FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID
De Aanpak van Minderjarige Slachtoffers van Fysiek Geweld
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (00601760) Langhendries Wouter Academiejaar 2009-2010
Promotor : Prof. Dr. Ponsaers Paul
Commissarissen : Lic. Van Garsse Leo Lic. Vynckier Gerwinde
1
2
TREFWOORDEN MASTERPROEF:
Fysiek Geweld
Kindermishandeling
Hulpverlening
Minderjarige slachtoffers
Eerstelijns organisaties
3
VOORWOORD
Een Masterproef schrijven doe je niet van de ene dag op de andere. Het is een vrij lang proces van vallen en opstaan. De ene dag gaat alles erg goed, de andere zie je het even niet meer zitten. Uiteindelijk krijg je een werk waarop je zelf fier kan zijn. Ik hoop dan ook ten zeerste dat ik de lezer ermee kan boeien.
Vier jaar geleden vatte ik vol overtuiging de richting Criminologische Wetenschappen aan. Het is een richting die me, tot op de dag van vandaag, nog nooit teleurgesteld heeft en waar ik mezelf echt kan in vinden. Voor mij is deze scriptie dan ook een mooie afsluiter van een boeiend en leerrijk parcours.
Mijn dank gaat vooreerst uit naar mijn ouders, aan wie ik grotendeels te danken heb wie ik vandaag ben en waar ik sta. Ook in het kader van deze thesis kon ik steeds op hen rekenen. Bedankt aan de rest van mijn familie en vrienden, op wie ik steeds kon rekenen als het nodig was.
In het kader van dit onderzoek wil ik mijn promotor, Prof. Dr. Paul Ponsaers, bedanken voor de professionele hulp, de begeleiding en de tips om dit werk te maken tot wat het werd. Ook de bijdrage van mevr. Gerwinde Vynckier was voor mij een grote hulp. Tevens bedankt aan de mensen die tijd maakten voor een interview: mevr. Degrendele, mevr. D‟Hondt, mevr. Bennekens, mevr. De Smet, mevr. De Valckenaere, mevr. Ouchan en Dr. Marchand. Een laatste woord van dank gaat uit naar mevr. Kelly Charmant om dit werk na te lezen.
Ik had deze thesis graag opgedragen aan mijn onlangs overleden grootvader, Gilbert Rosseel. Zijn doorzettingsvermogen en wilskracht zullen altijd een voorbeeld voor mij zijn.
i
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD
i
INHOUDSOPGAVE
ii
LIJST MET FREQUENT GEBRUIKTE AFKORTINGEN
vi
ALGEMENE INLEIDING
1
DEEL 1 : KINDERMISHANDELING
6
INLEIDING
7
HOOFDSTUK 1 : WAT VERSTAAT MEN ONDER „KINDERMISHANDELING‟?
10
1. DEFINITIE
10
1. 1 Geweld
10
1. 2 Kindermishandeling
11
1. 2. 1 Enkele markante historische opvattingen
11
1. 2. 2 Definiëren, definiëren en nog eens definiëren
12
2. SOORTEN MISHANDELING
17
2. 1 Lichamelijke of fysieke mishandeling
17
2. 2 Emotionele of psychische mishandeling
19
2. 3 Seksueel misbruik of geweld
19
2. 4 Verwaarlozing
19
2. 5 Enkele opmerkelijke andere vormen
20
2. 5. 1 ‟Siblinggeweld‟
20
2. 5. 2 Syndroom van Munchausen by proxy
20
2. 5. 3 (Whiplash) Shaking Baby-Syndroom
21
HOOFDSTUK 2 : JURIDISCH KADER
22
1. INTERNATIONAAL
22
2. NATIONAAL
23
HOOFDSTUK 3 : THEORIEËN EN VISIES
25
1. (HET ECOLOGISCH VERKLARINGSMODEL VAN) BELSKY
25
2. (DE PEDAGOGISCHE VISIE VAN) BAARTMAN
26
3. (DE KLINISCHE EN ONTWIKKELINGSBENADERING VAN) HELFER
28
4. (HET TRANSACTIONELE MODEL VAN) WOLFE
29
ii
5. (HET GEÏNTEGREERDE MODEL VAN) JONES
29
HOOFDSTUK 4 : SIGNALEN
30
1. HOE MISHANDELING? WAAR MISHANDELING?
30
2. SIGNALEN BIJ DE KINDEREN ZELF
31
2. 1 Lichamelijke signalen of tekenen
31
2. 1. 1 Voorzichtigheid vereist
31
2. 1. 2 Cultuurshock?
32
2. 2 Andere signalen
32
3. SIGNALEN BIJ DE OUDERS (EN/OF VERZORGERS)
33
BESLUIT
35
DEEL 2 : DE HULPVERLENING
36
INLEIDING
37
HOOFDSTUK 1 : DE GROTE VIER
38
1. HET SAMENWERKINGSAKKOORD
39
2. SLACHTOFFERBEJEGENING : DE POLITIE
40
2. 1 In theorie
40
2. 2 In de praktijk
41
3. SLACHTOFFERONTHAAL : JUSTITIE
42
4. SLACHTOFFERHULP : CENTRA VOOR ALGEMEEN WELZIJNSWERK
43
4. 1 In theorie
43
4. 2 In de praktijk
44
4. 2. 1 CAW Artevelde in de praktijk
45
4. 2. 2 CAW Visserij in de praktijk
45
5. SLACHTOFFERTHERAPIE : CENTRA GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG 46 6. BESLUIT
46
HOOFDSTUK 2 : VERTROUWENSCENTRUM KINDERMISHANDELING
48
1. ONTSTAAN
48
2. INVULLING BEGRIP “KINDERMISHANDELING”?
49
3. ORGANISATIE EN WERKING
49
3. 1 Samenstelling
50
3. 2 Doelgroep
51
3. 3 Werkwijze in de praktijk
51
3. 3. 1 Wie verwijst door naar het VK?
52
iii
3. 3. 2 De gevolggeving
53
3. 3. 2. 1 Naar wie verwijst het VK door?
53
3. 3. 2. 2 Met wie werkt het VK samen?
53
3. 3. 3 Het beroepsgeheim als stoorzender?
54
3. 3. 4 Workload
55
3. 3. 4. 1 Valse meldingen
55
4. EIGEN INDRUK VAN DE MEDEWERKERS
56
5. BESLUIT
56
HOOFDSTUK 3 : CENTRUM VOOR LEERLINGENBEGELEIDING (CLB)
58
1. ONTSTAAN
58
2. INVULLING BEGRIP “KINDERMISHANDELING”?
58
3. ORGANISATIE EN WERKING
59
3. 1 Samenstelling
59
3. 2 Doelgroep
60
3. 3 Werkwijze in de praktijk
60
3. 3. 1 Wie verwijst door naar het CLB?
60
3. 3. 2 De gevolggeving
61
3. 3. 2. 1 Naar wie verwijst het CLB door?
61
3. 3. 2. 2 Met wie werkt het CLB samen?
61
3. 3. 3 Het beroepsgeheim als stoorzender?
62
3. 3. 4 Workload
62
3. 3. 4. 1 Valse meldingen
63
4. EIGEN INDRUK VAN DE MEDEWERKERS
63
5. BESLUIT
64
HOOFDSTUK 4 : JONGEREN ADVIES CENTRUM (JAC)
65
1. ONTSTAAN
65
2. INVULLING BEGRIP “KINDERMISHANDELING”?
65
3. ORGANISATIE EN WERKING
66
3. 1 Samenstelling
66
3. 2 Doelgroep
66
3. 3 Werkwijze in de praktijk
67
3. 3. 1 Wie verwijst door naar het JAC?
67
3. 3. 2 De gevolggeving
68
3. 3. 2. 1 Naar wie verwijst het JAC door?
68
3. 3. 2. 2 Met wie werkt het JAC samen?
69
3. 3. 3 Het beroepsgeheim als stoorzender?
69
3. 3. 4 Workload
69
3. 3. 4. 1 Valse meldingen
69
iv
4. EIGEN INDRUK VAN DE MEDEWERKERS
70
5. BESLUIT
70
HOOFDSTUK 5 : KINDER- EN JONGERENTELEFOON (KJT)
71
1. ONTSTAAN
71
2. INVULLING BEGRIP “KINDERMISHANDELING”?
72
3. ORGANISATIE EN WERKING
72
3. 1 Samenstelling
73
3. 2 Doelgroep
73
3. 3 Werkwijze in de praktijk
73
3. 3. 1 Wie verwijst door naar de KJT?
73
3. 3. 2 De gevolggeving
74
3. 3. 2. 1 Naar wie verwijst de KJT door?
74
3. 3. 3 Het beroepsgeheim als stoorzender?
75
3. 3. 4 Workload
75
3. 3. 4. 1 Valse meldingen
76
4. EIGEN INDRUK VAN DE MEDEWERKERS
76
5. BESLUIT
76
HOOFDSTUK 6 : KIND & GEZIN (K&G)
78
1. ONTSTAAN
78
2. INVULLING BEGRIP “KINDERMISHANDELING”?
78
3. ORGANISATIE EN WERKING
79
3. 1 Doelgroep
79
3. 2 Werkwijze in de praktijk
79
3. 2. 1 Wie verwijst door naar K&G?
80
3. 2. 2 De gevolggeving
80
3. 2. 3 Workload
80
4. EIGEN INDRUK VAN DE MEDEWERKERS
81
5. BESLUIT
81
CONCLUSIE, KRITISCHE REFLECTIE EN AANBEVELINGEN
82
BIBLIOGRAFIE
a
BIJLAGE : INTERVIEWVRAGEN
n
v
LIJST MET FREQUENT GEBRUIKTE AFKORTINGEN
[Opmerking: soms kunnen afkortingen ook op een meervoud slaan. Ter illustratie: de CAW slaat op de Centra Algemeen Welzijnswerk, het CAW slaat op het Centrum Algemeen Welzijnswerk.]
AZ:
Algemeen Ziekenhuis
BW:
Burgerlijk Wetboek
CAW:
Centrum (of Centra) voor Algemeen Welzijnswerk
CGGZ:
Centrum (of Centra) Geestelijke Gezondheidszorg
CKG:
Centrum (of Centra) voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning
CLB:
Centrum (Centra) voor Leerlingenbegeleiding
Et al.:
En collega‟s
IVRK:
Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind
JAC:
Jongeren Advies Centrum (of Centra)
K&G:
Kind & Gezin
KJT:
Kinder- en Jongerentelefoon
MOF:
als misdrijf omschreven feit
MSBP:
Munchausen Syndrome by Proxy
OCMW: Openbaar Centrum (of Openbare Centra) voor Maatschappelijk Welzijn POS:
Problematische opvoedingssituatie
Sw:
Strafwetboek
VK:
Vertrouwenscentrum (of Vertrouwenscentra) Kindermishandeling
VN:
Verenigde Naties
vi
ALGEMENE INLEIDING
Deze Masterproef in het kader van de opleiding Criminologische Wetenschappen aan de Universiteit Gent, handelt over de aanpak van minderjarige slachtoffers van fysiek geweld. Meer bepaald zal ik trachten een overzicht te brengen van de Gentse instanties die hiervoor instaan, en dan vooral op de eerste lijn. Mijn interesse gaat reeds lange tijd uit naar de manier waarop men met minderjarigen, vooral kinderen, omgaat in verschillende situaties waarmee deze normalerwijze niet geconfronteerd worden. Net zoals mijn bachelorproef over het videoverhoor van minderjarigen, zal ik ook nu mijn onderzoek op deze doelgroep richten. Slachtoffers hebben in de Criminologie nooit op zoveel aandacht kunnen rekenen als daders1. Toch zijn zij evenveel bij de feiten betrokken en gaan ook zij er gevolgen van ondervinden. Minderjarigen zijn op zich doorgaans al een zwakkere partij dan volwassenen2. Ze vergen een andere aanpak dan volwassenen, zeker de jongere categorieën. In de praktijk zijn er verschillende instanties die zich specifiek richten tot jongeren. Naast het justitiële spoor is er ook een groot aanbod aan hulpverlening. De ene organisatie is al meer formeel geregeld en erkend/gekend dan de andere. Iedereen heeft immers wel al eens gehoord over het JAC, het CLB, de Kinderen- en Jongerentelefoon, het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling enz. Toch blijkt het voor minderjarigen vaak moeilijk om de weg hierheen te vinden. Met deze scriptie hoop ik een bescheiden bijdrage te leveren aan de kennis over het hulpaanbod dat gericht is op minderjarige slachtoffers van fysiek geweld. Ook criminologisch gezien kan dit onderzoek zijn nut hebben: het gaat immers over de reactie op criminaliteit. Het kan ook een aanzet vormen naar het opstarten of uitbreiden van onderzoek dat hiaten kan opvullen in de bestaande literatuur. Onder „slachtoffer‟ wordt in deze Masterproef verstaan: kinderen of jongeren die zelf rechtstreeks slachtoffer zijn van de feiten. Getuigen worden dus, zonder afbreuk te willen doen aan het leed dat ook zij kunnen ervaren, in principe niet betrokken. Leeftijdsgewijs worden enkel minderjarigen opgenomen, dus iedereen die de leeftijd van 18 jaar nog niet
WALKLATE, S., „Perspectives on the Victim and Victimisation‟ in Handbook of Victims and Victimology, WALKLATE, S., (Ed.), Portland, Willan Publishing, 2007, 11. Zie ook: KEARON, T. & GODFREY, B.S., „Setting the scene: a question of history‟ in Handbook of Victims and Victimology, WALKLATE, S., (Ed.), Portland, Willan Publishing, 2007, 17. 2 FINKELHOR, D., „Child Victims: An Introduction‟ in Childhood Victimization. Violence, Crime, and Abuse in the Lives of Young People, FINKELHOR, D., (Ed.), Oxford, Oxford University Press, 2008, 3-21. 1
1
heeft bereikt3. De nadruk ligt vooral op de oudere, meer zelfstandige categorie (dus vooral vanaf 12 jaar) omdat ze vanaf dan toch al verondersteld worden zelf bepaalde beslissingen te nemen en meer autonoom te zijn. Er zal echter ook hier en daar aandacht besteed worden aan jongere leeftijdscategorieën. De ene minderjarige is immers de andere niet (zeker bij leeftijdsverschillen is dit soms erg opmerkelijk). Het is dus een zeer heterogene groep4. Wat wordt er nu verstaan onder „fysiek geweld‟? Eerst en vooral wil ik er op wijzen dat ik het zal hebben over mishandeling. Zaken als verkeersmisdrijven waarbij kinderen slachtoffer worden (zoals aanrijdingen), zijn dus niet opgenomen in het onderzoek. In de literatuur wordt gewag gemaakt van vier soorten mishandeling: fysieke mishandeling, seksueel misbruik, psychische mishandeling en verwaarlozing5. Ik zal mij in mijn onderzoek voornamelijk beperken tot de eerste van de vier: de fysieke mishandeling. Deze kan immers allerlei vormen aannemen (van een iets te harde „pedagogische tik‟ en blauwe plekken over breuken tot zware blijvende letsels). Psychische mishandeling en verwaarlozing zullen hier en daar ook wel aan bod komen, indien ze relevant zijn. Seksueel misbruik wordt bewust niet opgenomen in het onderzoek. Hoewel dit een zeer delicate materie is, is daar volgens mij al een enorme hoeveelheid literatuur over te vinden. Het begrip „aanpak‟ wordt niet echt afgebakend. Men kan er zowel opvang, begeleiding, therapie enz. onder verstaan. Het is meer een overkoepelend concept. De centrale onderzoeksvraag in deze Masterproef luidt als volgt: „Waar kunnen/komen minderjarige slachtoffers van fysiek geweld terecht?‟ Om een antwoord te kunnen geven op deze vraag zijn er een aantal deelvragen nodig: Kinderen verschillen van volwassenen. Hoe staat men tegenover fysieke mishandeling ten aanzien van kinderen? Wat zijn de visies in de literatuur? Er zijn diverse kanalen waar men heen kan wanneer men slachtoffer wordt van bepaalde feiten. Welke kanalen zijn dit? Welke verschillende instanties zijn er? Welke zijn specifiek gericht op minderjarigen? Als alle instanties hetzelfde zouden aanbieden, dan zou er in principe maar één moeten zijn. Op welke manier verschillen de instanties van elkaar? Hoe werken ze met elkaar samen? Naar wie verwijzen ze door en waarom? 3
Art. 100ter Sw. FINKELHOR, D., „Developmental Victimology‟ in Childhood Victimization. Violence, Crime, and Abuse in the Lives of Young People, FINKELHOR, D., (Ed.), Oxford, Oxford University Press, 2008, 37. 5 HELLINCKX, W., GRIETENS, H., GEERAERT, L., MOORS, G. & VAN ASSCHE, V., Risico op kindermishandeling? Een preventieve aanpak, Leuven, Acco, 2001, 15. 4
2
Dit zijn de vragen waar ik, via mijn onderzoek, zal trachten een antwoord op te formuleren. Ik zal mij hier vooral beperken tot de Gentse situatie. Dit kan dan ook gezien worden als een beperking van de Masterproef. Het beeld dat hier wordt geschetst, is hoogstwaarschijnlijk niet representatief voor heel Vlaanderen.
Methodologisch gezien bestaat deze scriptie uit twee grote delen. Het eerste deel is een literatuurstudie, waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van secundaire bronnen. Het tweede deel behelst een zelf gevoerd empirisch onderzoek: het gaat om een kwalitatief onderzoek van probleemanalytische aard. Het is mijn bedoeling duidelijk te maken dat de praktijk niet zozeer overeenkomt met wat vaak gedacht wordt. Zo zal blijken dat het CAW een vaak aangehaalde instantie is waarnaar wordt doorverwezen. De praktijk toont echter een heel ander beeld. Om dit te weten te komen heb ik dan ook verschillende instanties gecontacteerd en interviews afgenomen. De locatie en het tijdstip werden steeds bepaald door de geïnterviewde. Alle interviews gebeurden dan ook in persoon (zgn. face-to-face interviews). Het ging steeds om half-open interviews6. Dit wil zeggen dat er vooraf een aantal vragen werden opgesteld. Er was echter steeds genoeg ruimte om verder in te gaan op bepaalde zaken. Ook waren de vragen niet voor elk interview strikt gelijk. Ook hier moet er gewezen worden op een mogelijke beperking van de scriptie: er is voor elke instantie slechts één medewerker geïnterviewd. Het spreekt voor zich dat de mening van deze respondent niet automatisch strookt met alle andere medewerkers van deze instantie. Toch zullen de respondenten, naar mijn mening, elk een goed beeld kunnen schetsen van wat er in hun organisatie leeft. Er werd dan ook voldoende aandacht besteed aan het weergeven van deze meningen.
De corpus van deze Masterproef bestaat uit twee delen. Het eerste deel zal handelen over kindermishandeling als fenomeen. Dit deel was vooral een literatuurstudie. In het eerste hoofdstuk tracht ik een overzicht te geven van de definities die men hanteert omtrent het begrip. Na een kort overzicht van enkele opmerkelijke historische visies, wordt er zowel gekeken naar internationale invullingen als naar nationale. Daarna zal ik de (vier) verschillende soorten mishandeling kort toelichten, alsook een aantal speciale vormen aanhalen. 6
Omtrent de techniek van het interviewen zie o.a.: BIJLEVELD, C.C.J.H., Methoden en Technieken van Onderzoek in de Criminologie, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2007, 208-249; BAARDA, D.B., DE GOEDE, M.P.M. & TEUNISSEN, J., Basisboek kwalitatief onderzoek: praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek, Groningen, Stenfert Kroese, 2001, 129-149; DECORTE, T., Kwalitatieve Criminologische Methoden & Technieken, Gent, Ugent, 2007-2008, 89-125. (Syllabus)
3
Het tweede hoofdstuk zal handelen over het juridisch kader, zowel op internationaal als nationaal vlak. In een Masterproef voor een richting als Criminologische Wetenschappen kan er geen theoretisch luik ontbreken. Er wordt dan ook een hoofdstuk gewijd aan een aantal theoretische visies en modellen. In het vierde hoofdstuk zal ik een overzicht geven van de meest markante signalen die kunnen aangeven dat er sprake is van mishandeling. Er wordt zowel aandacht besteed aan signalen uitgezonden door de kinderen zelf, als door signalen aanwezig bij de ouders en/of verzorgers. De gevolgen van kindermishandeling komen niet aan bod. Het is dan ook onmogelijk om hierop kort in te gaan. Er is, naar mijn mening, ook al zeer veel literatuur te vinden over dit aspect.
Het tweede deel van de corpus behelst de (opvang en) hulpverlening. Het gevoerde empirisch onderzoek komt hierin tot uiting. In het eerste hoofdstuk wordt er, vooraleer specifieke instanties te bespreken, ingegaan op het samenwerkingsakkoord tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap. Daarna wordt er een korte toelichting gegeven omtrent vier specifieke „formele‟ kanalen. In geval van aangifte zijn dit dan politie en justitie. Respectievelijk voorzien zij dan slachtofferbejegening en slachtofferonthaal. De (nietcategoriale) hulpverlening wordt voorzien door de Centra Algemeen Welzijnswerk, die instaan voor de slachtofferhulp, en de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg, die instaan voor slachtoffertherapie. De reden waarom deze korter besproken worden dan de navolgende hulpverleningsinstanties zal in dit deel verder toegelicht worden. Het tweede hoofdstuk handelt over het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling (VK). Er wordt kort ingegaan op het ontstaan en de invulling van het begrip „kindermishandeling‟ door de instantie. Daarna komt de organisatie en werking van het Vertrouwenscentrum aan bod. Hierin wordt aangehaald hoe de zaken in de statuten worden aangegeven: hoe men zich profileert en wat de samenstelling en doelgroep van de organisatie is. Daarna wordt de praktijk belicht. Dit wordt voornamelijk gedaan op basis van jaarverslagen en interviews. Het gaat dan vooral om de doorverwijspolitiek van de instanties en zaken als workload of het behandelen van valse meldingen. Ten slotte wordt er nog kort een eigen indruk van medewerkers meegegeven. De volgende vier hoofdstukken behelzen respectievelijk het Centrum voor Leerlingenbegeleiding, het Jongeren Advies Centrum, de Kinder- en Jongerentelefoon en Kind & Gezin.
4
Deze hoofdstukken volgen nagenoeg dezelfde structuur als het hoofdstuk over het VK. Sommige stukken zullen bij de ene instantie echter beknopter zijn dan bij de andere.
Het laatste deel van deze scriptie omvat het besluit en een kritische reflectie. Wat is er nu gebleken uit dit onderzoek? Strookt dit met de theorie? Met wat de publieke opinie voor ogen had? Met wat de instanties zelf voor ogen hebben? Er worden ook een aantal vragen gesteld die misschien een aanzet kunnen zijn voor verder onderzoek.
5
Deel 1 Kindermishandeling
6
INLEIDING
Criminologie en aanverwante wetenschappen zijn meestal gericht op de dader. Wat gaat er om in het hoofd van een psychopaat of een verkrachter? Hoe kan een mens in staat zijn tot dergelijke gruwelijkheden? Het slachtoffer is altijd al een beetje de „vergeten partij‟ geweest 7. Toch is er sinds de tweede helft van de twintigste eeuw een verhoogde belangstelling gekomen voor slachtoffers van geweld, in het bijzonder voor kindermishandeling. De literatuur verwijst hier steevast naar het artikel “The Battered Child Syndrome” van Kempe et al. uit 19628. Dit artikel wordt aangeduid als de symbolische alarmbel9. In dit opzicht is het misschien enigszins te vergelijken met het boek “Ze zijn zo lief, meneer: over vrouwenhandel, meisjesballetten en de Bende van de Miljardair” van Chris De Stoop, dat begin jaren negentig het stof (eindelijk) deed opwaaien in België omtrent de mensenhandelproblematiek 10. Het artikel van Kempe en zijn collega‟s bracht echter wereldwijd een beweging op gang. In “The Battered Child Syndrome” gaan Kempe en zijn collega‟s ernstige vragen stellen bij het toeschrijven van botbreuken bij zeer jonge kinderen aan een aangeboren broosheid van het skelet. Ze werpen een schokkende nieuwe verklaring op: deze botbreuken kunnen het gevolg zijn van fysiek geweld van de ouders11. Ondanks het feit dat geweld en agressie jegens kinderen een eeuwenoud fenomeen is, zorgde deze publicatie voor heel wat commotie. In essentie moet er echter op gewezen worden dat kindermishandeling geen nieuw verschijnsel was, maar een oud verschijnsel waar men op een andere manier ging over praten12.
7
WALKLATE, S., l.c., 11. Zie ook: KEARON, T. & GODFREY, B.S., l.c., 17. KEMPE, H.C., SILVERMAN, F.M., STEELE, B.F., DROEGENMULLER, W. & SILVER, H.K., „The Battered Child Syndrome‟, Journal of American Medical Association, 1962, 105-112. 9 Zie o.a. LIMBROS, M.A.P. & BERKOWITZ, C.D., „Documentation of Child Physical Abuse: How Far Have We Come?‟, Pediatrics, 1998, 56; APPEL, A.E. & HOLDEN, G.W., „The Co-Occurrence of Spouse and Physical Child Abuse: A Review and Appraisal‟, Journal of Family Psychology, 1998, 578; CLARA, R., „Kindermishandeling en –verwaarlozing in Vlaanderen‟ in Kindermishandeling en verwaarlozing in Vlaanderen. De ervaringen van de Vertrouwenscentra van Antwerpen, Brussel en Leuven, CLARA, R., (Ed.), Leuven, Acco, 1990, 9. 10 DE STOOP, C., Ze zijn zo lief, meneer. Over vrouwenhandelaars, meisjesballetten en de bende van de Miljardair, Antwerpen, Kritak, 1992, 284 p. 11 KEMPE, H.C., SILVERMAN, F.M., STEELE, B.F., DROEGENMULLER, W. & SILVER, H.K., l.c., 105-112. 12 BAARTMAN, H., „Fysieke mishandeling van kinderen‟, Tijdschrift voor Criminologie, 1995, 303. 8
7
Plots werd het kind dus een broos figuur in de ogen van de samenleving. Iets wat men met zorg moest behandelen. Oates en Bross spreken van de plotse opkomst van een soort „kinderbeschermingsindustrie‟13. Volgens Finkelhor vindt de sociale beweging rond kinderbescherming haar wortels in twee grote sociale veranderingen14: enerzijds de opkomst van een nieuwe, grote klasse professionelen die zich specialiseerden in het werken met kinderen en gezinnen en anderzijds de emancipatie van de vrouw en haar intrede in het werkveld en het beroepsleven. Uit deze evoluties volgde, volgens Finkelhor, een morele transformatie die men kan samenvatten in twee proposities15: 1. Kinderen moeten opgevoed en gesocialiseerd worden met liefde. Discipline en harde methoden zijn nefast voor de ontwikkeling; 2. De autoriteit van de ouders is geen absoluut gegeven.
Vanuit deze proposities ontstond dus het concept kindermishandeling, als zijnde het misbruiken van de ouderlijke macht. Vroeger waren er dus (blijkbaar) nauwelijks grenzen aan het ouderlijk tuchtrecht. Christian en Giardino stellen het nu evenwel als volgt: “Corporal punishment ends and child abuse begins when the punishment inflicted by the parents causes bodily harm16.”
Verder in dit deel zal blijken dat er verschillende varianten van het begrip kindermishandeling bestaan. Eén ervan is het seksueel misbruik. Deze vorm van mishandeling wordt in deze Masterproef bewust niet opgenomen. Wel dient vermeld te worden dat deze variant steevast meer aandacht heeft gekregen dan de louter lichamelijke mishandeling (ook vandaag is het, door de recent aan het licht gekomen schandalen binnen de Kerk, weer een brandend actueel thema). Is deze vorm dan erger? Wie zal het zeggen... Baartman wijst er echter op dat de aandacht voor seksueel misbruik vanaf het begin van de jaren tachtig deel uitmaakte van een politieke beweging, namelijk het feminisme. Dit was niet het geval met louter fysieke mishandeling17. Maar maakt dit de feiten daarom minder erg? Laat ons hopen dat de publieke opinie dit zo niet percipieert. OATES, R.K. & BROSS, D.C., „What have we learned about treating child physical abuse? A literature review of the last decade‟, Child Abuse & Neglect, 1995, 463. 14 FINKELHOR, D., „Introduction‟ in The APSAC Handbook on Child Maltreatment [2nd Edition], MYERS, J.E.B., BERLINER, J., BRIERE, J., HENDRIX, C.T., JENNY, C. & REID, T.A., (Eds.), Thousand Oaks, Sage, 2002, xi. 15 Ibid., xii. 16 CHRISTIAN, C.W. & GIARDINO, A.P., „Introduction to abuse and neglect‟ in A Practical Guide to the Evaluation of Child Physical Abuse and Neglect, GIARDINO, A.P., CHRISTIAN, C.W. & GIARDINO, E.R., Thousand Oaks, Sage, 1997, 20. 17 BAARTMAN, H.E.M., „Fysieke mishandeling van kinderen‟, 305. Zie ook: COOK, K. & JONES, H., „Surviving victimhood: the impact of feminist campaigns‟ in Handbook of Victims and Victimology, WALKLATE, S., (Ed.), Portland, Willan Publishing, 2007, 126. 13
8
Dit deel zal handelen over het fenomeen kindermishandeling in het algemeen. De nadruk zal logischerwijze liggen op de fysieke mishandeling. In de eerste plaats wordt er ingegaan op de definitie van het begrip en de verschillende varianten ervan. Na een schets van zowel het juridische als het theoretische kader, zal ik wat dieper in te gaan op de signalen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van mishandeling. De gevolgen voor het kind zelf worden bewust niet aangehaald, daar dit niet expliciet het onderwerp van deze scriptie betreft en zelfs een beknopte beschrijving mij nog te ver zou leiden.
9
WAT VERSTAAT MEN ZOAL ONDER „KINDERMISHANDELING‟?
1. DEFINITIE
Mishandeling is (net als verwaarlozing) een begrip dat in verschillende kringen op andere manieren wordt gedefinieerd, waardoor het een zeer breed begrip wordt 18. Verplegers zullen het
vanuit
medische
hoek
benaderen,
maatschappelijk
werkers
eerder
vanuit
hulpverleningsstandpunt en advocaten gaan zich dan weer concentreren op harde bewijzen die de schuld of onschuld van hun cliënt moeten uitmaken. Giardino en Christian merken op dat de definities meestal met opzet zo breed gehouden worden om alle aspecten toch te kunnen behelzen19. Baartman merkt echter op dat hoe breder men het begrip maakt, hoe vager het ook zal worden. Hij roept dan ook op om hiermee niet te overdrijven zodat het nog gebruiksbetekenis heeft20.
