STUDIEBOEK: Een studie om te delen met, familie, vrienden en kennissen.
DANIEL EN OPENBARING
SAMENGESTELD DOOR MARCEL. R. WELS. Voor eventuele vragen kunt u mailen naar.
[email protected]
Mijn motto is: een herhaling vormt een gewoonte en een gewoonte vormt een karakter.
1
Gebruikte Bijbelvertaling: NBG 1951 tenzij anders vermeld.
Gebruikte boeken: De Grote Strijd, Patriarchen en Profeten, Eerste geschriften, Gedachten over Daniel, Gedachten over de Openbaring - Ellen Gould White (E.G. W.) Verwijzingen naar Daniël en de Openbaringen - Jan Kerssen (J.K.) Het einde komt - Jan Marcussen (J.M.) De Koning van het Noorden, De Vrouw en het opgestane beest - Louis F. Were (L.F. W.) Het Bijbelse toekomstbeeld, van H.K. Larondelle (H.K. L) Het boek Daniël - Alfred de Linge (A. de L.) Alles op zijn tijd - C. Mervyn Maxwell (C.M. M.) Eens en voor altijd - Merwin R. Thurber (M.R. T.)
Inhoud: DANIEL Israël – Larondelle………………………………………………………………..4 Daniël - Jan Kerssen……………………………………………………………..8 Daniël – A. de Ligne…………………………………………………………….51 Alles op zijn tijd – C.M.Maxwellen en A.de Linge ………………… ………..73 Een priester voor altijd – Merwin Thurber …………………………………… 111 Gedachten over Daniël – E.G.W………………………………………………. 184 De koning van het Noorden - Louis Were……………………………………. 248 OPENBARING De Openbaring van Jezus Christus – Jan Kerssen…………………………….. Het einde komt – Jan Marcussen……………………………………………… Satans vijandschap jegens de wet – E.G.W…………………………………… De laatste waarschuwing – E.G.W…………………………………………….. De tijd der benauwdheid – E.G.W…………………………………………….. De vrouw en het opgestane beest – L. Were…………………………………...
1
287 341 367 376 385 391
Daniel = God is Rechter. (Vindicator)
1
Eerst heb ik een hoofdstuk gevonden uit het boek van br. Larondelle over Israël dat een beter begrip geeft over het geestelijke Israël waar we nu in leven. Hand. 15: 14. Simeon heeft uiteengezet hoe God van meet af aan erop bedacht geweest is een volk voor Zijn naam uit de heidenen te vergaderen. Het geestelijke Israël neemt de plaats in van het letterlijk Israël. Het geestelijke Israël zijn nu de pachters samen met het letterlijke Israël. De duidelijke verwerping van Jezus door de Joden als natie, betekende het einde van hun laatste kans als de bijzondere werktuigen van God in de redding van de wereld. Het was ‘ten laatste’ dat God Zijn Zoon tot hen zond, volgens Jezus’ eigen woorden (Matt. 21: 37, 38, 39) maar zij grepen Hem en doodden Hem. Ze hebben Jezus niet ontzien. Daarom verhuurde God Zijn wijngaard aan andere pachters (Jes.5) die Hem de vruchten op tijd zouden afleveren. (Matt. 21: 41) Na Zijn laatste vertrek uit de heilige voorhoven van de tempel, zei Jezus: “Uw huis wordt u woest gelaten”(Matt. 23: 38) De dag tevoren had Hij het ‘Mijn huis’ genoemd (Matt. 21: 13) maar van nu af beschouwde Hij het niet meer als het Zijne. Jezus’ eigen vonnis was, ‘het Koninkrijk Gods zal van u weggenomen worden’ en het zal gegeven worden aan een volk dat de vruchten daarvan opbrengt. (Matt. 21: 43 vergelijk 1 Pet. 2: 9, 10) De overgang van letterlijk Israël naar geestelijk Israël, of de christelijke kerk, is het onderwerp van Romeinen 9-11. Hier bevestigt Paulus dat de verwerping van de Joden niet betekende dat de beloften van God vervallen zouden zijn. En hij legt onmiddellijk uit dat zij vervuld zullen worden door het geestelijke Israël. (Rom. 9: 6) Hij haalt Hosea 2: 22 aan, ‘Ik zal het Mijn volk noemen’: Mijn volk. Het geestelijk Israël sluit beiden Joden en heidenen in. Petrus stemt overeen zeggende: ‘Inderdaad bemerk ik, dat er bij God geen aanneming des persoons is, want onder elk volk is wie Hem vereert, en gerechtigheid werkt, Hem welgevallig.’ (Hand 10: 34, 35 - vergelijk Hand. 11: 18) Vele jaren later schrijvende naar de vreemdelingen of heidenen (1 Pet. 1: 1), als de uitverkorenen van God (1 Pet. 1: 2) verwijst Petrus naar hen als de uitverkorenen van God, een heilige natie, voorheen niet Zijn volk, maar nu Gods volk. Paulus vermeldt dezelfde waarheid in Romeinen 9: 30, 31, waar hij het duidelijk maakt dat de christelijke kerk in de plaats is gekomen van de Hebreeuwse natie in het goddelijk plan. Van nu af, zegt hij, is er geen verschil tussen Jood en Griek. (Rom. 10: 11, 13) Paulus legt de nadruk op het feit, dat de verwerping van het letterlijke Israël als Gods verkoren werktuig voor de redding van de wereld, niet betekent dat afzonderlijke Joden niet langer gered kunnen worden. (Rom. 9: 6; 11: 1, 2, 11, 15), want hijzelf is een Jood. (Rom. 9: 3; 10: 1; 11: 1, 2). Maar zij moeten gered worden als christenen en niet als Joden. Het is waar, zegt hij, dat het nationale Israël, zich stootte aan de steen des aanstoots Jezus Christus (Rom. 9:31,33; 11:11 vergelijk 1 Pet. 2 : 6-8; 1 Kor. 1: 23) maar dit hoeft niet te betekenen dat zij moest vallen. Volstrekt niet, roept hij uit. (Rom. 11: 1, 11) Het letterlijke Israël kan nog redding vinden door geënt te worden in het geestelijke Israël, op precies dezelfde wijze als de heidenen geënt moeten worden. (vers 23, 24) Gans Israël bestaat uit Joden en heidenen, aldus zal gans Israël zalig worden. (Rom. 11: 25, 26) Paulus maakt het duidelijk dat wanneer hij spreekt van Israël, als het verkoren volk van God, hij het in deze betekenis bedoeld. Hij zegt speciaal dat met ‘jood’ hij niet bedoelt een letterlijke jood maar één die in zijn hart bekeerd is, hetzij hij jood of heiden is. (Rom. 2: 28, 29) Allen die in Christus willen geloven zijn één in Hem, en zijn als het geestelijke ‘zaad’ van Abraham ‘naar de belofte erfgenamen’. (Gal. 3: 9, 28, 29) ‘Dat wat God Zich voornam te doen voor de wereld door Israël, de verkoren natie, zal Hij ten laatste vervullen door Zijn kerk, heden op aarde.’ (Profeten en Koningen blz.439 geschreven door E.White) De heerlijke beloften oorspronkelijk aan het letterlijke Israël gedaan, vinden hun vervulling heden in de verkondiging van het evangelie aan alle mensen (Openb. 14: 6, 7 ook wel genoemd de drie engelen boodschap). De zegeningen aldus aan Israël verzekerd, zijn op dezelfde voorwaarden en 1
in dezelfde graad verzekerd aan iedere natie en aan iedere persoon onder de wijde hemel. De kerk in dit geslacht is door God begiftigd met grote voorrechten en zegeningen, en Hij verwacht overeenkomstige beantwoording. In het leven van Gods volk moeten de waarheden van Zijn woord, hun heerlijkheid, en voortreffelijkheid geopenbaard worden. Door Zijn volk wil Christus Zijn karakter en de beginselen van Zijn Koninkrijk openbaren. (Lessen uit het leven van alle dag, blz. 180 geschreven door Ellen White) Nu moet het geestelijke Israël, in het verleden ‘niet Zijn volk’ maar ‘nu Zijn volk’ de grote daden verkondigen van Hem die hen ‘uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht.’ ( 1 Pet. 2: 9, 10) Wij dienen nooit te vergeten dat ‘al wat tevoren geschreven is, werd geschreven, voor het onderricht’ voor de toekomstige geslachten tot het einde van de tijd om volharding, vertroosting en hoop te inspireren. (Rom. 15: 4) Het werd opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is. (1Kor. 10: 11) De profeten begrepen niet altijd duidelijk de boodschappen die zijzelf uitgedragen hadden en die heen wezen naar een verre toekomst, naar de komst van de Messias. (1 Pet. 1: 10, 11) Deze herhaalde Messiaanse voorzeggingen werden bedoeld om de ogen van het volk te richten van de voorbijgaande gebeurtenissen van hun eigen tijd, naar de komst van de Messias en de vestiging van Zijn eeuwig Koninkrijk, teneinde hen een beeld van de dingen van de tijd in het licht van de eeuwigheid te verschaffen. Deze boodschappen echter die betrekking hebben op de toen verre toekomst werden bedoeld om niet alleen geduld, troost en hoop te verlenen in de tijd dat zij eerst gegeven werden, maar ook om de mensen van Christus’ tijd te voorzien van het bevestigend bewijs van Zijn Messiasschap. De diepe overtuiging dat de boodschappen van de profeten vervuld waren, leidden velen ertoe in Christus als Zoon van God te geloven. De profeten voorzagen aldus het geloof van de apostolische kerk van een vast fundament en leverden een directe en levende bijdrage aan het christelijk geloof. Het was daarom niet alleen ‘voor zichzelf’ en voor hun tijdgenoten dat de profeten dienst deden, maar ook voor alle oprechte mannen en vrouwen van latere geslachten. (1 Pet. 1: 12) Het is altijd het voorrecht van diegenen die de vervulling van de profetie beleven om ‘te herinneren’ en ‘te geloven’. (Joh. 13: 19; 14: 29; 16: 4) Profetieën die de inspiratie duidelijk toepassen op onze tijd werden door God bedoeld om ons geduld, troost en hoop te geven, dat alle dingen die door deze heilige mannen vanouds voorzegd waren spoedig hun laatste en algehele vervulling zullen vinden. Grondbeginselen van schriftuitleg. In het algemeen werden de Oudtestamentische beloften en voorzeggingen gericht tot het letterlijke Israël en zouden vervuld zijn geworden op voorwaarde van gehoorzaamheid. Gedeeltelijke nakoming van Gods wil van hun kant maakte een gedeeltelijke vervulling van de verbondsbeloften van Gods kant mogelijk. Toch konden vele van de beloften, vooral die betreffende het brengen van het evangelie aan de volkeren en de oprichting van het Messiaanse Koninkrijk, niet aan hen vervuld worden vanwege hun trouweloosheid, maar zouden vervuld worden aan de kerk op aarde, en zeer in het bijzonder aan Gods laatste gemeente. Toen de Joden Christus als Messias verwierpen, verwierp God op Zijn beurt hen en stelde de christelijke kerk aan als Zijn verkoren instrument voor de redding der wereld. (Matt. 28: 19, 20; 2 Kor. 5: 18-20; 1 Pet. 2: 9, 10) Dienovereenkomstig werden de verbondsbeloften en voorrechten alle voorgoed overgedragen van het letterlijke op het geestelijke Israël. (Rom. 9: 4 vergelijk Gal. 3: 27-29; zie bij Deut. 18: 15) Beloften die niet reeds vervuld waren aan het letterlijke Israël zouden nooit vervuld worden of zouden vervuld worden door de christelijke kerk als het geestelijke Israël. Profetieën die onder deze laatste indeling vallen, zullen in principe vervuld worden, maar niet noodzakelijk in elk onderdeel, hetgeen toe te schrijven is aan het feit dat vele onderdelen van de profetie te maken hadden met Israël als een letterlijke natie, die gevestigd was in het land Palestina. De christelijke kerk is een geestelijke natie, verspreid over de wereld, en zulke bijzonderheden konden klaarblijkelijk niet op haar van toepassing zijn in een letterlijke betekenis. Profetieën van de eerste indeling kunnen nu niet vervuld worden, omdat zij strikt voorwaardelijk van 1
karakter waren en in strekking, juist door hun karakter, beperkt zijn tot het letterlijke Israël. Het grondbeginsel waardoor wij zonder vergissing kunnen zeggen wanneer een bepaalde belofte of voorzegging van het Oude Testament die oorspronkelijk gedaan werd aan het letterlijke Israël, haar vervulling met betrekking tot het geestelijke zal vinden, is- wanneer een later geïnspireerde schrijver zulk een toepassing maakt. Bijvoorbeeld, de profetieën van de strijd van Gog en Magog in Ezechiël 38 en 39 werden nooit aan het letterlijke Israël vervuld; maar Johannes verzekert ons, dat in beginsel, ofschoon niet noodzakelijk in alle details (zoals die van Ezechiël 39: 9-15), deze strijd zal plaatsvinden aan het einde van het duizendjarig rijk. (Openb. 20: 7-9) Maar om verder te gaan dan datgene wat duidelijk naar voren gebracht wordt door de inspiratie, in het onmiddellijke verband van de betreffende zin, in het Nieuwe Testament, of in de geest der profetie is het in de plaats stellen van de persoonlijke mening voor een duidelijk “zo zegt de Here”. Waar de inspiratie niet zo duidelijk gesproken heeft, is het ons voorrecht Schrift met Schrift te vergelijken, in een poging om volmaakter de bedoeling van de Geest te verstaan. Maar hier, zoals in alle uitleggingen van de Schrift, behoren wij te vermijden om datgene wat onze persoonlijke, beperkte zienswijze is, als de uitdrukkelijke leringen van de Bijbel te verklaren, hoe geloofwaardig die ook mogen lijken. Bovendien moet de Oudtestamentische profetie eerst onderzocht worden uit oogpunt van haar historische toepassing op het letterlijke Israël, voordat men kan overgaan tot het geldig verklaren van een afgeleide toepassing op het geestelijke Israël. Eén van de voornaamste doeleinden van de Bijbeluitlegger is om de historische achtergrond waarin de verklaringen van de profeten oorspronkelijk gedaan werden te reconstrueren. Het christendom is een historische godsdienst, en zijn geïnspireerde boodschappen zijn verankerd in de heuvels en dalen, de woestijnen en rivieren van de antieke wereld, en in letterlijke mannen en vrouwen die eens de aarde bewandelden. Er is geen zekerder bescherming tegen de speculatieve grillen en godsdienstige fantasten dan een heldere kennis van de historische samenhang der Schrift. Ofschoon de profeet naar de gebeurtenissen rondom hem keek, kon hij ook voorbij zijn eigen tijd zien. Op een mysterieuze wijze die alleen aan God bekend is, waren de woorden van de profeet soms bedoeld om hun vervulling te vinden in de toen verre toekomst. Bij tijden hadden ze een betekenis niet alleen voor de eeuw waarin de profeet leefde, maar ook voor de dag in de verre toekomst. Met andere woorden, zij hadden een tweedelige toepassing. Insgelijks worden de manieren waarop God handelde met mensen in crisis in het verleden dikwijls aangehaald als voorbeelden van de wijze waarop Hij zal handelen met de gehele wereld in de laatste dag. (zie bij Deut. 18: 15) Bijvoorbeeld, het oordeel dat kwam over Sodom en Gomorra, letterlijke steden van het oude verleden, wordt door de Bijbelschrijvers gebruikt als een beschrijving van het oordeel dat God ten slotte zal brengen over de gehele wereld. De student van de Bijbel die de grootste hulp ervan hoopt te krijgen, zal eerst het historische verband van iedere zin zien te reconstrueren. Hij zal luisteren naar de profeet die tot het oude Israël sprak, en zal trachten te verstaan wat zijn woorden betekenden voor het volk dat ze oorspronkelijk aanhoorde. Maar hij zal ook luisteren wat voor verdere betekenis de woorden van de profeet mogen hebben voor latere tijden, in het bijzonder voor onze tijd. Voorzeker is deze tweede toepassing voor ons vandaag van meer gewicht. Maar het is enkel tegen de achtergrond van de oorspronkelijke historische samenhang van de boodschap dat de betekenis en waarde ervan voor ons met zekerheid kunnen worden vastgesteld. Een studie van de Oudtestamentische profeten die in de eerste plaats bestaat in het licht van uitgezochte zinnen hier en daar uit hun historische verband en ze willekeurig op onze tijd toe te passen alsof de profeet uitsluitend voor onze stichting sprak, is vol ernstig gevaar. In feite is de procedure meer dan iets anders verantwoordelijk voor de fantastische uitleggingen die de leringen van bepaalde godsdienstige groepen onderscheiden. In een eeuw waarin ieder wind van leer blaast, is het goed om duidelijk te maken dat onze opvatting van de Bijbelse profetie rust op een positief “zo zegt de Here”. (Deut. 29: 29; Jes. 50: 11; Jer. 2: 13; Matt. 7: 4-28; 1 Kor. 2: 4, 5, 12, 13; Ef. 4: 14; Kol. 2: 2-4, 8; 2 Pet. 1: 16; Openb. 22: 18) Door dat te doen zullen we veilig zijn tegen fantastische uitleggingen die soms gegeven worden aan bepaalde Oudtestamentische profetieën. Wij zullen beschermd worden tegen het 1
algemeen letterlijk uitleggen van sommige verklaarders betreffende een veronderstelde terugkeer van het letterlijke Israël naar het letterlijke Palestina om de wereld te regeren gedurende een duizend jaren, voorafgaande aan de sluiting van de genadetijd voor de mens. En ook tegen andere evenzeer onschriftuurlijke uitleggingen die erop gericht zijn alle bijzonderheden van de beloften die oorspronkelijk aan het letterlijke Israël gedaan zijn, zinnebeeldig toe te passen op de kerk. Beide extreme methoden verdraaiden de klaarblijkelijke bedoeling van de Schriften en maken een gezonde opvatting van de boodschappen van de profeten voor de kerk van heden onbereikbaar. De volgende eenvoudige regels worden aangeraden als een veilige manier van aanpak van de studie van elk profetisch Schriftgedeelte van het Oude Testament: 1: Bestudeer de profetie in haar geheel. Let op door wie ze gesproken werd, tot wie ze gericht werd, en de omstandigheden die ze te voorschijn riepen. Denk eraan dat in het algemeen gesproken ze oorspronkelijk gegeven werd met betrekking tot de historische omstandigheden die ze te voorschijn riepen. Ze werd door God bestemd om in de noden van Zijn volk op de tijd dat ze gegeven werd te voorzien en om hen te herinneren aan de heerlijke bestemming die hen wachtte als natie, aan de komst van de Messias, en aan de oprichting van Zijn eeuwig Koninkrijk. Ga na wat de boodschap betekende voor het volk van die tijd. (deze regel is niet van toepassing op die gedeelten van het boek Daniël die de profeet op sommige plaatsen moest ‘toesluiten’ en ‘verzegelen’ of op andere plaatsen waarvan de toepassing door de inspiratie uitsluitend beperkt was tot onze huidige tijd). 2. Let op de voorwaardelijke aspecten van de voorzegging en vergewis u of aan de voorwaarden wel of niet is voldaan of in hoeverre. 3. Ga na welke toepassing later geïnspireerde schrijvers maken van de profetie, en bepaal op deze grond haar mogelijke betekenis voor Gods volk in deze tijd. 4. Denk eraan dat het verslag van Gods handelen met Zijn volk in voorbije eeuwen opgetekend is voor het welzijn van alle latere geslachten tot het einde van de tijd. Onze studie van de boodschappen die oorspronkelijk verkondigd werden door heilige mannen vanouds tot het volk van hun tijd, moet geen doel in zichzelf worden, maar een middel om de wil van God te ontdekken voor allen die Hem nu van harte willen dienen in de climax der eeuwen. De Stem van God door de profeten spreekt duidelijk tot ons vandaag. Wanneer deze regels consequent worden gevolgd, kan de daaruit voortkomende uitlegging met vertrouwen worden aanvaard. In de geïnspireerde uitspraken van de profeten vanouds zal de oprechte zoeker naar waarheid zodoende boodschappen vinden van, bezieling, troost en leiding voor vandaag. ( H.K. Larondelle)
Gods woord bestuderen geeft zijn vruchten. Mijn zoon indien gij Mijn woorden aanneemt en Mijn geboden bij u bewaart, dan zult gij de vreze des Heren verstaan, want de Here geeft wijsheid, uit Zijn mond komen kennis en verstandigheid. (Spreuken 2: 1-6. v:10) Want wijsheid zal in uw hart komen. Jood of Griek het gaat om de bekering, Christus is de keus, Hij is het belangrijkste waarvoor een mens mag kiezen in zijn of haar leven. Er is geen aanzien des persoons bij God. Bestudeer Gods Woord: Allereerst wat betekende het Woord Gods in hun tijd, wat betekent het voor ons, wat had God toen te zeggen, en wat zegt Hij nu. De Bijbel legt zichzelf uit, niet een mens. Dit houdt niet weg dat samen studeren het allerbeste is, biddend onder leiding van de Heilige Geest. Lees Ezechiël 38 en 39 goed door. 1
U zult veel herhalingen tegen komen als geheugensteun, maar geloof me, herhaling is de beste leermeester. We gaan door de geschiedenis van het verleden tot heden en toekomst. Laat u leiden door het Woord van God. De Bijbel legt zichzelf uit, hier kunnen we niets aan toedoen en afdoen. Jezus zei: “ Ik ben de weg de waarheid en het leven “ wie Hem volgt zal niet beschaamd uitkomen. Het is een hele eer om Gods Woord te mogen bestuderen. (m.w).
Daniël 1: Daniël in Babylon, Juda in ballingschap. Daniël en zijn metgezellen werden in 605 voor Christus, door Nebukadnessar de koning van Babylon meegenomen naar Babylon, ze gingen in ballingschap. Ze werden uitgekozen om aan het hof te komen in dienst van de koning en daar werden ze opgeleid, in de taal der Chaldeeën en de geschiedenis. Daniël vroeg toestemming om volgens Gods wetten te mogen blijven leven, om God te eren zowel geestelijk als lichamelijk. Dit wordt altijd beloond. Daniël 1: 1. In het derde jaar der regering van Jojakim, de koning van Juda, kwam Nebukadnessar, de koning van Babel, naar Jeruzalem en belegerde het; 2 Kon. 24: 1- 4. In zijn dagen trok Nebukadnessar de koning van Babel, op en Jojakim werd hem onderdanig, drie jaar; maar daarna kwam hij weer tegen hem in opstand. En de Here zond tegen hem de benden der Chaldeeën, en die van Aram, Moab en de Ammonieten; Hij zond hen tegen Juda om het ten gronde te richten, volgens het woord dat de Here gesproken had door Zijn knechten de profeten. Waarlijk, dit overkwam Juda naar het woord des Heren, die het van Zijn aangezicht wilde wegdoen, wegens alle zonden die koning Manasse gedaan had; en ook wegens het onschuldige bloed dat hij vergoten had; hij had immers Jeruzalem gevuld met onschuldig bloed. De Here wilde dat niet vergeven. Waarschuwing na waarschuwing, genade op genade niets heeft geholpen, de zonden stapelden zich op, de maat was vol, God kon niet anders. De Here wilde dit niet vergeven. 2 Kron. 36: 5-6. Jojakim was vijfentwintig jaar oud, toen hij koning werd, en hij regeerde elf jaar in Jeruzalem. Hij deed wat kwaad is in de ogen des Heren, zijn God. Nebukadnessar, de koning van Babel, trok tegen hem op en boeide hem met twee koperen ketenen om hem naar Babel te voeren. Nebukadnessar bezocht Jeruzalem drie maal. Zijn eerste tocht was in 605 voor Christus, tegen Jojakim. Zijn tweede tocht was in 597 voor Christus, tegen Jojakin. Zijn derde tocht was in 586 voor Christus, tegen Sedekia. 2 Kon. 24: 18-20 en 2 Kon. 25: 1-7. Alle drie de keren nam de koning van het gerei uit het huis des Heren mee naar Babel en bij de laatste keer was het ook de laatste keer, toen heeft hij het huis van God, de Tempel, in Jeruzalem vernietigd en verbrand, en voor de Joden de Heilige stad Jeruzalem, deze werd vernietigd. Daniël en zijn vrienden werden de eerste keer meegenomen 605 voor Christus, naar Babel en kwamen daar aan het hof terecht. Daniël 1: 2. en de Here gaf Jojakim, de koning van Juda, in zijn macht, benevens een deel van het gerei van het huis Gods, en hij bracht ze naar het land Sinear, in de tempel van zijn god; 1
het gerei bracht hij in de schatkamer van zijn god. Nebukadnessar kon zich wel iets verbeelden, maar het was God Zelf die Zijn volk in ballingschap liet gaan. Tevens gaf God tot drie keer toe een deel van het gerei mee, in de handen van Nebukadnessar. Israël was gewaarschuwd onder Mozes: Deut. 28: 1, 15, 25, 49 en 64. Indien gij aandachtig luistert naar de stem van de Here uw God, en al Zijn geboden, die ik u heden opleg, naarstig onderhoudt, dan zal de Here uw God, u verheffen boven alle volken der aarde. Maar indien gij niet luistert naar de stem van de Here uw God, en niet al zijn geboden en inzettingen, die ik u heden opleg, naarstig onderhoudt, dan zullen de volgende vervloekingen alle over u komen en treffen. De Here zal u verslagen aan uw vijanden overleveren. Langs een enkele weg zult gij tegen hen optrekken, maar langs zeven wegen voor hen vluchten, zodat gij tot een schrikbeeld zult wezen voor alle koninkrijken der aarde. De Here zal tegen u doen aanrukken een volk, dat van verre komt, van het einde der aarde, zoals een arend aanzweeft, een volk waarvan gij de taal niet verstaat. De Here zal u verstrooien onder alle natiën van het ene einde der aarde tot het andere; aldaar zult gij andere goden dienen, die noch gij noch uw vaderen gekend hebben: hout en steen. (deze profetieën hoefden niet uit te komen als ze geluisterd hadden.) Wanneer gij u dan tot de Here, uw God, bekeert en naar Zijn stem luistert, overeenkomstig alles wat ik u heden gebied, gij en uw kinderen, met geheel uw hart en geheel uw ziel- dan zal de Here uw God, in uw lot een keer brengen en Zich over u erbarmen; Hij zal u weer bijeenbrengen uit al de volken, naar wier gebied de Here uw God, u verstrooid heeft. Tijdens de laatste koning Sedekia is alles verwoest en ging Juda in ballingschap, de andere stammen waren hun al voor gegaan naar Assyrië. In deze verzen vinden we een aantal tegenstellingen: Juda en Babel. Het ene land behoort aan het volk van God, het andere aan het volk van satan. Beide landen hebben een menselijke koning: Jojakim en Nebukadnessar. Beide landen hebben een tempel: de Tempel van God en de afgodische tempel van een Babylonische god. God Zelf zegt dat Israël en hier Juda Zijn volk is. En God maakt in Jesaja 13 en 14 duidelijk, dat de vorst van Babel een grotere vorst achter zich heeft, de gevallen engel lucifer, nu de verleider van alle volken. Daniël laat dus in de eerste twee verzen al zien, dat dit boek gaat over de tegenstelling tussen twee kampementen. God
satan
Jeruzalem
Babel
Tempel Gods
afgodische tempel
Volk van God
volk van satan
Ware aanbidding Koninkrijk Gods
valse aanbidding koninkrijken der wereld
Vorst v/h verbond
vorst v/h kwaad
Symbool van de Boom des levens
symbool van de boom der kennis van goed en kwaad
De Zoon des mensen
de mens der zonde
De weg, de waarheid en het leven
de bedrieger, de aartsleugenaar, de moordenaar, de oude slang
1
Gods feesten
de wereldse feesten (vaak religieus tintje)
Hij toch verandert tijden en stonden.
Poging Gods tijden en stonden te veranderen. (sabbat naar zondag)
In het huis Mijn Vaders zijn vele woningen.
Hij heeft voor ons niets, alleen deze wereld.
En tussen die tegenstellingen staat God, de Here, die de hele wereld in Zijn macht heeft, die zelfs satan in Zijn macht heeft. En die Here, die God, geeft Zijn eigen volk over in de macht van de grote vijand. In Bijbelse tijden was dit een uitdrukking om het onverklaarbare, dat God Zijn volk in ballingschap gaat, te verklaren. Maar vaak is God dan niet de handelende God maar die niet handelend opkomt voor Zijn volk. Het volk heeft zich buiten de leiding van God gesteld door tegen Gods onderwijzingen in te gaan. God gebruikt in het boek Daniël mensen en laat hun zien hoe God alles in handen heeft. Een God die beschermd, een God die erbarmen heeft, een God die vergeeft en een God die na lang geduld, eindelijk oordeelt en de wereld weer in een staat terugbrengt van geluk, waar Hij Zelf voor eeuwig Koning zal zijn zonder dat ooit de mogelijkheid bestaat dat Zijn Koninkrijk overgaat in andere handen.
Daniël 1: 3. Toen beval de koning Aspenaz, het hoofd zijner hovelingen, enige Israëlieten te laten komen, uit het koninklijk geslacht en uit de edelen. 2 Kron. 36: 20. Ook voerde hij hen die aan het zwaard ontkomen waren naar Babel, en zij werden hem en zijn zonen tot slaven. Daniël was een edele en wel een zeer bepaald type, hij werd naar Babylon verbannen in zijn vroege jeugdjaren. Uit alle landen die koning Nebukadnessar veroverd had, had hij mensen meegenomen die bij hem aan het hof zouden dienen. Ze kwamen uit Koninklijke geslachten en uit edelen. Daniël is geen hofdienaar geworden, hij was een raadsheer, een ambassadeur en onderkoning. De profeet Jesaja had dit aan koning Hiskia voorspeld, toen hij het goud en al zijn rijkdommen aan vreemde mensen had laten zien. 2 Kon. 20: 14-18. Toen kwam de profeet Jesaja tot koning Hiskia en vroeg hem: Wat hebben deze mannen gezegd en vanwaar zijn zij tot u gekomen? En Hiskia antwoordde: uit een ver land zijn zij gekomen uit Babel. En Jesaja vroeg: Wat hebben zij in uw paleis gezien? Hiskia antwoordde: Alles wat in mijn paleis is, hebben zij gezien, er is niets onder mijn schatten, dat ik hun niet heb getoond. Toen zeide Jesaja tot Hiskia: Hoor het woord des Heren: er zullen dagen komen, dat alles wat in uw paleis is en wat uw vaderen hebben opgestapeld tot op deze dag, naar Babel zal worden weggevoerd. Niets zal er overblijven, zegt de Here. En van uw zonen, die uit u voortkomen, die gij zult verwekken, zullen zij nemen, om hoveling te zijn in het paleis van de koning van Babel. Daniël 1: 4. Knapen zonder enig gebrek, schoon van uiterlijk, ervaren in allerlei wijsheid, in het bezit van kennis, met inzicht in wetenschap, geschikt om dienst te doen in het paleis des konings, en hen te onderwijzen in de geschriften en de taal der Chaldeeën. Daniël en zijn vrienden werden eerst gekeurd alvoor dat ze onderwezen werden, ze waren schoon van uiterlijk en later zou blijken aan wie ze dit te danken hadden, ze waren vertrouwd met Gods woord en vertrouwden hun leven aan Hem toe met een volkomen toewijding. Let wel wat koning Salomo hierover had gezegd: Spreuken 2 en 3. Wie Mijn geboden aanneemt en daar naar leeft en er naar 1
speurt als naar verborgen schatten, wie naar God roept en naar Hem zoekt, zal de wijsheid van God vinden en zeker krijgen. Want de Here geeft wijsheid, uit Zijn mond komen kennis en verstandigheid. Vertrouw op de Here met uwe ganse hart en steun op uw eigen inzicht niet. Wees niet wijs in eigen ogen, vrees de Heer en wijk van het kwaad. Verder hadden deze vier mannen een grote kennis van de geschriften en wisten ze zeker dat God hun nooit zou verlaten. 2 Kron. 16: 9. Want des Heren ogen gaan over de ganse aarde om krachtig bij te staan, hen, wier hart volkomen naar Hem uitgaat. Ze hadden kennis van de geschriften en ze wisten waar de wijsheid lag en hadden daar hun schat bewaard. Dit hele boek bewijst dat we op God kunnen vertrouwen en dat in Hem de wijsheid is. (M. W.) De twee kampementen; God aan de ene kant en de satan aan de andere kant, God verlangt van ons een duidelijke keus. Het gevaar zit hem in het na-apen van satan, die de wereld wil laten zien dat hij het beter kan dan de Schepper. Dat was zijn grootste zonde, hij wilde boven God uitstijgen en zo het universum achter hem aanlokken. Nog eenmaal in de eindtijd, de tijd waarin wij nu leven, zullen beide partijen tegen elkaar losbreken, Gods geboden zullen hoog gehouden worden, maar de satan zal er alles aan doen om dat te voorkomen, hij zal nog een laatste poging doen om de hele wereld te verleiden, en de wederkomst van Christus nadoen, zodat hij als het mogelijk is zelfs de kinderen van God zou kunnen verleiden, maar hierover meer in dit schrijven. God laat ons echter nooit in de steek, hij helpt ons, steunt ons en geeft ons kracht. Jesaja 41:10. Onze verlossing nadert. (J. K.)
Daniël 1: 5. En de koning stelde voor hen een dagelijks rantsoen vast van de Koninklijke tafel en van de wijn, die hij placht te drinken. Zo liet hij hen gedurende drie jaren opvoeden, na verloop waarvan zij bij de koning dienst moesten doen. Het klinkt allemaal mooi dat er een rantsoen voor je wordt klaargezet, maar dat is maar schijn. Iemand die alles voor je gaat bepalen, die wil controle over je hebben, alles voor je uitstippelen. Ze waren als gevangenen meegevoerd en zo werden ze ook behandeld. Dit is het type van de verleiding van satan. Hij zorgt dat de prikkels van wat je leest, ziet, ruikt, eet en drinkt, het denken uitschakelt en de invloed van God te niet doen. Dan lijkt de “waarheid” wetenschappelijke kennis. Daniël 1: 6, 7. Nu bevonden zich onder hen enige Judeers, Daniël, Chananja, Misaël en Azarja. De overste der hovelingen gaf hun andere namen: Daniël noemde hij Beltesassar, Chananja Sadrak, Misaël Mesak en Azarja Abednego. Daniël en zijn vrienden waren meegenomen en waren beland aan het hof en daar zouden ze getraind worden in de leer van een afgodisch volk. Nebukadnessar dacht dat hij de God van Israël gebroken had, Zijn land, Zijn Tempel en het gerei uit Zijn Tempel had hij meegenomen naar Babel en nu zou hij ook nog Gods volk gaan breken. Het rantsoen was voor hun vastgesteld de wijn en de studie, zo zouden zij gevormd worden naar de leer der Chaldeeën, maar het zou toch anders lopen als waar hij op rekende. Voor ons is dit een teken dat God altijd op Zijn volk let, ook al zitten we midden in Babylon. We hoeven niet mee te doen, we kunnen sterk staan, wat betreft het eten en het drinken, maar ook in het geloven, er is een God in de hemel, die op Zijn kinderen let.(Psalm 14: 2) De Here ziet neer uit de hemel op de mensenkinderen, om te zien, of er één verstandig is, één die God zoekt. Daniël en zijn vrienden kregen andere namen, hun namen waren verbonden aan hun eigen God en ook hier wilde de koning een verandering in brengen zodat ze hun God misschien wel zouden vergeten als ze met zijn goden verwant raakten. De betekenis van hun namen is: 1
Daniël, God is mijn Rechter, werd Beltesassar, prins van Bel. Chananja, genade Gods, werd Sadrak, diensknecht van Sin (maangod). Misaël, wie is wat God is? Werd Mesak, wie is als Aku (sumerische naam van Sin). Azarja, God helpt, werd Abednego dienstknecht van Nebo. De koning dwong hun niet om hun geloof te verzaken, wellicht hoopte hij hen na een tijd zover te brengen. Zijn overwinningen over Israël (Juda) zo dacht hij, bewees genoeg superioriteit van zijn goden over hun God, en met de tijd, onder de invloed van de cultuur en wetenschap van Babel zou de Hebreeuwse jeugd deze superioriteit wel erkennen. Maar de heidense namen bracht het viertal geen haarbreed dichter bij het heiligdom: aan het koninklijk hof vermeden zij alle bezoedelingen en bleven trouw aan hun eigen God. 2 Kron. 16: 9. Want des Heren ogen gaan over de gehele aarde, om krachtig bij te staan, hen, wier hart volkomen naar Hem uitgaat. Daniël 1: 8. Daniël nu nam zich voor, zich niet te verontreinigen met de Koninklijke spijze of met de wijn die de koning placht te drinken; en hij verzocht de overste der hovelingen, dat hij zich niet zou behoeven te verontreinigen. Eten is primair voor een mens om te blijven leven. Maar eten is ook een zwak punt bij een mens. Hierdoor zijn we te verleiden, hierdoor worden we afhankelijk, hierdoor gaan we zondigen. Door ons te overeten, word ons gestel opgezet, en gaan we anders functioneren en worden we in plaats van sterker steeds zwakker. Het is geen toeval dat de satan steeds probeert om ons te vangen met het eten. De eerste geschiedenis in de Bijbel ging over eten, Adam en Eva werden verleidt door de satan in het paradijs, ik zeg expres Adam en Eva want ook Adam heeft zich laten gaan. Jezus in de woestijn, heeft Zich niet laten verleiden, ook aan Hem werd aangeboden omdat Hij honger kreeg; “ wanneer je Gods Zoon bent, maak dan van deze stenen brood”. Het ging niet om het eten, maar Gods woord wordt steeds in twijfel genomen, in het paradijs met Adam en Eva en in de woestijn met Christus. Ook in Babel aan het hof, Daniël en zijn vrienden, moesten eten van het vlees en drinken van de wijn. Dit eten wat hun voorgezet was, was eerst geofferd aan de goden van Babel, en kwam daarna in het paleis terecht voor de koning. Het was uiteraard een hele eer, om mee te mogen eten met de koning. Maar Daniël en zijn vrienden wisten heel goed wat het gebod van hun God was. Wat het eten betreft is er niets veranderd, Daniël wilde zich niet verontreinigen, dit is nog steeds actueel voor ons in het geestelijke Babylon. De opdracht voor ons door de apostelen gegeven is, dat wij ons onthouden moeten van hetgeen aan de afgoden geofferd is. Ik mag aanraden om Leviticus 11 te lezen, wat betreft het reine en het onreine voedsel. (waarom zou een varken nu wel rein zijn). Er is gebleken dat wanneer je je aan Gods richtlijnen houdt wat betreft de reine voeding je gezonder en langer leeft, uitzonderingen daar gelaten. (M. W.) Het eten dat aan andere goden was geofferd, was overspel, en het eten van onrein vlees was een gruwel in Gods ogen. Teveel wijn was ook niet goed dus ze kwamen hier voor een probleem te staan. Maar zoals het altijd gaat met mensen die rekening houden met Gods wetten, inzettingen en geboden, staat God aan je zijde, en neemt het voor je op. Daniël vroeg aan de overste of hij zich niet behoefde te verontreinigen, en in het volgende vers zien we hoe God alles doet meewerken voor hen die rekenschap met God en Zijn geboden houden. Uit alles blijkt dat Daniël en zijn vrienden hier ondanks de ballingschap, door God geplaatst waren, en als je ergens staat of bent voor God, heb je niets te vrezen; de Geest des Heren rust dan op je.
1
Daniël 1: 9 Toen schonk God aan Daniël gunst en barmhartigheid bij de overste der hovelingen. Dit doet mij denken aan het verhaal van Jozef uit Egypte, overal waar deze man kwam werd hem barmhartigheid geschonken, en wel omdat ze zagen dat zijn God met hem was, en uiteraard door het karakter wat hij uitstraalde. Ook Jozef kwam door Gods voorzienigheid aan het hof tussen de afgoden van Egypte. Ook aan Jozef werden krachten gegeven door God, om dromen uit te leggen zoals we straks ook bij Daniël gaan zien. In Psalm 106: 44, 45 lezen we: Maar, als Hij hun benauwdheid zag, wanneer Hij hun gejammer hoorde, dan gedacht Hij ten hunnen gunste aan Zijn verbond. Dit heeft God altijd gedaan en gelukkig is God een God die nooit verandert; dus Hij zal aan Zijn verbond met Abraham en Jakob en met wie dan ook blijven denken, en ons redden en ons brengen daar waar Hij ons wil hebben. Je kunt dit hoofdstuk lezen en dan de indruk krijgen dat het van het ene moment op het andere plaats vindt, maar dat lijkt mij onwaarschijnlijk. Daniël is langer dan zeventig jaar in Babylon geweest, de eerste drie jaar in Babel kregen ze studie en dit dieet wat de koning hun voorzette duurde drie jaar. Er gingen altijd wel een aantal dagen of jaren overheen voordat er weer iets anders gebeurde. Zo raakten Daniël en zijn vrienden in de gunst bij de overste. Elke Christen die zich gedraagt zoals een Christen zich gedragen moet, zal in de gunst vallen bij mensen, omdat ze zien dat je de liefde van je God in je binnenste hebt. Zo was het ook met Daniël en zijn vrienden; hij en zijn vrienden waren mannen naar Gods hart, dit zal het Bijbelboek Daniël meerdere malen bewijzen. Daniël 1: 10. doch de overste der hovelingen zeide tot Daniël: Ik vrees, dat mijn heer, de koning, die uw spijs en drank vastgesteld heeft, uw uiterlijk misschien minder welvarend zou vinden dan dat van de overige knapen van uw leeftijd, en dat gij daardoor mijn hoofd met schuld zoudt beladen bij de koning. Terecht dat de overste bang was voor zijn koning: in die landen, zoals Babylon en Medo- Perzië, rolden de koppen net zo gemakkelijk als bij ons broodjes van de plank. Ook dit doet mij weer denken, aan Jozef in Egypte. Jozef legde een droom uit aan de bakker en aan de schenker. De schenker werd in zijn functie hersteld en de bakker zijn hoofd ging eraf. Johannes de Doper in zijn onschuld, ook al was het vele jaren later, zat in de gevangenis, om een eerlijk gezegde wat een ander niet aanstond, en verloor daardoor zijn hoofd. Een hoofd was niet veel waard in die dagen; dus dat de overste voorzichtig te werk ging is te verklaren. Op het uiterlijk werd ook veel gelet. Zo zijn er tijden geweest in de Middeleeuwen waarin het heel gezond over kwam als je gezicht bleek was; en wanneer je een rode blos had bijv. van de zon dan vroegen ze aan je of je wel gezond was. In die tijd was het voor vrouwen heel normaal om heel lang iets aan het uiterlijk te doen, dit haal ik uit het boek Ester. (Ester 2: 12). Wanneer nu een meisje aan de beurt was om bij de koning Ahasveros te komen, nadat zij gedurende twaalf maanden aan de voor de vrouwen geldige bepalingen onderworpen was geweest want de tijd voor het gebruik van de schoonheidsmiddelen werd aldus ingedeeld: zes maanden met mirreolie en zes maanden met balsem en schoonheidsmiddelen der vrouwen - dan kwam het meisje aldus tot de koning. Uiteraard was dit voor vrouwen, maar op het uiterlijk werd nauwkeurig gelet. Het was een gunst van de goden en een zegen van de goden wanneer je er goed uitzag. Vandaar dit rantsoen van de koning voor alle jongelingen.
Daniël 1: 11-16. Daarop zeide Daniël tot de kamerdienaar, die de overste der hovelingen aan Daniël, Chananja, Misaël en Azarja had toegevoegd: Neem toch met uw dienaren gedurende tien dagen de proef: men geve ons groenten te eten en water te drinken; laat dan ons uiterlijk met dat van de knapen die de Koninklijke spijze eten, door u vergeleken worden, en doe dan met uw dienaren naar uw bevinding. Hij gaf hun hierin gehoor en nam met hen gedurende tien 1
dagen de proef, en na verloop van tien dagen bleek hun uiterlijk schoner en zagen zij er welvarender uit dan al de knapen die van de Koninklijke spijze gegeten hadden. Voortaan nam de kamerdienaar hun spijze en de wijn die zij drinken moesten weg, en gaf hun groenten. Het is misschien een afschuifsysteem geweest. Dat gebeurt wel eens vaker wanneer iemand zelf niet de verantwoording durft te nemen, maar nu komt er ineens een kamerdienaar en Daniël vraagt aan hem om een proef te nemen. Wat een vertrouwen hebben Daniël en zijn vrienden, niet alleen in zichzelf maar vooral in hun God: neem met ons maar een proef en je zult het resultaat zien; mocht dit uitblijven dan doe je maar met ons wat je wenst te doen. Ze gaan ervan uit dat God hun helpt, en dit was ook wat Jezus Christus naar voren bracht; geloof. (Marc. 5: 36). Wees niet bevreesd, geloof alleen. (Mar. 9: 23) Alle dingen zijn mogelijk voor wie gelooft. (Marc. 11: 24) Daarom zeg Ik u, al wat gij bidt en begeert, gelooft, dat gij het hebt ontvangen, en het zal geschieden. Daniël en zijn vrienden wisten maar al te goed wat er in de Schriften stond geschreven, over een God die alles voor je doet. De geschiedenis van Abraham en Isaak en Jakob en het volk Israël was hun duidelijk; ze wisten dat wanneer je God trouw dient en toont dat je met Hem door het leven wilt gaan, dan niets onmogelijk is. God heeft Zelf gezegd: Zie, de hand des Heren is niet te kort om te verlossen, en Zijn oor niet te onmachtig om te horen; maar uw ongerechtigheden zijn het, die scheiding brengen tussen u en uw God, en uw zonden doen Zijn aangezicht voor u verborgen zijn, zodat Hij niet hoort. (Jes. 59: 1, 2.) Maar ze wisten ook dat ze met een barmhartig God te doen hadden; een God die vergeeft, een God die hersteld, een God die rechtvaardig is en ook rechtvaardig oordeelt. Alleen door vertrouwen durfden ze iets aan wat menig mens zou laten. A.de Ligne schreef hierover: ‘Veel jongelingen zijn zwakkelingen geworden omdat ze geen neen durven te zeggen.’ Koning Salomo zag het goed maar hij had dan ook de wijsheid van God Zelf gekregen hij zei: Houd vast aan de tucht, laat haar niet los, bewaar haar, want zij is uw leven. Maar wat Daniël en zijn vrienden hadden verwacht kwam ook uit, na tien dagen zagen zij er welvarender uit dan de anderen en in het vervolg werden de spijzen die de koning ze gaf weggehaald en kregen ze groenten te eten. Wanneer we terug gaan naar de schepping en we zien wat God de mensen toen te eten gaf, groenten en fruit en noten, dan is het begrijpelijk dat God hier achter stond, want alleen toen in die zes dagen heeft God gezegd: en God zag dat het goed was. Het is jammer dat we dat niet meer in de Bijbel tegenkomen. Maar een ding weet ik zeker, dat aan het eind der tijden, wanneer God een nieuwe hemel en nieuwe aarde gemaakt heeft, Hij weer zal zeggen dat, het goed is. Wanneer Daniël en zijn vrienden daar weer lopen en u en ik, dan kan God weer zeggen: En God zag dat alles goed was. Daniël 1: 17. En aan deze vier knapen gaf God kennis en verstand van allerlei geschriften en wijsheid, terwijl Daniël inzicht had in allerlei gezichten en dromen. God geeft en geeft; er komt geen eind aan. Het roept van alles bij mij op en daar gaan we ook naar toe. Genesis 37. Jozef, de aartsdromer volgens zijn broers, vertelde hun twee dromen. Ze zijn uitgekomen. Jozef was in de gevangenis in Egypte waar hij naar verkocht was en kreeg twee dromen te horen en legde deze dromen uit en ze kwamen uit. Jozef kwam aan het hof van de farao en kreeg wederom twee dromen te horen. Hij verklaarde deze dromen aan de farao, en ze kwamen uit. Hij roemde hierin niet op zichzelf, maar op God in de hemel net als we straks bij Daniël gaan lezen. Er is een God in de hemel die dromen geeft en uitlegt, daar kun je op vertrouwen; door de hele Bijbel heen staan deze woorden. Numeri 12: 6. Indien er onder u een profeet is, dan maak Ik, de Here, Mij in een gezicht aan hem bekent, in een droom spreek ik met hem. Amos 3: 7. Voorzeker, de Here Here doet geen ding of Hij openbaart Zijn raad aan Zijn knechten de profeten. Daniël wist heel goed van wie de wijsheid kwam. Hij wist de geschiedenis van koning Salomo, hoe hij van God wijsheid kreeg, omdat hij om niets anders gevraagd had, het Bijbelboek Spreuken staat vol met wijsheid die God geeft.
1
Daniël 1: 18-21. Na verloop nu van de dagen die de koning had vastgesteld voor men hen ten hove zou doen verschijnen, bracht de overste der hovelingen hen in de tegenwoordigheid van Nebukadnessar. De koning sprak met hen; en onder die allen werd niemand gevonden gelijk, Daniël, Chanaja, Misaël en Azarja, en dezen traden in dienst bij de koning. In elke zaak, waarbij het aankwam op wijs inzicht en waarover de koning hen ondervroeg, bevond hij hen tienmaal voortreffelijker dan al de geleerden, al de bezweerders in zijn ganse rijk. Daniël bleef daar tot het eerste jaar van koning Kores. Na verloop van drie jaar verschenen ze voor de koning. Door hun dieet en door hun vertrouwen in God en door de kracht en de wijsheid die God hun gegeven had, waren ze niet alleen wijs. Ze waren de wijste mannen; ze waren tienmaal zo wijs als al de anderen. Elke bezweerder en geleerde, wat in die tijd meestal astrologen en tovenaars waren, vielen in het niet. Ze werden bij elke zaak gehaald; zaken die van belang waren en zo had God ze op de juiste plaats. Jozef aan het hof, Mozes in de woestijn, Daniël in Babylon, Gods volk in de wereld, God heeft de touwtjes in handen. Wat de wereld nodig heeft zijn mensen zoals Daniël, mensen die volkomen op God vertrouwen, mensen die kunnen omgaan met Gods licht. Herhaalde daden vormen een gewoonte, gewoonten vormen het karakter, maar dit is aan twee kanten geldig; zowel in het goede als in het kwade. Laten we bidden dat het goede de overhand mag krijgen. In het volgende hoofdstuk gaan we zien hoe God de hele wereldgeschiedenis in handen heeft; dat alles op Zijn tijd gebeurt. Dat we er op mogen vertrouwen dat God een rijk opricht, dat nooit meer verloren zal gaan, en waar Gods Zoon, Jezus Christus, Koning zal zijn tot in alle eeuwigheid. God roept ons daartoe op, om burger te worden van Zijn Koninkrijk, het laatste, maar eigenlijk ook het eerste, maar dat is een ander verhaal. Daniël is aan het hof gebleven tot aan zijn dood en we gaan met hem de geschiedenis in, een geschiedenis die tot in de puntjes nauwkeurig is voorspeld. Wanneer je op God vertrouwt, naar Gods wil en wetten wilt leven en het beste dieet wilt volgen, dan heb ik een raad voor u, ik ben er zelf het bewijs van. In deze wereld, eet zo min mogelijk vlees, liefst helemaal geen vlees, en wanneer u toch vlees wilt eten neem dan van het reine vlees zoals beschreven is in Leviticus 11. Groenten en fruit en noten dat reinigt uw lichaam en geest, de kilo’s vliegen eraf, en geloof en vertrouw op God, u komt geen stoffen te kort. Zelfs een dag vasten tussendoor, voor een rein geweten en om u tot nadenken te zetten, is een gezonde bezigheid die God ons aanraadt te doen, het houdt je geest jong en je lichaam rein. Vertrouw hierbij alleen op God en Hij zal u helpen, daar waar het nodig is. (M. W.)
Daniël 2: Nebukadnessar droomt over een groot beeld. Nebukadnessar droomt over een groot beeld en is vervolgens erg verontrust, omdat hij zich de droom niet kan herinneren. Hoewel zijn wijzen met de dood worden bedreigd, kunnen ze geen uitkomst bieden. Op dit kritieke ogenblik openbaart God de droom aan Daniël. De droom in hoofdstuk 2 bestrijkt + 2500 jaar geschiedenis van Daniël tot onze tijd. Daniël 2: 1. In het tweede jaar nu der regering van Nebukadnessar had Nebukadnessar een droom, waardoor zijn geest verontrust werd en het met zijn slaap gedaan was. De koning had een droom, waardoor zijn geest verontrust werd en het met zijn slaap gedaan was. Het zal wel benauwend geweest zijn als je in een droom, je rijk ziet instorten en dan wakker wordt van het zweet en je je niets meer kunt herinneren. Daniël 2: 2, 3. Toen gebood de koning, dat men, de geleerden, de bezweerders, de tovenaars en de Chaldeeën zou roepen, om de koning zijn droom te verklaren; en zij kwamen en stonden 1
voor de koning. De koning zeide tot hen: Ik heb een droom gehad, en mijn geest is verontrust, zodat ik die droom wil verstaan. Wat de koning tot nu toe zegt is normaal, hij verklaart een droom te hebben gehad en die wil hij graag uitgelegd hebben. Daniël 2: 4. Toen spraken de Chaldeeën tot de koning: (Aramees) O, koning, leef in eeuwigheid! Zeg uw dienaren de droom en wij zullen de uitlegging te kennen geven.
