DE BIJBEL
wat is dat voor een boek?
Ouder-kinderkatechese deel 1 handleiding
INHOUD
1. Inleiding
3
2. Handleiding bij de kinderkatechese
5
3. Het maken van de boekrol
14
4. Bijlagen
17
5. Handleiding bij het leerhuis
33
handleiding
handleiding
De bijbel, wat is dat voor een boek? Inleiding Het materiaal dat voor u ligt, is ontstaan in de praktijk van de Protestantse Gemeente Cuijk (Samen op Weg), en tot stand gekomen door de samenwerking tussen de predikante en een onderwijzeres. De praktijkervaringen die wij hebben opgedaan, zijn als verrijkend ervaren. Het aanvankelijke materiaal werd op grond van deze ervaringen op verschillende plaatsen bijgesteld. In Cuijk bestaan geen protestants-christelijke basisscholen, zodat ouders voornamelijk op zichzelf zijn aangewezen bij het doorgeven en verduidelijken van de geloofstraditie. Dat dat niet voor iedereen even eenvoudig is, spreekt vanzelf. En dat niet alle ouders voldoende en voldoende eigentijdse kennis in huis hebben om door te geven, is ook begrijpelijk. Daarom ontstond het plan om een methode te ontwikkelen die zich zowel richt op kinderen van 10 tot 12 jaar als op hun ouders, en die bovendien als doelstelling heeft het geloofsgesprek thuis te stimuleren. Geloofsopvoeding is en blijft in eerste instantie een verantwoordelijkheid voor de ouders. Onze methode is dan ook niet bedoeld om een deel van die verantwoordelijkheid over te nemen, maar juist om de ouders te helpen bij hun taak. Daarom wordt er in deze methode op drie fronten tegelijk gewerkt: 1. De ouders ontmoeten elkaar en verdiepen zich vier avonden in het onderwerp op het leerhuis/de gespreksgroep. 2. De kinderen volgen een cursus kinderkatechese (acht bijeenkomsten van drie kwartier). 3. Ouders en kinderen maken samen het huiswerk dat de kinderen mee naar huis krijgen. Dit huiswerk is niet bedoeld om schools te doen, maar om het geloofsgesprek thuis te stimuleren. We willen de kinderen laten ervaren dat bezig zijn met godsdienst en geloof niet iets is wat alleen in de kerk plaatsvindt, maar dat dat juist ook iets is waar zij thuis in hun eigen vertrouwde omgeving mee terecht kunnen.
Deze serie ouder-kinderkatechese bevat vier projecten: 1. De bijbel, wat is dat voor een boek? 2. Van feest tot feest (over het kerkelijk jaar en de feesten) 3. Wat gebeurt er in de kerkdienst? (over de liturgie, inclusief doop en avondmaal) 4. Samen helpen, samen dienen (over diaconie)
handleiding
3
inleiding
Elk project bestaat uit drie delen: 1. Handleiding voor de katecheet Hierin zijn opgenomen de bedoeling van de methode, de doelstellingen per les, uitwerkingen en kopieerbladen bij lessen voor de kinderen, handleiding voor de gespreksavonden met de ouders. Losse bijlage bij het eerste project: kopieerbladen voor het maken van de boekrol. 2. Werkboekje voor de kinderen Hierin staat beknopt de informatie per les en de werkbladen voor thuis. 3. Boekje voor het leerhuis Hierin staat de volledige tekst van het leerhuis met de gespreksvragen. Wij hopen dat ons materiaal ook in andere gemeentes zijn weg vindt en kan voorzien in een behoefte, zodat er door jong en oud met plezier mee gewerkt kan worden. Wij hebben in ieder geval veel plezier beleefd aan het maken van dit project. Onze dank gaat uit naar Jos van der Donk, districtskatecheet van het dekenaat Cuijk, die ons in eerste instantie op weg heeft geholpen. En naar Henk Kuindersma, van het Katechetisch Centrum van GCO fryslân, die ons op kundige wijze heeft gestimuleerd en ondersteund om ons project zijn huidige vorm te doen krijgen.
Cuijk, november 1997 Eline van Iperen Hanny Moelands
4
handleiding
hoofdstuk 1
Hallo, hallo - kennismaking Doelstelling Kennismaken
• met elkaar • met het onderwerp en de cursus
Aanwijzingen vooraf Heeft u zelf een aantal bijbels in uw bezit, of als ze op school aanwezig zijn, dan kunt u deze uitstallen op de tafel. Het leukste is als er verschil zit in grootte, dikte, kinderbijbels en bijbels voor volwassenen. Het is belangrijk om als de kinderen binnen zijn, eerst kennis te maken met elkaar. U kunt zelf beginnen: met uw naam, wat u doet, uw gezinssituatie, uw hobbies enz. Dan weten de kinderen al ongeveer wat zij zelf kunnen invullen. Daarna laat u ieder kind zijn/haar gegevens vertellen. U kunt hierna iets vertellen over het waarom van deze cursus: Spelenderwijs worden de kinderen bekend gemaakt met de bijbel en de bijbelboeken. Ze leren de ontstaansgeschiedenis. Er wordt ingegaan op het bijzondere van de bijbel en op de vraag naar de waarheid van de verhalen. Bovendien maken ze zelf een boekrol, waarop de belangrijkste bijbelverhalen in stripvorm staan afgebeeld. Fotokopieer vooraf voor ieder kind de stroken van de boekrol en geef ze bij elkaar in een plastic mapje. De kinderen krijgen ook huiswerk mee: om thuis (samen met hun ouders) dingen in de bijbel op te zoeken, er samen in te lezen en erover te praten. Dit huiswerk wordt niet opgegeven om extra schools te doen, maar juist om het gesprek tussen ouders en kinderen te stimuleren.
Lesverloop Intro U geeft bij binnenkomst alle kinderen een hand en zegt uw naam. Wijs alle kinderen een plaatsje aan en ga er zelf er ook rustig bij zitten. Activiteiten Na de kennismaking vertelt u over deze cursus en wijst de kinderen op de bijbels. U deelt de werkboekjes uit en laat de kinderen er even in bladeren, zodat ze kennis kunnen nemen van de inhoud. Samen met de kinderen leest u hoofdstuk 1. Afsluiting De kinderen kunnen alvast beginnen met het kleuren van de boekrol.
Voor thuis Werkblad 1 Lees samen met de kinderen op werkblad 1 wat ze de komende week moeten doen. Vragen kunnen worden beantwoord.
handleiding kinderkatechese
5
hoofdstuk 2
Mensen houden van boeken Doelstelling Kinderen ontdekken dat boeken waardevol en kostbaar kunnen zijn. En hoe boeken vroeger en nu gemaakt worden.
Aanwijzingen vooraf Het is in deze les van belang de kinderen duidelijk te maken wat een boek met je kan doen. En wat jij met een boek kunt doen. Boeken komen al heel vroeg in ieders leven: samen met moeder een prentenboek lezen, voorgelezen worden, enz. Als je zelf kunt lezen gaat er een wereld voor je open. Alle kinderen hebben wel een boekenplank of boekenkastje op hun kamer. Vaak hebben ze ook een lievelingsboek of meerdere lievelingsboeken. Het is belangrijk hierop in te gaan. Neem zelf ook een lievelingsboek mee. Eventueel ook een boek wat u heeft gelezen toen u nog jong was; dit spreekt kinderen altijd aan. Ook het feit dat er niet altijd boeken geweest zijn, wordt in deze les benadrukt. Zoek wat documentatiemateriaal op van hiërogliefen, spijkerschrift, afbeeldingen van papyrus en perkament, indien mogelijk. Het schrijven van de bijbel was in die tijd een ’monnikenwerk’ d.w.z. een gigantisch karwei. Monniken deden er een heel leven over om één bijbel te schrijven. Zij versierden de eerste letter van een hoofdstuk heel mooi. Toen in 1456 de boekdrukkunst werd uitgevonden was dit een hele verbetering. Nu was het werk sneller geklaard en kon de bijbel sneller verspreid worden. De bijbel is inmiddels ook in vele talen vertaald, hoewel dit karwei nog niet afgerond is. Er zijn nog steeds mensen bezig met de bijbel in verschillende talen te vertalen.
Lesverloop Intro Samen met de kinderen bespreekt u het eerste werkblad. Hebben ze thuis bijbels kunnen vinden? En hebben ze ook bijbels meegebracht? Laat dan uw lievelingsboek(en) zien en vertel dat het in deze les daarover gaat. Activiteiten Lees samen met de kinderen het eerste stukje door. Praat dan wat over boeken en lievelingsboeken. En ook over de waarde van zo'n boek. Niet wat het kost, maar ook de emotionele waarde voor jou als persoon. Het tweede stukje wordt gelezen en laat de kinderen ook nu wat vertellen, voor ze opschrijven wat ze wel eens opzoeken. Vaak wordt door er over te praten meer duidelijk. Het derde en laatste stuk tekst wordt behandeld. Dit kunt u het beste doen n.a.v. het documentatiemateriaal wat u hebt meegenomen. Al vertellende laat u de verschillende manieren van notatie zien.
6
handleiding kinderkatechese
hoofdstuk 2
Mensen houden van boeken
Afsluiting Ga na of de kinderen alles hebben begrepen over het laatste stuk tekst. De kinderen kunnen nog even werken aan hun eigen boekrol.
Voor thuis Werkblad 2 Bespreek het werkblad met de kinderen. Als ze moeite hebben zelf een lievelingsboek te kiezen, laat ze dan aan anderen hun lievelingsboek vragen: vader, moeder enz.
handleiding kinderkatechese
7
hoofdstuk 3
Het boek dat wordt doorgegeven Doelstelling Kinderen leren hoe gebeurtenissen op schrift worden gesteld.
Aanwijzingen vooraf Zie het gedeelte in het boekje voor het leerhuis: Het ontstaan van de bijbel tot en met monnikenwerk.
Lesverloop Intro Eerst het werkblad van de vorige keer bespreken. Heeft u zelf uw lievelingsboek ook meegenomen? Daar dit een vrij lange les is, is het belangrijk de tijd goed in de gaten te houden. Gebruik niet alle tijd voor het nabespreken. Activiteiten Samen de informatie uit het werkboekje lezen. Bij Resten van oude handschriften even teruggrijpen naar hoofdstuk 2. Het opzoeken van bijbelteksten kan ook als huiswerk worden meegegeven. Afsluiting Bedenk samen verschillende talen waarin de bijbel vertaald kan zijn. Ook kunnen de kinderen werken aan hun boekrol.
Voor thuis Werkblad 3 Geef de kinderen het vel met plaatjes om uit te knippen (bijlage 1). De kinderen knippen de plaatjes uit, plakken ze in de goede volgorde en schrijven er een tekst bij. Daarna kunnen ze gekleurd worden. Suggestie: Na het uitknippen de plaatjes neerleggen, door elkaar husselen en vragen om ze op volgorde te leggen. Pas als iedereen de plaatjes goed heeft neergelegd, kunnen ze opgeplakt worden.