1. 1 Geweld Vooraleer kindermishandeling te definiëren, moet men misschien eerst het begrip „geweld‟ apart onder de loep nemen. In de VN-studie naar geweld tegen kinderen wordt dit als volgt gedefinieerd: “Geweld is wanneer iemand zijn kracht of machtspositie gebruikt om iemand anders bewust te kwetsen. Geweld bevat bedreigingen en handelingen welke mogelijk kunnen kwetsen en handelingen die kwetsend zijn. De kwetsuur kan mentaal of lichamelijk zijn. Geweld omvat ook letsels die mensen zichzelf aandoen, bijvoorbeeld zelfmoord21.”
Lenie merkt terecht op dat geweld of agressie en antisociaal gedrag vaak nauw aan elkaar worden gelinkt. Antisociaal gedrag wordt door hem als volgt gedefinieerd:
CICCHETTI, D. & TOTH, S.L., „A Developmental Psychopathology Perspective on Child Abuse and Neglect‟, Journal of The American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 1995, 543. Zie ook: KELLOG, N.D., „Evaluation of Suspected Child Physical Abuse‟, Pediatrics, 2007, 1234; KASHANI, J.H., DANIEL, A.E., DANDOY, A.C. & HOLCOMB, W.R., „Family Violence: Impact on Children‟, Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 1992, 181; BELSKY, J., „Etiology of Child Maltreatment: A Developmental-Ecological Analysis‟, Psychological Bulletin, 1993, 414. 19 CHRISTIAN, C.W. & GIARDINO, A.P., l.c., 3. Zie ook: APPEL, A.E. & HOLDEN, G.W., l.c., 585. 20 BAARTMAN, H.E.M., (20/11/2003), „Kindermishandeling; betekenis en gebruik van het begrip‟ in Congres De maat is vol [WWW]. RAAK (Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling): http://www.stopkindermishandeling.nl/stopkindermishandeling/stop_img/documentatie/Lezing_H_Baartman.doc [24/04/2010] 21 KINDER- EN JONGERENTELEFOON, „VN-studie Geweld tegen Kinderen‟, Nieuwsbrief Kinder- en Jongerentelefoon, 2007, 4. (Nieuwsbrief) 18
10
“Antisociaal gedrag is gedrag gericht tegen geldende normen en waarden, dat al dan niet strafrechterlijke (sic!) overtredingen inhoudt. Dit gedrag kan leiden tot fysieke of mentale schade bij anderen of beschadigingen of verlies van andermans bezittingen22.” Beide begrippen zijn duidelijk nauw verwant, al hoeven ze niet hetzelfde te betekenen. Om het verschil duidelijk te maken geeft Lenie het voorbeeld van een meisje van 10 jaar dat wegloopt van huis. Dit gedrag is antisociaal (het is gericht tegen de geldende normen en waarden). Wanneer het meisje dit doet om haar ouders te kwetsen, dan is het ook agressief. Maar wanneer het meisje vlucht omdat haar vader haar frequent bedreigt, dan is het echter niet agressief23.
1. 2 Kindermishandeling Vooraleer concreet in te gaan op (een beperkt deel van) de brede waaier aan beschikbare definities, zal ik een aantal markante historische visies aangeven. Het zal de lezer waarschijnlijk verrassen hoe men in vroegere tijden soms tegen de zaken aankeek.
1. 2. 1 Enkele markante historische opvattingen Die zijn roede inhoudt, haat zijn zoon; maar die hem liefheeft, zoekt hem vroeg met tuchtiging24.
Baartman verwijst in zijn werk naar een aantal markante historische visies op opvoeding: “Een deel van de theoretische fundering van het slaan betreft de veronderstelde noodzaak kinderen volgzaamheid, onderworpenheid en gehoorzaamheid bij te brengen. Aan de plicht die ouders hebben om voor hun kinderen te zorgen ontlenen ze het recht op gehoorzaamheid25.”
Bepaalde personen gingen hier echter zeer ver in. Zover dat onderworpenheid en onderdanigheid soms een doel op zich werden. Zijlstra omschreef de lichamelijke straf als “een opzettelijke, pijnlijke kastijding, aangewend met het doel om den onverzettelijken wil te
LENIE, T., „Geweld bij kinderen‟ in Mishandeling door kinderen: de doos van Pandora, PONJAERT-KRISTOFFERSON, I., (Ed.), Leuven, Acco, 1999, 15. 23 Ibid., 15. 24 Bijbel, Oude Testament, Boek der Spreuken, 13;24. 25 BAARTMAN, H.E.M., Opvoeden met alle geweld. Hardnekkige gewoontes en hardhandige opvoeders, Utrecht, Uitgeverij SWP, 1993, 96. 22
11
breken, den stijven kop te doen buigen, onwil of brutaliteit voor goed den kop in te drukken26.” Deze manier van denken en handelen had in die tijd echter zijn redenen. Het grote aantal kinderen was hier wellicht één van de belangrijkste27.
Volgens Schreber was onderdanigheid niet enkel een middel maar ook een doel van opvoeding. Men diende een kind te onderwerpen aan zijn wil. De opvoeder diende als een „Herr des Kindes‟ over het kind te regeren28.
De meest markante visie is misschien wel deze van Matthias. Volgens hem was gehoorzaamheid van het kind een behoefte die moest bevredigd worden: “Het voelt zich pas volkomen veilig en gelukkig als die behoefte bevrediging gevonden heeft. Hebt ge uw jongen eenmaal aan de rechte gehoorzaamheid gewend, zoodat het zijn tweede natuur geworden is, dan ligt het beste en het moeilijkste deel der opvoeding achter u. Ge kunt rustig de toekomst tegemoet gaan. Veel zorgen zal hij u niet meer geven29.” (onderlijning: W.L.)
Er wordt ook nog verwezen naar Locke. Deze hamert erop dat, wanneer het tot een confrontatie komt tussen ouder en kind, de ouder kost wat kost moet winnen. Hij wijst erop dat dit anders voorgoed gevolgen zal hebben en het kind het gezag steeds weer zal aanvechten omdat het weet dat het kan winnen30.
1. 2. 2 Definiëren, definiëren en nog eens definiëren Een zoekactie op Google naar de term kindermishandeling levert 27.000 Belgische resultaten op. Het blijkt dus duidelijk (en jammer genoeg) een populair item te zijn. Toch is het niet simpel om het begrip af te bakenen. Zoals in de inleiding van dit hoofdstuk al werd vermeld, is het een begrip dat vanuit diverse invalshoeken wordt geïnterpreteerd.
26
ZIJLSTRA, J.G., Verspreide opstellen over opvoeding, 1908, 261. - Citaat in: BAARTMAN, H.E.M., Opvoeden met alle geweld. Hardnekkige gewoontes en hardhandige opvoeders, 1993, 96. 27 BAARTMAN, H.E.M., Opvoeden met alle geweld. Hardnekkige gewoontes en hardhandige opvoeders, 1993, 96. 28 Ibid., 98. 29 MATTHIAS, A., Onze Benjamin van de kinderkamer tot in de maatschappij; Opstellen over opvoeding, 1907, 87. - Citaat in: BAARTMAN, H.E.M., Opvoeden met alle geweld. Hardnekkige gewoontes en hardhandige opvoeders, 1993, 103. 30 MATTHIAS, A., Onze Benjamin van de kinderkamer tot in de maatschappij; Opstellen over opvoeding, 1907, 94-95. - Citaat in: BAARTMAN, H.E.M., Opvoeden met alle geweld. Hardnekkige gewoontes en hardhandige opvoeders, 1993, 103.
12
Wanneer men de wetenschappelijke literatuur erop nagaat, dan valt het op dat er niet zelden erg brede definities van het begrip kindermishandeling worden naar voren geschoven. Zo gaf Gil in 1978 tijdens een congres zijn definitie van kindermishandeling als “any disruption of the normal development of the child which can be avoided31”. Dit is uiteraard veel te breed. Baartman merkt op dat, wanneer men deze definitie hanteert, men een echtscheiding van de ouders in principe ook kan betitelen als kindermishandeling. Dit heeft immers in de meerderheid van de gevallen een negatieve invloed op de ontwikkeling van het kind en in principe kan het vermeden worden32.
Dichter bij huis gaat ook de Leuvense kinderpsychiater en vertrouwensarts Peter Adriaenssens een brede kijk hanteren: “Kindermishandeling is iedere vorm van onrecht tegen kinderen33.” Adriaenssens geeft deze definitie aan in een hoofdstuk dat handelt over het vinden van een werkbare definitie. Baartman stelt zich hier, zonder onrespectvol te willen zijn maar naar mijn mening terecht, de vraag hoe werkbaar zo‟n definitie dan wel is34. Schmitt en Krugman gaan al iets specifieker zijn door te stellen dat het gaat om “any maltreatment of children or adolescents by their parents, guardians, or other caretakers35”. Deze definitie is meer afgebakend, zij het enkel op het vlak van de mogelijke daders. Avery en First gaan het omschrijven als “any form of physical maltreatment of children36”. Zij hebben het dus enkel over de fysieke variant. In tegenstelling tot Schmitt en Krugman gaan ze echter geen afbakening maken naar mogelijke daders. Christian en Giardino gaan dit wel doen wanneer ze stellen dat “Physical abuse occurs when a child has suffered injury at the hands of his or her caregiver37.” Ook bij de Third National Incidence Study of Child Abuse and Neglect (NIS-3) maakt men een gelijkaardige afbakening38. In hetzelfde kader gaat Ludwig nog verder afbakenen en het enkel hebben over geweld van ouders: “Abuse is used to describe a parent who repeatedly beats, starves, and confines the 31
KOERS, A.J., Kindermishandeling. En wat dan nog?, 1981. - Citaat in: BAARTMAN, H.E.M., Opvoeden met alle geweld. Hardnekkige gewoontes en hardhandige opvoeders, 1993, 31. 32 BAARTMAN, H.E.M., Opvoeden met alle geweld. Hardnekkige gewoontes en hardhandige opvoeders, 31. 33 ADRIAENSSENS, P. (Ed.), In vertrouwen genomen, Tielt, Lannoo, 1998, 368 p. 34 BAARTMAN, H.E.M., (20/11/2003), „Kindermishandeling; betekenis en gebruik van het begrip‟ in Congres De maat is vol [WWW]. RAAK (Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling): http://www.stopkindermishandeling.nl/stopkindermishandeling/stop_img/documentatie/Lezing_H_Baartman.doc [24/04/2010] 35 CHRISTIAN, C.W. & GIARDINO, A.P., l.c., 5. 36 Ibid., 5. 37 Ibid., 4. 38 KOLKO, J.D., „Child Physical Abuse‟ in The APSAC Handbook on Child Maltreatment [2nd Edition], MYERS, J.E.B., BERLINER, J., BRIERE, J., HENDRIX, C.T., JENNY, C. & REID, T.A., (Eds.), Thousand Oaks, Sage, 2002, 22.
13
victim. It also describes a parent who leaves a child unattended for a short time and a parent who loses control on one occasion while attempting to instill the child with admirable values. Any behavior that results in injury to the child may be considered as abusive39.” Een dergelijke afbakening is naar mijn mening niet gewenst. Een kind kan immers ook fysiek mishandeld worden door iemand anders dan een ouder, een leerkracht of eender wie die instaat voor zijn ontwikkeling. Andere kinderen of jongeren zijn hier immers even goed toe in staat40. Denkt men hierbij maar aan de Bulger Case. Twee tienjarige jongens takelden in februari 1992 een peutertje enorm zwaar toe. Het kind overleefde de marteling niet. Hierdoor werden de feiten omschreven als moord. Had de kleine James Bulger het wel overleefd, zouden deze handelingen dan onder mishandeling vallen? De jongens hadden immers totaal geen band met de peuter, maar deze werd in de ogen van de publieke opinie toch zwaar mishandeld.
De Nederlander Arend Koers (één van de eerste vertrouwensartsen) ging in 1978 reeds een, naar mijn mening, goede interpretatie geven: “Kindermishandeling is elke vorm van lichamelijke of emotionele geweldpleging die aan kinderen overkomt, niet door ongeval, maar door toedoen of nalaten van ouders of verzorgers, waarbij afwijkingen bij het kind ontstaan of redelijkerwijs verwacht mag wroden dat deze zullen ontstaan41.”
Op internationaal gebied heeft de WGO (Wereldgezondheidsorganisatie) vandaag eveneens een eigen interpretatie gegeven. Zij omschrijven kindermishandeling als “all forms of physical and/or emotional ill-treatment, sexual abuse, neglect or negligent treatment or commercial or other exploitation resulting in actual or potential harm to the child‟s health, survival, development or dignity in the context of a relationship of responsibility, trust or power42.”
Ook in België worden er verschillende definities gehanteerd. Bij de Kinderrechtswinkel definieert men het als volgt: “Kindermishandeling is elke vorm van geweld
(A)
minderjarige (zijnde een persoon jonger dan 18 jaar), door toedoen of nalaten
39
op een (B)
van
CHRISTIAN, C.W. & GIARDINO, A.P., l.c., 5. FINKELHOR, D., TURNER, H. & ORMROD, R., „Just Kid‟s Stuff? Peer and Sibling Violence‟ in Childhood Victimization. Violence, Crime, and Abuse in the Lives of Young People, FINKELHOR, D., (Ed.), Oxford, Oxford University Press, 2008, 92. 41 KOERS, A., o.c., 9. 42 BAARTMAN, H.E.M., (20/11/2003), „Kindermishandeling; betekenis en gebruik van het begrip‟ in Congres De maat is vol [WWW]. RAAK (Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling): http://www.stopkindermishandeling.nl/stopkindermishandeling/stop_img/documentatie/Lezing_H_Baartman.doc [24/04/2010] 40
14
personen van wie de minderjarige op één of andere manier afhankelijk is
(C),
waarbij de
minderjarige lichamelijke of emotionele schade lijdt of zou kunnen lijden43.”
Deze definitie bevat drie (aangegeven) elementen: A. Het geweld kan van lichamelijke, emotionele of seksuele aard zijn; B. De mishandeling kan zowel gebeuren door bepaalde zaken te doen (bijvoorbeeld slaan, aanraken op plaatsen waar het kind het niet wil, schoppen, vernederen, schelden enz.) als door bepaalde belangrijke zaken juist niet te doen (bijvoorbeeld een kind niet verzorgen, geen eten of drinken geven enz.) Bij deze laatste zal men dan eerder spreken van verwaarlozing; C. Men spreekt van kindermishandeling wanneer de daders personen zijn van wie de minderjarige afhankelijk is en van wie hij of zij bescherming, verzorging en liefde (zou) moet(en) krijgen. Het gaat hier dus niet enkel om de ouders, maar bijvoorbeeld ook om grootouders of leerkrachten. Daarnaast kan het zelfs gaan over andere jongeren, zoals broers of zussen, neven of nichten, buren, babysitters enz. Robert Clara definieerde kindermishandeling als volgt: “Alle gedragingen waarbij een kind lichamelijk of psychisch geschaad wordt door actief optreden of passieve nalatigheid van zijn ouders of de volwassenen die instaan voor zijn verzorging. Zelfs in strafsituaties, waarvan men weet dat ze cultureel en individueel sterk kunnen verschillen, mag bestraffing niet tot mishandeling ontaarden44.”
De definitie die echter door de meeste instanties in België gehanteerd wordt, is deze van Kind & Gezin (uit 1997): “Kindermishandeling is elke situatie waarbij het kind slachtoffer is van bedreigende en/of gewelddadige interacties van fysieke, psychische of seksuele aard en dit passief of actief45.”
Mijns inziens is deze definitie te verkiezen boven die van de Kinderrechtswinkel. Ze is vooreerst eenvoudiger en korter. Desalniettemin is ze, volgens mij, ook breder. Een kind dat op straat wordt overvallen of aangereden valt immers wel onder de laatste definitie, maar niet onder die van de Kinderrechtswinkel (er is immers geen afhankelijkheidsrelatie). KINDERRECHTSWINKEL, ‟t Zitemzo... Als je mishandeld wordt, 2007, 2. (Brochure) EGGERMONT, E., „Definitie van kindermishandeling‟ in Kindermishandeling en -verwaarlozing in Vlaanderen. De ervaringen van de Vertrouwenscentra van Antwerpen, Brussel en Leuven, CLARA, R. (Ed.), Leuven, Acco, 1990, 25. 45 HELLINCKX, W., GRIETENS, H., GEERAERTS, L., MOORS, G. & VAN ASSCHE, V., o.c., 15. 43 44
15
In het hoofdstuk omtrent het juridisch kader zal overigens ook duidelijk worden dat de wetgever er tot op heden niet in geslaagd is een definitie te geven voor kindermishandeling. Men is aangewezen op omschrijvingen van handelingen of onthoudingen uit verschillende artikels46.
Zelfs na deze korte uiteenzetting mag het duidelijk zijn dat het begrip kindermishandeling niet gemakkelijk, noch eenduidig te definiëren is. Het ligt ook niet voor eens en voor altijd vast. Baartman ziet het dan ook als een sociaal construct, een begrip waarvan de betekenis bepaald wordt door onze veranderende perceptie van de sociale werkelijkheid47. De inhoud die we er op een bepaald moment aan geven, zal ook mede richting geven aan ons handelen: melden, verifiëren, aangifte doen, beschermen, hulpverlenen en veroordelen (en dit laatste zowel in juridische als in morele zin) 48. Persoonlijk deel ik deze visie niet zozeer. Kindermishandeling is voor mij geen dergelijk breed containerbegrip zoals bijvoorbeeld criminaliteit dat wel is. De manier waarop men bepaalde handelingen en gedragingen als criminaliteit zal bestempelen, is veel diverser en afhankelijker van legio factoren dan iets als kindermishandeling. Het is volgens mij een veel objectiever gegeven. Je kan een kind niet „een beetje mishandelen‟. Of je nu hier een kind verbrandt of met een riem slaat, of je doet dit in China, je mishandelt een kind. Bigamie is hier illegaal (en wordt dus bestempeld als criminaliteit), terwijl dit in vele andere landen niet strafbaar is en veelal zelfs een doodnormale zaak. Toegegeven, er zijn ook andere voorbeelden waar men zich serieus vragen kan bij stellen (bijvoorbeeld: In Italië kan een vrouw die een jeansbroek draagt niet verkracht worden in de wettelijke betekenis van het woord; of de besnijdenis van meisjes, die in vele Afrikaanse landen traditie is). Er zijn dus duidelijk een heleboel verschillen tussen culturen. Wat hier illegaal is, is elders soms helemaal niet het geval en vice versa. Het IVRK is evenwel een internationaal verdrag (ook al is het jammer genoeg niet afdwingbaar). Het belang van het kind is dus ook een internationaal gegeven. Of het nu legaal is of niet, men schendt een kind en dat is volgens mij de kern van de zaak.
Cfr. Infra blz. 23; X, Kindermishandeling. Justitie, Brussel, 2001, 7. (folder) Zie ook: D‟HONDT, E., „De minderjarige als slachtoffer van een misdrijf‟ in De juridische positie van de minderjarige, in de praktijk, KINDERRECHTSWINKELS, (Ed.), Kortrijk, U.G.A., 2007, 129130. 47 BAARTMAN, H.E.M., Opvoeden met alle geweld. Hardnekkige gewoontes en hardhandige opvoeders, 24 & 32-33. Zie ook: BAARTMAN, H.E.M., „Fysieke mishandeling van kinderen‟, 307. 48 BAARTMAN, H.E.M., „Fysieke mishandeling van kinderen‟, 307. 46
16
2. SOORTEN MISHANDELING
Oorspronkelijk leefde het idee dat mishandeling enkel lichamelijk veroorzaakt werd. Het visuele aspect speelde hier een grote rol in. Slaan, schoppen, verbranden, geselen enz. laten immers allemaal sporen na (de ene al wat meer dan de andere). Langzaam groeide ook het besef dat er emotionele aspecten bij betrokken waren. Later ging men vaststellen dat mishandeling zelfs louter emotioneel mogelijk was (men denke hierbij aan pestgedrag, spotten, opsluiten enz.). Uiteindelijk kwam men zelfs tot het inzicht dat mishandeling niet enkel het gevolg kan zijn van een actieve daad, maar dat ook het verzuim van bepaalde zaken schade kon toebrengen49. Tenslotte ging men ook erkennen dat kindermishandeling niet enkel mogelijk was binnen de gezinscontext, maar ook daarbuiten. Dit ging men betitelen als „institutionele kindermishandeling‟50.
Hoewel (eender welke vorm) van fysieke mishandeling nagenoeg nooit voorkomt zonder een emotionele component, gaat men in de literatuur toch vaak een onderscheid maken. Wanneer men naar de aard van de feiten zelf kijkt, maakt men doorgaans het onderscheid tussen lichamelijke (of fysieke) mishandeling, emotionele (of psychische) mishandeling en seksueel misbruik. Al zijn deze niet steeds zo duidelijk van elkaar te onderscheiden51. Het kan ook voorkomen dat men verwaarlozing als aparte categorie betiteld omdat dit een daad van omissie (een verzuim, iets net níet doen) is, terwijl de andere doorgaans daden van comissie (actieve daden, iets effectief doen) zijn. In de nu volgende paragrafen zal ik de verschillende soorten mishandeling kort uiteenzetten, met de nadruk op de fysieke mishandeling. Daarna worden er ook nog enkele andere zaken aangehaald die soms ook onder kindermishandeling kunnen vallen.
2. 1 Lichamelijke of fysieke mishandeling Wie braaf is krijgt lekkers, wie stout is de roe.
Hier gaat men de minderjarigen pijn berokkenen op lichamelijk vlak. Dit kan diverse gradaties aannemen. Welke daden kan men hier nu concreet onder verstaan? Het kan gaan om daden als slaan, schoppen, bijten, knijpen, schudden, het toebrengen van brand- of 49
CRETEN, N., Politionele Slachtofferbejegening, Antwerpen, Maklu, 2004, 62. BAARTMAN, H.E.M., Opvoeden met alle geweld. Hardnekkige gewoontes en hardhandige opvoeders, 31. Zie o.a. FINKELHOR, D., CROSS, T. & PEPIN, E.N., „The Juvenile Victim Justice System: A Concept for Helping Victims‟ in Childhood Victimization. Violence, Crime, and Abuse in the Lives of Young People, FINKELHOR, D., (Ed.), Oxford, Oxford University Press, 2008, 149. 50 51
17
snijwonden, breuken, inwendige letsels, bij de haren sleuren, tegen de muur of meubels gooien enz52. Men kan hier al direct stilstaan bij de zogenaamde „pedagogische tik‟53. Ouders zijn verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen54. Ze hebben hiermee ook het recht om ze te straffen indien dit nodig is. Deze straf moet echter redelijk zijn en in verhouding met wat het kind heeft uitgespookt. Vroeger werd er algemeen aanvaard dat de ouders dus een „tik‟ mochten uitdelen om het kind te disciplineren. Dit werd ook niet expliciet verboden door de (straf)wet. Tot op vandaag is dit nog steeds zo55. De vraag is natuurlijk hoever men hierin mag gaan56. Bovendien blijft straffen nog steeds een zeer subjectief gegeven. Het ene ouderpaar zal eenzelfde misstap van zijn kind heel anders beoordelen dan het andere (het is soms al moeilijk onder ouders onderling om dezelfde strafmaat te hanteren).
Komen voerde in 1998 een onderzoek naar de kindermishandeling en bestudeerde hiervoor gerechtelijke dossiers. Een huiveringwekkende passage uit dit artikel, die illustreert welke proporties fysieke kindermishandeling kan aannemen, gaat als volgt: “In de categorie „ernstig geweld‟ heb ik dossiers geplaatst waarin geschreven werd over: half dood slaan, verrot slaan of trappen, bewusteloos slaan, bont en blauw slaan, omdraaien van de armen van een peuter, veelvuldig en hard slaan van een baby, onderdompelen in een teil met zeepsop, van de trap af gooien, dichtknijpen van de keel. Deze mishandelende ouders maakten gebruik van de volgende attributen: een riem, zweep, karwats, hamer, zaag, beitel, stok, mes, elektriciteitsdraad, pollepel, schoen, bezemsteel, hondenriem, gordijnrail, rubber koord, stofzuigerslang, een fietsketting, een eind hout. De gevolgen waren onder andere: bloedingen en bloeduitstortingen, kneuzingen, littekens, striemen, blauwe plekken, zwellingen en fracturen. Eén meisje viel flauw, toen zij getuige was van de mishandeling van haar zus door haar vader57.”
Iedereen die iets dergelijk leest, heeft meestal dezelfde reactie: hoe kan men zijn eigen/een kind zoiets aandoen?
DUBOWITZ, H. & BENNETT, S., „Physical abuse and neglect of children‟, The Lancet, 2007, 1891. Zie ook: EGGERMONT, E., l.c., 26; MICHIELS, M., „Lichamelijke kindermishandeling‟ in Kindermishandeling en -verwaarlozing in Vlaanderen. De ervaringen van de Vertrouwenscentra van Antwerpen, Brussel en Leuven, CLARA, R. (Ed.), Leuven, Acco, 1990, 41-49. 53 Zie o.a. WHIPPLE, E.E. & RICHEY, C.A., „Crossing the line from physical discipline to child abuse: How much is too much?‟, Child Abuse & Neglect, 1997, 431. 54 Cfr. Infra blz. 24 55 KINDERRECHTSWINKEL, ‟t Zitemzo... Als je mishandeld wordt, 3-4. (Brochure) 56 Cfr. Supra blz 8. Zie ook: BAARTMAN, H.E.M., Opvoeden met alle geweld. Hardnekkige gewoontes en hardhandige opvoeders, 29. 57 KOMEN, M., „Kindermishandeling en sociale verandering‟, Tijdschrift voor Criminologie, 1998, 43. 52
18
2. 2 Emotionele of psychische mishandeling Hier zit de pijn vooral binnenin58. Men spreekt soms van het „Assepoester-syndroom‟59. Minderjarigen krijgen te maken met een vijandige houding, afwijzing, vernedering, bedreiging, scheldpartijen, opsluiting, uitsluiting enz. De dader kan ook altijd kritiek geven, onverwachte woede-uitbarstingen hebben, voortdurend op een andere manier reageren waardoor de gezinsleden nooit weten waar ze aan toe zijn, veel te hoge eisen stellen aan het kind waardoor het er nooit kan aan voldoen (en dan gestraft wordt) 60.
2. 3 Seksueel misbruik of geweld Dit moet niet altijd gezien worden als verkrachting of molestering in de zuivere zin van het woord. Er vallen ook zaken onder als het tegen de zin begluurd worden, naar pornografisch materiaal moeten kijken, geslachtsdelen tonen, zelf moeten toekijken, „spelletjes‟ spelen enz. Seksuele mishandeling zal zich dikwijls afspelen in een sfeer van emotionele chantage door iemand in een machtspositie ten opzichte van de minderjarige. Het slachtoffer zal bij deze vorm het meest zowel lichamelijk als emotioneel lijden. Seksueel misbruik gaat ook het vaakst samen met andere vormen van geweld61.
2. 4 Verwaarlozing Verwaarlozing is vaak minder duidelijk dan mishandeling. Het is dan ook moeilijk(er) te definiëren62. Het kan zowel fysiek als emotioneel zijn. Het verschil met de vorige soorten mishandeling is dat het hier om daden van omissie gaat63. Fysieke verwaarlozing kan zich uiten in het niet verzorgen van een kind, het niet laten behandelen van wonden of breuken, onvoldoende voorzien van kledij, voeding of nachtrust enz. Van emotionele verwaarlozing spreekt men dan weer als er een gebrek is aan geborgenheid, toenadering, warmte en veiligheid, doen alsof je kind niet bestaat, er nooit eens iets liefs tegen of positief over zeggen enz. Deze kinderen staan emotioneel in de kou, ze hebben geen plaats meer in het gezin en krijgen te weinig kansen om te leren en zich te ontwikkelen. Het kan zelfs zover gaan dat het kind verlaten wordt64.
KINDERRECHTSWINKEL, ‟t Zitemzo... Als je mishandeld wordt, 3. (Brochure) EGGERMONT, E., l.c., 26. 60 KINDER- EN JONGERENTELEFOON, „Geweld thuis: dat klopt nooit!‟, 3. (Nieuwsbrief) 61 Ibid., 3. Zie ook: KINDERRECHTSWINKEL, ‟t Zitemzo... Als je mishandeld wordt, 3. (Brochure); EGGERMONT, E., l.c., 27-28. 62 ERICKSON, M.F. & EGELAND, B., „Child Neglect‟ in The APSAC Handbook on Child Maltreatment [2nd Edition], MYERS, J.E.B., BERLINER, J., BRIERE, J., HENDRIX, C.T., JENNY, C. & REID, T.A., (Eds.), Thousand Oaks, Sage, 2002, 3. 63 DUBOWITZ, H. & BENNETT, S., l.c., 1891. 64 KINDER- EN JONGERENTELEFOON, „Geweld thuis: dat klopt nooit!‟, 3. (Nieuwsbrief); Zie ook: KINDERRECHTSWINKEL, ‟t Zitemzo... Als je mishandeld wordt, 3. (Brochure) 58 59
19
2. 5 Enkele opmerkelijke andere vormen De nu besproken „fenomenen‟ zijn op één of andere manier wel te plaatsen binnen de vorige categorieën, maar worden apart besproken omwille van hun enigzins uitzonderlijk karakter. 2. 5. 1 „Siblinggeweld‟ Siblinggeweld betreft agressie tussen broers en zussen binnen een gezin. Studies toonden aan dat dit vaker voorkomt dan partnermishandeling of ouder-kindmishandeling. Dit maakt het dus de meest voorkomende vorm van mishandeling binnen het gezin65. Hoewel het om minder zware vormen van agressie gaat en minder zware letsels met zich meebrengt dan geweld door andere leeftijdsgenoten, zal het wel meer chronische gevolgen met zich meebrengen. Het feit dat men met de belager (meestal de oudere broer of zus) moet samenleven heeft hier veel mee te maken66. In 90% van de gevallen zou het hierbij gaan om een strijd om de ouderlijke aandacht. Men verwijst hiervoor naar het bijbelverhaal van Kaïn en Abel, de twee oudste zonen van Adam en Eva67. Bepaalde eigenschappen van kinderen kunnen ervoor zorgen dat ze een verhoogd risico hebben om slachtoffer te worden van deze vorm van mishandeling: een meisje zijn, de jongste zijn, een moeilijk temperament of een handicap hebben enz. Ook de combinatie van deze eigenschappen zal een invloed hebben68.
2. 5. 2 Syndroom van Munchausen by proxy MSBP is not merely persistence, nor is it merely fabrication it is persistent fabrication of a child‟s illness69.
