KETHELKRANT DE LAATSTE BURGEMEESTER VAN KETHEL EN SPALAND 1
J
ohan Jurriën van der Lip werd in 1899 aan het Noordeinde te Leiden geboren als zoon van Johannes Cornelis van der Lip, advocaat en procureur, en Alida Maria Schudel. Zijn vader was sinds 1903 raadslid en sinds 1909 wethouder van Leiden. Over zijn opvoeding oordeelde Van der Lip dat hij die nogal streng vond, omdat vrienden van hem meer mochten dan hij. In Leiden bezocht Van der Lip het gymnasium. Als zestienjarige gymnasiast droomde hij er al van om burgemeester te worden, een droom die ongetwijfeld te maken had met het voorbeeld van zijn vader als lid van het gemeentebestuur. Na zijn gymnasiumtijd schreef hij zich in voor een studie rechten aan de Leidse universiteit. Tijdens deze studiejaren bekleedde hij volgens eigen zeggen vele bestuurlijke functies, onder andere als lid van het bestuur van het Leidse Studentencorps. Na de afronding van zijn studie heeft hij zich enige tijd niet met het openbaar bestuur beziggehouden. Zo was hij waarnemend griffier bij het kantongerecht in Den Haag. Totdat zijn burgemeesterswens weer boven kwam. In die jaren was het gebruikelijk dat, als men carrière wilde maken in het openbaar bestuur, men een aantal jaren als volontair werkzaam was bij een gemeentesecretarie. Van der Lip deed deze stage bij de gemeentesecretarie van Sassenheim. In 1930 huwde hij in Londen met jonkvrouw Wilhelmine Adolphine Röell. Voordat hij in 1934 naar Kethel kwam, was uit dit huwelijk een zoon geboren, Jurriën. In de Kethelse jaren kwam er een dochter bij, Anny.
I
n Kethel werd het gemeentebestuur al sinds 1907, dus ruim een kwart eeuw, voorgezeten door burgemeester J.L. Verveen. Behalve als burgemeester deed hij ook dienst als gemeentesecretaris en ambtenaar van de Burgerlijke
Stand. Gezondheidsproblemen zorgden ervoor dat Verveen zijn taak als secretaris in 1933 moest neerleggen. In zijn plaats werd, voor het eerst in de Kethelse geschiedenis, nu een afzonderlijke secretaris benoemd. Het waren in 1934 ook dezelfde gezondheidsproblemen, die Verveen deden besluiten zijn burgemeesterspost neer te leggen. In de raadsvergadering van 4 juli 1934 werd Van der Lip als burgemeester geïnstalleerd. Locoburgemeester en wethouder De Jong hing hem de ambtsketen om. In zijn installatierede onderkende Van der Lip twee problemen waarmee zijn dorp te maken had, in de eerste plaats de werkloosheid en het gat die de steunregeling in de gemeentebegroting sloeg en, ten tweede het annexatiespook. Meer dan hij besefte, zou juist hij daarmee te maken krijgen. Wat de werkloosheid betreft, die zou bijvoorbeeld in de winter van 1938 zo’n 15 procent van de beroeps bevolking bedragen. De burgemeester kwam te wonen in de in 1882 gebouwde burgemeesterswoning aan de Schiedamseweg die rechts naast het raadhuis stond. Deze woning was door middel van een aanbouw rechtstreeks met het raadhuis verbonden, zodat hij binnendoor naar zijn werk kon gaan.
I H
oe besteedde de burgemeester nu zijn dag? Eerst iets over zijn gewone werkzaamheden. Zijn primaire taken waren voorzitter van de gemeenteraad en van het college van burgemeester en wethouders. De gemeenteraad vergaderde vijf à zes maal per jaar, behoudens de vergadering op een der laatste dagen van het jaar, waarin de gemeentebegroting werd vastgesteld. Het college van burgemeester en wethouders vergaderde niet meer dan tweemaal per maand. Het voorbereiden van deze vergaderingen, in overleg met de gemeentesecretaris, was zijn hoofdtaak. Als verantwoordelijke voor de openbare orde had hij dagelijks contact met de gemeenteveldwachter Korpel. En dan was hij ook nog ambtenaar van de burgerlijke stand die onder andere huwelijken sloot. De burgemeester was natuurlijk een centrale figuur in het dorp en hij was dus ook voorzitter van een aantal comités, zoals het Propagandacomité Kethel voor de verkoop van Kinderpostzegels en het Comité van Aanbeveling van het Nationaal Jongerenverbond enzovoorts. In verband met de gemeentelijke problemen begaf hij zich ook buiten de gemeentegrenzen. Zo bezocht hij het werkverschaffingsproject in Nootdorp, waar Kethelse werklozen werkten aan de ontginning van de vuilstort. En daarnaast had hij natuurlijk ook een privé-leven. In die hoedanigheid was hij in 1937 één van de oprichters van de Rotaryclub Schiedam, die wekelijks op donderdag bijeenkwam in een restaurant aan het Rubensplein. In 1938 hield hij er een voordracht getiteld: De Fransche tijd in Kethel. Net in het jaar dat hij voorzitter was van deze club, in 1940, dwong de Sicherheitspolizei hem deze op te heffen.
n 1941 sloeg het annexatiespook onverbiddelijk en nu definitief toe. En, hiermee kwam niet alleen een einde aan de gemeente, maar ook aan Van der Lips droom: hij zou hierna nooit meer als burgemeester worden benoemd. Dit, terwijl hij nog in 1940 opnieuw voor een periode van zes jaar was benoemd door uitgerekend dezelfde ambtenaar die zijn gemeente zou opheffen: Secretaris-Generaal van Binnenlandse zaken K.J. Frederiks. Het was dan misschien ook niet verwonderlijk dat hij lange tijd weigerde zijn ambtsketen in te leveren.