Zijn eigen geleerden namen het woord en vroegen om de droom, zodat zij hem konden uitleggen. Niet meer als normaal lijkt mij zo, maar de God des hemels zou Zich openbaren en dat gaat vaak anders dan de mensen verwachten. Daniël 2: 5, 6. De koning gaf de Chaldeeën ten antwoord: Het besluit staat bij mij vast; indien gij mij de droom met zijn uitlegging niet bekendmaakt, zult gij in stukken gehouwen worden en uw huizen zullen tot een puinhoop worden gemaakt. Maar indien gij de droom met zijn uitlegging te kennen kunt geven, zult gij geschenken en gaven en grote eer van mij ontvangen; geeft mij dus de droom met zijn uitlegging. De koning was kwaad en bang dat hij bedrogen zou worden. Het laatste lijkt mij het meest aannemelijk. Tovenaars, waarzeggers, bezweerders, alles was daar aanwezig. Ik denk dat de koning wel vaker met een kluitje in het riet is gestuurd, maar deze keer was het anders. Deze keer was het de God des hemels die aan zijn deur stond te kloppen, zonder dat hij het wist. Daarom nam hij de strengste maatregelen die hij maar kon uitvaardigen. Niet alleen de geleerden maar ook hun hele gezinnen zouden de dood vinden; hun huizen zouden tot een puinhoop worden gemaakt, zodat hun naam van onder de hemel zou verdwijnen. In die tijd was dat vrij normaal, want ik heb het al eerder gezegd; een hoofd was er in die tijd zo af, je had hem niet alleen voor het nadenken. Maar nu kwam de tijd dat God Zich zou openbaren als de droomuitlegger, in plaats van astrologen, tovenaars en afgodendienaars enz. God heeft altijd gevochten tegen de valse aanbidding, omdat God jaloers is, op de wijze waarop mensen alles over hebben voor hun afgoden. Hij wil graag aanbeden worden en gediend worden, waar Hij recht op heeft, en niet dat we steen of hout aanbidden, die niets voor ons kunnen doen of betekenen. Daniël 2: 7-9. Zij gaven opnieuw ten antwoord: De koning zegge zijn dienaren de droom, dan zullen wij de uitlegging te kennen geven. De koning gaf ten antwoord: Ik begrijp heel goed, dat gij tijd zoekt te winnen, omdat gij ziet, dat het besluit bij mij vaststaat, dat een vonnis u treft, indien gij mij de droom niet kunt bekend maken; en gij hebt afgesproken mij iets leugenachtigs en slechts te zeggen, totdat de toestand zich wijzigt. Zegt mij de droom, opdat ik weet, dat gij mij de uitlegging ervan kunt te kennen geven. Maar hieruit blijkt dat de koning de droom nog wel weet. (eigen interpretatie, hoeft dus niet perse waar te zijn). Hij wou alleen van hen weten of ze wel zo machtig waren als dat zij zich altijd voordeden. De koning wilde deze keer zeker spelen, daar vond hij waarschijnlijk de droom te belangrijk voor. De onrust zal dan ook wel zwaar gewogen hebben. Ik denk ook dat als God aan je hart werkt, je hier maar niet zo aan voorbij kunt lopen. God laat toch wel duidelijk zien dat alles zo gebeurt, zoals Hij het wil hebben. God overziet de eeuwen, zoals wij terug kunnen kijken. Maar God is genadig en geeft ons door dromen en uitleggingen een kijk in de toekomst. Hier had God een reden voor, opdat wij na die tijd niet kunnen zeggen, dat het God niet geweest is. Zo verantwoordt God 1
Zich bij ons, alsof God iets te verantwoorden zou hebben. Daniël 2: 10-12. De Chaldeeën gaven de koning ten antwoord: Er is geen mens op de aardbodem die het door de koning gevraagde zal kunnen te kennen geven; daarom heeft dan ook geen koning, hoe groot en machtig ook, iets dergelijks van enige geleerde of bezweerder of Chaldeeër gevraagd. Wat de koning vraagt, is te zwaar, en er is niemand anders, die het de koning zal kunnen te kennen geven dan de goden, die echter niet bij de stervelingen wonen. De koning werd hierover ten zeerste vergramd en toornig, en hij beval al de wijzen van Babel ter dood te brengen. Aan een kant spraken ze de waarheid; dat niemand zoiets vroeg en dat er niemand onder de mensen zoiets uit kon leggen. Toch gingen ze naar hun eigen goden toe om de koning te vertellen dat hun goden niet onder de stervelingen wonen. Wat kunnen wij dan tevreden zijn over onze God die graag onder Zijn schepselen woont, die onze God wil zijn, en wij mogen Zijn volk zijn. Ik openbaar mij aan jullie door profeten en door dromen, dit heeft God beloofd en Hij heeft bewezen dat Zijn woord waarheid is. De koning werd kwaad en gaf bevel hen ter dood te brengen. Wanneer God tot je komt en vooral ’s nachts in het duister of in een droom, dan bezwijk je; daarvoor zijn genoeg bewijzen in de Bijbel. En wanneer er dan niemand om je heen is die er een uitleg aan kan geven, word je verontrust. Maar God zou een keer brengen in deze zaak. De zaak wordt steeds interessanter; ja, de hele wereld gaat straks voor ons open. Zie, zegt God, Ik wil Mijn geest voor u uitstorten, u Mijn woorden bekend maken. (Spr. 1: 23) Daniël 2: 13-16. Toen het bevel werd uitgevaardigd, dat de wijzen gedood zouden worden, liepen ook Daniël en diens metgezellen gevaar gedood te worden. Toen richtte zich Daniël op verstandige en gepaste wijze tot Arjok, de overste der Koninklijke lijfwacht, die uitgetrokken was om de wijzen van Babel te doden; hij nam het woord en zeide tot Arjok, de Koninklijke machthebber: Waarom is dit strenge bevel door de koning uitgevaardigd? Daarop maakte Arjok Daniël de zaak bekend. Toen ging Daniël tot de koning en verzocht, dat deze hem enige tijd zou gunnen om de uitlegging aan de koning te kennen te geven. (Wat een groot vertrouwen op God). Ook Daniël en zijn vrienden werden nu bedreigd met de dood, maar God zou weer laten zien hoe Zijn machtige rechterhand hun terzijde zou staan. Daniël vroeg wat er aan de hand was en hij kreeg uitleg. Vol vertrouwen ging hij naar de koning en vroeg om uitstel, omdat hij de koning de droom wou uitleggen. Wat een vertrouwen in God, wat een zekerheid straalt hieruit, wat een godskennis. Dit was nu het geloof wat Jezus bedoelde toen Hij zei: alles is mogelijk voor wie gelooft. Al is je geloof maar zo klein als een mosterdzaadje, weet dat dit in je binnenste groeit. Dit geloof bezat Daniël en later zou blijken dat zijn vrienden over hetzelfde geloof beschikten. Daniël vroeg om enige tijd; hij maakt geen afspraak; hij wist ook niet dat God hem gelijk dezelfde avond zou uitleggen wat de droom betekende, maar dat God het zou uitleggen dat wist hij wel. Daniël 2: 17, 18. Daarop ging Daniël naar zijn huis en maakte zijn metgezellen Chananja, Misaël en Azarja de zaak bekend. En (zeide) dat zij barmhartigheid moesten afsmeken van de Gods des hemels betreffende deze verborgenheid - opdat men Daniël en zijn metgezellen niet zou ter dood brengen met de overige wijzen uit Babel. Daniël ging naar zijn vrienden en vertelde hun wat er gebeurd was. Maar ook deze keer dacht deze man niet alleen aan zichzelf; nee, hij vroeg of ze tot God wilden bidden, om hun leven te sparen, maar niet alleen dat van hen, maar ook dat van de overige geleerden van Babel. Hier heb je een van de belangrijkste uitspraken van Christus: Heb u naasten lief en bidt voor uw vijanden. Wat een 1
geloof, wat een wijsheid, wat een vertrouwen hadden deze mannen in God. Daniël 2: 19-23. Toen werd de verborgenheid aan Daniël in een nachtgezicht geopenbaard. Daarop loofde Daniël de God des hemels. Daniël hief aan en zeide: Geprezen zij de naam Gods van eeuwigheid tot eeuwigheid, want Hem behoort de wijsheid en de kracht! Hij toch verandert tijden en stonden, Hij zet koningen af en stelt koningen aan, Hij verleent wijsheid aan wijzen en kennis aan hen die inzicht hebben. Hij openbaart ondoorgrondelijke dingen, Hij weet wat in het duister is, en het licht woont bij Hem. U, o God mijner vaderen, loof en roem ik, omdat Gij mij wijsheid en kracht verleent hebt, en mij thans hebt bekendgemaakt wat wij van U gesmeekt hebben, daar Gij ons immers de zaak des konings hebt bekendgemaakt. Nog dezelfde avond werd aan Daniël het gezicht bekend gemaakt. Daniël wist dat het zijn God was, die tot hem gesproken had, en vol overtuiging bedankte hij zijn God. Uit zijn gebed blijkt, dat wij van zijn leven kunnen leren hoe we God kunnen eren, niet alleen door ons niet te verontreinigen, maar ook door aanbidding, God loven, om Zijn grote wijsheid en dat God dit toebedeeld aan mensen die God daarvoor uitzoekt. Hij openbaart verborgenheden. Want Hij bedeelt Zijn Geest naar Zijn wil. (Heb. 2: 4) De complete droom was Daniël uitgelegd en zo bleef hun leven gespaard en met hen het leven van de andere geleerden. God heeft weer eens laten zien, dat Hij levens spaart, want zelfs God heeft er geen behagen in, dat de goddeloze sterft, maar heeft veel liever dat hij zich bekeert en leeft. Ezechiël 18. Daniël 2: 24, 25. Derhalve ging Daniël naar Arjok, aan wie de koning had opgedragen de wijzen van Babel ter dood te brengen; hij ging en sprak aldus tot hem: Breng de wijzen van Babel niet ter dood, leid mij tot de koning en ik zal de koning de uitlegging te kennen geven. Toen bracht Arjok Daniël inderhaast tot de koning en zeide aldus tot hem: Ik heb een man gevonden onder de ballingen van Juda, die de koning de uitlegging kan bekendmaken. Dit was geen hoogmoed, maar tact. We hebben al eerder gelezen, dat Daniël op gepaste en verstandige wijze handelt. Wanneer hij bij Arjok was aangekomen en had gezegd: de God des hemels openbaart de koning de droom, dan had Nebukadnessar misschien wel geantwoord: “ Ik heb zelf goden, wie is de God van Daniël, die ik overwonnen heb? Zijn tempel heb ik verwoest, Zijn land ingenomen, Zijn tempelgerei meegenomen, Zijn volk heb ik in mijn macht, u komt waarschijnlijk met een valstrik. Nee, Daniel gaf niet de eer aan zichzelf, maar kwam met tact voor de koning. Hij dacht, als ik daar maar eerst sta, dan maak ik de koning wel nieuwsgierig. Weer een voorbeeld voor ons, hoe we met het geloof moeten omgaan, niet iedereen staat gelijk open voor een verhaal van God. Wat ze wel vaak interesseert is, hoe het toch kan, dat je zoveel geluk uitstraalt, en daar kun je je verhaal beginnen. Alles op een gepaste manier laten gebeuren; daar win je zieltjes mee. Colossenzen 4: 5, 6 zegt: gedraagt u als wijzen ten opzichte van hen die buiten staan, maakt u de gelegenheid ten nutte. Uw spreken zij te allen tijden aangenaam, niet zouteloos; gij moet weten, hoe gij aan ieder het juiste antwoord moet geven. Daniël 2: 26-30. De koning richtte het woord tot Daniël, wiens naam Beltesassar was: Zijt gij in staat mij de droom die ik gezien heb, met zijn uitlegging bekend te maken? Daniël gaf de koning ten antwoord: De verborgenheden waarnaar de koning vraagt, kunnen geen wijzen, bezweerders, geleerden of waarzeggers de koning te kennen geven. Maar er is een God in de hemel, die verborgenheden openbaart; Hij heeft de koning Nebukadnessar bekendgemaakt wat in de toekomende dagen geschieden zal. Uw droom en de gezichten die u op uw legerstede voor 1
ogen kwamen, waren deze: bij u, o koning, rezen, terwijl gij op uw legerstede laagt, gedachten op over wat er na dezen geschieden zou, en Hij, die verborgenheden openbaart, heeft u bekendgemaakt wat er geschieden zal. Mij nu is deze verborgenheid geopenbaard, niet door een wijsheid, die ik zou bezitten boven alle levenden, maar omdat de uitlegging de koning bekend zou worden gemaakt, en dat gij de gedachten van uw hart zoudt kennen. De verborgenheden zijn van God, alles gebeurt op Zijn tijd. Hij openbaart wat en wanneer Hij het wil en aan wie. (Deut. 29: 29). Er hadden al veel geleerden voor de koning gestaan de afgelopen vierentwintig uur, en nu kwam daar iemand die vertelde dat hij de droom kon uitleggen. Het komt bij mij een beetje spottend over wat de koning zei: zijt gij in staat mij de droom, die ik gezien heb, met zijn uitlegging bekend te maken? Nu Daniël daar toch stond, kon hij gelijk met de deur in huis vallen: nee, niet ik, noch andere geleerden, noch alles wat de afgelopen dag voor u heeft gestaan, maar er is een God in de hemel. Hij heeft mij bekend gemaakt, de droom die u hebt gehad, de droom gaat over de toekomst. Daniël en de koning hebben niet in de gaten gehad dat deze droom niet alleen voor hen belangrijk was, maar voor alle generaties en vooral in de eindtijd. Deze droom laat zien dat God alle touwtjes in handen heeft. Dat Hij degene is die alles bepaalt, maar dat het ook God is die de tijden verlengt of inkort. Hij verandert tijden en stonden, Hij zet koningen af en stelt ze aan. Aan elk rijk zou een eind komen, want de God des hemels, wil Zijn Eigen rijk. Laten we met de droom beginnen. Een ding staat vast, wij zijn bijna aan het eind, Gods rijk is in aantocht. De droom is makkelijk te volgen en niet mis te verstaan, het ene rijk volgt het andere op, hier getuigen de geschiedenisboeken van. Om na Babylon met een ander rijk dan de Meden en Perzen door te gaan zou iedereen in de war brengen, daarom laat de Bijbel zichzelf uitleggen en de waarheid zal aan ons geopenbaard worden. Gods Geest is met de student. Daniël 2: 31-36. Gij, o koning, had een gezicht, en zie, er was een groot beeld! Dit beeld was hoog, en de glans ervan was buitengewoon; het stond voor u, en de aanblik ervan was schrikwekkend. Het hoofd van dat beeld was van gedegen goud, zijn borst en armen waren van zilver, zijn buik en lendenen van koper, zijn benen van ijzer, zijn voeten deels van ijzer deels van leem. Terwijl gij bleeft toezien, raakte, zonder toedoen van mensenhanden, een steen los, die het beeld trof aan de voeten van ijzer en leem en deze verbrijzelde; toen werden tegelijkertijd het ijzer, het leem, het koper, het zilver en het goud verbrijzeld, en zij werden gelijk kaf op een dorsvloer in de zomer, en de wind voerde ze mee, zodat er geen spoor meer van ze te vinden was; maar de steen die het beeld getroffen had, werd tot een grote berg, die de gehele aarde vulde. Dit is de droom, en de uitlegging daarvan zullen wij de koning zeggen: Nu zullen alle ogen gericht zijn op het beeld en vooral in die dagen, maar voor ons in de eindtijd, zijn het hoofd en de borst en de buik en benen niet meer zo belangrijk. (alleen om te laten zien dat Gods woord uitkomt). De geschiedenis van Daniël is bijna vierentwintig honderd jaar geleden gegeven en komt haarfijn uit. De wereldrijken hebben elkaar opgevolgd, de laatste profetieën vervullen zich en de steen wordt geleidelijk een berg. Er zijn er ook die het niet met deze uitlegging eens zijn, maar tot nog toe zijn ze niet met iets beters gekomen. En laat het duidelijk zijn: Gods woord legt zichzelf uit, het is gemakkelijk te volgen, je hoeft er geen universitaire studie voor te hebben gehad. Gods koninkrijk breekt zich met kracht een baan en zal de aarde vullen. Maar eerst de uitleg van de droom. We zagen verschillende edelmetalen, van goud afdalend naar zilver naar koper en naar ijzer en tenslotte klei. Dit is niet alleen een teken dat de koninkrijken die elkaar opvolgen steeds zwakker werden maar ook de mentaliteit, de moraal van de mens zou steeds verder degenereren. De steen die 1
het beeld zou verwoesten, begint bij de voeten, daar waar de aanbidder ligt, en verwoest het totale beeld. Alle rijken waren in oorlog met “ de Steen ” met het koninkrijk van Jezus Christus. Alleen wordt dat koninkrijk pas zichtbaar en wereldwijd in de eindtijd en komt aan de erfenis van alle rijken een einde. Maar elk rijk dat vernietigd wordt, werd veroverd door een ander rijk. De overwinnaar nam altijd de goden mee en een stukje cultuur en zo werd het totale beeld verplaatst naar steeds andere gedeeltes, zodat de Steen het in het totaal zou vernietigen. Toen koning Nebukadnessar, Juda veroverde nam hij van het gerei, van God mee, uit Gods tempel. Toen de Meden en Perzen, Babylon veroverden namen ze weer van zijn goden mee. Wanneer we kijken naar Italië dan zien we daar duidelijk de cultuur van Griekenland en Griekenland was veroverd door de Romeinen. Zo is Babylon steeds gaan verhuizen. Van een stad naar een land, van een land naar een wereldse regering. Wat mij opgevallen is, is dat de regeringen steeds minder worden, dit doet me denken aan iemand die zonder God leeft, hij wordt steeds slechter en het gaat steeds meer bergafwaarts met zo iemand. De regeringen van de rijken die op Babylon volgden werden steeds geringer, maar de Steen die tot een Berg zou worden wordt steeds meer in waarde, zoals we kunnen zien aan de nieuwe stad Jeruzalem die Johannes in Openbaring beschrijft, goud en edelstenen, het karakter van Gods volk gaat in de eindtijd steeds meer op het karakter van Christus lijken tot de dag van Christus, we zullen Hem gelijk zijn. De koninkrijken gingen van goud naar zilver, van zilver naar koper, naar ijzer en naar ijzer en leem, de laatste regeringen zullen niet meer openstaan voor het woord van God, ze zijn als klei, je kunt er van alles van maken. Heb je iets van klei gemaakt, dan komt het in de oven. Ben je er tevreden mee, dan kun je het zelfs nog beschilderen en anders gooi je het weg. We zullen allemaal door het vuur heengaan, en degenen die op de Steen hun vertrouwen hebben gesteld zullen in Gods koninkrijk welkom zijn en daar ook aanwezig zijn. Edel zal het karakter van de nieuwe mens zijn, iets onreins komt er niet meer van pas. God maakt alle dingen nieuw. Daniël 2: 37, 38. Gij, o koning, koning der koningen, aan wie de God des hemels het koningschap, macht, sterkte en eer geschonken heeft, ja, in wiens hand Hij de mensenkinderen, waar zij ook wonen, de dieren des velds en het gevogelte des hemels heeft gegeven, en die Hij tot heerser over die alle heeft gemaakt - gij zijt dat gouden hoofd. Nu begint de uitleg: Daniël misschien nog steeds een beetje bang voor zijn leven, prijst de koning eerst de hemel in. Het is ook niet niks om de koning te moeten vertellen, dat God van plan is om zijn koninkrijk weg te geven aan een ander; hier is moed voor nodig. God toont ons dat alles wat er gebeurt, niet van een mens afhangt, maar van een alles overziende God. Het gouden rijk van koning Nebukadnessar regeerde van 605 tot 538 voor Christus. Babel leek onneembaar, maar niet voor God. Het moet een prachtig land geweest zijn, maar later is het helemaal verwoest. Je kunt niet jaren achter elkaar Gods wetten blijven overtreden. Dit laat God hier duidelijk zien. Deze geschiedenissen staan duidelijk voor ons opgetekend als voorbeeld. Nabonidius en zijn zoon Belsassar waren de laatste regeerders van Babylon. In het jaar 538 v. Chr. ondernam Kores aan het hoofd van de Meden en Perzen de aanval en Babel viel. Het eens zo machtige rijk werd overwonnen, door het droogleggen van de rivier de Eufraat. Zo konden de Meden en Perzen de stad veroveren en bezit nemen van de paleizen en de tempel, waarmee ze tevens ook het land veroverden.
Daniël 2: 39a. Doch na u zal een ander koninkrijk ontstaan, geringer dan het uwe. Daniël geeft hier al aan, dat het volgende rijk geringer zal zijn dan het eerste. De pracht en praal en de kracht van Babel is nooit meer het zelfde geweest. De Meden en Perzen waren het volgende rijk van 1
538 tot 331 voor Christus. Dit dubbel rijk werd treffend afgebeeld door de borst en armen van zilver. Het zou geringer zijn dan Babel, niet in legermacht maar in organisatie en glans was het veel geringer. We kunnen zien dat God de toekomst niet alleen hier verkondigt, maar ook wat er nu plaats vindt, het was ook eerder verkondigd door de profeet Jesaja. God vertelt het meeste wat Hij van plan is met de aarde ver van te voren. Na de Meden en Perzen kwam het Griekse leger opzetten onder leiding van Alexander de Grote. Hij was pas twintig jaar oud. Nu ga ik niet elke veldslag beschrijven en wel om de volgende reden: waar het mij om gaat, is het laatste rijk, het rijk van de Steen, daar zie ik naar uit. Het andere heeft al plaats gevonden, maar het laatste is nu aan de orde; God richt een Koninkrijk op! Daniël 2: 39b. en weer een ander, een derde koninkrijk, van koper, dat heersen zal over de gehele aarde. Het Griekse rijk regeerde van 331 tot 146 voor Christus. Dit rijk viel tenslotte uit elkaar door de dood van Alexander de Grote in een aantal Hellenistische koninkrijken. Ondertussen rees de ster van Rome op die hard als ijzer zou worden. Daniël 2: 40-43. en een vierde koninkrijk zal hard zijn, als ijzer; juist zoals ijzer alles verbrijzelt en vermorzelt zal dit die alle verbrijzelen en vergruizelen. En dat gij de voeten en de tenen gezien hebt, deels van pottenbakkersleem en deels van ijzer, betekent, dat dit een verdeeld koninkrijk wezen zal: wel zal het iets van de hardheid van het ijzer hebben, juist zoals gij gezien hebt ijzer gemengd met kleiachtig leem, en de tenen der voeten deels van ijzer en deels van leem; ten dele zal dat koninkrijk hard zijn, en ten dele zal het broos zijn. Dat gij gezien hebt ijzer vermengd met kleiachtig leem, betekent: zij zullen zich door huwelijksgemeenschap vermengen, maar met elkander geen samenhangend geheel vormen, zoals ijzer zich niet vermengt met leem. Het Romeinse rijk regeerde van 146 voor Christus tot 476 na Christus. Hieruit is geen andere wereldse macht ontstaan, althans niet zoals het geweest is. De geschiedenis van deze rijken geeft vier hoofdrijken aan, met als laatste losse koninkrijken en aan het eind het koninkrijk van God. Maar eerst moet er nog iets plaats vinden: De Steen gaat aan het rollen. Het laatste, de verdeelde rijken zouden duren tot God het zou overnemen. Deze rijken zouden geen geheel vormen, maar ze zouden het wel proberen. Vele grote mannen hebben dit geprobeerd, maar tevergeefs. Karel de Grote, Karel de V, Napoleon, Keizer Wilhelm 2 en tenslotte Adolf Hitler. Allemaal mislukte pogingen, ten koste van vele mensenlevens. Wat ik er wel bij moet vermelden is dat het Bijbelboek de Openbaring aansluit op Daniël, en daar lees ik dat deze tien koningen één uur macht zouden hebben. Openbaring gaat daar verder waar Daniël ophoudt. Het is de Openbaring van Jezus Christus aan Zijn gemeente. Deze tien Koningen geven gezamenlijk hun macht aan het beest en dit is ook iets wat vlak voor de wederkomst van Christus plaatsvindt in een geschiedenis die zich zal herhalen. Misschien is het nu wel het ogenblik dat we daar even bij stil moeten staan, dat het moment bijna is aangebroken dat Christus komt. Het plan is in werking. God talmt niet. Hij komt; dat is een ding wat vast staat; ik weet dat het voor de deur staat. Ik ben hier erg zeker van. Christus heeft gezegd; van die dag en van die ure weet niemand, maar Hij zegt niet welk jaar, en heeft ons de tekenen der tijden gegeven. Psalm 139 vertelt ons; de dagen zijn opgeschreven in Gods boek. De wederkomst is een vaststaand feit. Daniël 2: 44, 45. Maar in die dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan: het zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan een einde maken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid, juist zoals gij gezien hebt, dat zonder toedoen van 1
mensenhanden een steen van de berg losraakte en het ijzer, het koper, het leem, het zilver en het goud verbrijzelde. De grote God heeft de koning bekendgemaakt wat na deze zal geschieden; de droom is waarachtig en de uitlegging betrouwbaar.
Betrouwbaar? Waarom niet! Een droom die ver voor dat alles plaatsvindt, uitgelegd wordt? Een droom die niet eerst verteld wordt, maar uitgelegd wordt door de God des hemels. Zou die niet betrouwbaar zijn? Ik zou er maar niet aan twijfelen. Gods koninkrijk komt in de dagen van die koningen, dit is meervoud, dus in de dagen van die tien tenen (koningen) zal de God des hemels een koninkrijk oprichten en dit koninkrijk zal blijven tot in eeuwigheid. In de dagen van Jezus Christus, werd er al verteld; het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. (Matt. 4; 17). Jezus is het Koninkrijk. Jezus predikte over het komende rijk. Hij riep elk mens op om zich te bekeren, zodat hij deel kon krijgen aan dit Koninkrijk. De Steen is Jezus Christus met Zijn 144.000 die Hem overal volgen, dus Jezus samen met Zijn volk. De Steen is al aan het rollen en wordt een berg, staat er geschreven. Even tussendoor, het beeld staat niet voor u, wel geestelijk, zo is het ook met de Steen en de Berg, het is een geestelijke uitlegging, met een letterlijke wederkomst van Christus, Die ons komt halen. Weet u wat er in een berg zit? Goud, Zilver, Koper, IJzer overdekt met klei; Jezus slokt dit alles op. God Zelf zal het oprichten zonder toedoen van mensenhanden. God wil wel samenwerken, graag zelfs. God heeft altijd mensen gebruikt op aarde om het ene koninkrijk na het andere te veroveren. Elk koninkrijk heeft een kans gekregen om zich te bekeren. (zie de Amorieten + 400 jaar, deze wereld al meer dan 2000 jaar) God heeft eeuwen gewacht totdat er eens een keer een koning zou opstaan, die het koningschap zou teruggeven met de woorden: U kunt het beter, neem het a.u.b. terug. De Israëlieten hadden het koningschap van God afgenomen; ze hadden geweigerd om nog langer een onzichtbare God als Koning te hebben en eisten een koning op een aardse troon, zoals de buurlanden om hen heen. God heeft hierin toegestemd, maar niet van harte, omdat Hij wist hoe het zou eindigen. Geen mens was waardig om op Gods troon te zitten, alleen Jezus Christus. Daarom zal God nog eenmaal de hemelen en de aarde doen schudden en Zijn eigen onwankelbaar Koninkrijk weer oprichten. In de dagen van die koningen zal de God des hemels Zijn koninkrijk oprichten. Gods koninkrijk zal komen, daar is geen twijfel aan. Want ook het voorgaande is haarfijn uitgekomen. God zal Zijn koninkrijk eerst nog gaan zuiveren van het kwade om het daarna weer te herstellen. Ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, zie, Ik maak alle dingen nieuw, zei God. Ook dit is een betrouwbaar woord, want het staat in hetzelfde boek. De Steen is al een keer verschenen (ziet u, een letterlijke komst met een geestelijke uitleg) eigenlijk als voorproefje, maar de bouwlieden hebben Hem afgekeurd. God had eerst een bouwtekening laten zien aan de mensen die Hij graag in Zijn Koninkrijk wilde hebben, maar zij wilden graag op zichzelf bouwen en hadden God daarbij niet nodig. Ook dit heeft God voorzien, daarom staat er zonder toedoen van mensenhanden, de Steen die afgekeurd is door de bouwlieden, wordt door een ander volk aangenomen en aanbeden, en daarmee gaat God aan het bouwen, een ieder die de Steen niet aanneemt zal door Hem verbrijzeld worden bij Zijn tweede komst. (Luc 20: 17, 18). Voor Jood en Griek, al wie tot Mij komt zal Ik geenszins uitwerpen zo zal gans Israël, het geestelijke gezamenlijk met het 1
letterlijke bekeerde Israël, gered worden in Jezus Christus. Dat dit daadwerkelijk over Christus gaat, vertelt Psalm 118: 22, 23. De Steen die de bouwlieden versmaad hebben is tot een hoeksteen geworden, van de Here is dit geschied, het is wonderlijk in onze ogen. Maar het boek gaat verder, Gods oordelen, Gods Koninkrijk, de eerste komst, de tweede komst, het onderzoekend oordeel, de derde komst, en het verschrikkelijke eindoordeel. God geeft in al deze dingen een blik zodat we kunnen zien wanneer deze dingen zullen gebeuren en het ons niet overvalt als een dief in de nacht. Nu houdt de profetie hier op: in de dagen van die koningen zal de God des hemels een Koninkrijk oprichten. De Steen is Jezus Christus (symbolisch met Zijn gemeente, de 144.000) en Hij komt drie keer. Maar er staat in die dagen van die koningen zal de God des hemels een Koninkrijk oprichten, dit Koninkrijk is al in werking en daar is geen juiste datum van bekend, maar het zal geschieden in de eindtijd. Het is een geestelijke ontwikkeling die letterlijk zal worden vervuld bij de wederkomst van Jezus. Dus Gods Koninkrijk is al in werking, het zal in bezit genomen worden bij de wederkomst. Bij Zijn eerste komst vertelde Hij: bekeert u want het Koninkrijk van God is gekomen. Bij Zijn tweede komst zal het Koninkrijk van God in bezit genomen worden door Zijn heiligen, (vlak voor de wederkomst, we richten het samen op, op wereldbasis) die Hem als Messias hebben aangenomen. Bij Zijn derde komst zal het laatste oordeel plaatsvinden, wat in de hemel heeft plaats gevonden tijden de duizend jaren, waarin de boeken worden geopend. Nu komen er een aantal teksten uit Jesaja, die Christus laten zien bij Zijn eerste komst. Jes. 9: 1. Het volk dat in donkerheid wandelt, ziet een groot licht; over hen die wonen in een land van diepe duisternis, straalt een licht. Vers 5: Want een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op Zijn schouders en men noemt Hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Jes. 11: 1. Er zal een rijsje voortkomen uit de tronk van Isaï en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht dragen. Vers 2: En op Hem zal de Geest des Heren rusten, de Geest van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van kennis en vreze des Heren. De tweede komst zal anders zijn. Jes. 40: 5 En de heerlijkheid des Heren zal zich openbaren, en al het levende tezamen zal dit zien, want de mond des Heren heeft het gesproken. Jes. 2: 2 En het zal geschieden in het laatst der dagen: dan zal de berg van het huis des Heren vaststaan als de hoogste bergen, en Hij zal verheven zijn boven de heuvelen. Jes. 30: 30 Dan zal de Here Zijn machtige stem doen horen en zal Hij doen zien het neerkomen van Zijn arm in grimmige toorn: een verterende vuurvlam, overstroming, stortbui en hagelstenen.
De derde komst is tevens het laatste oordeel. Zach. 14 : 2, 4. Dan zal Ik alle volken tegen Jeruzalem ten strijde vergaderen. Zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt aan de oostzijde; dan zal de Olijfberg middendoor splijten, oostwaarts en westwaarts, tot een zeer groot dal, en de ene helft van de berg zal noordwaarts wijken en de andere helft zuidwaarts. Na duizend jaren zal de Here voor de derde keer terugkomen met Zijn heiligen en het oordeel zal dan 1
plaats vinden, dit kun je lezen in Openbaring 20. Daniël 2: 46-49. Toen wierp koning Nebukadnessar zich op zijn aangezicht, en aanbad Daniël; ook beval hij een offer en reukwerk aan hem op te dragen. De koning gaf Daniël ten antwoord: In waarheid, uw God is de God der goden en de Heer der koningen, en Hij openbaart verborgenheden: daarom hebt gij deze verborgenheden kunnen openbaren. Toen verhief de koning Daniël en schonk hem vele, grote geschenken; ja, hij maakte hem tot heerser over het gehele gewest Babel en tot opperhoofd over de wijzen van Babel. Op Daniëls verzoek droeg de koning het bestuur van het gewest Babel op aan Sadrak, Mesak en Abednego, terwijl Daniël aan het hof des konings bleef. De koning hoorde zijn eigen droom, die hem zo verontrustte. Hij begreep dat na hem een ander koninkrijk zou komen, maar dat hijzelf het hoogst werd gerekend. Met alle dank en respect voor de God van Daniël, gaf hij de eer van de aanbidding aan Daniël, maar maakte God groot door te erkennen, dat God de God der goden was. Het was zijn eerste kennismaking met de God van Daniël, en het was voor Daniël misschien de eerste keer dat er zoiets groots in zijn leven gebeurde. Dat Daniël niet op winst uit was, bleek wel, dat hij zijn vrienden naar voren schoof om te delen in zijn beloning, zodat hijzelf aan het hof kon blijven. Alleen hier aan het hof kon Daniël alles goed overzien, en God kon ingrijpen wanneer het fout bleek te gaan. God gebruikt mensen. Dit heeft Hij altijd graag willen doen. God is een God van orde en laat dit ook weer duidelijk zien door de juiste mensen uit te kiezen. Gods plan is niet in de war te brengen. De satan kan zich wat verbeelden, maar God gebruikt de satan eerder dan andersom. God laat door dit hele gebeuren zien, hoe de strijd tussen goed en kwaad verloopt en vertelt van tevoren al de uitslag. Als dit in de sportwereld gebeurde dan renden alle mensen naar de bookmaker om in te zetten. Om het daarmee te vergelijken, ik heb op Jezus ingezet! ( Citaat: J. K. en M. W.) Het Koninkrijk van Daniël 2: 44 wordt opgericht door de prediking van de derde engel. Een grote strijd staat Gods dienstknechten te wachten in het afsluitingswerk van de geschiedenis van deze aarde. De God des hemels zal spoedig, zeer spoedig, Zijn Koninkrijk oprichten; een Koninkrijk dat nooit vernietigd zal worden. Iedere werker moet een ernstige, dappere soldaat zijn, vechtend onder de banier van Vorst Immanuël. Machtige overwinningen moeten behaald worden door het volk dat de banier der waarheid draagt. Wij zijn traag om te begrijpen wat het resultaat zal zijn van een getrouwe voorstelling (prediking) van de boodschap van de derde engel. Wanneer zij gehoorzaam zijn aan het woord, wanneer het eigen ik met Christus verborgen is in God en zij arbeiden met Gods eer alleen voor ogen, zullen de dienaren van Christus een werk tot stand brengen dat even wonderlijk als verrijkend is. IJzer en Leem is de vermenging van kerk en staat. Wij zijn gekomen in een tijd waarin Gods heilig werk wordt voorgesteld door de voeten van het beeld waarin het ijzer vermengd was met modderig leem. God heeft een volk, een uitverkoren volk, wier onderscheidingsvermogen geheiligd moet zijn, dat niet ontheiligd moet worden door het fundament, hout, hooi en stro te leggen. Iedere ziel die trouw is aan de geboden van God zal zien dat het onderscheidingsteken van ons geloof de Sabbat van de zevende dag is. Als de regering de Sabbat zou eren zoals God die geboden heeft, dan zou zij staan in de kracht van God en ter verdediging van het geloof dat eens de heiligen overgeleverd is. Maar de staatslieden zullen een valse Sabbat ondersteunen en zullen hun godsdienstig geloof vermengen met het houden van deze afstammeling van het pausdom, door het te plaatsen boven de Sabbat die de Here geheiligd en gezegend heeft, door 1
de Sabbat apart te zetten voor de mens om haar heilig te houden, als een teken tussen Hem en Zijn volk in duizend geslachten. De vermenging van de macht van de kerk en de macht van de staat wordt voorgesteld door het ijzer en het leem. Deze vereniging verzwakt al de macht van de kerken. Dit bekleden van de kerk met de macht van de staat heeft kwade gevolgen. De mensen zijn het punt van Gods verdraagzaamheid bijna gepasseerd. Zij hebben hun krachten geïnvesteerd in de politiek en hebben zich verenigd met het pausdom. Maar de tijd zal komen dat God diegenen zal straffen die Zijn Wet teniet gedaan hebben en hun boze werken zullen op henzelf terugkomen. (Citaat: E. G. White, Gedachten over Daniël) De geschiedenis van het beeld met verdere uitleg gaat door in de volgende hoofdstukken. Eerst krijgen we een paar hoofdstukken, waarin God door Daniël en zijn vrienden laat zien hoe je kunt overleven in een goddeloze wereld terwijl God zegt: “gaat uit van haar Mijn volk.”
Daniël 3: de mannen in de brandende oven. (het eerste en het tweede gebod). De bevrijding uit de brandende oven. Zich afzettend tegen het beeld in de droom, richt Nebukadnessar in de vlakte van Dura een gouden beeld op. Hij eist, dat het wordt aanbeden, op straffe des doods. God bevrijdt Daniëls vrienden op een wonderbaarlijke wijze. Daniël 3: 1-7. Koning Nebukadnessar maakte een gouden beeld, waarvan de hoogte zestig en de breedte zes el bedroeg; hij stelde het op in de vlakte Dura in het gewest Babel. En koning Nebukadnessar liet de stadhouders, de oversten, de landvoogden, de staatsraden, de schatbewaarders, de rechters, de bewindvoerders, ja, alle bestuurders der gewesten bijeenroepen, om de inwijding bij te wonen van het beeld, dat koning Nebukadnessar had opgericht. Toen kwamen de stadhouders, de oversten, de landvoogden, de staatsraden, de schatbewaarders, de rechters, de bewindvoerders, ja, alle bestuurders der gewesten bijeen voor de inwijding van het beeld dat koning Nebukadnessar had opgericht. En een heraut riep met luider stem: Aldus wordt u bevolen, gij volken, natiën en talen: zodra gij hoort het geluid van hoorn, fluit, citer, harp, doedelzak en allerlei soort van muziekinstrumenten, zult gij u ter aarde werpen en het gouden beeld aanbidden, dat koning Nebukadnessar heeft opgericht; een ieder die zich niet ter aarde werpt en aanbidt, zal ogenblikkelijk in de brandende vuuroven geworpen worden. Derhalve wierpen alle volken, natiën en tongen zich ter aarde, zodra zij het geluid van hoorn, fluit, citer, luit, harp en allerlei soort van muziekinstrumenten hoorden, en aanbaden het gouden beeld dat koning Nebukadnessar had opgericht. Nebukadnessar heeft niet veel geleerd van de eerste ontmoeting met de God van Daniël. Zijn beeld uit de droom leek hem een mooi object van aanbidding. Hij wist dat na hem een koninkrijk zou komen met een mindere staat. Hoogmoed komt voor de val. In plaats van het gouden hoofd had hij het hele beeld van goud gemaakt, hij was het er niet mee eens dat zijn rijk alleen maar het hoofd voorstelde en zou zelf de rest wel invullen. Wie had de God van Daniël nodig? Hij niet; hij had zijn eigen goden. Wie had er nu maar één god? Hij rekende op een totale aanbidding en vooral met een straffe des doods zou iedereen wel voor zijn beeld, dat een kopie van zijn rijk was, knielen. Het was uiteraard een feestelijke bijeenkomst, muzikanten overal vandaan speelden op hun instrumenten, en hoog verheven zat de koning te kijken. Weer zou de koning kennis maken met de God van Daniël, maar deze keer door middel van zijn vrienden. God heeft altijd een overblijfsel, een aantal knielen niet voor een afgod ten koste van hun leven. De hele staat was aanwezig en knielde voor het beeld neer, op een aantal na, en ook deze keer gold, de verrader slaapt nooit. Er zijn altijd weer mensen door de gehele geschiedenis heen die plezier hebben in een ander zijn ellende. Volksverraders, Judassen, die 1
voor een paar centen hun medemens verraden. Daniël 3: 8-18. Terzelfder tijd traden Chaldeeuwse mannen met een beschuldiging tegen de Judeeërs naar voren. Zij namen het woord en zeiden tot koning Nebukadnessar: O koning, leef in eeuwigheid! Gij, o koning, hebt bevel gegeven, dat iedereen die het geluid hoort van hoorn, fluit, citer, luit, harp, doedelzak en allerlei soort van muziekinstrumenten, zich ter aarde werpen zal en het gouden beeld aanbidden, en dat ieder die zich niet ter aarde nederwerpt en aanbidt, in de brandende vuuroven zal geworpen worden. Er zijn Judeese mannen, aan wie gij het bestuur van het gewest Babel hebt opgedragen: Sadrak, Mesak en Abednego; deze mannen hebben zich aan u, o koning, niet gestoord: uw goden vereren zij niet, en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, aanbidden zij niet. Daarop gebood Nebukadnessar in toorn en grimmigheid Sadrak, Mesak en Abednego te halen. Toen die mannen voor de koning gebracht waren, nam Nebukadnessar het woord en zeide tot hen: Is het met opzet, Sadrak, Mesak en Abednego, dat gij mijn goden niet vereert en het gouden beeld dat ik heb opgericht, niet wilt aanbidden? Nu dan indien gij bereid zijt, zodra gij het geluid van hoorn, fluit, citer, luit, harp, doedelzak en allerlei soort van muziekinstrumenten hoort, u ter aarde te werpen en het beeld te aanbidden, dat ik gemaakt heb… maar indien gij niet aanbidt, zult gij ogenblikkelijk in de brandende vuuroven geworpen worden; en wie is de god, die u uit mijn hand zou kunnen bevrijden? Toen antwoorden Sadrak, Mesak en Abednego de koning Nebukadnessar: Wij achten het niet nodig u hierop enig antwoord te geven. Indien onze God, die wij vereren, in staat is ons te bevrijden, dan zal Hij ons uit de brandende vuuroven, en uit uw macht, o koning, bevrijden; maar zelfs indien niet - het zij u bekend, o koning, dat wij uw goden niet vereren, en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, niet aanbidden. Ook al is hun reactie (van de Chaldeeuwse mannen) niet te waarderen het is aan een kant wel te begrijpen. Deze Chaldeeuwse mannen waren voor schut gezet door Daniël bij de koning, toen Daniël de droom kon uitleggen, ook al hadden ze hun leven aan deze mannen te danken. Wanneer je niet vergeeft groeit de haat in je en krijg je dit soort respons. O koning, leef in eeuwigheid; wij hebben een aantal mannen gevonden die uw verordeningen niet willen uitvoeren. De koning liet deze drie mannen roepen en vroeg hun waarom. Wanneer zij niet naar de koning wilden luisteren dan moest de koning wel doen wat hij gezegd had. Een wijs koning kan wel eens dwaas handelen en zich verkeerd laten beïnvloeden. Neem bijv. de koning uit het Bijbelboek Ester. Ahasveros had zich laten overhalen door Haman om de Joden te vernietigen omdat ze de wetten van de koning overtraden Daniël zal in een ander hoofdstuk door zulk bedrog veroordeeld worden; weer door mensen die het licht niet kunnen verdragen. Ook Herodus had een dergelijk besluit genomen door de dochter van Herodias alles te bieden wat ze maar wilde hebben en hij kon niet terug, het kostte Johannes de Doper zijn hoofd. Met enige brutaliteit gaven ze de koning te kennen, dat ze het in eerste instantie niet nodig vonden om de koning hier antwoord over te geven, maar ze zouden het beeld van de koning en zijn goden niet aanbidden. “Wij hebben een God in de hemel die wij vereren en Hem alleen aanbidden wij ”. Ze hadden de woorden van Mozes goed in het hoofd; “De Here uw God zult gij dienen en Hem alleen aanbidden”. Dit waren ook de woorden van Jezus, die precies wist wat er stond geschreven. De wonderen van God stonden hun voor ogen zoals de uittocht, de tekenen, en het beschermen van Zijn volk. Het zij u bekend o koning, of God nu wel of niet in staat is om ons te redden uit de vuuroven, wij zullen uw beeld niet aanbidden. Maar de koning tartte God. Hij zei: “Wie is jullie God, dat Hij jullie uit mijn hand zou kunnen redden?” Had de koning geen kennis gemaakt met de God van Daniël en zijn vrienden? Is de koning geen duidelijk voorbeeld van mensen die Gods weldaden snel vergeten zijn? Zie het gouden kalf, Mozes was nog geen veertig dagen weg. Zie de wonderen van Jezus, de genezingen. Hij werd gekruisigd. De koning zou weer op zijn vingers getikt worden. Ik denk dat hij wel respect voor deze mannen heeft gehad, maar hij kon niet op zijn woorden terugkomen. Daarom zegt Gods woord; een woord is vaak te snel gesproken, maar je doet het met je 1
eigen mond. Ook in de eindtijd waarin wij ons nu bevinden zal op een gegeven ogenblik een gouden beeld worden opgericht, als de dag van de zon, de zondag, de eerste dag der week zal aanbeden worden in plaats van de ware Sabbat, de dag des Heren. Onder het mom dat het beter is voor het milieu, en voor de lichamelijke gezondheid voor de mensheid, en voor de economie, zal deze dag, als centrale rustdag worden gevierd, eerst op een vriendelijke wijze en dit zal later overgaan in een verplichte rustdag. Degenen die weigeren mee te doen kunnen op den duur niet meer inkopen of verkopen. Het lijkt nu nog ver van ons bed. Het lijkt onmogelijk, er zijn instellingen die hierom lachen, maar het lachen zal iedereen vergaan die de spot met God en Zijn Geboden drijft. De verstandige zullen het verstaan, zij die de Geboden en het getuigenis van Jezus Christus hebben. Misschien moeten wij ook een oven in (de tijd der benauwdheid), maar denk dan aan Daniël 12: 1, Michaël zal opstaan en Zijn volk terzijde staan. Gelukkig staat Gods Woord vol met voorbeelden voor ons, als steun en waar we ons vertrouwen in mogen stellen.
Daniël 3:19-25. Toen werd koning Nebukadnessar vervuld met gramschap, en zijn gelaatsuitdrukking veranderde tegen Sadrak, Mesak en Abednego; hij antwoordde en gebood, dat men de oven zeven maal heter zou stoken dan gewoonlijk. En aan enige mannen, van de sterksten uit zijn leger, gaf hij bevel Sadrak, Mesak en Abednego te binden en in de brandende vuuroven te werpen. Toen werden de mannen gebonden, met hun mantels, broeken, mutsen en overige klederen aan, en in de brandende vuuroven geworpen. Omdat nu het bevel des konings streng was en de oven bovenmatig was opgestookt, doodde de vlam van het vuur de mannen die Sadrak, Mesak en Abednego naar boven gebracht hadden. Toen schrok Nebukadnessar en stond ijlings op; hij nam het woord en zeide tot zijn raadslieden: Hebben wij niet drie mannen gebonden in het vuur geworpen? Zij antwoorden de koning: Zeker, o koning. Hij zeide: Zie, ik zie vier mannen vrij wandelen midden in het vuur, en zij hebben geen letsel, en het uiterlijk van de vierde gelijkt op dat van een zoon der goden! De koning kon er niet onderuit, hij was zelf degene die de woorden gesproken had en nu moesten de drie de oven in. De koning werd kwaad, misschien wel op zichzelf, en de oven werd zeven keer zo heet gestookt als anders (gewoonlijk, wat dat ook mag betekenen, of heeft het beeld er langer gestaan dan wij denken). Gebonden, en met hun kleren nog aan, hun mutsen nog op hun hoofden, werden ze in het vuur geworpen. De mensen eromheen schrokken er niet eens voor terug, dat de mannen die hun in het vuur wierpen zelf om het leven kwamen. De koning stond op en verbazing lag op zijn gezicht en onbegrip: hij raakte in de war en moest aan zijn dienaren vragen: “Hoeveel mensen hebben wij in de oven gegooid? Drie?” Maar nu staan er vier, zei de koning, en die ene lijkt op een zoon der goden. Niet met een hoofdletter zonder enig respect, dat is begrijpelijk, want wie kende daar de Here die samen met je door het vuur heen ging. Ik haal hier een tekst aan die gaat over de eindtijd, maar een vergelijking is wat betreft de drie in de oven. (Jes. 10: 17): Dan zal het Licht van Israël tot een vuur worden en Zijn heilige tot een vlam. God is bij ons, ook wij gaan wanneer Jezus Christus terug komt op de wolken, Hem tegemoet maar door het vuur heen. Dan staan er miljoenen engelen bij ons om ons te beschermen. God liet Zich weer van een goede kant aan de koning zien, Hij openbaarde Zich als een beschermende God. Hoe vaak hadden de landen in die omgeving hun kinderen door het vuur laten gaan, voor hun afgoden, maar God beschermd Zijn kinderen. Het idee alleen al om kinderen te offeren, zou niet eens bij God opkomen. U zult misschien zeggen, Abraham dan, nou dat was een test anders was het wel doorgegaan. Ik denk, dat wanneer dit op een andere plek was gebeurd, ze niet gered waren geworden, hier krijgen we niet altijd antwoord op. Er zijn veel mensen gestorven, voor de leeuwen, gekruisigd, verbrand, ik wil het niet eens allemaal opnoemen, zo hard zijn ze behandeld 1
door hun medemensen. Maar het lijden van deze wereld weegt niet op tegen de heerlijkheid die we straks krijgen en dat is onze enige troost op dit moment. Maar wat er ook gebeurt God staat naast je. Daniel 3: 26, 27. Toen trad koning Nebukadnessar op de deur van de brandende vuuroven toe; hij nam het woord en zeide: Sadrak, Mesak en Abednego, gij dienaars van de allerhoogste God, treedt naar buiten en kom hier! Toen kwamen Sadrak, Mesak en Abednego uit het vuur. En de stadhouders, de oversten, de landvoogden en de raadsheren des konings kwamen bijeen; zij zagen, dat het vuur geen macht had gehad over de lichamen van deze mannen, dat hun hoofdhaar niet was geschroeid, dat hun mantels ongeschonden gebleven waren, ja, dat er zelfs geen brandlucht aan hen gekomen was. Een wonder, ja, natuurlijk, voor ons wel. Voor God? Ik denk het niet. Het is weer eens een openbaring van Zijn Goddelijke macht. De koning wilde het zien met eigen ogen en trad toe en zei: “ Kom er maar uit.” Wie had dit nu verwacht? Ik denk niet één van de aanwezigen, en de drie mannen misschien ook niet, maar het was hun geloof dat deze zaak overwon. Het geloof doet vele dingen, we kunnen er zeker van zijn dat God ons bijstaat. Gods wonderen zullen nooit ophouden. Hij leidde de Israëlieten met een harde hand uit Egypte en streed tegen de goden van Egypte. Maar God heeft bij voorbaat al gewonnen als het andere goden betreft, want wat vermag een stuk hout of een stuk steen tegen een levende God. Maar het zijn de mensen die hardnekkig zijn, die zich een beeld maken en daar voor knielen. Gods ene wonder volgt het andere weer op. De zee werd gespleten, het water wat bitter was werd drinkbaar gemaakt, de Rots, het manna, het brood van de hemel, tel maar op, het ene wonder na het ander. En wie denkt, dat deze wonderen alleen in die dagen gebeurden, vergist zich, want God heeft daar een heel andere visie op. (Joël 2: 30) Ik zal wonderen geven in de hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen. God blijft wonderen doen ook in het laatst der dagen waar deze tekst van Joël op van toepassing is. Op God mogen we altijd vertrouwen, niet alleen in het heden maar ook wat de toekomst betreft, dat is in het verleden bewezen. Ik ben de Alfa en de Omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde. Ik ben degene die was, die is en die komt. Het verleden vertelt het heden wat de toekomst brengt. Daniël 3: 28-30. Nebukadnessar hief aan en zeide: Geloofd zij de God van Sadrak, Mesak en Abednego! Hij heeft zijn engel gezonden en zijn dienaren bevrijd, die zich op Hem hebben verlaten, het bevel des konings hebben overtreden, en hun lichamen prijsgegeven, omdat zij geen enkele god willen vereren of aanbidden dan alleen hun God. Daarom wordt door mij een gebod uitgevaardigd, dat ieder, tot welk volk, tot welke natie of taal hij ook behore, die enig oneerbiedig woord spreekt tegen de God van Sadrak, Mesak en Abednego, in stukken gehouwen en dat zijn huis tot een puinhoop gemaakt zal worden, omdat er geen andere god is die zó verlossen kan. Toen bewees de koning Sadrak, Mesak en Abednego bijzondere gunst, in het gewest Babel. Zou de koning er deze keer iets van geleerd hebben? Het blijkt van niet. Het is nu de tweede keer dat hij een les krijgt van de God des hemels. Wat hij niet vergeet is God te eren en te loven, en te erkennen dat God waarlijk de God der goden is, maar hij gaat op de oude voet verder. Iedereen moet in één keer die God dienen, en wie een grote mond opzet tegen die God wordt gelijk met huis en al vernietigd. Zou God het zo willen? ( ik noem dat overijverig, het niet weten wat te doen voor God, een groot schuldgevoel). God heeft Zich eerst laten zien als de grote Leidsman, nu als de beschermende Vader, maar het is soms niet genoeg. In het leven van de Israëlieten in de woestijn heeft God Zich vele malen geopenbaard op verschillende manieren. Op het moment was iedereen overdonderd maar dat duurde niet lang. Het ene wonder volgde het andere op, ze waren soms helemaal van streek, maar zodra God Zijn rug weer liet zien en het stil werd van boven, gingen ze 1
weer zondigen. Het is niet alleen een les voor de Israëlieten, of voor de Babyloniërs, het is ook een les voor ons. God is onveranderlijk, Hij blijft in de bres springen voor Zijn volk, omdat God graag hun God wil zijn. Een ieder die vertrouwt op deze God, Hem eert, Hem prijst, Hem toejuicht en Hem lof zingt, zal Hij zeker redden. (Ik herhaal sommige woorden, is goed voor het geheugen). Want de dag zal het doen blijken, omdat Hij met vuur verschijnt, en hoedanig ieders werk is, dat zal het vuur uitmaken. Indien het werk dat hij erop gebouwd heeft (het fundament Jezus Christus) standhoudt, zal hij loon ontvangen, maar indien iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden, doch hijzelf zal gered worden, maar als door het vuur heen. (Wie bouwt op de Rots, de Zoon van God, zal niet falen en niet beschaamd uitkomen) Jezus Christus zal ons komen halen, Hij zal wederom Zijn knechten beschermen en daar kunnen we op vertrouwen. Wanneer je God wilt proeven, dan raad ik mijn medemens altijd aan, wanneer het stormt, regent en onweert, de hagel naar beneden komt, en de bliksem bijna inslaat, lees dan de verschijning van God op de berg Sinaï. Wanneer de regenboog verschijnt in de wolken, lees dan het verbond van God met Noach en de mensen. Wanneer je naar een dierentuin gaat of iets dergelijks lees het scheppingsverhaal plus de laatste hoofdstukken van het Bijbelboek Job. Zo krijg je een beter besef van Gods almacht en word je stil van binnen. (Ik zou haast de geschiedenis van de profeet Elia vergeten, die moet je gelezen hebben) Kijk naar de bomen, de bloemen, ja, alles om je heen, het is God die Zijn aanwezigheid toont in de ganse schepping. Bekijk de dieren op het land maar ook in de lucht, bekijk de zeedieren, wat een weelde wat een creatie, wat een Vakman is onze God. Wie zo naar de schepping kijkt zal die zeker beschermen en begrijpen.