Bij dit syndroom gaat het eigenlijk om een valse ziektetoestand. Het kind is eigenlijk niet ziek geworden. De ouder beweert echter dat dit wel zo is. Meestal wordt dit gedaan door moeders (meestal zelfs vrouwen die een paramedische opleiding hebben genoten) 70. Soms blijft het enkel bij melden van een bepaalde toestand die enkel de meldende ouder heeft gezien (zoals een epilepsieaanval of dergelijke). In andere gevallen zal de ouder ook daadwerkelijk CÉLESTIN-WESTREICH, S., „Geweld tussen broers en zussen‟ in The APSAC Handbook on Child Maltreatment [2nd Edition], MYERS, J.E.B., BERLINER, J., BRIERE, J., HENDRIX, C.T., JENNY, C. & REID, T.A., (Eds.), Thousand Oaks, Sage, 2002, 69. Zie ook: FINKELHOR, D., TURNER, H. & ORMROD, R., l.c., 99. 66 FINKELHOR, D., TURNER, H. & ORMROD, R., l.c., 97. 67 CÉLESTIN-WESTREICH, S., l.c., 74. 68 Ibid., 85. 69 ROSENBERG, D.A., „Munchausen Syndrome by Proxy: Currency in Counterfeit Illness‟ in The Battered Child [5th Edition], HELFER, M.E., KEMPE, R.S. & KRUGMAN, R.D., (Eds.), Chicago/London, The University of Chicago Press, 1997, 413. 70 EGGERMONT, E., l.c., 28. Zie ook: MICHIELS, M., l.c., 51. 65
20
symptonen van ziektebeelden nabootsen (bijvoorbeeld bloed in de urine van het kind mengen) of zelfs verwondingen aanbrengen71. Het kind wordt dus ziek gemaakt. De meldingen gaan evenwel als gevolg hebben dat er ook een heleboel onderzoeken, behandelingen en soms zelfs operaties kunnen volgen die volledig onterecht zijn72. Dat maakt dat dit dus zeker als een vorm van kindermishandeling kan beschouwd worden73.
2. 5. 3 (Whiplash) Shaking Baby-Syndroom Ook dit is een vorm van kindermishandeling. De naam zegt het zelf: het gaat om het opzettelijk dooreenschudden van de baby. Meestal gebeurt dit naar aanleiding van onophoudelijke huilbuien van de baby. Wanneer hij niet te sussen is, kan de ouder soms zijn geduld verliezen en hem op een meer gewelddadige manier proberen stil te krijgen. Vooral het hoofd bij een baby is fragiel, omdat het in verhouding nog erg groot is ten opzichte van het lichaam. Het schudden kan allerlei verwondingen met zich meebrengen, vooral aan de nek (het zware hoofdje in combinatie met de nog onderontwikkelde nekspieren). Het kan ook bloedingen veroorzaken en onomkeerbare neurologische stoornissen met zich meebrengen. In het ergste geval kan het kind ook het leven verliezen74.
71
ROSENBERG, D.A., l.c., 413. EGGERMONT, E., l.c., 28. Zie ook: MICHIELS, M., l.c., 51. 73 NEWTON, A.W. & VANDEVEN, A.M., „Update on child maltreatment‟, Current Opinion in Pediatrics, 2008, 206. 74 CRETEN, N., o.c., 62. Zie ook: NEWTON, A.W. & VANDEVEN, A.M., l.c., 206-207. 72
21
JURIDISCH KADER
1. INTERNATIONAAL
Omtrent de rechten van het kind, in welke context dan ook, is het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het kind (IVRK) de referentie bij uitstek. Dit verdrag werd op 20 november 1989 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen. 20 november is sinds dan (jaarlijks) de Internationale Dag van de Kinderrechten. Het verdrag is gebaseerd op de Universele Verklaring van de Rechten van Mens75. Het ging van kracht op 2 september 1990 en werd door België geratificeerd op 16 december 1991. Op 15 januari 1992 trad het IVRK dan ook in België effectief in werking.
Art. 19 van dit verdrag handelt heel specifiek over geweld jegens en mishandeling van kinderen: “1. De Staten die partij zijn, nemen alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied om het kind te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik, terwijl het kind onder de hoede is van de ouder(s), wettige voogd(en) of iemand anders die de zorg voor het kind heeft; 2. Deze maatregelen ter bescherming dienen, indien van toepassing, doeltreffende procedures te omvatten voor de invoering van sociale programma's om te voorzien in de nodige ondersteuning van het kind en van diegenen die de zorg voor het kind hebben, alsmede procedures voor andere vormen van voorkoming van en voor opsporing, melding, verwijzing, onderzoek, behandeling en follow-up van gevallen van kindermishandeling zoals hierboven beschreven, en, indien van toepassing, voor inschakeling van rechterlijke instanties.”
In art. 39 van het verdrag staat dat de Staten de plicht hebben ervoor te zorgen dat kinderen die het slachtoffer zijn geweest van gewapende conflicten, foltering, verwaarlozing, mishandeling of uitbuiting een aangepaste behandeling krijgen met het oog op hun herstel en wederaanpassing in de maatschappij.
75
Aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 10 december 1948.
22
Deze artikelen klinken erg ambitieus en veelbelovend. Er dient echter te worden opgemerkt dat de regels uit het IVRK niet afdwingbaar zijn. Deze hebben echter een zeer hoge morele waarde, waardoor ze toch een grote invloed hebben op de Staten en er niet snel zal tegenin gegaan worden.
Naast art. 19 en art. 39 zijn ook art. 34 (dat handelt over de bescherming van het kind tegen seksueel misbruik en seksuele exploitatie) en art. 36 (dat bepaalt dat geen enkel kind op een onmenselijke of vernederende manier mag worden behandeld, alsmede dat het niet op onwettelijke of willekeurige manier van zijn vrijheid mag worden beroofd. Indien dit toch nodig blijkt, dient de ultimum remedium filosofie gehanteerd te worden en worden de andere rechten van het kind gevrijwaard76) van het verdrag van belang met betrekking tot het onderwerp van deze scriptie.
Over de voor dit onderwerp relevante regelingen in het Europees Sociaal Handvest kunnen we kort zijn. Art. 17, dat handelt over de rechten van kinderen en jeugdige personen op sociale, wettelijke en economische bescherming, draagt aan de partijen van het verdrag op om kinderen en jeugdige personen te beschermen tegen verwaarlozing, geweld of uitbuiting. Verder kan er ook nog gewezen worden op de VN-verklaring over de basisrechten van slachtoffers van misdrijven en machtsmisbruik uit 198577. Dit is echter opnieuw geen afdwingbaar rechtsmiddel78.
2. NATIONAAL
Kindermishandeling wordt in het Belgisch Strafwetboek niet als een apart misdrijf omschreven79. Er zijn een hele reeks strafbaar gestelde handelingen die echter wel onder dit begrip vallen. Het is dus een soort knip- en plakwerk. De misdrijven die als kindermishandeling (hier met inbegrip van seksueel misbruik) kunnen aangenomen worden, zijn onder meer de volgende:
76
Er wordt o.a. melding gemaakt van recht op juridische en andere passende bijstand en recht op contact met de familie (tenzij in uitzonderlijke omstandigheden). 77 “Declaration of Basic Principles of Justice for Victims of Crime and Abuse of Power”. Aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN op 29 november 1985. 78 AERTSEN, I., CHRISTIAENSEN, S., HOUGARDY, L. & MARTIN, D., Vademecum Politiële Slachtofferbejegening, Gent, Academia Press, 2002, 181. 79 HUTSEBAUT, F., „Kindermishandeling en Justitie‟ in Kindermishandeling en –verwaarlozing in Vlaanderen. De ervaringen van de Vertrouwenscentra van Antwerpen, Brussel en Leuven, CLARA, R. (Ed.), Leuven, Acco, 1990, 152.
23
Gijzeling (art. 347bis Sw); Aanranding van de eerbaarheid en verkrachting (art. 372 tot 377 Sw); Ontucht en souteneurschap (art. 379, 380, 380bis en 380ter Sw); Schending van de openbare zeden en kinderpornografie (art. 383, 383bis, 385, 386 en 387 Sw); Opzettelijk toebrengen van lichamelijke letsels (art. 398 tot 405ter en 410 Sw); Verminking van vrouwelijke genitaliën (art. 409 Sw); Verlaten of in behoeftige toestand achterlaten van kinderen en onbekwamen (art. 423 Sw); Onthouden van voedsel of verzorging aan minderjarigen of onbekwamen (art. 425 en 426 Sw); Ontvoering van minderjarigen (art. 428 Sw).
Hierbij zijn verzwarende omstandigheden mogelijk. Men denke hierbij aan de aard van de feiten, de graad van verwantschap tussen de vermoedelijke dader en het slachtoffer, de leeftijd van het slachtoffer enz. Opmerkelijk is dat er voor emotionele of psychische mishandeling geen juridische vertaling voorhanden is. Justitie heeft dan ook relatief weinig middelen om dit te bestrijden80.
Daarnaast gaat het Burgerlijk Wetboek vermelden dat een kind en zijn ouders op elk leeftijd aan elkaar respect verschuldigd zijn81. Het eerder aangehaalde ouderlijk tuchtrecht staat niet letterlijk in de wetgeving. Het artikel dat het dichtst in de buurt komt bij dit „fenomeen‟ is wellicht art. 372 BW waarin wordt gesteld dat een kind onder het gezag van zijn ouders blijft tot aan zijn meerderjarigheid of ontvoogding.
De relevante juridische bronnen (wetten, decreten, akkoorden enz.) worden hier niet verder behandeld. Ze worden aangehaald of besproken in de verdere hoofdstukken waar ze van toepassing zijn.
80 81
X, Kindermishandeling. Justitie, 7. (Folder) Art. 371 BW.
24
THEORIEËN EN VISIES
In dit hoofdstuk zal ik trachten een beperkt aantal theoretische modellen en visies aan te brengen omtrent (de oorsprong van) kindermishandeling. Het is niet de bedoeling van deze Masterproef om uitgebreid in te gaan op de wetenschappelijke literatuur betreffende dit onderwerp. Dit is dan ook zeker geen exhaustieve lijst. Het gaat echter, naar mijn mening, om een aantal markante (en uiteenlopende) visies82. De nadruk ligt hier vooral op de modellen van Belsky en Baartman.
1. (HET ECOLOGISCH VERKLARINGSMODEL VAN) BELSKY All too sadly, there are many pathways to child abuse and neglect83.
Belsky baseerde zijn model op de opvattingen van Bronfenbrenner over de ecologie van de ontwikkeling van kinderen84. Hij gaat kindermishandeling beschouwen als een opvoedingsprobleem85. Het is volgens hem de resultante van een ernstig verstoorde relatie tussen ouder en kind. Hij bekijkt het ruimere kader waarin kindermishandeling kan ontstaan en beperkt zich niet meer tot een single-factor model (wat tot dan toe wel de gewoonte was) 86. Er zijn dus volgens hem verschillende factoren die een invloed uitoefenen zoals de kenmerken van het kind, het sociale netwerk van de ouders, hun relatie, hun werkomstandigheden enz. Als meest invloedrijke factor geeft hij echter de persoonlijkheid van de ouders aan87.
Kindermishandeling wordt dus gezien als een gevolg van diverse problemen op verschillende domeinen. Belsky gaat deze beschouwen als risicofactoren. Hoe meer negatieve of stresserende factoren er aanwezig zijn (zowel in ouder, kind als omgeving), hoe groter het
82
Indien de lezer zich hierin nog wat meer wil verdiepen, verwijs ik voor een verder (uiteraard opnieuw selectief) overzicht van visies en modellen o.a. naar CEREZO, M.A., „Abusive Family Interaction: A Review‟, Aggression and Violent Behavior, 1997, 215-240; KAPLAN, S.J., PELCOVITZ, D. & LABRUNA, V., „Child and Adolescent Abuse and Neglect Research: A Review of the Past 10 Years. Part 1: Physical and Emotional Abuse and Neglect‟, Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 1999, 1214-1222. 83 BELSKY, J., „Etiology of Child Maltreatment: A Developmental-Ecological Analysis‟, 413. 84 BAARTMAN, H.E.M., Opvoeden kan zeer doen. Over oorzaken van kindermishandeling, hulpverlening en preventie, 39. Zie ook: BELSKY, J. & STRATTON, P., „An Ecological Analysis of the Etiology of Child Maltreatment‟ in Early Prediction and Prevention of Child Abuse. A Handbook, BROWNE, K.D., HANKS, H., STRATTON, P. & HAMILTON, C., (Eds.), 2002, Chichester, John Wiley & Sons, 2002, 95-110. 85 CHRISTIAN, C.W. & GIARDINO, A.P., l.c., 15. 86 CICCHETTI, D. & TOTH, S.L., l.c., 545. 87 HELLINCKX, W., GRIETENS, H., GEERAERT, L., MOORS, G. & VAN ASSCHE, V., o.c., 18-19.
25
risico op kindermishandeling wordt88. Om deze reden gaat men ook spreken van een „cumulatief risicomodel‟89. Aan de verschillende factoren wordt ook een gewicht toegekend. Belsky geeft vier analyseniveaus aan90: Ontogenetisch niveau: persoonskenmerken (van ouders) die geassocieerd worden met het plegen van kindermishandeling. Het gaat om wat ouders als persoon inbrengen in het microsysteem, deels gebaseerd op hun eigen voorgeschiedenis; Het microsysteem: de betrekkingen binnen het gezinssysteem. Het betreft factoren binnen het gezin die bijdragen aan het vóórkomen van kindermishandeling; Het exosysteem: aspecten van de gemeenschap waarin men woont. Het gaat om situaties buiten het gezin, waarin het kind al dan niet zelf direct verkeert en die er een invloed op uitoefenen; Het macrosysteem: opvattingen, normen en waarden, eigen aan de cultuur waarin het gezin leeft.
Hij benadrukt evenwel dat precies de combinatie van verschillende factoren cruciaal is. Het is volgens hem niet zinvol om de invloed van één of maar enkele factoren te onderzoeken, men moet steevast het volledige plaatje bekijken91. Heel wat van de modellen doen dit volgens Belsky echter niet en schieten dan ook tekort92. In deze theoretische stroming kan men ook gewag maken van Cicchetti93. Hij volgt grotendeels dezelfde denkwijze als Belsky.
2. (DE PEDAGOGISCHE VISIE VAN) BAARTMAN Baartman kwam eerder al aan bod door zijn visie op het begrip „kindermishandeling‟ als een sociaal construct94. Net als Belsky ziet hij kindermishandeling als een opvoedings- en BELSKY, J., „Etiology of Child Maltreatment: A Developmental-Ecological Analysis‟, 413. HELLINCKX, W., GRIETENS, H., GEERAERT, L., MOORS, G. & VAN ASSCHE, V., o.c., 18-19. 90 CICCHETTI, D. & TOTH, S.L., l.c., 545. Zie ook: BELSKY, J., „Child Maltreatment: an ecological integration‟, American Psychologist, 1980, 320-335; BAARTMAN, H.E.M., Opvoeden kan zeer doen. Over oorzaken van kindermishandeling, hulpverlening en preventie, 40. [Belsky geeft hier zijn eigen versie van het model van Bronfenbrenner, die sprak van het microsysteem, het mesosysteem, het exosysteem en het macrosysteem.] 91 CICCHETTI, D. & TOTH, S.L., l.c., 546. 92 BELSKY, J., „Etiology of Child Maltreatment: A Developmental-Ecological Analysis‟, 413 & 429. 93 Zie o.a. CICCHETTI, D. & RIZLEY, R., „Developmental Perspectives on the Aetiology, Intergenerational Transmission, and Sequelae of Child Maltreatment‟, New Directions for Development, 1981, 31-55; Zie ook: CICCHETTI, D. & TOTH, S.L., l.c., 541-565; LYNCH, M. & CICCHETTI, D., „An ecological-transactional analysis of children and contexts: The longitudinal interplay among child maltreatment, community violence, and children‟s symptomatology‟, Development and Psychopathology, 1998, 235-257. 88 89
26
interactieprobleem. Het is de uiting van een botsing van belangen tussen ouders en kinderen95. Hij gaat echter een zeer preventieve houding aannemen. Volgens hem zijn risico‟s op kindermishandeling reeds aanwezig vóór de geboorte van het kind96. Baartman verwijst naar Belsky‟s model en beklemtoont één bijzonder kenmerk van ouders: het pedagogisch besef97. Hieronder verstaat hij de manier waarop ouders betekenis geven aan het gedrag van hun kind en er vervolgens hun eigen handelen naar richten en vorm geven. Ouders die over een goed pedagogisch besef beschikken, weten volgens Baartman wat er in het belang van hun kind is (het „perspectief nemen‟, bijvoorbeeld: waarom huilt mijn kind?) en proberen dit belang zo goed mogelijk te dienen98.
Hellinckx et al. vatten het als volgt samen: “Mishandelende ouders zijn minder in staat het perspectief van hun kind in te nemen. Dit wil zeggen dat ze zich minder kunnen verplaatsen in de huid van het kind en minder het belang van het kind zien, zonder daarbij hun eigen perspectief en hun eigen belang opzij te schuiven of tussen haakjes te zetten. Ze geven een andere betekenis aan het hebben van een kind en het gedrag van een kind dan niet-mishandelende ouders99.” Deze ouders zullen vaker denken in termen van ik „moet‟ mijn kind liefhebben. Dergelijke geforceerde relatie wordt op termijn ook door het kind als zodanig aangevoeld, wat er voor zorgt dat de situatie onhoudbaar wordt100.
Een mogelijke beperking van de visie van Baartman is dat kindermishandeling volledig wordt geplaatst in de ouder-kindinteractie. Door uit te gaan van het begrip „pedagogisch besef‟ maakt hij er primair een opvoedingsprobleem van. Hierdoor besteedt hij ook minder aandacht aan mogelijke externe beïnvloedende factoren (zoals een handicap van een kind of langdurige werkloosheid) 101.
Cfr. Supra blz. 16. Zie ook: BAARTMAN, H.E.M., „Fysieke mishandeling van kinderen‟, 301; BAARTMAN, H.E.M., Opvoeden kan zeer doen. Over oorzaken van kindermishandeling, hulpverlening en preventie, 24. 95 BAARTMAN, H.E.M., Opvoeden kan zeer doen. Over oorzaken van kindermishandeling, hulpverlening en preventie, 255 p. 96 HELLINCKX, W., GRIETENS, H., GEERAERT, L., MOORS, G. & VAN ASSCHE, V., o.c., 20. 97 BAARTMAN, H.E.M., Opvoeden kan zeer doen. Over oorzaken van kindermishandeling, hulpverlening en preventie, 44-51. 98 HELLINCKX, W., GRIETENS, H., GEERAERT, L., MOORS, G. & VAN ASSCHE, V., o.c., 20. 99 Ibid., 24. 100 Ibid., 26. 101 Ibid., 26. 94
27
3. (DE KLINISCHE EN ONWIKKELINGSBENADERING VAN) HELFER
Helfer stelt dat kindermishandeling (en/of verwaarlozing) eigenlijk de resultante is van een bepaalde interactie. Het kind en de verzorger interageren met elkaar omtrent een gebeurtenis of in een omgeving waarbij het eindresultaat is dat het kind wordt mishandeld of blootgesteld aan het risico tot mishandeling of verwaarlozing. Er zijn volgens hem dus drie bestanddelen: het kind, de verzorger en triggers of stressoren eigen aan de gebeurtenis of omgeving102. Schematisch stelt hij het als volgt voor103:
The potential to abuse within the parent or caretaker, related to residues of child
A physical, psychological, or +
A special child
abuse or neglect in their own early life.
+
environmental stress of crisis(es) and lack of any support system due to isolation of unavailability of support services.
Helfer is evenwel voorzichtig met het geven van een „bijdrage door het kind‟ aan de mishandelingssituatie. Ongeacht het feit dat een kind opvoeding nodig heeft, zou niets wat een kind zegt, doet of denkt mogen leiden tot het toebrengen van letsels aan dat kind. Toch kunnen bepaalde persoonlijkheids- of lichamelijke karakteristieken een predisponerende rol spelen. Prematuriteit en een handicap van het kind worden hier als meest frequent aangehaald. Verder geeft hij ook nog enkele andere potentiële kenmerken van de opvoeders (waaronder het psychologisch functioneren en de verwachtingen ten opzichte van het kind) en de omgeving (bijvoorbeeld armoede) 104.
Een zeer recent model dat hier enigszins bij aanleunt, is dat van Annerbäck et al. Zij spreken echter van vier factoren (een persoon die een neiging heeft tot het gebruiken van geweld, een zekere hoeveelheid druk die de barrières wegneemt die anders het geweld zouden voorkomen, een sociaal netwerk dat niet in staat is het kind te beschermen, en een kind dat, om diverse redenen, niet in staat is zichzelf te beschermen) 105.
102
CHRISTIAN, C.W. & GIARDINO, A.P., l.c., 15. HELFER, R.E. & KRUGMAN, R.D., „A Clinical and Developmental Approach to Prevention‟ in The Battered Child [5th Edition], HELFER, M.E., KEMPE, R.S. & KRUGMAN, R.D., (Eds.), Chicago/London, The University of Chicago Press, 1997, 596. 104 CHRISTIAN, C.W. & GIARDINO, A.P., l.c., 15. 105 ANNERBÄCK, E.M., SVEDIN, C.G. & GUSTAFSSON, P.A., „Characteristic Features of Severe Child Physical Abuse. A Multiinformant Approach‟, Journal of Family Violence, 2010, 171. 103
28
4. (HET TRANSACTIONELE MODEL VAN) WOLFE
Wolfe benadrukt de rol van psychologische processen in relatie tot andere factoren die worden geassocieerd met kindermishandeling. Ook hij maakt gewag van een gefaseerd model. Elke fase bevat een set factoren die al dan niet destabiliserend zijn. Hoe de situatie uitdraait (en dit uit zich in de relatie met het kind) zal opnieuw bepaald worden door welke factoren het overwicht wordt gehaald. Wolfe gaat dus de ontwikkeling van mishandeling beschrijven binnen de familiale context. Hij doet dit aan de hand van de aard en de duur van interacties die de relatie tussen ouder en kind op lange termijn gaan beïnvloeden. Om deze reden is dit een vrij uniek model106.
5. (HET GEÏNTEGREERDE MODEL VAN) JONES
Jones gaat het ecologisch perspectief van Belsky integreren met het model van Cicchetti en Rizley. Zijn theorie handelt over de beïnvloeding van de verschillende fases (en de overgang van de ene naar de andere) in de ontwikkeling. De ontwikkeling van een kind wordt bepaald door een hele waaier aan factoren: genetische, constitutionele, lichamelijke, psychologische, culturele, familiale enz. De kern van de theorie is dat het individu zich voortdurend zal aanpassen aan de omgeving waarin het op dat moment leeft. Daarnaast en tegelijk wordt er ook (onbewust) voortdurend een pad geëffend naar het volgende stadium in de ontwikkeling. De pathologische ontwikkeling zal hier net van afwijken. Men schiet eigenlijk tekort in zijn aanpassing. Het pad kan beschadigd worden, vooral op jonge leeftijd. Op termijn kan men (door cumulatie van beschadigingen) zelfs „ontsporen‟. Kinderen met een dergelijke ontwikkeling hebben dan, volgens Jones, de grootste kans om uit te groeien tot mishandelende ouders107.
106
KOLKO, J.D., l.c., 24. JONES, P.H.D., „Treatment of the Child and the Family Where Child Abuse or Neglect Has Occurred‟ in The Battered Child [5th Edition], HELFER, M.E., KEMPE, R.S. & KRUGMAN, R.D., (Eds.), Chicago/London, The University of Chicago Press, 1997, 522. 107
29
SIGNALEN
1. HOE MISHANDELING? WAAR MISHANDELING?
De predictie van kindermishandeling is niet eenvoudig. Het is op zich een complex iets waarbij men voldoende kennis nodig heeft over het fenomeen, alsook over zijn oorsprong108. Daarnaast is het, over de hele bevolking beschouwd, een relatief beperkt probleem. Dit neemt echter niet weg dat het nog steeds veel vaker voorkomt dan gedacht of zelfs erkend wordt109. Dat maakt het voorspellen ervan allemaal nog moeilijker. Hellinckx et al. wijzen er dan ook op dat bij de voorspelling dan ook twee belangrijke fouten kunnen optreden: valse negatieven (gezinnen of personen waarvan men denkt dat er geen risico aanwezig is, terwijl dit toch het geval is) en valse positieven (de omgekeerde situatie: onterecht denken dat er iets zal gebeuren) 110. Al te vaak zal men, bij confrontatie met een gewond kind, de diagnose „mishandeling‟ ontwijken. Dit is het laatste waar mensen (willen) aan denken. Professionelen zijn geoefend om deze denkpiste te volgen; de leek is dat niet. Jammer genoeg moet men ook vaak vaststellen dat meldingen soms te laat komen111. Het is echter noodzakelijk om de ongerustheid over of een vermoeden van geweld jegens kinderen om te zetten in het zoeken naar hulp of een verandering van de situatie112. Hoe vroeger men kan ingrijpen, hoe beter.
Kinderen zullen zelden openlijk over dergelijke problemen spreken wanneer ze ermee geconfronteerd worden. Ook de rest van het gezin zal hier niet snel toe geneigd zijn. Toch zullen veel kinderen onrechtstreeks naar hun situatie verwijzen. De lichaamstaal speelt hier een grote rol. Hun houding straalt onrust, kwelling of depressie uit113.
Er zijn tal van signalen die er op kunnen wijzen dat er iets ernstig fout loopt binnen het gezin. Elk signaal op zich zegt natuurlijk niet veel. Daarom is het belangrijk om in zijn totaliteit te kijken114.
108
DUBOWITZ, H. & BENNETT, S., l.c., 1891. Ibid., 1891. HELLINCKX, W; GRIETENS, H., GEERAERT, L., MOORS, G. & VAN ASSCHE, V., o.c., 27. 111 Interview met J. MARCHAND, kinderarts en referentiearts UZ Brussel, voormalig directeur van het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling Brussel, Brussel, 10 maart 2010. 112 KINDER- EN JONGERENTELEFOON, „Geweld thuis: dat klopt nooit!‟, 4. (Nieuwsbrief) 113 Ibid., 4. 114 ANNERBÄCK, E.M., SVEDIN, C.G. & GUSTAFSSON, P.A., l.c., 170. 109 110
30
2. SIGNALEN BIJ DE KINDEREN ZELF
2. 1 Lichamelijke signalen of tekenen Welk kind is nog nooit gevallen? Welk kind heeft nog nooit zijn knie geschaafd? Welk kind heeft nog nooit een buil op zijn hoofd gehad? Tal van letsels zijn zeer „normaal‟ bij kinderen. Het wordt pas abnormaal en verontrustend wanneer deze letsels zich bevinden op plaatsen waar men normaal niet zomaar verwondingen oploopt. Verwondingen aan de billen, dijen, genitaliën, nek, wangen, oren komen niet zomaar voort uit ongevallen115. Ook blauwe plekken of kneuzingen die een welbepaald patroon vertonen zijn meestal afkomstig van mishandeling116. Blauwe plekken zijn zelfs het meest frequente teken hiervan117. Het kan dan gaan om duidelijke aftekening van handen of van het gebruikte voorwerp118.
2. 1. 1 Voorzichtigheid vereist Er dient hier opgemerkt dat ook zeer abnormaal uitziende verwondingen toch accidenteel kunnen zijn. Feldman geeft hier het voorbeeld van brandwonden veroorzaakt door sigaretten119. Deze komen (indien accidenteel) het frequentst voor in het aangezicht of op de onderarmen van kinderen. Een kleuter die op de schoot van een rokende ouder zit, kan zich plots omdraaien waardoor de sigaret het kind in het gezicht raakt. Ook wanneer het kind naast een rokende ouder loopt, kan er plots contact ontstaan als het kind bruuske bewegingen maakt (bijvoorbeeld in het voorbijlopen van de ouder wanneer het kind met de hond speelt). Toch zijn accidentele verwondingen niet altijd even onschuldig120. Het kan best zijn dat een ouder niet wist dat het badwater zeer heet was, waardoor het kind ernstig verbrand raakt 121. Het kan ook best zijn dat het kind, dat net met de fiets kan rijden, zijn evenwicht verliest en zo zwaar te val komt. Op zich zijn dergelijke zaken niet ondenkbaar. Wanneer men echter herhaaldelijk dezelfde, dan wel verschillende voorvallen van deze orde bij kinderen opmerkt, zou men toch al eens kunnen beginnen denken aan verwaarlozing.
115
FELDMAN, K.W., l.c., 180. VANDEVEN, A.M., NEWTON, A.W., „Update on child physical abuse, sexual abuse, and prevention‟, Current Opinion in Pediatrics, 2006, 201. Zie ook: DUBOWITZ, H. & BENNETT, S., l.c., 1892. 117 NEWTON, A.W. & VANDEVEN, A.M., l.c., 207. 118 FELDMAN, K.W., l.c., 180. 119 Ibid., 187. Zie ook : DUBOWITZ, H. & BENNETT, S., l.c., 1891. 120 FELDMAN, K.W., l.c., 215. 121 DUBOWITZ, H. & BENNETT, S., l.c., 1893. 116
31
De omgekeerde situatie is evenzeer denkbaar. Verschillende verwondingen blijven maar heel korte tijd zichtbaar (bijvoorbeeld een slag met de vlakke hand op de dij). Men wordt dus soms geconfronteerd met verhalen over mishandeling zonder dat dit vast te stellen is, wat niet betekent dat deze verhalen niet au sérieux moeten genomen worden122.
2. 1. 2 Cultuurshock? Er zijn ook een aantal opmerkelijke voorbeelden uit andere culturen: In Zuid-Oost Azië kent men het „Cao Gaio‟-ritueel of het hard wrijven van muntstukken over de romp van het kind123. In de traditionele Chinese geneeskunde kent men de „Cupping‟-techniek wat grote zuigplekken op de huid achterlaat124. Ook in de Westerse cultuur zijn er een aantal praktijken, die stilaan erg ingeburgerd zijn, waar men uiteindelijk permanente lichamelijke letsels aan overhoudt (denk maar aan piercings of besnijdenissen)
125
. Dergelijke gebruiken worden
echter niet gekenmerkt als kindermishandeling.
2. 2 Andere signalen Een mishandeld kind kan extreem gedrag vertonen. Het kan zich uiterst agressief gedragen of net zeer teruggetrokken zijn. Het gaat met andere woorden een „vluchten of vechten‟-houding aannemen. Niet zelden zal men abrupt van het ene gedrag naar het andere overgaan: het ene moment is men opgewekt, dolenthousiast en hyperactief om zich vijf minuten later somber en depressief op te sluiten in zijn kamer en te huilen. Dit laatste zal zich evenwel vooral manifesteren bij crisissituaties126. Het kan ook voorkomen dat een kind op een „verwarde‟ manier gaat communiceren. Zo kan het opeens beginnen stotteren, zinnen op een eigenaardige manier vormen, (indien het kind meertalig is) verschillende talen door elkaar beginnen te praten, een trilling in de stem krijgen, enz127. Dit zijn zaken die vaak kunnen voorkomen bij kinderen. Belangrijk is echter om er op te letten wanneer deze zaken zich voordoen: bij specifieke onderwerpen? Wanneer het tegen bepaalde personen spreekt?