Iets over de aantallen werklozen, op een beroepsbevolking van minder dan 500 personen: in het begin van 1938 telde Kethel er 72, in april 51, in juli 37, in oktober 46 en aan het eind van het jaar 77. Voor het merendeel waren het boeren- en landarbeiders, de tweede categorie werd gevormd door de Bijdorpse fabrieksarbeiders.
E
en positief punt in 1938 was dat de raad kon besluiten de Kethelse wegen te asfalteren, te weten de Kerkweg, de Kandelaarweg, de Joppelaan, de Kerklaan, de Polderweg en de Vlaardingerweg. De Dorpsstraat hoorde hier niet bij, want die was, als enige weg, van oudsher al bestraat. En dan waren er nog de plannen voor de verbetering van de dokterswoning, de bouw van een brandspuithuisje, de reorganisatieplannen voor de brandweer enz. Ook het maatschappelijk leven van Kethel was georganiseerd langs de scheidslijnen van de geloofsgenootschappen. Dit waren de Nederlands-Hervormden, die kerkten in de reeds in de middeleeuwen daar gebouwde kerk aan het Noordeinde, en de Rooms-Katholieken, die hun kerk ver buiten het dorpscentrum hadden, in de buurt van de vroegere schuilkerk die te bereiken was via de
Kerkweg. Het bruggetje in die weg heette dan ook niet voor niets de Papenheul.
K
7
enden de Hervormden de Muziekvereniging Kunst en Vriendschap, de katholieken hadden de Muziekvereniging SintRadboud. Kenden de Hervormden de Meisjesvereniging Martha, de Katholieken hadden de Meisjesvereniging Sint-Agnes. Kenden de Hervormden de EHBO-afdeling Kethel, de Katholieken hadden de R.K. EHBO SintLiduina. Kenden de Hervormden de Kethelse Voetbalvereniging, de Katholieken hadden de voetbalclub CVC. Eén van de weinige verenigingen die niet langs de scheidlijnen slijnenvan vandedereligie religie liepen, was de Geitenfokvereniging. En dan waren er ook nog instellingen als de Kethelse Brandwaarborgmaatschappij, de Kruisverenigingen en de Kethelse Woningbouwvereniging, die neutraal of interconfessioneel waren. De bekendste van deze verenigingen was echter de Oranjevereniging Wilhelmina, die elk jaar op de laatste dag van augustus Koninginnedag organiseerde met aubades, versierde wagens en volksspelen zoals het nog steeds gehouden “ringsteken”. Het is deze vereniging die ook heden ten dage het Kethelgevoel levend houdt.
Het Gemeentearchief bewaart informatie over Schiedam en Schiedammers van 1286 tot gisteren en stelt deze gratis beschikbaar.
COLOFON Uitgave Gemeentearchief Schiedam Stadserf 1 3112 DZ Schiedam tel. 010-2465757 e-mail
[email protected] webstek archief.schiedam.nl Met bijdragen van: Laurens Priester, Jef Jansen, Erik Visscher, Harriët Kruse, Caroline Nieuwendijk. Beeldmateriaal: Jaap de Raat, Jurriën van der Lip, Frederieke Verheijen, Schiedamsche Courant.
landarbeiders en kleine boeren, de beroepsgroep die van oudsher in Kethel voorkwam. Daarnaast kende Kethel ook een nieuwe categorie werklozen namelijk fabrieksarbeiders. Nu kende Kethel wel geen fabrieken, maar sinds de jaren 1920 wel een wijk waar arbeiders uit de Schiedamse industrie waren gehuisvest, Bijdorp. De echte Kethelaars beschouwden de bewoners van deze wijk, voor het merendeel werkzaam in de Schiedamse metaalnijverheid, als import. De op het platteland wonende fabrieksarbeiders kregen een lagere werklozensteun dan de in de stad Schiedam wonende arbeiders. Immers, was Schiedam bij de op één na hoogste klasse ingedeeld, Kethel, als plattelandsgemeente moest met de laagste klasse genoegen nemen. En dat, zoals Jaap de Raat opmerkte, terwijl de honger zich niet in klassen laat indelen. Het was de Bijdorper Bastiaan van Noordennen, die het voor de Kethelse en in het bijzonder de Bijdorpse werklozen zou opnemen. Met zijn partij Algemeen Belang kreeg hij in 1935 182 stemmen, ruim genoeg voor één raadszetel.