Het grote gouden beeld van Nebukadnessar een type van de toekomst, het beeld van het beest. De geschiedenis zal herhaald worden. Valse godsdienst zal verheven worden. De eerste dag van de week, een gewone werkdag, die geen enkele heiligheid bezit wat die ook zij, zal overeind gezet worden zoals het beeld van Babylon. Alle volkeren, natiën en tongen zal geboden worden om deze valse sabbat (de zondag) te aanbidden. Dit is een plan van satan om de dag die door God werd ingesteld en aan de wereld gegeven is als een herinnering aan de schepping, in diskrediet te brengen. Het decreet dat de aanbidding bekrachtigt zal uitgaan in de gehele wereld. Wie niet buigt zal niet eten. In een begrensde mate is het al uitgegaan. In verscheidene plaatsen spreekt de burgerlijke macht al met de stem van de draak, precies zoals de stem van de heidense koning sprak tot de Hebreeuwse ballingen. Beproeving en vervolging zullen komen tot allen, die in gehoorzaamheid aan het Woord van God, weigeren om deze valse sabbat (de zondag) te aanbidden. Geweld is altijd het laatste van iedere valse godsdienst. Eerst probeert zij attracties, zoals de koning van Babylon de macht van muziek en uiterlijk vertoon probeerde. Toen deze attracties van mensen, geïnspireerd door satan, faalden om de mensen het beeld te doen aanbidden, stonden de hongerige vlammen gereed om hen te verteren. Zo zal het ook in de nabije toekomst zijn. Het pausdom heeft haar macht gebruikt om de mensen te dwingen haar te gehoorzamen en zij zal dit blijven doen. Wij hebben behoefte aan dezelfde geest die toen geopenbaard werd door Gods diensknechten in conflict met het heidendom. Verslag gevend van de behandeling van de christenen door de Romeinse keizer zei Tertullianus: “Wij worden voor de wilde dieren geworpen om ons te laten herroepen; wij worden in de vlammen verbrand; wij worden veroordeeld tot de gevangenis en tot de mijnen; wij worden verbannen naar eilanden zoals Patmos - en alle hebben gefaald .” Zo was het ook met de drie verdienstelijke Hebreeuwse mannen; hun oog was alleen gericht op de eer van God. Het is in de kracht van God alleen dat wij in staat zullen zijn om Hem trouw te blijven. “Wanneer gij Mij liefhebt” zei Jezus, “zult gij Mijn geboden bewaren.” (Joh. 14: 15). Wie Mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het die Mij liefheeft; en wie Mij liefheeft zal geliefd worden door Mijn Vader en Ik zal hem liefhebben en Mijzelf aan hem openbaren. (Joh. 14: 21). En heeft Jezus Zichzelf geopenbaard aan Zijn trouwe kinderen? Wandelde Hij niet in de vurige oven met de ballingen die weigerden om het gouden beeld ook maar het minste 1
eerbetoon te schenken dat toekomt aan God alleen? Openbaarde Hij Zichzelf niet aan Johannes die verbannen werd naar Patmos voor zijn trouw? Jezus zal Zichzelf aan de wereld openbaren bij Zijn wederkomst. Hebben zij die vervolgd werden om der gerechtigheid wil, die, hoewel zij gedwongen werden te lijden, maar geweigerd hebben om een instelling van het pausdom (zondagsviering) te aanbidden, de tegenwoordigheid van de Goddelijke Trooster niet ervaren in hun eenzame gevangenissen? De geboden van eindige zondige mensen moeten in het niet verzinken tegenover het Woord van de eeuwige God. Waarheid moet gehoorzaamd worden, zelfs als gapende gevangenissen, kettingen en verbanning ons in het aangezicht staren. Als u trouw en waarachtig bent, zal die God die wandelde met de drie Hebreeuwse jongens in de vurige oven, die Daniël beschermde in de leeuwenkuil, die Zichzelf openbaarde aan Johannes op het eenzame eiland, met u gaan waar u zich ook heen begeeft. (Psalm 34: 8) De Engel des Heren legert Zich rondom wie Hem vrezen, en redt hen. Zijn voortdurende tegenwoordigheid zal u troosten en ondersteunen; en u zult de vervulling realiseren van de belofte: Indien iemand Mij liefheeft, zal hij Mijn woord bewaren en Mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en bij hem wonen.(Joh. 14: 23) Wat mij opvalt is, dat Nebukadnessar Daniël niet had uitgenodigd, Daniël was uitgegaan, hij deed niet mee, wat later ook blijkt, de woorden Gods klinken ook voor ons duidelijk in de oren. “Gaat uit van haar Mijn volk opdat gij geen deel hebt aan haar zonden en ontvangt van haar plagen.” (Openb. 18: 4)
Daniël 4: de boodschap van Nebukadnessar, zijn waanzin. Hoogmoed komt voor de val. (Spr. 16:18) Nebukadnessar droomt over een boom waarvan de takken de aarde vulden, maar die uiteindelijk wordt neergehouwen, zodat alleen de wortelstomp overblijft. Daniël legt de droom uit als de val en het daarop volgende herstel van Nebukadnessar. Daniël 4:1-9. Koning Nebukadnessar aan alle volken, natiën en talen, die op de gehele aarde wonen: uw vrede zij groot! Het heeft mij behaagd de tekenen en wonderen die de allerhoogste God aan mij gedaan heeft te verkondigen; hoe groot zijn Zijn tekenen en hoe machtig Zijn wonderen! Zijn koningschap is een eeuwig koningschap, en Zijn heerschappij van geslacht tot geslacht! Ik, Nebukadnessar, bevond mij rustig in mijn huis en in een goede welstand in mijn paleis; daar zag ik een droom, die mij verschrikte; en droombeelden op mijn legerstede en gezichten die voor mijn ogen kwamen, verontrustten mij! Toen werd door mij bevel gegeven, dat men al de wijzen van Babel tot mij zou brengen, opdat zij mij de uitlegging van de droom zouden bekendmaken. Daarop kwamen de geleerden, de bezweerders, de Chaldeeën en de waarzeggers, en ik vertelde hun de droom, maar zij konden mij zijn uitlegging niet bekendmaken. Doch ten laatste kwam tot mij Daniël, naar de naam van mijn god Beltesassar genoemd, in wie de geest der heilige goden woont, en ik vertelde hem de droom: Beltesassar, gij hoofd der geleerden, van wie ik weet, dat de geest der heilige goden in u woont, en dat geen enkele verborgenheid u moeite veroorzaakt, vertel mij de gezichten van mijn droom die ik gezien heb, namelijk de uitlegging daarvan. Nebukadnessar een erg geslaagde regeerder, wil nu zelf zijn verhaal doen. Hij begint met te erkennen dat God de God der goden is en dat Hij het koningschap geeft aan wie Hij wil. De koning kreeg weer een droom, maar deze keer vertelde hij de droom gelijk aan zijn knechten en ook deze keer konden de geleerden de droom niet uitleggen. De koning vertelde, dat als laatste Daniël op kwam draven, en wat 1
mij opvalt is, dat dit elke keer het geval is. God bewaart het beste voor het laatst, God heeft alles in de hand. God heeft altijd tot ons gesproken, allereerst door de profeten maar op het laatst door Zijn Zoon. (Heb. 1: 1) De koning vroeg niet of Daniël de uitlegging wist, nee, hij zei: vertel mij de uitlegging, omdat de geest der goden in hem woonde. Daniël was alom bekend, hij was uiteraard geliefd bij de koning en ook deze keer wilde de koning graag gebruik maken van zijn kennis. De koning zou weer een lesje krijgen. Eén les is voor de mensen vaak niet genoeg (eigen ervaring), telkens komt God weer met Zijn hulp en terechtwijzingen. God heeft Zijn woord gegeven omdat de mens daarin de antwoorden en de waarschuwingen zou vinden die God geeft omtrent het dienen. God zegt tegen ons; wees heilig want Ik ben heilig. De heiligheid van God is te vinden in Zijn woord. Gods woord is niet te kort, want waar meer licht nodig is geeft God openbaringen, om Zijn volk te leiden. Jakobus zegt hierover (Jak. 1: 5); Indien echter iemand van u in wijsheid te kort schiet, dan bidde hij God daarom, die aan allen geeft, eenvoudig weg en zonder verwijt; en zij zal hem gegeven worden. Maar Jakobus gaat daar verder waar de meeste mensen stoppen, je moet bidden in geloof en in geen enkel opzicht twijfelen. Daniël 4: 10-18. Wat de gezichten betreft, die mij op mijn legerstede voor ogen kwamen, ik zag: er stond een boom midden op de aarde, van grote hoogte; die boom was groot en sterk, zijn hoogte reikte tot aan de hemel, en hij was te zien tot aan het einde der aarde; zijn loof was schoon en zijn vrucht zo overvloedig, dat hij voedsel bood voor allen; onder hem zocht het gedierte des velds schaduw en in zijn takken nestelde het gevogelte des hemels, en al wat leeft werd door hem gevoed. Ik zag in de gezichten die mij op mijn legerstede voor ogen kwamen, en zie, een wachter, een heilige, daalde uit de hemel neer; hij riep luide en sprak aldus: Houwt de boom om en kapt zijn takken, stroopt zijn loof af en verstrooit zijn vruchten; het gedierte vliede van onder hem weg en het gevogelte uit zijn takken; laat echter zijn wortelstomp in de aarde staan, en wel omsloten door een band van ijzer en koper, in het jonge groen van het veld; en door de dauw des hemels worde hij bevochtigd en hij hebbe met het gedierte zijn deel aan het gras der aarde; zijn hart worde veranderd zodat het niet meer een mensenhart is; een dierenhart wordt hem gegeven; en zeven tijden zullen over hem voorbijgaan. Dit bevel berust op het besluit der wachters en deze zaak op het woord der heiligen, opdat de levenden mogen weten, dat de allerhoogste macht heeft over het koningschap en dat geeft aan wie Hij wil, ja, zelfs de nederigste onder de mensen daarin aanstelt. Deze droom heb ik, Nebukadnessar, gezien; gij nu, Beltesassar, zeg mij de uitlegging, omdat alle wijzen uit mijn koninkrijk mij de uitlegging niet kunnen bekendmaken; doch gij zijt er toe in staat, daar de geest der heilige goden in u woont. De koning was zich bewust dat het een belangrijke boodschap was, helemaal omdat erbij gezegd werd, dat God het koningschap geeft aan wie Hij wil. Het zijn niet altijd de belangrijkste mensen die door God gebruikt worden, er zijn mensen die zich heel wat verbeelden omdat ze veel geleerd hebben. En hier zijn we bij een punt waar God doorheen kijkt, wie geeft de wasdom, is het niet God? Wie geeft kennis, is het niet diezelfde God? Waarom zou een mens zich iets verbeelden. Respect moet je verdienen en macht dat grijp je, daar hebben we bewijzen genoeg van in deze wereld. Het zijn juist de mensen die nederig zijn en goed met hun geld en met hun kennis omgaan, die zich bewust zijn van de grote kracht, die God geeft. Wijsheid is een geschenk van God en dat moet je koesteren en dagelijks voeden, onderhouden, door Bijbelstudie en gebed. Deze mensen kan God gebruiken, want wanneer zij aan het werk gaan of aan het werk geweest zijn, blijven zij God dankbaar voor Zijn kracht en hulp. Het is een hele eer om voor God aan het werk te mogen, maar het is niet altijd de makkelijkste weg. Daniël heeft zijn land nooit meer gezien, maar God gebruikte hem aan het hof en kon hem gebruiken. Zeg mij de uitlegging, jij kunt het, die anderen niet, de koning was er zeker van dat Daniël het wel kon. We lopen even op de hoofdstukken vooruit, de koning zet Daniël op een 1
voetstuk, jij kunt het wel omdat de geest der goden in je woont, het ligt niet aan Daniël. Het lag ook niet aan Jozef, zijn vader zette hem op een voetstuk tegenover zijn broeders, hij was de beste en werd zo boven zijn broeders geplaatst, en zijn broers werden daar niet vrolijker op, het verhaal vertelt waarop het uitdraaide, ze verkochten Jozef naar Egypte maar in eerste instantie wilden ze hem vermoorden. Daniël werd ook door een ander op een bepaald voetstuk gezet, dit vonden de andere geleerden niet aangenaam, en lagen hier misschien wel van wakker, maar wie kwam door jaloersheid in de leeuwenkuil, wie wilden ze liever dood dan levend zien, ja, Daniël. Waarom kwamen de drie vrienden van Daniël in de vuuroven, uit afgunst. Eigenlijk is het normaal dat ook het volk van God niet altijd welkom is. Ook Gods volk wordt bekeken van, o, daar komen die betweters weer aan, de eindstrijd zal het laten zien, de grote beslissing is op komst. Daniël 4: 19-28. Toen stond Daniël, wiens naam Beltesassar is, voor een ogenblik verbijsterd en zijn gedachten verontrustten hem. De koning zeide: Beltesassar, laat de droom en de uitlegging u niet verontrusten. Beltesassar antwoordde: Mijn heer, moge de droom hun gelden die u haten, en zijn uitlegging uw tegenstanders. De boom die gij gezien hebt, die groot en sterk was, welks hoogte tot de hemel reikte en die over de gehele aarde te zien was, welks loof schoon en welks vrucht zo overvloedig was, dat hij voedsel bood voor allen, onder welke het gedierte des velds huisde en in welks takken het gevogelte des hemels nestelde - dat zijt gij, o koning, die groot en sterk zijt geworden, wiens grootheid zo is toegenomen, dat zij tot aan de hemel reikt, en wiens heerschappij zich uitstrekt tot aan het einde der aarde. Dat nu de koning een wachter, een heilige, heeft zien neerdalen uit de hemel, die zeide: Houwt de boom om en vernietigt hem, laat echter zijn wortelstomp in de aarde staan, en wel omsloten door een band van ijzer en koper, in het jonge groen van het veld, en door de dauw des hemels worde hij bevochtigd, en zijn deel zij met het gedierte des velds, totdat zeven tijden over hem zijn voorbijgegaan - dit is de uitlegging, o koning, en dit is het besluit des Allerhoogsten over mijn heer, de koning: men zal u verstoten uit de gemeenschap der mensen en uw verblijf zal wezen bij het gedierte des velds; men zal u gras te eten geven als de runderen en u door de dauw des hemels laten bevochtigen; en zeven tijden zullen over u voorbij gaan, totdat gij erkent, dat de Allerhoogste macht heeft over het koningschap der mensen en dat geeft aan wie Hij wil. Dat men echter zeide de wortelstomp van de boom te laten staan, betekent: uw koningschap zal bestendig zijn van het ogenblik af, dat gij erkent, dat de hemel de heerschappij heeft. Daarom, o koning, laat mijn raad u welgevallig zijn: doe uw zonden teniet door rechtvaardigheid en uw ongerechtigheden door erbarming jegens ellendigen - of er misschien verlenging van uw rust moge wezen. Dit alles overkwam koning Nebukadnessar. Vers 27 is niet alleen belangrijk voor die tijd, maar wat dacht u voor ons, onze rust kan verlengd worden, waardoor? Lees het vers dan nog maar eens door, tot het tot u doordringt. Daniël vond het geen leuke boodschap, ze waren misschien vrienden geworden in al die jaren. Dat de koning Daniël vertrouwde was wel zeker, de koning twijfelde er niet aan dat Daniël de droom kon uitleggen. Maar Daniël liet weer zien dat hij tact had. Laat de droom een ander gelden, o koning, uw vijand of een ander land, maar niet u. De koning stelde hem gerust en zei; vertel de droom, wees niet bang. Daarop vertelde Daniël wat er met de koning zou gebeuren. Daniël gaf de koning een waarschuwing dat hij zijn ongerechtigheden weg moest doen en erbarming moest tonen aan de ellendige. Is dat ook geen boodschap door de eeuwen heen aan elke natie, taal en volk? Wees barmhartig aan de wees en weduwe! God wil dat we naar elkaar omzien, elkaar helpen. Er zou bij het volk Israël geen arme zijn, maar even later zegt God, er zal geen arme ontbreken bij jullie. Tegenstrijdig, nee hoor. Wanneer ze naar God geluisterd hadden, was er geen armoede geweest, maar juist omdat zij Gods geboden en inzettingen aan de kant schoven, kwam er armoede in Israël. (Als de landen wisten wat het inhoudt om “ uit te delen ”, dan was het voedsel op deze planeet niet schaars, voor sommige mensen). Elke 1
minuut sterven er mensen van honger en ziekte omdat een ander zijn zakken wil vullen. Omdat de koning aan zichzelf dacht, zichzelf eerde over alles wat hij bereikt had, zou het koningschap voor een tijd van zeven jaar van hem afgenomen worden. Maar wanneer hij zou erkennen dat het de Allerhoogste is, die afzet en aanstelt, dan zou het koningschap weer tot hem terugkeren. God laat hier duidelijk zien, dat niet wij de touwtjes in handen hebben, maar God. We kunnen ons heel wat verbeelden, we gaan naar de maan, operaties, ja, we kunnen veel op elk gebied, maar daarvoor krijgen we kracht en macht uit de hoge, anders zou het niet plaats vinden. God laat alles soms op zijn beloop gaan, om ons een les te leren, maar helaas, het heeft niet altijd effect. God laat bepaalde dingen toe, waarom, het blijft vaak een vraag, ik geef mijzelf dan meestal het antwoord, aan het eind der tijden zal God ons laten zien, hoe rechtvaardig Hij is, wanneer Hij ons heeft beschermd en wanneer Hij ons heeft laten geworden. Bepaalde ontwikkelingen sta ik achter, maar veel van de moderne ontwikkelingen, kan ik niet meer achter staan, ze zijn niet meer te verantwoorden, en toch laat God ze toe. Daniël 4:29-33. na verloop van twaalf maanden, toen hij aan het wandelen was op het koninklijk paleis in Babel, nam de koning het woord en zeide: Is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb tot een Koninklijke woonstede door de sterkte mijner macht en tot eer mijner majesteit? Nog was het woord in des konings mond, toen er een stem nederklonk uit de hemel: U wordt aangezegd, o koning Nebukadnessar: het koningschap is van u geweken, men verstoot u uit de gemeenschap der mensen en uw verblijf is bij het gedierte des velds; gras zal men u te eten geven als aan de runderen; en zeven tijden zullen over u voorbij gaan, totdat gij erkent, dat de Allerhoogste macht heeft over het koningschap der mensen en dat geeft aan wie Hij wil. Op het zelfde ogenblik ging dat woord aan Nebukadnessar in vervulling, en hij werd uit de gemeenschap der mensen verstoten en at gras als de runderen, en door de dauw des hemels werd zijn lichaam bevochtigd, totdat zijn haar lang werd als (de veren) der arenden en zijn nagels als die der vogels. Een jaar lang heeft de koning het volgehouden. Lang, ja, ik ben het vaak na een dag alweer vergeten. Het volk Israël had al een nieuwe god, toen Mozes nog maar net veertig dagen op de berg bij God was, ze waren hem nog niet vergeten, maar dachten die komt nooit meer terug. De koning zal wel gedacht hebben, het zal wel meevallen. Na de droom van het beeld was er niet veel veranderd althans niet in zijn nadeel. Hij had Egypte erbij veroverd, zijn rijk was steeds groter geworden en rijker, wat kon hem gebeuren. Het leek er niet veel op, dat er na hem een ander geringer koninkrijk zou komen. Maar God laat geworden, verrijken, en deelt daarna uit aan wie Hij wil, de erfenis is niet altijd voor de nakomeling. Maar na een jaar stond hij over zijn koningschap en koninkrijk na te denken en zei tegen zichzelf, dit is het, dit heb ik allemaal aan mijzelf te danken, dit grote rijk heb ik door mijn eigen werken verdiend, omdat ik een harde werker ben, ja, ik verdien dit door eigen werken. Heb ik het niet gebouwd dit grote Babylon? Wanneer ik naar andere landen rondom mij heen kijk dan leven mijn vrouw en ik in weelde, ik dank God daar vaak voor, want Hij heeft goed voor ons gezorgd, maar dit wil God ook voor de derde wereld (laat ik maar meedoen en het zo noemen), ook daar wil God graag Zijn werken laten zien, maar het is net als met de armoede in Israël waar we het eerder over gehad hebben. De verdeling daar zit het in, het ligt niet aan God, maar aan de mensen, zij overtreden Gods Wet. Wij, mijn vrouw en ik, zijn dankbaar voor de vrede en rust die wij mogen genieten, ook al weten we dat daar spoedig een verandering in zal komen, maar ook dan staat God aan onze zijde, er is niets verandert of nieuw onder de zon, Michaël zal opstaan en Zijn volk terzijde staan, daar vertrouwen wij op, zo laten wij nu de toekomst de toekomst. Gelukkig worden mensen vandaag aan de dag niet gelijk aan beesten (nou ja) maar God laat elke keer zien, dat Hij de Allerhoogste, mensen aanstelt en dat de koninkrijken door Zijn almacht draaien. Hij geeft Zijn Geest aan wie Hij wil. (Heb. 2:4). God werkt nog steeds door mensen, de oordelen over de wereld in het 1
laatst der dagen worden door veel regeringen uitgevoerd, nog steeds verneem ik aan veel mensen dat ze niets, maar dan ook niets in de gaten hebben. Jezus heeft toch gezegd: plotseling overkomt hun een verderf. Ze roepen vrede maar er is geen vrede. Geloof Gods Woord maar, er komt geen vrede weer, niet voordat Jezus komt. Wees niet bevreesd, want dit alles moet geschieden, zegt Jezus. Daniël 4: 34-37. Maar na verloop van de gestelde tijd sloeg ik, Nebukadnessar, mijn ogen op naar de hemel, en mijn verstand keerde in mij terug. Toen prees ik de Allerhoogste en roemde en verheerlijkte ik de eeuwig Levende, omdat Zijn heerschappij een eeuwige heerschappij is en Zijn koningschap van geslacht tot geslacht. Ja, alle bewoners der aarde worden als niets geacht; Hij doet naar Zijn wil met het heer des hemels en de bewoners der aarde: en niemand is er, die Zijn hand kan weerhouden of tot Hem kan zeggen: wat doet Gij? Terzelfder tijd, dat mijn verstand in mij terugkeerde, keerden ook, tot roem van mijn koningschap, mijn majesteit en mijn luister tot mij terug; mijn raadsheren en machthebbers zochten mij weer op, ik werd in mijn koningschap hersteld, ja, grotere heerlijkheid dan vroeger werd mij geschonken. Nu roem, verhef en verheerlijk ik, Nebukadnessar, de koning des hemels, wiens werken alle waarheid en wiens paden recht zijn, en die hen die in hoogmoed wandelen, vermag te vernederen. Toen de koning erkende dat God de Alleenheerser is en zijn ogen opsloeg naar de hemel, keerde zijn verstand in hem terug. Opzien naar de hemel, (in geloof) is een erkennen dat je God wilt dienen. Toen de Israëlieten gebeten werden door slangen, moest Mozes een slang maken en het volk moest naar deze opzien, (in geloof) en ze zouden genezen. Nu is het voor ons niets anders, wij mogen opzien naar het kruis van Golgota, waar Christus voor ons is gestorven, dat is een zekerheid, een zekerheid waar we op mogen bouwen en zeker op kunnen vertrouwen. Wat ik mooi aan dit verhaal vind, is; dat een koning een hoofd van een satanische macht, mag opkijken naar de hemel, vergeving krijgt en wordt hersteld door God. Iedereen die in Babylon vertoeft, kan hersteld worden van hoog tot laag, iedereen is bij God welkom. De koning werd hersteld in zijn koningschap, hij werd groter en machtiger dan voor die tijd, Een bekend verhaal over een man die alles afgenomen werd, door de satan, is het verhaal over Job. Job een man die ons als voorbeeld gegeven werd, hoe satan zou reageren wanneer God hem de totale vrijheid zou geven. Als God niet ingrijpt, was er geen leven meer geweest en helemaal geen gelovigen. (Jes. 1: 9). Indien de Here der heerscharen ons niet enige weinigen ontkomenen had overgelaten, waren wij als Sodom geworden, aan Gomorra gelijk. God gaf Job het dubbele van wat hij bezeten had terug. God zegende het verdere leven van Job meer dan het vroegere. Hieruit blijkt dat de woorden Gods woorden van waarheid zijn, aan wat vroeger was zal niet meer gedacht worden het zal niet meer in de zin komen. Job is daar een voorbeeld van, want hoe kon God Job zegenen, als hij steeds aan vroeger zou denken, aan zijn kinderen die hem waren afgenomen, nee, God zegent, herstelt en herschept, maar God doet zijn kinderen geen verdriet. (Rom. 9: 21) Heeft de Pottenbakker niet de vrije beschikking over het klei; wat hij wil formeren, formeert Hij; over wie Ik mij ontferm, daar ontferm Ik Mij over; over wie Ik barmhartig wil zijn, daar ben Ik barmhartig over. Nebukadnessar heeft zich bekeerd tot God. Hij zei: “Nu roem, verhef en verheerlijk ik, de Koning des hemels.” Dit kun je niet zeggen zonder bekering, het zou geen zin hebben. God had Zich aan de koning geopenbaard door hem de toekomst te laten zien. God heeft de koning meegeholpen, want als je je leven lang in Babylon woont, andere goden aanbidt, leeft zoals je wilt leven, dan kan het een grote stap zijn om alles de rug toe te keren en om met God verder te gaan. God had hem laten zien wie de Schepper was, aan wie je verantwoording moet afleggen, wij zijn immers de pachters (hele slechten) van deze aarde. (J. K. en M. W). 1
Nebukadnessars onder Gods volk wier rede weggenomen wordt. Wij leven in de laatste dagen van de geschiedenis van de wereld en wat betreft afval en het verloochenen van de waarheid behoeven wij ons nergens over te verbazen. Ongeloof is nu een fraaie kunst geworden, waarmee mensen werken tot het verderf van zielen. Er is een voortdurend gevaar van geveinsdheid in predikanten, wier leven in tegenspraak is met de woorden die zij spreken; maar de stem van waarschuwing en vermaning zal gehoord worden tot aan het einde van de tijd; en zij die schuldig zijn aan handelingen die nooit verricht moesten worden, zullen, wanneer zij terecht gewezen en geraden worden door de aangewezen dienstknechten van de Here, de boodschap weerstaan en weigeren om te worden terechtgewezen. Zij zullen doorgaan zoals Farao en Nebukadnessar, totdat de Here de rede wegneemt en hun harten ongevoelig worden. Het woord des Heren zal tot hen komen; maar als zij verkiezen om het niet te horen zal de Here hen verantwoordelijk houden voor hun eigen ondergang. (Citaat, E. G. White; gedachten uit Daniël). Het grote verschil tussen Farao en Nebukadnessar is toch wel belangrijk: Farao wilde Gods volk vernietigen en kwam zelf om. Nebukadnessar bekeerde zich tot God en wacht op de opstanding, wanneer Jezus terugkomt. Hoofdstuk 4 sluit ik af met de woorden uit Hebreeën; Heden indien gij Zijn stem hoort verhardt uw harten niet.
Daniël 5; Het schrift op de wand. De maaltijd van Belsassar en de uiteindelijke nederlaag van Babylon.Tijdens een avond van dronkenschap en feestgedruis ontwijdt Belsassar het heilige tempelgerei, van de God des hemels, dit werd hem niet in dank afgenomen. Een geheimzinnige hand schrijft op de muur: God heeft uw koningschap geteld en er een eind aan gemaakt. Opnieuw gebruikt God Daniël om het geheimenis te ontvouwen. Die nacht werpt Medo- Perzië Babylon omver. Daniël 5: 1-4. Koning Belsassar richtte een grote maaltijd aan voor zijn machthebbers, duizend in getal; en in de tegenwoordigheid van die duizend was hij aan het wijn drinken. Belsassar beval bij het genot van de wijn, dat men het gouden en zilveren gerei zou brengen, dat zijn vader Nebukadnessar uit de tempel te Jeruzalem had weggevoerd, opdat de koning en zijn machthebbers, zijn gemalinnen en bijvrouwen daaruit zouden drinken. Daarop bracht men het gouden gerei dat uit de tempel, het huis Gods te Jeruzalem, was weggevoerd, en de koning en zijn machthebbers, zijn gemalinnen en zijn bijvrouwen, dronken daaruit. Zij dronken wijn en roemden de goden van goud en zilver, koper, ijzer, hout en steen. Na Nebukadnessars dood, werd zijn zoon Belsassar koning. Nu was het de gewoonte in Israël dat het woord van God overging van vader op zoon en weer op die zijn zoon. Het was de bedoeling, althans zo wilde God het graag hebben, dat het woord van God al van kleins af aan werd ingeprent. Op oudere leeftijd leef je nog steeds van de gevolgen en ingevingen uit je jeugd, hetzij goed hetzij kwaad. Maar Belsassar richtte een House Party op, er kwamen duizend mannen en vrouwen. Zijn gemalinnen en bijvrouwen, iedereen was aanwezig om zijn pracht en praal te aanschouwen. Belsassar ging met 1
andermans veren pronken. In de eerste instantie, met de verovering van zijn vader op het volk Israël en in de tweede instantie op het gerei uit Gods tempel. Het gerei werd opgehaald en de wijn vloeide rijkelijk, maar als de wijn in de man is, gaat de wijsheid in de kan. Het roemen op eigen kunnen, blijft dan ook niet uit, en God werd gekrenkt. God werd helemaal aan de kant geschoven. Hij die Belsassars vader zo geholpen had, het koningschap bevestigd had, de toekomst voor hen voorspeld had, werd aan de kant geschoven. Het heilige gerei werd bezoedeld, Gods naam werd vertrapt, zou God dit op Zich laten zitten. God wordt vaak beledigd, de Here Jezus zei, elk woord wordt vergeven, maar als je zondigt tegen de Geest het wordt je niet vergeven. Maar God grijpt ook wel eens onmiddellijk is. Het verhaal van Elisa bevestigt dit, hij was een Godsman, en een aantal kinderen schold hem uit voor kaalkop! Kom op, kaalkop! Er kwamen twee berinnen uit het woud en verscheurden de kinderen. (2 Kon. 2: 24). En wat dacht u van de vreemde volken die naar Israël gebracht werden door Assur, zij bleven hun eigen goden dienen, zij vereerden God niet. Toen stuurde God leeuwen onder hen die hen doodden, ze bekeerden zich gedeeltelijk tot God, ja, God grijpt wel eens onmiddellijk in, maar ik vind het een geduldig God, dat blijkt uit de hele geschiedenis. Ook hier bij Belsassar greep God gelijk in, niet meteen zo rigoureus als bij Elisa, maar wel met een schrikwekkend effect. We zullen zien hoe de houten en stenen goden hun werk kunnen doen, of juist niet. Daniël 5: 5-9. Terzelfder tijd verschenen vingers van een mensenhand, die tegenover de luchter op de kalk van de wand van het koninklijk paleis schreven, en de koning zag de rug van de hand, die aan het schrijven was. Toen verschoot de koning van kleur, en zijn gedachten verontrustten hem, zijn heupgewrichten werden los en zijn knieën stieten tegen elkaar. En de koning riep met luider stem, dat men de bezweerders, Chaldeeën en waarzeggers zou doen komen. De koning nam het woord en zeide tot de wijzen van Babel: Ieder die dit schrift kan lezen en mij de uitlegging daarvan kan te kennen geven, zal met purper bekleed worden, en hij zal als de derde in het koninkrijk heersen. Toen waren al de wijzen des konings, die gekomen waren, niet in het staat het schrift te lezen en de uitlegging daarvan de koning bekend te maken. Daarop werd koning Belsassar ten zeerste ontsteld en hij verschoot van kleur; ook zijn machthebbers waren ontzet. Lijkt wel een horrorfilm, maar nee, het zijn de vingers Gods, dezelfde vingers die de twee stenen tafels beschreven, met de geboden Gods. Had hij, Belsassar, deze geboden niet overtreden? Doet me denken aan de dag waarop God de aarde oordeelt, goud en zilver en geld kunnen je op die dag niet redden. Gelukkig voor hen die Jezus Christus aangenomen hebben, want Hij kan ons wel redden. Hij is het Lam Gods dat de zonden der wereld wegneemt. De koning verschoot van kleur, begrijpelijk. Deze man, en ik denk, ook zijn aanwezigen, werden lijkwit, de koning zijn knieën begaven het, hij schreeuwde om hulp. Haal mijn bezweerders en waarzeggers, maar iedereen was ontsteld want ze konden het schrift niet lezen. Zelfs niet met de belofte, dat wanneer je het kon ontcijferen, je de derde man in het rijk zou worden. Daniël 5: 10-12. Naar aanleiding van de woorden van de koning en zijn machthebbers trad de koningin de feestzaal binnen. De koningin nam het woord en zeide: O, koning, leef in eeuwigheid! Laten uw gedachten u niet verontrusten, en uw kleur verschiete niet: er is een man in uw koninkrijk, in wie de geest der heilige goden woont, en wie in de dagen van uw vader verlichting, verstand en wijsheid, als de wijsheid der goden, gevonden werd; hem heeft koning Nebukadnessar, uw vader, tot hoofd der geleerden, bezweerders, Chaldeeën en waarzeggers aangesteld - uw vader, o koning. Omdat dan een uitnemende geest en kennis en verstand, uitlegging van dromen, onthulling van verborgenheden en ontwarring van knopen in hem gevonden wordt, in Daniël, aan wie de koning de naam Beltesassar gegeven heeft, laat dan nu 1
Daniël geroepen worden en hij zal de uitlegging te kennen geven. Weer hetzelfde verhaal, er is een man in uw koninkrijk, in wie de geest der heilige goden woont. Hij zal u de uitlegging te kennen geven. De moeder van de koning was het verhaal nog niet vergeten, hoe Daniël, Nebukadnessar zo had geholpen, en dat zijn droomuitlegging op waarheid berustte was ook een feit. Hier zou de koning iets aan hebben. Daniël was het hoofd over al de geleerden. Ze was in ieder geval zelfverzekerd; hij zal de koning de droom uitleggen. Daniël 5: 13-17. Toen werd Daniël tot de koning gebracht. De koning nam het woord en zeide tot Daniël: Zijt gij die Daniël die tot de ballingen van Juda behoort, welke de koning, mijn vader, uit Juda heeft weggevoerd? Nu, ik heb van u gehoord, dat de geest der goden in u woont, en dat verlichting, verstand en wijsheid in bijzondere mate in u gevonden worden. En nu zijn tot mij gebracht de wijzen, de bezweerders, opdat zij dit schrift zouden lezen en mij de uitlegging daarvan zouden bekendmaken, maar zij zijn niet in staat de uitlegging van de woorden te kennen te geven; maar ik heb van u gehoord, dat gij uitleggingen kunt geven en knopen ontwarren; nu dan, indien gij het schrift kunt lezen en mij de uitlegging daarvan kunt bekendmaken, dan zult gij met purper bekleed worden, en gij zult als derde in het koninkrijk heersen. Daarop antwoordde Daniël de koning: Behoud uw geschenken, en schenk uw gaven aan een ander; nochtans zal ik het schrift voor de koning lezen en hem de uitlegging bekend maken. Daniël kwam bij de koning, en de koning bood Daniël geschenken aan, als hij de droom kon uitleggen. Geschenken maken het hart week, maar niet dat van Daniël zoals al eerder gebleken is. Behoud uw geschenken, o koning, geef ze aan een ander, maar de droom zal ik u uitleggen. Deze keer was het niet van, o koning leef in eeuwigheid, of mag de droom een ander gelden, nee, Daniël maakte de koning zelfs een verwijt. Daniël was alom bekend door zijn grote wijsheid die God hem geschonken had, hij ging er verstandig mee om. Wijsheid en kennis is een genadegave van God, die voor Gods Koninkrijk gebruikt moet worden en niet voor eigen belang. Behoud uw geschenken, geschenken zijn niets waard, vergeleken met wat God geeft, wanneer wij om wijsheid bidden, dan is het niet meer dan onze plicht om te weten, waarvoor dit gebruikt moet worden, eigen belang is niet aan bod. Leiding van Gods Geest, om de Bijbel te bestuderen, een functie in de gemeente, om te kunnen evangeliseren, alles is van belang wanneer het voor het Koninkrijk is. Daniël 5: 18-23. O koning, God, de Allerhoogste, heeft uw vader Nebukadnessar Koninklijke macht, grootheid, eer en majesteit geschonken. En ten gevolge van de grootheid die hij hem geschonken had, leefden alle volken, natiën en talen voor hem in vrees en beven; wie hij wilde, doodde hij, en wie hij wilde, liet hij leven; wie hij wilde verhoogde hij, en wie hij wilde vernederde hij. Maar toen zijn hart zich verhief en zijn geest zich verhardde, zodat hij overmoedig werd, is hij van zijn Koninklijke troon gestoten, en heeft men de eer van hem weggenomen; ja, uit de gemeenschap der mensen werd hij verstoten en zijn hart werd aan dat van de dieren gelijk, en bij de wilde ezels was zijn verblijfplaats; men gaf hem gras te eten als aan de runderen en door de dauw des hemels werd zijn lichaam bevochtigd, totdat hij erkende, dat God, de Allerhoogste, macht heeft over het koningschap der mensen en daarin aanstelt wie Hij wil. Gij echter, zijn zoon Belsassar, hebt uw hart niet verootmoedigd, hoewel gij dit alles wist, maar gij hebt u tegen de Heer des hemels verheven: men heeft het gerei uit zijn tempel voor u gebracht, en gij en uw machthebbers, uw gemalinnen en uw bijvrouwen hebben daaruit wijn gedronken; gij hebt de goden geroemd van zilver en goud, koper, ijzer, hout en steen, die niet zien of horen of kennis hebben, maar de God, in wiens hand uw adem is en die al uw paden beschikt, Hem hebt gij niet verheerlijkt. 1
Daniël gaf de koning een lesje. Hij verweet hem, dat hij zich niet had verootmoedigd, zoals zijn vader Nebukadnessar. De koning had de wijze raad van zijn vader niet in de wind mogen slaan. In plaats van het te overdenken, was hij zijn eigen pad gaan volgen. Hij had andere goden de eer gegeven in plaats van de God des hemels. Daniël gaf God de eer, in wiens hand de konings adem was, Hem hebt gij niet verheerlijkt. Jaren, eeuwen is het zo gegaan, God is gekrenkt, God is uitgedaagd, ik zie het dagelijks om mij heen. Ik weet wat er gaat gebeuren, trouwens iedereen kan dit weten, Gods woord is niet alleen aan mij geopenbaard, God laat zien hoe erg het is om te vallen in Zijn oordelen. Weet u wat het resultaat zal zijn? En zij bekeerden zich niet van hun werken. Nee, de wereld gaat maar door, het volk Israël werd gewaarschuwd door de profeten, op het laatst door Gods Zoon. Wij zijn gewaarschuwd door diezelfde profeten, en door Gods Zoon. God vraagt ons, om ons te bekeren. Hij heeft geen behoefte aan de dood van de goddeloze, maar veeleer dat we leven. Anders is de les niets waard geweest, en worden we gewogen en te licht bevonden. (M. W.) Daniël 5: 24- 30. Toen is door Hem de rug van een hand gezonden en dat schrift geschreven. Dit is het schrift, dat geschreven is: Mene, mene, tekel ufarsin. Dit is de uitlegging van de woorden: Mene: God heeft uw koningschap geteld en er een eind aan gemaakt; Tekel: Gij zijt in de weegschaal gewogen en te licht bevonden; Peres: uw koninkrijk is gebroken en aan de Meden en Perzen gegeven. Toen bekleedde men Daniël, op bevel van Belsassar, met purper en hing hem een gouden keten om de hals, en men riep over hem uit, dat hij de derde heerser in het koninkrijk zou zijn. In dezelfde nacht werd Belsassar, de koning der Chaldeeën, gedood. God was gekrenkt en vond dat het tijd werd dat het tweede rijk de plaats in zou gaan nemen, van het beeld, na Babylon zou het zilver komen. U ziet het is gemakkelijk te volgen, maar er komen nog meer hoofdstukken. Daniël zei; u, o koning, heeft de God des hemels gewogen en u bent te licht bevonden en het koninkrijk zal van u worden afgenomen en het zal aan de Meden en Perzen gegeven worden. Er staat niet eens dat de koning om vergeving riep, zijn kleren scheurde en berouw toonde. Nee Daniël werd bekleed met purper en kreeg een gouden keten om zijn hals. Ze hebben hem misschien wel bespot. Het zal wel los lopen hebben ze waarschijnlijk gedacht. Een bekend verhaal, zo hebben ze Jezus bespot, naar Hem wilden ze ook niet luisteren. Jezus kreeg een purperen kleed aan en ze zetten Hem een kroon op het hoofd, en sloegen Hem en spuwden Hem, ze gingen al spottend voor Hem op de knieën. Een ongelooflijk verhaal maar toch gebeurd, die zelfde nacht is de koning gedood en heeft zijn rijk verloren. Babylon is gevallen, door het droogleggen van de rivier de Eufraat, zo konden de Meden en Perzen de stad en het land innemen en totaal veroveren. In het laatste boek de Openbaring, komen we op de Eufraat terug. Het tweede rijk deed zijn intrede. De Meden en Perzen regeerden van 538 tot 331 voor Christus. Nu krijgt u een hoofdstuk te lezen van Ellen White, uit het boek, gedachten over Daniël. De gemeente: “geteld, geteld, gewogen en….”. Er zijn mannen onder ons in verantwoordelijke posities die van oordeel zijn dat de opinies van een paar zogenaamde verwaande filosofen meer vertrouwd kunnen worden dan de waarheid van de Bijbel, of de getuigenissen van de Heilige Geest. Zulk een geloof als dat van Paulus, Petrus en Johannes wordt ouderwets en onverdraaglijk geacht in de tegenwoordige tijd. Het wordt absurd, mystiek en onwaardig verklaard voor een intelligent verstand. God heeft mij getoond dat deze mannen Hazaels zijn, die zich als een gesel zullen bewijzen voor ons volk. (vergelijk 2 Kon. 8: 12). Zij zijn wijs boven wat geschreven staat. Dit ongeloof in de zuivere waarheden van Gods woord, omdat het menselijk oordeel de verborgenheden van Zijn werk niet kan bevatten, wordt gevonden in 1
ieder district, in alle rangen van de maatschappij. Het wordt geleerd in de meeste van onze scholen en komt binnen bij de lessen van de kinderkamer. Duizenden die belijden christen te zijn geven gehoor aan leugengeesten. Overal zal de geest der duisternis u tegenkomen in het kleed van de godsdienst. Als alles, wat goddelijk leven scheen te zijn, dit ook in werkelijkheid was, als allen die belijden de waarheid voor te stellen de waarheid predikten en niet ertegen, en indien zij mannen Gods waren, geleid door Zijn Geest, dan konden wij iets verheugends zien te midden der overheersende zedelijke duisternis. Maar de geest van de antichrist heerst in zulk een uitgebreidheid als nooit tevoren. Terecht kunnen wij roepen: “Help toch, Here, want er zijn geen vromen meer; ja, de getrouwen zijn schaars onder de mensenkinderen.” (Ps. 12: 2) Ik weet dat vele te gunstig denken over de tegenwoordige tijd. Deze liefhebbers van het gemak zullen overspoeld worden in het algemeen verderf. Toch wanhopen wij niet. Wij zijn geneigd om te denken dat waar geen getrouwe predikanten zijn ook geen getrouwe christenen kunnen zijn, maar dat is niet het geval. God heeft beloofd dat, daar waar de herders niet trouw zijn, Hij Zelf de kudde onder Zijn hoede zal nemen. (Ez. 34) God heeft Zijn kudde nooit geheel afhankelijk gemaakt van menselijke instrumenten. Maar de dagen van de reiniging van de kerk naderen snel. God wil een rein en waarachtig volk hebben. In de machtige schudding die spoedig zal plaats vinden, zullen wij beter in staat zijn om de krachten van Israël te meten. De tekenen openbaren dat de tijd nabij is dat de Here zal openbaren dat de wan in Zijn hand is en dat Hij Zijn dorsvloer geheel zuiveren zal. De dagen naderen snel dat er grote verslagenheid en verwarring zullen zijn. Satan, bekleed als een engel, zal indien het mogelijk ware, de uitverkorenen misleiden. Er zullen vele goden en vele heren zijn. Alle wind van leer zal waaien. Zij die de valselijk zogenoemde wetenschap de hoogste eer bewezen hebben zullen dan niet de leiders zijn. Zij, die hebben vertrouwd op intellect, genie of talent zullen dan niet aan het hoofd van de gelederen staan. Zij hebben geen gelijke tred gehouden met het licht. Aan hen die zichzelf ontrouw tonen zal de kudde niet toevertrouwd worden. Met het laatste plechtige werk zullen weinig grote mannen verbonden zijn. De Here heeft getrouwe dienstknechten, die in de schudding, de toetsingstijd aan het licht zullen komen. Er zijn kostbare mensen die nu verborgen zijn, maar die hun knieën voor Baäl niet gebogen hebben. Zij hadden niet het licht dat in een geconcentreerde bundel op u viel. Maar het kan zijn dat onder een ruw en onaanlokkelijk uiterlijk de zuivere helderheid van een waarlijk christelijk karakter geopenbaard zal worden. Overdag kijken wij naar de hemel, maar wij zien de sterren niet. Zij zijn er, vast aan het hemelgewelf, maar het oog kan ze niet onderscheiden. In de nacht zien wij hun echte luister. De tijd is niet veraf dat de toets zal komen tot iedere ziel. Het merkteken van het beest zal ons opgedrongen worden. Zij die stap voor stap toegegeven hebben aan de eisen van de wereld en gelijkvormig zijn geworden aan de gewoonten van de wereld zullen het niet moeilijk vinden zich eerder te onderwerpen aan de machten die er zijn, dan aan bespotting, belediging, dreigende gevangenschap en dood. De strijd gaat over de geboden van God en de geboden van mensen. In deze tijd zal het goud gescheiden worden van het schuim in de gemeente. Ware godsvrucht zal duidelijk te onderscheiden zijn van schijn en klatergoud. Menige ster die wij bewonderd hebben om haar helderheid zal dan uitgaan in de duisternis. Het kaf zal gelijk een wolk weggevoerd worden door de wind, zelfs van plaatsen waar wij alleen vloeren van rijke tarwe zien. Allen die de versierselen van het heiligdom dragen, maar niet bekleed zijn met de gerechtigheid van Christus, zullen verschijnen in de schande van hun eigen naaktheid. Als bomen zonder vrucht als hinderpalen tegen de grond geworpen worden, als een groot aantal valse broeders onderscheiden worden van de ware, dan zullen de verborgenen aan het licht komen en zich met hosanna’s scharen onder de banier van Christus. Zij die verlegen en niet zeker van zichzelf geweest zijn zullen zichzelf openlijk voor Christus en Zijn waarheid verklaren. De meest zwakke en aarzelende in de gemeente zal zijn als David - gewillig tot doen en wagen. Hoe dieper de nacht voor Gods volk, hoe helderder de sterren. Satan zal de getrouwen erg kwellen; maar in de naam van Jezus zullen zij meer dan overwinnaars zijn. Dan zal de gemeente van Christus verschijnen, schoon als de blanke maan, stralend als de gloeiende zon, geducht als krijgscharen. (Hooglied 6: 10) De zaden der waarheid die door de inspanningen van de zending zijn uitgestrooid zullen dan 1
openspringen en bloeien en vrucht dragen. Zielen, die moeilijkheden verduren willen zullen de waarheid aanvaarden en zullen God loven dat zij mogen lijden voor Jezus. In de wereld zult gij verdrukking hebben; maar hebt goede moed; Ik heb de wereld overwonnen. (Joh. 16: 33) Wanneer de voort stromende gesel doortrekt over de aarde, als de wan de vloeren van God zuivert, zal God een hulp voor Zijn volk zijn. (Jes. 28: 15) De trofeeën van satan mogen hoog verheven zijn, maar het geloof van de reinen en heiligen zal onversaagd zijn. Elia nam Elisa van achter de ploeg en wierp hem de mantel der toewijding om. De roeping tot dit grote en plechtige werk was aangeboden aan mannen van geleerdheid en positie; waren zij klein in eigen ogen geweest en hadden zij de Here volkomen vertrouwd, dan zou Hij hen geëerd hebben om Zijn standaard met triomf ter overwinning te dragen. Maar zij scheidden zich van God af, gaven toe aan de invloed van de wereld, en de Here verwierp hen. Velen hebben de wetenschap verheven en de God der wetenschap uit het oog verloren. Dat was met de kerk in haar zuiverste dagen niet het geval. God zal een werk in onze dagen doen dat slechts weinigen verwachten. Hij zal diegenen opwekken en verheffen onder ons die eerder door de vereniging met Zijn Geest onderwezen zijn dan door een uiterlijke training in wetenschappelijke instituten. Deze vaardigheden moeten niet verworpen of veroordeeld worden; zij zijn door God ingesteld; maar zij kunnen alleen de uiterlijke kwaliteiten toerusten. God zal openbaar maken dat Hij niet afhankelijk is van geleerde, verwaande stervelingen. Er zijn weinig werkelijk toegewijde mensen onder ons, weinigen die het gevecht met het eigen- ik gestreden en overwonnen hebben. Echte bekering is een besliste verandering van gevoelens en motieven; het is in feite afscheid nemen van wereldse connecties, een wegvluchten uit de geestelijke atmosfeer, een zich onttrekken aan de heersende invloed van hun gedachten, opinies en invloeden. De scheiding veroorzaakt pijn en bitterheid bij beide partijen. Het is die verdeeldheid waarvan Christus verklaarde dat Hij ze kwam brengen. Maar de bekeerde zal een voortdurend verlangen gevoelen dat zijn vrienden alles voor Christus zullen verzaken, wetende dat, indien zij dat niet doen, er een beslissende en eeuwige scheiding zal zijn. De ware Christen kan, terwijl hij bij ongelovige vrienden is, niet lichtvaardig en beuzelachtig zijn. De waarde van de zielen waarvoor Christus stierf is te groot. Hij, die niet alles verzaakt wat hij bezit, zegt Jezus; kan Mijn discipel niet zijn. Alles wat de genegenheid van Christus afleidt moet opgegeven worden. De mammon is de afgod van velen. Haar gouden ketenen binden hem aan satan. Door een andere klasse worden reputatie en wereldse eer aanbeden. Het leven van zelfzuchtig gemak en het vrij zijn van verantwoordelijkheden is de afgod van anderen. Dit zijn de valstrikken van satan opgesteld voor de voeten van de argeloze. Maar de slaafse banden moeten verbroken worden; het vlees met zijn hartstochten en begeerten moet gekruisigd worden. Wij kunnen niet half aan de wereld en half aan de Here toebehoren. Wij zijn niet Gods volk tenzij wij het helemaal zijn. Elke last, elke zonde waartoe men gemakkelijk vervalt, moet weggedaan worden. Gods wachters zullen niet roepen, vrede, vrede, als God van geen vrede gesproken heeft. De stem van de getrouwe wachters zal gehoord worden: Gaat uit vandaar; raakt het onreine niet aan, gaat weg uit haar midden, reinigt u, gij die de vaten des Heren draagt. (Jes. 52: 11) De gemeente kan zich niet vergelijken met de wereld, noch met de opinies van mensen, noch met wat zij eens was. Haar geloof en haar positie in de wereld zoals ze nu zijn moeten vergeleken worden met wat zij geweest zouden zijn als zij altijd voorwaarts en opwaarts gegaan was. De gemeente zal gewogen worden in de weegschaal van het heiligdom. Als haar morele karakter en geestelijke staat niet overeenstemt met de zegeningen en weldaden die God haar verleend heeft, ZAL ZIJ TE LICHT BEVONDEN WORDEN.
1
Daniël 6: Daniël in de leeuwenkuil. Daniëls grote wijsheid en zijn verheven positie in het Medo-Perzische rijk verwekte de jaloezie van zijn collega’s. Darius vaardigt een decreet uit op aandringen van andere rijksbestuurders waardoor het bidden aan banden wordt gelegd. Als gevolg hiervan wordt Daniël ter dood veroordeeld. Weer manifesteert God Zich door Daniël op wonderbaarlijke wijze te bevrijden. Dan erkent het ganse koninkrijk de superioriteit van Daniëls God. Daniël 6: 1-4. Darius, de Meder, ontving het koningschap toen hij tweeënzestig jaar oud was. Het behaagde Darius over het koninkrijk honderd en twintig stadhouders aan te stellen, die over het gehele koninkrijk verdeeld zouden zijn; en over hen drie rijksbestuurders, van welke Daniël er een was; aan hen moesten die stadhouders rekenschap geven opdat de koning geen schade zou lijden. Toen overtrof deze Daniël de rijksbestuurders en de stadhouders, doordat een uitnemende geest in hem was; en de koning was van zins hem over het gehele koninkrijk te stellen. Een nieuwe regeerder, nieuwe wetten. Koning Darius, moest eerst even de kat uit de boom kijken. Het is slim om dezelfde mensen te blijven houden, omdat ze weten hoe het met de gang van zaken gesteld is. Daniël overtrof ook deze maal de andere geleerden en dit was de koning niet ontgaan. Hij was van plan om Daniël over het gehele koninkrijk aan te stellen, maar ook hier komt de afgunst weer om het hoekje kijken. Wanneer een mens gezegend wordt door God, wanneer God hem rijkelijk zegent met de Heilige Geest, dan zijn andere mensen wel eens jaloers. Ze gaan in plaats van meewerken, tegenwerken, en hopen zo dat het werk wat gedaan moet worden, weer bij hen terugkomt. In de geschiedenis is het vaak gebleken, dat Gods mensen tegengewerkt worden. Neem een Luther, Calvijn, Zwingly en noem ze maar op, ze zijn op de brandstapel terecht gekomen, maar hun licht heeft zich toch kunnen verspreiden. Ook Daniël zou er weer eens achter komen, waartoe jaloezie leidt. Daniël 6: 5-10. Daarop trachtten de rijksbestuurders en de stadhouders een grond voor een aanklacht tegen Daniël te vinden inzake het rijksbewind, maar zij konden geen enkele grond voor een aanklacht of iets verkeerds vinden, omdat hij getrouw was en er geen verzuim of iets verkeerds bij hem gevonden werd. Toen zeiden die mannen: Wij zullen tegen deze Daniël geen enkele grond voor een aanklacht vinden, tenzij wij iets tegen hem vinden in de dienst van zijn God. Daarop drongen de rijksbestuurders en stadhouders onstuimig bij de koning aan en zeiden tot hem: O koning Darius, leef in eeuwigheid! Alle rijksbestuurders van het koninkrijk, oversten, stadhouders, raadsheren en landvoogden hebben zich beraden, dat een koninklijk 1
besluit behoort te worden uitgevaardigd en een verbod vastgesteld, dat ieder die binnen dertig dagen een verzoek richt tot enige god of mens behalve tot u, o koning, in de leeuwenkuil zal worden geworpen. Vaardig dan nu, o koning, dat verbod uit en schrijf een bevelschrift, dat onveranderlijk is, naar de wet der Meden en Perzen, die niet kan worden herroepen. Dus schreef koning Darius dat bevelschrift met dat verbod. Daniël was onberispelijk, ze konden niets vinden waarmee ze hem bij de koning konden aanklagen. Het moest ook wel een gegronde klacht zijn, want zoals later blijkt, viel Daniël erg in de smaak bij de koning. Waarmee kunnen ze je het beste dwarszitten? Door je vrijheid te gaan inkorten. Ze konden Daniël alleen maar klein krijgen, althans dat dachten ze, wanneer ze aan zijn God zouden komen. De koning had kunnen weten dat het een valstrik was, want ze kwamen met zijn allen zonder Daniël. Ze moesten met iets goeds aankomen, de koning moest hierdoor geraakt worden. Waarmee konden ze een koning beter eren als met het grootmaken. De koning werd gelijk gemaakt met een god, een hele eer, en hiermee werd hij om de tuin geleid. De geleerden wisten dat als de koning zijn toestemming zou geven en hier een wet van zou maken, dat dit niet kon worden herroepen. De wet van Meden en Perzen, was onherroepelijk. Dit heeft de Joden bijna het leven gekost onder koning Ahasveros, in de tijd van Ester. Dit klonk de koning goed in de oren, niet wetende wat er achter school. Hij zou nog spijt krijgen van zijn daad, maar de geleerden ook. Daniël 6: 11,12. Zodra Daniël vernomen had, dat het bevelschrift geschreven was, ging hij naar huis; nu had hij in zijn bovenvertrek open vensters aan de kant van Jeruzalem; en driemaal daags boog hij zich neder op zijn knieën en bad en loofde zijn God, juist zoals hij dat tevoren placht te doen. Toen snelden die mannen toe en vonden Daniël biddende en smekende tot zijn God. Daniël ging niet naar de koning, maar naar huis en hij bad tot God. Ik denk dat hij meer op zijn God vertrouwde dan op een ander en dat heeft hem later ook zijn leven gered. Maar de verrader slaapt nooit en ook deze keer, is het de Judassen gelukt, ze zagen Daniël biddende en smekende tot zijn God. Wat het gebed geweest is, staat er niet bij, maar ik denk, dat hij om hulp heeft gebeden en om wijsheid voor de dwazen waar hij mee verkeerde. Daniël. 6: 13-18. Daarop naderden zij tot de koning en spraken tot hem over het koninklijk verbod: Hebt gij niet een verbod uitgevaardigd, dat ieder mens, die binnen dertig dagen een verzoek richt tot enige god of mens behalve tot u, o koning, in de leeuwenkuil zal worden geworpen? De koning antwoordde: De zaak staat vast naar de wet der Meden en Perzen, die niet kan worden herroepen. Toen zeiden zij tot de koning: Daniël, een van de ballingen uit Juda, heeft geen acht geslagen op u, o koning, noch op het verbod dat gij hebt uitgevaardigd, maar driemaal daags verricht hij zijn gebed. Zodra de koning de zaak gehoord had, mishaagde zij hem ten zeerste, en hij zon op middelen om Daniël te bevrijden, ja, tot zonsondergang gaf hij zich moeite om hem te redden. Toen drongen de mannen onstuimig bij de koning aan en zeiden tot hem: Weet, o koning, dat het een wet van Meden en Perzen is, dat geen enkel verbod of besluit, dat de koning heeft uitgevaardigd, veranderd kan worden. Daarop gaf de koning bevel en men haalde Daniël en wierp hem in de leeuwenkuil. De koning nam het woord en zeide tot Daniël: Uw God, die gij zo volhardend dient, die bevrijde u! En er werd een steen gebracht en op de opening van de kuil gelegd, en de koning verzegelde die met zijn zegelring en met de zegelring van zijn machthebbers, opdat er niets zou worden veranderd met betrekking tot Daniël. Ze wisten niet hoe snel ze bij de koning moesten komen met hun klacht. Maar eerst gingen ze even 1
vragen of het wel daadwerkelijk vast stond wat ze aan de koning gevraagd hadden. Nog steeds niets vermoedend, gaf de koning ten antwoord, de zaak staat vast voor de wet der Meden en Perzen. Toen kwamen ze met hun klacht. De koning was hierdoor bedroefd en zocht naar wegen om Daniël te kunnen redden. Tot aan de avond zocht hij naar middelen, maar het mocht niet baten, de zaak stond immers vast. De Judassen kwamen weer aanzetten, en drukten de koning op het hart, dat de koning er niets aan veranderen kon en zo ging het vonnis van kracht en kwam Daniël in de leeuwenkuil terecht. Toen Daniël in de leeuwenkuil gegooid werd zei de koning tot hem: Uw God, die je zo volhardend dient, die bevrijdde je. De koning kon er verder niets aan doen, maar hoopte dat Daniëls God zou ingrijpen. Maar ook hier waren de farizeeërs aanwezig, die bang waren dat ze Daniël zouden bevrijden, want ze hadden gezien hoe de koning er onder leed. Toen Jezus gestorven was, moest het graf verzegeld worden, omdat ze bang waren, dat de discipelen het lichaam zouden stelen. Jezus had immers gezegd dat Hij op de derde dag zou opstaan. Toen de mannen Daniël in de kuil hadden laten gooien moest de koning zijn zegel op de steen drukken en hun eigen zegel kwam daarnaast. Ze vertrouwden een ander niet en dat is logisch omdat ze zelf niet te vertrouwen waren. Maar het zou heel anders aflopen dan ze gehoopt hadden. Daniël 6: 19-29. Toen ging de koning naar zijn paleis en bracht de nacht vastend door; en hij liet niets tot afleiding voor zich brengen, en zijn slaap vlood van hem. Bij het ochtendkrieken, toen het licht werd, stond de koning op en ging inderhaast naar de leeuwenkuil, en toen hij nabij de kuil kwam, riep hij Daniël toe met droeve stem; de koning nam het woord en zeide tot Daniël: Daniël, gij dienaar van de levende God, heeft uw God, die gij zo volhardend dient, u van de leeuwen kunnen bevrijden? Toen sprak Daniël tot de koning: O, koning, leef in eeuwigheid! Mijn God heeft Zijn engel gezonden en de muil der leeuwen toegesloten, en zij hebben mij geen kwaad gedaan, omdat ik voor Hem onschuldig ben bevonden; maar tegen u, o koning, heb ik geen misdaad begaan. Toen werd de koning ten zeerste verheugd en hij gaf bevel, dat men Daniël uit de kuil zou optrekken; Daniël werd uit de kuil opgetrokken, en generlei letsel werd aan hem gevonden, omdat hij op zijn God had vertrouwd. En de koning gaf bevel, en men haalde die mannen die de aanklacht tegen Daniël ingebracht hadden en wierp hen in de leeuwenkuil, hun kinderen en hun vrouwen, en zij hadden de bodem van de kuil nog niet bereikt, of de leeuwen maakten zich van hen meester; zelfs al hun beenderen vermorzelden zij. Daarna schreef koning Darius aan alle volken, natiën en talen, die de ganse aarde bewonen: Uw vrede zij groot! Door mij wordt bevel gegeven, dat men in het gehele machtsgebied van mijn koninkrijk voor de God van Daniël zal vrezen en beven; want Hij is de levende God, die blijft in eeuwigheid; Zijn koningschap is onverderfelijk en zijn heerschappij duurt tot het einde; Hij bevrijdt en redt, en doet tekenen en wonderen in de hemel en op aarde, Hij, die Daniël uit de macht der leeuwen heeft bevrijd. En deze Daniël stond in hoog aanzien onder het koningschap van Darius en onder het koningschap van Kores, de pers. De koning had erg spijt van dwaasheid, hij was misleid door zijn onderdanen en dat zat hem niet lekker. De hele nacht heeft hij niet geslapen en de volgende dag ging hij gelijk naar de leeuwenkuil. Hij riep tot Daniël: heeft jou God, die je zo volhardend aanbidt, je kunnen redden? Daniël antwoordde: O koning, leef in eeuwigheid, ja mijn God heeft de leeuwen de muil toegesloten. Hij die de ezel van Bileam deed spreken, had een engel gezonden, deze had de muilen dicht gemaakt, om Zijn knecht bij te staan. Weer is gebleken dat een vertrouwen in God niet beschaamd uitkomt. O koning, zei Daniël, ik heb tegen God noch tegen u gezondigd, maar dat was al bekend bij de koning die allang blij was. De koning nam geen halve maatregelen, en wie de kuil had gegraven voor Daniël viel er nu zelf in, met huishouding en al. Daarop loofde Darius, de God des hemels en maakte overal bekend, dat de God van Daniël, de God der goden, te vrezen is en dat alles gebeurt zoals Hij het wil.