8
handleiding kinderkatechese
hoofdstuk 4
De bijbel, een boekenkast vol 1 Doelstelling Kinderen nemen kennis van de bijbel: • inhoud • indeling • verhalen • Oude Testament
Aanwijzingen vooraf Zie in het boekje voor het leerhuis het gedeelte Het Oude Testament: De kern met de cirkels er omheen. Zo ook het gedeelte: Het Oude en het Nieuwe Testament.
Lesverloop Intro Het werkblad van de vorige keer bespreken. Heeft iedereen de plaatjes in de goede volgorde gelegd en geplakt? Wie heeft het spelletje met vader of moeder gedaan? De bijgeschreven teksten kunnen vergeleken worden met de verschillende delen van hoofdstuk 3. Activiteiten Lees samen de informatie door. Heeft u al wat bijbels op de tentoonstellingstafel liggen, pak deze er dan bij. Over de naam Thenach kunt u wat extra's vertellen, dit staat in de achtergrondinformatie (Zie het boekje voor het leerhuis). Zorg in ieder geval dat er bijbels aanwezig zijn, zodat alle kinderen in een bijbel kunnen bladeren. Zoek met de kinderen verschillende bijbelboeken op. Maak zelf van tevoren een lijstje met wat u op wil laten zoeken of laat de kinderen om beurt de iets uitkiezen. Het opzoeken van bijbelboeken zal al heel veel moeite kosten. Het opzoeken van een bepaald boek met een bepaald vers is vaak nog moeilijker. Komt u hier niet aan toe, geef het dan als huiswerk mee. Afsluiting Geef de kinderen de gelegenheid om aan de boekrol te werken, en begeleid de kinderen bij het opzoeken van bepaalde bijbelboeken.
Voor thuis Werkblad 4a Vertel de kinderen dat de boekenkast gevuld is met de boeken uit het Oude Testament en uit het Nieuwe Testament. Alleen de namen van de boeken staan er nog niet op, die mogen de kinderen er zelf inschrijven. Ze mogen zelf een verdeling maken, bijvoorbeeld alle koningen op één boek of alle profeten apart. Wijs de kinderen ook op het extra werkblad 4b. Misschien iets om samen met ouders of grootouders te maken.
handleiding kinderkatechese
9
hoofdstuk 5
De bijbel, een boekenkast vol 2 Doelstelling Kinderen nemen kennis van de bijbel:
• • • •
inhoud indeling verhalen het Nieuwe Testament
Aanwijzingen vooraf In het vorige hoofdstuk hebben we het Oude Testament besproken, met name de onderlinge rangorde. Het Nieuwe Testament kent zo'n interne rangorde niet. Maar we zouden die, analoog aan de opzet van de Thenach, als nog aan kunnen brengen. De binnenste cirkel van het Nieuwe Testament, het hart of de kern, zou dan gevormd kunnen worden door de evangeliën (Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes). Hierin wordt verteld hoe Jezus Christus de Thora vervult, met andere woorden hoe Hij de Wet handen en voeten geeft in zijn eigen leven. Om deze kern heen kunnen we de Handelingen der Apostelen plus alle brieven (van o.a. Paulus) denken. Zij vertellen over het concrete leven van de eerste christenen en vermanen de christelijke gemeenten om ’bij de kern’ te blijven, net als de profeten in het Oude Testament. Tenslotte kunnen we in een buitenste cirkel de Openbaring van Johannes plaatsen, als Johannes' persoonlijke reactie op de jongste ontwikkelingen in de vorm van een visioen.
Lesverloop Intro Samen bespreekt u werkblad 4a en vertelt dat vandaag het tweede gedeelte van de bijbel aan de beurt komt. Vraag aan de kinderen of ze weten hoe dat heet en waarover dat gaat. Activiteiten Ook vandaag zorgt u weer voor voldoende bijbels. Blader met de kinderen het Nieuwe Testament door. Is het even dik? Heeft het evenveel boeken als het Oude Testament? Neem samen de boeken door zoals vermeld in hoofdstuk 5. Eventueel kan er gewerkt worden aan de twee extra werkbladen (4b en 5). Afsluiting Geef de kinderen de gelegenheid nog even aan hun boekrol te werken.
Voor thuis Werkblad 4a Het tweede gedeelte van de boekenkast kan nu gevuld worden. Werkblad 5 is best een moeilijk werkblad. Bespreek dit goed met de kinderen.
10
handleiding kinderkatechese
hoofdstuk 6
Waar of niet waar? Doelstelling Kinderen ontdekken dat verhalen waar(devol) kunnen, zijn ook al zijn ze niet waar gebeurd.
Aanwijzingen vooraf Zie in het boekje voor het leerhuis het hoofdstuk over De Waarheid van het bijbelse spreken.
Lesverloop Intro U neemt van werkblad 4a het tweede gedeelte met de kinderen door. Daarna werkblad 5. Zijn ze er allemaal uit gekomen? Activiteiten Vandaag gaat de les over waar of niet waar. Het is goed om in deze les veel te praten. Op school hebben de kinderen waarschijnlijk al eens over feiten en meningen gesproken. Maak dit verschil duidelijk. Lees samen het verhaal van Jan-Willem en vraag of ze dit verhaal snappen. Misschien heeft u zelf nog een voorbeeld? Met ’de schepselen’ wordt bedoeld alle dieren en mensen op onze aarde. Het koninkrijk van God, onze bodem onder de voeten, onze steun in de rug. Vraag aan de kinderen wat hiermee bedoeld wordt. Omdat je in het begin al over feiten hebt gesproken, zullen er vast wel een paar kinderen zijn die nog weten wat feiten zijn. Afsluiting Dit is best een moeilijke les. Vraag of de kinderen het allemaal begrepen hebben of dat er nog verder gepraat moet worden. Als er geen tijd meer is, laat de kinderen dan hun vragen opschrijven voor de laatste les. Deel daarna de verhalen uit voor thuis (zie de bijlagen).
Voor thuis Werkblad 6 De kinderen mogen thuis verhalen lezen en hun mening daarover geven. Geef aan dat deze opdracht best wat tijd kost, zodat ze niet tot het laatst toe moeten wachten dit te doen. Maak een keuze uit de diverse verhalen, kies tenminste drie. Misschien vinden de kinderen het leuk om de verhalen met een van de ouders te lezen?
handleiding kinderkatechese
11
hoofdstuk 7
Het woord van God heilig? Doelstelling Kinderen leren waarom mensen de bijbel (het Woord van God) een heilig Boek noemen.
Aanwijzingen vooraf Zie in het boekje voor het leerhuis de informatie onder het kopje Het gebruik van de bijbel. In deze les wordt gebruik gemaakt van een videoband over de synagoge, uit de serie Klokhuis. Deze videoband is o.a. te leen bij het Katechetisch Centrum van GCO fryslân (zie colofon).
Lesverloop Intro Bespreek samen werkblad 6. Ga nog even in op de waar/niet waar stelling. De les van vandaag gaat over ’heilig’. Wat betekent dit woord? Ook zien de kinderen de video over een synagoge. Indien mogelijk, breng dan een bezoek aan de plaatselijke kerk. Misschien kan de predikant of de koster iets over de kerk vertellen. Het kan zijn dat u in deze les niet alles kunt behandelen, bewaar een gedeelte voor de volgende of laatste les. Activiteiten Lees samen het eerste stuk door, en praat hierover. Doe dit ook met de anderen twee stukken. Laat daarna de video over de synagoge zien. Praat na afloop over wat de kinderen opgevallen is. Ga daarna naar de plaatselijke kerk en bekijk deze. Wat is het verschil tussen de synagoge en de kerk? Waar wordt in de kerk de bijbel bewaard? Afsluiting Vertel de kinderen dat de volgende keer de laatste les is en dat dan de boekrol in elkaar wordt gezet. Mochten ze nog veel te kleuren hebben, dan kunnen ze thuis misschien nog iets doen.
Voor thuis Werkblad 7 Neem kort dit werkblad met de kinderen door.
12
handleiding kinderkatechese
hoofdstuk 8
Afsluiting Doelstelling Kinderen verwerven antwoorden op vragen die in de loop van de cursus bij hen zijn opgekomen.
Aanwijzingen vooraf Zorg dat u voorbereid bent om vragen te beantwoorden. Neem wat bijbels mee. Heeft u voor voldoende papier gezorgd om de boekrol te maken? Ook ronde begin- en eindstukken? Deze kunnen van hout of van karton zijn. Bent u aan sommige gedeeltes van andere hoofdstukken niet toe gekomen, behandel deze dan nu.
Lesverloop Intro Samen bespreekt u het werkblad van de vorige keer. Zijn alle kinderen er uit gekomen? Vertel dat dit de laatste les is en dat er niets nieuws wordt verteld, maar dat alle vragen nu gesteld kunnen worden. Activiteiten Neem samen het laatste hoofdstuk door. Daarna wordt de boekrol afgemaakt. Afsluiting Laat de kinderen de cursus kort evalueren. Schrijf voor u zelf de gegevens op.
handleiding kinderkatechese
13
Het maken van de boekrol
Het maken van de boekrol Het maken van de boekrol loopt als een rode draad door de acht lessen van de kinderen heen. De katecheet kiest zelf het geschikte moment in de les om aan de boekrol te werken. De boekrol kan gemaakt worden door de tekeningen te kleuren en de ontbrekende tekst erbij te schrijven (eventueel met behulp van de beknopte geschiedenis van Israël). Als laatste worden de tekeningen los geknipt en op een lange strook papier geplakt. Stukken bezemsteel aan het begin en eind kunnen dienen als ’oprolstokken’. Wij raden de katecheet aan om de kinderen een briefje mee te geven voor hun ouders, met daarin de vraag om in de periode dat de kinderen het kinderleerhuis/de kinderkatechese volgen de volgende bijbelverhalen met hun te lezen: • • • • • • • • • •
Het scheppingsverhaal (Genesis 1 en 2) Abraham (vanaf Genesis 12) Isaak (vanaf Genesis 21) Jakob en Esau (vanaf Genesis 25) Jozef (vanaf Genesis 37) Mozes (vanaf Exodus 1) Koning Saul (vanaf I Samuël 9) Koning Salomo (vanaf 1 Koningen 1) De scheuring van het Rijk (vanaf 1 Koningen 12) De Babylonische ballingschap (2 Kronieken 36)
• • • • • • • • • • •
De geboorte van Jezus (Lucas 2) Jezus’ doop door Johannes de Doper (Marcus 1) De roeping van de discipelen (Marcus 1) Jezus helpt zieken en melaatsen (Marcus 1, 2 en 3) Jezus deelt brood (Marcus 6) Jezus’ gang naar Jeruzalem (Marcus 11) Het laatste Avondmaal, Jezus’ lijden en sterven (Marcus 14 en 15) Jezus’ opstanding (Marcus 16) Pinksteren (Handelingen 2) Paulus’ zendingsreizen (vanaf Handelingen 9) De Openbaring van Johannes (Openbaring 21)
Beknopte geschiedenis van het volk Israël Strook 1 Het eerste verhaal dat in de bijbel staat, is een droom: de wereld is goed want de wereld is van God. God is de Schepper van de hemel en de aarde. Het eerste verhaal in de bijbel heet het scheppingsverhaal. Genesis = geboorte/begin. Na het scheppingsverhaal wordt verteld over Adam en Eva, over Kaïn en Abel, over Noach en over de toren van Babel.
