maar zo, dat ze nog gelijk heeft ook. Maar er zijn ook hoogleraren die hun hele leven plantjes onderzoeken, of de sterren, dat zijn toch geen graaiers. Er zijn wetenschappers die ziekten onderzoeken en voedsel, dat kan toch geen kwaad? Weliswaar doen ze met hun talent niets voor de revolutionaire zaak, maar dat doen de meeste mensen niet. Door het ontwikkelen van betere landbouwtechnieken dragen ze bij aan het afnemen van hongersnoden. Kortom, een schietpartij op de universiteit is helemaal geen goede revolutionaire daad, het is een verwarde actie die in de beeldvorming negatief gaat werken en onze revolutie niet versterkt. E. is op de verkeerde weg, ik moet haar stoppen, maar ik kan haar niet stoppen. Met haar onlogische, onbetrouwbare gedrag, vaak tegen de afspraken in en met haar stompzinnige plannen wordt zij een riskante factor in onze strijd, ik moet haar voor zijn en tijdig mijn grote plan uitvoeren. Ik moet een dappere strijder voor rechtvaardigheid zijn. Een die bereid is zichzelf op te offeren. Ik moet ons verbond veilig stellen. In onze trein zitten vaak nog geen twintig mensen, dat is te overzien, zeker in vergelijking met een aanslag op de universiteit. Uiteraard kan ik er niet met E. over praten, dus ik ga in mijn eentje aan het werk in de Alexandra waar de aantekeningen van Tom nog liggen. Van raket naar bom was al door hem gedaan bij de millenniumwisseling, dat kan ik dus ook. En het is een eerbewijs aan Tom. Kunstmest en rode diesel. Op de boerderij ruimschoots beschikbaar. Ik ga weer braaf thuis slapen en ik ga aan de gang. Als E. belt, ga ik naar haar
Dijkraket versie 2.0
pagina 174
toe en vrijen we. Ze heeft haar plan gewijzigd, nu wil ze een aanslag plegen op de koningin als die ergens loopt, gewoon met onze bus op volle snelheid dwars door de dranghekken heen en gas blijven geven.
Dijkraket versie 2.0
pagina 175
# 57 De aansturing van de ontbranding, dat is het grote probleem. Bij de raketclub ging alles met draden die vonken gaven en ook Tom deed het zo. Maar ik heb een draadloze afstandsbediening nodig. Dat moet kunnen met twee mobiele telefoons, een als zender, een als ontvanger. Hier heb ik echt een poos op gepuzzeld. Internet heeft me geholpen. Op verschillende plaatsen koop ik twee mobiele telefoons op verschillende namen, heb ik toch nog wat aan de gestolen paspoorten. Ik ga aan het prutsen, avonden lang. Uiteindelijk kan ik een binnenkomend telefoonsignaal omzetten in een stroompje door een draad aan de buitenkant. Een aangesloten fietslampje gaat in mijn proefopstelling even branden zodra ik bel. Met dat stroomstootje kan ik een serie alkaline batterijen activeren, genoeg voor een kleine vonkenregen en van daaruit in kleine stapjes naar steeds groter. Dit gebeurt in een seconde en dan ontbrandt de raketbrandstof. Achter de Alexandra oefen ik alles. Eindelijk komt mijn technische kennis van pas. De verhoudingen van het mengsel, de benodigde hoeveelheden. Ik ga de bom laten ontploffen bij het spoorbruggetje achter de palingnetten, precies op het moment dat onze trein erover heen rijdt. Ik kan de bom met de roeiboot er naar toe brengen. Geen sporen over land en handig voor het transport. De bus is geen optie. Je moet dwars door een weiland en ik krijg hem niet ongemerkt langs Buitenlust. Aan E. heb ik ook niets, dit keer moet ik het helemaal zelf doen, ik ben mijn eigen revolutionaire cel. Nachtenlang ben ik aan het werk. In de stal van Gijs bereid ik alles voor, een stuk landbouw plastic er over heen en overdag is er niets te zien. Als Ruud het merkt, zal ik zeggen dat het spullen van Paul zijn die binnenkort naar Amsterdam gaan. Ruud komt nooit in de stal van Gijs, die kans is heel klein sinds we geen varken meer hebben, pa komt er ook niet, Oma Van den Berg die zou