1
(De vreze des Heren, is te wijken van het kwaad. Het heeft niets met angst voor God te maken, mensen die naar Gods maatstaven willen leven hebben niets te vrezen.)
God wil onwankelbare eerlijkheid. ( geschreven door E. G. White)
Het moge moeilijk zijn voor mensen in hoge positie om het pad van onwankelbare integriteit te volgen, of men nu geprezen wordt of berispt. Toch is dat de enige veilige weg. Alle beloningen die zij mochten verkrijgen door hun eer te verkopen zou alleen maar adem zijn van verontreinigde lippen, of slakken die door het vuur verteerd worden. Zij die de morele moed hebben om oppositie te voeren, tegen de ondeugden en dwalingen van hun medemensen- het kan zijn van diegenen die door de wereld geëerd worden - zullen haat, belediging en smaad ontvangen. Zij mogen uit hun hoge positie verwijderd worden, omdat zij noch door geschenken of bedreiging ertoe geleid konden worden om hun handen te bevlekken met ongerechtigheid. Het moge schijnen dat alles op aarde tegen hen samenspant; maar God heeft Zijn zegel geplaatst op Zijn eigen werk. Door hun medemensen mogen zij geacht worden als zwakkelingen, onbekwaam om een positie te bekleden; maar hoe anders denkt de Allerhoogste daarover. Zij die hen verachten zijn werkelijk onwetend. Terwijl de stormen van laster en smaad de oprechte gedurende zijn leven mogen achtervolgen, heeft God het “ welgedaan ” bereid voor hem. Dwaasheid en ongerechtigheid zullen op zijn best een leven van onrust en ontevredenheid opleveren en aan het eind een doornig sterfbed. En hoevelen, als zij hun handelingen nagaan en de resultaten daarvan, worden ertoe geleid om hun hand aan zichzelf te slaan om hun ongelukkige levensloop te beëindigen. En na dit alles wacht het oordeel en het laatste, onherroepelijke lot; Gaat weg! Wij hebben nu behoefte aan mensen die door en door betrouwbaar zijn, mannen die de Here volkomen volgen, mannen die niet geneigd zijn te zwijgen als zij behoren te spreken, die van onkreukbare trouw zijn als het gaat om beginselen, mannen die geen ophef zoeken te maken, maar die ootmoedig wandelen met God, geduldig, vriendelijk, godsdienstig; moedige mannen die begrijpen dat de wetenschap van het gebed is om geloof te oefenen en werken te tonen die tot eer van God zijn en tot zegen van Zijn volk… Jezus volgen eist een grondige bekering aan het begin en een herhaling van deze bekering dag aan dag. God heeft alles in handen tot de laatste dag. Ook vandaag in 2014 valt het mij op, er is een probleem, ja een wereldcrisis, alle banken en landen hebben moeilijkheden. Het is vrij normaal vind ik, dat een bedrijf, bank, land failliet gaat, maar in één keer een wereldprobleem, dit geeft toch te denken. God heeft inderdaad alles in handen. We maken alles kapot en daarna maken we ons druk. Alle landen betalen tol, door hebzucht, overproductie, en verkeerde beleggingen, maar dan ook wereldwijd. Het totale Babylon is in de war. Welk bewijs wilt u nog meer? We gaan verder, waar we gestopt zijn in Daniël twee, alles wordt nu met dieren herhaald. U zult versteld staan.
1
Daniël 7: Het droomgezicht van de vier dieren. Voordat we beginnen met hoofdstuk zeven schrijf ik eerst bepaalde dingen op die te maken hebben met het onderwerp van Daniël zeven en twaalf en ook Daniël twee wordt gedeeltelijk herhaald. Vier profetische beesten en de eindtijd. Daniël 7 bevat Daniëls tweede grote panoramische profetie. In hoofdstuk 2 gaf God met behulp van de symboliek van het grote beeld in grote lijnen 2500 jaar wereldgeschiedenis aan. Daniël 7 bestrijkt dezelfde periode met het symbool van dieren. Toch introduceert Daniël 7 twee nieuwe feiten. Om te beginnen maken we kennis met de kleine horen- macht, een afvallige godsdienstige macht die het volk van God zou vervolgen en Zijn waarheid zou verdraaien. In de tweede plaats lezen we over het oordeel als Gods antwoord op de uitdaging van de kleine horen. Daniël 7 openbaart duidelijk, dat het goede zegeviert, onverschillig of de satan een kleine horen gebruikt. Wanneer begint de eindtijd? (J. K.) Het woord ‘eindtijd’ komt een paar maal voor in het boek Daniël. Gezien vanuit de tijd van Daniël is het een hele verre toekomst. (voor ons is de wederkomst nabij, staat voor de deur) In die tijd gaan er allerlei bijzondere dingen gebeuren. Maar het is volgens Daniël 12 vooral de tijd, dat Michaël, dat is Christus, zal opstaan. Hij zal samen met Zijn volk bijzondere dingen doen. Nu is er verschil van mening over het moment waarop de eindtijd zou beginnen. In sommige kerkelijke kringen wordt gesteld, dat de eindtijd begonnen is bij de eerste komst van Jezus op aarde. Toen is het koninkrijk der hemelen begonnen. En de woorden van Christus: ‘het koninkrijk der hemelen is gekomen’, geven alle reden om dit te geloven. Door de komst van Christus en door Zijn kruisdood heeft God een begin gemaakt, met de afsluiting van de zonde en een begin aan een eeuwige verzoening. Vanuit dat oogpunt gezien is de eindtijd zeker begonnen. Toch ziet Christus een aantal elementen van het boek Daniël in de toekomst liggen. In Matt. 24: 15 zegt Hij dat ‘de gruwel der verwoesting nog moet komen.’ En Paulus, zegt dat de mens der wetteloosheid nog moet komen. En hij praat duidelijk over Daniël 7. Als we deze studie beginnen, definiëren wij het woord “ eindtijd ” als de tijd, waarin Christus op een duidelijke wijze werkt aan de voorbereiding voor de wederkomst. De tijd waarin Hij elk moment kan komen. We zullen zien, dat veel profetieën een tijdselement in zich hebben. We bedoelen dan vooral de gezichten van Daniël en van Johannes in de Openbaring. We stellen hier, dat de eindtijd begint na het einde van deze tijdsaanduidingen. Openbaring 10 geeft het duidelijk aan met een eed van Jezus Christus zelf Die zegt dat er geen tijd meer zal zijn. Dan komt de voleinding van het geheimenis Gods. We gaan daarom eerst een studie maken van de tijdsprofetieën van Daniël en de Openbaring.
De tijden van Daniel 7. De opeenvolgende wereldrijken. In Daniël 2 verklaart Daniël aan Nebukadnessar, dat er na de ondergang van zijn rijk nog drie andere 1
rijken komen. Dat laatste rijk zou verdeeld worden zoals de tenen van onze voeten verdeeld zijn. Dat verdeelde rijk probeert men dan weer te verenigen. In die tijd, dat dat gebeurt “ zal de God des hemels Zijn Koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan ”. De profetie geeft ons een eerste sleutel, om te bepalen of dit Koninkrijk van God al sinds de eerste komst in oprichting is, of pas “ sinds kort ”. In Daniël 7 wordt hetzelfde gezegd: het “ zijn 4 koningen (dat is koninkrijken) die uit de aarde zullen opkomen; daarna zullen de heiligen des Allerhoogste het koningschap ontvangen ”. Dit is het Koninkrijk van Jezus Christus. In het boek Daniël worden 3 van de 4 rijken bij name genoemd: Babylon, Medo-Perzië en Griekenland. Wij hoeven alleen maar het vierde rijk te zoeken, door na te gaan welk rijk er na het Griekse wereldrijk kwam. Dat vierde rijk is het Romeinse rijk, dat vanaf 169 voor Christus als keizerrijk een duidelijk plaats verworven had. Dit keizerrijk heeft bestaan tot ruwweg 500 na Christus. Toen was het verdeeld in een groot aantal Oost- en West- Romeinse rijken. De verdeeldheid van de tenen kwam lang na de eerste komst van Jezus Christus. We willen daarom nu eerst vaststellen, dat Daniël een aantal gezichten beschrijft, die allen in de tijd van Daniël zelf beginnen, en ver voorbij de komst van Jezus strekken, tot aan de wederkomst van Christus. En de oprichting van het eeuwig Koninkrijk, zoals bedoeld in dit boek, begint ver na de verdeling van het Romeinse rijk in kleine zelfstandige koninkrijken. Hoever erna zullen we spoedig ontdekken. Eenheid in een verdeeld Koninkrijk. In hoofdstuk 7 worden vier dieren beschreven. Allemaal roofdieren. Het gaat om koninkrijken die groot geworden zijn door oorlogen. Daarom komen ze uit de ‘zee’. Dat is een symbool van het oorlogszuchtig woelen van de volkeren. Maar het ergste is, dat deze rijken allemaal van doen hadden met het volk van God. Ze waren vijanden van God en van Zijn volk. Ze hebben grote invloed gehad op de ontwikkeling van het evangelie in de loop der eeuwen. Babylon, aangeduid door de combinatie van een leeuw (koning der dieren) en een arend (koning der vogels), heeft de inwoners van Juda in ballingschap gevoerd. Dit volk had een godsdienst, die door de Bijbel gezien wordt als de satanische tegenhanger van de godsdienst van Israël. Deze godsdienst komen we herhaaldelijk tegen in de profetie. Die godsdienst wil satan laten doordringen in het geloof van Gods kinderen om ze daardoor van God af te trekken. Medo-Perzië, aangeduid door de beer met de drie laatste botjes, van drie andere rijken in zijn muil, nam de ballingschap van Gods volk over. Het liet hen wel teruggaan naar Jeruzalem, maar bleef het volk en de godsdienst overheersen. Griekenland wordt aangeduid door een panter met vier koppen. Griekenland werd door Alexander de Grote (en zijn vader) tot eenheid gebracht. Het veroverde het Perzische rijk. Na de dood van Alexander werd het rijk door vier generaals verdeeld. Een generaal, Seleucis, kwam aan de noordkant van Jeruzalem te wonen. Een andere generaal, Ptolemeus, nam Egypte in bezit. Maar deze heersers en hun nageslacht voerden regelmatig oorlog met elkaar. Omdat Jeruzalem ertussen ligt, werd het regelmatig door een van beide bestreden en onder de voet gelopen. Ze bemoeiden zich vaak met de godsdienst van Israël. Rome werd gesymboliseerd door een monster. Het schijnt een erger dier te zijn dan alle andere roofdieren. En Rome is ook meer tekeer gegaan tegen het volk van Juda, dan alle andere beesten. In die tijd werd Christus gekruisigd en de stad Jeruzalem verwoest. En heel veel joden en christenen zijn gemarteld en gedood. En met de komst van Constantijn de Grote begon zich een vermenging van heidendom en christendom te ontwikkelen. Daarbij stamden de meeste heidense elementen uit de godsdienst van Babylon. Tegelijkertijd kwamen er ook Griekse elementen de christelijke godsdienst binnen. Het evangelie van Jezus Christus werd ook ernstig bedreigd. In Daniël 2 werd de verdeling van het Romeinse rijk aangegeven door de 10 tenen en door menging van ijzer en leem. In Daniël 7 komen we het aantal 10 weer tegen, als de horens van het monster. Die horens komen we trouwens ook weer tegen in Openbaring 12 tot 19. Het getal 10 hoeft geen letterlijk getal te zijn. (Het dier is ook geen letterlijk dier). We weten dat er nogal wat volksverhuizingen waren tussen 300 en 500. Vooral de Herulen, de Oostgoten en de Vandalen waren nogal aan het oorlog voeren in en rond Italië. Deze 1
oorlogen kwam voor een groot deel ten einde in 538, toen de Oostgoten grotendeels verslagen waren. Nu zegt Daniël, dat er tussen die ‘10 Koningen’ van Europa een ander ‘Koninkrijk’ zal opstaan, aangeduid door de Horen, die tussen de 10 horens opkwam. En zie, op het moment, dat de Herulen, de Vandalen en de Oostgoten verslagen zijn, en nagenoeg van de aardbodem weggevaagd, op dat moment kwam de bisschop van Rome te voorschijn met allerlei documenten, die hem deed promoveren tot de leider van alle gelovigen in de hele wereld. Eerlijk gezegd was de bisschop van het jaar 538 de eerste paus. Hij had macht over de kerk, maar ook over alle heersers van Europa. Ze moesten vanaf dat moment bij hem komen om gekroond te worden. Hij bepaalde het kerkelijke, maatschappelijke en staatkundige denken van Europa. En die macht werd door kolonialisatie uitgebreid tot alle uithoeken van de aarde. Dit Rooms Katholieke systeem van beheersen van de mensheid, voldoet aan alle eigenschappen van de kleine horen in Daniël 7. Het wordt gekenmerkt door godslastering. Vooral door de aanspraken van de paus, dat hij zonden kan vergeven, dat hij de plaatsvervanger van Christus op aarde is, en dat hij zegt macht te hebben over de hemel de aarde en de lager regionen. Zoals Paulus het uitdrukt zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is. (2 Tess. 2: 4) Op dit moment moeten we heel duidelijk zijn over de toepassing van de profetie. Als we spreken over een religieus systeem, dat de wereld beheerst, praten we niet over mensen en hun daden, wij mogen nooit de rechterstoel beklimmen, veel Rooms Katholieke mensen zijn oprechte gelovigen. We kunnen en mogen hen niet veroordelen. Het gaat om een manier van denken en leven. God zal wel uitmaken welke mensen daar echt schuldig aan zijn. Wel is duidelijk, dat onder dit Katholiek systeem vele duizenden mensen geleden hebben en heel veel mensen zijn gemarteld en vermoord omdat ze niet in de banen van de moederkerk liepen. Daarbij stuiten wij op de grote fout van de kleine horen. Als de kerk zich god op aarde noemt en de mensen met behulp van wetten en wapenen dwingt om te geloven zoals de kerk het zegt, dan noemt God dat “ een gruwel der verwoesting ”. Het eerste voorbeeld daarvan staat in Daniël 3. Alle mensen moeten neerbuigen voor het beeld van de keizer-god-Nebukadnessar om de brandende oven te ontlopen. De kerk nam door vergeving van zonden de plaats van God in. Zij nam het recht om de wetten van God te veranderen. Christus waarschuwt ons in Matt. 24: 15, voor deze gruwel. Andere apostelen praten daarbij over de mens der wetteloosheid. Het meest onbegrijpelijke van deze profetie is de uitdrukking: “en zij zullen in zijn macht gegeven worden”. Met die uitdrukkingen begint Daniël zijn boek. En de Here gaf Jojakim, de koning van Juda, in zijn macht. Hoe God dit doet, en waarom, dat weten we niet. Duidelijk is wel, dat er een periode was waarin de Rooms Katholieke kerk de hersenen en de levens van bijna alle mensen in Europa beheerste. 1260 jaar vrije macht. De hervorming probeerde wel om de invloed van Katholicisme te keren, maar had daarbij tot 1800 weinig succes. De gebeurtenissen aan het eind van de 18e eeuw waren daartoe wel in staat. Maar laten we even teruggaan naar de tekst. De macht van de kleine horen, had een tijdsgrens opgelegd gekregen: VOOR EEN TIJD, TIJDEN EN EEN HALVE TIJD. Hoelang is dat? Gelukkig komt deze tekst vaker in de Bijbel voor. In Daniël 12 vers 7-13 komen we een paar tijdsrekeningen tegen: Tijd, tijden en een halve tijd in vers 7; 1290 dagen in vers 11; 1335 dagen in vers 12. Als we de teksten een paar keer lezen, krijgen we de indruk, dat deze 3 tijden met elkaar te maken hebben. En dat zal nog meer blijken, als we Openbaring 11-13 lezen. Daar komen ook een aantal gelijke tijdsaanduidingen voor: In Openbaring 12: 6 en 14 wordt tweemaal gezegd, dat de ‘vrouw’ (symbool van Christus gemeente) moet vluchten voor de vervolging van de ‘draak’ (symbool van satan), en daardoor in de ‘woestijn’ komt, waar ze door God onderhouden wordt. De inhoud van de teksten is gelijk, alleen de tijd wordt op twee verschillende manieren aangegeven: 1260 dagen en een tijd, tijden en een halve tijd. Hier blijkt dat die twee gegevens gelijk zijn. In Openb. 13: 5 staat de beschrijving van een beest, 1
die heel veel lijkt op de beschrijving van de Horen in Daniël 7. Hem werd macht gegeven dit 42 maanden lang te doen. Als we 42 met 30 vermenigvuldigen komen we uit op 1260. In Openbaring 11: 2 en 3 komen we de periode van 42 maanden en 1260 dagen na elkaar tegen. Later zullen we zien, dat het daarbij om dezelfde periode gaat. Nu blijkt dan, dat een tijd, tijden en een halve tijd, gelijk is aan 3 ½ jaar. En dat is gelijk aan 42 maanden en aan 1260 dagen. We gaan terug naar Daniël 7. Door de vergelijking met de Openbaring zien we, dat het bij deze periode gaat om gebeurtenissen ver voorbij de tijd van Jezus Christus. Anders zou Jezus niet voor deze macht waarschuwen. Dan is ook snel duidelijk, dat we te maken hebben met symbolische tijd midden in een symbolische profetie. Als we in een concordantie de woorden dag en jaar zouden opzoeken, zouden we al heel snel een tiental teksten kunnen vinden, waarin die twee woorden samen voorkomen. En ook teksten, waarin gezegd wordt, dat iets een bepaald aantal dagen duurde, als vergelijking van iets dat een bepaald aantal jaren duurde en omgekeerd. (40 jaar in de woestijn voor 40 dagen van de verspieders in Kanaän) (Num. 13: 34 en Ezechiël 4: 6) Als we de dagen van Daniël vertalen met jaren krijgt de profetie ineens zin, en wordt de vervulling duidelijk. In 538 was de bisschop van Rome zover, dat 3 Horens (Herulen, Vandalen en de Oostgoten) waren uitgerukt. Op dat moment kwam de bisschop ineens te voorschijn met een aantal papieren, verklaringen, dat hij de macht heeft over koningen en gelovigen en over ketters van de kerk. Ja, macht over de hemel, de aarde en lagere regionen. Op dat moment begon de kerkelijke staatkundige macht van de ‘paus’ pas goed. Zijn macht was onbegrensd. Als we van daaruit 1260 jaar verder gaan, komen we in 1798 uit. Op 2 december van dat jaar kroonde Napoleon zichzelf en zijn vrouw, nadat hij de kroon uit de handen van de paus genomen had. De paus werd gevangen genomen door generaal Berthier. Zo kwam er na 1260 jaar een eind aan de combinatie van kerkelijk en staatkundige macht. Vanaf dat moment kenden we ineens drie denksystemen die de wereld gingen beïnvloeden. Het katholiek systeem bleef doorgaan. Maar sinds 1755 kwam het filosofische materialisme op als een grote bedreiging van het katholiek systeem. Dit is een denksysteem, dat God uitsluit van wetenschap en van de hele menselijke ontwikkeling. Zoals Farao in Egypte zei tegen Mozes: wie is die God, ik hem niet. We kennen dit materialisme in de vormen van socialisme en het communisme en dergelijke. Dit materialisme toonde haar eerste uitbarsting in de Franse Revolutie. Bijbel en godsdienst werden uit Frankrijk gebannen. Vanaf dat moment zijn katholicisme en materialisme voortdurend met elkaar in oorlog. Een oorlog die we nu waarnemen in alle Latijnse landen van het Europese en Amerikaanse en Afrikaanse continent. Vanaf 1800 begint ook het protestantisme met een geweldige opkomst. bijbelgenootschappen en zendingsgenootschappen rijzen als paddenstoelen uit de grond. Amerika ontwikkelt een heel sterk protestants denksysteem, dat al spoedig resulteert in wereldorganisaties als de Wereldraad van Kerken. Het is moeilijk te onderscheiden wat we als positieve ontwikkeling moeten zien, (van God afkomstig) en wat we als negatieve ontwikkeling moeten zien (tegen God in). We laten dat onderzoek hier even liggen. Conclusie. Het is nog maar een eerste lijn van onderzoek. Maar de geschiedenis schijnt perfect te passen bij deze uitleg van Daniël 7. Het is duidelijk, dat de periode van 1260 jaar vooraf gaat aan het jaar 1798. Wat er in die 1260 jaar gebeurde, wordt duidelijk beschreven in vers 25 van dit hoofdstuk. En de andere gezichten van Daniël en de Openbaring zullen dit verder moeten ondersteunen. Er is een duidelijke kentering in de ontwikkeling van het evangelie en in de voorbereiding van de wederkomst zichtbaar. Na eeuwen van katholieke alleenheerschappij, zitten we ineens in een tijd, waarin het denken van de mens door meerdere invloeden wordt gestuurd. Mensen worden steeds meer gevraagd om te kiezen voor hun geloofs-en levensover- tuiging. God wist dat al meer dan 2300 jaar, zoals we in hoofdstuk 8 kunnen waarnemen. Laten we er zeker van zijn, dat God nog altijd de werkelijke macht over de wereld heeft. Zijn werk gaat zeker door. De Vindicator van het universum, zal spoedig recht 1
verschaffen aan al Zijn kinderen. Het droomgezicht van de vier dieren. (A.de Ligne) Daniël 7: 1-3. In het eerste jaar van Belsassar, de koning van Babel, zag Daniël een droom en gezichten die hem op zijn legerstede voor ogen kwamen. Toen schreef hij de droom op. Begin van het bericht. Daniël hief aan en zeide: Ik had in de nacht een gezicht en zie, de vier winden des hemels brachten de grote zee in beroering, en vier grote dieren stegen uit de zee op. De visioenen die nu een aanvang nemen, zijn geen gevolg van de historische gebeurtenissen van de eerste zes hoofdstukken. Daniël keert hier terug naar het eerste jaar van Belsassar, de koning van Babel, die wij aantroffen in hoofdstuk 5, om ons de hoofdpunten mee te delen van de gezichten die hij toen ontving. In zijn nachtvisioenen zag Daniël de onafzienbare zee met haar machtige golfslag. De woelige zee is hier een beeld van de onstuimige volkerenmassa. Uit de door de vier winden opgezweepte wateren (de door gruwelijke wereldoorlogen beroerde volkeren), ziet Daniël achtereenvolgend vier grote dieren opstijgen - de vier opeenvolgende machten. In de loop der jaren zal Daniël dikwijls hebben nagedacht over de droom van Nebukadnessar van vele jaren terug: ‘het metalen beeld met de voeten van ijzer en leem’. Toen was hij nog jong; nu was hij de tachtig voorbij. Toch herinnerde hij zich nog duidelijk de vier grote wereldrijken die elkaar zouden opvolgen. Het eerste, het gouden hoofd, was Babel, waarin hijzelf een hoofdfunctie had bekleed. Hij had de beginfase beleefd van de vervulling van die droom, toen Babel plaats moest maken voor het tweede rijk, de zilveren borst; de Meden en Perzen. Het nachtgezicht dat Daniël nu ontving, was geheel anders dan de droom van Nebukadnessar, hoewel het over hetzelfde wereldgebeuren ging. Daniël begreep heel goed dat de vier dieren die hij successievelijk uit de beroerde zee had zien opstijgen, dezelfde vier wereldrijken voorstelden uit de droom van Nebukadnessar, maar in hun ware gedaante. Aan de koning waren zij geopenbaard geworden zoals hij ze zag als wereldvorst: in hun indrukwekkende grootheid. Hij zag de glanzende schijn der geschiedenis, imponerend, terwijl hij het Godsrijk had gezien als de Steen. Daniël als profeet, zag de wereldrijken als een defilé van gedrochten, hij zag ze in hun roofdierennatuur in hun Gode vijandig karakter. Deze machtige dieren gaan voorbij, al duurt het eeuwen, zoals al het overige hier op aarde; het zijn gruwelijke passanten die tegen wil en dank ons naar de grens brengen van het eeuwige rijk. Vanaf Daniël 7, het begin van het profetische gedeelte van het boek, worden op dezelfde grondlijnen meerdere bijzonderheden getekend vol kleur en perspectief, als een verdere bewerking naar het volledig profetisch panorama. Daniel 7: 4. Het eerste geleek op een leeuw, en het had adelaarsvleugels. Terwijl ik bleef toezien, werden het de vleugels uitgerukt, en werd het van de grond opgeheven en op twee voeten overeind gezet als een mens, en werd het een mensenhart gegeven. In de droom van Nebukadnessar werd Babel aangewezen als het gouden hoofd der geschiedenis. Wat goud onder de metalen is, wat het hoofd is voor het lichaam, dat is de leeuw en de adelaar onder de dieren. Het gouden Babel kon dan ook niet beter worden afgebeeld, dan door een koninklijke leeuw met arendsvleugels. De puinhopen van Babel, tonen ons duidelijk dat de gevleugelde leeuw een populair figuur was in de versieringen van de stad. Men mocht ook spreken van het ‘gouden Babel’, zijn rijkdom was fabelachtig. Zijn paleizen werden onder de wereldwonderen geteld. Babel voelde zich ook superieur, ver verheven boven andere volken. Maar de profetie toont aan dat op zeker ogenblik zijn vleugels zouden uitgerukt worden, zijn overwinningsmacht geknakt. Hetgeen dan ook gebeurde na de dood van Nebukadnessar. Babel zou zich niet meer als een gevleugelde leeuw op zijn prooi kunnen werpen. Hij werd op ‘twee voeten’overeind gezet. Een leeuw staande op zijn twee achterpoten staat op het omvallen. Ook werd het een mensenhart gegeven. Een leeuw met een 1
mensenhart is maar een erbarmelijke koning der dieren. Wij zien dan ook hoe genotzuchtige koningen door hun voorbeeld het zedelijke peil van Babel naar beneden brachten. Elke verkeerde daad tast niet alleen het zedelijk leven aan, maar de gehele orde van zaken. Uiterlijk zag Babel er in zijn vestingen en andere bouwwerken nog uit als een majestatische leeuw, maar in werkelijkheid was het een bedorven mensenhart dat hem bezielde. Babel ‘de poort der goden’ ook genoemd ‘de heilige stad’ was de metropool van ontucht en verdrukking. Tijdens een der grote zwelgpartijen van de koning en zijn genodigden, was dan ook de eind catastrofe gekomen. Babel, de belichaming van het imperialisme was gewogen en te licht bevonden. Dat was de uitspraak van het hemels gericht over de op religie gegronde, machtige cultuur van het wereldrijk. De godenstaat stortte ineen. De goden van Babel hadden gefaald, net als de Egyptische goden in de tijd van Mozes. Maar de geest van Babel zou zich blijven openbaren in de daaropvolgende wereldmachten, tot het einde toe. Daniël 7: 5. En zie, een ander dier, het tweede, geleek op een beer; het richtte zich op de ene zijde op, en drie ribben waren in zijn muil tussen zijn tanden; en men sprak tegen hem aldus: sta op, eet veel vlees. Waar de gevleugelde leeuw Babel afbeeldt als eerste wereldrijk, is het vanzelfsprekend dat de beer die daarop volgt als tweede wereldmacht, Medo-Perzië voorstelt. Zoals zilver minder waarde heeft dan goud, is de beer minder dan de leeuw. De beer is bekend om zijn list en vraatzucht, hij is zeer sterk en woest en heeft een niets sparende kracht, maar is logger en lomper dan de leeuw. Deze kenmerken beelden op een treffende wijze de geweldige maar ongetrainde horden af van de Meden en Perzen. Daniël zag hoe de beer zich verhief aan ene zijde. Enkele jaren voor de overwinning over Babel kregen de Perzen de overhand op de Me- den. Ook had de beer drie ribben tussen zijn tanden: deze hebben vooral betrekking op de drie bijzondere machten: Babel, Egypte en Lydië die door Medo-Perzië overwonnen werden. Om de Medo-Perzische legers tot stilstand te brengen, sloten Nabonidius van Babel, Amisis van Egypte en de fabelachtige rijke Croesus van Lydië, alsook de stad Sparta van Griekenland een verbond met Cyrus. In het niet tot machteloosheid brengen van de Griekse macht, lag de kiem van de latere ondergang van Medo-Perzië. Uit de uitspraken van staatslieden zou men kunnen denken dat zij niets anders wilden dan welstand en vrede, maar in enkele woorden sta op, eet veel vlees wordt aangetoond, niettegenstaande de goede wil van velen, ook van Cyrus en Darius, dat de politiek van landhonger steeds uitloopt op massamoord. In hun feestroes hadden de Babylonische leiders de maat hunner zonden vol gemaakt, door uit de heilige bekers van Gods tempel te drinken ter ere van hun goden. Daniël had het onafwendbaar oordeel aangekondigd. De profetie van Jeremia ging in vervulling, Ik spande u een strik, en gij waart gevangen, ook Babel, voordat gij het wist. (Jer. 50: 24) Waar Kores kwam, werd hij begroet als bevrijder en vriend. Zijn roem ging hem voor. Niet alleen de ballingen zoals de Joden in Babel, verwelkomden hem, maar ook veel Babyloniërs die misnoegd waren over de regering van Nabonidius en Belsassar. Voor het verbannen Israël ontlaadde zich de wolk van gericht waaronder zij gedurende zeventig jaren vertoefd hadden, in genade. Zij herkregen hun vrijheid. De schuld die zij nooit zouden kunnen betalen, zou betaald worden, niet door Kores, maar door Hem van wie hij slechts een zwak schaduwbeeld was. Voor het menselijk verstand blijft het onverklaarbaar, dat het prachtige Perzische rijk zovele volken opslokte, alleen het kleine volkje Israël de vrijheid geeft en herstelt. En toen men Kores op de hoogte bracht van Jesaja’s profetieën aangaande zijn werk en Gods doel met hem, werd hij geweldig aangegrepen in iemands dienst te staan en Hem niet te kennen. Hij werd gekend door God dat is de essentie. De diepste zin waartoe hij geroepen werd, was voor hem verborgen. Zonder Gods woord zou hij nooit geweten hebben, dat hij zijn succes te danken had aan de God van dat verbannen volkje. Maar Gods profetisch woord wierp een helder licht op zijn overwinningen en op zijn taak in de heilsgeschiedenis. Hij liet dan ook een oproep uitgaan door zijn hele koninkrijk: Zo zegt Kores, de koning van Perzië: alle koninkrijken der aarde heeft de Here, de God des hemels, mij gegeven en Hij 1
heeft mij opgedragen Hem een huis te bouwen in Jeruzalem, in Juda. ( 2 Kron. 36: 23) Kores vervulde de verwachting van verdrukte volkeren en regeerde over hen in een geest van verdraagzaamheid zoals de wereld nooit tevoren had gezien. Het was een ommekeer van wereldwijde afmeting. Het was dan ook een zware slag voor het wereldrijk toen hij stierf, slechts negen jaar nadat hij Babel had ingenomen, tijdens een strijd tegen opstandige stammen. Dat hij de bijnaam kreeg van de Grote was niet te danken aan zijn succes, maar aan de goede basis die hij legde voor zijn rijk. Kores mag gerangschikt worden onder de weinige ware groten die deze wereld heeft gekend. Daniël 7: 6. Daarna zag ik, zie, een ander dier, gelijk een panter, het had vier vogelvleugels op zijn rug en vier koppen. En aan hem werd heerschappij gegeven.
De beer wordt opgevolgd door een viervleugelige panter, het derde koninkrijk, het Griekse. Indien de vleugels op de leeuw het zinnebeeld zijn van snelheid in het overvallen van de vijand, dan gaat deze panter de gevleugelde leeuw verre te boven, want deze heeft vier vleugels. De overwinningen van Griekenland door Alexander de Grote vinden hun weerga niet in de geschiedenis, wat de snelheid betreft. Het was werkelijk als een panter die onverwachts en vliegensvlug zijn prooi bespringt. Elke schooljongen weet hoe Alexander in minder dan twee jaren in een overwinnende tocht over de wereld ijlde, en op 25 jarige leeftijd meester was over het grootste wereldrijk dat de wereld heeft gekend. Het was een dijkdoorbraak; als een vloed stroomde de Griekse heirmacht in Medo-Perzië en wierp alles om. Als getroffen door een cycloon vlogen de slecht georganiseerde legerscharen van Medo-Perzië uit elkaar onder de aanvallen van de welgetrainde soldaten van Alexander. Drie grote veldslagen, deze van Granicus in 333 voor Christus, deze van Issus 332 voor Christus, en die van Arbela in 331 voor Christus, maakten een einde aan het Perzische rijk. Het dier had vier koppen, hetgeen overeen komt met de vier horens van de geitenbok in Daniël 8, waarvan de engel Gabriël zegt dat het vier koninkrijken zijn, die uit het Griekse rijk ontstaan. Ook dit gedeelte van de profetie werd nauwkeurig vervuld. De eenheid van het Griekse rijk duurde slecht een weinig langer dan Alexander. Nadat hij zijn merkwaardige loopbaan geëindigd had, (hij stierf heel jong), ging zijn wereldrijk in bloed ten onder. Na een gruwelijke onderlinge strijd van zijn generaals, na de veldslag van Ipsus 310 voor Christus werd het rijk onder vier van hen verdeeld in vier wel te onderscheiden domeinen. Macedonië en Griekenland Tracië Syrië en Babel Egypte
onder Cassander. onder Lysimachus. onder Seleucus. onder Ptolemeüs.
Uitgezonderd op het gebied van politieke centralisatie, was het verdeelde Griekse rijk nog steeds een eenheid wat betreft taal, gedachtegang en cultuur. Het bleef de Hellenistische wereld, één dier, maar met meerdere koppen. De twee laatsten; Syrië en Egypte namen later de twee vorige in beslag. In hoofdstuk 11 wordt van hen gesproken als de Koningen van het Noorden en van het Zuiden. Daniël 7: 7. Daarna zag ik in de nachtgezichten en zie, een vierde dier, vreselijk schrikwekkend en geweldig sterk; het had grote, ijzeren tanden: het at en vermaalde, en wat overbleef, vertrad hij met zijn poten; dit dier verschilde van alle overige, en had tien horens. Deze wereldmacht is zo gruwelijk van aard, dat geen dier in de natuur gevonden wordt om haar af te beelden. Zij is verschillend van alle andere machten die ervoor geweest waren. Johannes noemt haar in Openbaring 12 de draak. Het is dezelfde macht voorgesteld door de benen van ijzer uit Daniël 2, die alles vertrappen en breken zal. Het Romeinse rijk beantwoordt nauwkeurig aan dit symbool. Het 1
verslond en verscheurde als met ijzeren tanden en met koperen klauwen, die wreedheid en macht afbeelden. Dat beest had tien horens, overeenstemmend met de tien tenen van het beeld. Dus het komt op het volgende neer: Babylon, Medo-Perzië, Griekenland, de Romeinen en de tien tenen die de verdeelde rijken voorstellen. De tien tenen zijn symbolisch, want het beest is symbolisch. Vaak heb je dat wat het ene uitdraagt ook geldt voor het ander. Elk rijk heeft steeds een stuk cultuur, afgoderij en feestdagen meegenomen van het vorige, hier bewijzen de landen zelf van, wie de veroveraars waren. Het laatste rijk het Romeinse rijk werd uitgebeeld als verschrikkelijk, dit gaat om de macht die erachter schuilt. Satan gebruikt mensen, koninkrijken om zijn doel te bereiken. Zijn karakter is niet af te schilderen in een dier, zo verschrikkelijk is zijn natuur, ook dit is bewezen door de wereldgeschiedenis, het is zijn aard om mensen te vernietigen. In de eindtijd zal dit verdubbeld worden. Omdat hij weet dat hij verloren heeft en dat Christus spoedig terugkomt om Zijn volk te halen, gaat de satan rond als een brullende leeuw en zoekt iedereen op om hem of haar te vernietigen. Het is daarom ook heel toepasselijk dat hij als een brullende leeuw wordt afgeschilderd, want die heeft honger. Het Babylonische rijk was ook afgebeeld als een leeuw. Deze leeuw is in satan steeds mee gaan verhuizen naar het opvolgende rijk. Hij had de leeuw van Juda afgepakt en er een ander karakter aangegeven. Hij is als het ware op de stoel van God gaan zitten. Maar God zal in die tijd van de tien tenen, op het laatst van de wereldgeschiedenis een rijk oprichten dat in eeuwigheid zal blijven bestaan. Daar komen we nog op terug, in de latere hoofdstukken en in het boek de Openbaring, wat ook weer toepasselijk het laatste boek uit de Bijbel is. God bewaart het beste voor het laatst.
Tien horens (van A. de Ligne) De Romeinen geloofden in de onvergankelijkheid van hun rijk; de volkeren rondom hen leverden geen gevaar op, Rome was toch onoverwinnelijk en ijzersterk. Zij hadden geen idee dat de barbaren hen zouden overrompelen! ‘De Tien horens’. Eeuw na eeuw ging voorbij, de Romeinse reus begon te lijden aan een ongeneeslijke ouderdomskwaal. Jonge en levensvolle Barbaren deden hun wilde aanvallen. De ineenstorting van het Romeinse rijk door de Germaanse stammen, is daarvan de meest betekenisvolle gebeurtenis in de geschiedenis. De inbeslagname van het oorspronkelijke machtsgebied van Rome door de tien horens, vond plaats tussen 350 en 576 na Christus. Het Imperium is uiteen gescheurd. De Barbaren bouwden hun koninkrijken op de bodem van de gevallen reus. De profetie van de tien horens ging in vervulling. (Het is wel frappant dat ondanks dat ik gezegd heb dat de tien tenen symbolisch zijn, er toch tien barbaarse rijken aan bod waren. Toch mogen wij ons daar niet letterlijk aan vasthouden zoals het verdeelde Europa van heden bewijst). De Lombarden, de Franken, de Bourgondiërs, de Oostgoten, de Westgoten, de Vandalen, de Herulen, de Sueven, de Hunnen en de Saksen. Omdat de Hunnen al spoedig naar het Oosten vertrokken, noemen anderen de Allemannen in hun plaats. (Ziet u wat ik bedoel, mensen gaan zelf uitleggen, maar dit heeft niets met de waarheid van de Bijbel te maken, dit blijft Gods Woord en Gods Woord legt zichzelf uit. Sommigen nemen de tien tenen als onbepaald getal, anderen nemen het letterlijk.) Daniël 7 is een der merkwaardigste profetieën uit de gezichten van Daniël. Zij haalt zoveel bijzonderheden aan, waarvan er slechts één moet bewezen worden verkeerd te zijn, om het ganse visioen in diskrediet te brengen. Ook geeft zij jaartallen aan die gemakkelijk gecontroleerd kunnen worden. Wie had ooit kunnen voorzien dat het Romeinse rijk in zijn titanische machtswellust, niet zou worden opgevolgd door een ander wereldrijk, maar zou worden verdeeld onder de tien tenen. Wie had ooit kunnen voorzien dat die verdeelde volkeren ten slotte onder de heerschappij zouden komen te staan van een macht die bij het begin veel kleiner was dan de hunne: DE KLEINE HOREN? Ten tijde van de heerschappij van Rome konden de gelovigen op het profetisch plan der eeuwen de plaats aanwijzen waar zij zich bevonden in de geschiedenis, maar zij hadden nog geen gedachten van 1
de tijdslengte die voor hen lag. Zij stelden zich de kleine horen voor als een supertiran, zij konden nog niet inzien dat het een politiek-religieuze organisatie zou zijn, die zich in de loop der eeuwen tot in zijn uiterste dimensie zou ontplooien. Zij vreesden zelfs de ineenstorting van het Romeinse rijk, met een angstig voorgevoel voor de kleine horen die volgens de profetie daarop zou volgen. Deze chaotische tijden duurden ongeveer drie eeuwen. Maar onze verwondering bereikt haar hoogtepunt, bij een nieuwe onverwachte fase in het historische drama, die de profetie eeuwen van te voren in uiterste nauwkeurigheid had aangegeven. Daniël 7: 8. Terwijl ik op die horens lette, zie, daartussen verhief zich een andere kleine horen, en drie van de vorige horens werden daarvoor uitgerukt; en zie, in die horen waren ogen als mensenogen en een mond vol grootspraak. Terwijl Daniël de horens aanzag, werd zijn aandacht getrokken op de kleine horen die tenslotte de anderen ging overheersen. In die horen waren ogen als mensenogen. In tegenstelling met de andere horens, bezat hij buitengewone scherpzinnigheid en doorzicht. Drie moesten tenslotte plaats maken voor hem. De kenmerken van deze kleine horen zijn zo nauwkeurig aangegeven, dat het niet moeilijk is hem te vereenzelvigen op het historische plan, zoals het ook niet moeilijk was de vier opeenvolgende wereldheerschappijen te vinden die eraan waren voorafgegaan. Het zou opkomen tussen de koninkrijken van het verdeelde Romeinse rijk, en drie ervan zouden voor hem plaats moeten maken. (ver na Griekenland). (als de andere horens verdeeld Europa waren, na de Romeinen dan moet de kleine horen uit de Romeinen komen. Het letterlijke Rome maakte plaats voor het geestelijke pausdom voor 1260 jaar, tot 1798; 1260 jaar vanaf het jaar 538) Het zou een vervolgende macht zijn, zij zou de heiligen der Allerhoogsten verdrukken. (denk aan de gevangenissen, de brandstapels en de Inquisitie) Zij zou buitengewoon lang heersen. In de loop der geschiedenis vinden wij slechts één macht die aan deze gegevens beantwoordt, ja eraan voldoet: de geestelijke-politieke organisatie van Rome, die haar banier geplaatst heeft op het grondgebied van het Imperium. Uit de puinhopen van het keizerlijke Rome rees de pauselijke macht op - de kleine horen onder de horens - waarin de geest van het Imperium voortleefde, vermengd met het jonge bloed der Barbaren. In deze macht komen al de motieven die de wereldgeschiedenis vanaf de oudste tijden beheerst hebben, tot hun ongeremde openbaring. Openbaring 13 vertelt de geschiedenis zo mooi. U kunt zich misschien herinneren dat ik gezegd heb, dat de cultuur en de afgoderij van het ene land meegenomen werd door het andere land. Zo werden de koninkrijken afgebeeld door vier dieren en de laatste macht, de kleine horen, die zal regeren tijdens de tien tenen (koningen) was het laatste rijk voordat het Koninkrijk der hemelen zou worden opgericht. Het Babylonische rijk was de koning van het Noorden en verhuisde steeds mee, namelijk van Babel naar Medo-Perzië, naar Griekenland, naar de Romeinen en daarna naar het geestelijk Rome, het pausdom. Dat zou 1260 jaar regeren en dan een dodelijk wonde ontvangen. (hierover later meer). Openbaring 13 pakt alle dieren in een keer en laat zien welke macht dit heeft overgenomen zodat vergissingen zijn uitgesloten. Vanaf vers 1: En ik zag uit de zee een beest opkomen met tien horens en zeven koppen; en op zijn horens tien kronen en op zijn koppen namen van godslastering. En het beest, dat ik zag, was een luipaard gelijk, en zijn poten als van een beer en zijn muil als de muil van een leeuw. En de draak (satan) gaf hem zijn macht. En ik zag een van zijn koppen als ten dode gewond ( de gevangenneming van de paus. En daarna het herstel, het laatste is tegenwoordige tijd). En de gehele aarde ging het beest met verbazing achterna. (Hier komen we nog op terug.) 42 Maanden lang, 1260 dagen zou deze macht, macht hebben. U ziet we gaan terug door de geschiedenis tot aan Babylon, de panter, de beer en de leeuw, Babylon was de koning van het Noorden zoals eerder vermeld en deze titel is steeds gaan verhuizen en kwam uiteindelijk bij het geestelijke Rome terecht. Zo is het letterlijke Babylon, dat eerst een stad was, later een land, nu het 1
geestelijk Babylon geworden, wereldwijd, in een letterlijk afgodische situatie. Drie van de vorige horens werden daarvoor uitgerukt. ( A. de Ligne) De geschiedenis getuigt dat drie van de oorspronkelijk barbaarse machten werden vernietigd: de Herulen in 493, de Vandalen in 534 en de Oostgoten in 538. Het waren Ariaanse stammen, die niet alleen weigerden het gezag van de katholieke macht te erkennen, maar die zelf naar die geestelijk oppermacht streefden. Zij waren de grote hindernis voor het katholicisme dat op weg was naar de volle heerschappij. Wij hebben hier één van de bijzonderste kruispunten der eeuwen bereikt, waar het christendom zijn gevaarlijkste weg was ingeslagen met de meest verstrekkende gevolgen tot het eind der tijden. Onder Constantijn werd het de openbare godsdienst van de keizer, onder Theodocius werd het de godsdienst van het rijk. De eerste Romeinse bisschop die rechtsbevoegdheid op eiste over de ganse christelijke wereld, was Innocentius 1, hij stierf in 417. Enkele jaren daarna schreef Augustinus zijn verhandeling ‘de stad Gods’ waarin hij op de voorgrond bracht wat sedertdien steeds het katholieke ideaal is geweest; een universele kerk die een universele staat controleert. Dit was een theoretische basis voor het middeleeuwse pausdom. Leo 1 die stierf in 461 en een der drie pausen werd, die de bijnaam ontvingen van de ‘Grote’ was de eerste die trachtte deze princiepen in toepassing te brengen. Hij zorgde voor een keizerlijk decreet waardoor de pauselijke beslissingen wettelijk werden verklaard in het tijdelijke als in het geestelijke. Met de bekering van Clovis, koning der Franken, in het jaar 496, kreeg de bisschop van Rome een machtige bondgenoot. Voor meer dan twaalf eeuwen zou Frankrijk, de oudste dochter der kerk, een krachtig instrument zijn om de pauselijke belangen te behartigen. Het decreet van keizer Justinianus, uitgevaardigd in 533, erkende de bisschop van Rome als hoofd van alle kerken, maar pas in 538 werden de Ariaanse machten- de drie horens- die de bisschop van Rome tegenstonden, verslagen. ( tel hier maar 1260 jaar bij op en u komt bij de dodelijke wond van het pausdom in het jaar 1798, toen werd de paus gevangen genomen, door generaal Berthiër). Vanaf dat ogenblik kon het keizerlijk decreet in werking treden, en begon de ware heerschappij van de kleine horen, waarin de wereldlijke en geestelijke macht zich verenigden. In deze gestalte zou hij zich oppermachtig verheffen in zijn heerschappij over de volkeren van Europa. De profetieën van Daniel 2 en 7 zijn gelijklopend op dezelfde grondlijnen en worden daardoor buitengewoon duidelijk. Deze twee profetische gezichten beginnen met het oude Babel als vertrekpunt en het Koninkrijk Gods als het eindpunt. Zij wijzen ons op de vier wereldrijken die elkaar zouden opvolgen, en op de verdeling van het Romeinse rijk (tien tenen, tien horens, tien koningen). Het 7e hoofdstuk treedt meer in bijzonderheid, vooral in verband met de tijd van het verdeelde Europa. Het geeft ook de tijdsperiode en de activiteiten aan van de kleine horen, die het verdeelde Europa zou overheersen tot de tijd van de Franse Revolutie. Daniël 7: 9 en 10. Terwijl ik bleef toekijken, werden tronen opgesteld, en een Oude van dagen zette Zich neder; Zijn kleed was wit als sneeuw en Zijn hoofdhaar blank als wol; Zijn troon bestond uit vuurvlammen, de raderen daarvan uit laaiend vuur; en een stroom van vuur welde op en vloeide voor Hem uit; duizendmaal duizenden dienden Hem en tienduizend maal tienduizenden stonden voor Hem. De Vierschaar zette Zich neder en de boeken werden geopend.
