De Economische Ontwikkeling van Nazi-Duitsland: Een Terugkeer naar 'Renaissance Economics' ?
Bachelorscriptie Economie en Bedrijfskunde Naam: LS Feijen Studentnummer: 0258660 Datum: maart 2008 Begeleider: dr. R.K. Knaack
1
1
Inleiding
Economische ontwikkeling is altijd een belangrijk onderdeel van de menselijke vooruitgang geweest. Het denken over economische ontwikkeling is dan ook zo oud als de geschiedschrijving zelf.
Toen de mens met de Renaissance en de
Verlichting langzaamaan afstand nam van haar dogmatische wereldbeeld en het inruilde in voor een wereldbeeld waarin ruimte was voor vooruitgang, ontstonden ook meer systematische benaderingen van economische otnwikkelingsvraagstukken.
De huidige dominante benadering is de Angelsaksische neoklassieke
theorie. Zij benadrukt dat vrijhandel leidt tot economische ontwikkeling voor alle betrokken handelspartners. Een overgang naar vrijhandel is dan ook een noodzakelijke neoklassieke voorwaarde voor economische ontwikkeling. De historische werkelijkheid is echter anders.
Geen enkel land heeft zich
economisch ontwikkeld door vanaf het begin tot vrijhandel over te gaan. Een keur aan historische en recente voorbeelden laat zien dat economische ontwikkeling altijd een combinatie is geweest van staatsinterventie en -investeringen in bepaalde' sectoren, aanvankelijke protectiemaatregelen en eventuele vrijhandel
na verloop van tijd. In dit werkstuk zal een historisch voorbeeld van economische ontwikkeling centraal staan, namelijk de economische ontwikkeling van nazi-Duitsland tot voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Hitler was in de hoogtijdagen van de economische wereldcrisis in 1933 tot Rijkskanselier benoemd en beloofde het Duitse volk `Brot und Arbeit'. In 1938 wisten de nationaalsocialisten uiteindelijk te bereiken wat in de voorafgaande decennia zelfs niet gedeeltelijk was gelukt; de werkloosheid verdween nagenoeg geheel en de Duitse industrie bloeide volop (Stolper, 1964, p. 155). Daarnaast hervond Duitsland zijn machtspositie in het speelveld van de internationale betrekkingen (Caljé en den Hollander, 2007, p. 333). Vanuit het heden bekeken, dat wil zeggen met kennis over de aoop van de Tweede Wereldoorlog, verschilt deze kortstondige ontwikkeling van langdurige ontwikkelingsprocessen zoals de Industriële Revolutie in Engeland, of de meer recente ontwikkeling van bijvoorbeeld Zuid-Korea en China. Tot voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog lag de rol van het nieuwe Duitsland echter nog allerminst vast, noch voor Duitsland zelf, zoals blijkt uit de langetermijnplannen voor Hitlers Duizendjarige rijk (Stolper, 1964, p.
165) noch voor de
grote mogenheden, die zich afvroegen hoe zijn met het nieuw ontwaakte Duitsland om moesten gaan. Ook was Duitsland op het moment dat Hitler aan de macht kwam in tegenstelling tot bovengenoemde voorbeelden geen onderontwikkeld land dat de industriële 'take-o ' nog moest maken.
Toch zag Hitler
Duitsland in vergelijking met de opkomende Verenigde Staten wel degelijk als
2
een 'verspätete Nation' en achtte hij een inhaalslag noodzakelijk voor Duitslands voorbestaan als welvarende grootmacht. Het is daarom interessant om te bestuderen waaruit de spectaculaire economische ontwikkeling van nazi-Duitsland bestond en hoe ze is te verklaren. Om deze vragen te kunnen beantwoorden is een andere benadering van economische ontwikkeling nodig dan de dominante neoklassieke.
Deze 'other ca-
non', die in deze studie 'Renaissance Economics' wordt genoemd, legt onder andere nadruk op de historische en politieke context en op ontwikkeling door industrieproductie en in mindere mate door handel. In hoofdstuk 2 wordt deze 'Renaissance Economics' benadering en de speciek Duitse variant hiervan beschreven. In hoofdstuk 3 komen de daadwerkelijke nationaalsocialistische ingrepen in het economisch leven aan bod. Afgesloten wordt met een conclusie.
2
Renaissance Economics
2.1
Neoklassiek vs. Renaissance economics
In de neoklassieke theorie hebben economische vraagstukken betrekking op allocatie. Economische ontwikkeling is dan een betrekkelijk eenvoudig proces. Een overgang naar vrijhandel zorgt er voor dat de prijzen 'juist' zijn, zodat de natuur van `Man as Trader' ten volle gebruik maakt van zijn comparatieve voordeel en zonder externe sturing tot een optimale verdeling van productie en consumptie komt. Er is geen kwalitatief onderscheid tussen bijvoorbeeld industrie- en landbouwproductie, want 'factor-price equalization is just around the corner anyway' (Reinert, 1999, p. 313). Machtsverhoudingen en assymetrische informatie spelen een beperkte rol, er is immers sprake van
perfect information.
perfect competition
en
De rol van de staat dit statische allocatieproces is beperkt;
hij moet slechts zorgen voor een 'gelijk speelveld'. Voordat de neoklassieke theorie het dominante paradigma werd, was er echter sprake van een ander canon voor vraagstukken met betrekking tot economische ontwikkeling.