het merken. Mijn experimenten bij de Alexandra gaan goed, alleen kost het me iedere keer een mobiele telefoon. Dan moet ik weer naar Toerel voor een nieuw toestel en na drie keer ben ik bang dat het op gaat vallen, dus ga ik naar Dongeveer en naar Atrecht. Het valt op, Josje ziet me in de trein spelen met twee telefoons. Waarom ik er twee heb? Simon komt op een middag naar de Alexandra gelopen. Hij wil weten wat ik aan het doen ben. Ik mompel wat over de raketclub van oom Henk. Hij wil mee doen en is moeilijk weg te krijgen. Mijn laatste proef lukt prima. Ik sta aan de ene kant van de Alexandra, bel het nummer en aan de andere kant ontploffen de twee grote zakken met brandstof. Rekenen om te bedenken hoeveel ik ongeveer nodig heb voor een trein. Aan een flinke knal alleen heb je niets, die trein moet uit elkaar knallen. Ik kom uit op een mengsel van 300 kilo. Als het lukt met twee zakken, dan lukt het ook met twintig zakken. Nog een keer doe ik een proef, bhwamm, Tom zou trots op me zijn. Simon is het, want hij vindt dat ik goed vorder met mijn
Dijkraket versie 2.0
pagina 176
experimenten. Ik schrik me rot, hij heeft zeker met een kijker staan gluren. Die gaat me straks nog verraden. Geen proeven meer bij de Alexandra. Ik weet ook genoeg, ik heb honderd procent identieke telefoons, dus ik kan de proef exact herhalen. Ik ga achter door de sloot, de zakken schuif ik over een plank. In twee nachten sleep ik de zakken van de schuur naar onze roeiboot in het afwateringskanaal. Stom, ik maak een duidelijk spoor, niets meer aan te doen. Als ik om half vijf in mijn bed kruip, net voor het melken, ben ik helemaal kapot. Niemand merkt het. Nog even een uurtje pitten en dan braaf naar het station. E. zit tot mijn verrassing soms ook weer in de trein, de school heeft haar weer toegelaten, zegt ze. Haar vader heeft zich ermee bemoeid. Ik houd afstand. Is het angst, of is het omdat ik mezelf niet wil verraden. Ik weet dingen, ik heb mijn geheim waardoor ik haar nier meer in vertrouwen kan nemen. De revolutie is een zaak van ieder voor zich, je eigen keuze. Het is nu gewoon een kwestie van hard werken en doorgaan tot het allemaal klaar is. Ik heb het gecontroleerd, de telefoons doen het, er komt stroom, de aansluiting op de eerste ontbranding werkt, ik heb het doorgemeten. Ik roei terug en ga helemaal niet naar bed. Brood hoef ik niet meer mee te nemen. Omdat ma toch brood met eieren voor me heeft gemaakt, stop ik mijn paarse trommeltje braaf in mijn tas. Ik loop nog een keer over het erf, wuif nog even naar ons ma die al aan het poetsen is en fiets naar Toerel. Nog een half uur, dan rijden we over het bruggetje. Ik stap in en kijk, geen Wim Tengel, wel onze oude knecht Gerrit, die notabene bij ons in de coupé komt zitten. Ik moet de actie uitstellen. Ik doe of ik E. niet ken en praat zo met Gerrit dat E. begrijpt waarom ik haar negeer. Bij het bruggetje voel ik mijn hart overslaan, ik glimlach vriendelijk. E. en Gerrit stappen in Dongeveer uit, Gerrit geeft me een vette grijns, ik zie hem denken, lekker stuk. Ik ben bang dat het gaat regenen en alles te nat wordt, ook al heb ik de hele boel onder het bruggetje goed afgedekt. De volgende dag weer geen Wim Tengel en wel E.. Ik kijk haar aan, voel me in een andere wereld, een soort van extra tijd met een andere dynamiek. E. vindt dat ik stom naar haar zit te kijken. Dat is ook zo, we rijden in de verlenging. Er komt een weekend tussen. Dan die maandag, 7 mei 2002. Wim Tengel zit in vol ornaat gewichtig te zijn. Ik groet hem nog. Mijn hart bonkt enorm. Ik heb het idee dat het zweet op mijn voorhoofd staat. E. laat me haar blote armen zien, vol krassen en blauwe plekken. Het hoeft niet meer, het is klaar. Nog een paar honderd meter, dan moet ik bellen. Ik kijk of E. me met rust gaat laten en haal de bomtelefoon tevoorschijn. Goed timen, ook dat heb ik voorbereid. Ik moet beginnen met het kiezen van het nummer als we de onbewaakte overgang bij het meer passeren. Ik heb bovendien ongeveer een treinlengte speling, een seconde of vijf. De bom is zo sterk, dat heb ik uitgerekend, dat het bruggetje instort en de trein open barst, of ontspoort en het meer inrijdt. Ik moet er niet aan denken dat ik het zou overleven. Het is een merkwaardige flits licht waarin ik me realiseer dat dit mijn laatste