H
oe waren de verhoudingen in de raad? In de eerste plaats had je natuurlijk de voormannen van de confessionele fracties. Voor de katholieken was dat Johannes de Jong, eigenaar van een boerderij aan de Kerkweg met 28 hectare land. In 1897 was hij gemeenteraadslid geworden en in 1919 wethouder. Hij zou dat tot aan de opheffing van de gemeente ook blijven. Omdat hij het met alle groeperingen goed kon vinden, stond hij bekend als de liberaal. Het wethouderschap was geen volledige baan. Het werd naast de beroepsarbeid en de vele andere functies gedaan. Het college vergaderde bovendien gemiddeld niet meer dan twee maal per maand. En stukken tekenen? De gemeenteveldwachter, tevens gemeentebode, bracht ze langs en haalde ze weer op. Dat gold ook voor de andere wethouder, de hervormde aannemer Fop Bijl, die in 1923 in de raad gekomen was en in 1927 wethouder werd. Hij drukte vooral zijn stempel op het bouw- en woningtoezicht van de gemeente. Toen hij in 1938 aftrad omdat hij met zijn beroep te veel buiten de gemeente werkzaam was, nam Jacobus Poot zijn plaats in, net als wethouder De Jong een veehouder, een spoelingboer met een boerderij aan de Polderweg. De voorzitter van de derde fractie in de raad, het Algemeen Belang, was Bastiaan van Noordennen, eigenaar van een
wasproductenfabriekje en wonend in Bijdorp. Hij nam in de raad geen blad voor de mond, niet alleen wanneer het onderwerp Steun of Werkverschaffing ter sprake kwam. Dit ondanks het feit dat hij vaak een minderheidsstandpunt had.Toen de openbare lagere school in moeilijkheden kwam als gevolg van de uitbreidende leerlingaantallen van de katholieke en de christelijke scholen, was het Van Noordennen die het voor de openbare school opnam. Toen de raad moest besluiten dat de aanleg van een zwemplaats in de Poldervaart te duur was, hekelde hij het gemeentebestuur door te stellen dat het conservatieve element er hoogtij vierde. We moeten hierbij bedenken dat gemengd zwemmen toen als onzedelijk gold. Bovendien beschuldigde hij de raad niet alleen van conservatisme, maar hij stelde ook dat het Kethelse gemeentebestuur dictatoriaal regeerde. En dan verweet hij ook nog de raadsleden met christelijke beginselen (lees: alle andere raadsleden) een onchristelijke politiek te voeren. Zelf twijfelde hij eraan of hij in 1939 zou worden herkozen, maar hij wist toen nog niet dat hij juist zijn fractie zou verdubbelen, ten koste van de CHfractie.
W
at waren nu in de raad van 1938 de belangrijke punten? Zoals gezegd ging het met de openbare school niet goed. Na de financiële gelijkstelling van het openbaar en het bijzonder onderwijs in 1920, kwam in 1923 de school van de Vereniging voor Christelijk Volksonderwijs tot stand. Al veel eerder, in 1877, was de katholieke Sint-Jacobusschool in gebruik genomen, maar ook die kon nu profiteren van de financiële gelijkstelling. Het gevolg was dat het leerlingenaantal van de gemeentelijke lagere school achteruitliep. Dit terwijl er na de nieuwbouw van deze school aan de Schiedamseweg in 1924 er ook nog een verdieping bovenop was gezet. Er werd zelfs over gesproken de school nu maar te sluiten. Dat ging zelfs het christelijk volksdeel ter harte. Zo besloot bakker De Lange dat zijn drie zonen op de openbare school bleven, terwijl zijn dochters naar de christelijke school gingen (en zo behield hij ook nog zijn klanten van beide denominaties). Een ander terugkerend punt in de raadsvergaderingen was de kwestie van de omzetting van de gemeentelijke geldleningen naar een lagere rente in plaats van de betaalde 3,75%. Een half procent lager moest toch kunnen? Wel besloot de raad dat jaar extra hulp aan werklozen te geven. Ook stuurde men Kethelse werklozen naar een werkverschaffingsproject in Nootdorp.
DE ANNEXATIE VAN KETHEL EN SPALAND
O
p 24 juli 1941 besloot K.J. Frederiks, Secretaris-Generaal van Binnenlandse Zaken, tot opheffing van de gemeente Kethel en Spaland met ingang van 1 augustus. Het westelijke gedeelte, met de dorpskern en Bijdorp, kwam bij de gemeente Schiedam, het oostelijke gedeelte bij Rotterdam. Burgemeester J.J. van der Lip kreeg per 1 augustus eervol ontslag. De opheffing hing samen met de uitbreidingsplannen voor Rotterdam als gevolg van het bombardement van 1940 en met de aanleg van Rijksweg 20. Deze weg doorsneed de gehele gemeente Kethel en Spaland, en naar de mening van rijk en provincie was Kethel en Spaland onvoldoende uitgerust voor zo’n belangrijke verkeersader. De raad van Kethel en Spaland protesteerde tegen deze stelling. In een brief aan Gedeputeerde Staten waarin men tegen de opheffing pleitte, schreef hij: ‘Zoomin als bijvoorbeeld de brandweer in een gemeente zonder torens geoutilleerd zal zijn voor het blusschen van torenbranden, zoomin is op dit oogenblik onze gemeente ingesteld op het hebben van een grooten verkeersweg, omdat tot heden zich zulk een weg hier niet bevindt, doch wij ontkennen met klem, dat wij niet in staat zouden zijn, ons aan te passen aan de eischen, die de aanwezigheid van een verkeersweg stelt. Gedacht moet hier bijv. worden aan politie en eerstehulpdienst. Het spreekt van zelf, dat een gemeente, waardoor een belangrijke verkeersweg komt te loopen, haar politie zal moeten uitbreiden, wat betreft de verleening van eerste hulp voldoen wij reeds thans ten volle aan alle te stellen eischen: De E.H.B.O. en de R.K.-E.H.B.O. ter plaatse hebben de beschikking over het noodige materiaal als brancards, verbandkisten, zuurstofkoffers enz. en beschikken over plm. 50 geoefende en gediplomeerde leden, waarvan verscheidene veel practische ervaring hebben opgedaan bij de talrijke dikwijls ernstige ongelukken, die in den loop der jaren op de onbewaakte spoorwegovergangen in deze gemeente hebben plaats gehad’.