Deze andere canon met wortels in het mercantilisme is
Renaissance Economics1
en richt zich niet op de handel drijvende mens,
maar op `Man as Producer' in een complex web van onderlinge relaties. Rijkdom ontspringt niet alleen uit de natuur, maar is het gevolg van de mens zijn creatieve
Geist- und Willenskapital
(Reinert, 2004, p. 15). Economische ont-
wikkeling is dan ook geen statisch allocatieproces, maar een continu dynamisch samenspel van implementatie van nieuwe ideeën en technieken in
die
sectoren
die toenemende meeropbrengsten met zich meebrengen. Deze `goede' sectoren
1 in
navolging van heterodox ontwikkelingseconoom Erik S. Reinert wordt deze benadering hier Renaissance Economics genoemd, omdat deze canon het dominante wereldbeeld was in de Renaissance 3
zijn de industriesectoren en niet de landbouwsectoren. Uiteraard is voor ontwikkeling van industriesectoren kapitaal nodig, maar kapitaalaccumulatie per se is niet voldoende voor economische ontwikkeling. Juist de onderlinge relaties zorgen ervoor dat de voortgebrachte rijkdom van deze sectoren zich synergetisch door de samenleving, met name de steden en industriële districten, verspreidt. Of een vorst in staat was om door verstandig beleid in plaats van zijn eigen rijkdom deze 'gemeenschappelijke' welvaart te vergroten, bepaalde dan ook in hoeverre hij als een succesvol vorst werd gezien (Serra, 1612; Reinert & Daastol, 2004). Naast de dynamische en synergetische kenmerken is Renaissance economics altijd een praktische en historische benadering geweest met veel ruimte voor tijden plaatsspecieke context. Emulatie van succesvolle naties was een belangrijke ontwikkelingsstrategie voor minder ontwikkelde naties. Daarbij ging het altijd om emulatie van de uitkomsten; de succesvolle maatregelen die naties rijkdom hadden gebracht werden door de achterblijvers aan hun specieke situatie en mogelijkheden aangepast (Reinert, 2007, pp. 78-79). Zo ontwikkelde Engeland zich vanaf de Tudors door wolexporten te verbieden en door later de Engelse havens voor buitenlandse schepen af te sluiten. De prille industriele ontwikkeling van de Verenigde Staten werd vanaf de 19e eeuw beschermd en bevorderd door een scala aan protectionistische maatregelen en vandaag de dag bouwt China met strakke staatshand actief een enorme binnenlandse industrie op. De lijst met voorbeelden van succesvolle economische ontwikkeling is legio en maakt duidelijk dat
alle
landen die succesvol waren in hun economische ontwikkeling
dit zijn geworden door een vergaande toepassing van Renaissance economics denkbeelden. Reinert en Daastol (2004 , pp. 62-63) geven drie redenen waarom de eeuwenoude en voor alle ontwikkelde landen succesvolle Renaissance economics strategieën verdwenen zijn uit onze economische `gereedschapskist'. Ten eerste was er tijdens de Koude Oorlog grote behoefte aan economische en politieke argumenten tegen de autoritaire wereldbeelden van het communisme. `Communism promised that everyone would receive according to his needs. Neoclassical economics returned with an even more powerful argument: under its system all wage earners in the world would become equally rich.' Ten tweede heeft de `mathematisering' van de economische wetenschap de kennis van Renaissance economics naar de achtergrond gedrongen. Cruciale synergieën zijn niet te herleiden tot wiskundige axioma's, worden daardoor niet onderzocht en zijn dus als niet-bestaand uit het dominante neoklassieke paradigma verdwenen. Ten slotte was er na de Tweede Wereldoorlog geen behoefte aan economische theorieën waarin de mens zijn creatieve
Geist- und Willenskapital
centraal stond, omdat
de eerste economische prioriteit was om de de door de oorlog in grote hoeveel-
4
heden voortgebrachte kennis en innovatie in de economie te implementeren, niet zo zeer om deze te vergroten. Samenvattend, Renaissance economics grijpt terug op mercantilistische ideeën en benadrukt dat economische ontwikkeling een synergetisch en dynamisch proces is dat in gang gezet wordt door productie in industriesectoren met toenemende meeropbrengsten. De plaats- en tijdspecieke context van economische ontwikkeling is hierbij van groot belang.
In de volgende paragraaf wordt de
speciek Duitse variant van Renaissance economics besproken.