Strook 2 De geschiedenis van God met de mensen begint met Abraham. Hij woonde in Ur, een stad die later Babylonië heette. Abraham hoorde de stem van God die hem riep om naar een nieuw land te gaan, een land dat God hem zou wijzen. Abraham geloofde in die stem, en ging op weg. Hij kwam terecht in het land Kanaän en leefde daar als herder. Op zeer hoge leeftijd, toen hij al niet meer durfde te geloven dat hij en zijn vrouw Sara nog kinderen zouden krijgen, werd hun zoon Isaak geboren. Zo werd Abraham toch nog de stamvader van een groot volk: het joodse
14
handleiding kinderkatechese
Het maken van de boekrol
volk. Want Isaak kreeg twee zonen: Jakob en Esau, een tweeling. En Jakob (die later de naam Israël kreeg) kreeg twaalf zonen. Naar hen werden later de twaalf stammen van het volk Israël genoemd.
Strook 3 Jozef was de lievelingszoon van Jakob. Hij werd verwend, en droomde dat hij later de belangrijkste werd. Zijn broers ergerden zich daaraan. Op een dag gooiden ze Jozef in een put en verkochten hem daarna aan slavenhandelaars. Zo kwam Jozef in Egypte terecht. In Egypte klom Jozef op van slaaf tot onderkoning, omdat hij het land redde van de hongersnood, toen hij de dromen van de farao uitlegde (zeven vette koeien = zeven vette jaren, zeven magere koeien = zeven magere jaren). Op uitnodiging van Jozef kwamen zijn vader en broers ook naar Egypte.
Strook 4 Na Jozefs dood woonden de nakomelingen van vader Jakob enige honderden jaren in Egypte. Maar langzamerhand werden zij gezien als vreemdelingen (= Hebreeën) en behandeld als slaven. Uit angst voor hun overwicht liet de nieuwe farao de Hebreeuwse jongetjes doden: zij moesten in de Nijl gegooid worden. Toen riep God Mozes. Bij een brandend braambos maakte God Zijn Naam aan Mozes bekend: ’Ik ben die Ik ben, Ik zal er zijn voor jullie’ en Hij gaf Mozes de opdracht het volk uit Egypte te bevrijden. Dwars door het water redde God het volk Israël van de farao en zijn legers. Veertig jaar lang trok het volk onder leiding van Mozes door de woestijn. In de woestijn gaf God hen de tien geboden. Onder aanvoering van Jozua trok het volk het beloofde land Kanaän in.
Strook 5 In Kanaän gingen de twaalf stammen, genoemd naar de twaalf zonen van Jakob, ieder in een eigen gebied wonen. Heel vaak werden ze aangevallen door andere volken. Toen deed het koningschap zijn intrede. Saul was de eerste koning. Hij werd opgevolgd door David, een herdersjongen die gevochten had tegen de reus Goliat. David werd ’koning naar Gods hart’ genoemd omdat hij als koning God probeerde te gehoorzamen en niet op eigen eer uit was. Davids zoon Salomo liet de tempel in Jeruzalem bouwen. Maar na Salomo viel het rijk in twee delen uiteen: het tien-stammenrijk in het noorden en het twee-stammenrijk in het zuiden. Vele koningen volgden elkaar op, veel oorlogen werden gevoerd, totdat er een zo machtige vijand kwam, dat er niet meer tegen op te vechten viel. In 587 v. Chr. werd de hoofdstad Jeruzalem, én de tempel die daar stond, verwoest, en werden alle mensen gevangengenomen en weggevoerd naar Babylonië. Daar leefden ze ver van huis in ballingschap, als een soort gevangenen.
Strook 6 Na veertig jaar ballingschap viel de Perzische koning Cyrus Babylonië binnen. Hij liet de joodse ballingen vrij, zodat zij konden terugkeren naar hun eigen land. Natuurlijk werd er gedanst van blijdschap. Ook ging men hard aan het werk om de tempel in Jeruzalem te herbouwen en het land weer op te bouwen. Maar echt vrij waren de joden niet meer. Vreemde soldaten bleven de baas in hun land en iedereen moest buigen voor de machthebbers. Vaak kwamen groepjes joden in opstand. In 63 v. Chr. werden de Romeinen de baas in Israël (dat toen Palestina werd genoemd). De Romeinse keizer benoemde Herodes tot koning over Israël, zeer tegen de wil van het joodse volk. Velen hebben zich tegen hem verzet, maar Herodes gebruikte zoveel geweld dat de opstandelingen geen kans hadden. Herodes was wreed. Iedereen die hem in de weg stond, liet hij vermoorden, al was het zijn eigen vrouw, zijn broer of zijn zoon. Ook het kind Jezus had hij willen doden. Omdat hij beroemd wilde worden, bouwde hij paleizen en tempels. Ook de tempel van de
handleiding kinderkatechese
15
Het maken van de boekrol
joden in Jeruzalem liet hij voor veel geld verbouwen. Maar het volk moest wel alles betalen, en wat de joden vooral ergerde: Herodes liet de Romeinse adelaar bovenop één van de tempelpoorten aanbrengen om te laten zien dat de Romeinen de baas waren. Toen Herodes de Grote, of de Verschrikkelijke, stierf op zeventig jarige leeftijd, werd hij opgevolgd door drie zonen, die ook uit waren op macht.
Strook 7 In die tijd werd Jezus geboren in Betlehem. Hij kreeg een joodse opvoeding in Nazareth, waar Jozef timmerman was. Op dertigjarige leeftijd liet hij zich dopen door Johannes de Doper in de Jordaan. Veertig dagen bleef hij in de woestijn om na te denken. Daarna trok hij rond om mensen te gaan helpen en over God te vertellen. Jezus verzamelt mannen en vrouwen om zich heen. Zo trekt hij van dorpje naar dorpje. Uit deze volgelingen kiest hij twaalf discipelen (= leerlingen), net zoals er twaalf stammen in Israël waren. Zijn boodschap was: ’Bekeert u, want het Koninkrijk van God is dichtbij gekomen’.
Strook 8 Als teken van dat Koninkrijk genas hij zieken, nam het op voor melaatsen, hoeren en tollenaars, deelde het brood met de armen, en gaf het meest aandacht aan de mensen die het minst in tel waren. Voor de machthebbers was dit een bedreiging, zij vreesden een nieuwe opstand. Jezus trekt drie jaar rond. Hij gaat naar Jeruzalem om daar het joodse paasfeest te vieren. Daar wordt hij binnengehaald als een koning (op Palmzondag).
Strook 9 Met zijn vrienden viert hij het paasmaal (Witte Donderdag) op een geheime plaats, want door de machthebbers wordt hij gezocht. Nadat Judas aan de machthebbers heeft verraden waar Jezus is, wordt Jezus gevangen genomen, veroordeeld en gekruisigd (Goede Vrijdag). Na drie dagen ontdekken zijn discipelen dat Jezus is opgestaan uit de dood (Pasen).
Strook 10 Op het pinksterfeest, vijftig dagen na het paasfeest, krijgen de discipelen kracht van de Heilige Geest om apostel te worden: de wereld in te trekken en over de Opgestane Heer te gaan vertellen. Dat was in die tijd niet ongevaarlijk, want nog steeds zijn de Romeinen de baas en zij dulden geen God die machtiger is dan zij. Van 66 tot 70 breekt er een opstand uit tegen de Romeinen. Die wordt neergeslagen en de tempel wordt daarbij verwoest. Voor de christenen wordt het nog onveiliger. Toch verspreidt het christendom zich, ondanks de vervolgingen. Het christendom kon zich verspreiden omdat mensen elkaar de verhalen bleven vertellen, en ze later ook opschreven. Zo is de bijbel ontstaan. Net als aan het begin, staat er ook aan het eind van de bijbel een droom: de droom van Johannes. Johannes droomde zijn droom in een angstige tijd, mensen werden gevangen genomen vanwege hun geloof en gedood. ’Maar’, zegt Johannes, ’eens zal de draak overwonnen worden, dan zal het Koninkrijk van God aanbreken. Dan zal er vrede zijn en dan zal God bij de mensen zijn’.
16
handleiding kinderkatechese
bijlage 1
Zo ontstaat de bijbel
Knip de plaatjes uit en plak ze in goede volgorde op werkblad 3 van je werkboekje. Schrijf er een eigen tekst bij.