A
l in de jaren 1930 waren er herindelingsplannen. Zo waren de gemeenten Vlaardingen, Schiedam en Kethel en Spaland overeengekomen om Vlaardingerambacht onderling te verdelen. Ook waren er plannen met betrekking tot de uitbreiding
3
van Schiedam en Vlaardingen, met het oog op een goede ontwikkeling van de industriecentra en woonwijken. Frederiks maakte in 1941 als alleenheerser over gemeentelijke herindeling – de Nederlandse regering zat in Londen en het Parlement ontbonden – een einde aan de discussie. De gemeenten Kethel en Spaland en Vlaardingerambacht verdwenen. Dit betekende tevens het einde van de zeer grillige gemeentegrens tussen beide gemeenten. De herindeling zorgde voor een ‘gladgetrokken’ grens tussen Schiedam en Vlaardingen.
Ambtsketen
O
p 31 juli 1941, de laatste dag van de zelfstandigheid van Kethel en Spaland, liet burgemeester Johan Jurriën van der Lip (1899-1970) zich met zijn gezin uitschrijven als inwoner. Hij vertrok naar Santpoort, en nam zijn ambtsketen mee. Eind 1943 vraagt de conservator van het Stedelijk Museum Schiedam zonder succes aan Van der Lip om de ambtsketen en ‘eventueel in zijn bezit zijnde portretten van oud-burgemeesters van Kethel, enz.‘ af te staan’. Het werd een jarenlang slepende kwestie, waarin de gemeente Schiedam steeds zwaarder geschut in stelling bracht. Zo stelde de Gemeentepolitie in 1947 een onderzoek in. Van der Lip verklaarde dat hij de ambtsketen om twee redenen niet wilde afstaan: ten eerste was hij juridisch gezien nog steeds burgemeester van Kethel en Spaland, daar het annexatiebesluit van 1941 geen rechtskracht bezat, en ten tweede was hij ontevreden over de hoogte van zijn wachtgeld. Tenslotte volgde een gerechtelijke procedure voor de rechtbank in Haarlem. De burgemeester van Schiedam voerde als eiser aan dat door de annexatie de bezittingen van Kethel en Spaland, waaronder de ambtsketen, overgegaan zijn op Schiedam. De
rechtbank kwam de eis om teruggave ‘noch onrechtmatig noch ongegrond’ voor, en aldus veroordeelde de rechtbank Van der Lip op 30 maart 1948 tot afgifte van de ambtsketen op straffe van een dwangsom van vijftig gulden per
dag. Op 30 april 1948 stond hij de ambtsketen dan uiteindelijk af. De dwangsom, die inmiddels was opgelopen tot 1100 gulden, schold de gemeente Schiedam hem kwijt, maar Van der Lip moest wel de proces- en beslagkosten à fl. 371,25 betalen.
KETHEL IN DE JAREN 1930
Het was ook maar een gewoon dorpsleven met vreugde en verdriet en de hoofdpersoon was gehuld in een jongenskiel, die wel eens te ruim of te krap zat. Aldus besloot de kenner bij uitstek van Kethel, Jaap de Raat, een van zijn verhalen over zijn geliefde dorp. Maar, hoe zag het dorpsleven er dan wel uit, welke problemen speelden er, waar bestond het dorpsbestuur uit, welke verenigingen waren er, kortom hoe was het dagelijks leven?
W
e schrijven het jaar 1938, nog maar enkele jaren voordat Kethel en Spaland in zijn geheel zou worden geannexeerd door Schiedam en Rotterdam, maar dat wist toen nog niemand. Het dorp telde aan het begin 2.271 inwoners en zou er tot aan het eind van dat jaar twaalf inwoners bij krijgen. Het grondgebied omvatte ook de tegenwoordig bij Rotterdam horende Oost-Abtspolder en het oostelijk gedeelte van de Noord-Kethelpolder tot aan de Schie. Behalve het dorp, ook wel genoemd Kruispark, kende de gemeente een aantal buurtschappen: de Kerkbuurt, de Driesprong, de Kandelaar, de Polderwetering tot aan het Huis te Riviere, het Windas, Weltevreden, de Oude Dijk en, sinds het begin van de jaren 1920, het Bijdorp. Deze laatste was een bijzonder geval. Bijdorp, de allereerste maar tevens laatste uitbreiding van de gemeente, was bedoeld om huisvesting te bieden aan fabrieksarbeiders uit het naburige Schiedam. Voor het overige bestond de gemeente uit vele percelen weiland met daarbij tientallen boerderijen en boerenwoningen. Veeteelt was van oudsher het hoofdmiddel van bestaan. In de Kethelse samenleving keek men naar het aantal koeien dat iemand had. Je had grote boeren en kleine
5
boeren, maar die laatste waren nog altijd verheven boven de (land-)arbeiders. En dan had je nog het onderscheid tussen spoelingboeren, droge boeren en zelfverwerkende boeren. Spoelingboeren voerden hun koeien met het afvalproduct van de moutwijnindustrie, namelijk de spoeling, droge boeren met hooi en kuilgras. Zondags in de kerk kon je ruiken of je naast een spoelingboer zat of naast een gewone boer, die naar ingemaakt gras rook. Zelfverwerkende boeren, een minderheid, maakten zelf kaas en boter. En dan waren er natuurlijk nog de ambachtslui en kleine middenstanders zoals smidsen (voor het beslaan van de paarden), een klompenverkoper, een horlogemaker, een schoenmaker, een bakker, een slager enzovoorts. Een centrale figuur was de dorpsdokter, sinds 1896 gevestigd in de dokterswoning aan het Noordeinde.