2.2
Renaissance Economics in Duitsland:
de Historische
School Ook in continentaal Europa is het neoklassieke paradigma uiteindelijk dominant geworden.
In Duitsland heeft echter tot in de 20e eeuw een speciek Duitse
vorm van Renaissance Economics bestaan, eerst het variant van het mercantilisme - en later de
camerialisme
- als Duitse
Historische School.
De politieke en economische eenwording van Duitsland is in vergelijking met omliggende landen als Frankrijk, Engeland en Nederland laat op gang gekomen. Pas na de Frans-Duitse Oorlog kwam in 1871 onder Pruisische leiding voor het eerst een Duitse eenheidsstaat tot stand. Tot die tijd was het Duitse taalgebeid een lappendeken van soevereine, elkaar geregeld bestrijdende vorstendommen en vrije steden geweest. Dit belette het invoeren van importhengen, waardoor het eigenmachtig opbouwen van een eigen industrie moeilijk was. Het verkrijgen van technologische kennis was dan ook een belangrijk aspect van het camerialisme (Backhaus, 2004, p. 94). Ook in de Duitse Historische School was de natie als een `verspätete Nation' in zowel politiek als economisch opzicht een belangrijk thema. Naast de in de vorige paragraaf beschreven algemene onderscheidende kenmerken van Renaissance economics, is de late eenwording een belangrijk onderscheid tussen de Duitse stromingen en de Angelsaksische neoklassieke theorie (Reinert, 2005, p. 51). Daarnaast waren de belangrijkste schrijvers van economische studies in het Duitse taalgebied vaak bestuurders van een van de vele Duitse staten, in tegenstelling tot Engeland waar de schrijvers van de economische studies voornamelijk werkzaam waren als kooplui en handelaren.
De Duitse schrijvers-bestuurders
behartigden dan ook vaak de belangen van de lokale vorsten om de natie te ontwikkelen en niet die van de de lokale handelaren om de handel per se te bevorderen. Voor de staat was industrieproductie een betere belastingbasis dan landbouwproductie. Het beantwoorden van de vraag hoe een natie van een
garstaat
naar een
Industriestaat
Ar-
om te vormen, nam dan ook een prominente
plaats in in de Historische School (List 1841, p. 415; Barkai 1977, p. 65).
5
De econonoom Friedrich List (1789-1846) stelde in zijn bekendste werk,
nationale System der Politische Ökonomie
Das
uit 1841, dat economieën
met een gelijkwaardig klimaat als Duitsland door een vijftal stadia gaan: (1) nomadisch, (2) pastoraal, (3) landbouw, (4) landbouw en industrie en (5) landbouw, industrie en handel (Landreth en Colander, 2002, p. 324). Lists ideale ontwikkelingsscenario ziet er als volgt uit: 'The country's public administration carries on its traditional task of establishing law and order, thereby creating a favourable business climate; of meeting the needs of public transportation, such as for improved roads and waterways as well as railways; ... of establishing a simple tax administration to the simplify the procedures faced by business; and of supporting publications, improving public health services and increasing awareness by organizing fairs and industrial and technological exhibitions and by setting up prototype sites of production.' (Backhaus, 2004, p. 97). Voor het succesvol doorlopen van de stadia achtte List
Zollprotektionismus
door middel van hoge importtarieven en importsubstitutie noodzakelijk. Daarna was vrijhandel wenselijk. Graham vergelijkt Lists bescherming en stimulering van infant industry met het langere proces van bescherming van 'infant capitalism and nance'. De groei van de nanciële sector en de industriële sector zijn twee kanten van dezelfde medaille.
Het laatste economische stadium is
dan ook niet het 'landbouw, industrie en handel'-stadium, maar een 'landbouw, industrie, handel en nanciering'-stadium (Graham, 1920, p. 224). Samenvattend, de late Duitse eenwording maakte van Duitsland een `verspätete Nation' en rechtvaardigde een actieve rol van de staat in het economisch leven, zowel op industrie- als op nancieringsgebied. Anders gezegd, het Duitse economisch systeem was ein von dem sogenannten klassisch-liberalen System sehr verschiedenes Wirtschaftssystem . . .
Auch in seiner besten Zeit war dem
deutschen Kapitalismus ein beträchtliches Maÿ von Staats- und Verbandskontrolle beigemengt.' (Stolper, 1962, p. 192). Nu duidelijk is wat de theoretische uitgangspositie van het Duitse economische denken is, volgt in het volgende hoofdstuk de economische praktijk van Nazi-Duitsland.
3
De praktijk van Nazi-Duitsland
Historische achtergrond Hitler werd in 1933 tot Rijkskanselier benoemd en beloofde `Brot und Arbeit'. De twee decennia voorafgaand aan Hitlers
Machtergreifung kenden veel politieke
en economische crises. Het Verdrag van Versailles dat Duitsland na de Eerste Wereldoorlog als verliezende partij ondertekende was in Duitse ogen een ver-
6
2
nedering. Duitsland verloor een zevende van haar grondgebied , werd volledig gedemilitariseerd en werd door artikel 231, dat Duitsland als enige schuldige voor de Eerste Wereldoorlog aanwees, gedwongen tot enorme schuld- en herstelbetalingen (Stürmer, 2000, p.
