De hele m i c k van taal Door:
Website: www.taalmick.weebly.com
Foppe Gall
Onderdelen in dit boekje: • • • •
stijl grammatica werkwoordspelling spelling
van 1F, 2F naar 3F
Domein: Media, Ict, Cultuur, Kunst
2
Stijl als/ dan die/dat/wat dit/deze Gelijkheid Verschil
Die Dat Wat Dit Deze Dat Die
als dan ( -‐er)
de-‐woord het-‐woord
hele zin onduidelijks dichtbij ver
Hij is even groot als ik. Zij is langer dan haar tweelingbroer. LET OP: Hij is bijna net zo groot als De jongen, die … Die jongen … Het kind, dat … Dat kind … De kinderen, die … Die kinderen … Een man, die … Elk huisje, dat … Ik ben ziek, wat nu niet goed uitkomt. Alles, wat je zegt … Het mooiste, wat … Dit idee Deze ideeën Dat idee Die ideeën 3
Stijl
Bezittelijk = met extra letter (w, n,) geen bezit = geen extra letter
vergelijk:
jouw jou Let op: geen spreektaal !
u/uw mij/mijn jou/jouw Mijn bureau Uw fiets Jouw huis Heeft u uw fiets op slot gedaan? Mag ik u wat vragen? Mag ik jou wat vragen? Wil je mij wat vragen? M’n hond is ziek. Jouw hond is ziek uw hond Me broer? Mijn broer M’n broer
4
Stijl beide/-‐n alle/-‐n vele/-‐n Niet losstaand: Bijvoeglijk Losstaand
mensen
Dieren, dingen
-‐ e
– en
-‐ e
(enz.)
Beide studenten hebben een voldoende. Alle mensen worden geboren. Sommige vogels kunnen niet vliegen. Jan en Kees zijn in het oranje gekleed. Beide gaan straks naar het voetbalstadion.
Enkelen vinden snel een baan. (= mensen)
De meeste leggen een ei om zich voort te planten. (= dieren) 5
Stijl
Zij – onderwerp in de zin Hun – bezittelijk vnw Hen – na voorzetsel Hen -‐ Lijdend vw (2x)
Hun -‐ Meewerkend vw (3x)
Zij-‐ hun-‐ hen Zij willen niet meer meedoen. (vergelijk: wij) Hun huis wordt verkocht. Morgen gaan we met hen naar de stad. We hebben hen getrakteerd. 1 2 Ik heb hun vandaag de sleutel gegeven. 1 3 2 6
Grammatica 1 zinsdelen SCHEMA:
iemand
doet iets
ond.
Wwg l.vw
aan iemand
m.vw
Hij heeft haar een mooie foto gegeven.
Persoonsvorm Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
-‐ heeft -‐ heeft gegeven -‐ Hij
(had) alle werkwoorden samen
wie
heeft gegeven
-‐ Een mooie foto
wat
heeft hij gegeven
-‐ haar
aan/voor wie
heeft hij een mooie foto gegeven
7
Grammatica 2 woordsoorten
Let op deze combinatie:
Bijwoorden staan meestal los: LET OP: We staan voor het doel. We staan voor.
voorzetsel Bijwoord
voor -‐ voorzetsel
een
mooi
huis
-‐ lidwoord
-‐ bijvoeglijk nw.
-‐ zelfst.nw
-‐snel -‐toch -‐wel -‐gisteren -‐maar -‐dus
een
erg
groot
kasteel
-‐ lidwoord
-‐ bijwoord
-‐ bijvoeglijk nw.
-‐ zelfst. nw.
8
Grammatica 2 werkwoorden: vorm/ functie
Vormen Infinitief
wij- vorm Hele werkwoord
Lopen – springen – denken – worden - gebeuren
Persoonsvorm
- maak vragende zin - maak tt of vt
Loop – loopt – liep – denk – denkt – gebeur - gebeurt
Voltooid deelwoord
- altijd zelfst. ww - meestal met ge + hebben, zijn, worden
(is) gelopen (wordt) gedacht
belangrijkste ww ... wat je doet kan alleen staan
(hij) zou
geen echte betekenis extra ww
(Hij)
– (heeft) gesprongen – (is) gebeurd
- (heeft) vergist - (is) bedacht
Functie Zelfstandig ww
Hulp ww
hww
gefietst zww
kunnen hww
heeft geschilderd hww
hebben
hij fietst
hww
hij schildert
zww
9
Spelling werkwoorden tegenwoordige tijd stap 1
verwijder de -‐en
worden denken spelen
(speel)
Ik – “Hij/ zij” – met t vergelijk: loop/loopt
voor jij/ je -‐
Ik word-‐ Hij wordt, Ik denk-‐ Zij denkt, Ik speel-‐ Hij speelt Ik loop-‐ Zij loopt jij loopt Loop jij? Antwoord je? Word jij? Speel je? Speelt je broertje? Wordt je buurman?