B
ekende families in de Kethelse samenleving waren Bijl, Breugem, Van der Eijk, Ham, Heijdra, De Jong, Jongste, Kerklaan, Lansbergen, Olsthoorn en Poot, Verspeek en De Vette, allemaal families van veehouders of landarbeiders. Op grond van het inwonertal, beneden de 3.000 inwoners, kende de gemeente een raad van zeven leden. Aangezien het dorp een ongeveer even groot katholiek als protestants inwonertal kende, waren de confessionele partijen ook in de raad gelijkelijk verdeeld. Bij de laatste verkiezingen in 1935 hadden er van de 953 stemgerechtigden er 386 op de rooms-katholieke fractie gestemd en 385 op de protestantse fracties. De protestantse fracties waren er twee, namelijk die van de Christelijk-Historische, die het vooral moest hebben van de NederlandsHervormde, conservatieve, kiezers die de partij in 1935 twee zetels verschaften. Daarnaast was er de Protestantse Kiesvereniging, waarvan de kandidaten vooral werden gesteund door de gereformeerde “kleine luyden”. Bij de verkiezingen verloor deze kiesvereniging één raadszetel, ten gunste van de partij die in dat jaar voor het eerst meedeed, namelijk Algemeen Belang, die vooral opkwam voor de werklozen.
O
p dit punt was de economische crisis van de jaren 1930 ook aan Kethel niet voorbij gegaan. Het dorp kende twee typen werklozen. In de eerste plaats waren daar de
rechtbank kwam de eis om teruggave ‘noch onrechtmatig noch ongegrond’ voor, en aldus veroordeelde de rechtbank Van der Lip op 30 maart 1948 tot afgifte van de ambtsketen op straffe van een dwangsom van vijftig gulden per
dag. Op 30 april 1948 stond hij de ambtsketen dan uiteindelijk af. De dwangsom, die inmiddels was opgelopen tot 1100 gulden, schold de gemeente Schiedam hem kwijt, maar Van der Lip moest wel de proces- en beslagkosten à fl. 371,25 betalen.
KETHEL IN DE JAREN 1930
Het was ook maar een gewoon dorpsleven met vreugde en verdriet en de hoofdpersoon was gehuld in een jongenskiel, die wel eens te ruim of te krap zat. Aldus besloot de kenner bij uitstek van Kethel, Jaap de Raat, een van zijn verhalen over zijn geliefde dorp. Maar, hoe zag het dorpsleven er dan wel uit, welke problemen speelden er, waar bestond het dorpsbestuur uit, welke verenigingen waren er, kortom hoe was het dagelijks leven?
W
e schrijven het jaar 1938, nog maar enkele jaren voordat Kethel en Spaland in zijn geheel zou worden geannexeerd door Schiedam en Rotterdam, maar dat wist toen nog niemand. Het dorp telde aan het begin 2.271 inwoners en zou er tot aan het eind van dat jaar twaalf inwoners bij krijgen. Het grondgebied omvatte ook de tegenwoordig bij Rotterdam horende Oost-Abtspolder en het oostelijk gedeelte van de Noord-Kethelpolder tot aan de Schie. Behalve het dorp, ook wel genoemd Kruispark, kende de gemeente een aantal buurtschappen: de Kerkbuurt, de Driesprong, de Kandelaar, de Polderwetering tot aan het Huis te Riviere, het Windas, Weltevreden, de Oude Dijk en, sinds het begin van de jaren 1920, het Bijdorp. Deze laatste was een bijzonder geval. Bijdorp, de allereerste maar tevens laatste uitbreiding van de gemeente, was bedoeld om huisvesting te bieden aan fabrieksarbeiders uit het naburige Schiedam. Voor het overige bestond de gemeente uit vele percelen weiland met daarbij tientallen boerderijen en boerenwoningen. Veeteelt was van oudsher het hoofdmiddel van bestaan. In de Kethelse samenleving keek men naar het aantal koeien dat iemand had. Je had grote boeren en kleine
5
boeren, maar die laatste waren nog altijd verheven boven de (land-)arbeiders. En dan had je nog het onderscheid tussen spoelingboeren, droge boeren en zelfverwerkende boeren. Spoelingboeren voerden hun koeien met het afvalproduct van de moutwijnindustrie, namelijk de spoeling, droge boeren met hooi en kuilgras. Zondags in de kerk kon je ruiken of je naast een spoelingboer zat of naast een gewone boer, die naar ingemaakt gras rook. Zelfverwerkende boeren, een minderheid, maakten zelf kaas en boter. En dan waren er natuurlijk nog de ambachtslui en kleine middenstanders zoals smidsen (voor het beslaan van de paarden), een klompenverkoper, een horlogemaker, een schoenmaker, een bakker, een slager enzovoorts. Een centrale figuur was de dorpsdokter, sinds 1896 gevestigd in de dokterswoning aan het Noordeinde.