102).
De keizer trad af en vluchtte naar
het neutrale Nederland. Revolutie en muiterij verspreidden zich en uiteindelijk riepen zowel communisten als sociaaldemocraten de republiek uit. Ook de nieuwe republiek, die vanwege de onrusten in Berlijn noodgedwongen in Weimar zetelde, was echter niet vrij van politieke en economische onlusten. Hyperinatie stortte huishoudens in complete chaos, Frankrijks bezetting van het Roergebied na het uitblijven van Duitse herstelbetalingen krenkte de nationale trots en een aantal weliswaar verijdelde couppogingen stelde het geloof in de politieke instituties zwaar op de proef (Caljé en den Hollander, 1990, p. 278). Met de uiteindelijke beteugeling van de hyperinatie eind 1923 brak eindelijk een periode van enige stabiliteit aan, de zogenaamde Goldene Zwanziger, waarin Berlijn het culturele centrum van Europa was. Het duurde echter niet lang voordat de volgende crisis zich aandiende. De wereldcrisis van de jaren dertig trof Duitsland als exportland hard; de werkloosheid bedroeg in 1933 ruim een kwart van de beroepsbevolking (Stolper, 1962, p.
150; zie guur 1).
Absolute prioriteit in de beginjaren van het
nationaalsocialistische regime was dan ook de
Arbeitsschaung.
Hiervoor kon
de nationaalsocialisten teruggrijpen op reeds bestaande plannen van de laatste Weimarregeringen. Van Hitlers eigen plannen zijn vooral infrastructurele projecten zoals de
Reichsautobahnen bekend, maar deze hebben in het terugdringen
van de werkloosheid slechts een beperkte rol gespeeld (Schütz en Gruber, 2000).
Devisenkrise
als randvoorwaarde
Duitsland was, op steenkool na, arm aan grondstoen.
Voor zijn industriële
importen was het dan ook grotendeels afhankelijk was van importen. De wereldcrisis had de vraag naar Duitse exporten doen afnemen, waardoor een groot tekort aan deviezen was ontstaan (zie guur 2). Ook toen de wereldvraag later weer toenam wisten Duitse bedrijven als gevolg van allerlei buitenlandse protectionistische maatregelen vaak niet van deze toegenomen vraag te proteren (Petzina, 1968, p. 31). De buitenlandse handel was dan ook de eerste economische sector met vergaande staatsinterventie.
In 1934 lanceerde Reichsbankpresident en minister
van Financiën Hjalmar Schacht zijn
Neuer Plan,
dat exporten moest stimu-
leren (Kobrak, 2003, p. 37). In feite was het Neuer Plan een staatsmonopolie
2 met name het verlies van Elzas en Lotharingen met haar ijzerertsvoorraden en het verlies van landbouwgronden aan Polen waren forse economische verliezen
7
Figuur 1: Werkloosheid in pre-Anschluÿ Duitsland (in 1000). Uit: Tooze, 2007, p. 48
van de buitenlandse handel, dat zo gecompliceerd was dat het `faktisch einen besonderen Wechselkurs für jedes einzelne Exportgeschäft bestimmte' (Barkai, 1977, p.
139).
visenkrise
De maatregelen die de nationaalsocialisten namen om de
De-
te beheersen hebben het organisatorische fundament gelegd voor de
nationaalsocialistische economische ordening.
Het systeem van onder andere
inspectieorganisaties, exportsubsidies, importrestricties, het
Führerprinzip
op
bedrijfsniveau, kartels en prijsmechanismes bleef in stand omdat het functioneerde (Tooze, 2007, p. 93).
Herbewapening De werkloosheid werd voornamelijk teruggebracht door de opbouw van een kolossale wapenindustrie. Herbewapening was samen met het loskoppelen van de binnenlandse en de wereldconjunctuur het centrale thema van Hitlers nationaalsocialistische ideologie. Met herbewapening had Hitler twee doelen voor ogen. Ten eerste zou herbewapening de vernedering van Versailles enigszins ongedaan maken, bij de status van Duitsland als grootmacht hoorde immers volledige soevereiniteit op militair gebied in de vorm van een groot leger. Daarnaast diende Duitsland over militaire capaciteit te beschikken voor een toekomstige en waarschijnlijke oorlog. Deze redenering gaat als volgt: Hitler zag Duitsland als een
verspätete Nation
in vergelijking met de Verenigde Staten (zie guur 137 van
Clark in Tooze). Het Amerikaanse comparatieve voordeel in industriële produc-
8
Figuur 2: Goud- en deviezenvoorraad Reichsbank (in miljoenen). Uit: Tooze, 2007, p. 71
tie was een direct gevolg van de grootte van Amerika's interne markt en het ruim voorhanden zijn van koopkracht en grondstoen. Vooral de Amerikaanse dominantie in de jonge automobielindustrie dreigde Europa in Hitlers optiek in zijn geheel te reduceren tot de status van `Zwitserland en Holland' (Tooze, 2007, p. 11; Dyckho, in Mommsen, 1999, p. 56). In andere woorden, `Fordism required Lebensraum' (Tooze, 2007, p. 10). Hitler had Duitslands Lebensraum gevonden aan de oostgrens van het Rijk, maar begreep ook dat de overige grote Europese mogenheden hem niet zomaar zijn gang zouden laten gaan.