Terwijl Daniël diep ontroerd is door de actie van de kleine horen, door zijn grootspraak en de verdrukking van Gods volk, wordt zijn aandacht getrokken door datgene wat zich op dat moment afspeelt in de hemelse gewesten. Stralende tronen worden geplaatst voor de voorbereiding van het goddelijke assisenhof. God Zelf, de Eeuwige, neemt Zijn plaats in op een bliksemende troon, rustend 1
op vlammende raderen. Miljoenen lichtwezens omgeven Hem, een stroom van vuur vloeit voor Hem uit, de hemelse Vierschaar neemt plaats. Te midden van dit ontzaglijk onheilspellende tafereel, waarbij wereldmachten in het niet verzinken, worden de boeken des gerechts geopend. De hemelse gerechtszitting neemt een aanvang. Wat voelen wij ons hier nietig, gebonden aan een stukje grond en ons stukje tijd, in het centrum van het oneindige! Dit oordeelstafereel is nog niet de afsluiting van de wereldgeschiedenis, deze zitting vindt plaats nadat de ware aard van de kleine horen geopenbaard is geworden. Terwijl in de hemelen de boeken geopend worden, gaat de kleine horen hier op aarde nog voort met zijn grote woorden. Het begin van het doel van dit hemelse gericht, wordt ons door de profetie aangewezen in hoofdstuk 8:14. Daniël 7: 11 en 12. Toen keek ik toe vanwege het geluid der grote woorden welke de horen sprak; terwijl ik bleef toekijken, werd het dier gedood, zijn lichaam werd vernietigd en prijsgegeven aan de brand van het vuur. Ook aan de overige dieren werd de heerschappij ontnomen, en hun werd een levensduur gegeven van tijd en wijle. Daniël zag hoe alles zich snel opvolgde, het vonnis was geveld over het vierde dier; hij bleef toekijken totdat het dier gedood werd, ja tot zijn totale vernietiging in het vuur. (Openb.19: 19-22) Ook over de andere dieren was het oordeel geveld, dat zij geen recht hadden op heerschappij, ook zij hadden gefaald, hun heerschappij was hun reeds ontnomen, maar ‘hun werd een levensduur gegeven van tijd en wijle’. Door Gods voorzienigheid was hun levensduur gesteld voor een bestemd tijdvak, waarna zij elk op zijn beurt van het schouwspel van de aardbodem zouden verdwijnen. Zij leefden nog voort in de rijken die op hen volgden, zoals we zien in Openbaring 13: 1-12. De leeuw, de beer en de panter en het beest met de tien horens openbaren zich in het geestelijke Rome, maar de eindvernietiging van deze laatste macht, is de totale vernietiging van allen. Met de wederkomst van Christus wordt een einde gemaakt aan alle heerschappij op aarde. (Een vonnis hoeft niet gelijk tot uitvoering te worden gebracht, dit kan soms jaren duren. Ook in dit geval, vindt het oordeel over de zonde en de veroorzaker daarvan pas plaats aan het einde van het duizendjarig rijk van Christus.) ( Daar komen we op terug in het boek de Openbaring.) Daniël 7: 13 en 14. Ik bleef toekijken in de nachtgezichten en zie, met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een Mensenzoon; Hij begaf Zich tot de Oude van dagen, en men leidde Hem voor Dezen, en Hem werd heerschappij gegeven en eer en Koninklijke macht, en alle volken, natiën en talen dienden Hem. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet zal vergaan, en Zijn koningschap is een, dat onverderfelijk is. Jezus, als ‘Zoon des mensen’, stralend in onuitsprekelijke majesteit, komt tot de Almachtige om het koninkrijk te ontvangen. (het eeuwige rijk, de Steen, het Godsrijk) Deze titel ‘Zoon des mensen’, door Jezus zelf zo menigmaal gebruikt toen Hij hier op aarde was en ook het feit dat Hij in een wolk tot de Vader gaat, toont dat dit niemand anders kan zijn dan onze Verlosser. Het is de plechtige erkenning van Jezus als eeuwige Koning der nieuwe mensheid. Jezus, als een der onzen, van ons vlees en bloed, wordt hier boven alle schepselen verheven, hoger dan de hoogste toppen, die zich maar laten indenken. De gelijkenis die Jezus gaf, van een man van hoge geboorte die naar een ver land trekt om voor zich Koninklijke waardigheid in ontvangst te nemen en daarna terugkeert, is een aardse illustratie van datgene dat Daniël hier in visioen aanschouwt. (Luc. 19: 11-13) Jezus is weggegaan naar een ver land, naar Zijn Vader, om als de Zoon des mensen Zijn Koninklijke heerschappij in ontvangst te nemen. De kroon werd aan Israël ontnomen ten tijde dat Daniël in ballingschap ging, en ging vervolgens over op Babel, Medo-Perzië, Griekenland, Rome en uiteraard op het geestelijk Rome. (u ziet ik herhaal nog wel eens, wat een geestelijk steuntje kan zijn). Aldus kregen deze volkeren de gelegenheid hun princiepen te ontplooien. In het licht van het hemelse 1
gericht werd hun vergane heerschappij gezien. Allen hebben gefaald en bewezen niet in staat te zijn om de mensheid te regeren. Christus is de enige die waardig wordt geacht om ‘heerschappij en eer en Koninklijke macht te ontvangen’. Het profetische woord van Ezechiël 21: 27 wordt vervuld, ‘totdat Hij komt die er recht op heeft en aan wie Ik het zal geven’. Nadat Jezus de Koninklijke macht ontvangen heeft, komt Hij naar deze aarde, als Koning der koningen en Here der Heren. (Openb. 19: 16) (A.de.L) ‘In het huis Mijns Vader zijn vele woningen’, we hoeven allen nog maar te wachten totdat Jezus ons komt halen, Zijn koninkrijk is reeds in werking alleen de uitwerking, de verwezenlijking moet nog plaatsvinden en dat gebeurt bij de wederkomst. Voor de mensen die geloven dat Jezus hier op aarde een duizendjarig rijk aanvangt moet het een hele teleurstelling zijn, maar de waarheid mag niet alleen gezegd worden, zij moet gezegd worden. (Ook hier over later meer.) Nu volgt een schrijven van Ellen White over het onderzoekend oordeel van Daniël 7: 9, 10. U bent hoop ik niet vergeten dat er boeken werden geopend. De profeet Daniël zegt: “Terwijl ik bleef toekijken werden tronen opgesteld, en een Oude van dagen zette Zich neder; Zijn kleed was wit als sneeuw en Zijn hoofdhaar blank als wol; Zijn troon bestond uit vuurvlammen, de raderen daarvan uit laaiend vuur; en een stroom van vuur welde op en vloeide voor Hem uit; duizend maal duizenden dienden Hem en tienduizend maal tienduizenden stonden voor Hem. De Vierschaar zette Zich neder en de boeken werden geopend.” Zo zag de profeet in een visioen de grote, plechtige dag waarop het karakter en het leven van de mensen zullen worden onderzocht, door de Rechter der gehele aarde en iedereen naar zijn werken zal ontvangen. De ‘Oude van dagen’ is God de Vader. De dichter van de Psalmen zegt: “Eer de bergen geboren waren, en Gij aarde en wereld had voortgebracht, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God.” (Ps. 90: 2). Hij, de Bron van al het leven en de Oorsprong van alle wetten, zal de oordeelszitting leiden en engelen, duizend maal duizenden en tienduizend maal tienduizenden, zullen als gerechtsdienaren en getuigen aanwezig zijn op deze grote rechtzetting. ‘En zie, met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een Mensenzoon; Hij begaf Zich tot de Oude van dagen, en men leidde Hem voor deze; en Hem werd heerschappij gegeven en eer en Koninklijke macht, en alle volken, natiën en talen dienden Hem, Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet zal vergaan, en Zijn Koningschap is een, dat onverderfelijk is.’ ( Dan 7: 13, 14) Daniël 2: 44. ‘Maar in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan.’ Daniël 7: 18. ‘Daarna zullen de heiligen des Allerhoogsten het koningschap ontvangen, en zij zullen het koningschap bezitten tot in eeuwigheid, ja, tot in eeuwigheid der eeuwigheden.’ Daniël 12: 10. ‘Velen zullen zich laten reinigen en zuiveren en louteren maar de goddelozen zullen goddeloos handelen, en geen der goddelozen zal het verstaan, maar de verstandigen zullen het verstaan.’ De komst van Christus die in deze tekst wordt beschreven is niet Zijn wederkomst naar de aarde. Hij begaf Zich naar de Oude van dagen in de hemel om de ‘heerschappij en eer en koninklijke macht’ te ontvangen die Hem zullen gegeven worden aan het eind van Zijn optreden als Middelaar. De komst en niet de wederkomst naar deze aarde - was voorzegd in de profetie die in vervulling zou gaan aan het eind van de 2300 avonden en morgens in 1844. Onze Hogepriester gaat vergezeld van engelen het Heilige der heiligen binnen en verschijnt voor God om Zijn bemiddeling ten gunste van de mens af te sluiten - om het onderzoekend oordeel te doen plaatsvinden en verzoening te doen voor allen die 1
‘waardig geacht worden’. In de schaduwdienst mochten alleen zij die hun zonden voor God hadden beleden en ze door het bloed van het zondoffer naar het Heiligdom hadden overgebracht aan de dienst op de Grote Verzoendag deelnemen. Zo zullen op de grote dag van de definitieve verzoening en het onderzoekend oordeel alleen de gevallen van Gods kinderen worden onderzocht. Het oordeel over de ongelovigen is iets heel anders en vindt later apart plaats. ‘Want het is nu de tijd, dat het oordeel begint bij het huis Gods; als het bij ons begint, wat zal het einde zijn van hen, die ongehoorzaam zijn aan het evangelie Gods.’ (1 Pet. 4: 17) Het vonnis zal worden uitgesproken aan de hand van de boeken in de hemel, waarin de namen en werken van de mensen zijn opgetekend. De profeet Daniël zegt: “De Vierschaar zette Zich neder en de boeken werden geopend.” Johannes de Ziener van Patmos, heeft dit thema ook beschreven en voegt er nog aan toe: “Een ander boek werd geopend, het (boek) des levens ; en de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken.” (Openb. 20: 12) In het boek des levens staan de namen van allen die God hebben gediend. Jezus zei aan Zijn discipelen: “Verheugt u, want uw namen staan opgetekend in de hemelen.” (Luc. 10: 20). Paulus spreekt over zijn trouwe medearbeiders: “Wier namen staan in het boek des levens.” (Fil. 4: 3) Daniël die de eeuwen overzag en een ‘tijd van grote benauwdheid, zoals er niet geweest is sinds er volkeren bestaan’, voorzegde, dat ‘Gods volk zal ontkomen, al wie in het boek geschreven wordt bevonden.’ Johannes zegt in Openbaring dat “ alleen zij ” die geschreven zijn in het boek des levens van het Lam, de stad Gods mogen bestreden. (Openb. 21: 27) Er is een gedenkboek, voor God geschreven, waarin de goede werken staan opgetekend van hen, die de Here vrezen en Zijn naam in ere houden. (Mal. 3: 16). Hun woorden van geloof en hun daden van liefde staan in de hemel opgetekend. Ook Nehemia verwijst daarnaar wanneer hij zegt: “Gedenk mij, mijn God, hierom en wis de weldaden niet uit, die ik aan het huis van mijn God en aan Zijn instellingen bewezen heb ” (Neh. 13: 13). In Gods gedenkboek staat elke goede daad voor eeuwig opgetekend. Elke verleiding die is weerstaan, elk kwaad dat is overwonnen, elk woord van medeleven dat is uitgesproken, wordt er getrouw in opgenomen. Elk offer, alle moeite en verdriet die men ter wille van Christus heeft doorstaan, zijn opgeschreven. De Psalmist zegt in dit verband: “Mijn omzwervingen hebt Gij te boek gesteld, doe mijn tranen in Uw kruik; zijn zij niet in Uw boek. ” (Ps. 56: 9) Er is ook een boek met de zonden van de mensen. “Want God zal elke daad doen komen in het gericht over al het verborgene, hetzij goed hetzij kwaad.” “Van elk ijdel woord, dat de mensen zullen spreken, zullen zij rekenschap geven op de dag des oordeels.” De Heiland zei ook: “Want naar uw woorden zult gij gerechtvaardigd worden, en naar uw woorden zult gij geoordeeld worden.” (Matt. 12: 36, 37) God onderzoekt de daden van ieder mens. Ze worden opgetekend als ze goed zijn, maar ook als ze slecht zijn. Naast elke naam wordt elk verkeerd woord, elke zelfzuchtige daad, elk plichtsverzuim, elke verborgen zonde en alle huichelarij met buitengewone nauwkeurigheid in de boeken des hemels opgeschreven. De Engel die de boeken bijhoudt, noteert alle waarschuwingen en berispingen van de hemel die niet ter harte zijn genomen en ook de verspilde tijd, de kansen die men heeft laten voorbijgaan, de positieve of negatieve invloed die men heeft uitgeoefend en alle verstrekkende gevolgen daarvan. Gods Wet is de maatstaf waaraan het karakter en het leven van de mensen in het oordeel zullen worden getoetst. De Prediker zegt: “Vreest God en onderhoud Zijn geboden, want dit geldt voor alle mensen. Want God zal elke daad doen komen in het gericht over al het verborgene.” (Pred. 12: 13, 14) De Apostel Jakobus vermaant de broeders: “Spreekt zo en handelt zo als (mensen past), die door de wet der vrijheid zullen geoordeeld worden.” (Jak. 2: 12) Zij die in het oordeel waardig gekeurd worden, zullen deel hebben aan de opstanding van de rechtvaardigen. Jezus zei: “Maar die waardig gekeurd zijn deel te verkrijgen aan die eeuw en aan de opstanding uit de doden…. zijn aan de engelen gelijk en zijn kinderen Gods, omdat zij kinderen der opstanding zijn.” (Luc. 20: 35, 36) En Hij zei ook: “Zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven.” De rechtvaardige doden zullen pas worden opgewekt na het oordeel, waarop zij waardig gekeurd zijn, om deel te hebben aan de opstanding ten leven. Daarom zullen zij niet persoonlijk 1
aanwezig zijn bij de rechtszitting, wanneer hun leven zal worden onderzocht en over hun geval zal worden beslist. Jezus zal optreden als hun Voorspraak om voor God te pleiten voor hun zaak. ‘Als iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige.’ (1 Joh 2: 1) ‘Want Christus is niet binnengegaan in een Heiligdom met handen gemaakt, een afbeelding van het ware, maar in de hemel zelf, om thans, ons ten goede, voor het aangezicht Gods te verschijnen.’ (Heb. 9: 24) ‘Daarom kan Hij ook volkomen behouden, die door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten.’ (Heb. 7: 25) Wanneer de boeken in het oordeel worden geopend, gaat het leven van allen die in Christus hebben geloofd aan Gods oog voorbij. Eerst komen de eerste mensen die op aarde hebben geleefd aan de beurt. Daarna zal onze Voorspraak de gevallen van alle geslachten die na hen zijn gekomen stuk voor stuk in behandeling nemen en Hij eindigt met de mensen die nog in leven zijn. Elke naam wordt afgeroepen en elk geval wordt nauwkeurig onderzocht. Bepaalde namen worden aangenomen, anderen worden verworpen. Wanneer in de boeken des hemels nog zonden staan opgetekend van mensen die hun zonden niet hebben beleden en waarvoor geen vergiffenis is geschonken, zullen hun namen uit het boek des levens worden weggedaan en zullen hun goede werken die zijn opgeschreven in het gedenkboek, worden uitgewist. God zei aan Mozes: “Wie tegen Mij gezondigd heeft, zal Ik uit Mijn boek delgen.” De profeet Ezechiel zegt hierover: “Wanneer een rechtvaardige zich afkeert van zijn rechtvaardige wandel en onrecht doet…met geen van zijn rechtvaardige daden zal rekenschap gehouden worden.” (Ez. 18: 24) Bij de namen van allen die hun zonden hebben beleden en het verzoenend bloed van Christus hebben aangenomen, staat in de boeken des hemels genoteerd dat ze vergiffenis hebben ontvangen. Daar zij met Christus’ gerechtigheid bekleed zijn en hun karakter in harmonie is met Gods wet, zullen hun zonden worden uitgewist en zullen ze waardig worden gekeurd, om het eeuwige leven te hebben. Jesaja zegt: “Ik, Ik ben het, die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil en Ik gedenk uw zonden niet.” Jezus zei: “Wie overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor zijn engelen.” “ Een ieder, die Mij belijden zal voor de mensen, hem zal Ik ook belijden voor Mijn Vader, die in de hemelen is; maar al wie Mij verloochenen zal voor de mensen, die zal Ik ook verloochenen voor Mijn Vader, die in de hemelen is. (Openb. 3: 5 en Matt.10: 32, 33) De grootste belangstelling die de mensen kunnen tonen voor de vonnissen van aardse rechtbanken is maar een zwakke afschaduwing in de hemelse rechtbanken, wanneer de namen die in het boek des levens geschreven staan, worden beoordeeld door de Rechter der gehele aarde. De Goddelijke Advocaat pleit dan voor allen die de overwinning door het geloof in Zijn bloed hebben behaald, vergiffenis zouden krijgen voor hun overtredingen, en weer een plaats in Eden zouden krijgen en gekroond zouden worden als medeërfgenamen met Hem om ‘de heerschappij van voorheen’ weer uit te oefenen. (Micha 4: 8) Satan heeft met zijn pogingen om de mensheid te bedriegen en te verleiden, Gods plan met de schepping van de mens willen verijdelen, maar Christus vraagt nu dat dit plan wordt uitgevoerd alsof de mens nooit was gevallen. Hij vraagt niet alleen volledige vergeving en volkomen rechtvaardigmaking voor Zijn volgelingen maar ook een deel van Zijn heerlijkheid en een plaats op Zijn troon. Terwijl Jezus pleit voor allen die Zijn genade hebben aangenomen, klaagt satan hen aan bij God. De aartsbedrieger wilde hen doen twijfelen. Hij probeerde hun vertrouwen in God te ondermijnen. Hij trachtte hen te scheiden van Zijn liefde en wilde hen zijn wet laten overtreden. Nu vestigt hij de aandacht op hun leven, op hun karakterfouten, op het grote verschil tussen hen en Christus, op het feit dat ze hun Verlosser hebben beledigd en op al de zonden waartoe hij hen heeft proberen te verleiden. Dit is trouwens de reden waarom hij denkt dat zij, zijn 1
onderdanen zijn. Jezus praat hun zonden niet goed, maar wijst op hun berouw en hun geloof. Terwijl Hij vergiffenis voor hen vraagt, laat Hij Zijn doorboorde handen aan de Vader en aan de engelen zien en zegt: “Ik ken hem bij naam. Ik heb ze in Mijn handpalmen gegrift.” “De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een verbroken en verbrijzeld hart veracht Gij niet, o God.” (Ps. 51: 19) Tot de aanklager van Zijn volgelingen zegt Hij: “De Here bestraffe u satan, ja de Here, die Jeruzalem verkiest, bestraffe u, is deze niet een brandhout uit het vuur gerukt?” (Zach. 3: 2) Christus zal zijn getrouwen bekleden met zijn gerechtigheid, zodat Hij hen voor de Vader kan plaatsen als een gemeente ‘stralend’, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks. (Ef. 5: 27) Hun namen staan opgetekend in het boek des levens en over hen staat geschreven: “Zij zullen met Mij in witte klederen wandelen, omdat zij het waardig zijn.” (Openb. 3: 4). Zo zal de belofte van het nieuwe verbond volledig in vervulling gaan: “Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken.” In die dagen en te dien tijde, luidt het woord des Heren, zal de ongerechtigheid van Israël gezocht worden, maar zij is er niet, en de zonden van Juda, maar zij zijn niet te vinden. (Jer. 31: 34 en Jer. 50: 20) (Iedereen die Jezus Christus aanneemt als zijn of haar Verlosser zal een kwijtschelding ontvangen van zijn of haar zonden, dit geld voor elk mens, voor het letterlijke Israël en het geestelijke Israël. Zo zal het ganse Israël gered worden, Jood of Griek, en is geen onderscheid van personen bij God) Te dien dage zal wat de Here doet uitspruiten tot sierraad en heerlijkheid zijn, en de vrucht des lands tot glorie en luister voor de ontkomenen van Israël. (zie hier het ganse Israël). “En het zal geschieden, dat wie overgebleven is in Sion, overgelaten in Jeruzalem, heilig zal heten ieder die in Jeruzalem ten leven is opgeschreven.” (Jes. 4: 2, 3) Het onderzoekend oordeel en de uitdelging van de zonden moet voor de wederkomst zijn voltooid. Daar de doden moeten worden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven staat, is het uitgesloten dat de zonden worden uitgewist voor het oordeel, waarop hun geval wordt onderzocht. De apostel Petrus verklaart heel duidelijk dat de zonden van de gelovigen zullen worden uitgedelgd “opdat er tijden van verademing mogen komen van het aangezicht des Heren, en Hij de Christus, die voor u tevoren bestemd was, Jezus zende.” (Hand. 3: 19, 20) Wanneer het onderzoekend oordeel heeft plaatsgehad, zal Christus terugkomen en “Hij zal Zijn loon bij Zich hebben om een ieder te vergelden, naar dat zijn werk is.” In de zinnebeeldige dienst trad de Hogepriester nadat hij verzoening had gedaan voor Israël naar buiten en zegende de vergadering. Zo zal Christus aan het einde van zijn middelaarschap verschijnen en zonder zonde aanschouwd worden door hen, die Hem tot hun heil verwachten, om Zijn wachtend volk te belonen met het eeuwige leven. (Heb. 9: 28) Zoals de priester de zonden op de kop van de zondebok (Azazel) overbracht nadat hij ze uit het Heiligdom had verwijderd, zal Christus al deze zonden op satan leggen daar hij de oorsprong en de aanstichter van de zonde is. De zondebok, die de zonden van Israël droeg werd weggezonden, naar een onvruchtbaar land, zo zal satan, die de schuldenlast van alle zonden zal dragen waartoe hij Gods volk heeft aangezet, gedurende de duizend jaren gebonden zijn op aarde, die dan een woestenij zal zijn zonder inwoners, en hij zal tenslotte de volledige straf voor de zonde ondergaan in de ‘poel des vuurs’, waarin alle goddelozen zullen worden vernietigd. Zo zal het verlossingsplan helemaal in vervulling gaan bij de definitieve uitroeiing van de zonde en de verlossing van allen die uit vrije wil het kwaad hebben verworpen. Op het tijdstip dat voor het oordeel was bepaald - het einde van de 2300 avonden en morgens in 1844 - begon het onderzoekend oordeel en het uitdelgen van de zonden. (We komen nog terug op de 2300 avonden en morgens.) Allen die de naam van Christus hebben aangenomen, moeten aan een grondig onderzoek worden onderworpen. Zowel de levenden als de doden zullen worden geoordeeld ‘op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond’, naar hun werken. Zonden die men niet heeft beleden of waarmee men niet heeft gebroken, zullen niet worden vergeven en niet worden geschrapt uit de hemelse boeken, maar zullen getuigen tegen de zondaar ‘op de dag des Heren’. Al zijn de zonden op klaarlichte dag of in de duisternis van de nacht gedaan, ze waren toch duidelijk zichtbaar voor Hem voor wie wij rekenschap zullen moeten afleggen. Engelen zijn getuigen geweest van alle zonden en hebben ze opgetekend in de feilloze boeken des hemels. Al bedekt, ontkent of verbergt de zondaar 1
zijn zonden voor vader, moeder, vrouw, kinderen en vrienden, al weten alleen de schuldigen iets af van het bedreven kwaad, de hemelbewoners weten het toch. (God kan dan de juiste diagnose stellen). De duisternis van de donkerste nacht en het geheim houden van alle bedrog kunnen geen enkele gedachte voor de Eeuwige verbergen. God heeft een nauwkeurig verslag van elke oneerlijke daad en van elke verkeerde handeling. Hij laat zich niet misleiden door uiterlijke tekenen van vroomheid. Hij vergist Zich niet bij het beoordelen van een karakter. (Zo kan God mijn karakter veranderen, vervangen, scherpen en veredelen, zoals Hij het wil hebben.) De mensen kunnen bedrogen worden door hun slechte medemensen, maar God ziet door alle maskers heen en peilt het innerlijk leven. Wat een ernstige gedachte! De ene dag na de andere verdwijnt in de eeuwigheid en de verslagen worden voortdurend in de boeken des hemels opgetekend. Woorden die eens zijn gesproken, daden die eens zijn geteld, kunnen nooit meer worden herroepen. Engelen hebben zowel de goede als de slechte opgetekend. Zelfs de machtigste veroveraar op aarde is niet in staat het verslag van een enkele te herroepen. Onze daden, onze woorden, zelfs onze meest verborgen bedoelingen beïnvloeden de beslissing over ons lot in positieve en in negatieve zin. Al zijn wij ze misschien vergeten, toch zullen ze getuigen ter rechtvaardiging of ter veroordeling. Onze gelaatstrekken worden met grote nauwkeurigheid vastgelegd op de foto. Zo is er in de hemelse boeken ook een getrouwe afbeelding van ons karakter. Toch kunnen we vaststellen dat de mensen zich weinig aantrekken van het levensverslag, waarvan alle hemelse wezens inzage zullen hebben. Als de sluier die de zichtbare van de onzichtbare wereld scheidt, zou kunnen worden weggeschoven en de mensen de engel zouden zien die elk woord en elke daad optekent, waar zij in het oordeel weer aan herinnerd zullen worden, zouden veel woorden niet uitgesproken en veel daden niet worden gesteld! In het oordeel zal het gebruik dat men van elk talent heeft gemaakt nauwkeurig worden nagegaan. Hoe hebben wij het kapitaal dat God ons heeft geleend, gebruikt? Zal Christus bij Zijn komst alles wat Hij ons heeft geleend met rente terugkrijgen? Hebben wij alle vermogens die God ons heeft geschonken gebruikt tot eer van God en tot zegen van de wereld? Op welke manier hebben wij onze tijd, onze pen, onze stem, ons geld, onze invloed gebruikt? Wat hebben wij voor Christus gedaan in de persoon van de behoeftige en lijdende medemens, de wees en de weduwe? God heeft ons aangesteld tot bewaarders van Zijn heilig Woord. Wat hebben we gedaan met het licht en de waarheid die Hij ons geschonken heeft om mensen kennis ter zaligheid te brengen? Er wordt geen enkele waarde gehecht aan geloof in Christus zonder meer. Alleen liefde die tot uiting komt in de werken wordt als echt beschouwd. Alleen liefde maakt een daad waardevol voor God. Alles wat uit liefde wordt gedaan hoe gering het in de ogen van de mensen ook is - wordt door God aangenomen en beloond. De verborgen zelfzucht van de mensen komt in de hemelse boeken aan het licht. Daar zijn de plichten tegenover onze medemensen die we hebben verzuimd en onze nalatigheid tegenover de eisen van de Heiland opgeschreven. Daar zullen we zien hoe vaak we aan satan de tijd, de gedachten en de kracht hebben gewijd die Christus toebehoren. Het verslag dat de engelen naar de hemel meenemen is teleurstellend. Verstandige mensen, mensen die volgelingen van Christus beweren te zijn, worden volledig in beslag genomen door het verwerven van aardse bezittingen of door het zoeken van plezier. Geld, tijd en kracht worden opgeofferd aan uiterlijk vertoon en aan het bevredigen van eigen behoeften. Er wordt maar heel weinig tijd besteed aan gebed aan Bijbelstudie, aan gewetensonderzoek en schuldbelijdenis. Satan beraamt ontelbare plannen om onze geest bezig te houden, omdat hij niet wil dat we ons zouden bezig houden met het werk waar we het meest mee vertrouwd zouden moeten zijn. De aartsbedrieger verafschuwt de grote waarheden die het verzoenend offer en onze Almachtige Middelaar openbaren. Hij wil alleen zielen van Jezus en van Zijn waarheid aftrekken. Zij die willen delen in de zegeningen van het middelaarschap van Christus mogen zich door niets laten afhouden van hun plicht tot volmaakte heiligheid in de vreze Gods. De kostbare uren die ze verspillen aan vermaak, aan uiterlijk vertoon en aan het schrapen van geld, zouden ze moeten wijden aan een ernstig onderzoek van het Woord der waarheid in een geest van gebed. Gods volk moet het onderwerp van het Heiligdom en het onderzoekend oordeel volledig begrijpen. Iedereen moet persoonlijk op de 1
hoogte zijn van de taak en het werk van onze Hogepriester. Het geval van iedereen afzonderlijk zal voor Gods rechterstoel worden behandeld. Iedereen zal tegenover de grote Rechter komen te staan. Daarom is het zo belangrijk dat iedereen zich vaak verdiept in het plechtige moment wanneer de Vierschaar Zich zal neerzetten en de boeken zullen worden geopend, wanneer iedereen zoals Daniël zegt zal worden geoordeeld aan het einde der dagen. Iedereen die deze onderwerpen heeft begrepen, moet getuigen van de belangrijke waarheid die God aan hem heeft toevertrouwd. Het Heiligdom in de hemel is het middelpunt van Christus verzoeningswerk ten behoeve van de mens. Iedereen die op aarde leeft, is erbij betrokken. Het geeft inzicht in het verlossingsplan, brengt ons tot aan het einde der tijden en onthult de triomfantelijke afloop van de strijd tussen gerechtigheid en zonde. Het is van het allergrootste belang dat allen deze onderwerpen grondig bestuderen en een antwoord kunnen geven aan iedereen die aan hen rekenschap vraagt van de hoop die in hen is. De bemiddeling van Christus in het hemelse Heiligdom ten gunste van de mens is in het verlossingsplan van even groot belang als Zijn dood aan het kruis. Met Zijn dood nam dat werk een aanvang en na Zijn opstanding is Hij ten hemel gevaren om het te voltooien. Door het geloof moeten wij ingaan in het binnenste van het voorhangsel, waarheen Christus voor ons als Voorloper is binnengegaan. (Heb. 6: 20) Daar wordt het licht van het kruis op Golgota weerkaatst. Daar krijgen wij een duidelijker inzicht in de verborgenheden van onze verlossing. Christus heeft een oneindige prijs betaald voor de verlossing van de mens. Het offer dat gebracht is, weegt op tegen de strengste eisen van Gods overtreden wet. Jezus heeft de weg naar de genadetroon van de Vader opengesteld en door Zijn bemiddeling kan het oprechte verlangen van allen die in geloof tot Hem komen aan God worden voorgelegd. “Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar wie ze belijdt en nalaat, die vindt ontferming.” (Spr. 28: 13) Als de mensen die hun fouten verbergen en goed praten, konden zien hoe satan zich over hen verheugt en hoe hij Christus en de engelen bespot omdat zij zich zo gedragen, zouden zij hun zonden onmiddellijk belijden en ze achterwege laten. Satan probeert onze geest te beheersen door zijn karakterfouten, hij weet dat hij zal slagen als wij deze gebreken koesteren. Daarom probeert hij voortdurend de volgelingen van Christus met zijn fatale drogredenen wijs te maken dat ze niet kunnen overwinnen. Maar Jezus pleit voor hen met Zijn doorboorde handen en Zijn gebroken lichaam en zegt tot allen die willen volgen: “Mijn genade is u genoeg.” (2 Kor. 12: 9) “Neemt Mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen; want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht.” (Matt. 11: 29, 30) Daarom mag niemand denken dat zijn fouten onverbeterlijk zijn. God zal geloof en genade schenken om ze te overwinnen. We leven nu in de grote Verzoendag. In de zinnebeeldige dienst moesten de Israëlieten hun ziel verootmoedigen door hun zonden te belijden en zich te vernederen voor God op het ogenblik dat de Hogepriester verzoening deed voor Israël, want anders zouden zij van het volk worden afgesneden. Zo moeten allen die willen dat hun naam in het boek des levens blijft, nu, in de korte genadetijd die hun nog gegund is, hun ziel verootmoedigen voor God door hun zonden te belijden en door oprecht berouw te tonen. Ze moeten een nauwkeurig en grondig gewetensonderzoek instellen. Ze moeten breken met de lichtzinnigheid waar zoveel mensen die zich christenen noemen van getuigen. Iedereen die niet wil dat de slechte neigingen, die de overhand willen hebben, overheersen, moet er ernstig tegen strijden. Deze voorbereiding is een persoonlijke kwestie. Wij worden niet collectief gered. (een voor een zult gij ingezameld worden, zegt Jes. 27: 12) De reinheid en de toewijding van de ene kunnen het tekort aan deze eigenschappen bij de andere niet goedmaken. Hoewel alle volken voor Gods vierschaar moeten verschijnen, zal Hij elk geval toch even nauwkeurig onderzoeken als wanneer er maar één mens op aarde was. (Er gaat geen mens naar boven die het niet verdiend, er wordt geen mens veroordeeld die het niet verdient, het oordeel is eigenlijk aan de mensen zelf, wanneer je Christus aanneemt ben je vrij van het oordeel, wanneer je Christus niet aanneemt…) Iedereen moet worden getoetst en zonder vlek en rimpel of iets dergelijks worden bevonden. (door het offer van Christus is de mens die Hem aanneemt, zonder zonde, Jezus heeft de prijs betaald en de schuldenlast op Zich genomen.) De afsluiting van het verzoeningswerk gaat gepaard met plechtige 1
gebeurtenissen. Er staan zeer grote belangen op het spel. Het oordeel vindt nu plaats in het hemelse Heiligdom. Dit werk is nu al vele jaren aan de gang. Binnenkort - niemand weet wanneer - zullen de levenden worden geoordeeld. Ons leven zal in de ontzagwekkende tegenwoordigheid van God worden beoordeeld. In deze tijd is het meer dan ooit nodig te denken aan de waarschuwing van Christus: “Ziet toe, blijft waakzaam. Want gij weet niet, wanneer het de tijd is.” (Marc. 13: 33) “Indien gij dan niet wakker wordt, zal Ik komen als een dief, en gij zult niet weten, op welk uur Ik u zal overvallen.” Wanneer het onderzoekend oordeel is afgesloten, zal over het lot van allen, ten leve of ten dode, zijn beslist. Korte tijd voordat Christus op de wolken des hemels verschijnt, zal ook de genade tijd afgelopen zijn. Christus zegt in de Openbaring over die tijd: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd. Zie Ik kom spoedig en Mijn loon is bij Mij om een ieder te vergelden, naar dat zijn werk is. (Openb. 22: 11, 12) De rechtvaardigen en de ongelovigen zullen nog in hun sterfelijke toestand op aarde leven. De mensen zullen planten en bouwen, eten en drinken, zonder zich ervan bewust te zijn, dat de definitieve, onherroepelijke beslissing is gevallen in het hemelse Heiligdom. God heeft de ark voor de zondvloed, nadat Noach was binnengegaan, achter hem gesloten en toen waren de ongelovigen buitengesloten. Zeven dagen lang bleven de mensen, die niet wisten dat het vonnis aan hen werd voltrokken, hun zorgeloos, genotzuchtig leven leiden en dreven de spot met de waarschuwing van het komende oordeel. “Zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn,” zei Jezus. (Matt. 24: 39) In alle stilte, onopgemerkt als een dief in de nacht, zal het beslissende uur aanbreken, wanneer het lot van ieder mens wordt bepaald en het aanbod der genade aan schuldige mensen voorgoed wordt ingetrokken. “Waakt dan, opdat Hij niet, als Hij plotseling komt, u slapende vindt.” (Marc. 13: 35, 36) Zij die vermoeid worden van het waken en weer het plezier van de wereld zoeken, zijn in groot gevaar. Terwijl de zakenman volledig opgaat in het maken van winst, terwijl de genotzoeker zich met hart en ziel overgeeft aan zijn plezier, terwijl het modepoppetje volop meedoet aan de mode, kan het gebeuren dat de rechter der gehele aarde het vonnis uitspreekt: “Gij zijt in de weegschaal gewogen en te licht bevonden.” (Daniël 5: 7) We gaan weer verder met hoofdstuk 7 uit Daniël. Daniël 7: 15-18. De geest van mij, Daniël, was ontroerd in mijn binnenste, en de gezichten die mij voor ogen waren gekomen, ontstelden mij. Ik naderde een van hen die daar stonden, en vroeg hem de ware zin van dit alles, en hij sprak tot mij en gaf mij de uitlegging daarvan te kennen: die grote dieren, die vier, zijn vier koningen, die uit de aarde zullen opkomen; daarna zullen de heiligen des Allerhoogsten het koningschap ontvangen, en zij zullen het koningschap bezitten tot in eeuwigheid, ja, tot in eeuwigheid der eeuwigheden. Men hoeft slechts dit visioen na te gaan, om te begrijpen welke geweldige indruk het op Daniël moet gemaakt hebben. Niet alleen werd hem de toekomstige geschiedenis van de wereld geopenbaard, de eeuwenlange verdrukking van Gods kinderen, maar ook woonde hij de hemelse zitting bij der eeuwige gerechtigheid. Hij zag God als de Eeuwige op een vlammende troon, die de volkeren oordeelt en de goddelozen veroordeelt tot een straf die tirannie, wreedheid en ongerechtigheid zo rijkelijk hebben verdiend. Diep ontroerd vraagt Daniël aan een engel uitleg over dat alles. Deze geeft hem de betekenis van de vier grote dieren uit het droomgezicht; in enkele woorden deelt hij hem mede wat hem reeds duidelijk was in de droom van Nebukadnessar: dat het vier koningen zijn, en dat daarna de heiligen des Allerhoogsten het koninkrijk zullen ontvangen. Maar Daniël wilde vooral meer bijzonderheden weten aangaande dat gruwelijke vierde dier en die horen. (Citaat: A. de Ligne) Daniël 7: 19-22. Toen wilde ik de ware zin weten van het vierde dier, dat van die alle verschilde, dat buitengewoon vreselijk was met zijn ijzeren tanden en zijn koperen klauwen, dat at en vermaalde en wat overbleef met zijn poten vertrad, en van de tien horens, welke op zijn kop 1
waren, en van die andere, die zich verhief en waarvoor er drie uitvielen, terwijl deze horen met ogen en een mond vol grootspraak, er groter uitzag dan de andere. Ik zag, dat die horen strijd voerde tegen de heiligen en hen overmocht, totdat de Oude van dagen kwam en recht verschaft werd aan de heiligen des Allerhoogsten en de tijd naderde, dat de heiligen het koningschap in bezit kregen. Daniël wilde de kleine bijzonderheden kennen, de ware zin van het laatste gedeelte van het visioen: - Van het vierde dier, vier koninkrijken. Babylon, Medo-Perzië, Griekenland, de Romeinen. - Van de tien horens, tien tenen, tien koningen, verdeeld Europa. - Van de kleine horen. Deze komt uit het vierde rijk opzetten. Daniël was erg nieuwsgierig. Ik hoop u ook. De leeuw is een dier dat wij vinden in de natuur. Om het rijk van Babel voor te stellen moest het een gevleugelde leeuw zijn. Ook de beer vinden wij in de natuur, maar als symbool van Medo-Perzië moest hij drie ribben in zijn muil hebben. De panter vinden wij ook in de natuur, maar als symbool van het Griekse rijk moest hij vier vleugels en vier koppen bezitten. Maar de natuur kan geen symbool naar voren brengen waarmede op een gepaste wijze het vierde dier kan geïllustreerd worden. Het visioen toont ons dan ook een monster met koperen klauwen en ijzeren tanden, dat alles vermorzelt en verscheurt. Maar wat nog meer de aandacht trok van de profeet, was die kleine horen die van hetzelfde karakter was als het beest waaruit hij ontstond en drie van zijn medehorens ten val brengt. Deze horen heeft ogen als van een redelijk mens en een mond die grote dingen spreekt. (citaat A. de Ligne) Daniël 7: 23. Hij sprak aldus: Dat vierde dier is het vierde koninkrijk, dat op aarde zal zijn, dat verschillen zal van alle (andere) koninkrijken, en dat de gehele aarde zal verslinden en haar zal vertreden en vermorzelen. Het vierde dier is het vierde koninkrijk, het zal verschillen van de anderen, het zal de gehele aarde vermorzelen. Het vernietigende karakter van het Romeinse rijk wordt hier aangetoond. In de droom van Nebukadnessar werd ervan gezegd: het zal hard zijn als ijzer… het zal alles verbrijzelen en vergruizelen. Deze gruwelijke macht was verschillend van de andere. Na haar ineenstorting zou hij nog lange eeuwen haar geest openbaren in de geestelijke - politieke gestalte van de kleine horen. Daniël 7: 24-28. En de tien horens - uit dat koninkrijk zullen tien koningen opstaan, en na hen zal een ander opstaan, die zal van de vorige verschillen en drie koningen ten val brengen. Hij zal woorden spreken tegen de Allerhoogste, en de heiligen des Allerhoogsten ten gronde richten; hij zal erop uit zijn tijden en wet te veranderen, en zij zullen in zijn macht gegeven worden voor een tijd en tijden en een halve tijd, dan zal de vierschaar zich nederzetten, en men zal hem de heerschappij ontnemen en hem verdelgen en vernietigen tot het einde. En het koningschap, de macht en de grootheid zal gegeven worden aan het volk van de heiligen des Allerhoogsten: zijn koningschap is een eeuwig koningschap, en alle machten zullen het dienen en gehoorzamen. Hier eindigt het bericht. Wat mij, Daniël, betreft, mijn gedachten ontstelden mij zeer, zodat mijn gelaatskleur verschoot; en ik bewaarde deze woorden in mijn hart. De kleine horen die Daniël zo interesseerde, zou heel wat teweeg brengen en zal menig mens die nu doorgaat met dit te lezen versteld doen staan, en sommige dingen zullen zelfs vreemd overkomen, de waarheid is altijd hard, maar heel eerlijk. Na de ineenstorting van het Romeinse rijk, zien wij de tien horens, (de tien tenen uit de droom van Daniël 2), de barbaarse volkeren, die hun koninkrijken op het Romeinse grondgebied oprichten. Deze 1
volkeren waren voorlopers maar ook getuigen van de geheimzinnige kleine horen die uit hun midden zou oprijzen. “En na hen zal een ander opstaan, die zal van de vorige verschillen: Hij zal woorden spreken tegen de Allerhoogste - de heiligen des Allerhoogsten te gronde richten, tijden en wet veranderen. Hij zal drie koningen ten val brengen en geleidelijk groter worden, tot hij de andere zou overtreffen.” Deze macht, voorgesteld als een kleine horen tussen de horens is de topprestatie, de opstanding van de gevallen Romein uit de doden, de incarnatie van de geest van Rome. De tien horens met de kleine horen die ze tenslotte overheerst, staan op de kop van het Romeinse dier. Zij zijn de principiële voortzetting van Rome in zijn verdeelde toestand. ‘Het Vaticaan, de troon der wereld’ is de titel van een katholiek boek (Joseph Bernhart Payot 1930). Heet de katholieke kerk niet de roomse kerk, hetgeen duidelijk haar afstamming aantoont? Het was een gedenkwaardige dag toen John Knox (een schotse hervormer 1505-1572) voor de eerste maal predikte in de parochiale kerk van St. Andrew. Zijn eerste tekst van zijn sermoen was Daniël 7: 25, waarmee hij zijn opinie openbaarde aangaande het pausdom als de kleine horen. In het 12e hoofdstuk van de Openbaring wordt het keizerlijke Rome, op het ogenblik van de geboorte van Christus, voorgesteld als een grote draak, met tien horens die nog niet gekroond zijn, die dus nog niet heersen. In het volgende hoofdstuk geeft deze draak zijn macht over aan een ander dier, waarvan de tien horens gekroond zijn. Dit geeft de tijd aan dat het Romeinse rijk is ineengestort en de tien horens - de barbaarse volkeren - aan de heerschappij zijn gekomen, samen met het geestelijke Rome, aan wie de draak, het keizerlijke Rome zijn macht heeft gegeven. Het draagt de kenmerken van de machten die eraan voorafgingen. Dit is een ander symbool van de kleine horen die 1260 jaren heerst. Drie horens zouden plaats moeten maken. Hier gaat het volgende hoofdstuk over, het is tevens vaderlandse geschiedenis vandaar dat ik het belangrijk vond, om dit op te schrijven. Het geeft de waarheid een extra toevoeging! Ontstaan en ontwikkeling van de kleine horen. Na de dood der apostelen zien wij een fatale evolutie in de organisatie van het christendom. Reeds heel vroeg begon men een onderscheid te maken tussen leiders van lokale gemeenten. (Ouderlingen) Men zocht meer naar het heersen dan naar het dienen. Progressief kwam men tot een episcopale regeringsvorm met bisschoppen en aartsbisschoppen. Een geestelijke hiërarchie ontwikkelde zich, die zich plaatste tussen de gelovigen en hun Verlosser. Om de eenheid van het geloof te bewaren, vond men een gecentraliseerde vorm van Kerkregering noodzakelijk. De Romeinse verdeling in diocesen werd nagevolgd, waarover men bisschoppen plaatste, die nadien tot patriarchen konden verheven worden. De drie voornaamste patriarchaten waren: Rome, Constantinopel en Alexandrië. Een strijd ontstond om de hoogste autoriteit, vooral tussen Rome en Constantinopel. Maar een derde tegenstander betrad het toneel. Arius, priester van de plaatselijke kerk van Alexandrië, bracht een leerstelling naar voren, die veel bloed zou doen vloeien in de christenheid. Eeuwenlang is de christelijke wereld beroerd geweest door een leer der Arianen; deze werden de bittere vijanden van de katholieke kerk. De verspreiding van het Arianisme was een geweldige hindernis voor het katholicisme in zijn streven naar het oppergezag. De profetie had verklaard dat de kleine horen tot de hoogste macht zou rijzen en bij de expansie van zijn macht zou hij ‘drie koningen ten val brengen.’ De Gotische bevolking die in het Imperium was binnengedrongen, was grotendeels Ariaans. Alarik, de eerste overwinnaar van Rome, en Genserik, de eerste overwinaar van Afrika, waren Arianen. Theodorik de Grote, koning van Italië, was een Ariaan. Zijn leeg graf te Ravenna getuigt van de wraak der kerk, toen zij op haar triomftocht de porfieren vaas stuk sloeg, waarin zijn as werd bewaard. De Gotische vorsten in Italië, stelden paal en perk aan de macht van de bisschoppen van Rome, niet duldend dat iemand tot paus zou verheven worden, zonder hun toestemming. Zelfs de laatste Romeinse keizer Romules Augustulus werd door de Ariaan Odoaker die aan het hoofd stond der Herulen, gedwongen af te treden. Zolang het opperhoofd der 1
kerk onder Ariaanse controle stond, kon de profetie niet worden vervuld. Zeno, keizer van het Oosten (474-491) zocht de Herulen uit Italië te verdrijven. Theodorik, hoofd der Oostgoten, wilde meer levensruimte voor zijn volk, hetgeen hij aan Zeno bekend maakte. Deze liet hem toe om tegen Odoaker op te rukken, die zich geweldig verdedigde. Twee jaar lang belegerde Theodorik Ravenna, maar tevergeefs. Tenslotte slaagde hij erin een overeenkomst te sluiten om Italië tussen hun beiden te verdelen. Tijdens een feestmaaltijd ter gelegenheid van de vrede, werd Odoaker door Theodorik verraderlijk en eigenhandig vermoord. Het was met de macht der Herulen gedaan en van lieverlede geraakten zij onder andere volkeren verstrooid. Ze werd de eerste der drie horens uitgerukt. Theodorik met zijn Oostgoten vestigde zich op het Italiaans schiereiland. Hij was Ariaans, en de wet dat een paus niet mocht gekozen worden zonder toestemming van de koning, bleef behouden. Theodorik beheerste volkomen paus Johannes I en stuurde hem naar Constantinopel om de Griekse keizer te doen afzien van zijn voornemen om de Arianen te vervolgen. Omdat paus Johannes zich niet op bevredigende wijze van zijn opdracht kweet, werd hij in de gevangenis geworpen, waar hij stierf op 11 mei 536. Uit dit alles blijkt duidelijk dat de Ariaanse machten in en om Italië, de hinderlijke horens waren die uitgerukt moesten worden om de verdere ontwikkeling van de kleine horen mogelijk te maken. De Ariaanse macht werd door de roomse kerk veel erger aangevoeld in Noord-Afrika waar de Vandalen heersten. Toen deze echter in 531 hun koning Hilderik lieten afzetten en in de gevangenis wierpen, omdat hij de katholieke keizer Justinianus goed gezind was, maakte de keizer van de gelegenheid gebruik om tussenbeide te komen, en liet zijn beroemde veldheer Belisarius met een leger van 16.000 man tegen de Vandalen optrekken. Overal schaarde zich de bevolking, die om haar katholiek geloof door de Vandalen erg gevolgd werd, onder de vriendelijke veldheer. Belisarius trok Carthago binnen met vrolijke muziek, zonder moorden noch plundering. In drie maanden tijd was het gehele land veroverd. Het ruwe Vandalen rijk eindigde na 95 jaren te hebben bestaan, in het jaar 534. Ranke schrijft dat de Vandalen als het ware werden weggeruimd van de tafel der wereld.
Zo werd ook de tweede horen uitgerukt. Keizer, Justinianus, die de invloed wilde gewinnen van de bisschop van Rome en van de katholieke organisatie, vaardigde in het jaar 533 het gedenkwaardige decreet uit, dat de bisschop aanstelde tot hoofd van alle kerken: “Justinianus, overwinnend, godvruchtig, zalig, beroemd, triomfantelijke, altijd verheven, aan Johannes de patriarch en zeer heilige aartsbisschop van de stad Rome….. daar wij altijd getracht hebben de eenheid van uw apostolische stoel te bewaren en de heilige kerken Gods in de toestand te houden waarin zij nu zijn, het is te zeggen in vrede en vrij van alle tegenstrijdigheden, hebben wij alle priesters aangemaand om zich te verenigen en zich te onderwerpen aan uw heiligheid…die het hoofd is der kerk.” Wij vragen dus dat uwe heiligheid al diegenen goedkeurt die geloven in wat wij hier hebben naar voren gebracht en dat zij de trouweloosheid veroordeelt van hen die op joodse wijze het wettelijk geloof hebben durven loochenen. Dat de godheid, o heilige en zeer godsdienstige vader, u een lang leven schenke.. Het volgend jaar (534) antwoordde de paus: “Johannes, bisschop van Rome, aan onze zeer edele en genadige zoon Augustus Justinianus: buiten de verdiende lof die men geven kan aan uwe wijsheid en zachtmoedigheid; o meest christelijke der prinsen, hebt gij u nog onderscheiden als een stralende ster, uit liefde voor het geloof en de liefdadigheid. Onderwezen aangaande wat de kerktucht betreft, hebt gij de eerste rang van de zetel van Rome bewaard, gij hebt hem alle dingen onderworpen en gij hebt de eenheid in de kerk teruggebracht. Dat de vrede der kerk, de eenheid van de godsdienst zich verheffen en de vrede 1
bewaren van hem die er stichter van is. Wij hebben van hen gehoord (de leerlingen van Hipatrius en Demetrius) dat gij een edict hebt uitgevaardigd aan uw getrouwe volkeren, gedicteerd door de liefde en het geloof, en bestemd om de ketters te vernietigen, hetgeen is volgens de apostolische leer, en bevestigd is geworden door onze collega’s en onze broeders de bisschoppen; wij bevestigen het met onze autoriteit omdat het volgens de apostolische leer is.” Uit deze briefwisseling tussen de paus en keizer Justinianus, rees de eerste op als hoofd der kerk in het Oosten zoals in het Westen, alles werd hem onderworpen. Deze politiek - geestelijke heerschappij die hem werd aangeboden, werd met grote voldoening aangenomen. Dit gebeurde in het jaar 534. De paus werd aangezien als zijnde het hoofd van de kerk, het hoofd der bisschoppen en door beslissing der keizerlijke macht: de bestraffer en vernietiger der ketters. In dat zelfde jaar (534), begon keizer Justinianus de strijd tegen de Oostgoten, hij zou trachten Italië te bevrijden van hun heerschappij. Hij zond eerst Belisarius met een kleine legermacht van 7000 man. Deze maakte zich meester van het eiland Sicilië. Dan stak hij over naar het vaste land en schreed snel voorwaarts, wat te danken was aan het katholieke volk dat overal hun poorten opende voor hun geloofsgenoten. Zo kon hij ook Napels en Rome innemen, waar de Ariaan Sylverius als paus was aangesteld. De Goten zetten hun koning af en kozen de dappere Vitiges als zijn opvolger. Onder zijn leiding keerden zij terug en belegerden Belisarius gedurende een gans jaar, maar nadat Justinianus versterking had gestuurd, moesten zij met ontzettend verlies de aftocht blazen. De Ariaanse paus Sylverius werd van hoogverraad beschuldigd in november 537. Door Belisarius werd hij van zijn pauselijke klederen ontnomen en verbannen. Vigilius werd in zijn plaats gekozen. Maar de keizer kwam tussen beide en beval dat Sylverius naar Rome zou gebracht worden voor een verhoor en indien hij onschuldig was, tot de pauselijke troon zou hersteld worden. Dit was in 538. Belisarius leverde hem over aan Vigilius die hem naar een verlaten eiland stuurde, waar hij stierf op 20 juni 538. Dan werd Vigilius officieel erkend als paus. Dat was in het jaar 538! De macht der Oostgoten had zich tegen de muren van Rome te pletter gelopen. Het overblijfsel was tot de ondergang gedoemd. Belisarius belegerde hen op zijn beurt in hun eigen hoofdstad Ravenna, die hij door verraad innam. Aldus werd ook de derde horen uitgerukt. Zo was de weg gebaand voor de kleine horen. Hoewel de Goten nadien onder een nieuwe koning, Totila, Rome nog tweemaal veroverden tussen de jaren 540 en 554, was de nederlaag van 538 het kruispunt der geschiedenis. Op de officiële lijst der pausen, elk jaar gepubliceerd door de Gerarchia Cattolica lezen wij: ‘Siverius, paus van 536 tot 538, Vigilius, paus van 538 tot 555.’ Rome was bevrijd van de Ariaanse overheersing, de levensruimte voor de kleine horen was geschapen. Uit de verbintenis der kerk met Constantijn werd de kleine horen geboren als geestelijk - politieke macht. Toen werd het veranderen van tijden en wet reeds gedeeltelijk vervuld door de uitvaardiging der eerste zondagswet in het jaar 321. Deze macht kwam tot heerschappij over de tien horens, na de uitroeiing van de drie horens in 538. Zij zou opgroeien tot de meest invloedrijke macht met de langste heerschappij. De kerk zou de tendens van het Imperium voortzetten als een geestelijk rijk dat geen grenzen zou herkennen. Door het verdwijnen van de keizer in het Westen en naarmate de barbaarse volkeren het christendom aannamen, groeide de invloed der pausen, zodat het pausdom na een tijd een heerschappij openbaarde over koningen en keizers, en een geestelijk rijk stichtte waarin het oude Imperium zich openbaarde. Het bloedige Rome werd de heilige stad! De profetie die als de grote hemelse lichtbaken de eeuwen belicht, had alles nauwkeurig aangegeven. De paus werd opperheer van Europa, keizers en koningen ontvingen van hem kronen. Natiën werden zijn voetbank en van zijn hoge zetel vertoonde hij zich aan de verbaasde volkeren der aarde, omgeven met de glans der hemelse majesteit. Door zijn banvloeken sidderde gans Europa. De Duitse keizer Hendrik IV stond in januari 1077 barrevoets en blootshoofds, in een wollen boetegewaad, drie dagen lang in de voorhof van het slot te Canossa, en wachtte tot de paus hem genade zou geven. Elke Duitser kent nog de woorden: 1
‘Niet naar Canossa.’ Ogen als mensenogen. Mensenogen spreken van een denkvermogen, van een hoger begrip, mensenogen zien alles; in een oog van een dier dat blind is voor vele dingen, ligt geen berekening, geen bedrog… In contrast met de barbaren zou de kleine horen een buitengewone doorzichtigheid openbaren. Een horen die ogen heeft! Wat Rome gedurende twaalf eeuwen zijn macht verleende, was juist deze bovenmenselijke scherpzinnigheid, deze filosofische bekwaamheid, waarvan de ogen het zinnebeeld zijn. Woorden tegen de Allerhoogste. Het pausdom neemt titels aan die alleen God behoren, titels waarvan geen apostel of profeet ooit had durven dromen: Een andere god op aarde. De here god de paus. Wij (pausdom) nemen op deze aarde de plaats in van God almachtig. Het pausdom beweert onfeilbaar te zijn, wat alleen God is! Het beweert zonden te kunnen vergeven, wat alleen aan God toekomt! Het beweert hoger te staan dan de koningen der aarde, dat zijn grote woorden. Hij zal de heiligen des Allerhoogsten te gronde richten. De onverdraagzaamheid tegenover andersdenkenden is een ander kenmerk van de kleine horen. Het vraagt niet veel historisch onderzoek om te bewijzen dat het geestelijke Rome tijdens zijn heerschappij, een afzonderlijk werk heeft verricht tegenover Gods kinderen. Door oorlogen, kruistochten, massamoorden, inquisitie en brandstapels heeft Rome getracht andersdenkenden uit te roeien. Men denke aan de vreselijke vervolgingen van de Waldenzen en de Hugenoten in Frankrijk, aan de beruchte Bartholomeüssnacht, aan de gruwelen van Alfa in Nederland, aan de regering van de bloedige Maria in Engeland, waar ook buitengewone geleerden zoals Tyndale, Ridley, Cranmer, Latimer, Bradford enz, levend verbrand werden om hun geloofsovertuiging. Men denke aan de onmenselijke inquisitie in Spanje, aan Hus en Jerome in Bohemen die op de brandstapel werden gebracht. Heden sluimert de vervolging, maar het hart van Rome is niet veranderd. In een beknopte katholieke geschiedenis, lezen wij: “Daar de ketterijen in het verborgen voortwoekeren.. zo ontstond de inquisitie of geloofsrechtbank.” Bij het verhoor mocht men de beschuldigde door folteringen tot bekennen dwingen. Over de handelswijze der kerk is er reeds veel geschreven, om ze ten zeerste af te keuren; doch zij is zo verwerpelijk niet, als men zou willen doen geloven. Dat toont de geest die de kerk nog steeds bezielt! Was Jezus ooit voorzitter van een geloofsrechtbank? Christenen folteren, was dat de geest van Jezus? Deze gruwelen hebben niets te doen met de oprechte gelovigen, die zich in de roomse kerk bevinden. Zij zijn het gevolg van een supra- imperialistische- organisatie. Geen beschuldiging kan geworpen worden op de gelovige zelf, welke rang hij ook bekleedt in de kerk. De kleine horen is niet het symbool van een persoon maar van een antichristelijke organisatie van kerk en staat.