handleiding kinderkatechese
17
bijlage 2
Het droomvretertje
In Sluimerland is slapen voor alle mensen het belangrijkste dat er bestaat. Daarom heet het land zo. Het kan hun niet veel schelen of iemand veel of lang slaapt, maar wel of iemand goed slaapt. Dat is niet hetzelfde. Wie goed kan slapen heeft, volgens de Sluimerlanders een goed humeur en een helder hoofd. En daarom wordt degene die het best kan slapen koning gemaakt. Eens waren er in Sluimerland een koning en een koningin en die hadden een dochtertje dat Slapelijntje heette. Dat is een mooie naam en het prinsesje was ook een mooi meisje. Dat moest iedereen toegeven die haar een keer had gezien. Ze woonde met haar vader en moeder op Droomkasteel en ze sliep in een reusachtig sneeuwwit hemelbed. Maar prinses Slapelijntje wou ’s avonds nooit naar bed en ze verzon steeds nieuwe smoesjes om nog even op te kunnen blijven. In haar hartje was ze namelijk bang om in te slapen. En waarom was ze daar dan zo bang voor? Omdat ze vaak hele boze dromen had. Dat is voor grote mensen akelig en voor kleine is het nog veel akeliger, maar het akeligste is het voor een prinsesje dat Slapelijntje heet en in Sluimerland woont. ’Het is een schande!’ zeiden de mensen en ze schudden bedenkelijk het hoofd. De koning en de koningin werden steeds verdrietiger en sliepen ook niet meer zo goed als het hoorde. En het prinsesje werd alsmaar bleker en magerder. ’Wat kunnen we alléén maar doen?’ zuchtte de koningin, ’we kunnen alleen maar hopen dat die boze dromen niet terugkomen.’ Maar ze kwamen wel terug, steeds maar weer. Toen liet de koning alle doktoren en professoren uit het land komen. Ze stonden om het grote bed van het prinsesje en spraken in het Latijn en schreven een heleboel medicijnen voor. Maar niets hielp. Toen stuurde de koning boodschappers naar andere landen om het aan alle oude schaapherders en kruidenvrouwtjes, boeren en matrozen te gaan vragen. Maar niemand wist raad. Tenslotte liet de koning overal aanplakbiljetten ophangen en hij liet het in alle kranten drukken: wie zijn dochter van haar boze dromen kon genezen, zou een grote beloning krijgen. Maar er kwam geen mens. ’Dan ga ik zelf maar op zoek’, zei de koning op zekere dag. ’Doe dat!’ antwoordde de koningin hoopvol. Ze streek zijn reiskostuum dat hij al heel lang niet meer had gedragen en pakte een rugzak vol proviand. En zo trok de koning de wijde wereld in. Hij vroeg het aan iedereen die hij tegenkwam: treinconducteurs en brandweerlieden, leraren en arbeiders, taxichauffeurs en groentevrouwtjes; hij vroeg het aan cowboys en Eskimo’s, negerkindertjes en stokoude Chinezen, maar niemand wist raad. Tenslotte was de koning wel heel erg moe en somber geworden. Hij wist niet waar hij nu nog naar toe moest. En met lege handen thuiskomen kon ook niet. Dus trok hij alsmaar verder, zonder nog op de weg te letten. Het werd steeds don-
18
handleiding kinderkatechese
Het droomvretertje
kerder en toen werd het nacht. Er waaide een ijzige wind en het begon te sneeuwen. De koning had helemaal niet gemerkt dat het intussen winter was geworden. En toen verdwaalde hij. Hij was op een wijde, wijde vlakte gekomen. De kale struiken en bomen om hem heen waren net allerlei vreemde, griezelige figuren. Maar de koning was te moe en te verdrietig om bang te worden. Na een poosje zag hij in de verte tussen de struiken iets glinsteren en fonkelen. Het leek net een stukje maanlicht dat zo vlug in het rond sprong dat je het met je ogen nauwelijks kon bijhouden. Toen de koning dichterbij kwam, zag hij dat het stukje zilveren maanlicht armen en benen had en een hoofd vol stekels, zoals een distel of een egel. Het kereltje keek de koning met glinsterende sterrenoogjes aan en lachte zijn gezicht in duizend lachrimpeltjes. Het vreemdste aan hem was zijn reusachtige mond die hij de hele tijd opensperde, net zoals een hongerig vogeltje zijn snavel. ’Ach, wie nodigt me uit? Ach, wie nodigt me uit?’ riep het mannetje alsmaar met een dun, piepend stemmetje. ’Ik heb zo’n verschrikkelijke honger! Als ik niet gauw te eten word gevraagd, moet ik mezelf opslokken. En hij deed zijn mond zover open dat niet alleen zijn hoofd, maar heel zijn spillebenige figuurtje achter het gat verdween. ’Ik ben verdwaald’, zei de koning, ’zeg me alsjeblieft hoe ik van deze vlakte afkom.’ ’Hier komt niemand vanaf’, antwoordde het mannetje, ’zonder mijn hulp. En ik kan alleen maar verder als ik bij iemand te eten word gevraagd.’ De koning zocht in zijn rugzak, maar die was leeg. ’Helaas heb ik niets meer’, zei de koning vriendelijk, ’anders zou ik je graag een boterham geven.’ ’Poeh, da’s me ook wat!’ riep het mannetje onbeleefd, ’daar vind ik nou net niks an! Je kent me helemaal niet, hè? Weet je dan niet wat ik lekker vind? Wat kom je hier eigenlijk doen?’ ’Ik zoek iemand’, antwoordde de koning, ’die mijn dochtertje Slapelijntje van haar boze dromen kan bevrijden.’ Het maanlichtmannetje maakte een sprongetje in de lucht en deed ineens heel beleefd. ’Ziebeldibix!’ mompelde hij, ’daar krijg ik me vandaag dan toch nog iets behoorlijks te slikken! Een uitnodiging! Een uitnodiging! Gauw, geef me je mantel! En je laarzen heb ik ook nodig! Zo, en nu nog je stok, dan kan ik vertrekken.’ De koning was zo verbaasd dat hij alles zonder tegenstribbelen gaf. ’Je denkt zeker dat ik je spullen gewoon maar afpak, hè?’ grinnikte het kereltje. ’Dat doe ik ook. Maar toch ben ik geen dief. Je zult zo zien dat je geen spijt behoeft te hebben. Nu kunnen we alledrie geholpen worden, jij, je kind, maar vooral ikzelf, het droomvretertje!’ Toen floot hij en klakte met zijn tong, en nog vóór de koning kon vragen ’Hoezo?’ had het mannetje de spullen omgetoverd: de mantel was een groot blad mooi wit papier geworden, de stok een enorme pen en de laarzen een reusachtige inktpot. Het kereltje doopte de veer in de inktpot en schilderde snel als de wind de volgende spreuk op het papier:
handleiding kinderkatechese
19
Het droomvretertje
Droomvretertje, droomvretertje, kom snel, gulzig etertje, met het hoornen mesje en het glazen vorkje kun je komen eten dat wou ik je even laten weten: de boze dromen van het kind, die jij juist zo lekker vindt. Maar laat de mooie dromen voor mij dan zijn we toch allebei weer blij? Kom gauw naar hier droomvretertje, kom snel, gulzig etertje! Toen rolde hij het papier op en gaf het aan de koning. ’Ga nu vlug naar Slapelijntje’, riep hij, ’en zeg haar dat ze de spreuk hardop moet voorlezen. Ik hoop dat ik gauw een echte, sappige boze droom in mijn buik krijg. Het water loopt me al in de mond. Schiet op!’ ’Tja, maar weet je’, zei de koning verbijsterd, ’ik ben heel lang onderweg geweest. Mijn kasteel ligt aan het andere eind van de wereld. Het zal een hele tijd duren voor ik weer bij Slapelijntje ben.’ ’Klapperadux’ bromde het mannetje, ’wat zijn jullie mensen toch lastige wezens. En ik kan hier niet weg als ik niet met de spreuk word geroepen.’ ’Wat nu ?’ vroeg de koning. ’Weet je wat?’ grinnikte het kereltje, ’misschien kun je mij oproepen in plaats van je dochtertje. ’Denk je dat dat zal lukken?’ ’We moeten het gewoon even proberen’, vond het mannetje, ’kom, lees de spreuk maar voor!’ Hij trok uit zijn rechterzak een hoornen mesje en uit zijn linkerzak een glazen vorkje en ging toen in starthouding staan, net als een hardloper. De koning rolde het grote papier uit en wilde net beginnen toen hem nog iets te binnen schoot, en hij liet het blad weer zakken. ’Luister eens, droomvretertje’, zei hij ongerust, ’als jij weg bent - wat gebeurt er dan met mij? Alleen kom ik nooit meer uit deze wildernis weg. En een jas en schoenen heb ik ook niet meer. Moet ik hier doodvriezen?’ ’Slabberadatsj!’ bromde het kereltje, ’wat zijn jullie mensen toch een zeurpieten! Vooruit dan maar, ga op mijn schouders zitten, dan draag ik je wel!’ De koning woog behoorlijk zwaar en hij betwijfelde of het piepkleine mannetje hem kon houden. Maar er bleef hem niets anders over dan het te proberen. Hij hurkte dus voorzichtig op de stekelige schouders van het mannetje en rolde het papier uit en las de spreuk voor. En hij had de laatste zin nog niet opgezegd of daar schoot het droomvretertje omhoog en de wereld vloog onder hen voorbij. ’Het lukt!’ schreeuwde hij met een schel stemmetje, ’zie je wel, het lukt!’ ’Z-z-zeg me eens’, stotterde de koning verschrikt terwijl hij zijn hoed vasthield, ’vreet je - oh, pardon, ik bedoel eet je zó graag boze dromen?’ Husjsjsj! daar vlogen ze recht over de noordpool heen. ’Met huid en haar!’ riep het mannetje. ’Hoe bozer des te liever en hoe meer des te beter!’
20
handleiding kinderkatechese
Het droomvretertje
Wsjsjsj! Daar vloog Amerika voorbij. ’En de goeie en mooie dromen’, vroeg de koning en hij hapte naar lucht, ’vind je die niet lekker? Dat vind ik vreemd.’ ’Helemaal niet vreemd!’ hijgde het mannetje al een beetje buiten adem. ’Weet je dat egels het liefste slangen en slakken eten? En ik ben om zo te zeggen een droomegel, daarom smaken boze dromen me zo goed. Zo ben ik gemaakt en daarom ben ik hier, punctum!’ Wusjsjsj! Daar waren ze al over Afrika heen gevlogen. ’Maar waarom’, stamelde de koning, wie horen en zien bijna verging, ’waarom kom je niet gewoon uit jezelf?’ ’Heb ik toch al gezegd’, zei het mannetje spottend, ’ik kan alleen komen als ik word uitgenodigd! En ik neem alleen wat mij wordt gegeven. Ploemps! Daar stond de wereld met een bons weer stil. En toen de koning om zich heen keek, zat hij middenin de kamer van zijn dochtertje op de grond. De koningin zat aan het bed van Slapelijntje, en ze zetten allebei grote ogen op. ’Ik heb het!’ riep de koning en hij liet hun de spreuk op papier zien. En toen vielen ze elkaar van blijdschap om de hals. Vanaf die dag las prinses Slapelijntje telkens als ze bang was voor boze dromen, de spreuk op en nodigde het droomvretertje uit. Gezien heeft ze hem wel niet, maar heel vaak hoorde ze, als ze insliep, nog een dun, piepend stemmetje zeggen: ’Slaap goed, mijn kind, wees niet bang! Ik waak bij je. En nog veel dank voor de uitnodiging!’ En het droomvretertje moet er echt geweest zijn, want het prinsesje had nooit meer boze dromen. Haar wangen werden weer blozend en rond en alle Sluimerlanders waren trots op haar, want zo goed als zij kon niemand slapen. En opdat ook alle andere kinderen het droomvretertje kunnen roepen als ze hem nodig hebben, liet de koning het hele verhaal met de spreuk erbij opschrijven en in een boek drukken. Dat is dan hiermee gebeurd.
uit: M. Ende en A. Fuchsheber, Het droomvretertje © Casterman, Dronten
handleiding kinderkatechese
21
bijlage 3
De beer
Een jonge bruine beer was zo nieuwsgierig dat hij helemaal geen zin in z’n winterslaap had. Hij wilde ’t zien sneeuwen, hij wou schaatsen op ’t ijs dus bleef ie wakker, geeuwend maar lekker eigenwijs.