De
uitkomst zou uiteindelijk militair tot stand moeten komen.
Volksprodukten Herbewaping was Hitlers middel om uiteindelijk, wanneer Duitsland eenmaal zijn noodzakelijke Lebensraum had verkregen, de Duitse levensstandaard te verhogen. Op de korte termijn moest een reeks
Volksprodukte dit uiteindelijke doel
alvast iets dichterbij brengen. Het eerste nationaalsocialistisch volksprodukt was de
Volksempfänger 3013
(radio) en diende ook een duidelijk propagandistisch
doel. In samenspraak met de Duitse radioproducenten kwam een grote radioproductie van de grond. In 1933 kostte een radio nog 100 rijksmark, ver buiten het bereik van een gemiddeld huishouden dat per maand slechts 67 rijksmark overhield voor consumptie. Halverwege de jaren dertig was de radioindustrie echter een innovatieve sector met onder andere `spillovers' in de productie van bakeliet
3 de
301 staat voor 30 januari, de datum van Hitlers benoeming als Rijkskanselier in 1933
9
en houten bekisting en kostte een
Deutscher Kleinempfänger
slechts 35
rijksmark. (Tooze, 2007, p. 148). Duitse radio's waren op de wereldmarkt echter verre van concurrerend en werden dan ook nauwelijks geëxporteerd. Ironisch was dat voor 35 rijksmark een in technologisch opzicht superieur Amerikaans exemplaar kon worden geimporteerd. Schachts Neuer Plan had de wereldmarkt en de binnenlandse markt echter van elkaar gescheiden, maakte de prijs dus met opzet `onjuist', waardoor importsubstitutie mogelijk werd. Minder succesvol was de
Volkswagen.
Hitler was een groot automobie-
lenthousiast en zag de auto als het symbool van moderne welvaart (Mommsen, 1999, p. 5). Het was voor Hitler onacceptabel dat Duitsland met een bevolking half zo groot als de Verenigde Staten slechts een vijfde van het aantal auto's in de Verenigde Staten telde. Het autobezit in Duitsland moest dan ook omhoog.
Het al eerder genoemde Reichsautobahnplan moet dan ook vanuit dit
perspectief bekeken worden en minder als een oplossing voor de werkloosheid. Hitlers Volkswagen was een degelijke 30-pk-familiewagen met ruimte voor vier personen. Het zou voor onder de 1000 rijksmark op de markt moeten komen. Niemand in de automobielindustrie achtte dit gezien de huidige technologie mogelijk. Daarnaast was het onduidelijk hoe Duitsland, gebukt onder zijn tekort aan deviezen, aan cruciale importen als benzine en rubber zou komen (Tooze, 2007, p. 153). Om voor een Volkswagen in aanmerking te komen moesten geïnteresseerden wekelijks renteloos 5 rijksmark sparen bij een speciaal Volkswagenfonds. Daarnaast was men verplicht een verzekering van 200 rijksmark aan te schaen. Toen het Volkswagen plan uiteindelijk uitliep op een grote deceptie waren de fondsen die tot 275 miljoen rijksmark waren opgelopen al aangewend voor de wapenindustrie en waren de spaarders hun inleg kwijt (Stolper, 1964, pp. 175-76). Consumentengoederen als de radio en de auto vervulden een belangrijke functie in Hitlers ideaalbeeld van een welvarende Duitse
Volksgemeinschaft.
De
constatering dat het overgrote deel van de volksprodukten door een gebrek aan koopkracht onsuccesvol was, versterkte de nationaalsocialistische noodzaak voor Lebensraum en verlegde de prioriteit van het economisch beleid denitief naar herbewapening. Uit onderstraande tabel blijkt dat de toegenomen industriële productie met name de voor de wapenindustrie noodzakelijke kapitaalgoederenproductie ten goede kwam.
Met de vaststelling van het Vierjarenplan in 1936 werd ook de
institutionele basis voor de herbewapening gelegd: zowel het Duitse leger als de Duitse economie moest binnen vier jaar `kriegsfähig' zijn (Petzina, 1968, p. 5).