Hij zal erop uit zijn tijden en wet te veranderen. De kleine horen zou zijn autoriteit zo ver drijven dat hij de tijden en de wet des Allerhoogste zou 1
durven aanraken. Dat er gezegd wordt: “Hij zou menen de tijden en wet te kunnen veranderen”, toont aan dat het om iets gaat dat hij in werkelijkheid niet kan volbrengen, hij zou alleen menen, met goddelijk gezag Gods Wet te veranderen. Wanneer wij de katholieke Catechismus nakijken, dan wordt ons duidelijk dat de kerk het tweede gebod heeft weggelaten en het vierde gebod heeft veranderd. Wij lezen in de Catechismus: ‘De zondag is de eerste dag der week. De heilige kerk heeft in de nieuwe wet dezen dag aan God zonderling toegewijd, in plaats van de sabbatdag (rustdag) die, volgens Gods gebod, onder de oude wet gevierd werd. Hoewel de Tien Geboden als natuurwetten onveranderlijk zijn, kon de heilige kerk nochtans die verandering doen.’ (Melchelsen Catechismus 1906)
Van het tiende gebod heeft de kerk er twee gemaakt, om het getal tien te bereiken; door het tweede gebod weg te laten, had men er nog slechts negen. Kardinaal Gibbons schrijft: ‘Gij moogt de Bijbel lezen van Genesis tot de Openbaring, gij zult geen enkele gezaghebbende uitspraak vinden die het heiligen van de zondag bevestigt. De schrift beveelt het godsdienstig onderhouden van de Sabbat, een dag, die wij nooit heiligen.’ In een andere katholieke Catechismus met de apostolische zegen van paus Pius X (25 jan 1910) lezen we: ‘Wat is de sabbatdag? De zaterdag is de sabbatdag. Waarom vieren wij zondag in plaats van de sabbatdag? Wij vieren zondag in plaats van de sabbatdag omdat de katholieke kerk op het concilie van Laodicea (336) de plechtigheid van de zaterdag op zondag heeft overgebracht.’ En zij zullen in zijn macht gegeven worden voor een tijd en tijden en een halve tijd. J.Th. Beelen, een katholiek bijbeluitlegger, schrijft hierover in zijn commentaar: “En zij, de heiligen, zullen in zijn hand prijsgegeven worden enen tijd (een jaar) en tijden (twee jaar) en een halve tijd (een half jaar). (Katholieke Bijbel J.Th. Beelen, 5e deel, blz. 659) Deze tijdsperioden worden zeven maal aangegeven in de Schrift, en de drie verschillende termen die daarin gebruikt worden tonen duidelijk aan dat een profetisch jaar gerekend wordt als 360 dagen, en een maand voor 30 dagen, zodat wij hier te doen hebben met een periode van 1260 profetische dagen. Een jaar = 360 dagen. Twee jaar = 720 dagen. Een half jaar = 180 dagen. Totaal = 1260 dagen profetische jaren.
Uitleg over de dagen (jaren profetische, dagen) Daniël. 7: 25 Gods kinderen zullen in zijn macht gegeven worden: voor een tijd, tijden en een halve tijd. Daniël. 12 : 7 Na een tijd, tijden en een halve tijd, zou er een einde komen aan het verbrijzelen van de macht van het heilige volk. Openb. 12: 6 En de vrouw vluchtte naar de woestijn, twaalfhonderd en zestig dagen. Openb. 12: 14 De vrouw vlucht naar de woestijn, een tijd, tijden en een halve tijd. Openb. 11: 2 Zij zullen de heilige stad vertreden, twee en veertig maanden lang. Openb. 11: 3 De twee getuigen (het Oude en het Nieuwe Testament) zouden profeteren met een zak bekleed, twaalfhonderd zestig dagen lang. Openb. 13: 5 Hij zou grote woorden spreken, twee en veertig maanden lang. Zoals op een plan of landkaart alles op verkleinde schaal getekend is, zo heeft God op Zijn profetisch plan de grote tijdruimten, niet door jaren maar door dagen voorgesteld. Een profetische dag 1
is gelijk aan één jaar, tenzij uit het tekstverband mocht blijken dat wij met een gewone dag te doen hebben. De kleine horen die zich zo machtig zou openbaren in de geschiedenis, zou geen korte heerschappij uitoefenen van 1260 dagen, maar van 1260 jaren. Dat het jaren zijn is trouwens achteraf beter te zien, omdat er in 1260 echte dagen en met 2300 avonden en morgens ook als echte dagen geen profetie van deze orde is uitgekomen, dus moeten het wel jaren zijn, u ziet de Bijbel legt zichzelf uit. Dan zal de Vierschaar Zich nederzetten, hem verdelgen en vernietigen tot het einde. Dit kan wijzen op het einde van zijn heerschappij, dit kan ook zijn volledig einde betekenen bij de afsluiting der geschiedenis. De eindpoging om zijn verloren heerschappij ten volle terug te winnen, zal snel gevolgd worden door de wederkomst van Christus. Openb. 13: 1-3 spreekt van een dodelijke wonde van het geestelijke Rome, hier gaat het niet over de dood van het pausdom. Deze dodelijke wonde doelt op de slag die het pausdom ontving in 1798. Deze wonde werd nog dieper toen Italië verenigd werd tijdens de opstand van Garibaldi, en zij scheen totaal ongeneeslijk toen Victor Emanuel III Rome in beslag nam (20 Sept 1870) en de volledige val van de pauselijke staten teweegbracht. Maar de wonde zou genezen. In 1864 waagde Pius IX in een Syllabus, de gewetensvrijheid, de democratie enz, te veroordelen. Zes jaar later werd de onfeilbaarheid van de pausen afgekondigd. Door Leo XIII zag de encycliek ‘Rerum Novarum’ het daglicht om de erkende klasse die steeds groeide in macht, voor zich te winnen. In 1929 (11 feb.) werd een grote stap gedaan met de ondertekening van het verdrag van Lateranen door Mussolini, waardoor de paus hersteld werd als koning onder de natiën. Door Johannes XXIII heeft het internationale prestige van het pausdom geweldig doen toenemen. Zelfs de volkeren die bitter anti-katholiek waren, hebben diplomatieke betrekkingen met het Vaticaan aangeknoopt. De wereld is rijp voor de laatste fase van de heerschappij van Rome. Weldra wordt de ontknoping hemelse realiteit! In het visioen spreekt de engel herhaaldelijk over Gods getrouwen, als de heiligen des Allehoogsten, als het heilige volk. Zij zijn heilig, niet in de zin van zondeloos, maar als de afgezonderden, zij zijn niet van deze wereld. Zij zijn ten volle God gewijd.
Ter verduidelijking van de kleine horen. De kenmerken van de kleine horen werden treffend geopenbaard in Daniël 7 en 8, in 2 Tess. 2: 1-10, als ook in Openb. 13 en 17. Paulus schrijft hierover: ‘het geheimenis der wetteloosheid is reeds in werking’. Johannes schrijft: ‘gelijk gij gehoord hebt, dat de antichrist komt’. (1 Joh 2: 18) Hem zal de Here Jezus, doden door de adem van Zijn mond. (2 Tess. 2: 8) Slechts bij de wederkomst van Jezus zal die macht totaal vernietigd worden, en zal de bittere nachtwake der kinderen Gods plaats maken voor de heerlijkheid van de dag die geen nacht meer kent.
Daniël 7: God onze vriend in de rechtszaal. De belangrijke boodschap van Daniël 7 is dat God onze vriend is en dat daarom degenen die op Hem 1
vertrouwen niets te vrezen hebben van het oordeel. De boodschap van Daniël 7: God en Christus in het oordeel. Spreken uw kinderen wel eens over God als een boze oude man? Denkt u zelf wel eens zo over Hem? Uiteraard weet u dat God liefde is; maar hoe denkt u werkelijk over Hem, wanneer u de zoveelste keer tevergeefs op een telefoontje of brief heeft gewacht, of de afdelingschef uw briljante idee belachelijk heeft gemaakt? Of wanneer de promotie weer aan uw neus is voorbij gegaan? Het komt bijna als een verrassing maar dan wel een prettige! Wanneer in het midden van het hoofdstuk vol monsterlijke beesten en horens, God ons toeroept dat Hij voor ons zorgt, dat Hij werkelijk bezorgd is over onze behandeling in deze wereld. Niet één, maar vier keer worden we verzekerd, dat God het kwaad eenmaal zal verdrijven en het goede zal laten zegevieren. Het gerecht zal het beest veroordelen en laten doden en het Koninkrijk toewijzen aan de heiligen. God is liefde: daar kan geen twijfel over bestaan. Hij wordt inderdaad beschreven als een Oude van dagen, maar dat maakt Hem nog geen boze Oude man! Hij is onze Liefdevolle hemelse Vader. Johannes 3:16 zegt dat God de wereld zo lief heeft, dat Hij Zijn enige Zoon gegeven heeft. En in Efeziërs 2: 4 heet Hij ‘Rijk in Genade’. Alleen al in de Psalmen wordt er meer dan honderd keer over Gods verbondsliefde gesproken. In Psalm 63: 4 lezen we: Want Uw goedertierenheid is beter dan het leven. En Psalm 118 weet van de goedertierenheid die strekt tot in eeuwigheid. Ja, Ik heb u liefgehad met eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken in goedertierenheid. (Jer. 31: 3) De Mensenzoon. Nadat de Oude van dagen plaats heeft genomen en het oordeel begonnen is, verschijnt, één als een Mensenzoon en Hij begaf zich tot de Oude van dagen, en men leidde Hem voor Deze; Wie is deze Mensenzoon? Het antwoord is; dat de titel meer dan veertig maal door Jezus wordt gebruikt. De discipelen krijgen te horen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen, en zij zullen Hem ter dood brengen en ten derde dage zal Hij opgewekt worden. (Matt. 17: 22, 23) En tot de Hogepriester zei Jezus: Doch Ik zeg u, van nu aan zult gij de Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand der Macht en komende op de wolken des hemels. (Matt. 26: 64) De Zoon des mensen… op de wolken des hemels! bijbeluitleggers zijn het erover eens dat Jezus in deze markante uitspraak teruggrijpt op Daniël 7. Wie is de Rechter? Daniël 7: 9-14, plaatst het doden en vernietigen van het vierde dier tussen het neerzitten van de Vierschaar en de komst van ‘een gelijk een Mensenzoon’. Daardoor kan de indruk ontstaan dat de Mensenzoon pas arriveert nadat het oordeel is voltrokken. Maar de Schrift maakt duidelijk dat de Vader niemand oordeelt, maar het gehele oordeel aan de Zoon heeft gegeven. (Joh. 5: 22) Hoe kan God nu Rechter zijn zonder iemand te oordelen? Het raadsel wordt opgelost in Handelingen 17: 30, 31. Hier blijkt dat God een dag heeft bepaald, waarop Hij de aardbodem zal oordelen door een man die Hij aangewezen heeft, waarvan Hij voor allen het bewijs geleverd heeft door Hem uit de doden op te wekken. God is Rechter, maar het oordeel is aan de Zoon gedelegeerd. In Nederland is het de kroon die gratie verleent. Onze koningin zal echter nooit gratie verlenen tenzij op advies van de verantwoordelijke minister en zijn ambtenaren. De kroon blijft de hoogste rechterlijke macht, maar heeft de beslissingsmacht gedelegeerd. Jezus is onze Raadsman en Rechter. 1 Johannes 2: 1 noemt Jezus advocaat, immers Hij is onze Voorspraak bij de Vader. Paulus spreekt van Hem als onze Middelaar. (1 Tim. 2: 5) In Hebreeën wordt gezegd dat Hij altijd leeft om te pleiten. (Heb. 7: 25) Christus is dan ook altijd bereid als onze Advocaat, Middelaar en Pleiter op te treden. Toch zegt 1
Jezus op een bepaald ogenblik, dat Hij niet kan garanderen als Onze Pleitbezorger te functioneren. Ik zeg u niet, dat Ik de Vader voor u vragen zal. (Joh. 16: 26) Wat bedoelt Hij daarmee? Jezus verklaart: Want de Vader Zelf heeft u lief, omdat gij Mij hebt liefgehad en geloofd hebt, dat Ik van de Vader ben uitgegaan. (Joh. 16: 27) Hier blijkt dat Christus niet voor ons hoeft te bemiddelen op de wijze die wij misschien gedacht hebben. Hij hoeft God niet over te halen om ons lief te hebben, want, zoals Hij zelf zegt: de Vader heeft ons reeds lief. Een (Be)middelaar is iemand die twee of meer van elkaar vervreemde partijen weer bij elkaar brengt. Het doel van bemiddeling is verzoening. De woorden van Jezus die we zojuist geciteerd hebben, geven ons een helder inzicht in de rol die Christus vervult als Middelaar tussen God en mens. De Vader zelf heeft u lief, omdat gij Mij hebt lief gehad en geloofd hebt, dat Ik van God ben uitgegaan. Omdat het zo moeilijk voor ons is een God lief te hebben die we nog nooit gezien hebben, treedt Christus als Middelaar op. In en door de Zoon leren wij de Vader kennen als een liefhebbende God. Er is geen twijfel mogelijk dat God de rechter is. God zal de wereld oordelen, (Hand. 17: 31) maar Hij zal dat doen door de mens die Hij uit het graf heeft doen opstaan. Zo lezen we in Romeinen 14: 10 Want wij zullen allen gesteld worden voor de rechterstoel van God, en in 2 Corinthiërs 5: 10 Wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden. Door het oordeel op deze wijze te laten verlopen doet God iets prachtigs. Aan de Zoon des mensen, die vlees werd en onder ons woonde (Joh. 1: 14) en gelijk werd aan de mensen; die geleden heeft onder de aanvechtingen van het menselijk bestaan en weet van de pijn, het verdriet en de teleurstellingen - aan die Zoon des mensen, die ook Zoon van God is, heeft de Vader het oordeel toevertrouwd. Hij zegt als het ware: “Ik ben de Rechter, maar Jij bepaalt het vonnis!” Dus God is geen boze oude man! Zou Hij meer begrip kunnen opbrengen dan Hij reeds heeft opgebracht in Jezus Christus, onze Heer? Als Jezus dan de functie van zowel Advocaat en als Rechter vervult, moet het ons duidelijk zijn dat Hij niet pas in de rechtszaal verschijnt als het oordeel reeds voltrokken is. Zo zien we dat Daniël 7: 11, 12 eigenlijk tussen haakjes behoort te staan. De werkelijke volgorde van gebeurtenissen is als volgt: 1) 2) 3) 4) 5) 6)
Tronen geplaatst; Oude van dagen zet Zich neder, Mensenzoon verwelkomt, Oordeel, Mensenzoon en heiligen beloont; Dier gedood en vernietigd.
Heiligen en mede-erfgenamen. Daniël 7: 14, zegt dat ‘heerschappij en koninklijke macht’, werden gegeven aan de Mensenzoon. In vers 27 staat echter dat ‘het koningschap, de macht en de grootheid der koninkrijken onder de ganse hemel gegeven zal worden aan het volk van de heiligen des Allerhoogsten’. Hoe zit dat? Wie krijgt nu het rijk, Christus of de heiligen? Beiden natuurlijk! Van Jezus wordt gezegd dat Hij erfgenaam is van alle dingen. (Heb. 1: 2) Romeinen 8: 14 maakt ons duidelijk dat wanneer wij God, Vader noemen, dit niets minder betekent dan dat wij erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus zijn. Christus ontvangt het rijk en deelt Zijn erfenis met allen die in Hem geloven. Dat heeft consequenties. U bent namelijk niet de enige mede-erfgenaam van Christus. En gij mannen, leeft verstandig met uw vrouwen.. daar ook zij mede-erfgenamen zijn van de genade des levens. (1 Pet. 3: 7) Als Christus bereid is Zijn erfenis met uw partner te delen, dient u hem of haar ook als mede-erfgenaam te behandelen. Geldt hetzelfde niet voor uw kinderen? Christus vindt hen waardevol; mede daarom verdienen zij uw liefde en tijd. Wanneer de Vader en de Zoon het vonnis voltrekken en het dier wordt gedood en de heiligen ontvangen de erfenis, dan zult u blij zijn dat uw gehele gezin het dienen van God en van elkaar tot het belangrijkste van het leven beschouwd. 1
De basis van het oordeel. Het bewijs. De Vierschaar zette Zich neder en de boeken werden geopend. Diezelfde boeken duiken op in Openb. 20: 12-15; daar worden de doden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken. Ook wordt er een boek des levens geopend. In Maleachi 3: 16 is er sprake van een gedenkboek, ten goede van hen die de Here vrezen, en Zijn naam in ere houden. Hoe de boeken eruit zien is van geen enkel belang. We moeten ons echter wel afvragen waarom God deze boeken bijhoudt. Hij zal ze beslist niet nodig hebben als geheugensteuntje! Ze zijn voor ons, uiteraard! Maar onze aandacht gaat tevens uit naar een grote schare die rondom de troon staat: Duizend maal duizenden dienden Hem en tienduizend maal tienduizenden stonden voor Hem, de Vierschaar zette Zich neder en de boeken werden geopend. (Daniël 7: 10). Openb. 5: 11 past dit toe op de engelen. De vraag rijst terstond of de boeken soms ook voor de engelen van pas zijn? Het lijkt er veel op. Paulus spreekt van ‘ons apostelen’ als een schouwspel voor de wereld, voor engelen en mensen. (1 Kor. 4: 9) Het woord schouwspel, is een vertaling van Theatron, waarvan ons woord theater is afgeleid. De kosmos blijkt nauw betrokken te zijn, bij het drama wat zich op aarde afspeelt. Ook voor de engelen worden de boeken bewaard. God wil dat ieder wezen het bewijsmateriaal waarop het oordeel berust zal kennen. Toch hoeven de boeken ons geen angst in te boezemen. Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. Laten we hetgeen we reeds lang vermoeden maar toegeven; We zijn zelfzuchtige zondaars. Laten we toegeven dat we de zaken verkeerd hebben aangepakt en God om vergeving vragen. En laten we dan in het volle licht van het kruis met vreugde belijden dat Christus ons reinigt van alle zonden! De maatstaf. We spraken net over zonden. Het is dat begrip, dat ons in de richting wijst van de maatstaf die God hanteert in het oordeel. Johannes zegt: Zonde is wetteloosheid. Dat wil zeggen, leven zonder God of gebod. (1 Joh. 3: 4) Welk Gebod? De Schrift zegt: Vrees God en onderhoud Zijn geboden, want dit geldt voor alle mensen. Want God zal elke daad doen komen in het gericht, over al het verborgene, hetzij goed, hetzij kwaad. (Pred. 12: 13, 14) Jezus werd eens door een jurist gevraagd welk gebod Hij het belangrijkst achtte. Zijn antwoord is beroemd: Gij zult de Here uw God liefhebben met geheel uw hart, en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. Dit is het grote en eerste gebod. Het tweede daaraan gelijk, is: Gij zult uw naast liefhebben als uzelf. Toen zei Hij met nadruk: “Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten.” (Matt. 22: 35-40) Wat ik aan deze woorden zo belangrijk vind is de gelijkwaardigheid, u kunt hieraan zien, hoe belangrijk het voor God is hoe wij onze naaste behandelen, het tweede hieraan gelijk, heb uw naaste lief. Jezus zei niet: “Als u deze twee geboden houdt, kunt u alle andere negeren.” Hij zei dat alle geboden en de indringende woorden van de profeten op deze twee geboden waren gebouwd. Met andere woorden: Gooi het Oude Testament niet weg! En verwaarloos de Tien Geboden niet. (Trouwens Jezus vertelt niet iets nieuws, Mozes haalde deze twee geboden al aan in zijn nabeschouwing in Deuteronomium.) Bekijk ze door de ogen van liefde en besef dat ze door God zijn gegeven als voorbeeld, uitleg en bevestiging van werkelijke liefde. De meesten van ons menen te weten wat liefde is. Wanneer ik aan tien mensen vraag: wat is liefde, dan krijg ik van deze mensen allemaal verschillende interpretaties, daarom heeft God ons een handje geholpen door de definitie Zelf te geven. Zonder de Bijbel is het echter verrassend moeilijk om de werkelijke inhoud van dat begrip te peilen. Vandaag de dag denken velen dat liefde het best tot uitdrukking kan komen door met 1
zoveel mogelijk partners het bed te delen; gehuwd of niet, maakt geen verschil. Het verdriet en de pijn die daardoor worden veroorzaakt is niet te meten. Daarom is het goed Gods wet aan het woord te laten: Gij zult niet echtbreken. Een betere waarborg van het begrip echte liefde is er niet. Sommige mensen menen dat ze uit liefde cadeautjes uit de winkel moeten halen. Toch getuigt het van weinig liefde voor winkeliers! Ik vermoed dat de meesten het met mij eens zullen zijn dat het gebod: Gij zult niet stelen, de inhoud van de liefde heel wat duidelijker openbaart. Talloze mensen denken dat liefde voor het gezin een zevendaagse werkweek eist, want alleen zo kunnen vrouw en kinderen genieten van alle luxe die de twintigste eeuw ons te bieden heeft. Maar het vierde Gebod brengt de liefde voor het gezin als volgt onder woorden: Gedenk de Sabbatdag dat gij die heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de Sabbat van de Here, uw God, dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch de vreemdeling die in uw steden woont. (Ex. 20: 8-10) De eis dat het hele gezin betrokken moet worden in de rust en aanbidding op de Sabbat is een uitdrukking van Gods liefde. Hij is geïnteresseerd in ons lichamelijk en geestelijk welzijn. Omgekeerd is het vieren van deze dag een blijk voor onze liefde voor God. Ongeveer twintig jaar na het kruis klaagde Paulus dat het ‘geheimenis der wetteloosheid’ reeds in werking was. (2 Tess. 2: 7) Hij doelde blijkbaar op een groeiende tendens onder de christenen om de wet te veronachtzamen omdat Christus voor onze zonden was gestorven. Het is tragisch dat juist christenen in de veronderstelling kunnen leven dat Jezus stierf om ons tot overtreders van de wet te maken. Zelfs tijdens Zijn leven schijnt Jezus bij sommigen de indruk te hebben gewekt dat Hij de wet overboord zette. Niets was minder waar en Hij probeerde dat duidelijk te maken: “Denk niet dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen. Want voorwaar, Ik zeg u, eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet een Jota of tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied. (Matt. 5: 17, 18) Het boek de Openbaring kent een engel, die, vliegende in het midden des hemels, uitroept: “Vreest God en geeft Hem eer, want het uur van Zijn oordeel is gekomen.” Kort daarna wordt gezegd: “Hier blijkt de volharding der heiligen, die de geboden Gods en het geloof van Jezus bewaren.” (Openb. 14: 7, 12) Deze twee uitspraken verbinden hetgeen we hebben gezegd over het oordeelstafereel in Daniël 7 met hetgeen we hebben gezegd over de Tien Geboden en de wet als maatstaf. De heiligen des Allerhoogsten blijken in de Openbaring degenen te zijn die door het geloof in Jezus Christus de Geboden Gods bewaren. Zulke gelovigen staan geschreven in het boek des levens en hoeven geen enkele angst te hebben voor het oordeel.
De ‘horen’ voert strijd tegen de heiligen. Wat Daniël het meest fascineerde was het vierde dier en vooral de kleine horen die tussen de tien andere omhoog kwam en vervolgens de heiligen de oorlog verklaarde. Vanwege de belangrijke plaats die de kleine horen inneemt, zullen we er in dit hoofdstuk ruimschoots aandacht aan besteden. Onze opmerkingen zullen in twee delen uiteenvallen: a) Vier grondbeginselen. b) Acht kenmerken. Vier grondbeginselen. 1. Er is meer dan één antichrist. Hoewel de kleine horen menselijke trekken heeft - ogen en een mond, is hij slechts in ongunstige 1
zin te vergelijken met de Mensenzoon. De Mensenzoon deelt Zijn rijk met de heiligen; de kleine horen bestrijdt ze. De Mensenzoon nadert God; de kleine horen verzet zich tegen de Allerhoogste en probeert Zijn wet te veranderen. Het is daarom niet verwonderlijk dat velen in de kleine horen de antichrist hebben herkend. Nu zijn er tegenwoordig christenen die menen dat de antichrist reeds lang geleden is verschenen. Anderen plaatsen zijn komst in de nog verre toekomst. Weer andere beweren dat de antichrist door heel de geschiedenis heen heeft gewerkt en zichzelf vooral geopenbaard heeft in de middeleeuwse kerk. In zekere zin hebben ze allen gelijk! We zullen aantonen waarom. Het woord, antichrist, komt in de Bijbel slechts in de brieven van Johannes voor. Daar maakt hij de gemeente duidelijk dat de antichrist de Vader en de Zoon loochent (1 Joh. 2: 22) En beweert dat Jezus Christus niet in het vlees is verschenen. (2 Joh. 7) Overigens waart de geest van de antichrist al lang rond (1 Joh. 4: 3) en blijkt dat vele antichristenen zijn gekomen en van ONS zijn uitgegaan. (1 Joh. 2: 18) De teksten maken duidelijk dat we de uitdrukking antichrist moeten beschouwen als een technische term, toegepast op afvallige christenen die de gemeenten de rug toekeerden, omdat ze de waarheid omtrent God en Zijn Zoon Jezus Christus niet langer konden aanvaarden. De meeste geleerden houden het erop dat we hier te doen hebben met een christelijke gnostiek. Hier zien we dus de antichrist van de eerste eeuw. In de loop der eeuwen heeft een groot aantal schrijvers de antichrist vereenzelvigd met de mens der wetteloosheid van 2 Tess. 2: 7, 8. Van hem wordt gezegd, dat de Here Jezus hem zal doden door de adem Zijns monds en machteloos maken door Zijn verschijning, als Hij komt. Hier zien we klaarblijkelijk een antichrist van de toekomst. Uiteenlopende woordvoeders van het rooms-katholicisme in alle eeuwen hebben gemeend dat de paus - of het nu de huidige is of een toekomstige, of het instituut als zodanig - de antichrist was. Arnulf, bisschop van Orléans, betreurde de pausen als schuldige monsters, en verklaarde op een concilie (bijeengeroepen door de Franse koning in 991) dat de Pontifex Maximus, gekleed in purper en goud, niemand anders was dan de antichrist, tronende in de Tempel Gods, om te laten zien, dat hij een god is. Everard II, aartsbisschop van Salzburg (1200-1246), bleek er zeer mee ingenomen toen hij op de Synode van Regenburg (1240- 1241) verklaarde dat het volk gewoon was over de paus als antichrist te spreken. Tijdens het ‘Westerse Schisma’, toen de paus van Rome een rivaal tegenover zich had te Avignon, noemden ze elkaar de Antichrist. Van John Wycliff wordt gezegd dat hij ze beide gelijk gaf: Twee helften van de antichrist samen vormen ze de volledige mens der wetteloosheid. Als Augustijner monnik aan de Universiteit te Wittenberg kwam Maarten Luther met tegenzin tot de overtuiging dat het pausdom in werkelijkheid niets anders was dan de antichrist. Eenmaal protestant was hij echter bereid een uitzondering te maken voor afzonderlijke pausen. Zijn prachtige traktaat over de christelijke vrijheid droeg hij zelfs op aan paus Leo X, omdat hij vond dat Leo waardig was paus te zijn in betere tijden. Aangezien de Bijbel spreekt over vele antichristen en aangezien het woord op velerlei wijzen en in verschillende perioden is gebruikt, lijkt het nutteloos om te vragen of deze of gene manifestatie de antichrist is, alsof er slechts één zou zijn. Overigens was en is ons doel niet de identificatie van de antichrist als zodanig, maar te ontdekken wie of wat de kleine horen is. (Ook satan gebruikt mensen voor zijn doel, u weet welke heerser er achter de koninkrijken schuilde, zo is hij gewoon mee gaan verhuizen. Hij trekt gewoon een ander jasje aan.) 2. Het visioen geeft opzettelijk een eenzijdig beeld van Rome. Rome was verantwoordelijk voor een groot aantal goede zaken. In dit verband dringt haar grootse netwerk van verharde wegen zich onmiddellijk aan ons op. Het rijk kende een vooruitstrevende wetgeving en jurisprudentie. Ook mogen we de beroemde Pax Romana (de Romeinse vrede) niet vergeten, een periode van betrekkelijk weinig oorlog en een bloeiend, cultureel en economisch leven. Paulus was trots op zijn Romeins burgerrecht en maakte er bij gelegenheid dankbaar gebruik van. (Hand. 22: 25-28) In Romeinen 13 beweert hij dat het Romeinse gezag dienstbaar is aan God en volmacht heeft de overtreder te straffen. Het is naast Paulus’ waardering voor Rome 1
dat we de typering van de stad als monster moeten plaatsen. (Daniël 7 en Openb. 12) Spreekt Romeinen 13 over Rome als een civiliserende macht, in Openb. 12 wordt ze getekend als onderdrukster. We weten allemaal dat Rome christenen vervolgde. (Ook een staat, kan in het kwaad groeien.) Minder bekend is echter hoe relatief weinig gelovigen door de macht zijn gedood. Het is waar dat Nero een groot aantal christenen als feestverlichting gebruikte, omdat het gerucht de ronde deed dat ze Rome in brand hadden gestoken. Domitianus liet onder meer Johannes naar Patmos verbannen. (U ziet, ik laat ook onderzoekers aan het woord die een andere visie hebben over het aantal slachtoffers. Ik vind dit een recht wat iedereen mag bezitten, het gaat nu om de kleine horen, en niet om het aantal slachtoffers, wat nooit exact te achterhalen is.) En in Carthago vertrouwden Perpeta en Felicitas hun baby’s toen aan vrienden, voordat ze een arena vol hongerige en wilde dieren betraden. Toch waren vervolgingen die in martelaarschap uitmondden gewoonlijk plaatselijk en kort. (Het is gewoon 1260 jaar doorgegaan.) Keizer Comodus vaardigde zelfs een bevel uit waardoor vele christenen hun ballingschap konden verlaten. Gouverneurs werden aangesteld om orde en vrede te handhaven. Zolang men de orde niet verstoorde, was men vrij te geloven wat men wilde. Het gebeurde echter wel eens dat een gouverneur tot de conclusie kwam dat de dood van een christen een serieuze opstand van heidenen kon voorkomen, op zulke momenten aarzelde hij gewoonlijk niet om de executie te laten uitvoeren. Het verrassende in zulke gevallen is dat de overgrote meerderheid van christenen buiten schot bleef. Toen Cyprianus, bisschop van Carthago, in 258 de martelaarsdood vond, werd zijn executie door vele medegelovigen gade geslagen; sommigen klommen zelfs in de bomen om een beter zicht te krijgen. Geen van hen werd door de autoriteiten lastig gevallen! Er zijn slechts twee perioden van grimmige, stelselmatige vervolging geweest. Enkele maanden in 250 onder keizer Decius en een periode van ongeveer tien jaar (303-313), tijdens de regering van Diocletianus. Een ooggetuige vertelt van een massale executie in Egypte tijdens de laatste periode. Er werden zoveel christenen omgebracht dat de bijlen bot werden en vervangen moesten worden. Het beulswerk was zo vermoeiend dat men gedwongen werd in ploegendienst te werken. Maar wanneer we het bewijsmateriaal van prof. W. H. C. Frend onder ogen zien, moeten we concluderen dat het totaal aantal martelaren in het Romeinse Rijk niet boven de 5000 uitkomt; een cijfer dat moeilijk te rijmen valt met de miljoenen doden die voortleven in de vrome verbeelding van de kerk. (De schrijver vergeet het onderzoek, dit is gericht op het letterlijke Rome, het geestelijke Rome zou hier achterna komen en was een vervolgende macht. De Bijbel telt het aantal slachtoffers niet, dit is alleen bij God bekend, Hem komt de wraak toe.) Laat het waar zijn dat lichamelijke vervolging soms betrekkelijk was, toch kon men nooit weten waar en wanneer het zou toeslaan. Het leven in angst op vervolging, veroorzaakt een enorme geestelijke druk. De vervolging onder Decius (250) resulteerde in relatief weinig martelaren, maar leidde wel tot een massale afval. Overigens beperkt Frend zich tot de periode tussen Pinksteren en het einde van de Diocletiaanse vervolging (31-313 na Christus) Daardoor zijn de martelaren van de vierde eeuw niet in cijfer opgenomen. (Ziet u wat ik bedoel, de ene geleerde zegt dat deze steen twee miljoen jaar oud is en een ander gooit er een miljoen bij op. M.W.) Vandaar dat er wordt gezegd, de Bijbel legt zichzelf uit. Na 313 was het rijk in naam Christelijk, hetgeen ertoe leidde dat mensen, verdacht van ketterse opvattingen, door de staat werden vervolgd. De reden waarom ik (de schrijver) prof. Frends onderzoek aanhaal is deze: het was blijkbaar niet nodig dat het Romeinse Rijk miljoenen gelovigen doodde om in de Bijbelse profetie het predicaat, ‘vreselijk en schrikwekkend monster’ te ontvangen. We kunnen zeggen dat Daniël 7 deze Staat opzettelijk als beestachtig afschildert omdat ze de kinderen van God vervolgt. 3. Ook het Nieuwe Testament voorspelde vervolging. Paulus wist alles van vervolging af. 1
Minstens negen keer werd hij gegeseld, gestenigd of geslagen en hij kende de binnenkant van menige stadsgevangenis. (2 Kor. 11) Eigenlijk is het een wonder dat hij nog leefde om onthoofd te worden. Zijn eigen leven als voorbeeld gebruikend, waarschuwt hij Timotheüs: Allen, die in Christus Jezus godsvruchtig willen leven, zullen vervolgd worden. (2 Tim. 3: 12). En Jezus zei: Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij. (Matt. 16: 24). Het Nieuwe Testament weet niets van een zorgeloos christelijk leven. 4. Het Nieuwe Testament voorspelde afvalligheid. Een van de openhartigste en droevigste toespraken van Paulus, betreft de afvalligheid waarmee de kerk te kampen zal krijgen. Hij spreekt in de gemeente van Efeze. Zijn toehoorders recht in de ogen kijkend, zegt hij: zelfs weet ik dat na mijn heengaan grimmige wolven zullen binnenkomen, die de kudde niet zullen sparen; en uit uw eigen midden zullen mannen opstaan, die verkeerde dingen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken. (Hand. 20: 29, 30) Naarmate de tijd vorderde bleken Paulus’ woorden maar al te waar. De snelheid waarmee de vroege christenen zich op het hellende vlak van afvalligheid begaven, is adembenemend. Voor het einde van de eerste eeuw, bijvoorbeeld, waren er nog maar weinigen in Sardis van wie het gewaad niet bezoedeld was. (Openb. 3: 4) De christenen van Tyatira gaven zich waarschijnlijk niet alleen aan geestelijk maar ook aan lichamelijk overspel over. (Openb. 2: 20-22) De mooie praatjes van dwaalleraren die stad en land afreisden en in de huizen van de gelovige overnachtten, ondermijnden de Apostolische leer. (2 Tim 2: 18 en Titus 1: 11) De tweede eeuw kende het verwoestende Marcionisme, met zijn leer dat de oudtestamentische God verschilde van de nieuwtestamentische. Daarom was men Hem geen verantwoording schuldig! De katholieke christenen, zoals de orthodoxen zichzelf noemden, schreven elkaar haastige pamfletten waarin men waarschuwde tegen ketterijen. Gelovigen die op reis gingen, werd op het hart gedrukt niet zomaar een kerk binnen te stappen, maar te vragen naar de ware gemeente. Zo zien we dat de kerkgeschiedenis de Bijbelse profetieën aangaande vervolging en afvalligheid ondersteunt. Met de vier grondbeginselen in gedachten kunnen we de vraag stellen naar de kenmerken van de kleine horen.
Acht kenmerken. De kleine horen in Daniël 7 wordt gekenmerkt door het volgende: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Hij komt uit het vierde dier. Hij verscheen na de tien andere horens. Hij begon klein maar werd groter dan de andere. Er zouden drie horens voor uitgerukt worden; drie koningen zou hij ten val brengen. Hij had ogen als mensenogen en een mond vol grootspraak, en sprak woorden tegen de Allerhoogste. Hij zou de heiligen des Allerhoogsten te gronde richten. Hij zal erop uit zijn, tijden en wet te veranderen. Zijn macht zou een tijd, tijden en een halve tijd, duren.
Er is slechts één organisatie waarop al deze kenmerken van toepassing zijn: de christelijke kerk die tot een steeds grotere religieus-politieke macht werd naarmate het Romeinse Rijk in betekenis afnam 1
en die in toenemende mate greep kreeg op het geestelijke en cultureel klimaat van de Europese volkeren tussen de zesde en de achttiende eeuw. Deze rooms katholieke kerk was meer dan duizend jaar de enige kerk in West-Europa. Het is op deze kerk dat zowel het moderne protestantisme als het hedendaagse katholicisme teruggaat. In vele opzichten was het een kerk om trots op te zijn. In de katholieke universiteiten studeerde de middeleeuwse student rechten, medicijnen en theologie. De kloosters waren niet alleen geestelijke centra’s maar dienden ook vaak voor hospitaal. Men zorgde voor bejaarden, weduwen en wezen. Het Latijn was de taal van de diplomatie en de handel en zowel de diplomaat als de zakenman ontving zijn opleiding aan een katholieke school. In Groot- Brittannië beleefde de wolhandel een opleving door toedoen van de Cisterciënzer monniken. En het allerbelangrijkste: rooms–katholieke zendelingen kerstenden grote gebieden van West-Europa en begeleidden de bevolking met pastorale zorg. De komst van de tien horens. De verschuiving van ‘katholiek’ naar rooms-katholiek vond plaats in de periode dat het Romeinse Rijk sterk aan macht inboette en een invasie van verschillende Germaanse stammen moest verwerken. Constantijn, de eerste christelijke keizer (306-337), regeerde in een tijd van inflatie, steeds stijgende belastingdruk, een inzakkende moraal en onophoudelijke militaire druk aan de grenzen. Het grootste gevaar dreigde aan de Donau grens. Hij vond het daarom raadzaam zijn zetel naar Constantinopel te verplaatsen. Het vertrek van het keizerlijk hof uit Rome was er de oorzaak van dat het aanzien van de bisschop van Rome aanmerkelijk steeg. In 376 kreeg het stammenverband van de West-Goten officieel toestemming om de Donau over te steken en zich te vestigen op Romeins gebied. Dag en nacht stroomden ze over de rivier, zonder onderbreking, in groepjes aan boord van schepen en vlotten, zelfs in kano’s gemaakt van uitgeholde boomstammen. Degene die hun aantal zal willen vaststellen, schreef de Historicus Ammiaus Marcellinus, kan net zo goed de golven van de Afrikaanse zee, of de door de zachte westenwind meegevoerde zandkorrels, proberen te tellen. In de volgende eeuw werden de West-Goten gevolgd door misschien een twintigtal andere stammen; sommige groot, andere klein. Ze vertegenwoordigden het begin van de Europese naties van vandaag. Naast de West-Goten, waren de belangrijkste stammen: de Oost-Goten, de Vandalen, de Bourgondiërs, de Lombarden, de Angelsaksen, de Franken, de Allemannen, de Herulen en de Sueven. De tien horens uit Daniël. (Net als de schrijver zegt, dit waren de belangrijkste, er waren er dus meer. Omdat het beest ook symbolisch is, mogen we ons niet aan deze tien vasthouden, ook het getal 10 is symbolisch. De profetie kwam uit, daar ligt de essentie.) Sommigen van deze stammen waren reeds gekerstend voordat ze de grenzen van het Romeinse Rijk overtrokken. Maar hun geloof was niet ‘katholiek’. Ten aanzien van de persoon van Christus waren ze min of meer Ariaans. Dat wil zeggen: ze geloofden niet dat Jezus deelde in het wezen van de Vader; Hij was in hun opvatting een schepsel en dus minder dan God. Het verschil van opvattingen veroorzaakte een conflict tussen katholieken en Arianen. Toen de Ariaanse Oost-Goten onder leiding van Theodorik in 493 Italië veroverden, besloten ze meteen tot een beperking van de macht van de bisschop van Rome. In 523 ging Theodorik zo ver dat hij de paus opdracht gaf naar Constantinopel te gaan om de aldaar aanwezige keizer te overtuigen dat de vervolging van Arianen in de resterende gebieden van het Romeinse Rijk gestaakt diende te worden. Korte tijd later liet hij de paus zelfs gevangennemen. Maar de katholieke keizers van het Oost-Romeinse Rijk wisten zich op den duur te ontdoen van de drie Ariaanse stammen. Zeno ( 474491) sloot in 487 een verdrag met de Oost-Goten dat uiteindelijk leidde tot de vernietiging van het koninkrijkje van de Herulen. In de zesde eeuw verwoestte Justinianus (527- 565) het rijk van de Vandalen en brak tegelijkertijd de overmacht van de Ariaanse Oost-Goten. Op deze wijze werden de drie horens van Daniël, uitgerukt. (U ziet dit was een kleine herhaling van wat we al besproken hadden, maar uit ervaring weet ik dat dit zeer nuttig kan zijn.)