Maar van het sneeuwen kreeg ie honger als een paard en er was niets te eten en hij had niets bewaard. En toen het later ook nog ’n stuk of wat nachten vroor en hij het ijs probeerde zakte hij er door. Toen ging ie tóch maar slapen, hij sliep tot half april, kwam uit z’n hol en bromde: ’Lekker weer, zeg. Wát een verschil.’
uit: Hans Andreus, Kinderversjes © Holland, Haarlem
22
handleiding kinderkatechese
bijlage 4
Een hoorn op de neus
Een neushoorn is een log beest. Hij heeft een dik kaal vel en lompe poten. Op zijn neus zit een hoorn. Die is om te vechten. En om wortels uit de grond te graven. Want hij eet wortels, en ook bladeren en kleine takjes. Neushoorns leven in hun eentje of in een groepje van drie of vier. Ze eten ’s nachts. En dan drinken ze ook. Bij de rivier. Op warme dagen gaan ze overdag nog een keer drinken. En ze rollen zich in de modder om af te koelen en om de insekten van hun lijf te jagen. Er zwermen altijd vogels om een neushoorn. Ze leven van de insekten op zijn lijf. Zo gauw er gevaar dreigt, vliegen de vogels weg. De neushoorn weet dan dat er iets aan de hand is en dat hij moet opletten.
Twee bulten op de rug De kameel wordt vaak gebruikt om spullen te sjouwen door de woestijn. Hij is niet lastig. En hij kan dagen aan één stuk zonder water of eten. Als hij dorst heeft, drinkt hij in één keer heel veel water. En dat water bewaart hij boven op zijn rug. Een kameel heeft nog iets dat handig is in de woestijn. Onder zijn poten zitten kussentjes. Die zorgen ervoor dat de kameel niet wegzakt in het mulle zand. En ze beschermen hem ook tegen steentjes. Kamelen hebben erg lange poten. Ze lopen niet hard, maar wel met grote stappen. Kamelen zijn dol op sappige groene blaadjes en plantjes. Maar in de woestijn staan veel planten met stekels. Die kan een kameel ook best eten. Door de dikke huid van zijn lippen voelt hij niks van die stekels.
uit: Taal Kabaal, themaboek B1 © Zwijsen, Tilburg
handleiding kinderkatechese
23
bijlage 5
Dertien hoog
Ik woon dertien-hoog op een flatje en dat is niet altijd zo’n pretje... Want als je eens goed naar beneden kijkt, dan is het of alles hetzelfde lijkt; dan zie je alleen maar een blok beton, met overal een te klein balkon. En nergens een zandbak en nergens gras, alleen maar de schone witte was. Dan denk ik: Ik woon dertien -hoog op een flatje en dat is niet altijd zo’n pretje... Want als ik eens even naar buiten wil, dan staat die vervelende lift weer stil. Dan duurt het soms wel een minuut of tien, voordat ze me daar eens een keertje zien. En als ze dan zeggen: ’wat ben je weer laat’, dan word ik toch zo verschrikkelijk kwaad. Dan schreeuw ik: Ik woon dertien-hoog op een flatje en dat is niet altijd zo’n pretje!
uit: Nannie Kuyper, Zo kan het ook © Leopold, Den Haag
24
handleiding kinderkatechese
bijlage 6
Ontdekken
Nu ben ik toch een woudloper, dacht Edu, en hij glimlachte even. Meteen daarna fronste hij zijn wenkbrauwen. Wat heb ik daar ook weer van gedroomd... Nee, daar nu niet aan denken. Kijken moest hij, opletten. Prachtig, prachtig was dit bos. Als hij tijd zou hebben een poosje op één plaats te blijven, zou hij alles zien groeien. Geen plant was er die niet bewoog... Wat voor dieren zouden hier leven? Hij had er nog geen gezien. Of ja... daar... was dat nu een bloem of een vlinder? Oppassen. Hij was bijna gevallen. De grond was drassig. Maar zijn laarzen lieten geen vocht door. Wat is het stil. Vreemd... Ach nee, dat kon niet anders; de helm om zijn hoofd hield alle geluiden buiten. Gemakkelijk begaanbaar was het terrein niet: hij begon nu pas te begrijpen wat woudlopen betekende. Soms bleef hij even staan om zijn kompas te raadplegen. Hoe lang was hij nu op weg? Nog geen tien minuten. Het leek veel langer. Van de open plek was niets meer te bekennen. Om hem heen was alleen maar bos. Het pad, of spoor, boog af naar het westen en verdween in warrig gewas. ’Noordwest’, mompelde Edu. ’Je mag niet verdwalen. Die dikke stam daar, hou die in de gaten, dat is je richting.’ Bloemen als sterren, vurige varens... Er schoot iets van één boom naar een andere. Een vogel? Misschien zaten er wel vele vogels in al die hoge bladerkruinen, maar hij kon ze niet ontdekken - zijn ogen gingen knipperen als hij er een poosje naar keek. Edu hield stil en zocht contact met Hoofdkwartier. Hallo, kunnen jullie mij verstaan?’ Het verraste hem bijna dat Igor meteen antwoord gaf. ’Edu. Onderzoeker Elf! Hoe is het met je?’ Die stem, hoe ver weg die ook leek, deed Edu beseffen dat hij toch niet alleen was in een geheel nieuwe, vreemde wereld. Een paar uur van hem vandaan, in de Koepel, wachtten ze op hem, dachten ze aan hem. Hij zocht naar woorden om het contact niet te verliezen. ’Met mij is het uitstekend... ja waarachtig... Ik zal zeker op tijd bij jullie zijn. ’Hoe bevalt je het wandelen in het Woud?’ vroeg Igor. ’Het bevalt me best’, antwoordde Edu. Hij probeerde iets van zijn omgeving te beschrijven. ’Het is hier zo wonderlijk, Igor... vol kleur en gloed... Erg levend... Als je hier eens zonder buitenpak kon lopen, dan...’ Hij brak af. Een klein fantastisch dier was uit een boom gevallen; het rolde over zijn voet en kronkelde weg. ’Hallo, hallo, Edu!’ riep Igor. ’Onderzoeker Elf, is er iets aan de hand? Over.’ Edu haalde diep adem. ’Alleen een beestje’, zei hij met een korte lach. ’Ik zie het net verdwijnen. Hemelsblauw, met een heleboel poten. Je gelooft hier soms je ogen niet...’ Hij hoorde gemurmel aan de andere kant. ’Hallo Hoofdkwartier, zijn jullie daar nog?’ ’Ja, we horen je, onderzoeker Elf.’ ’Ik ga nu verder’, zei Edu, zoek straks weer contact.’ ’In orde, onderzoeker Elf’, antwoordde Igor in de Koepel. ’En Edu... hou vooral je buitenpak aan, krankzinnige idioot die je bent.’
uit: Tonke Dragt Torenhoog en mijlen breed © Leopold, Den Haag
handleiding kinderkatechese
25
bijlage 7
De dubbele bodem van Pech-zonder-end
In dit boek wordt verteld hoe een oude man, Jantje Zuinig-an, door zijn familie in een bejaardentehuis is geplaatst. Jantje was altijd erg zuinig geweest en had zo een aardig zakcentje weten te sparen. Om dit te beschermen tegen zijn hebzuchtige familieleden heeft hij zijn geld verstopt onder het kippenhok van zijn buurvrouw. En daar was het altijd gebleven. Het werd zelfs extra beveiligd doordat de zoon van de buurvrouw een betonnen vloertje in het kippenhok stortte. Dan gaat zijn oude buurtje in vlammen op. Jantje is bang dat zijn familieleden nu op zoek zullen gaan naar het geld. Tot aan het moment waarop de restanten van de huizen gesloopt zullen worden en men dus bij het geld kan komen, houden een stel kinderen en vrienden uit het bejaardencentrum de wacht bij het kippenhok. ’Kijk, met deze schuimspaan voel ik me lekker veilig’, zei opoe Eilders toen ze bij Pech-zonder-end kwam voor de aflossing van de wacht. De patrouilles ontmoetten elkaar, volgens afspraak, onder de grote eik. Daar sneden twee wegen elkaar en men kon alle kanten uit. Mevrouw Vastenhout en meneer Ossendrijver konden nu naar huis gaan. Victorientje Plok ook. ’Kruip maar gauw in je warme nestje, m’n kind’, zei meneer Ossendrijver vriendelijk, ’je bent een flinke meid geweest. Maar wat zei u dat u daar had ?’ vroeg hij verwonderd aan mevrouw Eilders. ’Een schuimspaan’, antwoordde opoe Eilders bijna overmoedig, ’van de kok geleend.’ Zij sprak nog wat hijgerig, want ze had flink aangestapt, om de kou. Daardoor was zij al bij het terrein van de brand aangekomen, terwijl de directeur in zijn auto nog zoekende was in de omgeving van het bejaardenhuis. Veel verder weg kan zij toch niet gekomen zijn, meende hij. ’Een goed idee, zo’n schuimspaan’, zei mevrouw Vastenhout op dit ogenblik tegen mevrouw Eilders, ’wij, onze mensen, worden altijd onderschat.’ ’Is Dafie er nog niet?’ vroeg opoe Eilders. Zij had zich er erg op verheugd wacht te lopen met haar oude vriendje Plok, het zangertje. Plotseling stond hij voor haar. Geruisloos was hij in het donker komen aanlopen. Op zijn gympies. ’Dan gaan we nu maar’, zei meneer Ossendrijver, die last had van de knobbel aan zijn grote teen. ’Goeie wacht’, wenste mevrouw Vastenhout de aflossers toe. En zo patrouilleerde opoe Eilders met haar oude vriend David Plok, haar nachtegaaltje zoals ze hem toen noemde. ’Och jongen, zou je niet weer eens wat voor me willen zingen, net als vroeger? Ik heb een zak drop voor je meegenomen.’ ’We mogen niet opvallen’, antwoordde Daaf fluisterend. Het was een teleurstelling voor opoe Eilders, maar zij begreep dat het redelijk was. ’Later dan’, zei ze, ’als alles goed is afgelopen. Ik wou toch nog eens zo lekker om je snotteren, Dafie, m’n jongen.’ Daaf had zich voor het wachtlopen een speciale stap aangemeten. De handen hield hij op zijn rug en met spiedende ogen keek hij voortdurend om zich heen. Makkelijk was dat niet in de duisternis, maar daar wende je aan. Dat de spaarpot van Jantje Zuinig-an onder dat kippenhok van grootje Hou-mevast begraven lag, had opoe Eilders niet verbaasd. Zij had Jantje leren kennen. Jantje maakte de dingen graag moeilijk. En met zijn familie had hij het bepaald niet getroffen.