122
Interview met J. MARCHAND. FELDMAN, K.W., l.c., 185. Zie ook : DUBOWITZ, H. & BENNETT, S., l.c., 1892. 124 X, (s.d.), „Cupping‟ [WWW]. http://www.tianchi.nl/cupping.html [9/04/2010] 125 FELDMAN, K.W., l.c., 185. 126 KINDER- EN JONGERENTELEFOON, „Geweld thuis: dat klopt nooit!‟, 4. (Nieuwsbrief) 127 Ibid., 4. 123
32
Ook wanneer men al een stap verder is en de mishandeling aan het licht gekomen is, kan de manier waarop het kind (over de feiten) praat veel verraden. Verschillende bewegingen en gezichtsuitdrukkingen geven duidelijke gevoelens of emoties weer128. Dergelijke oprechte reacties zijn dus meestal ook afwezig wanneer een kind een vooraf ingestudeerde valse verklaring aflegt129. Zaken als glimlachen, huilen en met de voeten stampen uit woede zijn niet aangeleerd. Yeschke verwijst hiervoor naar het onderzoek van Eibl-Eibesfeldt, waarin men de bewegingen en gelaatsuitdrukkingen bestudeert van kinderen die blind én doof zijn geboren130.
Op relationeel gebied zullen mishandelde kinderen vaak weinig vrienden hebben. Ze sluiten zich af van de groep en vermijden contact. Ze vertrouwen niemand en zijn zelfs achterdochtig tegenover andere kinderen of volwassenen. Hiermee gaat ook vaak angst gepaard (dit kan zeer uitgesproken zijn in aanwezigheid van de dader) en zal het kind snel schrikken. Hierdoor vallen deze kinderen goed op in de schoolomgeving. Het ene kind zal vaak afwezig zijn zondere specifieke reden, het andere kind blijft ‟s avonds nog urenlang rondhangen op school. Ook tijdens de lessen kan het voorkomen dat het kind dikwijls klaagt over hoofdpijn, duizeligheid, buikpijn of hyperventilatie, het is vaak moe en durft zich niet uitkleden voor de turn- of zwemles131.
Een ander aandachtspunt kan zijn dat het kind enorm gehecht is aan bepaalde voorwerpen: tekeningen, knuffels, speelgoed, kledingstukken enz. Zeker op latere leeftijd is dit een opvallend feit dat de aandacht trekt132.
3. SIGNALEN BIJ DE OUDERS (EN/OF VERZORGERS) Niet alleen de kinderen kunnen op diverse wijzen hun „geheim verraden‟. Ook de ouders zullen, zonder het te beseffen, aanwijzingen geven dat er meer aan de hand is dan hetgeen waarvan de buitenwereld op de hoogte is (of wat zij de buitenwereld willen laten geloven).
WARREN, A.R. & McGOUGH, L.S., „Research on Children‟s Suggestibility. Implications for the Investigative Interview‟ in International Perspectives on Child Abuse and Children‟s Testimony, BOTTOMS, B.L. & GOODMAN, G.S., (Eds.), Thousand Oaks, Sage, 1996, 27. 129 Interview met B. BAEYENS, referentiemagistrate kindermishandeling, in LANGHENDRIES, W. Het audiovisueel verhoor van minderjarigen. Mogelijkheden en beperkingen, Universiteit Gent, 2008-2009, 39 p. (Bachelorproef) 130 YESCHKE, Interviewing: A Forensic Guide to Interrogation [2nd Edition], Springfield, Charles C. Thomas Publisher, 1993, 122. 131 KINDER- EN JONGERENTELEFOON, „Geweld thuis: dat klopt nooit!‟, 4. (Nieuwsbrief) 132 Ibid., 4. 128
33
De daders van de mishandeling zullen vaak een uitleg willen geven aan de feiten. Wanneer hun verhaal niet voor honderd procent overeenkomt met wat de verwondingen zeggen, zullen ze het stelselmatig lichtjes aanpassen tot het aanvaardbaar lijkt133. Soms wordt de schuld ook gewoon afgeschoven op het kind (“Hij is gisteren met zijn hoofd tegen de tafel gevallen”). Wanneer er meerdere daders zijn (bijvoorbeeld beide ouders), zal de voorgeschiedenis (van de verwondingen) verteld door de ene persoon ook dikwijls opvallend consistent zijn met de voorgeschiedenis verteld door de andere. Het verhaal zal echter meestal niet stroken met de vastgestelde verwondingen134. Je kan van een kind van anderhalf jaar oud niet zeggen dat hij gevallen is met zijn fiets, want een kind van die leeftijd kan nog niet met een fiets rijden.
Een ander typisch fenomeen is het late melden van de verwondingen. Men zal, als dader, zo lang mogelijk proberen te wachten in de hoop dat de verwondingen uit zichzelf genezen zonder al teveel problemen135.
Bepaalde specifieke gedragingen kunnen ook een teken zijn dat er iets aan de hand is. Ouders kunnen bijvoorbeeld voortdurend aandacht vragen voor hun eigen problemen, klagen over hun kinderen of agressief reageren wanneer iemand over hun kinderen wil praten. Het gezin kan ook vaak verhuizen of het kind wordt voortdurend naar andere scholen gestuurd. Daarnaast kunnen ouders ook steevast beletten dat hun kind niet kan deelnemen aan zwemlessen of het periodieke CLB-onderzoek136.
133
DUBOWITZ, H. & BENNETT, S., l.c., 1892. Zie ook: MICHIELS, M., l.c., 39. FELDMAN, K.W., l.c., 177. 135 Ibid., 179. 136 KINDER- EN JONGERENTELEFOON, „Geweld thuis: dat klopt nooit!‟, 5. (Nieuwsbrief) 134
34
BESLUIT
Dit deel van de scriptie diende vooral ter kennismaking met het fenomeen van kindermishandeling. Het moge duidelijk wezen dat het een zeer complex begrip is. Er zijn heel wat definities voorhanden die onderling enorm kunnen verschillen. Dit zowel naar afbakening als naar invulling van het begrip. Er is zelfs een zekere evolutie merkbaar in het denken over opvoeding en disciplinering, wat ik heb trachten weer te geven met een aantal historische visies. Ook wordt er veelal een onderverdeling gemaakt in „soorten‟ mishandeling, met telkens de vermelding dat deze nooit strikt af te bakenen zijn. Op juridisch vlak komt dit eveneens tot uiting. Er zijn diverse verdragen afgesloten omtrent de
problematiek.
Meestal
zijn
ze
echter
niet
afdwingbaar.
In
België
wordt
„kindermishandeling‟ niet als apart misdrijf omschreven. Het is een combinatie van verschillende strafbare gedragingen. Zelfs deze combinaties kunnen vaak onderling verschillen. Het wordt een soort doos met legoblokken: je kan er op verschillende manieren een huisje mee bouwen, maar niet elk huisje ziet er hetzelfde uit of is met dezelfde steentjes gebouwd. Op theoretisch vlak heb ik een aantal opmerkelijke visies meegegeven aan de lezer. Naast de historische visies uit het eerste hoofdstuk van dit deel werden er specifieke wetenschappelijke modellen voorgesteld. Hier komt de complexiteit van het begrip duidelijk naar voren. In laatste instantie werd er een summier overzicht gegeven van signalen die kunnen wijzen op kindermishandeling. Belangrijk daarbij is dat het niet enkel de kinderen zijn die een dergelijk geheim kunnen „verraden‟, al zijn zij toch de belangrijkste boodschapper. Dit laatste hoofdstuk kan gezien worden als een aanloop naar het volgende deel van deze scriptie: de (opvang en) hulpverlening. Zoals zal blijken zijn signalen immers voldoende om bij verschillende instanties terecht te kunnen.
35
Deel 2 De Hulpverlening
36
INLEIDING
No single person, discipline or institution can solve the problem of child maltreatment. History has shown, however that society has begun to revise its valuation of children - no longer counted as chattel, they are recognized as important contributors to the future137.
Stel: je bent 13 jaar oud en je wordt al vier maanden regelmatig door je vader geslagen. Wat kan je doen? Waar kan je naartoe? Waar moet je naartoe? Hoe kom je daar? Dergelijke vragen zijn heel logisch in een soortgelijke situatie. Het antwoord erop is dat echter niet. Dit deel van de scriptie zal handelen over de verschillende instanties die instaan (of hiertoe verondersteld worden) voor de opvang en hulpverlening aan minderjarige slachtoffers van fysiek geweld. Een eerste hoofdstuk gaat over, wat ik heb genoemd, “de grote vier”. Dit zijn de kanalen die reeds jaren een uitgesproken vorm van formele regeling kennen. Het gaat hier enerzijds over politie en justitie (die zorgen voor de opvang in geval van klacht of aangifte) en anderzijds over de CAW en de CGGZ (die de hulpverlening bieden). De volgende hoofdstukken handelen vooral over de organisaties die in de literatuur nogal eens worden overgeslagen, maar die in de praktijk een grote rol spelen. Het gaat hier om het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling, het Centrum voor Leerlingenbegeleiding, het Jongeren Advies Centrum, de Kinder- en Jongerentelefoon en Kind & Gezin. Ik zal trachten een beeld te geven van de mate waarin deze organisaties in contact komen met het fenomeen „fysiek geweld jegens minderjarigen‟ en hoe zij hiermee omgaan. Zoals al gezegd komt in dit deel van de Masterproef het gevoerde empirisch onderzoek naar voren.
TEN BENSEL, R.W., RHEINBERGER, M.M. & RADBILL, S.X., „Children in a World of Violence: The Roots of Child Maltreatment‟ in The Battered Child [5th Edition], HELFER, M.E., KEMPE, R.S. & KRUGMAN, R.D., (Eds.), Chicago/London, The University of Chicago Press, 1997, 26. 137
37
DE GROTE VIER
De aandacht voor slachtoffers van criminaliteit kende, zoals eerder vermeld, een boost in de jaren ‟60 van de 20ste eeuw. De aanzet kwam vooral vanuit de etiologie en het gebruik van slachtofferenquêtes138. Vanaf de jaren ‟80 ging in België de algemene, niet-categoriale slachtofferzorg gestalte krijgen. Er werd een opdeling gemaakt in vier sectoren139: Psychosociale hulpverlening op de eerste lijn. Hier ging het dan om de Centra Algemeen Welzijnswerk (CAW); Meer gespecialiseerde en langdurige vormen van slachtoffertherapie op de tweede lijn. Dit werd voorzien door de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGGZ); Slachtofferbejegening bij de politie; Slachtofferonthaal bij het parket en de rechtbanken. Dit moest verzorgd worden door de justitieassistenten.
Vaak worden de termen slachtofferzorg, -hulp, -onthaal, -bejegening en -therapie nogal eens door elkaar gebruikt. Dit is echter onterecht. Het gaat bij elke term duidelijk om andere zaken. Slachtofferzorg is een overkoepelend begrip140. Dit omvat als het ware de vier andere samen.
In wat nu volgt zal ik eerst het samenswerkingsakkoord tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap kort bespreken. Vervolgens ga ik in op de vier afzonderlijke takken van de slachtofferzorg. De reden waarom ik ook de CAW en de politie hier onderbreng, en niet uitgebreid bespreek zoals de hierop volgende instanties, zal verder duidelijk worden. In het kader van mijn exploratief onderzoek heb ik een interview gehad met mevr. Sarah De Valckenaere van slachtofferbejegening bij de lokale politie Gent. Ik heb ook contact opgenomen met het CAW Visserij. De delen over Justitie en over de CGGZ zullen erg beknopt zijn. De CGGZ bevinden zich duidelijk op de tweede lijn. De justitiehuizen bevinden zich wel op de eerste lijn, maar worden blijkbaar toch ook niet danig bereikt.
AERTSEN, I., „De ontwikkeling van een slachtoffergerichte aanpak in het forensisch welzijnswerk. In Handboek Forensisch Welzijnswerk, BOUVERNE-DE BIE, M., (Ed.), Gent, Academia Press, 2002, 483. 139 VAN CAMP, T. & RUBBENS, A., „Tien jaar slachtofferbeleid in België: stand van zaken en kritische reflectie‟, Panopticon, 2005, 79. Zie ook: AERTSEN, I., l.c., 483. 140 Art. M2 omzendbrief OOP 15ter 9 juli 1999 betreffende politiële slachtofferbejegening, B.S. 21 juli 1999. 138
38
1. SAMENWERKINGSAKKOORD
Het samenwerkingsakkoord inzake slachtofferzorg tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap wordt nog steeds gezien als een mijlpaal in de geschiedenis van het Belgische Slachtofferbeleid141. Het is er gekomen op 7 april 1998 na onderhandelingen die reeds van start gingen in september 1996. Ook met de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest sloot de Federale Staat een gelijkaardig akkoord op 14 mei 1998 142. Het bevat drie pijlers: het doorverwijsmodel, het vrijwilligersmodel en de uitbouw van overlegstructuren op meerdere niveaus (zijnde de welzijnsteams, de Arrondissementele Raad voor het Slachtofferbeleid en het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid) 143. De doelstelling van het akkoord was om, vanuit de vaststelling dat zowel de bevoegdheden als de middelen gefragmenteerd waren, te komen tot een coherenter, effectiever en geïntegreerd slachtofferbeleid. Er was immers nood aan meer samenwerking en een betere verdeling van de taken in de praktijk144. Men wilde eigenlijk een optimale doorverwijzing bekomen vanuit politie en justitie naar de door de Gemeenschap erkende hulpverleningsinstanties 145. Een opmerking hierbij is dat het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling hier niet onder valt. Zij wilden geen partner zijn in dit akkoord, voornamelijk omdat ze buiten een gerechtelijke context willen werken146.
Devroey gaat in 2006 de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van dit akkoord bespreken. Hij wijst erop dat het akkoord op zich goed onthaald werd. De praktijk wil echter niet mee. Dit komt volgens hem niet door inconsistenties of onduidelijkheden, maar door een gebrekkige uitvoering, die zou te wijten zijn aan de afwezigheid van een mentaliteitsverandering bij de mensen in de praktijk. Hij stelt het als volgt: “Blijkbaar is het op dit terrein eenvoudiger om akkoorden te maken dan om attitudes te veranderen. Zeer veel mensen doen binnen hun professionele context grote inspanningen, maar deze worden nog steeds onvoldoende gedragen door het geheel147.”
141
Samenwerkingsakkoord tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap 7 april 1998 inzake slachtofferzorg, B.S. 13 juli 1998. AERTSEN, I., CHRISTIAENSEN, S., HOUGARDY, L. & MARTIN, D., o.c., 282. 143 DEVROEY, K., „Slachtofferzorg: het samenwerkingsakkoord tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg in de praktijk‟ in Het slachtoffer van criminaliteit: tussen perceptie en realiteit? VAKGROEP STRAFRECHT EN CRIMINOLOGIE, (Ed.), Mechelen, Kluwer, 2006, 111 & 116. 144 AERTSEN, I., CHRISTIAENSEN, S., HOUGARDY, L. & MARTIN, D., o.c., 282. 145 Ibid., 283. Zie ook: CRETEN, N., o.c., 19. 146 DEVROEY, K., l.c., 114. 147 Ibid., 117-118. 142
39
2. SLACHTOFFERBEJEGENING : DE POLITIE
2. 1 In theorie Slachtofferbejegening is de dienstverlening aan slachtoffers door politionele en justitiële diensten waarbij de eerste opvang en het onthaal van het slachtoffer evenals het verstrekken van een goede basisinformatie aan een slachtoffer centraal staan148. Politionele slachtofferbejegening is één van de basistaken van politie149. Creten noemt het een soort „eerste hulp bij misdrijven‟150. Het gaat erom dat een slachtoffer voor de politie niet louter een informatiebron mag zijn die kan helpen bij het oplossen van een misdrijf of het opstellen van een proces-verbaal151. Men dient ook te luisteren naar het slachtoffer, informatie te geven over de verschillende procedures en preventie, het slachtoffer praktisch te ondersteunen en het indien nodig door te verwijzen152. Deze taak wordt sinds enige tijd uitgeoefend door specifieke mensen binnen het korps. Het kan dan gaan om psychologen, criminologen of maatschappelijk werkers153. Omdat het echter een basistaak is van politie, moet toch elke agent in staat zijn tot een minimumdienstverlening op dit vlak. Men durft deze taak immers nogal vaak afschuiven op de enkele gespecialiseerde personen die hiervoor instaan154. Dit wil men dus vermijden. Om deze reden ging men sinds de omzendbrief OOP 15ter spreken van “Diensten voor Slachtofferbejegening” in plaats van “Bureaus voor Slachtofferbejegening” 155. Deze omzendbrief werd in 2007 vervangen door de omzendbrief GPI 58156. Opvallend is dat er in deze omzendbrief (GPI 58) verwezen wordt naar een eerdere omzendbrief waarin staat dat slachtoffers van fysisch of seksueel geweld (men duidt specifiek op vrouwen en kinderen) een bijzondere bejegening vergen157.
Verder in de bespreking zal ik mij beperken tot zaken die relevant zijn voor de opvang van (minderjarige) slachtoffers van fysiek geweld.
148
Art. M1 omzendbrief GPI 58 van 4 mei 2007 betreffende politionele slachtofferbejegening in de geïntegreerde politie, gestructureerd op 2 niveaus, B.S. 5 juni 2007. 149 CRETEN, N., o.c., 28. Zie ook: AERTSEN, I., CHRISTIAENSEN, S., HOUGARDY, L. & MARTIN, D., o.c., 163 & 276. 150 CRETEN, N., o.c., 18. 151 MEUWESE, S., „Aangifte van seksueel misbruik. Een verkenning onder jeugdige slachtoffers‟, Justitiële Verkenningen, 2000, 69. 152 CRETEN, N., o.c., 18. Zie ook: X, Slachtofferbejegening – Slachtofferonthaal – Slachtofferhulp. (Interne steekkaart lokale politie) 153 AERTSEN, I., CHRISTIAENSEN, S., HOUGARDY, L. & MARTIN, D., o.c., 274. 154 AERTSEN, I., CHRISTIAENSEN, S., HOUGARDY, L. & MARTIN, D., o.c., 276. Zie ook: MAWBY, R.I., „Public sector services and the victim of crime‟ in Handbook of Victims and Victimology, WALKLATE, S., (Ed.), Portland, Willan Publishing, 2007, 214. 155 Art. M2 omzendbrief OOP 15ter Zie ook: AERTSEN, I., CHRISTIAENSEN, S., HOUGARDY, L. & MARTIN, D., o.c., 276. 156 Omzendbrief GPI 58 van 4 mei 2007 betreffende politionele slachtofferbejegening in de geïntegreerde politie, gestructureerd op 2 niveaus, B.S. 5 juni 2007. 157 Het gaat hier om de omzendbrief COL4/2006 van het college van procureurs-generaal bij de hoven van beroep. Brussel, 1 maart 2006.
40
2. 2 In de praktijk Volgens het jaarverslag van de lokale politie Gent van 2008 zijn er in dat jaar 3350 gevallen geweest waarbij men aan slachtofferbejegening gevraagd heeft om tussen te komen bij de opvang en ondersteuning van slachtoffers158. Het zou in 1159 gevallen gaan om situaties van intrafamiliaal geweld. Dit wordt onderverdeeld in „Familiale moeilijkheden zonder kinderen‟, „Project partnergeweld‟, „slagen en verwondingen‟, „Col 4 (strafrechtelijk beleid inzake partnergeweld), „Aanranding eerbaarheid‟ en „verkrachting‟. Daarnaast waren er ook 539 gevallen aangegeven als „Jeugd‟ en 141 gevallen „slagen en verwondingen‟159. Verder wordt er echter niet gespecificeerd. Het is dus onduidelijk in hoeveel van de gevallen, binnen de categorie „intrafamiliaal geweld‟, het gaat om minderjarigen. Het is eveneens onduidelijk om welke misdrijven het gaat in de categorie „jeugd‟. Er worden ook cijfers gepresenteerd omtrent de doorverwijzingen, maar deze beperken zich tot het aangeven hoeveel keer er werd doorverwezen160. Er wordt niet aangegeven om welke soorten feiten het dan daadwerkelijk ging. Er wordt ook niet vermeld naar welke instanties, enkel dat het vooral naar de Dienst voor hulp aan slachtoffers van de Vlaamse Gemeenschap en de gerechtelijke diensten gebeurd161. Bij het deel over de onthaalfunctie wordt er opnieuw niet gespecifieerd voor welke feiten men werd opgeroepen162. Er wordt wel specifiek gesteld dat wanneer men in contact komt met jongeren, die slachtoffer werden van misdrijven in gezinscontext (waaronder dus mishandeling), men deze zal doorverwijzen naar het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg (wat echter opnieuw niet zozeer een eerstelijnsdienst is en zich vooral focust op POS-situaties. Deze dienst wordt in deze Masterproef dan ook niet verder besproken) 163. Er wordt wel gesteld dat veelal de situatie wordt afgetast en er een sociaal rapport wordt toegevoegd aan het proces-verbaal164.
Via het interview kan er voor iets meer (doch niet veel) klaarheid gezorgd worden. Er komt naar voren dat het bij de categorie „Jeugd‟ vooral om POS- (problematische opvoedingssituaties), MOF- (minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit plegen) of spijbelgevallen gaat. Er werd verder in het interview zelfs niet veel over kindermishandeling in se gesproken, wat er kan op wijzen dat dit een problematiek is waar men bij slachtoffer-
158
LOKALE POLITIE GENT, Jaarverslag 2008, 42. (Jaarverslag) Ibid., 43. Ibid., 44. 161 Ibid., 44. 162 Ibid., 40-41. 163 Indien men toch info wenst, kan ik verwijzen naar MAES, K., „De minderjarige in moeilijkheden‟ in De juridische positie van de minderjarige, in de praktijk”, KINDERRECHTSWINKELS, Kortijk, U.G.A., 2007, 161-176. 164 LOKALE POLITIE GENT, Jaarverslag 2008, 70. (Jaarverslag) 159 160
41
bejegening zelf niet veel mee in contact komt. Uit het interview komt naar voren dat de workload (in Gent) als hoog ervaren wordt. Dit komt omdat er maar acht medewerkers zijn voor de dienst die 24 uur op 24, 7 dagen op 7 paraat moet staan. Hoewel men bij slachtofferbejegening niet veel in contact komt met kindermishandeling, wordt men echter toch vaak geconfronteerd met minderjarigen. In de meerderheid van de gevallen gaat het om spijbelaars (zij worden echter niet als slachtoffers, maar wel als daders beschouwd) 165. “Bij slachtofferbejegening doet men niet aan therapie of hulpverlening. Er zijn maximaal drie contacten vooraleer er andere stappen ondernomen worden.” – S. De Valckenaere
Uit andere interviews komt ook naar voren dat vele slachtoffers terughoudend staan tegenover de politie166.
3. SLACHTOFFERONTHAAL : JUSTITIE
De diensten slachtofferonthaal werden binnen de parketten van de rechtbank van eerste aanleg opgericht op 1 september 1993. Dit werd beslist door de minister van Justitie. Bij de oprichting ging het echter maar om pilootprojecten in zeven parketten. Het is sinds 1996 dat elk parket beschikt over een dienst slachtofferonthaal167. Door de wet van 7 mei 1999 kregen de justitiehuizen hun wettelijke basis 168. Het slachtofferonthaal wordt sinds dan vooral verzorgd door de justitieassistenten. De doelstelling van het slachtofferonthaal behelst enerzijds het verbeteren van de slachtofferbejegening op het niveau van het parket en anderzijds het geven van correcte informatie om secundaire victimisering te voorkomen. De vier hoofdtaken van de justitiehuizen zijn informeren, bijstand verlenen, verwijzen, en signaleren en sensibiliseren169. Meestal zal de justitieassistent de slachtoffers
165
Interview met S. DE VALCKENAERE, maatschappelijk werkster Slachtofferbejegening Lokale Politie Gent, Gent, 3 maart 2010. Cfr. Infra. 167 SNEIDERS, E., „Slachtofferonthaal op parketten en rechtbanken‟ in Het slachtoffer van criminaliteit: tussen perceptie en realiteit?, VAKGROEP STRAFRECHT EN CRIMINOLOGIE, (Ed.), Mechelen, Kluwer, 2006, 97-107. Zie ook: CRETEN, N., o.c., 17. 168 Wet 7 mei 1999 tot wijziging van sommige bepalingen van het Strafwetboek, van het Wetboek van strafvordering, van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering, van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, B.S. 29 juni 1999. 169 FOD JUSTITIE, De justitiehuizen: een essentiële ontmoetingsplaats om het vertrouwen van de burger in justitie te herstellen. Slachtofferhonthaal, Brussel, 2007, 3-5. (Brochure) 166
42
zelf contacteren op vraag van de magistraat. Het is echter ook mogelijk om als slachtoffer zelf contact op te nemen met de justitieassistenten170. Het jaarverslag van de Federale Overheidsdienst Justitie voor 2008 geeft geen cijfers mee die enigzins de zaken kunnen verduidelijken171. Het verslag „Justitie In Cijfers‟ van 2009 heeft het enkel over het aantal binnengekomen POS-situaties. Het maakt wel een onderverdeling in een aantal categorieën, waaronder “algemene kwalificatie kind in gevaar”, wat 29% van de aangemelde zaken bij het Jeugdparket betrof in 2008172. Verdere verduidelijking ontbreekt echter opnieuw.
Uit enkele interviews komt naar voren dat ook de stap naar justitie iets is waar men niet danig op gebrand is173. De stap naar politie ligt in vele gevallen al moeilijk. Deze naar justitie is echter nog een brug verder. Ook heerst er nog steeds een beetje de indruk dat de justitiehuizen nog altijd niet optimaal functioneren. Ze zijn, na de Dutroux-affaire, halsoverkop opgericht om het vertrouwen en de toegankelijkheid van justitie te verbeteren, al had dit niet meteen het gewenste succes. Snacken en Beyens gaan zelfs aanhalen dat ze er in de eerste plaats vooral zijn gekomen als politiek paradepaardje174.
4. SLACHTOFFERHULP : CENTRA VOOR ALGEMEEN WELZIJNSWERK
4. 1 In theorie De CAW zijn ontstaan in 1995 na een hervorming van het algemeen welzijnswerk. Ze zijn sinds dan ook erkend en gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap 175. In 2009 kwam er een nieuw decreet betreffende het algemeen welzijnswerk dat het oude uit 1997 ophief176. De CAW profileren zich als een autonome, pluralistische eerstelijnsdienst. Er worden, kort door de bocht, vier basistaken aangegeven: onthaal, begeleiding, preventie en signalisering177. De hulpverlening is laagdrempelig, gratis en, indien gevraagd door de cliënt, anoniem (men is immers tot geheimhouding verplicht)178. Indien er verdere hulpverlening nodig blijkt, zal men 170
MINISTERIE VAN JUSTITIE, Slachtofferonthaal bij parket en rechtbank, Brussel, 2001, 8 p. (Brochure) FOD JUSTITIE, Jaarverslag 2008, Brussel, 2009, 128 p. 172 FOD JUSTITIE, Justitie in Cijfers 2008, Brussel, 2009, 43-44. 173 Cfr. Infra. 174 SNACKEN, S. & BEYENS, K., „Alternatieven voor de vrijheidsberoving: hoop voor de toekomst?‟ in Strafrechtelijk beleid in beweging, SNACKEN, S., (Ed.), Brussel, VUBPress, 2002, 291. 175 CAW ARTEVELDE, Jaaroverzicht 2007, 4 176 Decreet 8 mei 2009 betreffende het algemeen welzijnswerk, B.S. 8 juli 2009. Dit zorgde voor de opheffing van het decreet 19 december 1997 betreffende het algemeen welzijnswerk, B.S. 17 februari 1998. 177 CAW ARTEVELDE, Jaaroverzicht 2007, 7-10. Zie ook: CAW VISSERIJ, Beleidsplan 2009-2010, 6. 178 Art. 9 decreet 8 mei 2009. 171
43
doorverwijzen of deze verschaffen binnen het eigen centrum indien dit mogelijk is. Dit is echter een tweedelijnstaak179.
4. 2 In de praktijk In Gent is er een afdeling van CAW Artevelde en een afdeling van CAW Visserij. Op zich zijn het autonome organisaties, maar voor bepaalde zaken wordt er wel samengewerkt (sinds 1998 bestaat er dan ook een samenwerkingsakkoord tussen beide)180, teneinde de toegankelijkheid van het algemeen welzijnswerk te verbeteren. Dit is bijvoorbeeld het geval met de onthaalfunctie181. Ook met betrekking tot partnergeweld werd er een intersectoraal netwerk opgezet waar zowel CAW Visserij als CAW Artevelde deel van uitmaken om de eerstelijnshulpverlening op dit domein te optimaliseren. Er wordt in dit kader zelfs specifiek voorzien in de samenwerking met andere instanties zoals het VK en het AZ182. Algemeen zijn de taken voor beide echter gelijk, waardoor deze niet als dusdanig apart worden besproken. De jaarverslagen worden echter wel kort apart behandeld. Een belangrijke opmerking is evenwel dat het JAC behoort tot CAW Artevelde. Ook „De Schelp‟, een crisisopvangcentrum, valt onder dit CAW. 183 Dit zijn twee instanties die hier van belang kunnen zijn. Het JAC werd elders besproken. „De Schelp‟ is de instantie waar verschillende andere besproken organisaties naar doorverwijzen in noodsituaties (zoals het VK, het JAC zelf, de politie). Naar mijn mening is het JAC echter nagenoeg de enige instelling (binnen de CAW) die zich als zodanig exclusief naar jongeren richt. Het algemeen verslag van de CAW geeft weer dat er in 2008 zo‟n 1275 gevallen waren waarbij begeleiding nodig was inzake intrafamiliaal geweld (van de in totaal 21.008 gevallen die ambulante hulpverlening vergden omtrent gezin en relaties, dus 6%)184. Verdere onderverdeling wordt hierbij niet gemaakt. Bij de onderverdeling van de begeleidingen naar leeftijd gaat men zien dat het in 13% van de gevallen gaat om minderjarigen. Bij het onthaal gaat het om 12%. Men kan echter opnieuw niet verder afleiden in welke gevallen het gaat om kindermishandeling185.
179
CAW ARTEVELDE, Jaaroverzicht 2007, 4. CAW VISSERIJ, Beleidsplan 2009-2010, 56. 181 CAW VISSERIJ, Jaarverslag 2008, 16. 182 Ibid., 45. 183 CAW ARTEVELDE, Jaaroverzicht 2007, 7. 184 STEUNPUNT ALGEMEEN WELZIJNSWERK, CAW in beeld. Cijfers 2008, Berchem, 2009, 34. 185 Ibid., 39. 180
44
4. 2. 1 CAW Artevelde in de praktijk Wanneer ik contact opnam met CAW Artevelde, teneinde een interview af te nemen met een medewerker, liet men mij weten dat er de laatste drie jaar geen enkel geval van kindermishandeling werd gemeld. Om die reden ga ik dan ook niet dieper in op deze instantie. Dit wil niet zeggen dat ik deze instantie persoonlijk niet geschikt vind als meldpunt. De praktijk toont echter aan dat de doelgroep die ik voor ogen heb deze instantie (bewust of onbewust) niet bereikt. Nochtans vermeldt het jaarverslag van 2007 dat er in dat jaar 733 aanmeldingen waren van jongeren jonger dan 17 (en nog eens 2221 meldingen van personen tussen 18 en 25 jaar) 186. Men komt dus wel degelijk in contact met jongeren. Er wordt echter niet verder aangegeven waarover deze meldingen gingen, noch bij welke deelinstantie deze werden gedaan. Verder in het jaarverslag wordt ook niets specifiek vermeld inzake kindermishandeling.