1
Een tijd, tijden en een halve tijd. Daniels profetie voorspelde dat de kleine horen de heiligen des Allerhoogsten in zijn macht zou hebben voor een tijd, tijden en een halve tijd. In Openb. 13: 5 spreekt men van 42 maanden en in Openb. 12: 16 van 1260 dagen, we hebben te doen met symboliek. De Schrift zegt uitdrukkelijk dat de vier beesten symbolen waren van eenzelfde aantal koningen of koninkrijken; dat de horens ook rijken vertegenwoordigen en dat de wateren de wereldvolkeren voorstellen. Verder vertelt de Bijbel ons dat in het type profetie waarmee we hier van doen hebben, één dag, één jaar is. In Ezechiël bijvoorbeeld wordt tegen de profeet gezegd: voor elk jaar leg Ik u een dag op (Ez. 4: 6). De tijd, tijden en een halve tijd (in Openbaring 1260 dagen) vertegenwoordigen dus een periode van 1260 jaar. (Ik heb al eerder gezegd dat dit moet kloppen omdat de tijd van het pausdom zoveel jaren geduurd heeft. Dit zult u straks ook zien met de 2300 avonden en morgens, daarom vind ik herhaling zo belangrijk.) In 538 maakte de laatste van de drie horens (de Oost-Goten) plaats voor de kleine horen. 1260 jaar later, in 1798, nam de Franse generaal Berthiër de paus gevangen. Hij werd gearresteerd tijdens een dienst in de Sixtijnse Kapel. De Franse machthebbers arresteerden en verbanden de paus met de uitdrukkelijke bedoeling niet alleen zijn macht, maar die van de hele rooms-katholieke kerk te breken. De 1260 dagen, of jaren (538-1798), van eerst groeiende en dan tanende invloed van de rooms-katholieke kerk op het leven in West-Europa, vervullen precies de tijd, tijden en een halve tijd, van Daniël 7. Daarmee is een belangrijke bevestiging gegeven van ons vermoeden dat de rooms- katholieke kerk de kleine horen is. Een mond vol grootspraak groter dan de anderen. De smeulende ruines van het West-Romeinse Rijk en het bestuurlijk vacuüm dat ontstond na de ondergang van het rijk van de Oost-Goten vormden tezamen het fundament waarop de pauselijke macht werd gebouwd. (We gaan even terug i.v.m. het uitleggen waarom die grote mond). Tegen het midden van de zesde eeuw was de Bisschop van Rome waarschijnlijk de belangrijkste man in het westen. Hij was hoofd van een strak georganiseerde kerk, met een nauw omschreven belijdenis en een groot potentieel aan politieke macht. Vele schrijvers hebben op het feit gewezen dat de roomse kerk de werkelijke erfgenaam van het oude Rome was. (hier is niet veel studie voor nodig). Zo werd het Romeinse Rijk opgevolgd door de rooms-katholieke kerk, of, om anders te zeggen, het paganisme (heidendom) door het papisme (pausdom). In de loop der eeuwen nam de pauselijke macht- politiek en godsdienstig- gestaag toe. In 1706 ontsloeg Gregorius VII de Duitse burgers van hun eed van trouw aan keizer Hendrik de IV, omdat deze monarch weigerde zich publiekelijk te bekeren. Hendrik was de machtigste man van het toenmalige Europa, maar hij moest bakzeil halen. Tandenknarsend begaf hij zich naar het pauselijk winterverblijf, te Canossa en werd gedwongen om drie dagen op blote voeten in de sneeuw te wachten totdat het de paus behaagde hem te vergeven. In navolging van deze stunt verklaarde Pius V in 1870 Elisabeth I van Engeland tot een vervloekte ketter aan wie geen onderdaan gehoorzaamheid verschuldigd was. Professor Mckenzie geeft toe dat het leergezag van de roomse kerk bij tijden in mannen van mindere bekwaamheid en deugd kan zijn gevestigd. Hij schrijft: “Pius V werd en wordt gerespecteerd als een vroom en geleerd man, maar zijn afzetten van Elisabeth I van Engeland wordt erkend als een van de grootste blunders in de geschiedenis van het pausdom. Het toegeven dat het leergezag van de roomse kerk gevestigd kan zijn in mannen van ongelijke deugd en bekwaamheid steekt schril af tegen de nog zo recente uitspraken van Leo XIII, in de encycliek; aangaande de hoofdtaken van christenen als burgers, 10 januari 1890, beweerde deze paus: de hoogste leraar in de kerk is de roomse Pontifex. Eenheid van gedachten eist daarom…volledige onderwerping en gehoorzaamheid aan de wil van de kerk en de roomse Pontifex, als aan God zelve”. Op 20 juni 1894 verklaarde hij in “de Hereniging van het christendom”: Wij (dat wil zeggen de paus) bekleden op de aarde de plaats van de Almachtige God. Hoe verstrekkend deze uitspraken tegenwoordig ook mogen lijken, ze verbleken echter in het licht van een uitspraak van Christopher Marcellus op het 1
Vijfde Lateraans Concilie in 1512. Hij zei tegen paus Julius II: “U bent de herder, u bent de heelmeester, u bent de heerser, u bent de beheerder, u bent een andere god op aarde.” Julius wees het compliment niet af. (dit is grootspraak) Overigens waren de woorden bijzonder slecht gekozen, want juist deze paus staat in de geschiedenisboeken bekend als hoofdzakelijk een staatsman en militair leider. Een bewapende paus, die bij de verovering van Bologna zijn eigen troepen aanvoerde en een bedenkelijke reputatie won als de vloekende aanvoerder van pauselijke legers. Sinds er een frissere wind ging waaien onder de bezielende leiding van Johannes XXIII (het zgn. aggiornamento), zijn vele katholieken zich bewust geworden van het feit dat het leergezag binnen hun kerk gevestigd is in mensen die veel minder zijn dan een “ andere God op aarde ”. De gelovigen worstelen in alle oprechtheid met een identiteitscrisis en met de zeer fundamentele vraag naar de basis van het kerkelijk gezag. In die worsteling dienen andere christenen, die vaak met soortgelijke vragen geconfronteerd worden in hun eigen gemeenschappen, hen in gebed bij te staan. We noemen deze dingen hier alleen om duidelijk te maken dat God reeds lang geleden aan Zijn profeet liet zien dat de kleine horen, zich zou verheffen en een mond vol grootspraak zou hebben en de heiligen des Allerhoogsten te gronde zou richten. Datgene wat de protestantse christen het meest met afgrijzen vervuld, is het feit dat het katholieke Rome medechristenen heeft vervolgd en gedood. Het is begrijpelijk dat de huidige katholieke voormannen, die rol die Rome in geloofsvervolgingen heeft gespeeld, proberen af te zwakken. (ontkennen doen ze het niet) De New Catholic Encyclopedia bijvoorbeeld geeft toe dat, naar de huidige maatstaven gerekend, de Inquisitie, vooral zoals deze zich in Spanje ontwikkelde, beschouwd moet worden als een zwarte bladzijde in de geschiedenis van de kerk. Voorts spreekt ze van 2000 doodvonnissen in de Nederlanden gedurende de tachtig jarige oorlog en 3000 á 4000 omgebrachte Hugenoten tijdens de Bartholemeusnacht van 23 augustus 1572. De aantallen zijn bescheiden. Mede oorzaak hiervan is dat de slachtoffers van de felle kruistochten, de Waldenzen en Albigenzen, er niet bij betrokken worden. Niet-katholieke geleerden spreken van een veel hoger aantal dan 2000 hier en 3000 à 4000 daar. We zullen ons herinneren dat het heidens Rome vreselijk en schrikwekkend werd genoemd omdat het zo’n 5000 christenen doodde. Met welk een afgrijzen zal God dan niet reageren op een kerk die medechristenen vervolgt? Wat de statistieken ook mogen uitwijzen, ze kunnen niets weergeven van het persoonlijk leed. Zoals dat van de Engelsman John Brown wiens voeten boven het vuur geroosterd werden voordat men hem uiteindelijk op de brandstapel plaatste; of van Helen Stark die samen met haar baby in een zak werd gebonden en toen werd verdronken; of van een achtjarige Billy Fetty die werd doodgeknuppeld omdat hij zijn vader, die men, twee weken lang aan een arm en een been had opgehangen durfde te troosten. En dit alles in de naam van Jezus Christus en de kerk! De vraag rijst hoe christenen zo wreed konden zijn. Als we daar al enig begrip voor willen opbrengen, zullen we allereerst moeten erkennen dat ook protestanten incidenteel gebruik maakten van vervolging en marteling. En, niet minder belangrijk, laten we beslist niet vergeten dat wij allen in staat zijn mensen te folteren; niet alleen door ons gedrag of een snedige opmerking, maar misschien wel daadwerkelijk, als de omstandigheden er naar zijn. De hemel helpe ons allen! We moeten beseffen dat het leven in de Middeleeuwen van betrekkelijk weinig waarde werd geacht- een vader die een brood voor zijn hongerig gezin stal, werd zonder pardon opgehangen. Maar misschien kunnen we de wreedheid in perspectief krijgen als we even ingaan op de geschiedenis van gerechtelijke foltering. Het Romeinse recht ging ervan uit dat een aangeklaagde schuldig was. Daarom werd foltering als een passend onderdeel van de uiteindelijke straf. Vervolgde christenen leden dus vaak meer pijn tijdens de ondervraging dan tijdens de eigenlijke executie. Toen de Germaanse stammen het Romeinse Rijk binnendrongen en er aan de macht kwamen, verdween de gerechtelijke foltering grotendeels. Toen in 850 een kerkelijk gerechtshof de monnik Gottschalk martelde omdat hij een afwijkende visie had op de predestinatie, protesteerde de bevolking van Lyon heftig. De bisschop werd eraan herinnerd dat Paulus zegt: “ Broeders, zelfs indien iemand op een overtreding betrapt wordt, helpt gij, die geestelijk zijt, hem terecht, in een geest van zachtmoedigheid, ziende op uzelf; gij mocht ook eens in verzoeking komen ”. 1
(Gal 6: 1) In de twaalfde eeuw werd het Romeinse recht echter herontdekt. De vondst van vele oude wetboeken veroorzaakte een opleving van dit klassieke recht en daarmee een herleving van de gerechtelijke foltering. Onder de invloed van Germaanse gebruiken en opvattingen werd de pijnbank slechts weinig gebruikt tussen de negende en de twaalfde eeuw, maar met de opleving van het Romeinse recht in de twaalfde eeuw hervat. In 1252 sanctioneerde paus Innocentus IV het gebruik van de pijnbank door het wereldse gezag in het geval van vermoedelijke ketterij, en zo kreeg het folteren van de verdachte een vaste plaats in de procedures van de inquisitie. (New Catholic Encyclopedia, zie “Torture”) Wat een verbazingwekkende vervulling van de Bijbelse profetie. Juist in haar wreedste en meest onchristelijke praktijk blijkt de middeleeuwse roomse kerk een regelrechte afstammeling van het heidens Rome. De kleine horen is zonder twijfel opgekomen uit het hoofd van het afgrijselijke dier. Tijden en wet veranderen. Tot dusver hebben we geconstateerd dat de Bijbelse profetieën aangaande vervolging en afvalligheid op droevige wijze door de christelijke kerk zelf werden vervuld. We hebben niet getracht te bewijzen dat de rooms-katholieke kerk de antichrist is; maar hebben wel zeer treffend materiaal aangevoerd en zodoende ons vermoeden bevestigd dat deze kerk identiek is aan de kleine horen. Tegelijkertijd zijn we er ons van bewust dat de Bijbelse profetieën met opzet het negatieve benadrukken en we daardoor weinig oog gehad hebben voor het vele positieve dat de katholieke kerk heeft bijgedragen aan het geestelijke en lichamelijke welzijn van de West-Europese mens. Er is een kenmerk waar we nog maar weinig aandacht aan hebben geschonken, namelijk de poging van de kleine horen om ‘tijden en wet te veranderen’. Een treffend voorbeeld hiervan vinden we in de confrontatie tussen Johannes Eck en Luther. Rond het jaar 1400 schreef Petrus de Ancharano: De paus kan de goddelijke wet veranderen, omdat zijn gezag niet van mensen, maar van God afkomstig is, en hij treedt op als plaatsvervanger Gods op aarde, met volmacht om zijn schapen te binden of te ontbinden. De strekking van deze verbazingwekkende aanmatiging dook weer op in een van de vele tijdschriften uitgegeven tijdens de hervorming. Luther beweerde altijd dat zijn geweten slechts verbonden was aan de Schrift. Sola Scriptura (de Bijbel en de Bijbel alleen) was als het ware zijn lijfspreuk. Naar zijn mening mocht geen enkel kerkelijk gezag zijn christelijke leven bepalen. Johannes Eck en enkele medestanders meenden deze stelling van Luther te ondervragen door hem met het sabbatsgebod te confronteren, Eck schreef: De Schrift leert: Gedenk de sabbatdag dat gij die heiligt; zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen, maar de zevende dag is de sabbat van de Here uw God…Maar, zei Eck met klem: De kerk heeft op eigen gezag de sabbat in de zondag veranderd; hiervoor hebt jij Luther geen Schriftuur. Op het concilie van Trente (1545-1563), samengeroepen om het protestantse tij te keren, gebruikte Gaspara de Posso, aartsbisschop van Reggio, hetzelfde argument. Het gezag van de kerk, zei hij, wordt het duidelijkst met betrekking tot de Schriften; want, hoewel (de kerk) ze enerzijds aanbeveelt, goddelijk verklaart, ons ter lezing voorlegt… (blijkt) anderzijds dat de wettelijke voorschriften in de Schriften, onderwezen door de Here, door datzelfde gezag (van de kerk) ongedaan zijn gemaakt. (vraag uzelf af, wie mag Gods wet veranderen???) De sabbat de meest roemrijke dag in de wet, is veranderd in de dag des Heren… deze en gelijksoortige zaken zijn niet ongedaan gemaakt krachtens de leer van Christus (want Hij zegt te komen om de wet te vervullen en niet te ontbinden), maar zijn veranderd op gezag van de kerk. Deze uitdaging is nog steeds actueel. In 1957 werd Peter Geiermanns’ ‘The Convert’s Catechismus of Catholic Doctrine’ uitgegeven. Daarin staat ondermeer: Vraag: Welke dag is de sabbatdag? Antw: zaterdag is de sabbatdag. Vraag: Waarom houden wij de zondag in plaats van de zaterdag? Antw: We houden de zondag in plaats van de zaterdag omdat de katholieke kerk de viering van de 1
zaterdag naar de zondag heeft verschoven. De tweede druk van het boek The Christian Sabbath windt er geen doekjes om: krachtens haar goddelijke zending veranderde de katholieke kerk de dag van zaterdag naar zondag, meer dan duizend jaar voor het verschijnen van de eerste protestant… De protestant vraagt: Hoe kan ik de onderwijzing van een afvallige kerk aanvaarden? Hoe, vragen wij, heeft u het klaargespeeld uw leven lang haar leer aangaande de sabbat te aanvaarden in directe tegenspraak tot de leermeester, de Bijbel. Uiteraard zullen weinig protestanten deze uitspraken zonder meer accepteren. De opkomst van de zgn. christelijke sabbat is echter van zo groot belang dat we er een afzonderlijke paragraaf aan zullen besteden. Liefde tot Christus en de christelijke sabbat. Hebben de katholieke geleerden het bij het rechte eind wanneer ze beweren dat de kerk verantwoordelijk is voor de verschuiving van de rustdag? De allereerste ‘zondagswet’ werd op 7 maart 321 door keizer Constantijn uitgevaardigd. Hoewel deze monarch bekend staat als de eerste christelijke keizer was zijn wet van wereldse aard. Hij beoogde geen christelijke sabbat (de 7de dag). De zondag (de 1ste dag) was reeds populair bij zijn heidense onderdanen vanwege de zonnecultus en klaarblijkelijk hoopte hij dat de vrije dag ook de waardering zou oogsten bij de christenen. Op deze wijze zou een gemeenschappelijke vrije dag de eenheid van het rijk bevorderen. De wet was niet in christelijke taal geformuleerd. “Laten de magistraten en de bevolking van de steden rusten, en de werkplaatsen dicht blijven op de eerbiedwaardige dag van de zon. ” Voor de boeren werd een uitzondering gemaakt omdat een aantal taken in het boerenbedrijf nu eenmaal op het juiste moment moesten geschieden. De eerste godsdienstige zondagswet kwam wel voort uit de katholieke kerk en was aanzienlijk strenger dan de wet van Constantijn, want er werd op gestaan dat op de ‘zondag’ agrarisch werk stil gelegd diende te worden, zodat de mensen niet verhinderd werden naar de kerk te gaan. Deze belangrijke regel kennen wij als de 28ste canon (Kerkwet) van het derde Concilie van Orléans. Dit Concilie kwam bijeen in 538, hetzelfde jaar waarin de Oost-Goten hun macht verloren en de periode van 1260 jaar begon. Twee eeuwen later begon men vreemde documenten te ontdekken die als zeer oud werden aangeprezen en leerden dat Jezus zelf het vieren van de sabbat van zaterdag naar de zondag had verschoven (een ervan, de zogenaamde brief uit de hemel vertelt dat Jezus een vrouw had gewaarschuwd tegen het werken op zondag. Zou ze het toch doen, dan zou er een gevleugelde slang op haar vliegen en haar borsten afrukken). Tegelijkertijd werden de kerkelijke wetten strenger. Haar wassen op zondag kon in sommige plaatsen een straf van zeven dagen boetedoening opleveren. Dus wanneer de katholieke kerk beweert dat zij verantwoordelijk is voor het vieren van de rustdag op zondag, heeft ze in zekere zin gelijk. De Kerk probeerde openlijk en in alle eerlijkheid de Tien Geboden te veranderen, in de overtuiging dat God haar daartoe het gezag heeft verleend. (de andere kerken hebben allemaal hun oorsprong in een Luther en Calvijn, en zijn automatisch meelopers geworden van de rooms katholieke kerk, uiteraard wel voor eigen verantwoording.) Maar de vrijwillige viering van de zondag als een dag van aanbidding (niet van rust) blijkt reeds in brede lagen van de kerk zijn ingang te hebben gevonden vóór het midden van de tweede eeuw en werd ingegeven door een waarachtige liefde voor Jezus. Rond het jaar 160 kon Justinus de Martelaar schrijven: zondag is de dag waarop wij allen onze gezamenlijke bijeenkomst houden. Justinus was een bereisd en goed geïnformeerd man. Als hij zegt: ‘Wij allen’ dan spreekt hij voor de meerderheid van de gelovigen in zijn tijd. Het is duidelijk dat Justinus zijn Meester liefhad, want in 165 werd hij onthoofd omwille van Christus. Kort na zijn arrestatie (hij schijnt zich het gevaar bewust te zijn geweest) schreef hij in een klein werkje: ‘Ik roem, en met geheel mijn hart streef ik ernaar een christen bevonden te worden.’ Justinus werd een actieve en onderlegde leek. Hij 1
sprak veelvuldig met heidenen en Joden en schijnt een niet gering aantal tot de kerk te hebben gebracht. Welke reden voerde Justinus aan voor de zondagse bijeenkomst? (hoofdzakelijk drie). 1. Zondag is de dag van Christus’ verrijzenis. 2. Op zondag schiep God het licht. 3. Zondag is de achtste dag, die weliswaar op de zevende volgt, maar in de cyclus van de week toch weer de eerste is. We zullen in het kort ingaan op dit begrip. Een groot aantal christelijke schrijvers zag een parallel tussen de Oudtestamentische rite van de besnijdenis, voltrokken op de achtste dag na de geboorte, en de nieuwe christelijke viering van de achtste dag. Uiteraard was deze achtste dag precies de overdracht van de goddelijke beloften, eerder aan de besnijdenis dan aan de kerk. Barnabas, een andere schrijver uit die tijd, deelt ons mee (ongeveer A.D.130) dat de christenen de achtste dag met vreugde vierden. Net als Justinus verklaart hij de zondagse bijeenkomst vanuit de opstanding van Christus. In het algemeen zocht men zeer christocentrische redenen om de zondagse eredienst te verklaren en te staven. Christus was de nieuwe wet; Hij leidde een nieuw verbond in; bij Zijn parousie (tweede komst) zou Hij een hemelse rust schenken gedurende de eeuwigheid van de achtste dag. Een eeuwigheid die zou volgen op het duizendjarig rijk van de sabbat. Hoewel men erkende dat Jezus zelf de sabbat vierde, hield men vol (overigens zonder Bijbels bewijs) dat Hij die dag had afgeschaft voor al Zijn volgelingen. Bovenal werd de opstanding van Christus beklemtoond. De evangeliën zijn eenstemmig in hun getuigenis dat Jezus op de eerste dag van de week uit het graf verrees. Het is daarom begrijpelijk dat de eerste christenen deze dag als een gedenkdag beschouwden - een wekelijkse herdenking en viering van een buitengewoon heuglijk feit. Er was nog een belangrijke overweging. De eerste eeuw kende een joodse sabbat omgeven door legio bepalingen en beperkingen. Met bijvoorbeeld wel een schaap of een os uit een sloot halen op de sabbat, maar een langdurig zieke mocht men niet behandelen. Jezus doorbrak deze tradities. Het is dus hoogstwaarschijnlijk dat de vroege kerk de indruk had dat ze een wettische, door menselijke tradities omgeven sabbat verruilde, voor een feestelijke zondag. De eerste dag, de blijde dag van de opstanding, moet men als een superieur monument hebben gedacht. Feit is echter dat niet alle christenen de zondag vierden. Een onbekend aantal bleef op een of andere wijze de sabbat vieren op de zevende dag van de week. In de tweede en derde eeuw blijken er sabbatvierders te zijn geweest in elke hoek van het Romeinse rijk; in gebieden die we nu kennen als Egypte, Tunesië, Palestina, Syrië, Italië, Frankrijk, Joegoslavië en nog enkele andere streken. In de vijfde eeuw werden in het OostRomeinse rijk in bijna alle kerken regelmatig diensten gehouden op zowel sabbat als zondag. In Armenië en Ethiopië werd naast de zondag de sabbat als zondag gevierd. Het was hoofdzakelijk in het West- Romeinse rijk, waar de katholieke invloed zeer sterk was, dat men in het algemeen geen diensten hield op de zevende dag. Tot nu toe hebben we gezien dat de vroeg christelijke kerk de zondag ging vieren uit dankbaarheid en liefde voor de Heer. Het is opmerkelijk dat veel schrijvers menen dat Jezus Zelf zijn volgelingen opdroeg deze dag van aanbidding te onderhouden. Nog opmerkelijker is echter dat geen enkele schrijver uit de tweede of derde eeuw ooit een bijbeltekst citeert om de verschuiving van zaterdag naar zondag te staven. Noch Barnabas, noch Ignatius, Justinus de Martelaar of Irenaeus, noch enig ander auteur die dicht bij de tijd van Jezus leefde kende zo een bevel of bijbelgedeelte waarop men de verandering zou kunnen baseren. Dit verklaart onder meer waarom men in de achtste eeuw allerlei documenten moest ‘ontdekken’ waarin beweerd werd dat de verandering terugging op Jezus zelf. Sabbatvierders. Wat weten we eigenlijk van de vroege christenen die de sabbat niet verruilden voor de zondag? Is het mogelijk dat zij aan de zevende dag bleven vasthouden uit liefde voor de Heer? Jammer genoeg is er 1
geen enkel geschrift van deze groepering bewaard gebleven. Misschien hebben ze er wel nooit over geschreven. (Gods gebod is immers een vaststaand feit.) Gelukkig hebben we wat informatie over enkele andere sabbatvierders uit de tijd van de Hervorming. Van deze mensen weten we zeker dat ze de zevende dag hielden uit liefde voor Christus. Van de sabbatvierders, Oswald Glait, Andreas Fisher en zijn vrouw en John James weten we dat ze het martelaarschap aanvaardden omwille van Jezus Christus - net zoals Justinus en andere zondagsvierders in de derde en vierde eeuw. Andere sabbatvierders zoals John en Dorothy Trask en John Bampfield werden tot gevangenis straffen veroordeeld. We staan hier voor een dilemma. Sommige martelaren verruilden de sabbat voor de zondag, terwijl anderen, die Jezus net zo lief hadden, precies het tegenovergestelde deden. Wie van hen had gelijk? Er is een fundamenteel verschil tussen beide groepen, een verschil dat ons kan helpen in de vraag naar het gelijk. De sabbatvierende christenen baseerden hun keuze namelijk op zeer specifieke bijbelgedeelten. Maarten Luther verdedigde het beginsel Sola Sriptura (de Schrift alleen) Vele vrome katholieken waren het met hem eens en verlieten hun kerk; soms ten koste van hun leven. Maar toen sommigen van deze nieuwe ‘Lutheranen’ de Bijbel bestudeerden, kwamen ze tot de ontdekking dat de christelijke zondag (de 1ste dag) geen basis heeft in de Schriften. Oswald Glait en Andreas Fisher, twee voormalige priesters en nu Lutherse predikanten, besloten in 1527 dat zij voortaan de bijbelse sabbat zouden vieren; ‘de dag van de Here uw God’, de 7de dag. (Ex. 20: 8-11) Luther stelde hun standpunt niet op prijs en stuurde enkele van zijn theologen om hen van gedachten te doen veranderen. Ze moesten Glait en Fisher ervan overtuigen dat de Tien Geboden weliswaar bindend waren maar dat het gebod aangaande de sabbat slechts ceremoniële waarde had en door Christus was afgeschaft aan het kruis. Het volgende is een samenvatting van de discussie. Is de sabbat geen onderdeel van de ceremoniële wet? vroegen de Lutherse theologen. Nee, antwoorden Fisher en Glait. Het kan geen onderdeel zijn van de ceremoniële wet, die ondermeer de offers en de besnijdenis regelt, want die wet is pas gegeven na de zondeval. De ceremoniële wet had tot taak de zondaar op Christus te wijzen. De sabbat daarentegen werd reeds met de schepping gegeven, nog voordat de mens gezondigd had. Maar de sabbat als zodanig is toch niet meer dan een ceremonie, hielden de theologen vol. Nee, was het antwoord. De sabbat behoort tot het hart van de Tien Geboden en deze wet is, zoals Luther zelf toegeeft, een morele wet. Het houden van de sabbat is daarom een morele kwestie. Maar heeft Jezus de sabbat dan niet aan het kruis afgeschaft? Nee, luidde ook hier het antwoord. Jezus Zelf zegt in Matteus 5: 17 en 18: “Meent niet dat Ik gekomen ben om te ontbinden, maar om te vervullen. Want voorwaar, Ik zeg u: eer de hemel en de aarde vergaat zal er niet een Jota of een Tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied.” En meteen daarop volgend, waarschuwt Hij: “Wie dan een van de kleinste dezer geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein heten in het Koninkrijk der hemelen; doch wie ze doet en leert, die zal groot heten in het Koninkrijk der hemelen.” Jakobus schrijft hier zo mooi over: Hij praat over de koninklijke wet, ver na Jezus dood. Spreekt zo en handelt zo als mensen past, die door de wet der vrijheid zullen geoordeeld worden. Hij gaat verder: “Wat baat het, mijn broeders, of iemand al beweert geloof te hebben, als hij geen werken heeft?” Hij laat zien dat de wet door het geloof en werken uitgedragen wordt. (Jak. 2: 12, 14) Maar hebben de apostelen dan niet bewezen dat het vieren van de sabbat niet langer noodzakelijk is? Nee, Paulus beweert in Romeinen 3: 31 dat wij door het geloof de wet niet 1
buiten werking stellen maar veeleer bevestigen. En Jakobus leert ons in zijn brief, dat we schuldig zijn geworden aan alle (geboden) als wij op één struikelen. ( Jak 2: 10-12). “Waar komt de zondagsviering dan vandaan?” vroegen de Lutheranen. Het antwoord van Fisher en Glait vinden we in Daniel 7 : 25. Zij vertelden hun ondervragers dat de ‘kleine horen’ Gods wet zou veranderen - precies datgene wat wij in dit hoofdstuk hebben bestudeerd. De christelijke sabbat en de liefde tot Jezus. Zo mogen we vragen welke sabbat de ware is voor de mensen die de kracht van het evangelie hebben ervaren en Jezus als hun Heer erkennen. De ons nu bekende prof. Mckenzie heeft geen enkel probleem op dit punt. Hij erkent zonder omhaal dat de rooms- katholieke kerk valse geloofspunten koestert die niet als zodanig in de Bijbel te vinden zijn. “Ze zijn ontstaan,” zo zegt hij “als resultaat van een soort innerlijke noodzaak, een drang, een authentieke religieuze ervaring, binnen de kerk.” Protestanten en katholieken zullen met elkaar eens zijn dat precies zo een religieuze ervaring of drang heeft geleid tot de opkomst van de zondag ten koste van de sabbat. (Het protestantisme komt uit het rooms- katholicisme, dat is nog duidelijk waar te nemen aan de zondagsviering.) Maar, we mogen ons terecht afvragen of een innerlijke overtuiging een adequate vervanging is voor de Schrift. Met diepe pathos vraagt Jezus Zijn tijdgenoten: “ Waarom overtreedt ook gij ter wille van uw overlevering (zelfs) het gebod Gods.” (Matt. 15: 3). Jezus had het over de Tien Geboden, zo blijkt uit vers 4. Tot Zijn volgelingen zei Hij: “Wanneer gij Mij liefhebt, zult gij Mijn Geboden bewaren.” (Joh.14: 15) (citaat: C.M. Maxwell) De reiniging van de Gemeente tijdens de schudding vindt zijn hoogtepunt in het oordeel der levenden. Als Achan, toen hij toegaf aan de verzoeking, gevraagd was of hij de nederlaag en dood in het kamp van Israël wenste te brengen dan zou hij geantwoord hebben: Neen, neen, is uw dienstknecht een hond dat hij dit grote kwaad zou doen? Maar hij weifelde over de verzoeking om zijn hebzucht te bevredigen; en toen de gelegenheid zich voordeed, ging hij verder dan dat hij zich in zijn hart had voorgenomen. (In de strijd tegen Jericho liet hij zich gaan en nam iets van de buit mee, wat God ten strengste verboden had.) Het is precies op deze manier dat de leden van de kerk er onmerkbaar toe geleid worden om de Geest van God te bedroeven, hun buren tekort doen en het misnoegen van God over de gemeente brengen. Niemand leeft voor zichzelf. Schande, nederlaag en dood werden op Israël gebracht door de zonde van één man. De bescherming die hun hoofden bedekt had ten tijde van strijd werd weggenomen. Verschillende zonden die gekoesterd en gepraktiseerd worden door belijdende christenen brengen het misnoegen van God op de gemeente. Op de dag dat het Grootboek des hemels geopend wordt zal de Rechter niet met woorden de schuld van de overtreder tot uitdrukking brengen, maar zal Hij een doordringende blik op hem werpen en iedere daad, elke handeling des levens, zal een levende indruk maken op de herinnering van de boosdoener. Het zal niet nodig zijn dat de zonde uitgezocht wordt, van stam naar familie, zoals in de dagen van Jozua, maar zijn eigen lippen zullen zijn schande, zijn zelfzucht, hebzucht, oneerlijkheid, huichelarij en bedrog belijden. Zijn zonden, verborgen voor de kennis der mensen, zullen dan als het ware van de daken verkondigd worden. Het oordeel der levenden ontmaskert elke huichelaar en rechtvaardigt elke belasterde gelovige. Als de Vierschaar zal zitten en de boeken geopend zullen worden, dan zullen er verbazingwekkende openbaringen zijn. Dan zullen de mensen niet verschijnen zoals ze lijken voor menselijke ogen. 1
Geheime zonden zullen dan opengelegd worden voor aller oog. Motieven en bedoelingen die verborgen waren in de donkerste kamers van het hart zullen dan geopenbaard worden. Listige ambities en zelfzuchtige bedoelingen zullen dan gezien worden, waar de uiteindelijke verschijning alleen maar een wens vertelde om God te eren en de mensen goed te doen. Wat een openbaringen zullen er dan gedaan worden! Mensen met zuivere motieven en edele voornemens mogen nu geringschat, veronachtzaamd, belasterd en veracht worden; maar zij zullen dan verschijnen zoals ze zijn en zullen geëerd worden met de goedkeuring van God. Huichelachtige, eerzuchtige leraren mogen nu bewonderd en verheven worden door mensen; maar God, die de geheimen van de harten kent, zal de misleidende bedekking wegrukken en hen openbaren voor wat ze zijn. Elke huichelaar zal ontmaskerd, elke belasterde gelovige zal gerechtvaardigd en elke getrouwe dienstknecht van God zal goedgekeurd en beloond worden. In het onderzoekend oordeel, op die dag, zullen de schuldige vlekken weggewassen worden, vanuit de harten der mensen. Wij moeten zorgvuldig zijn met betrekking tot de aard van de aantekening die opgaat naar de hemel met betrekking tot ons dagelijks leven; want bij God is geen aanzien des persoons, maar Hij zal een ieder vergelden naar zijn werk. De Rechter der ganse aarde zal ieders geval toetsen. Het moge zijn dat u menselijke ogen bedriegt. In de gerechtshoven op aarde wordt niet altijd recht gedaan: dikwijls lijden de onschuldigen, de schuldigen worden dikwijls vrijgesproken door gebrek aan bewijs; maar bij het hemelse hof zal geen gebrek aan bewijs zijn. De daden der mensen met elk verborgen motief zullen openbaar worden. De ogen des Heren doorlopen de ganse aarde. Hij die de zondaar de zaligheid aangeboden heeft, zal op zekere dag de gedachten en daden van allen die voor Hem staan oordelen. Hij die stierf opdat de mens een deelhebber zou worden van de goddelijke natuur zal hem op een dag vrijspreken of veroordelen voor de Vader en de heilige engelen. Goud en zilver zal op die dag geen voldoende losgeld zijn; niets dan alleen de verdiensten van het bloed van Christus zal toereikend zijn om de schuldige vlekken van de harten der mensen weg te wassen. Het argument ten gunste van de verandering van sabbat naar de zondag omdat de sabbat joods is, is onhoudbaar. Hoe kunnen wij verklaren dat de eerste dag van de week door de meerderheid van de belijdende christenen gehouden wordt, terwijl de Bijbel geen gezag geeft voor de verandering, noch in voorschriften, noch in het voorbeeld van Christus of Zijn volgelingen? Wij kunnen dat verklaren door het feit dat de wereld de tradities van mensen gevolgd is, in plaats van een “zo spreekt de Here”. Dit is het werk dat satan altijd geprobeerd heeft tot stand te brengen, de mensen wegleiden van de geboden van God, tot de verering en gehoorzaamheid aan de tradities van de wereld. Door menselijke instrumenten heeft hij verachting geworpen op de sabbat van God en heeft haar gebrandmerkt als de ‘oude joodse dag’. Duizenden hebben deze smaadrede gedachteloos herhaald, alsof het iets was waaraan een groot gewicht als argument gehecht moest worden; maar zij hebben het feit uit het oog verloren dat het joodse volk speciaal door God uitverkoren werd als de bewaarder van Zijn waarheid, de houders van Zijn wet, het schathuis van Zijn Heilige Godsspraken. (de wet en dus ook de sabbat zijn voor alle mensen gegeven) Zij ontvingen de levende Godsspraken om ze aan ons door te geven. Het Oude en het Nieuwe Testament kwam beiden door de joden tot ons. Elke belofte in de Bijbel, iedere lichtstraal die op ons geschenen heeft vanuit het Woord van God, is tot ons gekomen door het joodse volk. (Ze waren uitverkoren, om te evangeliseren, ze moesten God bekend maken op de aarde.) Christus was de Leider van de Hebreeën toen zij van Egypte naar Kanaän trokken. In vereniging met de Vader proclameerde Christus de wet tot de joden te midden van de donderslagen van de Sinai en toen Hij op aarde verscheen als mens onder de mensen, kwam Hij als een 1
afstammeling van Abraham. Zullen wij het zelfde argument gebruiken met betrekking tot de Bijbel en Christus en hen als joods verwerpen, zoals ook gedaan wordt met de sabbat van de Here onze God? De sabbat is even nauw vereenzelvigd met de joden als de Bijbel en er is dezelfde reden om de één te verwerpen zowel als de ander. Maar de sabbat is niet joods van oorsprong. Hij werd ingesteld in Eden voordat er een volk was, dat bekend stond als de Joden. De sabbat is gemaakt voor alle mensen en werd ingesteld in Eden voor de val van de mens. De Schepper noemde hem ‘Mijn Heilige dag’. En Christus noemde Zichzelf; de Heer over de sabbat. Beginnend met de schepping, is hij zo oud als het menselijk geslacht en omdat de sabbat gemaakt is voor de mens, zal hij bestaan zolang de mens bestaan zal. (eeuwig) Lees deze teksten even door. Gen. 3: 15; is niet gemaakt voor de Joden maar voor alle mensen. Hand. 15: 14; hoe God van meet aan erop bedacht geweest is een volk voor Zijn naam uit de heidenen te vergaderen. Genesis 12 begint met Abram, Isaak en Jakob, de beloften die God hun gegeven heeft, dat elk volk, de gehele aarde gezegend zou worden door hen. Het zaad dat uit hen voort zou komen, Jezus Christus, zou voor Zich een volk vergaderen van zowel Jood als Griek; het letterlijke Israël en het geestelijke Israël (Gods ware kerk) zullen gezamenlijk, het Koninkrijk van God beërven. Zij die de Geboden Gods en het getuigenis van Jezus bewaren, zijn de genodigden van het Lam. De zondag was een aangename verandering voor de mensen, het waren de gehate joden die de sabbat vierden, heel veel mensen voelden zich verlost, wie at er nu met een jood, of welke jood at er met een heiden. Dit kwam al voor in het vroegere Egypte, zo gaan wij mensen met elkaar om, dit is ook een overtreden van Gods Gebod, “heb u naaste lief gelijk uzelf”. Maar haat of liefde wat voor excuses een mens ook heeft, niemand maar dan ook niemand, kan Gods wet ongestraft veranderen, dit is alleen aan God en Hij zag dat het goed was. Niemand heeft een excuus en niemand krijgt een excuus, niemand heeft een verontschuldiging en niemand krijgt een verontschuldiging, Gods wet is een eeuwige wet en de sabbat is daar een onderdeel van. De sabbat laat de Schepper zien en getuigt van de Schepping, die dag is apart gezet en geheiligd, daar komt niemand onderuit. Wij moeten ons bij het onderzoek naar de waarheid, afwenden van de kerkvaders en ons wenden tot de Hemelse Vader, de Schepper en Onderhouder van het universum. Iedereen die gezegend is met verstandelijke vermogens moet oppassen uit welke bron hij licht en kennis ontvangt. Wij moeten niet verblind worden door mensen die trots zijn op hun opvoeding en talenten, die slechts hun vermogens benutten om zielen te verbijsteren. Gedachten die spoedig vergeten zijn flitsen met betovering door hun geest. Wanneer de veronderstelde grote gedachte, die verwarren en mystificeren terwijl ze aangenaam zijn, geuit worden, laten dan diegenen die een ziel te redden of te verliezen hebben vragen: ‘Kan de waarheid van deze bewering ondersteund worden met de Schrift?’ Als eeuwige belangen op het spel staan moet iedere ziel eisen van de dienaren van het evangelie om schriftuurlijk bewijs voor alles wat zij zeggen. De tradities van de vaders, de gewoonten en uitspraken van belijdende goede mensen, de opinies van de geleerde godgeleerden of hoge critici, allen zijn waardeloos, tenzij zij in harmonie zijn met Gods Woord. Wij moeten ons afwenden van de zogenaamde ‘vaders’ en tot de Grote Hemelse Vader gaan, de Schepper van het universum. De sabbat van de Here moet rusten op haar eigen basis: het Woord van de Levende God. Iedereen wordt gedurende de genadetijd getoetst en beproefd met betrekking tot gehoorzaamheid aan het Woord van God. Maar wat is er aan de hand met de belijdende christelijke wereld? Hetzelfde als met Adam en Eva in Eden. Zij luisteren naar een 1
andere stem dan die van God. Gods stem die duidelijk en helder tot hen spreekt in het vierde gebod, wordt genegeerd, er wordt geluisterd naar een valse stem, die een valse sabbat (de zondag) proclameert. Zij keren zich af van een duidelijk ‘zo zegt de Here’, tot een sabbat (de 1ste dag) die gebaseerd is op gevolgtrekkingen en veronderstellingen, zonder ook maar het geringste bewijs om het te ondersteunen. Satan is erin geslaagd om de christelijke wereld van ‘de weg’ af te brengen, zoals hij dat deed met Adam en Eva. Mensen wandelen op bijwegen en op verboden paden. O, waarom worden mensen, als zij verzocht worden, zo gemakkelijk overwonnen? Waarom zijn ze zo misleid, met betrekking tot de sabbat (de 7de dag)? Waarom aanvaarden en verheffen ze een valse sabbat (de 1ste dag), zonder ook maar enig fundament voor hun geloof? Niemand die het vierde gebod verwerpt, nadat hij verlicht werd met betrekking tot de eisen van het vierde gebod, kan schuldeloos gehouden worden voor het aangezicht van God. De Tien Geboden is een uitdrukking voor de gehele wet, het is één wet, daarom kon Jakobus ook zeggen, wie één gebod overtreed, overtreed de gehele wet. Het eerste hoort bij het tiende en ga zo maar door. Het zijn de Tien Woorden van God, die Hij aan de mensen gegeven heeft, om God te dienen en elkaar te beschermen. De liefde is de vervulling der wet, goddeloosheid is een overtreding van de wet. De wet is één geheel. Het pausdom als de kleine horen van Daniël heeft gemeend de tijd van God en de wet van God, de sabbat te veranderen. (de sabbat is een groot onderdeel van de totale wet) Het werk van de pauselijke kerk was van een precies tegenovergesteld karakter als dat van Christus. Daniël, in heilig visioen, zag dat hij zou ‘menen tijden en wet te veranderen’. De wetten van God en de tijden van God zouden worden veranderd door deze antichristelijke macht. De wetten van God zijn de enige wetten welke het mensen verboden is te veranderen (kunt u zich dit een beetje voorstellen), want wereldse machten mogen de wetten van hun wereldse regeringen naar believen veranderen. (altijd in eigen voordeel, ten koste van….). In de profetie wordt aangetoond dat de pauselijke macht de wet van God zou veranderen met een vooropgezette bedoeling. In katholieke Catechismussen wordt geleerd dat het tweede gebod niet van kracht is, (heeft met beelden te maken, waar hun kerken vol van staan) maar voor deze verandering houden zij zichzelf niet verantwoordelijk met de bedoeling de wet van God te veranderen. Zij verklaren dat de gehele betekenis van het voorschrift vervat is in het eerste gebod. Maar de verandering van het vierde gebod, de instelling van de eerste dag der week als de zondag sabbat, in plaats van de zevende dag de echte en ware sabbat, is een verandering waarvoor zij zichzelf verantwoordelijk houdt, met de bedoeling, tot verandering en zij beroemen zich op haar macht, omdat de belijdende christelijke wereld haar volmacht in dit bijzondere geval erkent. Door op deze manier op Gods Geboden te trappen, (zonde is overtreding van de wet) heeft de roomse kerk haar recht op de titel bewezen die in de profetie gegeven is aan iemand die ‘de geheimenis der wetteloosheid zijn zal’. ( 2 Tess. 2: 7) Het pausdom, dat beweert de plaatsvervanger van de Zoon van God te zijn, is in werkelijkheid een plaatsvervanger van een andere macht. (Wie schuilde er achter Babylon, Medo-Perzië, Griekenland en het keiharde Rome? Juist, de satan. Hij werkt net als God achter de schermen, het is de onzichtbare oorlog tussen Christus en de satan, maar wij weten wie als Overwinnar uit de bus is gekomen, Hij die op Golgota gewonnen heeft, onze Verlosser.) Welke dag is gezegend, apart gezet, een teken, een zegel, een heilige dag, welke dag is de rustdag, welke dag vertelt ons van de Schepper, over welke dag is Jezus Heer en Meester, welke dag is er gemaakt voor de mens? Ja, er is maar één dag die van al deze dingen getuigt, en dat is de zevende dag van de week, de zaterdag, de echte ware reële sabbat. Er is geen andere God buiten Mij zegt God en er is geen andere dag, althans niet in Mijn boek. 1
Het pausdom wijst op de instelling van de zondag als een teken van zijn autoriteit; maar door de tijd en de wet van God te veranderen, doet het alleen maar wat satan trachtte te doen in de hemel: pogen te bewijzen dat de wet van God gebrekkig was en de Wetgever feilbaar. In het snoeven over zijn macht over Gods wet, echoot het alleen maar de gevoelens van de grote misleider. God heeft de sabbat, ingesteld als een teken van Zijn autoriteit en macht, en het pausdom handelt voor de vorst van het kwaad en wijst op de zondag als een teken van zijn rechtsbevoegdheid en macht. De mens der zonde ‘meent’ de wet en de tijd van God te veranderen, maar hij kan het niet. Geheiligd en gezegend door God, was de sabbat bestemd om het grote gedenkteken van de schepping te zijn en een zegen voor de mensheid. Maar mensen vertreden haar onder de voet. Het is de toets voor vandaag, zoals Christus de toets was toen Hij in onze wereld was, in menselijke gedaante. Zij zal altijd onbeweeglijk staan, een rots der ergernis voor de christelijk wereld, zoals Christus dit was voor het joodse volk. Zoals de verwerping van Christus het lot besliste van de Joden, zo zal de verwerping van Gods heilige gedenkteken het lot beslissen van vele belijdende christenen. Mensen mogen de sabbat veronachtzamen, zij mogen haar onder de voet vertreden; maar zij kunnen niet maken, dat zij minder bindend is voor hen. Niemand heeft enig excuus voor het aanvaarden van een menselijke sabbat, een schepping van hem die door God bestempelt wordt als de ‘mens der zonde’ die zal menen tijden en wetten te veranderen. Hij meent dat te doen, maar hij doet het niet; hoewel hij moge denken op deze manier zijn verhevenheid boven God te tonen, kan hij Gods wet niet veranderen; dat is Gods voorrecht alleen. God staat boven alle koningen en regeerders. Hij is God en buiten Hem is niemand. (De hele wereld mag de zondag vieren, maar het blijft, de sabbat, de zaterdag, de zevende dag van de week, de dag des Heren, die gemaakt is voor de mens.) Zondagswetten met betrekking tot het pausdom, het protestantisme, Amerika en de late regen van de Heilige Geest. (zie de profetie van de profeet Joël over de uitstorting van Gods Geest op al wat leeft, in het laatst der dagen) En de uwen zullen de overoude puinhopen herbouwen, de grondvesten van vorige geslachten zult gij herstellen, en men zal u noemen: Hersteller van bressen, Herbouwer van straten. Indien gij niet over de sabbat heenloopt door uw zaken te doen op Mijn heilige dag, maar de sabbat een verlustiging noemt, de heilige dag des Heren van gewicht, en die eert door noch uw gewone bezigheden te doen, noch uw zaken te behartigen, of ijdele taal uit te slaan, dan zult gij u verlustigen in de Here en Ik zal u doen rijden over de hoogten der aarde, en u doen genieten het erfdeel van uw vader Jakob, want de mond des Heren heeft het gesproken. (Jes. 58: 12-14) Het werk dat verwacht wordt van hen die God eren is duidelijk opengelegd voor ons. ‘En de uwen zullen de overoude puinhopen herbouwen, de grondvesten van vorige geslachten zult gij herstellen.’ Deze profetie heeft betrekking op het vierde gebod, dat neergehaald en verwoest is. De profeet brengt een klasse van mensen aan het licht, die de belangrijkheid van het verheffen van de dag, die God als Zijn eigen bijzondere dag aangegeven heeft, zien en voelen. De dag die door de christelijke wereld oneer is aangedaan en niet geacht wordt. In de tweede brief aan de Thessalonicenzen wijst Paulus de macht aan die getracht heeft om de wet van God te verbreken. Hij waarschuwt de gelovigen met betrekking tot de grote afval en de godslasterlijke anti-christelijke macht die ontwikkeld zou worden en haar werk zou doen voor de tweede komst van Christus. Hij zegt: “…want eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren, de zoon des verderfs, de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is…. Want het geheimenis der wetteloosheid is reeds in werking, wacht slechts totdat hij, die op het ogenblik nog weerhoudt, verwijderd is. Dan zal de wetteloze zich openbaren; hem zal de Here Jezus doden door de 1
adem Zijns monds en machteloos maken door Zijn verschijning, als Hij komt. ( 2 Tess. 2: 3-8). De profeet Daniël, die dezelfde macht beschrijft, zegt: “Hij zal woorden spreken tegen de Allerhoogste, en de heiligen des Allerhoogsten te gronde richten, en hij zal erop uit zijn tijden en wetten te veranderen.” (Dan. 7: 25). Hoe treffend zijn deze profetieën vervuld door de roomse kerk! Niet alleen heeft deze macht getracht om de tijden en wetten van God te veranderen, maar zij verklaart openlijk dat zij zulke veranderingen aangebracht heeft en zij verklaart dat door de viering van de zondag, die alleen op haar autoriteit berust, de protestantse wereld de voorrang van Rome erkent. Het is de bres die op deze wijze in de wet van God gemaakt is, dat het volk, dat door Jesaja beschreven wordt zoekt te herbouwen. “Zo zegt de Here: onderhoudt het recht en doet gerechtigheid, want Mijn heil staat gereed om te komen en mijn gerechtigheid om zich te openbaren. Welzalig de sterveling die dit doet, en het mensenkind dat daaraan vasthoudt; die acht geeft op de sabbat, zodat hij hem niet ontheiligt, en acht geeft op zijn hand, zodat zij niets kwaad doet. Laat dan de vreemdeling die zich bij de Here aansloot, niet zeggen: De Here zal mij zeker afzonderen van Zijn volk. En de vreemdelingen die zich bij de Here aansloten om Hem te dienen, en om de naam des Heren lief te hebben, om Hem tot knechten te zijn, allen die de sabbat onderhouden, zodat zij hem niet ontheiligen, en die vasthouden aan Mijn verbond: hen zal Ik brengen naar Mijn heilige berg en Ik zal hun vreugde bereiden in Mijn bedehuis.” ( Jes. 56). (Hier krijgt zowel de jood als heiden antwoord op de vraag wie en wat Gods volk is, Jezus Christus is gestorven voor elk mens, geen uitzondering voor een bepaald ras of natie, een ieder die tot Hem komt zal Hij geenszins uitwerpen.) Let op de voorwaarden, voor de belofte; het is voor hem ‘die de sabbat onderhoudt en acht geeft op zijn hand zodat zij niets kwaads doet’. (Bij elk spel horen spelregels, bij elk land horen wetten, dit zijn de regels van Gods Koninkrijk, onderhoudt Mijn Geboden). Er is een bijzonder werk voor Gods volk in deze laatste dagen om hun voeten af te wenden van het vertreden van de sabbat van het vierde gebod en om haar voor de mensen te verheffen, door haar een verlustiging te noemen; de heilige dag des Heren. Maar als de eisen van de sabbat voorgesteld worden, zijn er velen die vragen: Welk onderscheid maakt het welke dag wij houden als sabbat, zolang wij één dag van de zeven houden? Wij antwoorden: het maakt alle mogelijke verschil, of wij het woord van God gehoorzamen of minachten. Het maakt niet uit hoe wij erover denken, het maakt alles uit hoe God erover denkt. God heeft ons de sabbat gegeven als een gedenkteken van het grote scheppingswerk. Hij zegt: “Gedenk de sabbatdag dat gij die heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de Here uw God, dan zult gij geen werk doen;… want in zes dagen heeft de Here de hemel en de aarde gemaakt, de zee, en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag; daarom zegende de Here de sabbatdag en heiligde die.” Hij verklaarde door Mozes: “Het is een teken tussen Mij en de kinderen Israëls voor altoos.” (Dat is een hele lange tijd, zowel voor het letterlijke als voor het geestelijke Israël, de gemeente Gods.) En tot de kinderen Israëls behoren allen die in Christus geloven. Want “indien gij van Christus zijt, zijt gij Abrahams zaad.” (Gal 3:28) Nog eens door de profeet Ezechiël zegt de Here: “Heiligt Mijn sabbatten, dan zullen deze een teken zijn, tussen Mij en u, opdat gij weet dat Ik, de Here, uw God ben ”. (Ez. 20: 20). De sabbat is een teken van Gods scheppingsmacht; zij toont aan dat Hij de Allerhoogste is, de Maker en de Onderhouder van het universum. Degene van wie wij, leven, adem en alles ontvangen en daarom Degene is aan wie onze aanhankelijkheid toebehoort. (Hand. 17: 25) (U ziet ik blijf herhalen, maar er staat ook veel op het spel, het leven.) Satan is vastbesloten dat de kennis van God, van Zijn scheppingsmacht, weggebannen zal worden van de overdenking en herinnering der mensen. Maar hij kan dat voornemen niet tot stand brengen zolang het vierde gebod gehouden wordt, want de sabbat wijst de gedachten van de mensen op de Schepper. Daarom heeft de satan door het pausdom gewerkt om dit voorschrift opzij te zetten. Hij inspireerde de Roomse kerk om te ‘menen’ de tijden en wetten van God te veranderen. (Dan. 7: 25) Door het opzij zetten van de ware sabbat, welke een teken is van Gods macht en autoriteit en het daarvoor in plaats stellen van een instelling welke het teken is van Rome’s voorrang, zit ‘de mens der wetteloosheid’ inderdaad in de tempel van God, om aan zich te 1
laten zien dat hij een god is. ( 2 Tess. 2: 4) Hij leidt de gedachten der mensen weg van God en richt ze op zichzelf en op degene wiens instrument hij is: de vorst van het kwaad. De zondagse-sabbat, het kind van het pausdom, is aanvaard door de protestantse kerk, die haar gekoesterd en vertroeteld hebben alsof zij van hemelse oorsprong was. Maar hun menselijke sancties kunnen haar niet aanvaardbaar maken bij God. Het is een rivaal, een valse sabbat, die wederrechtelijk dingt naar de plaats van de heilige dag waarop God rustte, die Hij zegende en heiligde en aan de mens gaf als een eeuwig gedenkteken van het werk van de Schepper. Zullen de protestanten, wanneer hen de feiten voor ogen gebracht worden, door hun eerbied voor de zondag toegeven om de heilig schendende aanspraken van de mens der zonde te erkennen? Zullen zij verkiezen om hem te aanbidden in plaats van God? Kunnen wij die de sabbat zien als het teken van de levende God toegeven om dat teken te verwerpen? Of wensen wij dat teken, dat God gegeven heeft om Zijn geboden houdend volk aan te duiden, te houden en te koesteren? Het hardnekkige ongeloof van de wereld vermindert de belangrijkheid van deze waarheid niet. Hoewel wij mogen weigeren om haar te gehoorzamen, blijft het nog waarheid; en als zij niet toegestaan wordt om te leiden, dan zal zij ons veroordelen. Nu is het de tijd dat God ons oproept om Zijn voorschriften die ongeldig gemaakt zijn, te eren. Zo gauw het licht op ons schijnt, moeten wij, door stem, pen en invloed, zoeken om de bres in de wet van God te herstellen. De verborgenheid der ongerechtigheid, die reeds begon te werken in de dagen van Paulus, zal voortgaan met zijn werk totdat zij uit de weg genomen wordt door de tweede komst van onze Heer. Het hoogtepunt van de werking der ongerechtigheid zal spoedig bereikt zijn. Wanneer het land waarin de Here voorzien heeft als een wijkplaats voor Zijn volk, opdat zij Hem zouden aanbidden volgens de voorschriften van hun eigen geweten, het land waarover de beschutting van de Almachtige voor zo lange jaren gespreid geweest is, het land dat door God begunstigd is door het te maken tot de bewaarplaats van de zuivere godsdienst van Christus, wanneer dat land door zijn wetgevers de beginselen van het protestantisme zal afzweren en steun zal verlenen aan de roomse afval in het tornen aan Gods wet, dan zal het laatste werk van de mens der zonde geopenbaard worden. De protestanten zullen heel hun invloed en kracht aan de zijde van het pausdom stellen; door een nationale handeling zullen zij de valse sabbat (de zondag) bekrachtigen en zullen zij leven en kracht geven aan het corrupte geloof van Rome en haar tirannie en verdrukking van het geweten doen herleven. Dan zal het de tijd zijn voor God om met machtige kracht te werken voor de rechtvaardiging van Zijn waarheid. We laten zien dat er intensief gewerkt wordt achter de schermen, waar de meeste mensen versteld van zullen staan, en eerder ongeloof zullen tonen dan geloof. Er komen nog heel veel aanwijzingen uit de bus, het beest uit de zee (het pausdom), het beest uit de aarde (Amerika), het beeld van het beest (het protestantisme). Maar uiteindelijk na dit alles en na de tijd van de grote benauwdheid en vervolging, die nog eenmaal de kop op zal steken, komt dan eindelijk waar de gelovige zo lang op hoopt en wacht, de wederkomst van Christus en de oprichting van Zijn Koninkrijk, dat in eeuwigheid zal blijven bestaan. Onze plicht. De profeet zegt: “Hierna zag ik een andere engel die grote macht had, nederdalen uit de hemel, en de aarde werd door zijn lichtglans verlicht. En hij riep met sterke stem, zeggende: gevallen, gevallen is het grote Babylon… En ik hoorde een andere stem uit de hemel zeggen: Gaat uit van haar Mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen. Want haar zonden hebben zich opgehoopt tot aan de hemel, en God heeft aan haar ongerechtigheid gedacht. (Openb. 18: 1- 5) 1
Wanneer de wet van God tenslotte nietig gemaakt is door de wetgeving dan is de uiterste nood van Gods volk Zijn gelegenheid om aan te tonen wie de Heerser is van hemel en aarde. Wanneer een satanische macht de elementen van de afgrond in beweging brengt, zal God licht en kracht zenden aan Zijn volk, zodat de boodschap der waarheid verkondigd kan worden aan de gehele wereld. De Heer roept Zijn volk op om de toestand onder ogen te zien, het menselijk instrument moet samenwerken met het Goddelijke. Het is altijd moeilijk om vast te houden aan het belijden van het geloof, als er een dodende en verlammende invloed uitgaat in de godsdienstige wereld tegen de trouw van God. Maar zal Gods volk toestaan, dat de liefde verkoelt, omdat de ongerechtigheid toeneemt? Zullen onze harten bezwijken? Zullen wij niet veeleer trouw zijn en het edelste getuigenis geven dat de mens kan afleggen tot eer van God? Zij die een verdeeld hart bezitten zullen toegeven aan de wereldse zijde van de kwestie; zij zullen adviseren dat de duidelijke, heldere waarheid verdrukt moet worden. Maar dat wordt niet geleerd door het woord van God. De draak (satan en allen die door zijn geest bezield zijn) was toornig op de vrouw, en ging heen om oorlog te voeren tegen de overigen van haar nageslacht, die de geboden Gods bewaren en het getuigenis van Jezus hebben. (Openb. 12: 7) Hier blijkt de volharding der heiligen; die de geboden Gods en het geloof in Jezus bewaren. (Openb.. 14: 12) De ware kinderen Gods zullen niet minder vurig zijn in hun verkleefdheid aan Zijn wet, wanneer deze nietig verklaard is. Als de tegenstand tegen Gods wet toeneemt, zullen de uitverkoren en gelovigen Zijn Geboden liefhebben meer dan goud, terwijl de wereld hun als uitvaagsel beschouwt. Allen die trouw zijn aan de hemel zullen de gehele wapenrusting Gods aandoen, opdat zij in staat mogen zijn om stand te houden tegen de verzoekingen van de duivel. Want wij hebben niet te strijden tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten. (Ef. 6: 11, 12) Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht. (1 Petr. 2: 9) De tijd waarin God bijzonder onteerd wordt door diegenen die Zijn wet nietig maken is de tijd waarin ieder trouwe onderdaan de banier ontvouwen moet waarop geschreven is: ‘de Geboden van God en het geloof van Jezus’. Het uitdrukkelijke bevel des Heren aan Jozua toen hij op het punt stond om het bevel over de legers van Israël op zich te nemen was: Alleen wees sterk en moedig en handel nauwgezet overeenkomstig de gehele Wet die Mijn knecht Mozes u geboden heeft; wijk daarvan niet af naar rechts noch naar links, opdat gij voorspoedig zijt, overal waar gij gaat. Dit wetboek mag niet wijken uit uw mond, maar overpeins het dag en nacht, opdat gij nauwgezet handelt overeenkomstig alles wat daarin geschreven is, want dan zult gij op uw wegen uw doel bereiken en zult gij voorspoedig zijn. (Joz. 1: 7, 8) Zij wier overdenking op deze wijze in de Geboden des Heren is, en wier hart gevestigd is, op de Here, zijn degenen die zullen blijken de herstellers van de bres in Gods heilige wet te zijn. Zij zullen de oude, verwoeste plaatsen opbouwen en de grondvesten uit vorige geslachten zullen zij herstellen. Babylon was de eerste in een opeenvolging van wereldrijken die de kroon van Israël droeg. De uiteindelijke vernietiging van alle aardse heerschappij is in het Woord der waarheid duidelijk voorzegd. In de profetie, verkondigd toen het vonnis werd uitgesproken over de laatste koning van Israël, komt een boodschap naar voren: “Zo zegt de Here Here: neem weg die tulband! Zet af die kroon! Verhoog wat laag is! Verlaag wat hoog is! Een puinhoop, een puinhoop, een puinhoop zal Ik het maken. Maar ook zo zal het niet blijven. Totdat Hij komt die er recht op heeft en aan wie ik het geven zal.” (Ez. 21: 26, 27). De kroon, van Israël weggenomen, ging achtereenvolgens over op de koninkrijken, Babylon, Medo-Perzië, Griekenland en Rome. God zegt: “Maar ook zo zal het niet blijven. Totdat Hij komt die er recht op heeft en aan wie Ik het geven zal ”. 1
De tijd is nabij. Heden verkondigen de tekenen der tijden dat we staan aan de vooravond van grote en plechtige gebeurtenissen. ( citaat E. G. White uit Gedachten over Daniël) Wanneer deze vier opeenvolgende rijken de kroon van Israël hebben meegenomen, en ook steeds de titel meegenomen hebben van de Koning van het Noorden, dan is het niet meer dan logisch dat het pausdom het laatste rijk is voor de wederkomst, dat dit rijk als laatste op de troon van Israël zit, deze troon komt Jezus weer opeisen bij Zijn wederkomst. Salomo Koning van Israël, was op de troon van de Heer gaan zitten net als zijn vader David en is zo doorgeschoven tot aan de laatste macht.
Daniël 8:
Het gezicht van de ram en de bok.
Daniël 8: 1, 2. In het derde jaar van de regering van Koning Belsassar verscheen mij, Daniël, een gezicht, na het gezicht, dat mij eerder verschenen was. Ik zag in het gezicht - ik bevond mij, toen ik het zag, in de burcht Susan, die in het gewest Elam ligt - ik zag in het gezicht, dat ik mij bevond bij de stroom de Ulai. Hier begint het Hebreeuwse gedeelte van het boek. Daar het van bijzonder belang was, dat ook de Chaldeeën de ware God leerden kennen door het profetisch licht van Daniël 2 tot het einde van Daniël 7, was dat gedeelte in het Aramees opgesteld. De gezichten die volgden betroffen gebeurtenissen die zich na de Chaldeeuwse Monarchie zouden afspelen, die vooral voor Israël van belang waren. Dezen werden dan ook geschreven in het Hebreeuws, de taal waarin God aan Zijn volk Zijn raad openbaarde. Naarmate de hoofdstukken elkaar opvolgen, bestraalt de profetie het wereldgebeuren steeds meer met licht, om tot het eind des tijds de volkeren duidelijk te maken ‘dat de Allerhoogste heerst’ en dat één van Zijn doeleinden zich tenslotte zal openbaren in de onbetwistbare eindtriomf der gerechtigheid. In het derde jaar. Een bijzonder kenmerk van Gods Woord is de nauwkeurigheid waarmee tijd en omstandigheden worden aangehaald. Vers 1 geeft het tijdstip aan waarop Daniël dit visioen ontving. Vers 2 geeft de plaats aan, Susan in de provincie Elam, ten noorden van de Perzische Golf en ten oosten van de Tigris. Susan werd later de hoofdstad van het Perzische Rijk. Het behoort nu aan Iran. Daniël bevond zich daar waarschijnlijk voor een speciale zending. De profetie ontvouwt zich hier in een keten van nieuwe beelden. Boven de rivier Ulia, aanschouwt Daniël in visioen de stroom der tijden, die zich voor hem uitstrekt. Daniël 8: 3, 4. Toen ik mijn ogen opsloeg, zag ik, en zie, een ram stond voor de stroom; hij had twee horens, en die horens waren hoog, de ene echter was hoger dan de andere, en de hoogste rees het laatst op. Ik zag de ram stoten naar het westen, naar het noorden en naar het zuiden, en geen enkel dier kon tegen hem standhouden; er was niemand die redden kon uit zijn macht, en hij deed naar zijn welgevallen en maakte zich groot. Voor de stroom ziet Daniël een ram staan, waartegen geen macht opgewassen is. Een engel openbaart aan Daniël wie door de ram wordt voorgesteld: De ram die gij gezien hebt, doelt op de koningen der Meden en Perzen. (vers 20, soms loop ik een beetje vooruit.) Hier hebben wij een interpretatie door een engel zelf gegeven, die dus onweersprekelijk is. Wij hebben hier de proef op de som voor de profetische grondlijnen betreffende Daniël 2 en van de verdere bijzonderheden in Daniël 7. De ram 1
had twee horens, waarvan de hoogste het laatst opkwam. In het vorige visioen werd Medo-Perzië voorgesteld door de beer, ‘die zich oprichtte op de ene zijde.’ Alhoewel Perzië later aan de macht kwam dan de Meden, versloeg het de Meden (de hoogste rees het laatst op.) Maar Perzië maakte een verbond met de Meden, waarin deze niet behandelt werd als minderwaardig. ‘Geen enkel dier kon tegen hem standhouden.’ De overwinningen van Medo-Perzië waren zo succesvol dat in de dagen van Ahasveros hun rijk 127 provinciën telde en zich uitstrekte van Indie tot Ethiopië. Hun bijzonderste uitbreiding was naar het westen, waar Cyrus Syrië overwon in 547 voor Christus, en Babel in 539 voor Christus. Onder Cambysus strekte het zijn overwinningen uit naar het zuiden, waar het Egypte en Ethiopië overwon in 525 voor Christus. Darius Hystaspus trok naar het noorden waar hij Scythie innam in 523 voor Christus. Daniël 8: 5-8. Maar terwijl ik nauwkeurig acht gaf, zie, daar kwam een geitenbok van uit het westen over de gehele aarde zonder de aarde aan te raken; en de bok had een opvallende horen tussen zijn ogen. En hij kwam tot de ram met de twee horens, die ik voor de stroom had zien staan, en rende op hem toe in zijn grimmige kracht; ik zag, dat hij tot vlak bij de ram kwam; verbitterd stiet hij de ram, brak zijn beide horens, en er was geen kracht in de ram om tegen hem stand te houden; hij wierp hem ter aarde en vertrad hem, en er was niemand die de ram uit zijn macht redde. De geitenbok nu maakte zich bovenmate groot, maar toen hij machtig werd, brak de grote horen af, en vier opvallende horens rezen in diens plaats op, naar de vier windstreken des hemels. (U ziet wanneer u het rustig volgt en de Bijbel zichzelf laat uitleggen dat er niets fout kan gaan, de Bijbel geeft hier zelf aan welke rijken er komen, Babylon, was veroverd door de Meden en Perzen en dit rijk zou veroverd worden door Griekenland en Griekenland zal verdeeld worden door vier generaals, maar we gaan rustig verder.) Daniël ziet plots een geitenbok in volle snelheid aankomen uit het westen. De engel geeft ons weer de interpretatie: ‘De harige geitenbok is de koning van Griekenland.’ (vers 21) De engel bedoelt daarmee de Griekse macht, de grote horen is de eerste koning. De Griekse macht, die zich ten westen van Perzië bevond, viel uit deze richting aan, en scheen de aarde niet te raken. De overwinningstochten van Alexander de Grote is het geweldigste schouwspel der oudheid. Met een ongelooflijke snelheid, als een panter met vier vleugelen (Daniël 7: 6) stormde hij aan op de ram, die daar stond als onoverwinnelijk. De engel deelt mede dat de grote horen tussen de ogen van de bok, de eerste koning is, hetgeen wijst op Alexander de Grote. Thomas Newton zegt: “Men kan moeilijk dit vers lezen zonder in de geest Darius’ leger te zien aan de rivier Granicus, en Alexander aan de andere zijde met zijn leger dat verwoed aanviel, de rivier overstak en de vijand aangreep met al het vuur en al de woede die men zich kan inbeelden.” (Ik ga nog even verder en moet er dan aan denken hoe God achter de schermen werkt, en weer laat zien dat Hij weinig mensen nodig heeft, tegen een grote legermacht, om Zijn plannen uit te werken, zie het verhaal van de richter Gideon). Aan de vooravond van de strijd had Darius tien boden gestuurd om vrede te sluiten. Alexander antwoordde: “De hemel kan geen twee zonnen verdragen, noch de aarde twee meesters.” Alexander viel Darius aan op de enge wegen van Issus in Cilicië en versloeg hem nadien in de vlakte van Arbela. Deze strijd had plaats in 331 voor Christus en gaf de val aan van het Perzische rijk. Alexander werd meester van de ganse streek. De twee horens werden gebroken, de ram vertreden. Alexander leidde zijn leger tot aan de noordwestelijke grenzen van Indie. Op zijn weg terug, kwam hij aan het graf van Cyrus, stichter van het Medo-Perzische rijk. Plutarchus, de Griekse levensbeschrijver die toegang had tot veel oude geschriften, beschrijft het toneel: “Nadat Alexander het inschrift gelezen had in Perzische letters op de deur van het graf, wilde hij dat het ook daaronder werd ingegrift in Griekse letters.” De woorden waren deze: ‘O mens, wie gij ook zijt en vanwaar gij 1
ook komen zult (want ik weet dat gij zult komen), ik ben Cyrus, de stichter van het Perzische rijk; weiger mij dat stukje grond niet dat mijn lichaam bedekt.” Nadat Alexander in de grafkamer de sarcofaag van Cyrus had gezien, deed hij het graf verzegelen en bewaken door zijn soldaten. Maar zoals de meeste oude graven, werd het later beroofd van zijn inhoud en is thans leeg. Hoe wist Cyrus dat deze man zou komen? Waarschijnlijk door de profetie van Daniël die het feit aangeeft van een overwinnaar die op zekere dag zou komen. In zijn visioen had Daniël hem van het westen zien aanstormen, op de twee-hoornige ram. Het is ondenkbaar dat Cyrus het profetische geschrift van Daniël niet zou gekend hebben. Josephus schrijft: “Dit alles wist Cyrus door het lezen van het boek dat de profeet Jesaja had nagelaten ”. De profeet Jesaja had zelfs zijn naam genoemd meer dan een eeuw voordat hij was geboren. (Jes. 44: 28) Het is begrijpelijk dat hij zijn aandacht gevestigd had op de profetie van Daniël die aangaf hoe het Perzische rijk zou overgaan in Griekse handen. Hij liet dan ook op zijn graf een boodschap na voor de eerste koning van het komende rijk: ‘O mens… ik weet dat gij zult komen!’ De tijd der vervulling van de profetie was gekomen en de man was daar! Plutarchus zegt dat Alexander diep ontroerd was door de woorden van Cyrus, die hem herinnerden aan de onzekerheid des levens. God sprak hem hier werkelijk toe. Hoe treurig, dat de geniale jonge Alexander zich niet afkeerde van zijn losbandige weg die zo spoedig een einde maakte aan zijn leven. Josephus schrijft: “Het schijnt dat de onwilligheid van het joodse volk om hun verbond met de koning van Perzie op te geven, hen in botsing had gebracht met Alexander.” Toen deze de stad naderde, werden de poorten geopend en een plechtige stoet van priesters en leiders ging uit hem tegemoet. De hogepriester droeg in zijn handen het boek van Daniël de profeet. Zij vestigden de aandacht van Alexander op de profetie aangaande Griekenland. Alexander boog voor de hogepriester en aanbad de naam van God gegraveerd in de gouden plaat van het hoofddeksel van de hogepriester. Toen Parmenio, een van zijn leidende generaals, hem vroeg waarom hij de hogepriester had aanbeden, antwoordde Alexander: “Ik heb niet hem aanbeden, maar de God die hem vereerd heeft met zijn hogepriesterschap, want toen ik in Dios was, in Macedonië, zag ik in een droom deze persoon in deze kledij, die mij aanmaande niet uit te stellen, maar snel de zee over te steken, want die God zou mijn leger leiden en mij de heerschappij geven over de Perzen. Toen hem het boek werd getoond, waarin de profeet verklaart dat iemand uit de Grieken het rijk der Perzen zou vernietigen, veronderstelde hij dat hij de persoon was. En in zijn blijdschap liet hij de menigte gaan, maar de volgende dag riep hij ze weer samen en vroeg hen welke gunst hij hun kon verlenen, waarop de hogepriester verlangde dat zij de wetten van hun vaderen mochten volgen en geen tol zouden betalen in het zevende jaar. “Toen hij machtig werd (Alexander) brak de grote horen af.” Naar alle menselijke vooruitzichten zou men gezegd hebben: wanneer hij zwak zal geworden zijn, zal de horen afbreken. Maar Daniël zag dat die horen zou verbroken worden op het hoogtepunt van zijn macht. Feitelijk wordt de grote horen niet verbroken, maar hij breekt. Dat was het einde van Alexander, het was een geweldige tragiek voor zijn rijk. Hij werd niet door een andere machthebber overwonnen of gedood, maar als gevolg van zijn overdadigheid stierf hij in enkele dagen. Hij was pas 32 jaar oud. Na zijn dood (323 voor Christus) werd het een harde strijd voor zijn opvolging. Hij had nochtans tijdens zijn sterven zonder een woord te spreken, zijn zegelring overgegeven aan zijn veldheer Perdiccas, voor de opvolging der regering. Na zeven dagen twist besloot men dat zijn halfbroer Philippus Aridaeus koning zou zijn. Door Philip en de minderjarige zonen van Alexander, Alexander Aegos en Hercules, werd de naam en de uiterlijke grootheid van het Macedonische rijk nog voor een tijdje hoog gehouden. Maar weldra werden niet alleen beide zonen vermoord, maar ook de ganse familie van Alexander, zelfs tot het laatste vrouwelijke lid. Toen ontstonden de zogenaamde Diadochen-oorlogen. In alle delen van het rijk brak de strijd uit tussen de leiders van het leger, een strijd die meer dan 20 jaren duurde. Na de grote slag bij Ispus in klein Azië (301 voor Christus) werd door de vier generaals die de overhand hadden, beslist het rijk in vieren te delen: Macedonië onder Cassander, 1
Thracie en Klein Azië onder Lysimachus, Syrië onder Seleusus, Egypte onder Ptolemeus. Tussen de laatste twee lag Israël. (citaat A.de Ligne) Daniël 8: 9-12. En uit een daarvan kwam weer een horen voort, die klein begon, maar die zeer groot werd tegen het zuiden, tegen het oosten en tegen het sieraad, ja, zijn grootheid reikte tot aan het heer des hemels, en hij deed er van het heer, namelijk de sterren ter aarde vallen, en vertrapte ze. Zelfs tegen de vorst van het heer maakte hij zich groot, en Hem werd het dagelijks offer ontnomen en zijn heilige woning neergeworpen. En een eredienst werd in overtreding ingesteld tegenover het dagelijks offer; en hij wierp de waarheid ter aarde, en wat hij ook deed, gelukte hem. (U ziet dat het boek Daniël, telkens weer de dingen herhaalt, en dat doe ik ook, omdat het de geest prikkelt, het Woord van God moet duidelijk overkomen.)