10
(1928=100)
1929
1933
1934
1935
1936
1937
1938
Totale toename Industrie
100
66
83
96
107
117
125
Kapitaalgoederen
102
56
81
99
114
130
144
97
80
91
95
100
107
116
Consumptiegoederen
Vliegtuigindustrie Van alle Duitse industrie was de groei van de vliegtuigindustrie het meest spectaculair. Zonder twijfel behoorde de Duitse vliegtuigindustrie bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog tot de meest innovatieve van de wereld en verschafte werk aan tenminste een kwart miljoen mensen (Budraÿ, 1998). Ten tijde van de nationaalsocialistische Machtergreifung was de vliegtuigindustrie echter een industrie van weinig betekenis; in 1933 waren er slechts 3200 mensen in werkzaam.
De vliegtuigindustrie moest dan ook, in tegenstelling tot bijvoorbeeld
de chemische en staalindustrie waar men terug kon vallen op grote, gevestigde bedrijven als Krupp en IG Farben, van de grond af worden opgebouwd (Tooze, 2007, p. 125). Alle vliegtuigproducenten op het geconsqueerde Junkers na, waren in naam private ondernemingen. Maar aangezien de geproduceerde jachtvlietuigen buiten de luchtmacht weinig of geen economische waarde hadden was hun toetreding tot de markt rechtstreeks het gevolg van beslissingen in het
ministerium (RLM)
Reichsluftfahrt-
onder leiding van oud-piloot Goering. Volgens Tooze was
Duitslands grootste nieuwe industriesector `not merely state controlled, [but] it was the product of state initiative, state funding and state direction.
It was
founded indeed on one of the most blatant acts of coercion applied to any nonJewish business in the history of the Third Reich (2007, p. 126).' De vliegtuigindustrie was het nationaalsocialistische model van succesvolle staatsgestuurde industriële ontwikkeling.
Daarin was echter in grote mate
ruimte voor en behoefte aan particuliere initiatieven. De rol van de Luftwae in oorlogsvoering was halverwege de jaren dertig nog allerminst duidelijk. Zo was het niet duidelijk of de Luftwae ter ondersteuning van leger en vloot zou dienen of dat het een onafhankelijke aanvalsrol zou vervullen. Het RLM had dan ook nog geen keuze gemaakt voor een bepaald standaardtype gevechtsvliegtuig. Deze techonologische onzekerheid bood veel kansen voor individuele bedrijven en toen het RLM halverwege de jaren dertig uiteindelijk koos voor tweemotorige
4
gevechtsvliegtuigen waren er drie verschillende prototypen . Alle drie werden ondanks hun tekortkomingen in productie genomen om werk te verschaen aan de nieuwe fabrieken en het net nieuw opgeleide luchtmachtpersoneel. De competitieve zoektocht naar het ideale gevechtsvliegtuig was verantwoordelijk voor
4 de
DO 17 van Dornier, de HE 111 van Heinkel en de Ju 86 van Junkers
11
technologische doorbraken in onder meer de aerodynamica, de metallurgie en in de constructie- en motorbouw (Tooze, 2007, p. 130). Een goede brandstofvoorziening was van essentieel belang voor het welslagen van de Luftwae. De banden van de staat met de voor de brandstofvoorziening verantwoordelijke bedrijven waren in de meeste gevallen dan ook vergelijkbaar met die in de vliegtuigindustrie. Eén bedrijf was echter zo met het nationaalsocialistische regime verbonden dat bij de Neurenberg Processen 23 van zijn mana-
5
gers en bestuurders in een apart proces berecht werden . Dit was
IG-Farben,
een van de meest toonaangevende bedrijven van de tweede industriële revolutie. In de jaren twintig had het bedrijf in de veronderstelling dat de mondiale olievoorraden snel zouden zijn uitgeput enorme investeringen gedaan in technieken die het mogelijk maken om benzine uit organische stoen als kolen te winnen (hydrogenering).
Na enkele grote olievondsten eind jaren twintig waren deze
investering vrijheel geheel waardeloos geworden. Al vrij snel nadat Hitler aan de macht was gekomen wisten IG-Farben en de nationaalsocialisten elkaar te vinden. De onbenutte capaciteit van IG-Farbens hydrogeneringsfabriek in Leuna kon worden ingezet voor het produceren van synthetische benzine.
Duits-
land verkleinde zo zijn afhankelijkheid van het buitenland met betrekking tot brandstomporten en IG-Farben was in staat om de aanvankelijk verliesgevende fabriek winstgevend te maken (Plumbe, 1990). Net als bij de Volksempfänger zorgden 'onjuiste prijzen' er via importsubstitutie voor dat de productie van synthetische benzine op gang kwam.