4. 2. 2 CAW Visserij in de praktijk. Het jaarverslag van CAW Visserij is niet echt vrijgevig met cijfers. Men geeft aan dat de wachtlijsten een probleem blijven, maar dat de samenwerking met slachtofferbejegening en met slachtofferonthaal steeds vlotter verloopt. Deze vaststelling wordt echter niet gestaafd met cijfermateriaal187.
Toch had ik graag nog een opmerkelijke vaststelling meegegeven uit dit jaarverslag: “Het valt ons wel nog steeds op dat het bestaan van verschillende diensten betrokken in slachtofferzorg zowel voor slachtoffers als voor de burger verwarrend is. Diensten zoals slachtofferhulp, slachtofferbejegening worden vaak door elkaar en foutief gebruikt. Ook hulpverleners, zorgverstrekkers en politiemensen hebben niet altijd een duidelijk beeld van het hulpaanbod188.”
Het is de enige keer dat ik dergelijke opmerking zo expliciet lees in een verslag van een instantie die zelf bij de zaken betrokken is. Wat wil dit dan zeggen? Hebben ze het mis? Of zijn zij net de enigen die het op die manier zien? Of zijn ze misschien de enigen die het willen toegeven?
186
CAW ARTEVELDE, Jaaroverzicht 2007, 13. CAW VISSERIJ, Jaarverslag 2008, 55. 188 Ibid., 55. 187
45
5. SLACHTOFFERTHERAPIE : CENTRA GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
De CGGZ zijn gespecialiseerde hulpverleningscentra van de Vlaamse Gemeenschap. Ze bevinden zich duidelijk op de tweede lijn, wat wil zeggen dat men nagenoeg enkel bij hen terecht kan komen na doorverwijzing189. Hun taken worden omschreven door het decreet betreffende de geestelijke gezondheidszorg van 1999190. Art. 7 van dit decreet stelt dat ze de opdracht hebben zorg te bieden met het oog op herstel van het psychisch evenwicht of het draaglijk maken van psychische stoornissen voor patiënten en hun leefomgeving. Sommige CGGZ specialiseren zich in een bepaalde problematiek. Anderen werken vooral niet-categoriaal. Het kan ook voorkomen dat er in bepaalde regio‟s enkele CGGZ een netwerk gaan vormen rond een bepaalde problematiek (zoals bijvoorbeeld rond kindermishandeling)191.
Uit de interviews met de verder besproken instanties komt naar voren dat er naar de CGGZ vaak wordt doorverwezen bij nood aan verdergaande hulpverlening192. De CGGZ zijn dus een belangrijke speler op dit veld, zij het dus louter als tweedelijnspartner. Ze gaan zich ook zo gedragen. Zo zullen ze, bijvoorbeeld in het kader van (kinder)mishandeling, geen zaken aannemen vooraleer de mishandeling is gestopt. “Wij zullen [bij het VK], indien men met trauma‟s te maken heeft, meestal doorverwijzen naar de CGGZ. Dit is dan voor de verwerking van de problematiek. Zolang de mishandeling of het geweld niet gestopt is, zullen de CGGZ deze zaken echter niet aannemen. Ze gaan ervanuit dat ze niet kunnen beginnen werken rond verwerking wanneer de feiten nog aan de gang zijn.” – S. De Smet
6. BESLUIT
De zojuist besproken instanties werpen toch wel wat vragen op. Het samenwerkingsakkoord is een ambitieus document dat tracht de samenwerking tussen deze actoren te optimaliseren. Wat betreft kindermishandeling lijkt het echter allemaal wat vaag. Geen enkele instantie geeft 189
AERTSEN, I., CHRISTIAENSEN, S., HOUGARDY, L. & MARTIN, D., o.c., 299-300. Zie ook: CRETEN, N., o.c., 46. Decreet 18 mei 1999 betreffende de geestelijke gezondheidszorg, B.S. 17 juli 1999. 191 X, (24/05/2005), „Centra Geestelijke Gezondheidszorg in Vlaanderen: Info‟ [WWW]. http://www.psychomirror.com/hulpverleners/cgg.htm [14/04/2010] 192 Interview met S. DE SMET, maatschappelijk werkster en criminologe Vertrouwenscentrum Kindermishandeling Gent, Gent, 23 februari 2010; Interview met B. D‟HONDT, maatschappelijk werkster Jongeren Advies Centrum Gent, Gent, 23 februari 2010; Interview met S. DE VALCKENAERE. 190
46
duidelijke cijfers weer omtrent deze problematiek (laat staan dat ze over eender welke problematiek gedetailleerd verslag uitbrengen). Uit het interview komt naar voren dat men er bij slachtofferbejegening weinig mee in contact komt. Bij het CAW (Visserij) is men er zelfs in drie jaar niet mee geconfronteerd geweest. Dit zijn toch wel zorgwekkende vaststellingen. Het gaat immers om eerstelijnsdiensten. In het algemeen besluit worden hier verdere bedenkingen bij gemaakt.
47
VERTROUWENSCENTRUM KINDERMISHANDELING (VK)
1. ONTSTAAN In september 1979 werd het eerste Vertrouwensartscentrum (VAC) „Kind In Nood‟ opgericht te Antwerpen. Het ging oorspronkelijk om een proefproject van Kind & Gezin. Vlaams minister Steyaert vaardigde in 1987 een besluit van de Vlaamse Regering uit dat er in elke provincie een centrum voor kindermishandeling moest zijn193. Twee jaar later, in 1989, waren er de zes Vlaamse Centra voor Hulpverlening inzake Kindermishandeling: VK Antwerpen, VK Brussel, VK Oost-Vlaanderen (Gent), VK Limburg (Hasselt), VK Vlaams-Brabant (Leuven) en VK Brussel. In datzelfde jaar werden ze ook officieel erkend194. Pas in 1997 vaardigde de Vlaamse Regering dan het besluit uit tot vaststelling van erkenning en subsidiëring van de “Vertrouwenscentra Kindermishandeling”, de benaming die vanaf dan door alle centra zou gedragen worden195. In 2002 werd er een nieuw besluit uitgevaardigd196. Dit werd ondertussen al enkele malen gewijzigd; de laatste keer met het besluit van 29 mei 2009197.
Vandaag wordt het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling erkend en gesubsidieerd door Kind & Gezin.
193
CRETEN, N., o.c., 15. X, (s.d.), „Vertrouwenscentrum Kindermishandeling – Historiek‟ [WWW]. Kind & Gezin: http://www.kindermishandeling.be/website/9www/16-www.html [13/03/2010] Zie ook: ADRIAENSSENS, P., „Het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling‟ in Praktische Gids. De positie van het slachtoffer binnen de strafrechtsbedeling, MINISTERIE VAN JUSTITIE, Brussel, losbladig, 2002, Afl. 2, 5. 195 Besluit 2 december 1997 tot vaststelling van de voorwaarden van erkenning en subsidiëring van de vertrouwenscentra kindermishandeling, B.S. 25 december 1997. 196 Besluit 17 mei 2002 betreffende erkenning en subsidiëring van de vertrouwenscentra kindermishandeling, B.S. 19 juni 2002. 197 Besluit 29 mei 2009 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 mei 2002 betreffende erkenning en subsidiëring van de vertrouwenscentra kindermishandeling, B.S. 20 juli 2009. 194
48
2. INVULLING BEGRIP “KINDERMISHANDELING”? De Vertrouwenscentra hanteren een ruime omschrijving van kindermishandeling, om te vermijden dat de aandacht enkel naar de finale destructie met haar vaststelbare schade gaat198.
Conform art. 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 mei 2002 betreffende erkenning en subsidiëring van de vertrouwenscentra kindermishandeling, verstaat men bij de VK‟s onder kindermishandeling “een situatie waarin een kind lichamelijk of psychisch schade wordt berokkend, actief door schadelijk optreden of passief door ernstige nalatigheid van volwassenen die voor het kind moeten zorgen199.”
Er wordt dus een brede invulling gegeven aan het begrip. Het gaat om elke vorm van nietaccidentele, actieve of passieve geweldpleging of verzuim jegens kinderen, waardoor bij het kind afwijkingen ontstaan (of men dit redelijkerwijs mag verwachten) of hun optimale ontwikkeling in het gedrang komt200.
De definitie van het VK is ruimer dan wat de strafwet of justitie onder kindermishandeling verstaat. De reden hiervoor is dat het VK in de eerste plaats de bedoeling heeft preventief te kunnen werken. In die zin zal het dus reeds meldingen opnemen op een moment dat er nog geen schade of vaststelbare feiten zijn201. Wanneer in het interview gevraagd werd naar de ernst van de feiten waarmee men in contact komt, wees men er duidelijk op dat de visie van het slachtoffer hier centraal staat. Er bestaat geen vast criterium om iets als „ernstig‟ te bestempelen. Ook minimale lichamelijke letsels kunnen immers zware emotionele gevolgen hebben voor het slachtoffer. Er zal wel een (noodzakelijk) onderscheid worden gemaakt naar urgentie. In sommige gevallen moet men namelijk onmiddellijk kunnen ingrijpen.
3. ORGANISATIE EN WERKING Het VK is een laagdrempelig meldpunt voor (vermoedens van) kindermishandeling202. Men biedt hulp- en dienstverlening naargelang de behoeften van het kind, rekening houdend met ADRIAENSSENS, P., „Het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling‟, 13. Art. 1 besluit 17 mei 2002. X, (s.d.), Algemene info [WWW]. Vertrouwenscentrum Kindermishandeling Brussel: www.kindinnood.org [14/03/2010] 201 ADRIAENSSENS, P., „Het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling‟, 16. 202 Art. 2 & 12 besluit 17 mei 2002. 198 199 200
49
een aantal principes203. Concreet gaat het om deskundige ondersteuning bieden aan hulpverleners en gezinnen die in contact komen met kindermishandeling, hulpverlening opzetten en coördineren ten aanzien van gezinnen en daarnaast ook sensibiliseren en bewustmaken204. Marneffe wijst erop dat dit echter niet altijd het geval was. Tot 1986 had Kind in Nood een ambigue uitstraling. Ze werkten immers buiten het justitiële systeem, maar gedroegen zich toch vrij punitief. Wanneer men zag dat deze werkwijze het probleem niet oploste, sloeg men een nieuwe weg in. Men ging zich baseren op het „Model of Child Protection Work‟ van Reinhart Wolff dat focust op hulpverlening en niet op bestraffing205. Het aanbod is volledig gratis. De VK‟s focussen zich vooral op situaties van intrafamiliaal geweld (waarbij de daders dus meestal de ouders of oudere broers zijn) 206.
3. 1 Samenstelling In elk VK wordt gewerkt met een multidisciplinair basisteam bestaande uit een arts, een licentiaat in de psychologie of pedagogie, een maatschappelijk assistent en een administratief medewerker207. Dit team staat in voor de hulpverlening binnen de niet-justitiële sfeer. In principe is het VK 24 uur per dag telefonisch bereikbaar (op weekdagen tussen 17u ‟s avonds en 9u ‟s morgens en tijdens het weekend is er evenwel een telefonische wachtdienst voor dringende situaties)
208
. Men kan ook contact opnemen via mail, per brief of door gewoon
naar het VK te gaan. Men hanteert een permanentiesysteem waardoor er op elk moment iemand van het team bereikbaar is. Degene die op een bepaald moment een melding binnen krijgt, blijft dan ook de beheerder van dat dossier en is vrij om te beslissen welke verdere stappen er ondernomen worden. Wanneer het gaat om complexe dossiers of er moeilijke beslissingen moeten worden genomen (zoals bijvoorbeeld naar justitie stappen) gaat men overleggen met het volledige team, daar men als medewerker van het VK toch een grote verantwoordelijkheid draagt. Daarnaast zijn er ook periodieke opvolgingsvergaderingen waar alle lopende dossiers kort besproken worden209.
203
Art. 3 besluit 17 mei 2002; cfr. Infra blz. 51. CRETEN, N., o.c., 45. Zie ook: AERTSEN, I., CHRISTIAENSEN, S., HOUGARDY, L. & MARTIN, D., o.c., 294. 205 MARNEFFE, C., „Alternative Forms of Intervention‟ in The Battered Child [5th Edition], HELFER, M.E., KEMPE, R.S. & KRUGMAN, R.D., (Eds.), Chicago/London, The University of Chicago Press, 1997, 501-503. Zie ook: X, „Reeks: De strijd tegen kindermishandeling. Deel 1: Getuigenis van een overlever‟, Weliswaar, 2007, 40. 206 Interview met S. DE SMET. Zie ook: ADRIAENSSENS, P., „Het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling‟, 3. 207 Art. 13 besluit 17 mei 2002. Zie ook: ADRIAENSSENS, P., „Het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling‟, 8; AERTSEN, I., CHRISTIAENSEN, S., HOUGARDY, L. & MARTIN, D., o.c., 295. 208 X, (s.d.), Vertrouwenscentrum Kindermishandeling – Werking [WWW]. Kind & Gezin: http://www.kindermishandeling.be/website/9www/12-www.html [13/03/2010] 209 Interview met S. DE SMET. 204
50
3. 2 Doelgroep Vanaf het moment dat iemand een vermoeden heeft dat een minderjarige (van 0 tot 18 jaar) slachtoffer is van geweld, verwaarlozing of misbruik, kan hij contact opnemen met het VK. Het kan zowel gaan om professionelen (mensen die bij de uitoefening van hun beroep in contact komen met kinderen, zoals artsen, leerkrachten, kinderverzorg(st)ers enz.), als nietprofessionelen (ouders, vrienden, familie, buren, enz.). Uit de interviews met medewerkers van het VK komt naar voren dat mensen vaak nogal terughoudend zijn om een melding te doen210. Vooral wanneer men geen volledige zekerheid heeft over de feiten en men, desgevallend, niemand valselijk wil beschuldigen. Nochtans is deze redenering onterecht. Allereerst is het perfect mogelijk om anoniem te melden. Verder wordt erop gewezen dat men helemaal geen volledige zekerheid nodig heeft over de feiten 211. De taak van het VK bestaat er net in om de situatie verder te onderzoeken212. Het gezegde “beter laat dan nooit” is hier absoluut niet van toepassing! Belangrijk, maar nog niet vermeld, is dat ook kinderen en jongeren die zélf betrokken zijn (geweest) bij geweld, misbruik of verwaarlozing zich kunnen melden. Contactopname met het VK moet niet steeds een melding betreffen. Men kan er ook terecht voor informatie. Dit wordt dan vooral gedaan door professionelen213. “Ik merk bij melders dat ze heel vaak schrik hebben om met ons contact op te nemen. Dit is dan vooral vanuit het idee „ik ben niet honderd procent zeker en ik wil niemand valselijk beschuldigen‟. Maar als je dan zelf moet wachten tot het slachtoffer zijn verhaal doet, wil dat meestal zeggen dat de mishandeling al een hele tijd bezig is. In die zin zijn kinderen dus zeer afhankelijk van de alertheid van volwassenen.” – S. De Smet
3. 3 Werkwijze in de praktijk Overeenkomstig art. 3 van het besluit betreffende erkenning en subsidiëring van de Vertrouwenscentra Kindermishandeling biedt het VK hulp- en dienstverlening naargelang de behoeften van het kind, rekening houdend met de principes van spreekrecht, participatie en evaluatie van het effect voor het kind.
Ibid. Zie ook: ADRIAENSSENS, P., „Het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling‟, 11; DUBOWITZ, H. & BENNETT, S., Ibid., 1896. KINDER- EN JONGERENTELEFOON, „Geweld thuis: dat klopt nooit!‟, 7. (Nieuwsbrief) 212 Interview met S. DE SMET; Interview met J. MARCHAND. 213 Interview met S. DE SMET. 210 211
51
Lid 2 van dit artikel stelt letterlijk: “In het kader van en met het oog op een efficiënte hulpverlening ontwikkelt het centrum een werkzame diagnose die kan resulteren in een gepaste doorverwijzing. Het zorgt uitzonderlijk zelf voor de begeleiding en de behandeling van slachtoffers van kindermishandeling en hun gezin, met name indien doorverwijzing niet wenselijk of onuitvoerbaar is214.” Dit bevestigt de stelling dat het VK in de eerste plaats een meldpunt is en geen therapeutische dienst. Men zal met de betrokken partijen praten en trachten tot een oplossing te komen, maar vanaf het moment dat doorgedreven hulpverlening is vereist, verwijst men door.
In het volgende deel wordt er gewerkt met cijfers uit jaarverslagen van het VK. Er dient opgemerkt dat het niet steeds om unieke meldingen gaat. Ter illustratie: wanneer een leraar een melding doet over een leerling en enkele dagen later meldt ook het CLB omtrent diezelfde jongere, dan wordt dit twee keer geregistreerd als melding (ook al gaat het maar om één persoon).
3. 3. 1 Wie verwijst door naar het VK? Men kan de instanties en organisaties die in contact komen met het VK onderverdelen in vijf sectoren: Gezondheidszorg, Justitie, Bijzondere Jeugdzorg, Welzijnszorg (CAW) en scholen en CLB‟s. Daarnaast is er uiteraard ook nog de primaire omgeving. Er bestaat ten slotte ook nog een categorie die wordt betiteld als „anderen of ongekende melder‟215.
De grootste groep melders zijn mensen uit de primaire omgeving van het kind (in 2008 goed voor 508 van de 1.252 meldingen of ca. 40% van het totaal), vooral de biologische moeder. Ook de biologische vader, grootouders, andere familieleden, kenissen en buren zijn frequente melders. Merkwaardig is dat beide ouders (samen) bijna nooit melden216. Scholen en (vooral) CLB‟s, en de sector Gezondheidszorg waren in 2008 elk goed voor zo‟n 20% van de meldingen (respectievelijk 258 en 242). Bij de laatste gaat het specifiek vooral om Kind & Gezin (75 meldingen), de sociale dienst van de ziekenhuizen (37 meldingen) en de huisarts van het kind (28 meldingen) 217.
214
Art. 3 besluit 17 mei 2002. VERTROUWENSCENTRUM KINDERMISHANDELING OOST-VLAANDEREN, Werkingsverslag 2008, 13. (Jaarverslag) 216 Ibid., 13 & 16. 217 Ibid., 13 & 16. 215
52
De sector Welzijnszorg zorgde in 2008 voor 12,4% van de meldingen (meerbepaald 155), waarbij de meeste meldingen kwamen van andere VK‟s (20) 218.
3. 3. 2 De gevolggeving In 2008 werd circa 60% van alle binnengekomen meldingen gemeld aan een andere instantie (hetzij via doorverwijzing naar andere hulpverleners, hetzij via samenwerking met andere hulpverleners) 219.
3. 3. 2. 1 Naar wie verwijst het VK door? Het gaat duidelijk om een tweerichtingsverkeer. De instanties die doorverwijzen naar het VK worden ook zelf door het VK aangesproken. Wanneer opnieuw onderscheid wordt gemaakt naargelang de sectoren, gaat men zien dat in 2008 de sector Bijzondere Jeugdzorg het meest werd aangesproken (in 180 gevallen of bijna 30% van alle doorverwijzingen) en dan vooral het Comité Bijzondere Jeugdzorg (148 van de in totaal 607 doorverwijzingen). Opvallend is dat de sector Justitie met 174 doorverwijzingen (of 28,6%) op de tweede plaats komt en dan vooral doorverwijzing naar de lokale politie, een advocaat of een justitiehuis. Dit vind ik evenwel vrij opmerkelijk. Hier wordt later op terug gekomen220. De sector Gezondheidszorg was met 128 doorverwijzingen goed voor 21% van het totaal. Hier ging men vooral beroep doen op de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg, de huisarts en Kind & Gezin.
3. 3. 2. 2 Met wie werkt het VK samen? Bij zuivere doorverwijzing gaat het VK de zaak volledig uit handen geven. Het komt ook voor dat er samengewerkt wordt met andere instanties, teneinde een oplossing te zoeken voor het probleem. Het gaat hier grotendeels om bovenvermelde instanties, al zijn er toch enkele verschillen. Het gaat wederom vooral om de sector Gezondheidszorg (meerbepaald Kind & Gezin en de huisartsen), het Comité Bijzondere Jeugdzorg en de scholen en CLB‟s. Opvallend is echter ook dat er vaak samengewerkt wordt met het OCMW (indien er bijkomende problemen zijn. In het interview werd in dit kader ook verwezen naar de psychiatrie en instellingen als De Sleutel). Ook de lokale politie is een samenwerkingspartner. In het volgende stuk wordt hierover meer uitleg gegeven. 218
Ibid., 15. Ibid., 13-20. 220 Cfr. Infra blz. 54-55. 219
53
“Heel vaak blijkt dat de problematiek meer omvat dan enkel de mishandeling. Soms heb je te maken met psychiatrische problemen van de ouders, een drugprobleem, kansarmoede, enz. We werken dus ook met dergelijke diensten samen. We bekijken het zo breed mogelijk.” – S. De Smet
3. 3. 3 Het beroepsgeheim als stoorzender? Conform art. 19 van het besluit van 17 mei 2002 zijn medewerkers van het VK gebonden aan het beroepsgeheim, zoals geregeld in art. 458 Sw221. Om die reden ligt de samenwerking met de politie vrij moeilijk222. Beide actoren hebben toegang tot informatie die voor de ander handig zou kunnen zijn (bijvoorbeeld: één van de ouders van het kind waarover een melding binnenkomt, kan een gerechtelijk verleden hebben betreffende geweld. Het VK zou dergelijke informatie goed kunnen gebruiken. Meestal tast men echter in het duister.). Beide actoren mogen hun beroepsgeheim niet schenden ten opzichte van elkaar. Dit kan anderzijds wel ten aanzien van het parket, waarbij art. 458 Sw als leidraad wordt gebruikt om te oordelen in welke situatie er al dan niet aangifte moet worden gedaan223.
Uit het interview met Mevr. De Smet van het VK Gent blijkt dat men deze samenwerking in de praktijk toch graag wat optimaler zou zien verlopen. Er werd hierbij verwezen naar de Arrondissementele Raden voor Kindermishandeling. Deze raad bestaat uit verschillende actoren (de Procureur des Konings of verbindingsmagistraat, vertegenwoordigers van erkende centra waaronder het VK, een vertegenwoordiger van de balie, de Dirco, de korpschefs van de zones en eventueel ook iemand van de diensten slachtofferbejegening, een justitieassistent voor het slachtofferonthaal en de directeur van het arrondissementele justitiehuis) die minstens tweemaal per jaar samenkomen om de samenwerking zo optimaal mogelijk te laten verlopen met het oog op een degelijke slachtofferzorg224. Tijdens deze vergaderingen gaat men fictieve casussen bespreken. Het beroepsgeheim is een probleem dat hier zeer vaak ter sprake komt en waarvoor men een soepelere regeling tracht te vinden. “Communicatie met de politie is door ons beroepsgeheim wel moeilijk. Anderzijds vind ik persoonlijk dat dit tot op bepaalde hoogte zou moeten kunnen. We werken nu eenmaal met dezelfde gezinnen en naar risico-inschatting toe kan het wel interessant zijn om te weten of een ouder bekend staat voor druggebruik of agressie.” – S. De Smet ADRIAENSSENS, P., „Het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling‟, 15. Zie ook: AERTSEN, I., CHRISTIAENSEN, S., HOUGARDY, L. & MARTIN, D., o.c., 296. Interview met S. DE SMET. 224 X, (s.d.), Arrondissementele raad voor het slachtofferbeleid [WWW]. Slachtofferzorg: http://www.slachtofferzorg.be/mechelen/regelgeving/arrondissementele-raad-voor-slachtofferbeleid [14/03/2010] 221 222 223
54
De beslissing om al dan niet de stap naar politie of justitie te zetten ligt in de meerderheid van de gevallen echter vaak bij het slachtoffer zelf (indien het niet om crisissituaties gaat). Het VK zal dan ook steeds de verschillende mogelijkheden die men als slachtoffer heeft uitleggen en hulp bieden bij de voorbereiding ervan (eventueel zal men het slachtoffer ook vergezellen naar de politie of de hulpverlening, indien dit wordt gevraagd). Het komt evenwel weinig voor dat slachtoffers zélf daadwerkelijk naar politie of justitie willen stappen. “Hun grootste wens is dat het geweld stopt. Daarom willen ze nog niet dat hun moeder, vader, broer enz. in de gevangenis beland.” – S. De Smet
3. 3. 4 Workload Het VK is één van de weinige centra die geen wachtlijsten heeft. Men gaat echter vaak botsen op de wachtlijsten van andere instanties. Dit betekent dat het VK in de eerste opvang wel kan voorzien, maar jammer genoeg in bepaalde gevallen dan moet mededelen dat het nu wel zes maanden kan duren vooraleer het gezin verder kan geholpen worden. Het VK is dus vooral slachtoffer van de workload van andere instanties. Uit het interview blijkt ook dat men aan bepaalde dossiers graag wat langer zou werken, maar dat dit soms onmogelijk is door de voortdurende nieuwe instroom. Elke nieuwe melding moet immers ten gronde onderzocht worden, ook al blijkt deze achteraf vals te zijn. “In sommige zaken zou ik echt wel meer tijd willen kunnen steken. Uiteindelijk wordt hier soms echt een tweede crisis gecreëerd: je confronteert ouders, of een slachtoffer doet een onthulling. Dat kunnen zeer intense gesprekken zijn en dan moet je ze weer doorverwijzen met de boodschap „Je kan daar maar binnen X aantal maanden terecht‟. Dan heb ik soms het gevoel dat je een gezin in panne laat staan voor een aantal maanden. Daarom zou ik soms wat meer tijd willen om dergelijke opvang voor een stuk zelf te doen. We mogen daar wel redelijk vrij in beslissen, maar ondertussen blijven er ook nieuwe meldingen komen. Dat kan soms erg lastig zijn.” – S. De Smet
3. 3. 4. 1 Valse meldingen Wat is een valse melding? Meestal wordt hieronder verstaan dat er bijvoorbeeld melding wordt gedaan van geweld van een ouder jegens zijn/haar kind, waar dit in realiteit niet het geval is. Het VK neemt, zoals gezegd, geen risico‟s en onderzoekt dit. Zo kan men contact opnemen met het CLB om de jongere aan te spreken op school of men laat een arts het kind onderzoeken. Hierbij mag men niet te snel conclusies trekken. Afwezigheid van lichamelijke
55
letsels betekent NIET dat er geen mishandeling voorkwam. Verschillende verwondingen verdwijnen immers snel (bijvoorbeeld het trekken aan oren of haar. Ook een slag met de vlakke hand op het achterwerk laat meestal niet langer dan een tiental minuten sporen na) 225. Het kan ook voorkomen dat bepaalde meldingen daadwerkelijk een maat voor niets zijn. De vraag is dan evenwel “Waarom is er een melding?” Dergelijke praktijken komen het meest voor bij (v)echtscheidingen (bijvoorbeeld in de strijd om het hoederecht). Het kan dus effectief louter zijn om de andere ouder het leven zuur te maken. Deze situaties zijn evenwel zeldzaam. “Waar rook is, is vuur” luidt het gezegde.
4. EIGEN INDRUK VAN DE MEDEWERKERS
Uit het interview blijkt dat men er bij het VK van overtuigd is dat men mooi werk kan leveren. Het is onmogelijk om alle situaties tot een goed einde te brengen, maar vaak krijgt men achteraf te horen van slachtoffers dat het geweld daadwerkelijk is gestopt, dat men goed werd behandeld en begeleid of geïnformeerd. In situaties van herhaald slachtofferschap (al dan niet nieuwe feiten) komt het ook dikwijls voor dat slachtoffers specifiek verzoeken dezelfde persoon terug te spreken, wat duidt op een positieve eerdere ervaring met die persoon. Vooral het stuiten op de wachtlijsten van de andere instanties wordt als een struikelblok in de hulpverlening ervaren226. “Binnen de hulpverlening verwachten nagenoeg alle diensten dat er een hulpvraag moet zijn van de cliënt vooraleer ze kunnen interveniëren. Nu, in 99% van de gevallen hebben ouders hier bij ons geen hulpvraag. We zijn al blij als ze op gesprek komen en het kost soms heel veel energie om een concrete hulpvraag te creëren. Soms is het dan ook enorm onderhandelen om een gezin bij een instantie aangemeld te krijgen.” – S. De Smet
5. BESLUIT
Het VK is de enige instantie die zich dermate expliciet richt op de doelgroep waarover mijn scriptie handelt. Ze gaan zich ook erg laagdrempelig opstellen zodat iedereen bij hen terecht
225 226
Interview met J. MARCHAND. Interview met S. DE SMET.
56
kan. De jaarverslagen geven een zeer duidelijk en gedetailleerd beeld van de werkzaamheden en de contacten die het VK heeft. Toch gaan ook zij in de meerderheid van de gevallen doorverwijzen naar andere instanties. Hierbij dient echter wel aangehaald te worden dat ze, ook na doorverwijzing, nog samenwerken met diverse andere organisaties, deels in het kader van de verdere opvolging van de zaken. Hoewel het VK bijna niet met wachtlijsten kampt, zullen ze wel vaak botsen op de wachtlijsten van andere organisaties. Dit zorgt er opnieuw voor dat de zaken vast kunnen lopen. Een ander pijnpunt is ook de relatie met de politie. Dit is te wijten aan het feit dat ze gebonden zijn aan het beroepsgeheim. In het algemeen besluit wordt hier nog uitgebreid op teruggekomen.
57
CENTRUM VOOR LEERLINGENBEGELEIDING (CLB)
1. ONTSTAAN
Het centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB) is het resultaat van een fusie tussen de vroegere Psycho-Medisch-Sociale centra (of PMS) en centra voor Medisch Schooltoezicht (of MST). Het PMS werd oorspronkelijk opgericht om kansarmen te steunen in hun schoolcarrière. Het MST hield zich bezig met het controleren van de fysieke gezondheidstoestand van de jongeren. Vanaf het midden van de jaren „80 gingen de taken en doelstelling van beide instanties steeds meer uitbreiden en overlappen. Dit zorgde bij beide instanties op termijn voor problemen van profilering en werkdruk. Vooral van het PMS wist men op de duur niet meer wat men kon verwachten en wat niet. Het decreet van 1 december 1998 bracht verlossing en zorgde ervoor dat de PMS-centra en de MST‟s fuseerden tot de huidige CLB‟s227. In de praktijk gingen de CLB‟s van start op 1 september 2000 228. Men ging hierbij van 300 instanties (PMS zowel als MST) naar 75.