B
ekende families in de Kethelse samenleving waren Bijl, Breugem, Van der Eijk, Ham, Heijdra, De Jong, Jongste, Kerklaan, Lansbergen, Olsthoorn en Poot, Verspeek en De Vette, allemaal families van veehouders of landarbeiders. Op grond van het inwonertal, beneden de 3.000 inwoners, kende de gemeente een raad van zeven leden. Aangezien het dorp een ongeveer even groot katholiek als protestants inwonertal kende, waren de confessionele partijen ook in de raad gelijkelijk verdeeld. Bij de laatste verkiezingen in 1935 hadden er van de 953 stemgerechtigden er 386 op de rooms-katholieke fractie gestemd en 385 op de protestantse fracties. De protestantse fracties waren er twee, namelijk die van de Christelijk-Historische, die het vooral moest hebben van de NederlandsHervormde, conservatieve, kiezers die de partij in 1935 twee zetels verschaften. Daarnaast was er de Protestantse Kiesvereniging, waarvan de kandidaten vooral werden gesteund door de gereformeerde “kleine luyden”. Bij de verkiezingen verloor deze kiesvereniging één raadszetel, ten gunste van de partij die in dat jaar voor het eerst meedeed, namelijk Algemeen Belang, die vooral opkwam voor de werklozen.
O
p dit punt was de economische crisis van de jaren 1930 ook aan Kethel niet voorbij gegaan. Het dorp kende twee typen werklozen. In de eerste plaats waren daar de
landarbeiders en kleine boeren, de beroepsgroep die van oudsher in Kethel voorkwam. Daarnaast kende Kethel ook een nieuwe categorie werklozen namelijk fabrieksarbeiders. Nu kende Kethel wel geen fabrieken, maar sinds de jaren 1920 wel een wijk waar arbeiders uit de Schiedamse industrie waren gehuisvest, Bijdorp. De echte Kethelaars beschouwden de bewoners van deze wijk, voor het merendeel werkzaam in de Schiedamse metaalnijverheid, als import. De op het platteland wonende fabrieksarbeiders kregen een lagere werklozensteun dan de in de stad Schiedam wonende arbeiders. Immers, was Schiedam bij de op één na hoogste klasse ingedeeld, Kethel, als plattelandsgemeente moest met de laagste klasse genoegen nemen. En dat, zoals Jaap de Raat opmerkte, terwijl de honger zich niet in klassen laat indelen. Het was de Bijdorper Bastiaan van Noordennen, die het voor de Kethelse en in het bijzonder de Bijdorpse werklozen zou opnemen. Met zijn partij Algemeen Belang kreeg hij in 1935 182 stemmen, ruim genoeg voor één raadszetel.
H
oe waren de verhoudingen in de raad? In de eerste plaats had je natuurlijk de voormannen van de confessionele fracties. Voor de katholieken was dat Johannes de Jong, eigenaar van een boerderij aan de Kerkweg met 28 hectare land. In 1897 was hij gemeenteraadslid geworden en in 1919 wethouder. Hij zou dat tot aan de opheffing van de gemeente ook blijven. Omdat hij het met alle groeperingen goed kon vinden, stond hij bekend als de liberaal. Het wethouderschap was geen volledige baan. Het werd naast de beroepsarbeid en de vele andere functies gedaan. Het college vergaderde bovendien gemiddeld niet meer dan twee maal per maand. En stukken tekenen? De gemeenteveldwachter, tevens gemeentebode, bracht ze langs en haalde ze weer op. Dat gold ook voor de andere wethouder, de hervormde aannemer Fop Bijl, die in 1923 in de raad gekomen was en in 1927 wethouder werd. Hij drukte vooral zijn stempel op het bouw- en woningtoezicht van de gemeente. Toen hij in 1938 aftrad omdat hij met zijn beroep te veel buiten de gemeente werkzaam was, nam Jacobus Poot zijn plaats in, net als wethouder De Jong een veehouder, een spoelingboer met een boerderij aan de Polderweg. De voorzitter van de derde fractie in de raad, het Algemeen Belang, was Bastiaan van Noordennen, eigenaar van een
wasproductenfabriekje en wonend in Bijdorp. Hij nam in de raad geen blad voor de mond, niet alleen wanneer het onderwerp Steun of Werkverschaffing ter sprake kwam. Dit ondanks het feit dat hij vaak een minderheidsstandpunt had.Toen de openbare lagere school in moeilijkheden kwam als gevolg van de uitbreidende leerlingaantallen van de katholieke en de christelijke scholen, was het Van Noordennen die het voor de openbare school opnam. Toen de raad moest besluiten dat de aanleg van een zwemplaats in de Poldervaart te duur was, hekelde hij het gemeentebestuur door te stellen dat het conservatieve element er hoogtij vierde. We moeten hierbij bedenken dat gemengd zwemmen toen als onzedelijk gold. Bovendien beschuldigde hij de raad niet alleen van conservatisme, maar hij stelde ook dat het Kethelse gemeentebestuur dictatoriaal regeerde. En dan verweet hij ook nog de raadsleden met christelijke beginselen (lees: alle andere raadsleden) een onchristelijke politiek te voeren. Zelf twijfelde hij eraan of hij in 1939 zou worden herkozen, maar hij wist toen nog niet dat hij juist zijn fractie zou verdubbelen, ten koste van de CHfractie.