Dijkraket versie 2.0
pagina 177
seconden zijn. Het grijpt me bij de keel, mijn glimlach bevriest, ik bel, ik krijg de juiste toon. Nu gaat het gebeuren, dit is het moment. Ik wacht. Ik wacht, ik wacht. Er gebeurt niets, de vijf seconden zijn voorbij, te laat, dat in ieder geval. Nog steeds geen klap. Langzaam dringt het tot me door dat de bom niet afgaat. Niet af is afgegaan. Mislukt. Misschien toen we er voorbij waren? Fout in de timing? Tien vreemde minuten later stapt E. uit, ik mompel onhandig op haar groet. In een waas rij ik door naar Dolm. Daar kan ik precies om negen uur mijn examennummer voor woensdag ophalen. Ook krijg ik nog een reader die ik voor woensdag moet kennen. Op de automatische piloot ga ik terug. Eerst lees ik nog. In Dolm is er niets aan de hand. Geen storing, geen onderbreking van de traindienst, niets. Josje ziet me en komt naast me zitten voor ene praatje. Ze is naar vioolles is geweest. Ik ga naar huis, normaal doen, niet opvallen. Even overweeg ik die nacht om naar de bom te gaan en alles na te kijken, maar het lijkt me een lastige operatie in het donker. Eerst morgen nog één keer proberen. Ik ben al om vijf uur op en kom veel te vroeg op het station. Geduld. Ik doe ademhalingsoefeningen die ik van Lizette heb geleerd. Daar komt de trein, Wim Tengel zit er in, E. niet. Waarom E. niet, ik kan het niet uitzoeken. De overweg, ik bel het nummer, de juiste toon. Dan realiseer ik me dat er niet wordt opgenomen. Ja, dat is het, dat is het probleem, ik krijg geen contact. Dit heeft verdomme altijd gewerkt, met de Alexandra als ijzeren barricade tussen ons in en ook met deze telefoons. Nu werkt het niet. Wat is het verschil? Nog voor Dongeveer gaat mijn gewone mobiele telefoon. Ik schrik me rot, het is alsof mijn bom me terugbelt, en het is E. natuurlijk, tegen de afspraken in. Ze wil vanavond rustig met haar vader praten. Buiten, gewoon met hem wandelen. Niet in het huis. Ik moet haar helpen. Als zij hem om een gesprek vraagt, gaat dat niet lukken, maar buiten kan hij niet om haar heen. Als hij maar een maal buiten is, dat is het punt en ik moet het vragen, ik moet hem naar buiten lokken, dan kan zij hem aanspreken. Ze heeft alles al voorbereid. ‘Ja natuurlijk.’ Ik stamel mijn woorden. ‘Ik kom je om acht uur ophalen op de dijk.’ Ze hangt op. Alles trilt in mijn hoofd. Het is veel erger dan gisteren. De bom deed het niet, ik ben er nog, acht uur vanavond op de dijk. Het landschap schiet voorbij. In een waas stap ik uit in Dolm. Niet opvallen, gewoon doen wat je altijd doet, dat is nu belangrijk. De dag rustig voorbij laten glijden. Vriendelijk dag zeggen. Doorlopen. Geen gesprekjes. Op een lege plek gaan zitten, niet bij anderen, mijn boeken zo uitspreiden dat niemand naast me komt zitten. Met de normale avondtrein rij ik naar huis, over mijn bom heen, weer voel ik mijn hart, ik weet wat er ligt, nu bellen is onzin, ik heb een afspraak, morgen weer een kans, misschien moet ik vannacht toch naar de bom kijken. Ik ga naar huis eet en zeg dat ik ga wandelen. Om acht uur loop ik op de dijk en pikt E. me op. Ze is helemaal in het wit. We rijden naar het huis van haar vader, de oprijlaan op. E. vertelt wat ik moet doen. Dat doe ik. Op haar teken bel ik aan.