2. INVULLING BEGRIP “KINDERMISHANDELING”?
Doordat het CLB geen gespecialiseerde dienst is in de materie, hanteert men ook geen specifieke definitie. Er zijn wel stappenplannen voorzien met betrekking tot het omgaan met kindermishandeling. Deze moeten echter elke keer getoetst worden aan de situatie en dienen vooral als leidraad voor de doorverwijzing229. Er wordt op gewezen dat men nooit mag denken dat de zaak zomaar opgelost is door het kind uit zijn gezin weg te halen. De loyaliteit
227
Decreet 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, B.S. 10 april 1999. X, (s.d.), „Historiek van de centra voor leerlingenbegeleiding‟ [WWW]. Vlaamse Overheid: http://www.ond.vlaanderen.be/clb/Documenten/CLB-medewerker/Korte_historiek_CLB.pdf, [10/04/2010] 229 Interview met S. OUCHAN, maatschappelijk werkster Centrum voor Leerlingenbegeleiding van het Gemeenschapsonderwijs Gent, Gent, 8 maart 2010. 228
58
van kinderen ten opzichte van de ouders mag niet onderschat worden, ongeacht wat er soms kan gebeuren230. “Het is niet omdat ze mishandeld worden, dat de stappen die de hulpverlener onderneemt daarom minder traumatisch zijn. Soms is het slaan minder erg dan uit je huis weggehaald worden.” – S. Ouchan
3. ORGANISATIE EN WERKING
Elke school in Vlaanderen werkt samen met een CLB. In Gent heeft men enerzijds het Vrij CLB en het CLB van het Gemeenschapsonderwijs (CLB GO!). De begeleiding van leerlingen door het centrum situeert zich op vier domeinen231: Leren en studeren (bijvoorbeeld aanreiking tips en studiemethoden, hulp bij leesproblemen); De onderwijsloopbaan (bijvoorbeeld hulp bij de studiekeuze); Preventieve gezondheidszorg (bijvoorbeeld inentingen, drugspreventie); Het psychisch en sociaal functioneren (bijvoorbeeld stress, faalangst, pesten, spijbelen, geweld).
Het belang van de leerlingen staat hierbij steeds centraal. Normaal gezien werkt het CLB ook zuiver subsidiair ten opzichte van de school en de ouders, maar bepaalde vormen van begeleiding zijn verplicht (zoals het periodieke medisch onderzoek). De begeleiding die het CLB aanbiedt is bovendien volledig gratis232.
3. 1 Samenstelling Het CLB werkt multidisciplinair233. Het basisteam bestaat steeds uit een psycholoog, een maatschappelijk werker een arts en een paramedisch werker234. Het CLB is eke schooldag open. Het is ook telefonisch bereikbaar. Vaak hebben CLB-medewerkers ook een spreekuur op de scholen waar ze mee samenwerken. 230
DE WIEST, H., o.c., 48-49. Art. 5 decreet 1 december 1998. Zie ook: Interview met S. OUCHAN; X, Het CLB in 15 vragen, Brussel, 2009, 4. (Brochure) Art. 6 decreet 1 december 1998. 233 Ibid. 234 Interview met S. OUCHAN. Zie ook: art. 73 & 74 decreet 1 december 1998. 231 232
59
3. 2 Doelgroep Het CLB komt vooral in contact met minderjarigen, zeker vanaf ze schoolgaand zijn (daarvóór is het vooral Kind & Gezin die de begeleiding opneemt). De doelgroep is dan ook van 2,5 tot 18 jaar. Dit betekent niet dat men geen schoolgaande jongeren van 19 of 20 jaar meer zal begeleiden, maar formeel gezien loopt de leerplicht maar tot 18 jaar235.
3. 3 Werkwijze in de praktijk Na een vruchteloze poging om contact op te nemen met het Vrij CLB in Gent, had ik een interview met Saïda Ouchan van het CLB van het Gemeenschapsonderwijs in Gent. (Recente) jaarverslagen waren niet beschikbaar, dus cijfers zijn hier niet weer te geven. De aangegeven doorverwijzingen zijn dan ook grotendeels gebaseerd op gegevens afkomstig uit het interview met mevr. Ouchan.
3. 3. 1 Wie verwijst door naar het CLB? Het CLB vraagt van de scholen waarmee ze samenwerken om de eerste lijn te zijn en dus in te staan voor de eerste opvang, het eerste gesprek met het kind en ook contactopname met de ouders. Om de 14 dagen is er een leerlingenoverleg. Hier gaan school en CLB samenzitten en wordt er gesproken over de leerlingen waarover de school zich, om één of andere reden, zorgen maakt (bijvoorbeeld: een leerling is vaak afwezig, is vaak onoplettend tijdens de klas, heeft plots slechte resultaten enz.). Het CLB zal dan een afweging maken en uitmaken of ze de school enkel zullen adviseren of er concreet een overname van de zaak nodig is. Ook de periodieke medische onderzoeken kunnen een vorm van melding betekenen. Concreet gaat het hier meer om aanmeldingen, daar er nog geen daadwerkelijke hulpverlening of therapie werd opgestart236. Ook het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling kan naar het CLB stappen. Dit gebeurt wanneer het VK na een melding de situatie door het CLB op school wil laten toetsen (via een gesprek met de leerling)237. Het regionale „netwerk‟ (waar bijvoorbeeld het Comité Bijzondere Jeugdzorg deel van uitmaakt) zal soms ook contact opnemen met het CLB, maar in dergelijke situaties zullen die gezinnen meestal al in één of andere vorm van begeleiding zijn opgenomen.
235
Interview met S. OUCHAN. Ibid. 237 Interview J. MARCHAND. 236
60
3. 3. 2 De gevolggeving Het komt uiterst zelden voor dat iemand rechtstreeks naar het CLB stapt. Het zal nagenoeg altijd via de school gebeuren. Het CLB heeft dan ook vooral een tussenpositie. Het vormt een belangrijke schakel tussen de school en de (gepaste) hulpverlening238.
3. 3. 2. 1 Naar wie verwijst het CLB door? Het is moeilijk om hier concreet aan te geven welke instanties meer of minder worden aangesproken. Het werkveld van het CLB is zeer breed en voor doorverwijzing baseert men zich op de integrale sociale kaart. Elk geval wordt apart behandeld en er wordt nagegaan (wanneer er doorverwijzing nodig is) welke instantie het meest geschikt is. Omtrent kindermishandeling wordt er wel op gewezen dat de eerste en belangrijkste partner steevast het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling zal zijn. Naar de politie zal men zelden stappen. Men is hier bij het CLB ook geen grote voorstander van (omwille van de stigmatisering die het met zich meebrengt, de invloed die dit heeft op een kind, de relatie die men overhoudt met het gezin enz.) 239. “Is het wel nodig om een kind naar een politiebureau te brengen en het te verhoren, wanneer dezelfde stappen ook kunnen worden ondernomen binnen de integrale jeugdhulp?” – S. Ouchan
Indien er zich een noodsituatie voordoet, dan zal men toch eerst en vooral trachten contact op te nemen met de familie. Het CLB heeft ook zelf niet de bevoegdheid om een kind weg te halen bij de ouders. Het moet dus aan de ouders toestemming vragen om hun kind te laten opvangen binnen het crisisnetwerk. Dit is een zeer moeilijk kwestie240.
3. 3. 2. 2 Met wie werkt het CLB samen? Dit zijn opnieuw de scholen. De CLB‟s hangen dan ook vast aan het onderwijs. Er dient wel opgemerkt dat men in bepaalde gevallen wel zal samenwerken met verschillende instanties die dan het CLB vragen om een situatie te toetsen via gesprekken op school. Hier gaat het dan vooral over het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling. Met het VK wordt ook samengewerkt, in die zin dat wanneer niemand van het CLB bereikbaar is op een bepaald
238
Art. 13 decreet 1 december 1998. Interview met S. OUCHAN. 240 Ibid. 239
61
moment, men naar het VK zal worden doorverwezen met zijn vragen. Dit kan even goed louter informatief zijn241.
3. 3. 3 Het beroepsgeheim als stoorzender? Medewerkers van het CLB zijn gebonden aan het beroepsgeheim, zoals geregeld in art. 458 Sw242. De scholen zijn dit echter niet243. Naast het feit dat dit de zaken soms veel trager doet verlopen, kan dit ook voor serieuze vertrouwenskwesties zorgen. De jongere die naar een leerkracht stapt om bepaalde zaken (in vertrouwen) te vertellen, kan expliciet vragen om dit niet aan het CLB door te geven. Indien dit om ernstige zaken gaat, dan zal de school echter wel de plicht hebben om dit te doen. De jongere kan zich hierdoor verraden voelen en de vraag is of hij in de toekomst nog hetzelfde vertrouwen zal durven stellen in die leerkracht 244. “Een leerkracht kan dan wel zeggen „ja, maar ik heb geen beroepsgeheim, als het ernsig is, MOET ik het doorgeven‟. Daar is de jongere niks mee op dat moment. Wat bereik je daarmee? Zal hij de volgende keer opnieuw die leerkracht in vertrouwen nemen? Zal hij andere vrienden, die ook in moeilijkheden zitten, niet gaan behoeden voor het feit dat die leraar een „klikspaan‟ is?” – S. Ouchan
Omgekeerd zal de CLB-medewerker niets doorgeven aan de leerkrachten. Het CLB houdt een dossier bij van elk kind en geeft op school enkel informatie of tips door die nodig zijn om het kind goed te kunnen begeleiden245.
Het beroepsgeheim maakt het opnieuw ook nagenoeg onmogelijk om naar de politie te stappen. Volgens de medewerkers is het CLB ook niet de instantie om deze stap te zetten246.
3. 3. 4 Workload Op het gebied van vrijheid in werkwijze zijn er verschillende kaders waarbinnen men moet blijven. Uit het interview komt naar voren dat het CLB GO! Gent aan teveel scholen verbonden is. Daarnaast kampt ook de meerderheid van de instanties waarnaar men moet doorverwijzen met wachtlijsten. Dit leidt er vaak toe dat men lijdzaam moet toezien op een 241
Ibid. Art. 36 decreet 1 december 1998. Zie ook: X, Het CLB in 15 vragen, 8. (Brochure) 243 Ook hier is er echter een soort geheimhoudingsplicht onder de vorm van een „ambtsgeheim‟. Voor een goede bespreking van deze materie verwijs ik de lezer graag naar BROECKX, P., DUMAREY, M. & FOCK, R., „Schuldig verzuim en beroepsgeheim in de context van strafrechtelijke bescherming van minderjarigen‟ in Strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, VERMEULEN, G., (Ed.), Antwerpen, Maklu, 2001, 436-487. 244 Interview met S. OUCHAN 245 X, Het CLB in 15 vragen, Brussel, 2009, 8. 246 Interview met S. OUCHAN. 242
62
situatie omdat de middelen er gewoon niet zijn om verdere hulp te bieden. Crisissituaties zijn veruit de enige uitzondering. Hier kan direct worden ingegrepen, bijvoorbeeld door het kind te plaatsen in een CKG. De verdere hulpverlening zal echter weer op zich laten wachten. Volgens Mevr. Ouchan mag de workload echter geen invloed hebben op de doorverwijspolitiek omdat de werkwijze in essentie dezelfde moet blijven247.
3. 3. 4. 1 Valse meldingen Deze kunnen voorkomen, maar zijn vooral afhankelijk van het contactkanaal. Via de school zal men zelden valse meldingen krijgen. Het is vooral met anonieme meldingen (waarmee hier bedoeld wordt dat men van externe personen de boodschap krijgt “bij die jongere is er iets meer aan de hand”) dat men moet opletten. Indien het gaat om een aandachtskreet, dan wordt dit niet zodanig als valse melding gezien. Er is dan meestal ook wel iets aan de hand en het CLB zal uitzoeken wat het precies is. Het voordeel is dat het CLB alles vanuit schoolperspectief kan benaderen. Men heeft veel meer aanknopingspunten om een gesprek op te starten zonder de jongere direct het gevoel te moeten geven dat men „iets meer weet‟. Naarmate het gesprek vordert, kan er dan subtiel naar het onderwerp worden overgegaan.
4. EIGEN INDRUK VAN DE MEDEWERKERS
Uit het interview blijkt dat men er bij het CLB van overtuigd is dat men jongeren kan helpen, maar dat men hiervoor de hulp nodig heeft van andere instanties. Dit is ook de reden waarom er zich herhaald (dader- of) slachtofferschap kan voordoen. Een dergelijk probleem oplossen vergt een soort proces, een gedragsverandering bij de dader. Vooral voor volwassenen is dit moeilijk en vraagt het begeleiding. Het is dus meestal niet mogelijk om de zaken alleen op te lossen. Dit gegeven wordt nog versterkt door de tussenpositie die het CLB aanneemt in het werkveld248. “Het is vaak niet zo zwart-wit als „ik heb geholpen‟ of „ik heb niet geholpen‟. Je kan vinden dat je geholpen hebt als het geweld is gestopt, maar dat is slechts een deel van het probleem.” – S. Ouchan
247 248
Ibid. Ibid.
63
Doordat het CLB via de scholen met de jongeren in contact komt, komt het frequenter voor dat men jongeren, bij nieuwe problemen, terugziet. Wat vooral op prijs wordt gesteld is dat jongeren achteraf ook komen praten over alledaagse zaken (bijvoorbeeld als ze hulp nodig hebben bij het vinden van een vrijetijdsbesteding). Dit is voor de medewerkers een teken dat het CLB niet enkel geassocieerd wordt met probleemsituaties249.
5. BESLUIT
Het CLB is niet gespecialiseerd in een bepaalde materie. De mate waarin het met fysiek geweld in contact komt is dan ook, blijkens het interview, niet overweldigend. Opvallend is wel dat men, inzake omgang met kindermishandeling, toch een specifiek stappenplan gaat hanteren, wat erop wijst dat de organisatie er wel op voorbereid is. Het unieke aan het CLB is dat het tussen de leerlingen/school en de hulpverlening staat. Dit zorgt ervoor dat het de doelgroep veel gemakkelijker (kan) bereiken. Hun algemene karakter zal er ook voor zorgen dat het CLB niet enkel geassocieerd wordt met negatieve situaties, wat eveneens drempelverlagend werkt.
249
Ibid.
64
JONGEREN ADVIES CENTRUM (JAC)
1. ONTSTAAN In de jaren ‟70 kwam men tot de constatatie dat er nagenoeg enkel hulpverlening was die zich richtte tot volwassenen. Als reactie hierop werden de Jongeren Advies Centra (JAC‟s) opgericht als een vorm van alternatieve hulpverlening. Ze ontstonden vanuit jeugdhuizen, vormingscentra of actiegroepen. Bij de start waren de JAC‟s vrij controversieel omdat ze zich louter tot jongeren richtten en niet tot ouders (zoals vele andere instanties wel doen) 250. De eerste vorm van overheidssteun kregen ze van het Vlaamse departement Cultuur, maar in 1984 werden ze overgeheveld naar het departement Welzijn. Sinds 1995 maken alle JAC‟s deel uit van een polyvalent CAW251. Ze worden dan ook geregeld door het decreet betreffende het algemeen welzijnswerk van 1997252. In 2009 werd er een nieuw decreet aangenomen253.
2. INVULLING BEGRIP “KINDERMISHANDELING”?
Het JAC is geen gespecialiseerde dienst en gaat dan ook geen specifieke definitie hanteren. “Elke situatie is anders. Afgezien van de graad van ernst die de problemen al zouden hebben aangenomen, is het ALTIJD ernstig, zeker in de beleving van die persoon.” – B. D‟Hondt
MAES, K., De Kinderrechtswinkel, Universiteit Gent, 24 maart 2010. (Hoorcollege bij het vak “Rechten van het Kind”) SERRIEN, L. & STAS, K., (s.d.), „De Jongeren Advies Centra (JAC‟s)‟ in Gids SKW [WWW]. http://www.jac.be/artikeljacs.pdf [10/04/2010] 252 Decreet 19 december 1997. 253 Decreet 8 mei 2009. 250 251
65
3. ORGANISATIE EN WERKING
Het JAC is een laagdrempelige instelling die zich uitsluitend richt tot jongeren. Deze laagdrempeligheid wordt versterkt door het „winkelmodel‟ op het vlak van de infrastructuur. Dit houdt in dat het een zeer toegankelijke instantie is, waar iedereen zomaar binnen en buiten kan
wandelen,
zonder
op
voorhand
te
moeten
verwittigen
of
aan
bepaalde
opnamevoorwaarden te voldoen254. Daarnaast kan men telefonisch contact opnemen. Sinds kort is er ook een „virtuele hulpverlener‟ PEGGY en kan men het JAC contacteren via een chatbox255. Het JAC zal regelmatig vindplaatsgerichte initiatieven ondernemen, teneinde een zo groot mogelijke doelgroep te bereiken. Dit kan gaan om zaken als straathoekwerk of infostanden op allerhande festiviteiten. Jongeren kunnen dan met JAC-medewerkers praten of gebruik maken van PEGGY. Het hulpaanbod is principieel gratis en volledig anoniem256.
3. 1 Samenstelling Ook het JAC werkt op multidisciplinaire basis. Naast professionele hulpverleners wordt er sinds enkele jaren ook gewerkt met „jeugdadviseurs‟. Dit zijn jongeren die door het JAC worden opgeleid en gaan functioneren als brug tussen het JAC en de eigen vrienden en leeftijdsgenoten. Deze jeugdadviseurs blijken een cruciale rol te spelen in de werking van het JAC. Ze zorgen ervoor dat jongeren sneller en makkelijker de stap zetten naar hulp, alsook spelen ze een grote rol in het preventiewerk257.
3. 2 Doelgroep Het JAC richt zich tot jongeren van 12 tot 25 jaar. De groep die daarbij het best wordt bereikt zijn de jongeren tussen 15 en 25258. Men zal extra inspanningen doen om de jongeren die minder gemakkelijk de weg naar het JAC vinden toch te informeren. In dit kader werd de mogelijkheid om contact op te nemen via een chatbox geïntroduceerd. Jongeren kunnen met vragen omtrent alle mogelijke thema‟s bij het JAC terecht (bijvoorbeeld vragen omtrent alleen gaan wonen, problemen thuis of op school (waaronder geweld en pesten), relaties, administratieve vragen (zoals over het rijbewijs, erfeniskwesties of SERRIEN, L. & STAS, K., (s.d.), „De Jongeren Advies Centra (JAC‟s)‟ in Gids SKW [WWW]. http://www.jac.be/artikeljacs.pdf [10/04/2010] 255 Interview met B. D‟HONDT. 256 SERRIEN, L. & STAS, K., (s.d.), „De Jongeren Advies Centra (JAC‟s)‟ in Gids SKW [WWW]. http://www.jac.be/artikeljacs.pdf [10/04/2010] 257 Ibid. 258 Interview met B. D‟HONDT. 254
66
diploma‟s), financiële problemen enz.). Het JAC is dan ook essentieel pluralistisch (er wordt expliciet geen onderscheid gemaakt op basis van geslacht of geloofsovertuiging) en gaat zich niet specifiek op één bepaalde thematiek richten259.
3. 3 Werkwijze in de praktijk Het JAC profileert zich als een eerstelijnsdienst waar men met alle soorten vragen en problemen naartoe kan. Vermits het een brugfunctie vervult, raadt het ook aan om zelfs met problemen die duidelijk gespecialiseerde hulpverlening zullen vergen, toch bij hen aan te kloppen. Ze vormen een soort „jongeren-specifieke ingangspoort‟ naar het bredere aanbod van hulp- en dienstverlening. De initiële (informatieve) vraag wordt door het JAC dan ook zeer ernstig genomen, daar dit vaak de belangrijkste opstap is naar verdere hulpverlening. Het JAC engageert zich ook om, in geval van externe doorverwijzing, de jongeren actief te ondersteunen en te begeleiden in hun contactname met de andere diensten (zelfs indien ze naar de politie willen stappen). Op die manier kan het JAC ook een soort vertrouwde terugvalbasis worden260.
Het JAC zelf houdt geen jaarverslagen bij. Dit wordt gedaan door de CAW. Specifieke cijfers zijn dus niet weer te geven. De hier aangereikte informatie is dus hoofdzakelijk afkomstig uit het interview met mevr. D‟Hondt.
3. 3. 1 Wie verwijst door naar het JAC? Uit het interview blijkt dat jongeren in aanraking komen met het JAC via allerlei personen en diensten die zelf in contact komen met kinderen en jongeren: ouders, vrienden (dit komt zeer vaak voor), leerkrachten en CLB-medewerkers, artsen, jeugdwerkers, OCMW‟s, opvangcentra waar kinderen verblijven enz. Ook de gespecialiseerde diensten van het algemeen welzijnswerk zullen naar het JAC doorverwijzen wanneer het om jongeren gaat. Veelal gaan jongeren toch zelf de stap naar het JAC zetten (eerder dan dat ze door een andere instantie specifiek doorverwezen worden). Een reden hiervoor kan zijn dat het JAC veel investeert in de mond-tot-mondreclame en campagnes ter bevordering van hun naambekendheid. Men zal in dit kader vaak festiviteiten voor jongeren opzoeken ter promotie. Een
Ibid. Zie ook : SERRIEN, L. & STAS, K., (s.d.), „De Jongeren Advies Centra (JAC‟s)‟ in Gids SKW [WWW]. http://www.jac.be/artikeljacs.pdf [10/04/2010] 260 Ibid. (beide) 259
67
andere reden kan ook de diverse contactkanalen zijn (bezoek, telefoon en vooral mail en chat) 261
.
3. 3. 2 De gevolggeving In de eerste plaats zal men trachten een luisterend oor te zijn voor de jongeren en naar hun mening vragen. Dit kan op zich al voor velen een grote hulp zijn. Indien het echt om gevaarsituaties gaat, zal men niet altijd wachten op de toestemming van de jongere om verdere stappen te ondernemen. In deze gevallen zal ook meestal de politie ingeschakeld worden. Liefst doet men dit samen met de jongere, maar bij hoogdringendheid zal deze enkel op de hoogte worden gebracht262. “We zullen in de eerste plaats luisteren naar hun verhaal om te weten te komen wat precies hun vraag is. Als ze vooral eens willen praten over hun situatie, dan is dat oké voor ons. We zullen er echter steeds bijzeggen dat, wanneer we merken dat de jongere zijn situatie te gevaarlijk is, het kan gebeuren dat we niet zullen wachten op zijn toestemming om in te grijpen.” – B. D‟Hondt
3. 3. 2. 1 Naar wie verwijst het JAC door? Inzake geweld zal het JAC in de overgrote meerderheid van de gevallen doorverwijzen naar het VK of naar de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg. Wanneer het om crisissituaties gaat, richt men zich tot „De Schelp‟. Deze zullen de eerste opvang doen en daarna ook doorverwijzen naar het VK of de CGGZ. Indien men zich naar de politie begeeft (en dit is vooral afhankelijk van de jongere zelf), zal men doorverwijzen naar de dienst Slachtofferbejegening. De politie is ook veruit de enige instantie waarnaar het JAC stappen zal zetten zonder de toestemming van de jongere (wat zelden gebeurt). Daarnaast is er de dienst Slachtofferhulp vanuit CAW Visserij263. “Gezien we geen gespecialiseerde dienst zijn, zullen we echt wel onze grens aangeven aan de jongeren. Zeker bij zaken als mishandeling is de juiste hulp een noodzaak.” – B. D‟Hondt
Interview met B. D‟HONDT. Ibid. 263 Ibid. 261 262
68
3. 3. 2. 2 Met wie werkt het JAC samen? Naast concrete doorverwijzing zal er ook informatief met andere diensten samengewerkt worden. Omtrent kindermishandeling zal men het VK consulteren indien men niet zeker is welke stap men best zet264. “Samenwerken met de gespecialiseerde diensten is een absolute must. Doorverwijzen is dat ook, maar dat kan soms veel meer tijd vragen. We zullen daar naar de jongeren toe ook altijd eerlijk trachten in te zijn als wij niet in staat zijn om de nodige hulp te verschaffen.” – B. D‟Hondt
3. 3. 3 Het beroepsgeheim als stoorzender? Medewerkers van het JAC zijn gebonden aan het beroepsgeheim zoals geregeld in art. 458 Sw265. In principe kan men dus geen verdere stappen ondernemen zonder de toestemming van de jongere. In de praktijk kan dit echter wel gebeuren wanneer men met ernstige crisissituaties te maken heeft266.
3. 3. 4 Workload De brugpositie die het JAC inneemt in het werkveld zorgt ervoor dat de workload grotendeels in evenwicht blijft. Men kan voor allerlei zaken bij het JAC terecht en ze werken met een groot aantal instanties samen. Dit zorgt voor variëteit en een snelle caseflow. Anderzijds kan het op bepaalde momenten wel druk worden. Dit is eigen aan het winkelmodel dat gehanteerd wordt: je weet nooit op voorhand wie er die dag allemaal zal langskomen, met welke problemen267. “Met geweld (in de brede zin van het woord) worden we toch vrij vaak geconfronteerd. Maar omdat je enerzijds te rade kan gaan bij andere, meer gespecialiseerde diensten en anderzijds een teambegeleider hebt die de zaken stuurt, kom je al een heel eind ver. De caseload is daarom niet minder zwaar, maar je kan er gemakkelijker mee om.” – B. D‟Hondt
3. 3. 4. 1 Valse meldingen Wanneer men te maken krijgt met valse meldingen zal dit vooral gebeuren via mail of chat. Bij persoonlijke gesprekken zal men veel gemakkelijker door de mand vallen. Desalniettemin zal men geen risico‟s nemen en de situatie verder onderzoeken268. 264
Ibid. Art. 9 decreet 8 mei 2009. Interview B. D‟HONDT. 267 Ibid. 268 Ibid. 265 266
69
4. EIGEN INDRUK VAN DE MEDEWERKERS
Men is er bij het JAC van overtuigd dat er mooi werk kan geleverd worden. Ook al zal dit steeds relatief zijn. “Wanneer heb ik iemand geholpen? Wat is helpen? Als ik vind dat een jongere verdere stappen zou moeten zetten, maar ik krijg hem zo ver niet, heb ik dan níét geholpen?” – B. D‟Hondt
Het zal steeds een streven zijn om een antwoord te bieden op de vragen die jongeren hun stellen. Het JAC kan echter vaak dit antwoord zélf niet bieden en zal moeten doorverwijzen. Een goede en zinvolle doorverwijzing wordt dus eveneens gezien als een antwoord bieden op de vragen.
5. BESLUIT
Daar de cijfers van het JAC zich bevinden in de jaarverslagen van het CAW en deze dus, zoals eerder gezegd, erg vaag zijn, is het opnieuw moeilijk om in te schatten of de doelgroep deze instantie bereikt. Uit het interview komt naar voren dat men toch vrij vaak met geweld in contact komt. Het unieke aan het JAC is dat het zich uitsluitend tot jongeren richt. Dit verlaagt volgens mij duidelijk de drempel. Ook het outreachend werken en de inspanningen om minder bereikte groepen toch zo goed mogelijk in kennis te stellen van hun werkzaamheden, pleit in het voordeel van het JAC. Daarnaast gaan ze ook nog eens werken met jeugdwerkers, wat volgens mij één van de grootste voordelen van deze instantie is. Concrete hulpverlening zal hier opnieuw niet geboden worden, maar ze zijn wel een essentiële toegangspoort.
70
KINDER- EN JONGERENTELEFOON (KJT)
1. ONTSTAAN
De Kinder- en Jongerentelefoon (KJT) werd op 1 december 1981 opgericht door Theater Stekelbees in de regio Gent. Kleine kernen van KJT‟s gingen zich vrij snel verenigen en in 1986 ontstond het Overleg Kinder- en Jongerentelefoons (OKEJ). Lange tijd hadden de KJT‟s in de verschillende provincies een ander nummer. Een grote stap was dan ook het invoeren van een gemeenschappelijke nummer voor alle afdelingen in Vlaanderen, zijnde 078/151413. Dit was echter niet gratis en kon de anonimiteit niet ten volle garanderen (zeker na de opkomst van de GSM). In 1997 sloot OKEJ een overeenkomst af met Kind & Gezin om een deel van de personeels- en werkingskosten van de KJT‟s op zich te nemen. Het is pas in 2001 dat OKEJ overging in KJT en officieel één organisatie werd in Vlaanderen. Na een vruchteloze poging om het nummer 102 als gratis noodnummer in te voeren, kreeg men in 2004 van het Ministerie van Welzijn dan toch een kans. Men kreeg de mogelijkheid om gedurende één jaar het gratis nummer 0800/15.111 aan te bieden. In 2005 werd door het Vlaams Ministerie van Welzijn en het Vlaams Ministerie van Jeugd overeengekomen dat de KJT‟s vanaf 2007 structureel door deze laatste zouden worden gesubsidieerd (De KJT realiseerde hiertoe in 2006 een beleidsnota voor de periode 2007-2009 die resulteerde in een beleidsovereenkomst met het desbetreffende ministerie). In datzelfde jaar (2005) werd verder gewerkt aan de toekenning van het gratis 102-nummer. Op vraag van ministers Anciaux en Vervotte verkreeg men uiteindelijk de goedkeuring, maar om technische redenen duurde het nog een volledig jaar vooraleer het nummer actief werd. Vandaag kan je dus gratis naar de KJT bellen en deze oproep is niet zichtbaar op de telefoonfactuur 269. In 2007 riep Child Helpline International 17 mei uit tot Werelddag van de KJT270.
X, (s.d.), „Info – volwassenen‟ [WWW]. Kinder- en Jongerentelefoon: http://www.kjt.org/volwassenen/info [22/03/2010] KINDER- EN JONGERENTELEFOON, „Alles wat je al wilde weten over... de Kinder- en Jongerentelefoon!‟, Eén en al oor, 2009, 4. (Nieuwsbrief) Zie ook: KINDER- EN JONGERENTELEFOON, Jaarverslag 2009, 23. (Jaarverslag) 269 270
71
2. INVULLING BEGRIP “KINDERMISHANDELING”?
De KJT hanteert dezelfde definitie en invulling van het begrip kindermishandeling als het VK en K&G271. Ze zijn evenwel niet gespecialiseerd in bepaalde thematieken. “Ons motto is: niets te gek voor een goed gesprek.” – M. Bennekens
Het onderwerp waarover het meest gepraat wordt is echter wel pesten 272. Van het in 2009 totaal aantal gevoerde dialogen273 (ongeacht het kanaal) ging 18% (of 3163) over geweld. Dit is de grootste categorie (naast niet-gespecifieerde gespreksonderwerpen) 274. Hierbinnen gaat het vooral om pesten en ruzies. Toch ging ook 2,4% (of 415 gevallen) expliciet over fysieke mishandeling275.