10
Spelling werkwoorden verleden tijd stap 1
verwijder de -‐en
worden denken spelen (speel) raken(raak)
andere klank = simpel spellen zelfde klank = +te/ +de
Twijfel? -‐ te na een k f s c h p (x) -‐ de na andere letters
meervoud: extra (e)n
word-‐ denk-‐ loop-‐ speel-‐ raak-‐
Hij werd Ik werd Zij dacht Ik dacht Hij liep Ik liep
Hij speelde ik speelde Zij raakte ik raakte
Wij speelden Wij raakten
jullie werden jullie dachten
11
Spelling werkwoorden voltooide tijd stap 1
verwijder de -‐en
worden
andere klank = simpel spellen zelfde klank = controle langer maken met een e
OF
zelfde klank = contrôle: na k -‐f -‐s -‐c h -‐p (anders)
+ t + d
Hij is artiest geworden Ik heb gelopen Ik werd-‐ gemeld Hij werd-‐ opgewacht Hij was geraakt Gewerkt Geboft Gemist
Gejuicht Geslipt Gemixt
(word-‐werd-‐geworden) (loop-‐liep-‐gelopen) (gemelde) (opgewachte) (geraakte)
Gebeld Gestrooid Beloofd (= beloven)
12
Spelling Engelse werkwoorden
in het Nederlands
stap 1
ik-‐vorm
type
like
Nederlandse regels toepassen “Engelse e” weglaten Bij storing “Engelse e” laten staan
Nederlandse regels: Ook k -f -s -c h -p
+t
En zo ook het voltooid deelwoord:
Altijd +t, Ik typ
niet bij ik,
niet voor je/ jij
Hij typt
Jij mixt
Ik like Ik fake
Jij liket Hij faket
Hij likete Ik fakete
Ze chatte
Jij racete
Ze downloadde
Getypt Geliket Gefaket Gedownload geracet gechat
13
Spelling algemeen a /aa p /pp Gesloten lettergreep Korte klank a Lange klank aa
Stak Staak
trap praat
plak klaar wees-huis
Na korte klank
pp
Slap-pe
blok-ken
stek-ken
Open lettergreep Lange klank
a
blo-‐zen
ste-‐ken
Eind van woord
ee
Sla-‐pen Ze-‐gel
diarree
zee-‐egel
14
Spelling algemeen iën/ ieën ng/ nk Ie - iee
Let op de klemtoon: Klemtoon eind ieën Klemtoon midden/ begin iën
Epidemieën Provinciën
drieën koloniën
industrieën bacteriën
Klanken Wangen
zinken ringen
drinken gezongen
Ng - nk Je hoort een k Je hoort geen k Bij samenstellingen: Elk woorddeel heeft eigen spelling
nk ng
Hangklok
= hang en klok
15
Spelling algemeen i ie y ies isch i, ie, en y Bij Nederlandse woorden: midden of begin i eind van een woord ie
Ministerie
serie
notitie
Bij buitenlandse woorden: Eerste lettergreep is vaak y Laatste letter meestal i
ies, isch Klemtoon: op de laatste lettergreep, ies klemtoon ergens anders, isch
Mysterieus, symmetrisch, taxi mini,
precies elastisch
vies logisch
maxi,
verlies symmetrisch
16
Spelling algemeen aaneenschrijven
koppelteken tussen:
aa, ae, ai, au, ee, ei, eu, oe, oi, oo, ou, ui en uu)
Zonder storing: geen koppelteken!
Boekenplank, visitekaartje, langeafstandloper, geasfalteerd warmteopslag
Koppelteken • tussen twee woorden (bij klinkerbotsing) • combiwoorden, setje van woorden • tussen afkorting en woord • weglating
Auto-onderdelen, warmte-uitstoot Secretaris-generaal, doe-het-zelfzaak Mbo-student, tl-buis, e-mail Voor- en nadelen
trema (ü ë) • tussen lettergreep en woord
Geërgerd, geüpload, reünie, ruïne,
apostrof ‘ • bij afkorting en lettergreep tussen –n bij echt meervoud alleen op -‐n
hbo’ers, Pannenkoek, geitenhok, groentesoep, zonnestraal, kattenbak Beresterk, berenklem
17
Spelling algemeen hoofdletters Begin
Van een zin
Namen •
Personen o Begin van een naam
•
Eigennamen
•
Aardrijkskundige namen
•
•
Feestdagen o Niet de afleidingen !!!
Heiligen, Opperwezens
Hij fietst naar huis. Peter Veerstra J. van de Winter Taalunie Oranjefeest Amsterdam Zuid-‐Afrika Franstalig Palestijns
Anja Van de Winter Hoge Raad Eskimo Mayacultuur
Pasen
Kerstmis
Nieuwjaar
paasvakantie
kerstdagen
nieuwjaarsdag
Mariabeeld
God / Allah H. Antonius
18
Spelling algemeen verkleinwoorden Hoofdregel
+ je + pje + tje
+ retje + etje + kje
laatste klank lang •
dan geen accenttekens
Afkortingswoord Andere uitspraak eind
a-‐aa ‘tje t/je
Mens – mensje Tuin – tuintje Slang – slangetje Kar -‐ karretje Omaatje kilootje
•
Logé – logeetje
Cd’tje Dinertje
hond -‐ hondje Boom – boompje
Bril – brilletje Pudding – puddinkje
accuutje
saté -‐ sateetje
A4’tje
sms’je
colbertje
19
LET OP
lastige spelling
Dagen, maanden, getijden geen hoofdletter Soorten
geen hoofdletter
Meervoud anders dan verkleinwoord … dan + onderwerp
als + onderwerp
Nooit twee onderwerpen
ond. = ik
Sch of sg ? - view = Engels
… maandag januari eb lente winter herdershond, Bello, christendom, boeddhisme kilo kilo’s kilootje Hij is sneller dan mij ik (sneller) ben. Ik heb ze hen gevonden! Buschauffeur (bus + chauffeur) Nieuwsgierig (nieuws + gierig) school Interview
20