Dijkraket versie 2.0
pagina 178
E. verstopt zich achter een rododendronstruik. Haar vader doet open. Ik vraag of hij misschien even wil duwen, omdat ik met mijn auto in een kuil ben vastgelopen. Een vossenhol misschien. Haar vader loopt met me mee, ik loop iets vooruit. Als we voorbij de struik zijn, springt E. tevoorschijn. Ik hoor haar aankomen, een moment, dan hoor ik een doffe klap. Ik draai me om. Ze heeft en schop boven haar hoofd, nog een keer. De schop komt met volle snelheid op het hoofd van haar vader. Met de zijkant. Het is een hakbijl, hij kan zich niet eens omdraaien, hij slingert, maait met zijn armen. Ze slaat opnieuw en ze gilt, ‘de vrede van Israël, de vrede van Israël. ‘Het gaat door merg en been, ik begrijp er niets van, waar slaat het op. Ik spring opzij, kijk nog een moment en ren weg dwars door de velden naar huis. Uren later kom ik via de sloot aan de achterkant op mijn kamer. Daar dringt het allemaal tot me door, ik zie haar in het wit uithalen met die schop boven haar hoofd, ik zie het bloed in de lucht spatten. Zij wel, haar aanslag is gelukt, maar ik heb het ook geprobeerd, om onze vijanden te doden. Ja, ik ben medeplichtig, ja we hebben een verbond. Nu is het echt begonnen. Mijn treinbom, morgen moet het lukken, zou E. in de trein zijn? Wim Tengel is een rechtvaardig doelwit. Ik heb haar in de steek gelaten. Opeens dringt dat besef in volle omvang tot me door. De ontreddering, de stilte. Seconden later, hij beweegt niet meer, haar vader, ze ziet me wegrennen. Ze is alleen, ze staat er nu helemaal alleen voor. Ze sleept haar vader naar het busje. Hij is te zwaar, het lukt niet. Een spoor van bloed. Erik zou me helpen, we hebben een verbond. Duwen, trekken, een plank om hem overheen te schuiven. Bham, de achterdeuren dicht, rustig wegrijden. Rustig, niets aan de hand, dat hebben we geoefend. Ze moet van het lijk af. Bij de rivier misschien? En zijzelf? Ze zit onder het bloed. Er zit bloed op het stuur, op de stoel. Ze graaft een gat in de dijk, voorbij de stille bocht, net uit het zicht. Misschien is ze bang geworden, of er kwam toch iemand langs of ze was niet sterk genoeg. Ze was een heel eind. Ze heeft het gat gewoon open gelaten. Misschien kon ze haar vader ook niet zomaar in dat gat achterlaten. Ze rijdt verder met haar dode vader achterin, ze kerft in haar armen om wakker te blijven, de wanhoop in haar ogen. Als het licht wordt komt ze bij de oude loswal. Het is er doodstil. Ze kan even uitrusten op de treeplank. Dan ziet ze de stenen liggen, een vrachtwagenlading, honderden kilo’s. Ze laadt de bus vol totdat de wielkasten bijna de banden raken. Ze rijdt de bus zo ver mogelijk achteruit. De loswal wordt een startbaan, of is het een landingsbaan? Gas geven, schakelen, gas geven, schakelen, gas geven, schakelen, gas geven, meer zit er niet in. Op volle snelheid racet de bus over de kade, de motor brult het uit. Dan is er geen kade meer, alleen nog lucht en vijf meter lager de rivier. De bus komt een heel eind uit de wal, maakt een klap op het water en zinkt snel. De rivier is flink uitgediept bij de kade. Zo is het gegaan. Ik doe ’s ochtends of er niets aan de hand is, ma smeert mijn brood, ik ga examens doen en bel niet
Dijkraket versie 2.0
pagina 179
in de trein, E. is er niet en Wim Tengel ook niet. Wel Gerrit op weg naar zijn nicht in Dongeveer.