3. ORGANISATIE EN WERKING
De KJT is een laagdrempelige hulp- en informatielijn. Het is een vzw en een vrijwilligersorganisatie. Er zijn zes telefoonafdelingen aanwezig in Vlaanderen (Antwerpen, Turnhout, Brussel, Brugge, Gent en Hasselt) en één mailafdeling in Mechelen. Er wordt vooral naar gestreefd een klankbord en vertrouwenspersoon te zijn voor kinderen. Daarnaast wil men de kinderen ook een stem geven door aan de maatschappij te signaleren wat er bij hen leeft276. Men hanteert hierbij steeds een kinderrechtenvisie. Dit betekent dat ze ervan uitgaan dat kinderen in staat zijn om op eigen kracht hun vragen en problemen te verwoorden en zelf stappen kunnen zetten op basis van aangereikte informatie277. “Soms kan je om één of andere reden niet bij een vertrouwenspersoon terecht. De KJT kan dan een „tweede beste vriend‟ zijn.” – M. Bennekens
KINDER- EN JONGERENTELEFOON, „Geweld thuis: dat klopt nooit!‟, 2. (Nieuwsbrief) Interview met M. BENNEKENS, medewerkster Kinder- en Jongerentelefoon, Brussel, 18 februari 2010. En dat waren er 17.414. 274 KINDER- EN JONGERENTELEFOON, Jaarverslag 2009, 18. (Jaarverslag) 275 Ibid., 21. Zie ook: Interview met M. BENNEKENS. 276 KINDER- EN JONGERENTELEFOON, „Vertrouwen‟, Nieuwsbrief Kinder- en Jongerentelefoon, 2001, 2. (Nieuwsbrief) 277 KINDER- EN JONGERENTELEFOON, Jaarverslag 2008, 7. (Jaarverslag). Zie ook: X, (s.d.), „Info – volwassenen‟ [WWW]. Kinder- en Jongerentelefoon: http://www.kjt.org/volwassenen/info [22/03/2010] 271 272 273
72
3. 1 Samenstelling De KJT bestaat uit vrijwilligers die minstens een basisopleiding moeten volgen. Deze bestaat uit een aantal vormingen en een stage. In deze vormingen wordt er, onder andere, een vijfstappenmodel voor het beantwoorden van gesprekken aangeleerd278. Men zal daarnaast ook kennis moeten hebben van andere organisaties teneinde ook een goede doorverwijzing te kunnen aanbieden279. Later krijgen zij de kans om zich verder bij te scholen280.
3. 2 Doelgroep De KJT richt zich tot jongeren tussen 6 en 25 jaar281. Het gaat hier dan (uiteraard) vooral om de mondige jongeren. Men wil hen dan ook stimuleren om initiatief te nemen om over hun problemen te praten282.
3. 3 Werkwijze in de praktijk De hierna aangereikte cijfers en informatie zijn grotendeels afkomstig uit het interview met mevr. Mone Bennekens en de jaarverslagen van de KJT.
3. 3. 1 Wie verwijst door naar de KJT? Aangezien men anoniem werkt en zelfs geen persoonlijk contact heeft met de jongeren, is het nagenoeg onmogelijk om te weten hoe men bij de KJT terechtkomt. Men zal hier ook niet om vragen. Vermits kinderen op school meestal kennis krijgen van het bestaan van de KJT is dit wellicht een grote bron. In mindere mate zal dan ook het CLB een belangrijke bron zijn283.
In 2009 ontving de KJT 775.162 telefonische oproepen, afkomstig van naar schatting 83.450 unieke oproepers. 21% van hen kreeg een antwoord van de KJT284. Het aantal oproepen om te chatten verdubbelde ten opzichte van 2008 tot 6.452285. Er werden ook 5.401 mails beantwoord. Vanaf 2010 zal men geen brieven meer kunnen sturen naar de KJT daar dit medium praktisch niet meer gebruikt wordt286. Van alle oproepen (zowel via telefoon, mail, chat of brief) werd er uiteindelijk in 32.745 gevallen concreet contact opgenomen. Er dient opgemerkt dat niet elk contact uitmondt in een dialoog. Dit is slechts bij 278
Interview met M. BENNEKENS MAES, K., De Kinderrechtswinkel, Universiteit Gent, 24 maart 2010. (Hoorcollege bij het vak “Rechten van het Kind”) 280 KINDER- EN JONGERENTELEFOON, „Alles wat je al wilde weten over... de Kinder- en Jongerentelefoon!‟, 5. (Nieuwsbrief) 281 Ibid., 3. 282 Interview met M. BENNEKENS. 283 Ibid. 284 KINDER- EN JONGERENTELEFOON, Jaarverslag 2009, 6. (Jaarverslag) 285 Ibid., 7. 286 KINDER- EN JONGERENTELEFOON, Jaarverslag 2009, 8. (Jaarverslag) 279
73
iets meer dan de helft van de oproepen het geval. Veel gesprekken springen immers om diverse redenen af (de jongeren klappen toe en haken in, ze beginnen te giechelen of te schelden, ze zwijgen enz.) 287.
Naast deze rechtstreeks kanalen beschikt de KJT ook over een forum. Cijfers hierover zullen echter pas vanaf 2010 worden bijgehouden288.
3. 3. 2 De gevolggeving De KJT zal in principe trachten om zo weinig mogelijk door te verwijzen. Vaak verwachten jongeren immers een antwoord als ze contact opnemen en geen verdere doorverwijzing. In diverse gevallen is het echter onvermijdelijk om door te verwijzen (bijvoorbeeld wanneer de beantwoorder niet over de gevraagde informatie beschikt) 289. De KJT zal de jongeren dan ook mee voorbereiden in hun stap naar de schooldirectie, het CLB, de politie enz. “Je kan bij ons niet op bezoek komen. Wij zijn geen dergelijke instantie. Al onze oproepers zijn in principe anoniem. Onze beantwoorders trouwens ook. De jongeren vergezellen naar andere instanties is dus absoluut geen optie. Wat we wel zullen doen is de jongere helpen bij de voorbereiding om zelf die stap te nemen.” – M. Bennekens
3. 3. 2. 1 Naar wie verwijst de KJT door? Van de 17.414 gevoerde dialogen in 2009 werd er in 2.553 gevallen beslist om de jongere in kwestie door te verwijzen. Het JAC was hier het meest populair. In 851 gevallen (of 23% van het totaal) werd er naar hen doorverwezen. Het CLB werd 357 keer aangeraden, het VK 74 keer en de CAW 65 keer. Omtrent de reden van doorverwijzing vermeldt het jaarverslag niets290. Naar de toekomst toe kan het misschien een aanbeveling zijn om dit ook aan te geven.
Belangrijk om te vermelden is dat de KJT niet steeds naar andere instanties doorverwijst. In 779 gevallen gebeurde de doorverwijzing naar een website291.
287
Ibid., 10. Ibid., 8. 289 KINDER- EN JONGERENTELEFOON, Jaarverslag 2008, 26. Zie ook: KINDER- EN JONGERENTELEFOON, Jaarverslag 2009, 21; Interview met M. BENNEKENS. 290 KINDER- EN JONGERENTELEFOON, Jaarverslag 2009, 21. (Jaarverslag) 291 Ibid., 21 288
74
3. 3. 3 Het beroepsgeheim als stoorzender? Formeel zijn de medewerkers van de KJT niet gebonden aan het beroepsgeheim. Ze hechten echter zelf veel belang aan het beginsel van anonimiteit. Meer nog dan bij andere instanties is de afstand groot tussen de jongere en de beantwoorder. Men zal nooit vragen naar gegevens van de jongere. Dit maakt het ook veel moeilijker om het vervolg van de situatie te achterhalen. Meestal gaat het immers om eenmalige contacten. Of de jongere de raad heeft opgevolgd, daar heeft men meestal het raden naar292.
3. 3. 4 Workload Zoals gezegd krijgt de KJT meer dan 700.000 oproepen per jaar. Dit is echter te relativeren. Het gaat immers om verschillende kanalen. Een groot deel van de oproepen gebeurt ook buiten de openingsuren en komt terecht op een antwoordapparaat. Toch blijft het een hoge caseload. Het feit dat men met vrijwilligers werkt, helpt de zaken ook zeker niet vooruit. Vooral de e-mail-afdeling is onderbemand. In 2009 kwamen er immers dubbel zoveel oproepen via dit kanaal dan het jaar ervoor (en elke mail werd beantwoord) 293. “De mensen van de e-mailafdeling in Mechelen hebben ons laten weten dat het niet meer vol te houden is. We zijn dan ook van plan om in de toekomst al onze afdelingen multimediaal te maken.” – M. Bennekens
“We hebben een aantal vrijwilligers die toch al enkele jaren meedraaien en die echt zeggen dat het verschil [op het gebied van workload] met vroeger ongelooflijk is. Het is gewoon niet meer te vergelijken met wat het toen was.” – M. Bennekens
Volgens de medewerkers heeft de workload daadwerkelijk een invloed op de doorverwijsgewoonten. Dit is zeker zo voor de e-mails. Het principe om zo weinig mogelijk door te verwijzen is dus niet steeds haalbaar. Om de workload enigszins te verlichten, werd er een FAQ-pagina aangemaakt op de website. Hier zal men in e-mails en op het forum vaak naar verwijzen. Op die manier tracht men de jongeren ook te stimuleren zelf eerst moeite te doen om rond te kijken en niet zomaar onvoorbereid contact op te nemen294.
KINDER- EN JONGERENTELEFOON, „Vertrouwen‟, 2. (Nieuwsbrief) Interview met M. BENNEKENS. 294 Ibid. 292 293
75
3. 3. 4. 1 Valse meldingen Uit het jaarverslag blijkt dat slechts iets meer dan de helft van alle oproepen uitmondt in een dialoog tussen de jongere en de beantwoorder. Onder de overige vormen van contact bevindt zich 17% „giechel- en scheldcontacten‟. Indien het toch tot een dialoog komt, zal het in 6% van de gevallen toch nog steeds om een testgesprek gaan. Dit komt het meest voor via telefoon295. De manier van werken maakt dat valse meldingen niet gemakkelijk te achterhalen zijn, zeker niet bij het begin van een gesprek. Wanneer dit toch wordt ontdekt, dan wordt er verzocht om de lijn vrij te houden296. Ook hier zal het ongetwijfeld soms om aandachtskreten gaan. De KJT is echter niet in staat om dergelijke gevallen verder te onderzoeken.
4. EIGEN INDRUK VAN DE MEDEWERKERS
Volgens de medewerkers is de KJT het meest geschikt als luisterend oor en is men daar ook goed in. Concrete stappen kan men vanuit de KJT niet ondernemen. De aard van de organisatie laat dit ook niet toe. Ook naar hercontactname toe tast men vaak in het duister297. Een deel van de dialogen betreft echter wel louter een schets van de huidige situatie en het bedanken voor de hulp298. “Ik denk dat wij helpen in die zin dat we naar hen luisteren en dat we hen geloven. Ze geven ook wel vaak aan dat ze daar al heel veel mee zijn. Het geeft hen ook de kans om er met iemand over te praten. Dat is een belangrijke eerste stap. We kunnen immers vele situaties, zeker de meer ernstige, niet zelf oplossen.” – M. Bennekens
5. BESLUIT
De KJT geeft in zijn jaarverslagen aan dat ze wel degelijk in contact komen met kindermishandeling. Hun werkwijze laat echter niet toe om verdere hulp te verschaffen. Wel gaan ze de jongeren in hoge mate motiveren om zelfstandig verdere stappen te ondernemen. Bij de
295
KINDER- EN JONGERENTELEFOON, Jaarverslag 2009, 10. Interview met M. BENNEKENS. 297 Ibid. 298 KINDER- EN JONGERENTELEFOON, Jaarverslag 2009, 11. (Jaarverslag) 296
76
KJT zijn ze dan ook vooral gericht op het luisteren naar hun verhaal (wat op zich al een sterke vorm van onthaal kan zijn). Daarnaast gaan ze ook zoveel mogelijk zelf informatie trachten te geven aan de jongeren, zonder door te verwijzen. Men gaat ervan uit dat jongeren die bellen een antwoord verwachten en geen doorverwijzing. Een (reeds aangehaald) nadeel is dat men, door de manier waarop de organisatie werkt, totaal geen beeld heeft van het verdere verloop van de zaken.
77
KIND & GEZIN (K&G)
1. ONTSTAAN In 1984 werd Kind & Gezin (K&G) opgericht als een Vlaamse openbare instelling299. Het decreet van 30 april 2004 richtte Kind & Gezin opnieuw op als een intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid300. Het maakt sinds dan ook deel uit van het beleidsdomein „Welzijn, Volksgezondheid en Gezin‟. Dit decreet trad echter pas in werking op 1 april 2006301. Het werd intussen al enkele keren gewijzigd, waarvan de laatste keer met het decreet van 20 maart 2009302.
K&G subsidieert zelf ook een aantal instanties, waaronder de Vertrouwenscentra Kindermishandeling (VK) en de Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning (CKG).
2. INVULLING BEGRIP “KINDERMISHANDELING”?
Volgens de visie van Kind & Gezin is kindermishandeling elke situatie waarin een kind het slachtoffer is van bedreigingen en/of van geweld303. Op de website wordt verwezen naar de definitie die gehanteerd wordt door de internationale vereniging ter voorkomen van kindermishandeling en -verwaarlozing (International Society for the Prevention of Child Abuse and Neglect of ISPCAN) en de Wereldgezondheidsorganisatie: “Kindermishandeling omvat alle vormen van lichamelijke en/of emotionele mishandeling, seksueel misbruik, verwaarlozing of commerciële uitbuiting in de context van een persoonlijke relatie ten aanzien van het kind of verantwoordelijkheidsverhouding, vertrouwensrelatie of 299
Decreet 29 mei 1984 houdende oprichting van de instelling Kind & Gezin, B.S. 22 augustus 1984. Decreet 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid, B.S. 7 juni 2004. 301 Art. 30 decreet 30 april 2004. 302 Decreet 20 maart 2009 houdende diverse bepalingen betreffende het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, B.S. 6 april 2009. 303 X, (s.d.), „Wat is kindermishandeling?‟ [WWW]. Kind & Gezin: http://www.kindengezin.be/Themas/Specifieke_onderwerpen/Kindermishandeling/Wat_is_kindermishandeling.jsp [16/04/2010] 300
78
machtsrelatie, welke uitmondt in mogelijke schade aan de gezondheid van een kind, zijn overlevingskansen, ontwikkeling of integriteit.” Men kan ook verwijzen naar de definitie die gehanteerd wordt door de VK‟s, daar men in geval van kindermishandeling altijd naar deze instantie doorverwijst304.
3. ORGANISATIE EN WERKING De missie van K&G luidt als volgt: “Kind & Gezin wil, samen met zijn partners, voor elk kind, waar en hoe het ook geboren is of opgroeit, zo veel mogelijk kansen creëren305.” De kerntaak van K&G omvat de regie van de kinderopvang en de organisatie van de preventieve gezondheidszorg306. Daarnaast staan ze ook nog in voor crisisopvang van jonge kinderen, verstoorde opvoedingssituaties, hulpverlening bij kindermishandeling en regelingen inzake adoptie307.
3. 1 Doelgroep K&G richt zich op kinderen tot 3 jaar en hun ouders. Niet iedereen is hiervan op de hoogte. Dit is de reden waarom ik K&G toch kort bespreek. Het kan dus toch voorkomen dat mensen met oudere kinderen te rade gaan bij K&G (al dan niet met betrekking tot kindermishandeling).
3. 2 Werkwijze in de praktijk K&G is geen meldpunt. Indien er een melding binnenkomt, zal men steeds doorverwijzen. In geval van geweld of mishandeling zal dit steevast naar het VK zijn308.
De hierna aangereikte gegevens zijn nagenoeg exclusief gebaseerd op het interview met mevr. Ragnhild Degrendele van K&G Gent. De jaarverslagen verwijzen, specifiek voor de organisatie K&G, niet naar kindermishandeling. Aangezien alle gevallen toch naar het VK worden doorverwezen en dit een onderdeel is van K&G, wordt dit ook zo in de (statistische)
304
Cfr. Supra. Art. 4 decreet 30 april 2004. Art. 5 decreet 30 april 2004. 307 Art. 8 decreet 30 april 2004. 308 Interview met R. DEGRENDELE, opvoedingsconsulente Kind & Gezin Gent, Gent, 10 februari 2010. 305 306
79
jaarverslagen besproken: de cijfers met betrekking tot kindermishandeling zijn te vinden in aparte delen omtrent het VK.
3. 2. 1 Wie verwijst door naar K&G? Het initiatief om naar K&G te stappen komt veelal uit de omgeving van de kinderen (familie, buren, kenissen enz.). Het kan ook voorkomen dat professionelen naar K&G stappen. Meestal gaat het dan om OCMW‟s of instanties van kinderopvang. Dit wordt echter vaak bewust afgehouden. K&G is immers geen meldpunt of hulpverleningsinstantie, maar een preventieve dienst. Men zal de instanties eerder wijzen op hun eigen verantwoordelijkheid en hen aanmoedigen zelf te melden bij het VK of bij het parket309. “Sowieso zijn er altijd mensen die melden bij Kind & Gezin. Wij zijn geen meldpunt. Dat proberen we ook aan de mensen duidelijk te maken. Melden [inzake mishandeling] moet je doen bij het Vertrouwenscentrum of bij het Parket.” – R. Degrendele
3. 2. 2 De gevolggeving Voor K&G is de eerste prioriteit de slachtoffertjes in veiligheid te brengen en te verzorgen. In geval van mishandeling zal dit dan in het ziekenhuis zijn. Er wordt echter getracht om zoveel mogelijk stappen samen met de ouders te zetten. Dit is gebaseerd op werkingsprincipes, eerder dan op voorkeur van de ouders. Overtuiging door K&G is dan ook niet zozeer van toepassing in die zin dat wanneer zij beslissen om te melden bij het VK of stappen te zetten naar het parket, dit ook gebeurt. Men heeft daarvoor niet de goedkeuring van de ouders nodig310. Met betrekking tot kindermishandeling zullen nagenoeg alle doorverwijzingen gebeuren naar het VK. Dit is dan ook de „interne/bevoorrechte partner‟ van K&G. Daarnaast verwijst men ook vaak door naar het parket en in (acute) gevaarsituaties naar de politie311.
3. 2. 3 Workload De workload is sterk afhankelijk van de regio. Regio‟s als Gent en Ronse hebben het vaak drukker dan andere. Naar vrijheid toe blijkt uit het interview dat K&G naast de decretale
309
Ibid. Ibid. 311 Ibid. 310
80
opdracht ook verschillende interne regels en richtlijnen kent. Voor de doorverwijzing zijn er zeer concrete regels312.
4. EIGEN INDRUK VAN DE MEDEWERKERS
Men is ervan overtuigd dat men hulp kan bieden aan de mensen die dit nodig hebben. Fouten maken is menselijk en dat kan altijd gebeuren. Uiteindelijk tracht iedereen in eer en geweten te beslissen om zo goed mogelijk te helpen. Als men al eens „spijt‟ heeft over een beslissing, dan is dat meestal omdat men te lang zal gewacht hebben om stappen te ondernemen. De band die men achteraf overhoudt met de mensen kan erg verschillend zijn en hangt af van de genomen beslissingen. Uit het interview blijkt dat er vaak dankbaarheid is van de cliënten, maar dat men soms ook echt „buiten gesmeten‟ wordt en niet terug binnengeraakt bij een gezin. Dit is dan erg jammer, maar soms zeker niet onverstaanbaar vanuit de optiek van de ouders.
5. BESLUIT
Het feit dat K&G een preventieve dienst is, zorgt ervoor dat ze een grote rol kunnen spelen in het ontmaskeren van mishandeling. In die zin is het dan ook enigszins jammer dat K&G zich beperkt tot kinderen jonger dan 3 jaar. Dit is echter ook logisch gezien hun finaliteit. Het feit dat het VK erkend en gesubsidieerd wordt door hen, zorgt er dan anderzijds wel voor dat, wanneer ze in contact komen met mishandeling, de zaken zeker bij het VK terechtkomen. Het zal dus niet zozeer afhangen van de bereidwilligheid van de „cliënt‟ om verdere stappen te zetten, zoals bijvoorbeeld vooral bij de KJT het geval is.
312
Ibid.
81
Conclusie, Kritische Reflectie en Aanbevelingen
82
Een eerste bedoeling van deze Masterproef was om weer te geven hoe er tegen kindermishandeling wordt aangekeken. Allereerst werd er aangetoond dat er zich doorheen de eeuwen en decennia toch een duidelijke evolutie heeft voorgedaan. Waar mishandeling in se vroeger gewoonweg niet bestond en dergelijke handelingen deel uitmaakten van de alledaagse opvoeding, ging dat in de tweede helft van de vorige eeuw toch drastisch veranderen. Plots werd een kind een broos figuur dat men met zorg moest behandelen. Het fenomeen kindermishandeling kreeg een zelfstandig statuut. Hardhandige disciplinering kreeg wel degelijk grenzen, al zijn deze tot op vandaag nog steeds niet duidelijk. Ook de wetgeving komt aan dit probleem niet tegemoet. Het ouderlijk tuchtrecht of de zogenaamde „pedagogische tik‟ is tot op vandaag nog steeds niet verboden door de Strafwet. De literatuur bulkt van definities over kindermishandeling. De ene omschrijft het begrip zeer breed om zo volledig mogelijk te kunnen zijn, de andere bakent het af omwille van de duidelijkheid. Naar afbakening zelf zijn er ook legio verschillen. De ene geeft aan door wie allemaal kan mishandeld worden, de andere spreekt om welke handelingen het specifiek gaat, terwijl nog een derde aanhaalt dat het om mishandeling gaat wanneer het bepaalde gevolgen met zich meebrengt. Het moge, volgens mij, duidelijk zijn: de perfecte omschrijving van kindermishandeling bestaat niet. Omwille van het ruime karakter van het begrip wordt het verdeeld in „soorten‟ of „categorieën‟. Men spreekt van fysieke mishandeling, emotionele mishandeling, seksueel misbruik en veelal wordt ook verwaarlozing als aparte categorie aangegeven. Maar opnieuw komt hier het definiëringsprobleem om de hoek kijken. Is het dan zo duidelijk of iets louter fysiek of emotioneel is? Of is er een duidelijk verschil tussen seksueel misbruik en fysieke mishandeling? Deze vormen komen nagenoeg nooit in hun zuivere vorm voor. Fysiek geweld zal altijd een emotionele component in zich dragen. Pesten is hiervan een voorbeeld (en zeker vaak voorkomend bij minderjarigen). Seksueel misbruik wordt aangegeven als zijnde dé vorm waarbij de combinatie fysiek-emotioneel leed als het zwaarst wordt ervaren. Ook bij verwaarlozing zal er altijd wel een fysiek en/of emotioneel aspect aanwezig zijn. Op zich zijn dit geen wereldschokkende vaststellingen. Wat het echter zo belangrijk maakt, is dat dit een probleem blijft. Zeker de instanties die instaan voor de aanpak van dergelijke situaties hebben het vaak niet gemakkelijk om correct door te verwijzen. In een ziekenhuis zal men vooral de fysieke letsels verzorgen. Een psycholoog of psychiater (in welke instelling dan ook, dit terzijde) zal op emotioneel vlak hulp kunnen bieden. Maar de combinatie maakt het vaak moeilijk. Net als in andere sectoren van de gezondheidszorg bestaat het gevaar dat deze kinderen tussen twee stoelen terechtkomen en aan hun lot worden overgelaten.
83
In een derde hoofdstuk heb ik een aantal theoretische modellen uit de wetenschappelijke literatuur aangebracht. Hier zien we opnieuw geen eensgezindheid. Toegegeven, in de sociale wetenschappen zijn er nu eenmaal verschillende wetenschappelijke paradigma‟s en stromingen. Daar kan men niet omheen. Maar dit toont ook aan dat het achterhalen van de oorsprong van het geweld jegens kinderen een omstreden, complexe en veel besproken materie is. In een laatste hoofdstuk omtrent het mishandelingsconcept wordt ingegaan op de signalen. Opvallend is dat men weet heeft van vele signalen. Men weet dat, wanneer een kind of een ouder zich op een bepaalde manier gedraagt, dit een sein kan zijn dat er iets aan de hand is. Zo simpel is het echter allemaal niet. De meeste van deze signalen zijn heel alledaagse gedragingen van kinderen. Het is echter het totaalplaatje dat men in het oog moet houden. Dat is iets waar veel mensen niet mee vertrouwd zijn. Hier schuilt echter het grote probleem. Kinderen zijn enorm afhankelijk van hun omgeving op dit gebied. Hoe jonger de kinderen zijn, hoe minder ze zullen geneigd zijn om hun geheim te vertellen of om hulp te zoeken. De instanties zullen ook zelf geen initiatief ondernemen naar de kinderen toe. Er is dus een tussenstap nodig, die kan aangereikt worden door de omgeving. Jammer genoeg is kindermishandeling nog steeds iets waar men liefst niet aan denkt. Onbewust zal men deze diagnose ook vaak verdringen. De buurman zou toch nooit zijn dertienjarige dochter slaan? De schoonzus zou het toch nooit over haar hart krijgen haar zesjarige zoon in een bad van zestig graden Celsius te zetten? Toch kan het echter wel zo zijn. Wat als je dat buurmeisje de week erna weer met een arm vol blauwe plekken ziet vertrekken naar school? En drie weken later heeft ze een gipsverband om haar pols? Zou ze weer gevallen zijn met de fiets? Of misschien van de trap deze keer? En wat dan? Tóch kindermishandeling? Melden? Liefst anoniem. Waar dan?
Het tweede deel van de thesis heeft de bedoeling om na te gaan welke instanties er zijn voor minderjarigen slachtoffers van fysiek geweld. Hiertoe werd een empirisch onderzoek gevoerd met betrekking tot de (specifiek eerstelijns-) instanties in de regio Gent. De resultaten waren, naar mijn mening, enigszins verontrustend. Wanneer men de wetenschappelijk literatuur erop nagaat, dan zijn er enkele kanalen die steevast aandacht krijgen. Het gaat hier om de politie (die voor de slachtofferbejegening instaat), Justitie (waar de justitieassistenten het slachtofferonthaal verzorgen), de Centra voor Algemeen Welzijnswerk (slachtofferhulp) en de Centra Geestelijke Gezondheidszorg (voor doorgedreven gespecialiseerde hulpverlening en slachtoffertherapie). Hier en daar vindt men
84
ook wel eens informatie over de Vertrouwenscentra Kindermishandeling. In 1998 sloten de Vlaamse Gemeenschap en de Federale Staat een samenwerkingsakkoord inzake slachtofferzorg (wat een samenvattende term is voor slachtofferbejegening, -onthaal, -hulp en -therapie). Het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling weigerde hiervan deel uit te maken omdat het zich buiten de gerechtelijke context wilde houden. Van andere instanties wordt er, net als in de wetenschappelijke literatuur, nagenoeg geen melding gemaakt. In dit kader zou men denken dat deze instanties dus uiterst geschikt zijn om de slachtoffers op te vangen. Helaas blijkt dit niet altijd te stroken met de realiteit. Bij slachtofferbejegening komt men zeer weinig in contact met deze doelgroep. Een medewerker van CAW Visserij te Gent deelde mij mee dat er in de laatste drie (!) jaar geen gevallen van fysieke kindermishandeling bij hen zijn aangemeld. Een voor de hand liggende vraag is nu: hoe komt dit?
Zoals gezegd bestaan er ook nog andere instanties. In de praktijk spelen deze een veel belangrijkere rol dan de zojuist aangehaalde (althans op het gebied van kindermishandeling). Een eerste instantie is het reeds genoemde Vertrouwenscentrum Kindermishandeling. Dit richt zich exclusief op deze doelgroep. De specialisatie van deze instantie blijkt eveneens uit de zeer gedetailleerde jaarverslagen. Opvallend is toch dat men in 60% van de gevallen doorverwijst naar een andere instantie. Een vraag die hierbij kan gesteld worden is waarom dit gebeurt. Afgezien van het feit dat het VK een meldpunt is en geen hulpverleningsinstantie is het toch vrij markant dat deze organisatie zoveel gevallen doorgeeft. Wanneer naar de CGGZ wordt doorverwezen, gaat het uiteraard om gevallen waarin verdere hulpverlening nodig geacht werd. Er wordt echter ook zeer veel doorverwezen naar de politie. Dit blijkt contradictorisch te zijn met de ervaringen van de mensen bij slachtofferbejegening. Wil dit dan zeggen dat het louter om aangiftes gaat en dat slachtofferbejegening niet nodig is? Het lijkt er alleszins wel op. Anderzijds is het wel duidelijk dat er een grote groep is die het VK bereikt. Nagenoeg alle instanties zullen het VK verkiezen om naar door te verwijzen in geval van mishandeling. Een tweede (voor de wetenschappelijke literatuur vrijwel onbekende) belangrijke instantie is het Centrum voor Leerlingenbegeleiding. Deze organisatie werkt samen met de scholen en heeft dan ook een voordeelpositie: het staat zeer dicht bij de jongeren. De scholen zijn dan ook de belangrijkste melders. Vanwege deze voordeelpositie zal het CLB vaak samenwerken met het VK, in die zin dat zij in opdracht van het VK een bepaalde situatie kunnen onderzoeken. Het CLB is echter niet gespecialiseerd in een welbepaalde problematiek en zal dan ook niet in grote mate geconfronteerd worden met kindermishandeling.
85
De instantie die zich het meest profileert als zijnde gericht op jongeren is het Jongeren Advies Centrum. Deze instantie is ook niet gespecialiseerd in een specifieke materie, maar gaat wel grote inspanningen doen om zijn doelgroep te bereiken. Daarom rekruteert het daadwerkelijk jongeren, zogenaamde „jeugdwerkers‟. Hierin onderscheidt het JAC zich duidelijk van de andere organisaties. Doorverwijzing naar het JAC gebeurt in eerste instantie opnieuw door de nabije omgeving van de jongeren. Het JAC zal dan op zijn beurt (ingeval van kindermishandeling) vooral doorverwijzen naar het VK of de CGGZ, maar zelden naar de politie. Een vierde organisatie is de Kinder- en Jongerentelefoon. Deze instantie is enkel telefonisch (of via chat en e-mail) bereikbaar waardoor er onmiddellijk een heleboel mogelijkheden wegvallen. Ze is eveneens niet gespecialiseerd in een welbepaalde materie en men kan er dus voor allerlei vragen terecht. De laatst besproken instantie is Kind & Gezin. Hierover valt niet zodanig veel meer te vertellen aangezien dit een preventieve dienst is, die zich richt op kinderen jonger dan 3 jaar. Bovendien is het een partner van het VK, waardoor alle dergelijke gevallen telkens bij deze laatste terechtkomen. Bijkomend wil ik nog wijzen op een knelpunt inzake het (in vele gevallen) wederzijdse beroepsgeheim. Zoals in het hoofdstuk over het VK werd aangegeven is dit nefast voor de samenwerking met de politie. Deze laatste beschikken immers over heel wat informatie die precies een grote hulp zou kunnen zijn voor de andere partij die een melding dient te onderzoeken. Vooral in verband met het gerechtelijk verleden van een mogelijke dader van kindermishandeling zou hier heel wat efficiënter samengewerkt kunnen worden.