26
handleiding kinderkatechese
De dubbele bodem van Pech-zonder-end
’Dat die Daniël Vastenhout er uitgerekend een betonvloer voor die kippen bovenop moest storten’, zei ze tegen Daaf, ’sommige personen zijn toch voor het ongeluk geboren.’ ’Pech zonder eind’, filosofeerde Dafie. ’Maar we moeten ook op verdachte geluiden letten’, voegde hij er wakker aan toe. De oude vrouw liep met kittige pasjes naast hem, de schuimspaan in de hand geklemd. ’Morgen kunt u beter schoenen met rubber hakken aandoen’, zei Daaf, die zelf gymschoentjes droeg. Maar dat was wel verbazend koud. Ondanks zijn warme jek rilde hij. Opoe Eilders scheen geen kou te voelen. Zij had dan ook drie onderbroeken en twee jurken over elkaar aangetrokken. Samen met de warme winterjas, die zij van haar kinderen had gekregen, was zij ook tegen de kou goed gewapend. ’Ik zou wel willen dat er nu wat gebeurde’, zei ze strijdlustig. ’Morgen is het misschien te laat.’ ’Hoezo?’ vroeg Daaf. ’Als die lui met d’r bulldozers komen, is die kippenvloer zo aan gruzels’, zei opoe Eilders. ’Dan moeten we er juist als de kippen bij zijn’, zei Daaf, ’we hebben morgen een dubbele bezetting.’ ’Moeten jullie niet naar school?’ informeerde het oude mens. ’Pa heeft al een brief geschreven dat we allemaal met de bof liggen’, deelde Dafie mee. Soms konden die slimmigheden van pa toch wel nut hebben, vond hij. En als het later uitkwam, dat ze een goede daad hadden verricht in plaats van over rekensommetjes te hangen, zou meester Knottenbelt wel met de hand over zijn hart strijken. Ze naderden de scheefgereden lantaarnpaal onder de grote eik en moesten rechtsomkeert maken voordat ze binnen de lichtkring kwamen. Op dat ogenblik hoorde Daaf weer het zachte getuf van stapvoets rijdende bromfietsen. ’Daar zal je het hebben’, fluisterde hij. Scheefneus en Hangsnor waren hier de afgelopen twee etmalen zeker al tien keer geweest, maar steeds hadden ze bot gevangen, want nooit hadden ze het terrein verlaten gevonden. Opoe Eilders trok hem aan zijn mouw mee. ’Erop af!’ zei ze heftig. Daaf draalde. Hij nam het Erik op dat ogenblik erg kwalijk dat hij niet was komen opdagen, want volgens het dienstrooster had hij erbij moeten zijn. Maar Erik had erop gestaan de dienst van middernacht tot twee uur met Bikker en Marrie te lopen. ’Zo vroeg gebeurt er toch niets’, had hij beweerd. Maar nu had je de poppen aan het dansen. Wat begonnen hij en een oude vrouw alleen tegen de Scheefneus en de Hangsnor. Maar opoe Eilders trok hem mee, er was geen houden aan. Van de bromfietsen was nu niets meer te horen, maar op het afgebrande terrein zagen ze twee zwarte schimmen scharrelen. Ook
handleiding kinderkatechese
27
De dubbele bodem van Pech-zonder-end
het kippenhok stak donker af. Straks hadden die twee nog bijlen bij zich om het kippenhok los te rammen, vreesde Daaf. Maar hij volgde opoe Eilders omdat hij niet voor haar wilde onderdoen. De kerels schrokken blijkbaar van de twee naderende gestalten, die ze slechts vaag konden onderscheiden. Stokstijf bleven ze staan. ’Mensen met een slecht geweten zijn altijd bang’, fluisterde opoe Eilders tegen Daaf. Een afstand van ongeveer twintig meter scheidde hen nu nog van de twee mannen. Maar die maakten geen aanstalten om te gaan vluchten. Integendeel. Toen Daaf en opoe Eilders dichterbij waren gekomen, flitste één van hen een zaklantaarn aan. Het licht verblindde Daaf. Hij hoorde smalend roepen: ’Een kind en een oud wijf!’ ’Maak dat jullie wegkomt’, siste een tweede stem veel zachter maar dreigender. ’Plunderaars!’ snerpte opoe Eilders’ stem scheurend door de avondstilte. ’Lelijke grafschenners! Weten jullie dan niet dat Jantjes’ dooie hond daar begraven ligt?’ ’Dooie hond?’ vroeg een rauwe stem teleurgesteld. ’Onder een kippenhok?’ zei de tweede stem weer zacht en honend. Dat was Scheefneus, wist Daaf. Als nu maar niet alles mis ging. Waren ze maar niet alleen. Bluffen moest hij. Bluffen dat ze niet alleen waren. ’Bikker!’ schreeuwde hij uit alle macht, hoewel hij wist dat Bikker op zijn nest lag tot zijn dienst van middernacht. ’Bikker, Erik, kom gauw, we hebben onze mannetjes!’ Zijn stem klonk schril van angst, maar dat konden die twee niet onderscheiden. Ze begonnen onzeker te worden. Toen kwam bovendien die heks op hen af, met een hoog opgeheven, vervaarlijk wapen, waarvan ze de aard niet kenden. IJlings besloten ze de benen te nemen. Al gauw waren ze door de duisternis opgeslokt. Alleen aan hun kanonnade van vloeken en scheldwoorden was nog te horen in welke richting ze het hazenpad hadden gekozen. Maar opeens werden ze gevangen door het volle licht van een paar schijnwerpers. Het waren de koplampen van een auto die kwam aanrijden. Verbijsterd bleven de twee mannen staan, maar een tel later schoten ze weg. Ergens verderop in de zwarte nacht trapten ze hun bromfietsen aan. ’We hebben het gered’, hijgde opoe Eilders vergenoegd. Maar Dafie stond nog te trillen in zijn schoenen. De schurken hadden hen evengoed kunnen neerslaan. Hij voelde behoefte aan gezelschap en steun. Misschien van die onbekende daar in die auto en hij liep er recht op af.
uit: Rutger Bas, De dubbele bodem van Pech-zonder-end © Ploegsma, Amsterdam
28
handleiding kinderkatechese
bijlage 8
Rome
De inwoners van Rome waren hun tijd ver vooruit. Ze wisten wat huizen bouwen was. En ze maakten mooie huizen, heel deftig en heel comfortabel. Sommige rijke Romeinen hadden zelfs centrale verwarming. Van de huizen die het meest opvielen, toen en nu, zijn ruïnes bewaard gebleven. Tempels bijvoorbeeld voor goden als Jupiter, Minerva en Mars. Een groot theater, het Colosseum, is nu (na 2000 jaar) nog steeds te bezichtigen. In zo’n theater, dat er uitziet als een voetbalstadion, werden toneelstukken opgevoerd. Maar ook moesten de gevangenen tegen leeuwen en krokodillen vechten. De mensen vonden het heerlijk om naar zulke gevechten te kijken. Verder stonden er in Rome mooie alleenstaande woningen (dus woningen die niet tegen elkaar aan zijn gebouwd). Meestal woonden daar de wat rijkere mensen. De Romeinen die helemaal in hun geld zwommen, lieten zelfs paleizen bouwen. Voor de arme families werden er flatgebouwen gebouwd. Dikwijls waren het bouwwerken van zes verdiepingen hoog. Vaak waren ze slecht gebouwd en het kwam dan ook regelmatig voor dat er eentje instortte. De openbare badhuizen waren geliefd. Het schone water ervoor werd aangevoerd via aquaducten. Dat zijn bovengrondse waterleidingen op peilers die het water van buiten Rome uit de bergen aanvoerden. Het water van de Tiber, een rivier die door Rome stroomt, was veel te vies. Als je daar in zou baden, werd je alleen maar viezer in plaats van schoner. De huizen van de wat rijkere Romeinen bestonden uit meerdere kamers. Door de voordeur kwam je in het atrium. Dat was een grote zaal met in het midden een vijvertje. Om te zorgen dat er water in dat vijvertje kwam, hadden de Romeinen een gat in het dak gemaakt, recht boven het vijvertje. Als het regende, werd de vijver gevuld met regenwater. Rond het atrium had je een heleboel slaapkamertjes. Eén voor de heer des huizes en zijn vrouw, één of meer voor de kinderen en één of meer voor de slaven. Want iedere rijke familie had wel een paar slaven. Als je door het atrium liep, kwam je in een mooie tuin die omgeven was door een zuilengalerij. Zo’n tuin met een galerij eromheen werd wel een peristylium genoemd. Er waren dikwijls prachtige planten te zien. Ook stond er vaak een palmboom: die gaf veel schaduw en dat was wel prettig, want het kon behoorlijk warm zijn in Rome.
uit: Taal Kabaal, themaboek E © Zwijsen, Tilburg
handleiding kinderkatechese
29
bijlage 9
Waar of niet?
Hobby Bij Hans thuis eten ze vegetarisch. Dat betekent dat er geen vlees gegeten wordt. Hans eet dus aardappelen, groente, fruit, kaas, worst en noten en nog allerlei andere dingen. Hans’ ouders vinden het niet goed dat dieren gedood worden om op te eten. Hans’ vader heeft één hobby: hij is gek op jagen. Hij geniet er van om een dag in de natuur te zijn en geruisloos door het bos te lopen, zodat de dieren hem niet in de gaten hebben. Hij komt altijd met buit thuis: de ene keer een konijn en wat kalkoenen, de andere keer reebout, of eenden, of een everzwijntje. De moeder van Hans maakt dat dan heerlijk klaar en de hele familie smult ervan!
De blinde fluitspeler Op de hoek van de Koogstraat en de Middenweg zit bijna elke middag een blinde man met zijn geleidehond. Hij speelt op zijn dwarsfluit leuke wijsjes en de mensen die langslopen, gooien vaak geld in de hoed die voor hem ligt. De hond licht dan zijn kop op en kijkt de gulle gever aan alsof hij hem wil bedanken. Als het vijf uur is stopt de man met spelen. Hij staat op en bergt zijn fluit op, pakt zijn rood-wit gestreepte stok en samen met de hond wandelt hij weg. In een klein zijstraatje houdt hij stil bij een Mercedes. Hij opent het portier. De hond wipt naar binnen. De man gaat achter het stuur zitten, start de motor en rijdt weg.