Dijkraket versie 2.0
pagina 180
# 58 Woensdag 9 mei 2002 De blauwe trekker rijdt net onder de rand van de dijk. Een ideaal ding, want hij kan de helling van de dijk precies aan. Raar gevoel altijd, zo schuin rijden en dan toch niet omslaan, ontzettend handig met hooien. In vier banen op en neer, dan heb je de hele dijk gehooid. Opeens net voorbij de bocht, net uit het zicht, onverwachts een diepe kuil, hoe kan dat nou? De trekker rijdt er in, eerst met het linker voorwiel, het wiel blijft steken, de trekker veert iets naar voren. Eén kort moment balanceert de trekker nog even, misschien lukt het met tegensturen om hem terug te laten vallen, nu zou je nog kunnen springen. De trekker valt niet terug en Harm springt niet. Over het dode punt heen is er geen houden meer aan. Onafwendbaar volgt een koprol de dijk af. Dan nog hoef je er niet uit te vallen, maar het gebeurt wel. Harm komt onder de trekker. Die hele woensdag dringt het maar half tot me door, het telefoontje van moeder, vijf minuten voor dat het tentamen begon. Ik was al gespannen als een snaar, maar het ging net, ik had mezelf onder controle, totdat moeder belde. Ik was woest op haar, als ze een minuut later had gebeld, dan stond mijn telefoon uit. Nu haalde ze me volkomen uit mijn concentratie. Ik ben naar de wc gerend, hoofd onder de kraan, heb haar verhaal tijdelijk weggespoeld, uit mijn hoofd geparkeerd en ik heb mijn tentamen gemaakt. Rustig en beheerst heb ik opgeschreven wat ik wist. Je bent een professional of je bent het niet. Ik heb in de bieb de vragen nog nagekeken, zoals ik altijd deed. Niet opvallen. Boven mijn boeken mijn boterhammen opgegeten, geen woord gesproken. Niets willen zien, niets willen voelen, een vreemde vertraging in mijn emoties. Ik was boos, niet op Harm, of op mezelf, of op E., nee, nog steeds op ma. Ze had later kunnen bellen, hij was toch al dood. Door haar schuld moet ik misschien een heel jaar over doen. Dat dacht ik echt, terwijl ik feitelijk in overtijd leefde, extra tijd. Het was toeval dat ik er nog was. Opeens kon ik het wel uitgillen, ik moest naar buiten, lopen door Dolm. Ik moest overgeven. Harm, jouw vader, als er een mens was waaraan ik steun heb gehad, dan is hij het. Ik deed gewoon mijn tentamen, gek die ik was. Gestoord. Ik moet naar huis. Ik begon naar het station te rennen. Eindelijk drong het echt tot me door. Harm is dood. Alleen In de coupé. We rijden over het bruggetje en het beeld wordt opeens glashelder. De stilte na een bomaanslag. De trekker die omslaat, Harm die er uitvalt of er uit probeert te klimmen, want zo was hij, maar vervolgens komt hij er onder, op slag dood.’
Dijkraket versie 2.0
pagina 181
Hij heeft me tractor leren rijden. Hij heeft me geleerd wanneer we de dierenarts moeten bellen. Wanneer we moeten zaaien, wanneer we moeten maaien en oogsten, wat het weer gaat doen, hoe je de oogst op moet slaan. Alles, alles heb ik van hem geleerd. Niet van ons vader. Thuis liep ik vooral in de weg en van jongs af aan was ik bij jullie welkom. Het verschil. Het leek of jouw vader op zijn boerderij fluitend het werk deed. Zomers met de zon in de rug en ’s winters met zijn voeten op de warme kachel. Bijna altijd met een lach en tijd voor een praatje. ‘Hoe gaat ie Erik? Wil je een appel jongen? Ga je mee melken?’
Dijkraket versie 2.0
pagina 182
# 59 Je doet de achterdeur open. Groenig licht van de tl lamp in de bijkeuken. Het schijnt als een halo door je haren. Ik zie een lichtgevend silhouet, niet je gezicht, niet je tranen. Moet ik je omhelzen, wat moet ik zeggen? Je neemt me op, kijkt naar mijn voeten, ja ik heb schone sokken aan, moest van ma, mijn klompen staan al links van de deur, zoals altijd, zoals vroeger. Je schudt je hoofd naar me, je haren naar achteren over je schouder en in dezelfde beweging buk je en pak je mijn klompen. Je richt je op en kijkt me aan. ‘Vandaag kom je door de voordeur Erik,’, Je noemt mijn naam, je bukt opnieuw en zet mijn klompen gedraaid weer terug, zodat ze naar buiten wijzen. Je beent resoluut langs me heen, door de deur naar buiten. Ik doe mijn klompen aan en volg je, rechtsaf om het huis heen. Dan doe je de voordeur voor me open, je blijft staan en je maakt een uitnodigend gebaar met je arm. Kom binnen. Ik heb geen kans gekregen om iets te zeggen, maar ik begrijp het meteen. Wat een vertrouwen.