W
at waren nu in de raad van 1938 de belangrijke punten? Zoals gezegd ging het met de openbare school niet goed. Na de financiële gelijkstelling van het openbaar en het bijzonder onderwijs in 1920, kwam in 1923 de school van de Vereniging voor Christelijk Volksonderwijs tot stand. Al veel eerder, in 1877, was de katholieke Sint-Jacobusschool in gebruik genomen, maar ook die kon nu profiteren van de financiële gelijkstelling. Het gevolg was dat het leerlingenaantal van de gemeentelijke lagere school achteruitliep. Dit terwijl er na de nieuwbouw van deze school aan de Schiedamseweg in 1924 er ook nog een verdieping bovenop was gezet. Er werd zelfs over gesproken de school nu maar te sluiten. Dat ging zelfs het christelijk volksdeel ter harte. Zo besloot bakker De Lange dat zijn drie zonen op de openbare school bleven, terwijl zijn dochters naar de christelijke school gingen (en zo behield hij ook nog zijn klanten van beide denominaties). Een ander terugkerend punt in de raadsvergaderingen was de kwestie van de omzetting van de gemeentelijke geldleningen naar een lagere rente in plaats van de betaalde 3,75%. Een half procent lager moest toch kunnen? Wel besloot de raad dat jaar extra hulp aan werklozen te geven. Ook stuurde men Kethelse werklozen naar een werkverschaffingsproject in Nootdorp.
DE ANNEXATIE VAN KETHEL EN SPALAND
O
p 24 juli 1941 besloot K.J. Frederiks, Secretaris-Generaal van Binnenlandse Zaken, tot opheffing van de gemeente Kethel en Spaland met ingang van 1 augustus. Het westelijke gedeelte, met de dorpskern en Bijdorp, kwam bij de gemeente Schiedam, het oostelijke gedeelte bij Rotterdam. Burgemeester J.J. van der Lip kreeg per 1 augustus eervol ontslag. De opheffing hing samen met de uitbreidingsplannen voor Rotterdam als gevolg van het bombardement van 1940 en met de aanleg van Rijksweg 20. Deze weg doorsneed de gehele gemeente Kethel en Spaland, en naar de mening van rijk en provincie was Kethel en Spaland onvoldoende uitgerust voor zo’n belangrijke verkeersader. De raad van Kethel en Spaland protesteerde tegen deze stelling. In een brief aan Gedeputeerde Staten waarin men tegen de opheffing pleitte, schreef hij: ‘Zoomin als bijvoorbeeld de brandweer in een gemeente zonder torens geoutilleerd zal zijn voor het blusschen van torenbranden, zoomin is op dit oogenblik onze gemeente ingesteld op het hebben van een grooten verkeersweg, omdat tot heden zich zulk een weg hier niet bevindt, doch wij ontkennen met klem, dat wij niet in staat zouden zijn, ons aan te passen aan de eischen, die de aanwezigheid van een verkeersweg stelt. Gedacht moet hier bijv. worden aan politie en eerstehulpdienst. Het spreekt van zelf, dat een gemeente, waardoor een belangrijke verkeersweg komt te loopen, haar politie zal moeten uitbreiden, wat betreft de verleening van eerste hulp voldoen wij reeds thans ten volle aan alle te stellen eischen: De E.H.B.O. en de R.K.-E.H.B.O. ter plaatse hebben de beschikking over het noodige materiaal als brancards, verbandkisten, zuurstofkoffers enz. en beschikken over plm. 50 geoefende en gediplomeerde leden, waarvan verscheidene veel practische ervaring hebben opgedaan bij de talrijke dikwijls ernstige ongelukken, die in den loop der jaren op de onbewaakte spoorwegovergangen in deze gemeente hebben plaats gehad’.
A
l in de jaren 1930 waren er herindelingsplannen. Zo waren de gemeenten Vlaardingen, Schiedam en Kethel en Spaland overeengekomen om Vlaardingerambacht onderling te verdelen. Ook waren er plannen met betrekking tot de uitbreiding
3
van Schiedam en Vlaardingen, met het oog op een goede ontwikkeling van de industriecentra en woonwijken. Frederiks maakte in 1941 als alleenheerser over gemeentelijke herindeling – de Nederlandse regering zat in Londen en het Parlement ontbonden – een einde aan de discussie. De gemeenten Kethel en Spaland en Vlaardingerambacht verdwenen. Dit betekende tevens het einde van de zeer grillige gemeentegrens tussen beide gemeenten. De herindeling zorgde voor een ‘gladgetrokken’ grens tussen Schiedam en Vlaardingen.