Een boswandeling Op een mooie decemberochtend stond ik vroeg op. De zon scheen en de straten waren erg wit. Het had gesneeuwd. Het leek mij uitstekend weer voor een wandeling door het bos. Ik kleedde mij snel aan, nam een stevig ontbijt en ging naar buiten. Ik zette mijn paraplu op en wandelde naar het bos, dat aan het eind van de straat begint. De vogeltjes floten in de bomen, maar ik kon ze haast niet zien omdat het bladerdak zo dicht was. Aan sommige struiken zaten bramen, ik plukte er enkele, ze smaakten erg lekker. Het liep zacht over de besneeuwde paden. Ik hoorde kinderstemmen en zag toen ik dichterbij kwam een vijvertje waar kinderen aan het zwemmen waren. Ze speelden met een bal en riepen en lachten. Toen het begon te sneeuwen deed ik mijn paraplu dicht. Ik liep snel terug naar mijn auto en reed naar huis. Toen ik thuiskwam was het donker. Ik at wat en ging naar bed want het was al laat in de avond. Ik had een drukke dag achter de rug!
uit: Taal Kabaal, themaboek E © Zwijsen, Tilburg
30
handleiding kinderkatechese
bijlage 10
Bangla Desh
Dipti is twaalf. Ze woont in Khari Khali, een dorp in het westen van Bangla Desh. De fijnste tijd van de dag vindt Dipti de vroege ochtend, voordat de zon al te heet wordt. Iedereen in Khari Khali staat op zodra het licht wordt. Het eerste karweitje dat Dipti doen moet, is naar de pomp gaan om water te halen voor het ontbijt van het gezin. Daarna gaat ze met haar broer Sjisjir takjes zoeken voor het vuur. Er is geen elektriciteit in Khari Khali, en Dipti’s familie kan geen olie voor een lamp betalen. Als het ’s avonds donker wordt, kunnen ze dus niets anders doen dan naar bed gaan en luisteren naar het gehuil van de jakhalzen. In Khari Khali begint en eindigt de dag met een maaltijd. Voor Dipti’s huis staat een bananenboom, dus krijgt ze vaak een banaan als ontbijt en misschien een luchi, die er uitziet en smaakt als een soes van bladerdeeg. Om te drinken is er thee met een beetje melk. Soms is het zo warm dat de melk zuur wordt. Tussen de middag is het te warm om te eten, daarom is de hoofdmaaltijd aan het eind van de dag, als het werk gedaan is. Meestal komt er een grote kom dahl, een dikke linzensoep met rode pepers erin om hem extra smakelijk te maken. De familie eet hem met paratha, een zacht soort brood. Daar vegen ze hun kom mee schoon om te zorgen dat er niets van de dahl verloren gaat. Soms hebben ze ook nog gekookte rijst, zodat ze hun buik dan echt lekker kunnen vullen. Vlees is meestal te duur voor Dipti’s familie. Dipti’s vader werkt op het land. Hij heeft geen eigen stuk grond. Als er rijst, jute of suikerriet geplant of geoogst moet worden, neemt hij Dipti, haar moeder en haar broertje mee om hem te helpen. Als er geld verdiend kan worden, moet iedereen bijspringen. Als het planten en oogsten voorbij is, is er misschien in het volgende seizoen pas weer werk, en dus ook geld. Er is een dorpsschool in Khari Khali, maar Dipti gaat er niet vaak naar toe. Als er thuis of op het land nog werk te doen is, moet dat voorgaan. Soms blijft ze thuis om haar moeder te helpen. Ze helpt met het jute weven, zorgt voor baby Lucky of helpt haar grootmoeder Ranuka met koken. Dat vindt ze het leukst. Ze kijkt hoe Ranuka van de stoofpot proeft en er nog meer pepers in doet om hem nog pittiger te maken, of, als hij precies op smaak is, enkel goedkeurend knikt. Ranuka is weduwe, dus is ze bij haar zoon en zijn gezin komen wonen. Ranuka kookt meestal. Ze kookt op een vuur in een gat van de zanderige vloer van de huiskamer. Er is nog maar één andere kamer in het huis, de slaapkamer, waar iedereen op de grond slaapt. Dinsdag is het marktdag in het dichtstbijzijnde dorp. Als ze genoeg geld hebben, gaan Dipti en haar moeder erheen. Ranuka past dan op Lucky. Het is een half uur lopen over de hoofdweg. Bij iedere stap waaieren kleine stofwolkjes op. Dipti houdt van de drukte van de markt. De wandeling erheen en weer terug is waarschijnlijk de langste reis die ze in haar hele leven zal maken.
uit: Taal Kabaal, themaboek C2 © Zwijsen, Tilburg
handleiding kinderkatechese
31
bijlage 11
De wolf en de ooievaar
De wolf had te gulzig gegeten. Hij had een botje ingeslikt. Ugge, ugge! Hij stikte er bijna in. Er kwam een ooievaar voorbij. ’Is er iets?’ vroeg ze verbaasd. ’Help, ik ga dood!’ kreunde de wolf. ’Ik heb een botje ingeslikt.’ ’Doe je bek eens open’, zei de ooievaar. Met haar lange snavel pulkte ze in de keel van de wolf. Ja, daar had ze het botje te pakken. Pff! De wolf haalde weer opgelucht adem. ’Dat heb ik goed gedaan, hè!’ riep de ooievaar trots. ’Ik vind dat je me daarvoor moet belonen.’ ’Belonen!’ bulkte de wolf. ’Je mag blij zijn dat ik je niet heb opgegeten! Nog nooit eerder heb ik een dier in mijn bek gehad zonder hem dood te bijten. Jij bent het eerste dier dat er levend van af komt. Maak dat je wegkomt! Anders grijp ik je in mijn klauwen en eet ik je op.’
uit: Taal Kabaal, themaboek B2 © Zwijsen, Tilburg
32
handleiding kinderkatechese
Handleiding bij het leerhuis Opzet eerste avond 1.
Welkom en koffie.
2.
We maken allemaal een naamkaartje, zodat we in ieder geval kunnen zien hoe we heten. Ook is het leuk om te vertellen waarom we naar het leerhuis zijn gekomen. Doen uw kinderen ook mee met de parallel lopende kinderkatechese? Zo ja, van wie bent u de ouder? Hoe oud zijn uw kinderen?
3.
Uitleggen bedoeling van dit leerhuis: net als in de joodse traditie komen we bij elkaar om te leren en te discussiëren. Informatie en gesprek wisselen elkaar af. Dit is de eerste van vier avonden. Iedere avond heeft een eigen onderwerp. Vanavond is dat: Het ontstaan van de bijbel. Op de avonden daarna komen achtereenvolgens aan de orde: • De waarheid van het bijbelse spreken. • Het Oude en het Nieuwe Testament. • Het gebruik van de bijbel. De leerhuis-avonden hoeven door de deelnemers niet thuis voorbereid te worden. Op het leerhuis zelf lezen we de informatie samen (hardop) door en gaan daarover met elkaar in gesprek met behulp van de gespreksvragen die tussen de paragrafen zijn toegevoegd. Wie wil kan alles thuis nog eens rustig nalezen, maar er is dus geen huiswerk aan deze gespreksgroep verbonden.
4.
Uitdelen teksten. Eerste paragraaf lezen: Geen gewoon boek.
5.
Vragen: Hoe hebt u de bijbel in uw kindertijd ervaren? Als een gewoon boek? Als een bijzonder boek? Waar werd bij u thuis de bijbel bewaard: op een speciale plaats of tussen andere boeken? Wanneer werd er uit gelezen, en golden er dan speciale gebruiken? Wat riep dat bij u op? Dit is tevens een kennismakingsrondje. We leren iets over elkaars achtergrond kennen.
6.
Doorlezen tot en met de paragraaf De bijbel is niet uit de hemel gevallen.
7.
Bij het stuk dat we hebben gelezen, past het standpunt: ’De bijbel is een samenwerkingsproject tussen God en mensen.’ Er zijn ook mensen die een ander standpunt innemen: ’De bijbel is Gods Woord en dus door God geschreven.’ ’De bijbel is mensenwerk.’ Welk standpunt spreekt u het meeste aan?
8.
Doorlezen tot en met de paragraaf Het Oude Testament: de kern met de cirkels eromheen.
9.
Stel dat u tot de leden van de synode van Jamnia behoorde en mee besliste
handleiding leerhuis
33
welke boeken/verhalen in de canon moeten worden opgenomen. Zijn er boeken/verhalen uit het Oude Testament die u liever niet in de bijbel opgenomen zou zien en waarom? 10.
Doorlezen tot en met de paragraaf Interne rangorde van het Nieuwe Testament.
11.
Probeer in twee tekeningen de rangorde van de boeken van het Oude en het Nieuwe Testament weer te geven. Valt er iets op?
12.
Doorlezen tot en met de paragraaf Gelovige redacteuren.
13.
Wanneer we uitgaan van het standpunt: ’De bijbel is een samenwerkingsproject tussen God en mensen’, welke momenten van samenwerking kunt u dan in dat hele proces aanwijzen?
14.
Doorlezen tot en met de paragraaf Oerverhalen.
15.
Maak een tijdsbalk m.b.v. de volgende gegevens: ca. 1400 v. Chr. Abraham ca. 1250 v. Chr. uittocht uit Egypte ca. 1000 v. Chr. koning David 586 v. Chr. begin Babylonische ballingschap 0 geboorte van Christus 100 na Chr. synode te Jamnia Wat maakt deze tijdsbalk duidelijk als het gaat om het proces van het ontstaan van de bijbel?
16.
Doorlezen tot en met de paragraaf Nieuw-testamentische literatuur.
17.
De vier evangelisten beginnen hun verhaal over Jezus op heel verschillende wijze: Lucas vertelt over Jezus’ geboorte in een stal en over de herders. Matteüs vertelt over Jezus’ geboorte in een huis en over de wijzen uit het Oosten. Marcus heeft geen geboorteverhaal en begint met het optreden van Johannes de Doper en Jezus’ doop. Johannes heeft een soort filosofische inleiding. Hoe zou u die verschillen uitleggen?
34
18.
Doorlezen tot en met de paragraaf Monnikenwerk.
19.
Wanneer we uitgaan van het standpunt: ’De bijbel is een samenwerkingsproject tussen God en mensen’, zou je dan ook kunnen zeggen: ’De verspreiding en vertaling van de bijbel is een samenwerkingsproject tussen God en mensen’? Wat vindt u?
20.
Afsluiten met gebed, gedicht of lied. Bijvoorbeeld: Gezang 1 uit het Liedboek voor de Kerken. Volgende keer: bijbel meenemen!
handleiding leerhuis
Opzet tweede avond 1.
Welkom en koffie.
2.
Zijn er nog vragen naar aanleiding van de vorige keer?
3.
Laat naar aanleiding van de vorige keer bijvoorbeeld zien: • Een tijdsbalk van de geschiedenis van het Nabije Oosten en het ontstaan van de bijbelboeken. Een goede mogelijkheid is die van de Katholieke Bijbelstichting/Heilige Land Stichting van 1978. • (Kinder)bijbels die de geschiedenis van God met de mensen bewust bij Abraham laten beginnen en het scheppingsverhaal een plaats geven in de tijd van de ballingschap. Bijvoorbeeld: Woord voor Woord, Karel Eykman en Bert Bouman. Dromen van vrede, Gertie Evenhuis en Nico Bouwhuijs. Van God gesproken, een keuze uit het Oude Testament in chronologische volgorde. NBG.
4.
Lezen tot en met de paragraaf Als kinderen vragen...
5.
Herinnert u zich van uw eigen kinderen dit soort moeilijke vragen? Hoe bent u daarmee omgegaan en waarom? Bent u daar nu nog tevreden mee?
6.
Lezen tot en met de paragraaf Verschillende waarheden.
7.
Waarin ligt voor u het verschil tussen de waarheid van de wetenschap en de waarheid van het: ’Ik hou van jou?’ Lees 1 Kor. 13:1-3. Wat mist een mens volgens u die, zoals Paulus zegt, ’de liefde niet heeft’?
8.