Dijkraket versie 2.0
pagina 183
De Lindenhof, 2 februari 2004 Maria Lichtmis.
Ha Tjitske. Je waterige oogjes kijken aandachtig naar me. Onderzoekend, dat denk ik tenminste. Het ene oog iets groter dan het andere, alsof je me een knipoog wilt geven. Fijn hier, pappa. Met je handje omklem je de top van mijn pink. Je ontdekt me, je vertrouwt me, je zoekt mijn warmte. De kracht waarmee je aan mijn vinger zuigt, ongelofelijk. Dit contact met jou. Ik wil je vasthouden, beschermen, aaien. Zachtjes, zachtjes. Hoe je al beweegt, luistert, onderzoekt. Je nieuwsgierigheid, je levenskracht. Je tevredenheid even later als je drinkt bij je moeder. Wat een kans voor ons, voor mij, wat een uitdaging om het goed te doen. En weet dat je geweldige moeder er is. Hou vast om niet te verdwalen, laat los om te ontdekken. Ik kijk naar je kleine beentjes, je grote, stevige middenlijf en je zachte, ontroerende gezicht. Je glimlacht al, je straalt geluk uit. Wat een geschenk. Ik moet je hoofdje goed ondersteunen, dat je niet achterover zakt. Je ogen draaien naar het licht. Ik weet het, je ziet nog niet scherp, maar je hoort al heel goed. Je hoort de klop van het leven en die klop is alles, meer is er niet. Tjitske mijn dochter, ik zing voor je, ik huil voor je, ik bid voor je dat je gelukkig mag worden. Je vader.
Dijkraket versie 2.0
pagina 184
Dijkraket versie 2.0
pagina 185
Epiloog Erik woont met Gerda en dochter Tjitske nog steeds op de Lindenhof en Ruud woont ernaast op Buitenlust, getrouwd met een meisje dat hij via een datingsite heeft leren kennen. De broers werken veel samen en delen kennis, machines en handen. Hun ouders zijn in 2010 kort na elkaar overleden. De ouders van Tom zijn teruggekeerd naar de stad en zijn initiators van het internationale tweejaarlijks Brahms festival. Niet geheel toevallig zijn Sila en haar man in het huis van Tom’s ouders komen wonen. Mooie rustige plek vond Sila. Ze hebben vier kinderen en een kantoor aan huis. Naast het reisbureau runnen ze een internationaal juridisch centrum op het gebied van mensenrechten. Lizette woont nog steeds op het Bergaf. Met haar boekwinkel gaat het zeer goed. Ze heeft Kroese overgenomen, de grote boekwinkel aan de Gracht die na jaren visieloos beleid failliet ging. Haar www.Blooms.info is een van de grotere on-line boekwinkels geworden. Ook Sonja woont nog op de dijk, hoewel ze er door haar internationale carrière als fotograaf niet vaak is. Simon en zijn vrouw zijn teruggegaan naar de stad waar ze een zorgappartement bewonen.
Dijkraket versie 2.0
pagina 186
(flaptekst)
De Dijkraket, een roman tussen stad en platteland. Hoe werkt het proces van kinderlijk idealisme naar terreur? De Dijkraket gaat over aantrekken en afstoten, over platteland en stad en over een kind dat op zichzelf teruggeworpen de wereld in gaat.
Erik is niet de oudste zoon, hij krijgt de boerderij niet en moet van het erf. Samen met zijn vriend Tom ontdekt hij de stad. Hij gaat er studeren, iedere dag met de trein op en neer, net als zijn treinliefde E. In hun woede over het verloren paradijs beginnen ze hun eigen revolutie, een giftige cocktail van morbide fantasie en geweld, met een pijnlijk ontknoping.
De Dijkraket is, na de rock en roll roman Onderwatermuziek, de tweede roman van Roeland Schweitzer. Hoe ontwikkeld geweld zich, wat is de weg van de mens en zijn wij vrij in onze keuzes, of niet? Goede en verkeerde afslagen. Hoe dicht liggen deze twee bij elkaar? Wat is verbeelding, wat is echt? Wat is trouw? Wat helpt?
Op de Waterdijk groeit een zeldzaam bloemetje, de Dijkraket.
Dijkraket versie 2.0
pagina 187