Ambtsketen
O
p 31 juli 1941, de laatste dag van de zelfstandigheid van Kethel en Spaland, liet burgemeester Johan Jurriën van der Lip (1899-1970) zich met zijn gezin uitschrijven als inwoner. Hij vertrok naar Santpoort, en nam zijn ambtsketen mee. Eind 1943 vraagt de conservator van het Stedelijk Museum Schiedam zonder succes aan Van der Lip om de ambtsketen en ‘eventueel in zijn bezit zijnde portretten van oud-burgemeesters van Kethel, enz.‘ af te staan’. Het werd een jarenlang slepende kwestie, waarin de gemeente Schiedam steeds zwaarder geschut in stelling bracht. Zo stelde de Gemeentepolitie in 1947 een onderzoek in. Van der Lip verklaarde dat hij de ambtsketen om twee redenen niet wilde afstaan: ten eerste was hij juridisch gezien nog steeds burgemeester van Kethel en Spaland, daar het annexatiebesluit van 1941 geen rechtskracht bezat, en ten tweede was hij ontevreden over de hoogte van zijn wachtgeld. Tenslotte volgde een gerechtelijke procedure voor de rechtbank in Haarlem. De burgemeester van Schiedam voerde als eiser aan dat door de annexatie de bezittingen van Kethel en Spaland, waaronder de ambtsketen, overgegaan zijn op Schiedam. De
I H
oe besteedde de burgemeester nu zijn dag? Eerst iets over zijn gewone werkzaamheden. Zijn primaire taken waren voorzitter van de gemeenteraad en van het college van burgemeester en wethouders. De gemeenteraad vergaderde vijf à zes maal per jaar, behoudens de vergadering op een der laatste dagen van het jaar, waarin de gemeentebegroting werd vastgesteld. Het college van burgemeester en wethouders vergaderde niet meer dan tweemaal per maand. Het voorbereiden van deze vergaderingen, in overleg met de gemeentesecretaris, was zijn hoofdtaak. Als verantwoordelijke voor de openbare orde had hij dagelijks contact met de gemeenteveldwachter Korpel. En dan was hij ook nog ambtenaar van de burgerlijke stand die onder andere huwelijken sloot. De burgemeester was natuurlijk een centrale figuur in het dorp en hij was dus ook voorzitter van een aantal comités, zoals het Propagandacomité Kethel voor de verkoop van Kinderpostzegels en het Comité van Aanbeveling van het Nationaal Jongerenverbond enzovoorts. In verband met de gemeentelijke problemen begaf hij zich ook buiten de gemeentegrenzen. Zo bezocht hij het werkverschaffingsproject in Nootdorp, waar Kethelse werklozen werkten aan de ontginning van de vuilstort. En daarnaast had hij natuurlijk ook een privé-leven. In die hoedanigheid was hij in 1937 één van de oprichters van de Rotaryclub Schiedam, die wekelijks op donderdag bijeenkwam in een restaurant aan het Rubensplein. In 1938 hield hij er een voordracht getiteld: De Fransche tijd in Kethel. Net in het jaar dat hij voorzitter was van deze club, in 1940, dwong de Sicherheitspolizei hem deze op te heffen.
n 1941 sloeg het annexatiespook onverbiddelijk en nu definitief toe. En, hiermee kwam niet alleen een einde aan de gemeente, maar ook aan Van der Lips droom: hij zou hierna nooit meer als burgemeester worden benoemd. Dit, terwijl hij nog in 1940 opnieuw voor een periode van zes jaar was benoemd door uitgerekend dezelfde ambtenaar die zijn gemeente zou opheffen: Secretaris-Generaal van Binnenlandse zaken K.J. Frederiks. Het was dan misschien ook niet verwonderlijk dat hij lange tijd weigerde zijn ambtsketen in te leveren.
Iets over de aantallen werklozen, op een beroepsbevolking van minder dan 500 personen: in het begin van 1938 telde Kethel er 72, in april 51, in juli 37, in oktober 46 en aan het eind van het jaar 77. Voor het merendeel waren het boeren- en landarbeiders, de tweede categorie werd gevormd door de Bijdorpse fabrieksarbeiders.
E
en positief punt in 1938 was dat de raad kon besluiten de Kethelse wegen te asfalteren, te weten de Kerkweg, de Kandelaarweg, de Joppelaan, de Kerklaan, de Polderweg en de Vlaardingerweg. De Dorpsstraat hoorde hier niet bij, want die was, als enige weg, van oudsher al bestraat. En dan waren er nog de plannen voor de verbetering van de dokterswoning, de bouw van een brandspuithuisje, de reorganisatieplannen voor de brandweer enz. Ook het maatschappelijk leven van Kethel was georganiseerd langs de scheidslijnen van de geloofsgenootschappen. Dit waren de Nederlands-Hervormden, die kerkten in de reeds in de middeleeuwen daar gebouwde kerk aan het Noordeinde, en de Rooms-Katholieken, die hun kerk ver buiten het dorpscentrum hadden, in de buurt van de vroegere schuilkerk die te bereiken was via de
Kerkweg. Het bruggetje in die weg heette dan ook niet voor niets de Papenheul.
K
7
enden de Hervormden de Muziekvereniging Kunst en Vriendschap, de katholieken hadden de Muziekvereniging SintRadboud. Kenden de Hervormden de Meisjesvereniging Martha, de Katholieken hadden de Meisjesvereniging Sint-Agnes. Kenden de Hervormden de EHBO-afdeling Kethel, de Katholieken hadden de R.K. EHBO SintLiduina. Kenden de Hervormden de Kethelse Voetbalvereniging, de Katholieken hadden de voetbalclub CVC. Eén van de weinige verenigingen die niet langs de scheidlijnen slijnenvan vandedereligie religie liepen, was de Geitenfokvereniging. En dan waren er ook nog instellingen als de Kethelse Brandwaarborgmaatschappij, de Kruisverenigingen en de Kethelse Woningbouwvereniging, die neutraal of interconfessioneel waren. De bekendste van deze verenigingen was echter de Oranjevereniging Wilhelmina, die elk jaar op de laatste dag van augustus Koninginnedag organiseerde met aubades, versierde wagens en volksspelen zoals het nog steeds gehouden “ringsteken”. Het is deze vereniging die ook heden ten dage het Kethelgevoel levend houdt.
Het Gemeentearchief bewaart informatie over Schiedam en Schiedammers van 1286 tot gisteren en stelt deze gratis beschikbaar.
COLOFON Uitgave Gemeentearchief Schiedam Stadserf 1 3112 DZ Schiedam tel. 010-2465757 e-mail
[email protected] webstek archief.schiedam.nl Met bijdragen van: Laurens Priester, Jef Jansen, Erik Visscher, Harriët Kruse, Caroline Nieuwendijk. Beeldmateriaal: Jaap de Raat, Jurriën van der Lip, Frederieke Verheijen, Schiedamsche Courant.