Doorlezen tot en met de paragraaf De waarheid van het Verbond.
9.
Gelovige mensen verstaan zichzelf als schepsel, als mensen die geschapen zijn. Wat betekent het voor u om schepsel, geschapen te zijn? Hoe zou het voor u zijn om dit besef te missen?
10.
Doorlezen tot en met de paragraaf Adam heeft nooit níet bestaan.
11.
In 1926 heeft er in Nederland een kerkscheuring plaatsgevonden n.a.v. de vraag of de slang uit Genesis 3 nu wel of niet gesproken had. Achter die ene vraag zat natuurlijk een wereld van verschil in inzichten. Waar zou dat verschil in inzicht volgens u mee te maken kunnen hebben?
12.
Doorlezen tot en met de paragraaf De misleiding van de ’bijbelse geschiedenis’.
13.
Om welke misleiding gaat het hier precies en wat vindt u van de term ’misleiding’ in dit verband?
14.
Doorlezen tot en met de paragraaf Toch ruimte voor feiten.
handleiding leerhuis
35
15.
Wat zijn voor u tekenen dat Gods Koninkrijk komt én al begonnen is?
16.
Afsluiten met gebed, gedicht of lied. Bijvoorbeeld de volgende geloofsbelijdenis: Geloven is: zoeken, tasten, doen, soms tegen jezelf in, gaan, in verwondering, cirkelen om een geheim, dromen van een vergezicht. Ik geloof, ik hoop, ik verwacht een gemeenschap samen onderweg mannen en vrouwen overal die mens zijn voor een ander én mens zijn voor zichzelf. Roepende stem voor het recht, kloppend hart bewogen voor de samenleving. Ruimte, waar de lof aan God levend wordt gehouden en waar ondanks alle pijn en vernedering de menselijke waardigheid wordt behouden. Ik geloof in het leven, in een bestaan van God gekrégen. Met vallen en opstaan geloof ik: samen zoeken, samen tasten, samen delen, samen bouwen. Ik geloof, maar ik twijfel: ik twijfel, maar ik geloof! uit: Omkeer jrg. 75 nr. 1, jan. 1995
Opzet derde avond
36
1.
Welkom en koffie.
2.
Zijn er nog vragen en opmerkingen naar aanleiding van de vorige keer?
3.
Laten zien: Het verhaal gaat... van Nico ter Linden. Dit is geen bijbelvertaling, maar een ’bijbelvertelling’, een soort ’kinderbijbel voor volwassenen’. De bijbelverhalen worden in dit boek op zo’n manier naverteld, dat zowel aan de moderne mens en diens wetenschappelijke inzichten recht wordt gedaan als aan de waarheid van het bijbelse spreken.
4.
Lezen tot en met de paragraaf Niet: zo moet het, maar: ’dit is heil, zó kan het’.
handleiding leerhuis
5.
Wie de bijbel leest als een boek dat zegt ’zo moet het’ voedt zijn/haar kinderen moralistisch op. Wie de bijbel leest als een boek dat vertelt ’dit is heil, zó kan het’ probeert zijn/haar kinderen dat heil zelf te laten ontdekken en ervaren’. Wat vindt u van deze stelling? Denkt u dat het waar is dat de manier van bijbellezen van invloed is op de manier van opvoeden? Wat had in uw opvoeding de nadruk: ’zo moet het’ of ’dit is heil, zó kan het’? Hoe ziet u zichzelf wat dit betreft als opvoeder?
6.
Doorlezen tot en met de paragraaf Oud is niet verouderd, nieuw is niet beter.
7.
’De wortels van het antisemitisme zijn in de christelijke theologie te vinden’. Wat vindt u van deze stelling?
8.
Doorlezen tot en met de paragraaf Jezus was zelf een jood.
9.
Wat betekent het voor u dat Jezus een jood was - en geen christen? Kunt u voorbeelden bedenken waaruit blijkt dat Jezus jood was - en geen christen?
10.
Doorlezen tot en met de paragraaf De kerk als adoptie-kind.
11.
Welke regel uit dit gedeelte zet u het meest aan het nadenken? Waarom? Welke regel uit dit gedeelte vindt u het mooist/roept bij u de meeste warmte op? Waarom?
12.
Doorlezen tot en met de paragraaf Noodzakelijk eerherstel voor het Oude Testament.
13.
In sommige kerken is het traditie om in de kerkdienst te gaan staan wanneer er uit het evangelie wordt gelezen - en te blijven zitten wanneer er uit andere bijbelboeken wordt gelezen. Wat vindt u van deze traditie? Vindt u het juist om aan bepaalde bijbelboeken een meerwaarde te verlenen? Vindt u het juist om alleen aan het evangelie meerwaarde te verlenen? Wat zou u er van vinden als deze traditie bij u in de kerk werd ingevoerd of juist afgeschaft?
14.
Doorlezen tot en met de paragraaf Met een joodse bril op lezen.
15.
Wat is er volgens u nodig om tot een volwassen verstaan van de bijbel te komen? En wat zou, in joodse ogen, een onvolwassen verstaan van de bijbel kunnen zijn?
16.
Afsluiting met gebed, gedicht of lied. Bijvoorbeeld: Psalm 119:39 en 40.
handleiding leerhuis
37
Opzet vierde avond 1.
Welkom en koffie.
2.
Zijn er nog vragen en opmerkingen naar aanleiding van de vorige keer?
3.
Lezen tot en met de paragraaf De bijbel als voertuig van de Heilige Geest.
4.
Kunt u een gedeelte uit de bijbel noemen dat u erg aanspreekt of geraakt heeft? Kunt en wilt u vertellen waarom juist dát gedeelte u zo aanspreekt of geraakt heeft? Op welke levensvraag gaf/geeft dat voor u een antwoord?
5.
Doorlezen tot en met de paragraaf Bijbellezen vraagt om discipline.
6.
Wanneer wordt er bij u thuis uit de bijbel gelezen? Hoe gaat dat en hoe vindt u dat? Wat vindt u van de gedachte dat de zondagse kerkdienst een gezamenlijke afspraak is om samen bijbel te lezen? Komt dat overeen met uw beeld van een kerkdienst?
7.
Doorlezen tot en met de paragraaf De bijbel is geen ’raadpleegboek’.
8.
Kunt u voorbeelden noemen uit uw eigen leven waarin de bijbel als ’bewijsplaatsenboek’ of ’raadpleegboek’ werd gebruikt? Wat heeft dat voor u betekend/wat heeft dat met u gedaan? Hoe bent u daar verder mee omgegaan?
9.
Doorlezen tot en met de paragraaf Tot klinken brengen.
10.
Voordat er in de kerk uit de bijbel wordt gelezen, wordt er gebeden om vervulling van de Heilige Geest. Een bekend gebed luidt als volgt: Gezegend zijt Gij, o God, Gij hebt ons woorden gegeven die wegen wijzen, als een lamp voor onze voet, een licht op ons pad. Sta ons bij met uw Geest wanneer wij ze spellen en vertalen met het oog op onze tijd. Bewaar ons voor de vrijblijvendheid die zich vrijheid noemt en voor de verstarring die zich uitgeeft voor echte trouw. Geef ons deel aan de blijdschap van Israël uw volk, om uw geboden die als snarenspel klinken in het huis van onze vreemdelingschap. Help allen die uw verhaal vertellen
38
handleiding leerhuis
in huis en school en kerk dat ze geen lasten opleggen of sprookjes vertellen, maar de wegen wijzen waarover Gij als een licht wilt schijnen. Gezegend zijt Gij, o God, die in uw woorden en door uw Geest wilt wonen bij de mensen. uit: W.R. van de Zee, In het huis van de levende © Boekencentrum, Zoetermeer
Wat vindt u in dit gebed terug van het tot nu toe besprokene? 11.
Afsluiting van het leerhuis met een evaluatie. Hoe hebt u het gevonden om mee te doen?
12.
Afsluiting met gebed, gedicht of lied. Bijvoorbeeld: het Lied bij de tien woorden van W.R. van der Zee. Een manier om de tien geboden op een nieuwe, bevrijdende manier te verstaan. (Als geheugensteun staan de tien geboden steeds boven het couplet van het lied dat erover gaat.)
Ik ben uw bevrijder Gij zult geen andere goden aanbidden. Wij kiezen voor de vrijheid die God ons heeft beloofd: Hij heeft de boze goden van al hun macht beroofd.
Gij zult u geen gesneden beeld maken. Weg met de stomme beelden, die maken God te klein: Hij zal ons zelf vertellen wie Hij voor ons wil zijn.
Gebruik de naam van God niet ijdel. En Hij heeft ook gegeven dat je Hem noemen mag: maak dan jezelf niet groter met Gods naam als je vlag.
Gedenk de sabbatdag. En neem voluit de vrijheid, één dag van feestelijkheid, om opgewekt te vieren dat God ons heeft bevrijd.
handleiding leerhuis
39
Eer uw vader en uw moeder. Hoor ook naar de verhalen van wie zijn voorgegaan: want God, de God van gisteren, is met ons doorgegaan.
Gij zult niet doodslaan. Geef ruimte aan je naaste, geschapen naar Gods beeld: want alle mensen heeft Hij zijn leven meegedeeld.
Gij zult niet echtbreken. Blijf met elkaar verbonden als mens, als man of vrouw: zo is tot in de diepte ook God zijn liefde trouw.
Gij zult niet stelen. Wil zó ruimhartig delen dat niemand stelen moet: God liet ons samen wonen in het land van overvloed.
Gij zult geen vals getuigenis spreken tegen uw naaste. En breek niet met je woorden een anders leven stuk: want God sprak tot ons allen het woord van ons geluk.
Gij zult niet begeren iets van uw naaste. Gun dan elkaar het goede, zo is het ons gegund: je leven is pas leven als je ook geven kunt.
uit: W.R. van der Zee, In het huis van de levende © Boekencentrum, Zoetermeer
40
handleiding leerhuis
Handleiding bij het leerhuis
handleiding kinderkatechese
41
COLOFON
De bijbel, wat is dat voor een boek? Ouder-kinderkatechese, deel 1 GCO fryslân Katechetisch Centrum Sixmastraat 2 8932 PA LEEUWARDEN telefoon fax email
(058) 284 34 40 (058) 280 27 96
[email protected]
tekst en samenstelling Eline van Iperen Hanny Moelands illustraties Monique Beijer vormgeving GCO fryslân druk Grafisch Bedrijf Hellinga en GCO fryslân
De serie Ouder-kinderkatechese bestaat uit: Deel 1: De bijbel, wat is dat voor een boek? Deel 2: Van feest tot feest Deel 3: Wat gebeurt er in de kerkdienst? Deel 4: Samen helpen, samen dienen
Leeuwarden, 2e druk 2001 ISBN 90-74022-69-3
© GCO fryslân Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, computersoftware, of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
De kopieerbladen in deze uitgave mogen voor eigen gebruik worden vermenigvuldigd.
■
■