Financiering Niet in alle Duitse industrieën was de invloed van de staat zo groot als in de vliegtuigindustrie of waren de belangen zo met elkaar verweven als bij IG-Farben. Hitlers extreme 'Primat der Politik' gold echter ook voor de nanciele sector en zorgde ervoor dat geen enkele industriesector aan de staat kon ontsnappen. De Duitse bankensector was door de wereldcrisis bijzonder zwaar getroen. Al in de nadagen van de Weimarrepubliek vergrootte de staat in ruil voor insolventiemaatregelen zijn greep op de Duitse banken. Nationalisatie van de bankensector was een prominent onderdeel van het nationaalsocialisitsche partijprogramma. Na de Machtergreifung gingen er binnen het regime dan ook stemmen op meteen tot nationalisatie over te gaan.
Reichsbankpresident Schacht wist
dit echter tegen te houden, maar maakte duidelijk wat de rol van de bankensector in het nieuwe Duitsland zou zijn: Die Herstellung eines den Aufgaben des nationalsozialistischen Staates entsprechenden Geld- und Kapitalmarkt [sei] das Kernstück einer jeden Neuordnung. ... Der neue Staat braucht deshalb in
5 in
het zogenaamde I.G.-Farben-Prozess
12
weit stärkerem Umfang als der verossene einsatzfähige Geldmittel' (in Barkai, 1977, p. 164). Was de hoeveelheid deviezen nog een belangrijke randvoorwaarde voor herbewapening, voor nanciering in rijksmarken legde de staat zich vrijwel geen beperkingen op. Militaire uitgaven verdwenen al snel van de begroting en werden overgeheveld naar geheime begrotingen. Het eenvoudigweg bijdrukken van rijksmarken was gezien de ervaringen met de hyperinatie van een decennium eerder binnen alle geledingen van het nationaalsocialistische regime echter taboe (quote). Openlijke inatie moest zoveel mogelijk vermeden worden. Ook het verhogen van de belastingen was met de recente wereldcrisis in het achterhoofd geen interessante optie. Het was in deze omstandigheden dat Schacht en de zijnen een nanciële truc bedachten, de
sellschaft (Mefo GmbH)
Metallurgische Forschungsge-
(Stolper, 1964, p. 177). De Mefo was formeel een
6 opgerichte BV met een werkkapitaal
door enkele grote industriële bedrijven van 1 miljoen rijksmark.
De Mefo speelde de volgende rol in de nanciering van de herbewapening; de Mefo plaatste orders bij de individuele producenten en gaf Mefo-wechsel uit als schuldpapieren. De Mefo-wechsel konden bij de Reichsbank tegen een kleine boete binnen vijf jaar gedisconteerd worden, maar konden ook door bedrijven onderling worden gebruikt als betalingsmiddel. Omdat daarnaast over de uitstaande Mefo-wechsel rente werd betaald, werden maar weinig Mefo-wechsel bij de Reichsbank geïnd.
In de beginjaren van het nationaalsocialistische regime
was de Mefo verantwoordelijk voor de nanciering van de helft van alle militaire uitgaven (Barkai, 1977, p.
130).
In 1938 werd het programma stopgezet.
In
dezelfde periode was Schacht, deels verontrust door de te verwachten instroom van de eerste lichting Mefo-wechel, van mening dat de militaire uitgaven niet meer op dezelfde wijze zouden kunnen toenemen (Tooze, 2007, p. 302). Hitler negeerde zijn analyse echter en ontsloeg Schacht in 1939. In hetzelfde jaar viel Duitsland Polen binnen en was de Tweede Wereldoorlog een feit.
4
Conclusie
In slechts iets meer dan vijf jaar hadden de nationaalsocialisten Duitsland van economische twijfelgeval omgevormd tot een economische en militaire grootmacht.
De werkloosheid was nagenoeg volledig verdwenen.
De staat stelde
hierbij echter duidelijke prioriteiten. Op de eerste plaats kwam de herbewapening. Met name de vliegtuigindustrie was een `goede' industrie: zij initieerde een dynamisch proces dat synergetisch doorwerkte en verantwoordelijk was voor de
6 Vereinigte Stahlwerke, Krupp, Siemens, Deutsche Industrie Werke en Gutehonungshütte (GHH)
13
bloei van de toeleverende sectoren. De nationaalsocialisten maakten dus gebruik van op industriële productie gebaseerde economische ontwikkeling. Hoewel er soms sprake was van succesvolle doorbraken en ontwikkelingen in consumentengoederen, zoals bij de Volksempfänger, kwam de door de wapenindustrie geïnitieerde economische ontwikkeling maar zeer ten dele ten goede aan de consumptie van Duitse burgers. Hitler maakte deze keuze bewust, omdat de herbewapening essentieel was voor het verkrijgen van Duitslands Lebensraum als noodzakelijke voorwaarde voor een inhaalslag ten opzichte van de Verenigde Staten.