Welke bedenkingen kan men zich hierbij nu maken? Het is duidelijk dat de aanpak van kindermishandeling nagenoeg over de hele lijn enigszins wordt gezien als een „bijkomende taak‟. Afgezien van het VK is er geen enkele instantie die duidelijke cijfers omtrent dit probleem kan voorleggen. Er wordt ook door alle instanties aangegeven dat ze niet vaak met deze materie in contact komen. Wanneer dit wel het geval is, geven ze allen aan voornamelijk door te verwijzen naar het VK. De vraag is nu of deze ook allemaal (juist) terecht komen. Hebben de instanties ook daadwerkelijk zicht op wat er gebeurt na hun doorverwijzing? Niet elke organisatie (en dit geldt zeker voor de KJT) kan de verdere situatie opvolgen. Daarnaast valt het op dat het VK, de instantie waarnaar iedereen veelal doorverwijst, zelf in 60% van de gevallen de case nog eens verder doorgeeft. Het is hier absoluut mijn bedoeling niet om de meerwaarde van het VK in vraag te stellen, wel integendeel! Het lijkt mij zelfs
86
wenselijk direct naar het VK te stappen. Zij zijn immers gespecialiseerd in de materie. Zij weten het best naar wie ze moeten doorverwijzen in welke situatie en voor welke vorm van hulpverlening. De andere instanties zijn hierin niet gespecialiseerd. Zij zijn echter wel laagdrempeliger van aard. Dit kan verschillende verklaringen hebben, waarvan de naam van de organisatie al een belangrijke verklaring kan zijn. Kinderen met dergelijke problemen, hun ouders of omgeving zullen waarschijnlijk minder aangetrokken worden door de naam Vertrouwenscentrum Kindermishandeling dan door een Jongeren Advies Centrum of een Centrum voor Leerlingenbegeleiding. Misschien kan het een aanbeveling zijn naar het VK toe om zich naar het grote publiek duidelijker te profileren zodat de terughoudendheid afneemt. Dit zou voor vele slachtoffers (en daders) goed uitkomen, daar hun traject naar de gepaste hulpverlening aanzienlijk verkort zou worden. Uit alle interviews bleek dat de medewerkers van de verschillende instanties enorm gemotiveerd zijn. Het is echter de structuur van de instantie of het beleid dat vaak geen andere werkwijze toelaat. Bovendien waren vele medewerkers bijzonder blij dat ze geraadpleegd, betrokken en vernoemd werden in het onderzoek van deze scriptie.
Een laatste bedenking behelst de rol van de omgeving van het kind. Zoals bij bijna elke vorm van criminaliteit, zal er ook bij kindermishandeling een aanzienlijke hoeveelheid dark number zijn. Dit wil echter niet zeggen dat er niets met de situatie wordt aangevangen (Het is niet omdat er geen melding wordt gedaan bij politie, VK of eender welke andere instantie, dat er in de primaire omgeving geen reactie op volgt). Uit het jaarverslag van het VK blijkt dat het grootste aantal meldingen afkomstig is van de primaire omgeving van het kind. Het CLB bekleedt een unieke positie door de verbondenheid met de school. Dit is voor minderjarigen immers ook een zeer belangrijke primaire omgeving. Het JAC werkt met jeugdwerkers omdat ze op die manier gemakkelijker „binnen geraken‟ in de wereld van de jongeren. De KJT tracht zich te profileren als een „tweede beste vriend‟ voor wanneer een andere vertrouwensfiguur niet bereikbaar is. Het moge duidelijk zijn dat de instanties zeer goed op de hoogte zijn van het feit dat jongeren in de eerste plaats hulp zullen zoeken bij iemand die ze kennen en vertrouwen. De vraag is of en hoe ze dan met de situatie omgaan. Kennen ze de weg naar de juiste instanties? Gaan ze het zelf eerst proberen oplossen? De rol van de dichte omgeving (of het informele netwerk) van de jongeren en de manier waarop ze met dergelijke situaties zou omgaan, kan dan ook een aanbeveling zijn voor toekomstig onderzoek.
87
BIBLIOGRAFIE AERTSEN, I., „De ontwikkeling van een slachtoffergerichte aanpak in het forensisch welzijnswerk‟ in Handboek Forensisch Welzijnswerk, BOUVERNE-DE BIE, M., (Ed.), Gent, Academia Press, 2002, 481-504.
AERTSEN, I., CHRISTIAENSEN, S., HOUGARDY, L. & MARTIN, D., Vademecum Politiële Slachtofferbejegening, Gent, Academia Press, 2002, 416 p.
ADRIAENSSENS, P., (Ed.), In vertrouwen genomen, Tielt, Lannoo, 1998, 368 p. ADRIAENSSENS, P., „Het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling‟ in Praktische Gids. De positie van het slachtoffer binnen de strafrechtsbedeling, MINISTERIE VAN JUSTITIE, Brussel, losbladig, 2002, Afl. 2, 1-20. ANNERBÄCK, E.M., SVEDIN, C.G. & GUSTAFSSON, P.A., „Characteristic Features of Severe Child Physical Abuse. A Multi-informant Approach‟, Journal of Family Violence, 2010, 165-172. APPEL, A.E. & HOLDEN, G.W., „The Co-Occurrence of Spouse and Physical Child Abuse: A Review and Appraisal‟, Journal of Family Psychology, 1998, 578-599.
BAARDA, D.B., DE GOEDE, M.P.M. & TEUNISSEN, J., Basisboek kwalitatief onderzoek: praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek, Groningen, Stenfert Kroese, 2001, 255 p.
BAARTMAN, H.E.M., Opvoeden met alle geweld. Hardnekkige gewoontes en hardhandige opvoeders, Utrecht, Uitgeverij SWP, 1993, 184 p. BAARTMAN, H.E.M., „Fysieke mishandeling van kinderen‟, Tijdschrift voor Criminologie, 1995, 300-314.
BAARTMAN, H.E.M., Opvoeden kan zeer doen. Over oorzaken van kindermishandeling, hulpverlening en preventie, Utrecht, Uitgeverij SWP, 1996, 255 p.
a
BELSKY, J., „Child Maltreatment: an ecological integration‟, American Psychologist, 1980, 320-335. BELSKY, J., „Etiology of Child Maltreatment: A Developmental-Ecological Analysis‟, Psychological Bulletin, 1993, 413-434. BELSKY, J. & STRATTON, P., „An Ecological Analysis of the Etiology of Child Maltreatment‟ in Early Prediction and Prevention of Child Abuse. A Handbook, BROWNE, K.D., HANKS, H., STRATTON, P. & HAMILTON, C., (Eds.), Chichester, John Wiley & Sons, 2002, 95-110.
BIJLEVELD, C.C.J.H., Methoden en Technieken van Onderzoek in de Criminologie, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2007, 343 p. BROECKX, P., DUMAREY, M. & FOCK, R., „Schuldig verzuim en beroepsgeheim in de context van strafrechtelijke bescherming van minderjarigen‟ in Strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, VERMEULEN, G., (Ed.), Antwerpen, Maklu, 2001, 436-487. CÉLESTIN-WESTREICH, S., „Geweld tussen broers en zussen‟ in The APSAC Handbook on Child Maltreatment [2nd Edition], MYERS, J.E.B., BERLINER, J., BRIERE, J., HENDRIX, C.T., JENNY, C. & REID, T.A., (Eds.), Thousand Oaks, Sage, 2002, 69-87. CEREZO, M.A., „Abusive Family Interaction: A Review‟, Aggression and Violent Behavior, 1997, 215-240. CHRISTIAN, C.W. & GIARDINO, A.P., „Introduction to abuse and neglect‟ in A Practical Guide to the Evaluation of Child Physical Abuse and Neglect, GIARDINO, A.P., CHRISTIAN, C.W. & GIARDINO, E.R., Thousand Oaks, Sage, 1997, 1-22. CICCHETTI, D. & RIZLEY, R., „Developmental Perspectives on the Aetiology, Intergenerational Transmission, and Sequelae of Child Maltreatment‟, New Directions for Development, 1981, 31-55.
b
CICCHETTI, D. & TOTH, S.L., „A Developmental Psychopathology Perspective on Child Abuse and Neglect‟, Journal of The American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 1995, 541-565. CLARA, R., „Kindermishandeling en -verwaarlozing in Vlaanderen‟ in Kindermishandeling en -verwaarlozing in Vlaanderen. De ervaringen van de Vertrouwenscentra van Antwerpen, Brussel en Leuven, CLARA, R., (Ed.), Leuven, Acco, 1990, 9-23. COOK, K. & JONES, H., „Surviving victimhood: the impact of feminist campaigns‟ in Handbook of Victims and Victimology, WALKLATE, S., (Ed.), Portland, Willan Publishing, 2007, 125-145.
CRETEN, N., Politionele Slachtofferbejegening, Antwerpen, Maklu, 2004, 84 p.
DE WIEST, H., Het gerechtelijk verhoor van kinderen. Een zicht op de praktijk, Antwerpen, Maklu, 1999, 103 p.
DECORTE, T., Kwalitatieve Criminologische Methoden & Technieken, Gent, Ugent, 20072008, 495 p. (Syllabus) DEVROEY, K., „Slachtofferzorg: het samenwerkingsakkoord tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg in de praktijk‟ in Het slachtoffer van criminaliteit: tussen perceptie en realiteit?, VAKGROEP STRAFRECHT EN CRIMINOLOGIE, (Ed.), Mechelen, Kluwer, 2006, 111-119. D‟HONDT, E., „De minderjarige als slachtoffer van een misdrijf‟ in De juridische positie van de minderjarige, in de praktijk, KINDERRECHTSWINKELS, (Ed.), Kortijk, U.G.A., 2007, 129-144. DUBOWITZ, H. & BENNETT, S., „Physical abuse and neglect of children‟, The Lancet, 2007, 1891-1899.
c
EGGERMONT, E., „Definitie van kindermishandeling‟ in Kindermishandeling en -verwaarlozing in Vlaanderen. De ervaringen van de Vertrouwenscentra van Antwerpen, Brussel en Leuven, CLARA, R., (Ed.), Leuven, Acco, 1990, 25-29. ERICKSON, M.F. & EGELAND, B., „Child Neglect‟ in The APSAC Handbook on Child Maltreatment [2nd Edition], MYERS, J.E.B., BERLINER, J., BRIERE, J., HENDRIX, C.T., JENNY, C. & REID, T.A., (Eds.), Thousand Oaks, Sage, 2002, 3-20. FELDMAN, K.W., „Evaluation of Physical Abuse‟ in The Battered Child [5th Edition], HELFER, M.E., KEMPE, R.S. & KRUGMAN, R.D., (Eds.), Chicago/London, The University of Chicago Press, 1997, 175-220. FINKELHOR, D., „Introduction‟ in The APSAC Handbook on Child Maltreatment [2nd Edition], MYERS, J.E.B., BERLINER, J., BRIERE, J., HENDRIX, C.T., JENNY, C. & REID, T.A., (Eds.), Thousand Oaks, Sage, 2002, xi-xvi. FINKELHOR, D., „Child Victims: An Introduction‟ in Childhood Victimization. Violence, Crime, and Abuse in the Lives of Young People, FINKELHOR, D., (Ed.), Oxford, Oxford University Press, 2008, 3-21. FINKELHOR, D., „Developmental Victimology‟ in Childhood Victimization. Violence, Crime, and Abuse in the Lives of Young People, FINKELHOR, D., (Ed.), Oxford, Oxford University Press, 2008, 22-46. FINKELHOR, D., TURNER, H. & ORMROD, R., „Just Kid‟s Stuff? Peer and Sibling Violence‟ in Childhood Victimization. Violence, Crime, and Abuse in the Lives of Young People, FINKELHOR, D., (Ed.), Oxford, Oxford University Press, 2008, 92-101. FINKELHOR, D., CROSS, T. & PEPIN, E.N., „The Juvenile Victim Justice System: A Concept for Helping Victims‟ in Childhood Victimization. Violence, Crime, and Abuse in the Lives of Young People, FINKELHOR, D., (Ed.), Oxford, Oxford University Press, 2008, 148166.
d
HELFER, R.E. & KRUGMAN, R.D., „A Clinical and Developmental Approach to Prevention‟ in The Battered Child [5th Edition], HELFER, M.E., KEMPE, R.S. & KRUGMAN, R.D., (Eds.), Chicago/London, The University of Chicago Press, 1997, 594614.
HELLINCKX, W., GRIETENS, H., GEERAERT, L., MOORS, G. & VAN ASSCHE, V., Risico op kindermishandeling? Een preventieve aanpak, Leuven, Acco, 2001, 118 p. HUTSEBAUT, F., „Kindermishandeling en Justitie‟ in Kindermishandeling en -verwaarlozing in Vlaanderen. De ervaringen van de Vertrouwenscentra van Antwerpen, Brussel en Leuven, CLARA, R., (Ed.), Leuven, Acco, 1990, 151-176.
JONES, P.H.D., „Treatment of the Child and the Family Where Child Abuse or Neglect Has Occurred‟ in The Battered Child [5th Edition], HELFER, M.E., KEMPE, R.S. & KRUGMAN, R.D., (Eds.), Chicago/London, The University of Chicago Press, 1997, 521542. KAPLAN, S.J., PELCOVITZ, D. & LABRUNA, V., „Child and Adolescent Abuse and Neglect Research: A Review of the Past 10 Years. Part 1: Physical and Emotional Abuse and Neglect‟, Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 1999, 12141222. KASHANI, J.H., DANIEL, A.E., DANDOY, A.C. & HOLCOMB, W.R., „Family Violence: Impact on Children‟, Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 1992, 181-189. KEARON, T. & GODFREY, B.S., „Setting the scene: a question of history‟ in Handbook of Victims and Victimology, WALKLATE, S., (Ed.), Portland, Willan Publishing, 2007, 17-36. KELLOG, N.D., „Evaluation of Suspected Child Physical Abuse‟, Pediatrics, 2007, 12341241.
e
KEMPE, H.C., SILVERMAN, F.M., STEELE, B.F., DROEGENMULLER, W. & SILVER, H.K., „The Battered Child Syndrome‟, Journal of American Medical Association, 1962, 105112.
KOERS, A.J., Kindermishandeling. En wat dan nog?, Rotterdam, Ad Donker, 1981, 191 p. KOLKO, J.D., „Child Physical Abuse‟ in The APSAC Handbook on Child Maltreatment [2nd Edition], MYERS, J.E.B., BERLINER, J., BRIERE, J., HENDRIX, C.T., JENNY, C. & REID, T.A., (Eds.), Thousand Oaks, Sage, 2002, 21-54. KOMEN, M., „Kindermishandeling en sociale verandering‟, Tijdschrift voor Criminologie, 1998, 39-58. LENIE, T., „Geweld bij kinderen‟ in Mishandeling door kinderen: de doos van Pandora, PONJAERT-KRISTOFFERSON, I., (Ed.), Leuven, Acco, 1999, 13-37. LIMBROS, M.A.P. & BERKOWITZ, C.D., „Documentation of Child Physical Abuse: How Far Have We Come?‟, Pediatrics, 1998, 53-58. LYNCH, M. & CICCHETTI, D., „An ecological-transactional analysis of children and contexts: The longitudinal interplay among child maltreatment, community violence, and children‟s symptomatology‟, Development and Psychopathology, 1998, 235-257. MAES, K., „De minderjarige in moeilijkheden‟ in De juridische positie van de minderjarige, in de praktijk, KINDERRECHTSWINKELS (Ed.), Kortijk, U.G.A., 2007, 161-176. MARNEFFE, C., „Alternative Forms of Intervention‟ in The Battered Child [5th Edition], HELFER, M.E., KEMPE, R.S. & KRUGMAN, R.D., (Eds.), Chicago/London, The University of Chicago Press, 1997, 500-520. MAWBY, R.I., „Public sector services and the victim of crime‟ in Handbook of Victims and Victimology, WALKLATE, S., (Ed.), Portland, Willan Publishing, 2007, 209-239.
f
MEUWESE, S., „Aangifte van seksueel misbruik. Een verkenning onder jeugdige slachtoffers‟, Justitiële Verkenningen, 2000, 68-77. MICHIELS, M., „Lichamelijke kindermishandeling‟ in Kindermishandeling en -verwaarlozing in Vlaanderen. De ervaringen van de Vertrouwenscentra van Antwerpen, Brussel en Leuven, CLARA, R., (Ed.), Leuven, Acco, 1990, 39-53. NEWTON, A.W. & VANDEVEN, A.M., „Update on child maltreatment‟, Current Opinion in Pediatrics, 2008, 205-212. OATES, R.K. & BROSS, D.C., „What have we learned about treating child physical abuse? A literature review of the last decade‟, Child Abuse & Neglect, 1995, 463-473. ROSENBERG, D.A., „Munchausen Syndrome by Proxy: Currency in Counterfeit Illness‟ in The Battered Child [5th Edition], HELFER, M.E., KEMPE, R.S. & KRUGMAN, R.D., (Eds.), Chicago/London, The University of Chicago Press, 1997, 413-430. SNACKEN, S. & BEYENS, K., „Alternatieven voor de vrijheidsberoving: hoop voor de toekomst?‟ in Strafrechtelijk beleid in beweging, SNACKEN, S., (Ed.), Brussel, VUBPress, 2002, 271-316. SNEIDERS, E., „Slachtofferonthaal op parketten en rechtbanken‟ in Het slachtoffer van criminaliteit: tussen perceptie en realiteit?, VAKGROEP STRAFRECHT EN CRIMINOLOGIE, (Ed.), Mechelen, Kluwer, 2006, 97-107. TEN BENSEL, R.W., RHEINBERGER, M.M. & RADBILL, S.X., „Children in a World of Violence: The Roots of Child Maltreatment‟ in The Battered Child [5th Edition], HELFER, M.E., KEMPE, R.S. & KRUGMAN, R.D., (Eds.), Chicago/London, The University of Chicago Press, 1997, 3-28. VAN CAMP, T. & RUBBENS, A., „Tien jaar slachtofferbeleid in België: stand van zaken en kritische reflectie‟, Panopticon, 2005, 78-84.
g
VANDEVEN, A.M., NEWTON, A.W., „Update on child physical abuse, sexual abuse, and prevention‟, Current Opinion in Pediatrics, 2006, 201-205. WALKLATE, S., „Perspectives on the Victim and Victimisation‟ in Handbook of Victims and Victimology, WALKLATE, S., (Ed.), Portland, Willan Publishing, 2007, 11-16. WARREN, A.R. & McGOUGH, L.S., ‟Research on Children‟s Suggestibility. Implications for the Investigative Interview‟ in International Perspectives on Child Abuse and Children‟s Testimony, BOTTOMS, B.L. & GOODMAN, G.S., (Eds.), Thousand Oaks, Sage, 1996, 1244. WHIPPLE, E.E. & RICHEY, C.A., „Crossing the line from physical discipline to child abuse: How much is too much?‟, Child Abuse & Neglect, 1997, 431-444.
YESCHKE, Interviewing: A Forensic Guide to Interrogation [2nd Edition], Springfield, Charles C. Thomas Publisher, 1993, 258 p.
WETGEVING
Wetboeken: Burgerlijk Wetboek, Strafwetboek
Wet 7 mei 1999 tot wijziging van sommige bepalingen van het Strafwetboek, van het Wetboek van strafvordering, van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering, van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, B.S. 29 juni 1999.
Decreet 29 mei 1984 houdende oprichting van de instelling Kind & Gezin, B.S. 22 augustus 1984.
h
Decreet 19 december 1997 betreffende het algemeen welzijnswerk, B.S. 17 februari 1998.
Decreet 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, B.S. 10 april 1999.
Decreet 18 mei 1999 betreffende de geestelijke gezondheidszorg, B.S. 17 juli 1999.
Decreet 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid, B.S. 7 juni 2004.
Decreet 20 maart 2009 houdende diverse bepalingen betreffende het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, B.S. 6 april 2009.
Decreet 8 mei 2009 betreffende het algemeen welzijnswerk, B.S. 8 juli 2009.
Besluit 2 december 1997 tot vaststelling van de voorwaarden van erkenning en subsidiëring van de vertrouwenscentra kindermishandeling, B.S. 25 december 1997.
Besluit 17 mei 2002 betreffende erkenning en subsidiëring van de vertrouwenscentra kindermishandeling, B.S. 19 juni 2002.
Besluit 29 mei 2009 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 mei 2002 betreffende erkenning en subsidiëring van de vertrouwenscentra kindermishandeling, B.S. 20 juli 2009.
Omzendbrief COL4/2006 van het college van procureurs-generaal bij de hoven van beroep. Brussel, 1 maart 2006.
Omzendbrief OOP 15ter 9 juli 1999 betreffende politiële slachtofferbejegening, B.S. 21 juli 1999.
Omzendbrief GPI 58 van 4 mei 2007 betreffende politionele slachtofferbejegening in de geïntegreerde politie, gestructureerd op 2 niveaus, B.S. 5 juni 2007.
i
Samenwerkingsakkoord 7 april 1998 tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg, B.S. 13 juli 1998.
INTERNETBRONNEN BAARTMAN, H.E.M., (20/11/2003), „Kindermishandeling; betekenis en gebruik van het begrip‟ in Congres De maat is vol [WWW]. RAAK (Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling): http://www.stopkindermishandeling.nl/stopkindermishandeling/stop_img/documentatie/Lezin g_H_Baartman.doc [24/04/2010] SERRIEN, L. & STAS, K., (s.d.), „De Jongeren Advies Centra (JAC‟s)‟ in Gids SKW [WWW]. http://www.jac.be/artikeljacs.pdf [10/04/2010] X, (24/05/2005), „Centra Geestelijke Gezondheidszorg in Vlaanderen: Info‟ [WWW]. http://www.psychomirror.com/hulpverleners/cgg.htm [14/04/2010] X, (s.d.), „Algemene info‟ [WWW]. Vertrouwenscentrum Kindermishandeling Brussel: http://www.kindinnood.org [14/03/2010] X, (s.d.), „Arrondissementele raad voor het slachtofferbeleid‟ [WWW]. Slachtofferzorg: http://www.slachtofferzorg.be/mechelen/regelgeving/arrondissementele-raad-voorslachtofferbeleid [14/03/2010] X, (s.d.), „Cupping‟ [WWW]. http://www.tianchi.nl/cupping.html [9/04/2010] X, (s.d.), „Historiek van de centra voor leerlingenbegeleiding‟ [WWW]. Vlaamse Overheid: http://www.ond.vlaanderen.be/clb/Documenten/CLB-medewerker/Korte_historiek_CLB.pdf, [10/04/2010] X, (s.d.), „Info – volwassenen‟ [WWW]. Kinder- en Jongerentelefoon: http://www.kjt.org/volwassenen/info [22/03/2010]
j
X, (s.d.), „Vertrouwenscentrum Kindermishandeling – Historiek‟ [WWW]. Kind & Gezin: http://www.kindermishandeling.be/website/9-www/16-www.html [13/03/2010] X, (s.d.), Vertrouwenscentrum Kindermishandeling – Werking [WWW]. Kind & Gezin: http://www.kindermishandeling.be/website/9-www/12-www.html [13/03/2010] X, (s.d.), „Wat is kindermishandeling?‟ [WWW]. Kind & Gezin: http://www.kindengezin.be/Themas/Specifieke_onderwerpen/Kindermishandeling/Wat_is_ki ndermishandeling.jsp [16/04/2010]
INTERVIEWS
Interview met B. BAEYENS, referentiemagistrate kindermishandeling, in LANGHENDRIES, W. Het audiovisueel verhoor van minderjarigen. Mogelijkheden en beperkingen, Universiteit Gent, 2008-2009, 39 p. (Bachelorproef)
Interview met R. DEGRENDELE, opvoedingsconsulente Kind & Gezin Gent, Gent, 10 februari 2010. Interview met B. D‟HONDT, maatschappelijk werkster Jongeren Advies Centrum Gent, Gent, 23 februari 2010.
Interview met M. BENNEKENS, medewerkster Kinder- en Jongerentelefoon, Brussel, 18 februari 2010.
Interview met S. DE SMET, maatschappelijk werkster en criminologe Vertrouwenscentrum Kindermishandeling Gent, Gent, 23 februari 2010.
Interview met S. DE VALCKENAERE, maatschappelijk werkster Slachtofferbejegening Lokale Politie Gent, Gent, 3 maart 2010.
Interview met S. OUCHAN, maatschappelijk werkster Centrum voor Leerlingenbegeleiding van het Gemeenschapsonderwijs Gent, Gent, 8 maart 2010.
k
Interview met J. MARCHAND, kinderarts en referentiearts UZ Brussel, voormalig directeur van het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling Brussel, Brussel, 10 maart 2010.
ANDERE BRONNEN
Bijbel
CAW ARTEVELDE, Jaaroverzicht 2007, 32 p. (Jaarverslag)
CAW VISSERIJ, Jaarverslag 2008, 90 p. (Jaarverslag)
CAW VISSERIJ, Beleidsplan 2009-2010, 81 p.
DE STOOP, C., Ze zijn zo lief, meneer. Over vrouwenhandelaars, meisjesballetten en de bende van de Miljardair, Antwerpen, Kritak, 1992, 284 p.
FOD JUSTITIE, De justitiehuizen: een essentiële ontmoetingsplaats om het vertrouwen van de burger in justitie te herstellen. Slachtofferhonthaal, Brussel, 2007, 8 p. (Brochure)
FOD JUSTITIE, Jaarverslag 2008, 128 p. (Jaarverslag)
FOD JUSTITIE, Justitie in Cijfers 2008, 76 p. (Jaarverslag) KINDER- EN JONGERENTELEFOON, „Vertrouwen‟, Nieuwsbrief Kinder- en Jongerentelefoon, 2001, 8 p. (Nieuwsbrief) KINDER- EN JONGERENTELEFOON, „Geweld thuis: dat klopt nooit!‟, Nieuwsbrief Kinder- en Jongerentelefoon, 2006, 8 p. (Nieuwsbrief) KINDER- EN JONGERENTELEFOON, „VN-studie Geweld tegen Kinderen‟, Nieuwsbrief Kinder- en Jongerentelefoon, 2007, 8 p. (Nieuwsbrief)
l
KINDER- EN JONGERENTELEFOON, „Alles wat je al wilde weten over... de Kinder- en Jongerentelefoon!‟, Eén en al oor, 2009, 12 p. (Nieuwsbrief)
KINDER- EN JONGERENTELEFOON, Jaarverslag 2008, 34 p. (Jaarverslag)
KINDER- EN JONGERENTELEFOON, Jaarverslag 2009, 39 p. (Jaarverslag) KINDERRECHTSWINKEL, ‟t Zitemzo... Als je mishandeld wordt, 2007, 8 p. (Brochure)
LOKALE POLITIE GENT, Jaarverslag 2008, 99 p. (Jaarverslag)
MAES, K., De Kinderrechtswinkel, Universiteit Gent, 24 maart 2010. (Hoorcollege bij het vak “Rechten van het Kind”)
MINISTERIE VAN JUSTITIE, Slachtofferonthaal bij parket en rechtbank, Brussel, 2001, 8 p. (Brochure)
STEUNPUNT ALGEMEEN WELZIJNSWERK, CAW in beeld. Cijfers 2008, Berchem, 63 p. (Jaarverslag)
VERTROUWENSCENTRUM KINDERMISHANDELING OOST-VLAANDEREN, Werkingsverslag 2008, 40 p. (Jaarverslag)
X, Het CLB in 15 vragen, Brussel, 2009, 16 p. (Brochure)
X, Kindermishandeling. Justitie, Brussel, 2001, 7 p. (Folder) X, „Reeks: De strijd tegen kindermishandeling. Deel 1: Getuigenis van een overlever‟, Weliswaar, 2007, 37-40. X, Slachtofferbejegening – Slachtofferonthaal – Slachtofferhulp. (Interne steekkaart met info)
m
BIJLAGE : INTERVIEWVRAGEN
1. Algemeen Voor welke fenomenen kunnen jongeren bij uw organisatie allemaal terecht? Ook specifiek voor geweld? Met welke leeftijdscategorie komt uw organisatie vooral in contact? Zijn het vooral meisjes of jongens? Autochtonen of allochtonen? 2. Specifiek met betrekking tot het fenomeen „fysiek geweld ten aanzien van minderjarigen‟ (Exclusief „seksueel geweld‟) Wie zijn meestal de daders van het fysieke geweld waarmee u in contact komt? Volwassen of ook jongeren (al dan niet leeftijdsgenoten)? Vreemden of bekenden van het slachtoffer? Hoe zou u de ernst omschrijven van de feiten waarmee u in contact komt? Slaat dit dan voornamelijk op het fysieke of ook op het emotionele? Is er vaak sprake van herhaald slachtofferschap? Heeft u hier een goed zicht op? Komt u vaak in contact met valse meldingen en hoe gaat u hier dan mee om?
3. Specifiek met betrekking tot de werking van de organisatie Komt u frequent in contact met het fenomeen „geweld‟ en hoe komt u daarmee dan in contact? Om welke vormen gaat het dan voornamelijk? Wie neemt meestal het initiatief om naar u te stappen? De jongere zelf of een derde? Indien een derde: wie is dit dan meestal? Indien beide: wie nam het meeste initiatief (was er overtuiging van de andere vereist?) Wie of welke organisatie verwijst meestal door naar u? Wat is daar, volgens u, de reden voor? Naar wie of welke organisatie verwijst u meestal door? Waarom en in welke (al dan niet specifieke) gevallen doet u dit?
n
Indien er naar de politie gestapt wordt, vergezelt u de jongeren dan of probeert u dit net te vermijden? Op wiens vraag gebeurt dit dan? Is deze werkwijze intern bepaald of is men hier vrij in? Is hier soms enige vorm van overtuiging voor nodig en zo ja, van wie dan? Hoe zou u de workload van uw organisatie omschrijven? Dit zowel in termen van tijd, maar ook in termen van vrijheid (KAN men bepaalde stappen ondernemen uit zichzelf of is alles strikt voorgeschreven?) Heeft deze workload, volgens u, een invloed op uw doorverwijspolitiek? Heeft dit, volgens u, een invloed op de doorverwijspolitiek van andere instanties? Voor welke doelgroep is het aanbod van uw organisatie het meest geschikt? Komen bepaalde jongeren (al dan niet bij nieuwe problemen) terug naar u? Hebt u het gevoel dat u de slachtoffers ook effectief kan helpen?
Welke instanties of organisaties spelen, volgens u, in dit kader ook nog een belangrijke rol en zouden voor mijn onderzoek relevant kunnen zijn?
o