De vraag in hoeverre Hitler in het perspectief van Renaissance eco-
nomics een succesvol 'vorst' was is dan ook moeilijk te beantwoorden zolang er geen overeenstemming is over de tijdsperiode waarin de 'gemeenschappelijk welvaart' tot stand moet komen. Gedwongen door de omstandigheden met betrekking tot deviezen en als doel op zich ontkoppelden de nationaalsocialisten de binnenlandse en de buitenlandse markt. Dit was Lists Zollprotektionismus in extreme vorm. Importen en exporten waren geheel in handen van de staat. Prijzen werden zo in neoklassieke zin `onjuist', maar dat was precies de bedoeling. Importsubstitutie van de goekopere buitenlandse brandstof werd zo mogelijk en bracht de door de Hitler zo gewenste autarkische Duitse economische ordening dichterbij. Het kortetermijnvoordeel van goedkope brandstomporten woog niet op tegen het langetermijnvoordeel van een eigen brandstofvoorziening.
Niet alleen in de wapenindustrie was de
invloed van de staat buitengewoon groot. Ook op het gebied van de nanciering was de staat alom vertegenwoordigd. De bankensector had slechts een doel: zorgen dat de staat vrijwel onbegrensde toegang had tot kapitaal.
Met de Mefo verjnde de staat zijn greep op de
wapenindustrie. De nationaalsocialistische staat beheerste vrijwel alle facetten van het burgerlijk leven. Op het terrein van de economie kon het nationaalsocialistische regime voortborduren op een economische traditie waarin de rol van de staat altijd al voornaam was geweest.
Een behendige toepassing van Renaissance economics in
combinatie met een zeer grote controle van de nancieringmiddelen bracht Duitsland economische voorspoed die het uiteindelijk voor rampspoed zou gebruiken.
14
Referenties [1] Backhaus, J.G.. (2004). The views of the German Historic School on the
Globalization, Economic Development and Inequality: An Alternative Perspective. issue of international income distribution. In: E.S. Reinert (red.),
Cheltenham: Edward Elgar, 91-99.
Das Wirtschaftssystem des Nationalsozialismus. Der historische und ideologische Hintergrund 1933-1936. Keulen: Verlag Wissen-
[2] Barkai, A. (1977).
schaft und Politik. [3] Caljé, P.A.J. en den Hollander, C.J. (1990).
De nieuwste geschiedenis.
Utrecht: Het Spectrum. [4] Graham, F. (1922). Some aspects of protection further considered.
terly Journal of Economics, 36. (2), 222-273.
Quar-
[5] Kobrak, C. (2003). The Foreign-Exchange Dimension of Corporate Control in the Third Reich:
the Case of Schering AG.
History, 12, (1), 33-46. [6] Landreth, H. en Colander, D.C. (2002).
Contemporary European
History of Economic Thought. Bos-
ton, MA: Houghton Miin Company. [7] List, F. (1848; 1922).
Das nationale System der Politische Oekonomie. Je-
na: Gustav Fischer.
Der Mythos von der Modernität. Zur Entwicklung der Rüstungsindsutrie im Dritten Reich. Essen: Klartext Verlag.
[8] Mommsen, H. (1999).
Autarkiepolitik im Dritten Reich. Der nationalsozialistische Vierjahresplan. Stuttgart: Deutsche Verlag-Anstalt.
[9] Petzina, D. (1968).
[10] Plumbe, G.. (1990).
Politik. Berlijn:
Die I.G.-Farbenindustrie AG: Wirtschaft, Technik und
Duncker & Humblot.
[11] Reinert, E.S. (1999). The role of the state in economic growth.
Economic Studies, 26, (4-5), 268-326.
Journal of
[12] Reinert, E.S. en Daastøl, A.M. (2004). The Other Canon: the history of
Globalization, Economic Development and Inequality: An Alternative Perspective. Cheltenham: EdRenaissance economics. In: E.S. Reinert (red.),
ward Elgar, 21-70. [13] Reinert, E.S. (2005). German Economics as Development Economics: From the Thirty Years War to World War II. In: Jomo, K.S. en Reinert, E.S
15
(red.),
Origins of Economic Development.
Londen: Zed Publications, 48-
68. [14] Reinert, E.S. (2007).
How Rich Countries Got Rich ... and Why Poor Coun-
tries Stay Poor. Londen:
Constable.
[15] Serra, A. (1613; 2006). A brief treatise on the causes which make gold and silver plentiful in kingdoms where there are no mines. In: A. Monroe (red.),
Early Economic Thought. Mineola: [16] Stolper, G. (1964).
Dover Publications, 145-167.
Deutsche Wirtschaft seit 1870. Tübingen:
[17] Stürmer, M. (2000).
Mohr.
The German Empire, 1871-1919. Londen:
Weidenfeld
& Nicolson.
Mythos Reichsautobahn: Bau und Inszenierung der `Straÿen des Führers' 1933-1941. Berlijn: Ch. Links Verlag.
[18] Schütz, E. en Gruber, E. (2000).
[19] Tooze, A. (2007).
The Wages of Destruction. The making & breaking of the
nazi economy. Londen:
Penguin Books.
16