Wie is de kleine horen ? (een welkome herhaling). Hier is de uitleg van de engel niet zo duidelijk als over Medo-Perzië en Griekenland. Ook in Daniël 7 is er sprake van een kleine horen die veel overeenkomst heeft met die welke hier het toneel betreedt. De kleine horen uit Daniël 7 verschijnt op het toneel na de ineenstorting van het Romeinse Rijk, terwijl deze uit Daniël 8 veel vroeger verschijnt, namelijk na de ineenstorting van het Griekse Rijk. Sommigen beweren dat deze kleine horen de Syrische koning Antiochus Epiphanus voorstelt. (Als deze 1260 jaar de kleine horen is geweest is hij wel erg oud geworden, maar we gaan verder, de Bijbel legt zichzelf uit.) Wie is de Antiochus ? Van de tijd dat Seleucus koning werd over het Syrische gedeelte van het verdeelde rijk van Alexander, tot op het ogenblik dat dit gebied overwonnen werd door de Romeinen, hebben 26 koningen elkaar opgevolgd. De achtste was Antiochus Epiphanes. Hij was enkel een der 26 koningen die de Syrische horen van de geitenbok uitmaakten. Hij kon dus niet de kleine horen zijn die zeer groot werd. Ook was Antiochus niet de bijzonderste van deze 26 koningen. Hoewel hij de naam aannam van Epiphanes (de beroemde), was hij het alleen in naam. Door zijn tijdgenoten en opvolgers werd hij dikwijls Epimanus (de gek) genoemd. Zijn vader, Antiochus de Grote, die verslagen werd door de Romeinen, kon slechts vrede tot stand brengen door het betalen van een geweldige som en de overgave van een gedeelte van zijn grondgebied. Als waarborg dat hij zich aan dit verbond zou houden, was hij verplicht gijzelaars te geven, waaronder zijn zoon Epiphanus, die naar Rome werd gevoerd. De Romeinen behielden hun overmacht. De kleine horen werd zeer groot, maar Antiochus is nooit zeer groot geworden. Tijdelijk kon hij zijn koninkrijk vergroten door enkele overwinningen in Egypte, maar deze moest hij onmiddellijk opgeven toen de Romeinen het gedeelte van Ptolemeus overweldigden en Antiochus het bevel gaven zijn plannen aangaande dit grondgebied op te geven. Hij wreekte zijn ontgoochelde ambitie op de Joden, en dan was het nog onder toelating van Rome. (Ik had al vermeld dat Israël overal tussenin lag met als resultaat dat zij altijd het slachtoffer waren.) Een dramatisch incident dat zich voordeed in het 1
jaar 168 voor Christus, is wel bekend, waarin de afgezant van Rome, C. Popollius Laenas rondom Epiphanus een cirkel in het zand trok en hem verplichtte, alvorens uit de cirkel te stappen, eerst te beloven dat hij zich zou terugtrekken uit Egypte. Sir Isaac Newton schreef: “Deze laatste horen wordt door sommigen genomen voor Antiochus Epiphanus; dat is niet verstandig.” Een horen van een beest doelt altijd op een nieuw koninkrijk, en het rijk van Antiochus was verre van nieuw. Antiochus regeerde over een der vier horens, en de kleine horen was de vijfde. Deze horen was eerst klein en werd zeer groot, zo gebeurde het niet met Antiochus. Zijn koninkrijk was integendeel, zwak, moest tol betalen aan de Romeinen en hij vergrootte niet. De horen was een koning; hard van aangezicht… wat hij onderneemt zal hem gelukken. Maar Antiochus moest Egypte verlaten door een boodschap der Romeinen en bespot door de Joden. De kleine horen was machtig, maar niet door eigen kracht, Antiochus handelde in eigen kracht. De horen zou het heiligdom omver werpen, zo deed Antiochus niet, hij liet het staan. De horen zou het heiligdom en het heir 1260 jaren vertrappen, en in Daniels profetieën zijn dagen jaren. Maar de ontheiliging van de tempel door Antiochus duurde zelfs niet zoveel natuurlijke dagen. Het is gemakkelijk om te bewijzen dat de kleine horen niet op Antiochus van toepassing is; het is even gemakkelijk te tonen dat deze kleine horen de Romeinse macht aanwijst in haar volle gestalte als keizerlijke en als geestelijke macht. Deze kleine horen volgde op de ineenstorting van het Griekse Rijk en zou bestaan tot de afsluiting van de wereldgeschiedenis, wanneer de Steen, zonder handen, losraakte uit de berg en alle aardse rijken vernietigt. (Daniël 2: 44, 45) In 168 voor Christus, wordt Macedonië door Rome overweldigd, in 146 voor Christus wordt het een Romeinse provincie. De Romeinse macht komt in het licht der profetie te staan op het ogenblik dat zij, na de overwinning op de Macedonische horen van de geitenbok, tot nieuwe overwinningstochten uitgaat in andere richtingen. Voor Daniël verschijnt zij als komend uit een der horens van de geitenbok, zoals later de tien koninkrijken uit het Romeinse Rijk ontstonden. De tien Germaanse volksstammen die de plaats van het Romeinse Rijk hebben ingenomen, hebben zich echter niet uit dat rijk ontwikkeld gelijk horens die voortkomen uit de kop van een dier, maar kwamen van buitenaf, deden hun invallen en veroverden het Oost- en West-Romeinse rijk en vestigden zich daar. Hoewel ze van buitenaf in het rijk drongen, wordt toch in de profetische voorstelling gezegd dat zij eruit ontstonden. Dat is ook het geval met het ontstaan van de Romeinse macht uit een der vier horens van het Griekse wereldrijk. Die klein begon, maar zeer groot werd. Rome was van over de Adriatische zee gekomen en overwon Macedonië in de strijd van Pydna. (168 voor Christus) Deze gebeurtenis wordt aangezien als het begin van de Romeinse wereldmacht. Van daaruit breidde Rome haar heerschappij uit - ‘tegen het Zuiden’. (Egypte) Onder Cleopatra werd het rijk der Farao’s ten ondergebracht, waardoor Rome het ganse Middellandse zeegebied in haar macht kreeg. – ‘tegen het Oosten’. (het rijk van Seleucie) Syrië in het Oosten werd door Rome ingenomen in het jaar 65 voor Christus. En tegen het Sieraad. (Palestina) In het jaar 160 voor Christus, kwamen de Romeinen voor de eerste maal in aanraking met de joden, die eerst met hen een vriendschapsverbond sloten. Maar Palestina werd in het jaar 63 voor Christus door de Romeinen geannexeerd, na een strijd tussen de Maccabese broeders Hyrhanus en Aristobulus. Aan deze laatste werd het joodse land als een leenvorstendom toegestaan. Zijn grootheid reikte tot aan het heir des hemels. Met het heir des hemels wordt Gods volk bedoeld. (vers 24) De Romeinse macht vertrapte hun 1
leiders, de sterren. (vers 20) Deze uitdrukking wijst op de onmenselijkheid, waarmee het heidense en nadien het pauselijke Rome Gods kinderen zouden vervolgen. In dit verband wordt ook melding gemaakt van het feit dat deze macht zich ook zou stellen, tegen de vorst van het heir – ‘De Vorst der vorsten.’ (vers 25) Alhoewel het op aandringen der joden was dat Jezus, de Koning van Gods volk, werd gedood, was het toch de Romeinse macht, die het vonnis uitsprak en voltrok. ‘Hem werd het dagelijks offer ontnomen en Zijn heilige woning werd neergeworpen.’ De vernietiging van de tempel te Jeruzalem in 70 na Christus, waardoor de dagelijkse offerande die de leer der verzoening zo aanschouwelijk voorstelde, werd weggenomen door het keizerlijke Rome. Voor altijd werd de aardse offerdienst, die reeds krachteloos was door de dood van het ware Lam, aan het joodse volk ontnomen. Als afdoende bewijs dat hier het keizerlijke Rome wordt bedoeld, verwijzen wij naar de uitspraak van Jezus zelf, die toen Hij van de aanstaande verwoesting van Jeruzalem sprak, als met de vinger naar Rome wees, toen Hij zeide: “Wanneer gij de gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan, wie het leest geve er acht op - laten dan wie in Judea zijn vluchten naar de bergen.” (Matt 24:15) Met deze uitspraak van Jezus is het voor altijd uitgemaakt, wie de kleine horen is uit Daniël 8. En iedereen weet dat Jeruzalem verwoest werd door de Romeinen! (De letterlijk Romeinen waren de voorlopers op het geestelijke Rome, de kleine horen is doorgegroeid, en dit zou zo duren tot het einde, tot de Here Jezus terugkomt.) En een eredienst werd in overtreding ingesteld. Gods volk zou aan een valse eredienst onderworpen worden, door diezelfde macht, maar nu in haar geestelijke gestalte. De woorden die volgen maken het nog duidelijker: “Hij wierp de waarheid ter aarde, en wat hij ook deed, gelukte hem.” Hier wordt het duidelijk dat het Rome is in haar geestelijke gestalte die aan het werk is. Rome hield niet op te bestaan met de ondergang van het Romeinse Imperium; het zette zich voort in het pauselijke Rome. Daniël ziet eerst Rome in haar imperiale fase, die zich keert tegen de joden en de eerste christenen, en dan in haar pauselijke fase die de ‘waarheid ter aarde werpt’. De keizerlijke macht die eeuwen zou heersen en de geestelijke macht waarin het keizerlijke voortleeft en die meer dan duizend jaren haar heerschappij zou openbaren, worden hier samen als een macht naar voren gebracht, terwijl de kleine horen uit Daniël 7 enkel de geestelijk fase van Rome beschrijft. (Daniël 11 vliegt helemaal heen en weer, dan weer letterlijk om soms gelijk weer over te gaan in het geestelijke, maar daarover later meer. Het hoort gewoon bij elkaar, de kleine horen is begonnen in het letterlijk keiharde Romeinse rijk en is doorgegroeid in het geestelijke roomse pausdom tot aan het eind der tijden.) Wij hebben hier dezelfde profetische lijnen als in Daniël 2 en Daniël 7, zij doorlopen dezelfde grond. In beide visioenen zagen wij duidelijk dat de macht die Griekenland opvolgde, Rome was. De kleine horen vervult al de kenmerken die van de kleine horen worden aangegeven. De drie visioenen samen genomen geven ons volledig inzicht: 605 v. Chr. Babel Daniël 2. Hoofd in goud Daniël 7. Leeuw 538 v. Chr. Medo-Perzië Daniel 2. Borst in zilver Daniël 7. Beer Daniël 8. Ram 331 v. Chr. Griekenland Daniël 2. Buik in koper Daniël 7. Panter ( 4 koppen) 1
Daniël 8. Geitenbok ( 4 horens ) 146 v. Chr. tot + 476 na Christus. Rome overgenomen door het geestelijke Rome Daniël 2. Benen van ijzer Daniël 7. Monster Daniël 8. Kleine horen keizerlijk en geestelijk Rome 476 na Chr. Verdeeld Europa Daniël 2. 10 tenen van ijzer en leem Daniël 7. 10 horens, kleine horen, Geestelijk Rome van 538 tot 1798. (1260 jaren) Daniël 8. Kleine horen zowel het letterlijk keizerlijke als het geestelijk Rome Het Godsrijk. Daniël 2. De Steen Daniël 7. Het Godsrijk Na de 10 tenen in Daniël 2 kwam De Steen Na de 10 horens in Daniël 7 kwam het Godsrijk God zal Zijn koninkrijk oprichten in de tijd van die koningen, we kunnen constateren; dat we in de laatste dagen leven. God zal Zijn Koninkrijk oprichten. Al deze gebeurtenissen zijn uitgekomen, dus het is erg aannemelijk dat Gods rijk zal komen. In Daniël 2 wordt Medo-Perzië voorgesteld als de beer oprijzend langs de ene zijde, in Daniël 8 als de ram waarvan de ene horen hoger rijst dan de andere. De vier koppen van de panter kwam nauwkeurig overeen met de vier horens van de geitenbok, door de engel geïdentificeerd als Griekenland. Hier is een verkeerde interpretatie totaal onmogelijk. Na de vier koppen van de panter (Griekse rijk) volgt Rome, na de vier horens van de geitenbok (Griekenland) volgt de kleine horen, deze kan dus niets ander zijn dan Rome, maar ditmaal in zijn volle gestalte: keizerlijk en geestelijk ! Ter verduidelijking van de ‘kleine horen’ uit Daniël 8.
In zijn keizerlijke gestalte: Vers 9: de kleine horen volgt op de verdeling van het Griekse Rijk, is eerst klein en zeer groot, komt in Palestina. Vers 10: vervolgt Gods volk, doodt de leiders van Gods volk, Vers 11: dood de Vorst, Jezus Christus, werp zijn tempel om.
wordt
In geestelijke gestalte: Vers 12: maakt Gods volk afvallig, werpt de waarheid ter aarde, het gelukt wel. Daniël 8: 13, 14. Toen hoorde ik een heilige spreken, en een andere heilige zeide tot degene die gesproken had: Hoelang zal dit gezicht gelden - het dagelijks offer en de ontzettende overtreding, het prijsgeven van het heiligdom en het vertrappen van het heer? En hij zeide tot mij: Tweeduizend driehonderd avonden en morgens; dan zal het heiligdom in rechten hersteld worden. 1
Nadat Daniël het werk van de kleine horen met ontzetting had gadegeslagen, werd zijn aandacht plots afgeleid door een gesprek dat twee hemelse wezens met elkaar voerden; deze schenen grote belangstelling te tonen voor het werk van de kleine horen. De vraag en het antwoord van deze hemelingen wordt ons meegedeeld daar het dingen betreft die Gods volk moet verstaan. Het gaat vooral om het prijsgeven van het Heiligdom en het in rechten hersteld worden. Het middelpunt van godsdienst was het aardse heiligdom, waarin een priesterdienst met het bloed van offerdieren kostbare heilswaarheden afbeeldde. De offerranden van dieren spraken voor het enig en volmaakt offer van Christus, de bemiddeling van de hogepriester wijst ons naar de enige en volmaakte priesterdienst die Jezus volbrengt in het hemels Heiligdom. Ook in het Nieuwtestamentische Israël is het Heiligdom het middelpunt, maar voortaan, de ware tabernakel, die de Here heeft opgericht en niet een mens. (Heb. 8: 1, 2) Daar heeft een hemelse priesterdienst plaats, waar onze goddelijke Hogepriester de leiding heeft, op grond van Zijn eigen bloed. Bij Zijn sterven was de aardse voorhang gescheurd, een nieuwe en levende weg was geopend, de mens kreeg vrije toegang tot de troon der genade, zonder tussenkomst van menselijke middelaars. Gods volk was voortaan een koninklijk priesterdom. (1 Pet. 2: 5, 9) Geen mens zou tussen hen en hun Maker staan, dan alleen onze hemelse Middelaar. Alhoewel het geestelijk Rome het hemelse Heiligdom in materiële zin - niet kon omwerpen, zoals de Romeinse soldaten met het aardse tempelgebouw gedaan hadden, heeft deze macht toch Gods hemels Heiligdom aan de blik der gelovigen onttrokken en aldus in geestelijk zin het hemelse Heiligdom omvergeworpen, in de geest der gelovigen vernietigd. In het wezen van de ware godsdienst werd daardoor een ingrijpende verandering aangebracht. In plaats van Gods volk te bepalen bij Christus, onze enige Middelaar in het hemelse Heiligdom (1 Tim. 2: 5), en hen te leiden langs de nieuwe en levende weg, naar de volmaakte tabernakel, heeft de Kerk deze onmisbare gemeenschap onderschept, door Maria en heiligen als middelaars en middelaressen aan te stellen. (beelden aanbidding, dus afgoderij). Eeuwen lang bleven de gelovigen in volslagen duisternis in verband met de priesterdienst van Jezus. Een valse bemiddelingsdienst werd ingesteld: - een dienst in aardse heiligdommen met een hogepriester, met aardse priesters, zangers en verkondigers van het mensenwoord; - een offerdienst die zijn hoogtepunt bereikt in een onbloedig offer voor de levenden en de doden, begeleid door ritueel en reukoffer, in plaats van het enig algenoegzaam offer van Christus, het Woord Gods; - een priesterdienst met wasvat, kandelaar en hoog altaar. De voorwaarden worden gemakkelijk vervuld, miljoenen stromen naar de aardse heiligdommen, om daar, door de uitspraak van de priester, met een penitentie van enkele vormgebeden, vergiffenis van zonden te bekomen. De wezenlijke betekenis van Christus offer en de kracht van Zijn opstanding, gingen verloren. Hoelang zal dit gezicht gelden? Hoelang? Is de grote vraag waarmee ook engelen zich bezighouden; hoeveel te meer zouden gelovigen een ernstige studie moeten maken van Gods heilsplan waarin zij zelf betrokken zijn! Hoelang zal deze wrede machten toegelaten worden, het Heiligdom en Gods kinderen onder de voet te lopen? Hoelang zal het nog duren, vooraleer de ‘ter aarde geworpen waarheid’ zal worden opgenomen en wereldwijd worden verkondigd? Wanneer zal God ingrijpen in de eeuwenafval en verdrukking van Zijn volk? De engelen begrijpen de gevoelens van Daniël, de vraag van de engel was als een echo, van de diepe beroering in Daniels hart. In volle spanning luistert de profeet naar het antwoord:
1
Tweeduizend driehonderd avonden en morgens; dan zal het heiligdom in rechten hersteld worden. (Een paar bladzijden verder gaan we ons meer verdiepen in deze 2300 avonden en morgens. We zullen bewijzen dat het profetische jaren zijn, een toekomst- profetie.) Dat woord heiligdom wekt onvergetelijke herinneringen in de geest van Daniël. Hij dacht onwillekeurig aan Jeruzalem dat in puin lag en aan hun prachtig heiligdom dat met vuur verbrand was. Maar het hemels antwoord bracht grote ontgoocheling in hem teweeg. Zou het herstel van de hemel slechts in die verre toekomst geschieden? De engel legde wel degelijk de nadruk op het feit dat die 2300 avonden en morgens betrekking hadden op de tijd van het einde. (verzen 17 en 19) (Citaat A.de Ligne) Daniël 8: 15-27. Toen ik, Daniël het gezicht zag en het trachtte te verstaan, zie, daar stond iemand voor mij, die eruit zag als een man, en ik hoorde een menselijke stem over de Ulai, welke zeide: Gabriël, doe deze het gezicht verstaan. En hij kwam tot waar ik stond, en toen hij kwam, schrikte ik en wierp mij op mijn aangezicht, maar hij zeide tot mij: Versta mensenkind, dat het gezicht doelt op de tijd van het einde. Toen hij nu met mij sprak, viel ik bezwijmd op mijn aangezicht ter aarde; hij echter raakte mij aan en deed mij overeind staan, en zeide: Zie, ik maak u bekend wat geschieden zal in het laatst van de gramschap; want het doelt op het tijdstip van het einde. De ram die gij gezien hebt, met de twee horens, doelt op de koning der Meden en Perzen, en de harige geitenbok op de koning van Griekenland, en de grote horen die tussen zijn ogen stond, dat is de eerste koning. En dat die afbrak en er vier in zijn plaats kwamen te staan: vier koninkrijken zullen uit het volk ontstaan, doch zonder zijn kracht. En in het laatst van zijn koningschap, als de boosdoeners de maat hebben volgemaakt, zal er een koning opstaan, hard van aangezicht en bedreven in listen. En zijn kracht zal sterk zijn- maar niet door eigen kracht- en op ontstellende wijze zal hij verderf brengen, en wat hij onderneemt zal hem gelukken; machtigen zal hij verderven, ook het volk der heiligen. En door zijn sluwheid zal hij het bedrog dat hij aanwendt, doen gelukken; hij zal zich in zijn hart verheffen, en onverhoeds velen verderven. Ook tegen de Vorst der vorsten zal hij optreden, doch zonder mensenhanden zal hij vernietigd worden. En het gezicht van de avonden en morgens, waarvan gesproken werd, dat is waarheid. Gij nu, houd het gezicht verborgen, want het ziet op een verre toekomst. En ik, Daniël, was uitgeput en was enige dagen ziek; daarna stond ik op en verrichtte de dienst bij de koning. En ik was verbijsterd over het gezicht, maar niemand merkte het. Terwijl Daniël nadacht over de betekenis van dat alles, ontwaarde hij plots een geheimzinnige gestalte voor zich en hoorde hij een stem van boven de stroom: Gabriël, doe deze het gezicht verstaan. Een machtige engel was aangewezen om aan Daniël de verborgenheid van de toekomstige eeuwen te openbaren. Toen de engel Daniël naderde, viel deze ter aarde neder, waarop de engel sprak: “Versta mensenkind, dat het gezicht doelt op de tijd van het einde.” (na het lezen van dit gedeelte uit Daniël 8 is er toch geen mens meer die denkt dat de 2300 avonden en morgens, dagen zijn, het doelt op de tijd van het einde). Een zorgvuldige studie van dit hoofdstuk, toont ons dat het eerste gedeelte feitelijk een voorbereidend gedeelte is, om ons in te leiden in het meer belangrijke dat volgt. Daniël ontving niet alleen het licht dat hij en zijn volk het meest nodig hadden, maar ook vergezichten van grote gebeurtenissen der toekomst, tot de komst van de Verlosser en de ontknoping der geschiedenis. De opmerking van de engel is een bewijs dat het visioen slechts recht verstaan zou worden na lange eeuwen, in de tijd van het einde. In het zelfde hoofdstuk wordt er drie maal de nadruk op gelegd: -
Versta mensenkind, dat het gezicht doelt op de tijd van het einde. (vers 17) 1
- Want het doelt op het tijdstip van het einde. (vers 19) - Want het ziet op een verre toekomst. (vers 26) ( deze laatste vind ik het mooist, geen twijfel mogelijk dat het jaren zijn.) In hoofdstuk 12 lezen wij: “ Maar gij Daniël houd de woorden verborgen en verzegel het boek tot de eindtijd.” (Daniël. 12: 4) Deze dingen blijven verborgen en verzegeld tot de eindtijd. (Daniël. 12: 9) De interpretatie in verband met de 2300 jaren, kan ook slechts gegeven worden op de aangegeven tijd, tijden en een halve tijd van het einde. Wat zou er gebeuren aan het einde van de 2300 jaren ? Dat het hier in dit hoofdstuk gaat over profetische dagen= jaren, tonen de uitdrukkingen in hoofdstuk 8: 17, 19, 26 aan. Wat was de betekenis van de uitdrukking: ‘het Heiligdom zal in rechten hersteld worden’? Hier gaf de engel geen uitleg. Zou het Heiligdom weer tot zijn recht komen in de tijd van het einde? Zouden Gods kinderen op dat ogenblik de weg vinden om God te benaderen in Zijn heiligdom? Veel intiemer dan Daniël ooit had kunnen denken! Maar de profetische waarheid reikt veel verder. Het Hebreeuwse woord ‘Tsadag’ hier vertaald door ‘in rechten staat hersteld’ wordt door bepaalde bijbelvertalers weergegeven door ‘gereinigd’. Het boek der Hebreeën bevestigt ten volle de reiniging zowel van het hemelse als het aardse heiligdom. (Heb. 9: 22, 23) Daar het aardse heiligdom een schaduw was van het hemelse, die de heilige waarheden van het verlossingsplan in levend aanschouwelijk onderwijs afbeelden, openbaarde zijn schaduwdienst ons de werkelijkheid van de diepe dingen Gods in het hemelse Heiligdom. (Heb. 8: 4, 5 en 9: 23, 24) Door het doden van het offerdier werd de terechtstelling gesymboliseerd van de Onschuldige in plaats van de zondaar. Het was evangelie in beeld. Het was het symbool van de terechtstelling van Jezus, van de uitboeting der zondeschuld, niet van de vergiffenis der zonde. Eerst moest in het heiligdom de priesterdienst volbracht worden met het bloed van het offerdier. De dood van het plaatsvervangend offerdier was niet voldoende, de dienst der verzoening in het heiligdom was noodzakelijk. Door handoplegging geschiedde figuurlijk de overdracht van de zondeschuld op het offerdier. Door het aanbrengen van zijn bloed aan de horens van het altaar dat nu symbolisch geladen was met de zondeschuld van de overtreder, en het besprengen van het bloed in het heilige, werd de zondeschuld op een bloedige wijze in het heiligdom geregistreerd. Aldus werd de schuld van de zondaar weggenomen en ontving hij vergiffenis. Dag na dag ging dit door. Het feit dat hemelse dingen moeten gereinigd worden, toont aan dat er werkelijk onreinheid is in de hemelen, dat is niet de reiniging die God bedoelt. Het Lam Gods werd geslacht op Golgota, maar de bediening des bloeds - de dienst der verzoening - moest voltrokken worden in het hemelse Heiligdom. Jezus werd ‘opgewekt’, om onze rechtvaardiging. (Rom. 4: 25) Het Heiligdom geeft licht aangaande de lange afwezigheid van onze Here. Bij Zijn hemelvaart verdween Jezus in het hemelse Heiligdom, waar Hij de eerste fase van Zijn priesterwerk begon, om ons op grond van Zijn offerande, met God te verzoenen. Naar het eeuwige raadsbesluit, door Zijn zondeloos leven als mens, door Zijn plaatsvervangend sterven en Zijn opstanding, werd de Zoon Gods ten volle één met ons en volkomen uitgerust als een der onzen, van ons eigen vlees en bloed, om onze Vertegenwoordiger te zijn bij de Vader. De hoge functie van de Zoon des mensen als Hogepriester, nam een aanvang in het hemelse Heiligdom, alsook Zijn verlossingswerk door de Heilige Geest in en door Zijn volgelingen hier beneden. (Heb. 7: 25 en Openb. 1: 12, 13, 20) Zijn heilswerk beoogt het herstellen van het beeld van God in de mens. Wanneer bij Jezus sterven, de voorhang in de tempel scheurde, erkende God niet langer de aardse priesterdienst. De weg naar de ware tabernakel was geopend, opdat de zondaar met vrijmoedigheid zou kunnen toetreden tot de troon der genade. (Heb. 4: 15,16 en 10: 19,20). Het ritueel van de aardse priesterdienst bereikt zijn climax op de Grote 1
Verzoendag, de Yom Kippur. (De zonden waren ondanks dat ze op Golgota vergeven en betaald zijn, door het offer van Christus, nog opgetekend in het hemels Heiligdom, hiervan wordt het Heiligdom gereinigd op de Grote Verzoendag, wat nu plaatsvindt.) Op de Grote Verzoendag moest gans Israël samenkomen omheen het heiligdom, al het werk werd terzijde gelegd, allen moesten zich opnieuw aan God wijden. De geregistreerde schuld, waardoor het heiligdom symbolisch verontreinigd was, moest door een speciale dienst worden weggenomen. Dan ging de Hogepriester in het Allerheiligste om de afsluitingsdienst te volbrengen. Het ging hier over meer dan een juridische formaliteit. In wezen stelde dit de afsluiting voor van de boeken van het jaar. De schuldregisters werden rein. Zo maakt ook de voortdurende opname van schuld in het hemelse Heiligdom de reiniging noodzakelijk. God heeft Zijn wachters, die met onbegrijpelijk verfijnd vermogen, alle woorden en daden opnemen op de wegen des mensen. Niets is te klein om geregistreerd te worden in de archieven des hemels, zowel onze naam als onze intiemste gedachten. Het Hogepriesterlijk werk in de aardse priesterdienst, bij het afsluiten van het jaar, op de Grote Yom Kippur, voleindigde de jaarlijkse cyclus. Zo heeft bij het afsluiten van de geschiedenis een dienst plaats, tot reiniging van het hemelse Heiligdom. (Heb. 9: 23) Het is de eindfase van het Hogepriesterlijk werk van Christus. De voortdurende overdracht van de zondeschuld in het hemelse Heiligdom, maakt het noodzakelijk dat de geregistreerde schuld van de overwinnaars wordt uitgewist om nooit meer in gedachten te komen. God wil onze zonden achter Zijn rug werpen, in de zee van de eeuwige vergetelheid, wanneer wij in Zijn kracht overwinnen. De sluier over het menselijk bestaan moet worden weggerukt, ons leven ‘moet voor de rechterstoel van Christus geopenbaard worden’. (2 Cor 5: 10) De namen van hen die de genade van Christus niet hebben aangenomen om de overwinning te behalen, worden uitgewist uit het boek des levens: “Wie overwint… Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen. (Openb. 3: 5) Jezus is niet alleen onze goddelijke Hogepriester, die voor ons pleit, door Zijn Geest staat Hij ons ook bij, om ons naar de overwinning te leiden, Hij laat Zijn volk niet alleen in de strijd. (Psalm 34: 8) De Engel des Heren legert Zich rondom wie Hem vrezen, en redt hen. Welzalig allen die bij Hem schuilen ! Gedurende de periode van de Grote Verzoendag – oordeelsdag - moet in Gods Heiligdom de beslissing worden genomen wie bij Jezus komst in onsterfelijke gestalte zal worden opgenomen, en wie tenslotte de tweede dood zal ondergaan. (Openb. 20: 14, 15) In een vorig visioen werd dit indrukwekkend gebeuren in het Hemelse Heiligdom, dat een aanvang zou nemen na de 2300 jaren, (avonden en morgens, profetische jaren) in volle klaarte naar voren gebracht. Nadat wij de vier wereldrijken elkaar hebben zien opvolgen, gevolgd door de tien horens en de kleine horen, komen wij plots in de troonzaal des Allerhoogsten, waar wij het oordeel bijwonen. Daar zijn wij getuigen van de laatste fase van Christus’ middelaarschap. Duidelijk wordt aangegeven: ‘Het gerecht zette zich neder en de boeken werden geopend.’ Dat volgt op de machtsperiode van de kleine horen. En daarop gaat de Zoon des mensen tot de Vader om het Koninkrijk te ontvangen. In hoofdstuk 8 zien wij voor de derde maal, de wereldrijken elkaar opvolgen, maar ditmaal wordt de kleine horen gezien in zijn volle gestalte, (Hij zou steeds groter worden) waarna de reiniging van het Heiligdom begint. (aan het einde van de 2300 jaren) Het ritueel op de Grote Verzoendag in het aardse heiligdom zag reeds vooruit naar de reiniging van het heelal van zonde en zondaars. Het wegzenden van de zondebok (Azazel) in de woestijn, was de laatste daad van de hogepriester in de jaarlijkse ceremoniële dienst. (Lev. 16) Hier krijgt de dienst in het heiligdom een kosmisch aspect. De hoofdschuldige, voorgesteld door Azazel, de zondebok, satan, komt hier op de voorgrond. De grote opstandeling met al de zijnen zullen worden uitgedelgd na duizend jaren op een verwoeste aarde van hun macht beroofd te zijn geweest. (Openb. 20 : 1, 3, 10) Onze gevallen planeet zal vernieuwd worden tot een wereld waarin gerechtigheid woont. (1 Pet. 3: 13) 1
Maar waarom het hemels gericht ? God kan toch de gevallen mensheid met onfeilbare nauwkeurigheid oordelen, zonder een gerechtszitting? God is alwetend, Hij kent toch elke levensgeschiedenis? Waarom moeten miljoenen engelen in dat gericht vertegenwoordigd zijn? (Daniël 7: 9, 10) Daar zijn andere aspecten van het priesterlijk werk van Christus. De kosmische opstand tegen Gods regering, de handhaving van Gods eer moet in het volle licht komen te staan, voor het ganse universum. Het goddelijk drama van Yom Kippur brengt ook dit hemelse aspect naar voren. Het is nooit Gods plan geweest, dingen te doen die de belangen van Zijn schepselen raken, zonder het hen bekend te maken. Zover als het deze wereld betreft en het heil van Zijn kinderen ‘Openbaart God de verborgenheid.’ (Amos 3 : 7) God schept geen redelijke wezens om deze nadien te behandelen alsof het redeloze schepselen waren. God neemt hen in vertrouwen. ‘Zou Ik voor Abraham verbergen wat Ik doen ga?’ sprak Hij. (Gen. 18: 17) God wil niet oordelen zonder aan Zijn schepselen de volle openbaring te schenken. Onze geschiedenis is een eeuwenlange demonstratie, met als allerhoogste openbaring het kruis. Dat moet voor alle hemelbewoners ten volle belicht worden, zelfs het individuele leven van elke sterveling. De Gods regering moet in ‘rechten staat hersteld worden’ voor alle redelijke wezens. Dat zal het hoogtepunt zijn in het oordeel. (Openb. 15: 3, 4 en 16: 5, 6) God geeft de engelen een deel in de eindbeslissingen, wie zal gered, wie zal verworpen worden? Tijdens de duizend jaren die volgen op de ontknoping der geschiedenis, zullen ook Gods kinderen tegenwoordig zijn in het oordeel der goddelozen en der gevallen engelen. (Openb. 20: 4 en 1 Cor. 6 : 2, 3) Gods heiligheid die aangerand was, moet ten volle geopenbaard worden, het ware karakter van de gevallen engel moet ten volle ontmaskerd worden. Wanneer het leven van Gods volk wordt nagegaan bij het licht van Gods aanschijn, wordt Zijn heiligheid miljoenvoudig weerkaatst in hun overwinning. Wordt ook satans karakter niet geopenbaard, wanneer de donkere diepten worden gezien van hen die eens Gods kinderen zijn geweest, en die tenslotte Gods genade verworpen hebben? Koning Saul, Judas en vele anderen? God wil geen talloze wezens in de eeuwigheid opnemen zonder samenwerking met de engelen. Zij moeten tegenwoordig zijn in het oordeel om persoonlijk overtuigd te zijn van de gerechtigheid Gods. Zij zagen miljoenen verloren gaan, zij zagen hun geliefde Meester sterven aan het kruis, zij zagen de bloedige geschiedenis van onze planeet met haar ontelbare opstandelingen, zij zagen het verstoorde evenwicht van het universum. Moeten zij geen zekerheid hebben dat de bewoners van een gevallen planeet die zullen worden opgenomen in Gods eeuwig Rijk, geen gevaar zullen zijn voor de eeuwige vrede van het heelal? Wanneer de engel des lichts, die zonder zonde was, in zijn ontzaglijke val ontelbare engelen en mensen heeft meegesleurd, bestaat er dan geen gevaar, wanneer talloze aardse wezens die in zonde hebben geleefd, in het Godsrijk worden opgenomen? Is het niet noodzakelijk dat in het bijzijn der hemelbewoners, het leven dezer kandidaten wordt nagezien of er overgave of overwinning is? Begrijpen we dan, dat God niets door de vingers kan zien en de weg smal is? In Openbaring 4 en 5 wordt ons in rijke symboliek een bliksemend troongezicht geopenbaard. Johannes ziet de Allerhoogste op een troon, Hij straalt in de verblindende lichtglans van een jaspis en in de bloedrode schijn van een sardis, het is een zitting in het hemelse assisenhof die wij hier bijwonen. Bliksemen, donderslagen en stemmen gaan uit van de troon waarop God zetelt als Rechter. Rondom de troon bevindt zich een kristal waarin deze ontzaglijke heerlijkheid weerkaatst wordt. Een smaragdgroene boog - de boog der hoop - overspant de troon. Omheen de Allerhoogste bevinden zich vier raadselachtige wezens met zes vleugelen, hun talloze ogen tonen aan dat niets aan Zijn blik ontsnapt. Dag en nacht doen zij de hemelse sfeer trillen door het driemaal heilig! Rondom de troon bevinden zich vierentwintig ouderlingen in priesterlijk gewaad, naar de ordening van Melchizedek, met gouden kronen op hun hoofden, zij zijn gezeten op vierentwintig tronen. Omheen deze priesterlijke raad bevinden zich tienduizend maal tienduizenden, lichtgestalten van engelen. Zeven vurige lampen branden voor de troon, die ons aantonen dat wij ons hier in het hemelse Heiligdom bevinden. De opperste Rechter heeft een geheimzinnige boekrol in Zijn hand. Een machtige engel roept uit: “Wie is waardig het boek te openen?” Angstwekkende stilte volgt, niemand treed naar 1
voren. Johannes weent, hij voelt aan dat alles op het spel staat, deze boekrol is de akte van de beschuldiging, de mensheid wordt gewogen in de weegschalen der goddelijke gerechtigheid. Is er dan niemand die optreedt als verdediger? Wordt er dan niemand gevonden die verantwoordelijkheid voor deze gevallen wereld op zich durft nemen? Waar is de Lichtengel, de Vorst dezer wereld? Te midden van de plechtige stilte treedt het Lam naar voren en neemt de akte van beschuldiging uit de handen des Allerhoogste. Als Lam, geslacht voor een opstandige wereld, neemt de Christus de verdediging op Zich van miljoenen die Zijn genade hebben aangenomen; Hij neemt tezelfdertijd de verantwoordelijkheid op Zich, om eeuwige orde te brengen in de chaos door satan geschapen. Een machtig lofgezang weerklinkt door de hemelen. Wij krijgen hier een beter zicht op een der zittingen van de dramatische Yom Kippur. In een gelijkenis door Jezus gegeven, zien wij een koning die een bruiloftsfeest bereidt voor zijn zoon. De genodigden zijn samen, het huwelijk zal plaatsvinden. Maar deze blijde gebeurtenis wordt vooraf gegaan door de komst van de Koning om de gasten te zien. Deze gelijkenis is diep betekenisvol: het is het eindonderzoek door de grote Koning, van degenen die de uitnodiging hebben aangenomen. (Matt. 22: 11-13 en Openb. 19: 9) Die geen bruiloftskleed aanhebben - die onwaardig bevonden worden - worden uitgeworpen in de buitenste duisternis. Wanneer de dienst in het Heiligdom voleindigd is, dan pleit de genade niet langer en wordt de stem gehoord: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid.” (Openb. 22: 11, 12) Dan is de eeuwige lijn getrokken! De schaduwdienst van het aardse heiligdom bracht ons licht in de ontzaglijke werkelijkheid, waar over het lot der aardbewoners wordt beslist en waarvan zij onwetend zijn. En inmiddels wentelt de wereld voort, en trekt zich geen zier aan van wat er in de hemelen gebeurt. Maar het visioen is een rauwe realiteit geworden. Een wereldwijde boodschap, die het oordeel aankondigt aan de onverschillige mensheid, getuigt van het geweldig gebeuren in het hemelse Heiligdom. (Openb. 14: 6, 7) Met de zon die elke dag verdwijnt achter de kimme, verzinkt ook elke dag in de eeuwigheid, beladen met datgene wat zich uur na uur in ons leven afspeelt. Het wordt onuitwisbaar opgenomen in de boeken des hemels waaruit onze toekomst zal worden vastgesteld. De boeken worden geopend te midden van de bliksemende heiligheid Gods. Het verleden verschijnt op het scherm der eeuwigheid. Er moet beslist worden, wie door Jezus bij Zijn wederkomst in onsterfelijke gestalte zal worden opgenomen, en wie zal worden verworpen. Zij wier namen eens waren ingeschreven in het boek des levens, worden gewogen in de weegschalen van het heiligdom. In tegenwoordigheid van de eeuwige Vader en myriaden engelen, wordt vastgesteld wie waardig zal zijn te delen in de heerlijkheid van Christus, en over wie een vreselijk oordeel zal worden geveld in een volgend gericht. (Openb. 20: 4-6) Door de uitstorting van de Heilige Geest op Pinksteren, werden de discipelen op de hoogte gebracht dat Jezus Zijn functie van Hogepriester had opgenomen. Van op Zijn genadetroon aan de rechterhand Gods, vroeg Hij aan Zijn Vader de Heilige Geest te zenden die Hij aan Zijn discipelen beloofd had. Voortaan konden zij in de kracht Gods de dood en opstanding van Jezus verkondigen. Het licht des Allerhoogste drong door in de verduisterde geest van duizenden die door de vijanden van Christus op een dwaalspoor waren gebracht. Zo heeft de Heilige Geest in de eindtijd de aandacht van Gods kinderen gevestigd op de profetieën van Daniël die in het bijzonder de eindfase van Christus Hogepriesterlijk werk verlichten. De taak van de gemeente is de gehele wereld te waarschuwen, dat de laatste fase van het Goddelijk drama, symbolisch voorgesteld door de Oudtestamentische dienst van de ‘Grote Verzoendag’ plaats vindt. Het evangelie wordt dan ook verkondigd in het kader van de ure des oordeels. (Openb. 14: 6, 7) Een volk moet bereid worden om de Here te ontmoeten bij Zijn wederkomst. Daar Daniël niets dierbaarder was dan zijn volk, vergunde God hem een blik te werpen in hun wedervaren in de toekomende eeuwen, en hij wilde hem tevens de verzekering geven dat de beloften van vroegere profetieën zeker in vervulling zouden gaan. Maar Daniël begreep niet wat de engel hem had meegedeeld; ook was hij uitgeput en verloor het bewustzijn, maar door de aanraking van de hemelse bode, kwam hij weer tot zichzelf, en was in staat de breedvoerige uitleg te beluisteren 1
die de engel hem gaf en waarbij Gods volk in het profetisch gezichtsveld kwam. De engel maakte hem bekend ‘wat geschieden zal in het laatst van de gramschap; want het doelt op het tijdstip van het einde.’ Deze gramschap had zich reeds geopenbaard over Juda en Israël, daardoor waren zij in ballingschap. Daar deze profetie zich bijna tweeduizend jaar ver uitstrekt na de tijd dat het joodse volk als Gods volk zou worden verworpen, moet deze term ‘in het laatst van de gramschap’ toepasselijk zijn op de eindoordelen die over de wereld zullen komen. Een verdere verschijning van de engel Gabriël in het volgend hoofdstuk, maakt deel uit van het onderwerp dat hier wordt behandeld. Dit wordt het belangrijkste gedeelte van het visioen dat ons hier bezig houdt. De profetie van de zeventig weken, in het volgende hoofdstuk, geeft het einde aan van de joodse natie als het uitverkoren volk, hetgeen vervuld werd in het jaar 70 na Christus. Dat was inderdaad de vervulling der gramschap. Zover als het deze natie betrof; maar de gramschap op het tijdstip van het eind; betreft de ganse mensheid. Over het machtige Babel wordt niet meer gesproken, het is verdwenen uit het gezichtsveld van de profeet, het einde van Babel is gekomen. Medo-Perzië en Griekenland worden door de engel bij name genoemd. Van Griekenland wordt duidelijk de verdeling in vier aangegeven, hetgeen overeenkomt met de vier koppen uit Daniël 7. En in het laatst van hun koningschap zal er een koning opstaan. Dit vers geeft aan wanneer de kleine horen zal oprijzen, maar zegt niet waar, het geeft aan wanneer, in het laatst van hun koningschap. Een hele tijd na de verdeling van het Griekse rijk komt de Romeinse macht trapsgewijs tot heerschappij, als de boosdoeners de maat hebben vol gemaakt; als de afval tot het hoogtepunt gekomen is. Israël, dat uit de ballingschap zou terugkeren naar het land der vaderen, zou weer tot een diepe afval komen, die tenslotte de maat zou doen overlopen. Wij zien in de geschiedenis hoe het zich liet overspoelen door de hellenisering; met de Griekse taal hadden zij ook de Griekse cultuur ingezogen en dwaalden ver af van Gods heilig Woord. God laat dan ook weer de verdrukking over hen komen. “Een koning hard van aangezicht en bedreven in listen.” Het succes van de Romeinen was grotendeels te danken aan hun listige diplomatie en de hulp van hun bondgenoten. Ook het geestelijke Rome had zijn heerschappij te danken aan zijn scherpzinnigheid en aan de machten waarover het controle uitoefende. Het rustte op de sterke schouders van de kinderen van het afgodische Noorden; door de kracht der Barbaren bereikte het zijn toppunt van macht. ‘Op ontstellende wijze zal hij verderf brengen.’ De slachting door het keizerlijk Rome bij de verwoesting van Jeruzalem, bevestigt ten volle deze woorden, ook de miljoenen martelaren door het geestelijk Rome in de Middeleeuwen. (Daniël 8:13) Door zijn diplomatie en listigheid zal hij gelukken. Rome muntte uit boven alle anderen door zijn diplomatie, waardoor het alle natiën onder controle hield. Dat kan nog meer gezegd worden van het pauselijke Rome. Ook zou Rome optreden tegen ‘de Vorst der vorsten’. Christus zou door de Romeinen gedood worden, ook het geestelijke Rome zou tegen Christus optreden door Zijn volk te vervolgen en door het woord der kerk boven het Woord van Christus te plaatsen. Maar zonder mensenhanden zal hij vernietigd worden. Deze politiek-religieuze tirannie die eeuwen het bloed van Gods volk deed druipen zal voor eeuwig verbroken worden door een catastrofaal ingrijpen van God. De Steen, die van de berg losraakte zonder toedoen van mensenhanden, vernietigt alle aardse machten. Wanneer het schijnt dat de afvallige macht haar volle triomf zal bereiken, komt God om Zijn volk te verlossen en de vijand te vernietigen. Wanneer hij tot zijn einde komt, zal niemand de hand uitstrekken om hem te helpen. Voor de aandachtige lezer is het opvallend dat hier wel de duur van een lang tijdperk wordt aangegeven, (de 2300 jaren) maar geen bepaalde datum, van het begin of het einde ervan. Deze tijdsbepaling is niet nodig indien zij door een latere openbaring wordt aangevuld, hetgeen het geval is in het volgende hoofdstuk. Hier is een onderbreking in het gezicht, die zich laat verklaren door het feit, dat Daniël, bij het zien van het verwoestend werk van de kleine horen zo overweldigend getroffen werd, dat hij het niet meer dragen kon en de engel het gezicht moest onderbreken. En eindigde dan ook voorlopig met de woorden dat het de waarheid was en dat het verborgen bleef tot in de toekomst. De engel breekt zijn toelichting af, zonder een aanwijzing te geven met betrekking tot de 1
vraag wanneer deze profetische periode een aanvang zou nemen. Dit is het voornaamste onderwerp uit Daniël 9. Het ziet op een verre toekomst, het reikt tot de tijd van het einde. Het zou slechts dan begrepen worden. ‘Houd de woorden verborgen.’ Het zou tot op die tijd niet begrepen worden, en verzegeld blijven. (Daniël 12: 4) Daniël was ontsteld bij het visioen maar niemand merkte het op. Hij begreep het niet. En de engel Gabriël gaf hem geen verder onderricht dienaangaande, waarschijnlijk omdat Daniël alles ontvangen had, wat hij op het ogenblik dragen kon. Verder onderricht zou hem later gegeven worden. (A. de Ligne)
Een Priester voor altijd. (Geschreven door Merwin R. Thurber) Op de heuvels van Golgota tekenden zich drie kruisen tegen de hemel af, terwijl verspreide groepen kijkers toezagen hoe drie mannen ter dood werden gebracht op een manier die destijds bij de Romeinen in gebruik was. Aan het middelste kruis hing Jezus van Nazareth. Vlakbij stond Zijn moeder, minstens een van Zijn discipelen en de Romeinse wacht. Er werd weinig gesproken. Weliswaar spotten de joodse leiders aanvankelijk en jammerden de vrouwen bij het schouwspel, maar er daalde stilte over de toeschouwers, toen de duisternis dieper werd en een wolk drie uur lang zelfs de meest nabije voorwerpen voor het oog verborg. Toen dreef de wolk plotseling weg en met een luide stem riep de Lijdende aan het kruis: “Het is volbracht!” Na deze woorden blies Hij de adem uit en zakte Zijn hoofd neer op Zijn borst. Maar dit was geen gewone dood, want deze mens was gestorven voor de zonden van de hele mensheid. Een krachtige aardbeving bewoog de grond, alsof de onbezielde natuur in het lijden van haar Meester deelde. Op hetzelfde ogenblik speelde zich in de tempelhoven een ander drama af. Het was de tijd voor het avondoffer. Het Lam voor het brandoffer werd naar de slachtplaats geleid. De aardbeving deed de tempelmuren schudden en overviel de dienstdoende priester met schrik. Het opgeheven mes viel uit zijn hand en het lam ontsnapte. Binnen de tempel werd het voorhangsel dat het heilige van het heilige der heiligen scheidde, door een onzichtbare hand van boven naar beneden stukgescheurd. Het gewijde centrum van heel de joodse eredienst, waar alleen - na zorgvuldige voorbereiding- de hogepriester mocht binnengaan, lag nu open en bloot voor ieders blik. De heerlijkheid was inderdaad verdwenen. Had Christus de joden niet nog enkele dagen tevoren gezegd, dat hun huis aan hen overgelaten zou worden? (Matt. 23: 38) De aardse tempel, eens geëerd als de verblijfplaats van God, zou niet langer het goddienstig centrum zijn. De Samaritaanse vrouw die met Jezus de juiste plaats om te aanbidden had willen bespreken, kreeg van Hem te horen: “De ure komt, dat gij nog op deze berg, noch te Jeruzalem de Vader zult aanbidden… maar de ure komt en is nu, dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in geest en in waarheid; want de Vader zoekt zulke aanbidders.” (Joh. 4: 21-23) Dat uur was inderdaad gekomen. Men hoefde niet langer in de tempel te aanbidden. Maar was er voor de christelijke gelovige geen Heiligdom? Was er geen godsdienstig centrum waarop christenen hun aandacht konden richten? Wij vinden het antwoord in de brief van de Hebreeën, na bespreking van het priesterschap vervolgt de apostel: “De hoofdzaak van ons onderwerp is, dat wij zulk een Hogepriester hebben, die gezeten is ter rechterzijde van de troon der Majesteit in de hemelen, de dienst verrichtende in het Heiligdom, in de ware tabernakel, die de Here opgericht heeft, en niet een mens.” (Heb. 8: 1, 2) Er wordt hier een tegenstelling gemaakt tussen de twee tabernakels. De tabernakel opgericht door een mens, die was gebouwd door Mozes, en was alleen maar een voorbeeld, terwijl de ware tabernakel, die de Here opgericht heeft, de werkelijkheid was. De aardse tabernakel was eenvoudig, een afbeelding en schaduw van het hemelse. (Heb. 8: 5) De Apostel spreekt er ook over, als een zinnebeeld voor de tegenwoordige tijd. (Heb. 9: 9) Hij heeft het ook over een afbeelding van de hemelse dingen. (Heb. 9: 23) De tabernakel in de woestijn, en daarna 1
de tempel, wezen met alle offers en slachtoffers niet alleen vooruit naar de dood van Christus aan het kruis, maar ook naar een Heiligdom in de hemel, waarin het plan voor de verlossing van de mens werd uitgevoerd. Dit is het Heiligdom van het nieuwe verbond. De schrijver van de brief aan de Hebreeën maakt dit duidelijk: Nu had ook wel het eerste (verbond) bepalingen voor de eredienst en een heiligdom voor deze wereld. Want er was een tent ingericht, de voorste, waarin de kandelaar en de tafel met de toonbroden stonden: deze werd het heilige genoemd; en achter het tweede voorhangsel was een tent, genaamd het Heilige der Heiligen, met een gouden reukoffer- altaar en de Ark des verbonds. (Heb. 9: 1-4) De lezer zal zich niet vergissen in het gebouw dat de apostel hier beschrijft. Het is de oude tabernakel. Hij noemt deze het heiligdom van het oude verbond. Let speciaal op het woord: ook. Onvermijdelijk volgt hieruit, dat het nieuwe verbond een Heiligdom heeft en dat dat Heiligdom in de hemel is. De diensten van de twee heiligdommen verhouden zich als beeld en tegenbeeld, als profetie en vervulling. De lezer is al klaar voor de conclusie: Jezus Christus Zelf is het offer van de ware tabernakel. De schrijver van de brief aan de Hebreeën maakt dit duidelijk door vergelijking en constatering: De priesters kwamen bij het vervullen van hun diensten voortdurend in de voorste tent, maar in de tweede kwam alleen de hogepriester, eenmaal in het jaar, niet zonder bloed, dat hij offerde voor zichzelf en voor de zonden door het volk in onwetendheid bedreven. Daarmee gaf de Heilige Geest te kennen, dat de weg naar het Heiligdom nog niet openlag, zolang de eerste tent nog bestond. Dit was een zinnebeeld voor de tegenwoordige tijd, in zoverre gaven en offers gebracht werden, die niet bij machte waren hem, die (God daarmede) dient, voor zijn besef te volmaken, daar zij met hun spijzen en dranken en onderscheiden wassingen slechts bepalingen voor het vlees zijn, opgelegd tot de tijd van het herstel. Maar Christus, opgetreden als Hogepriester der goederen, die gekomen zijn, is door de grotere en meer volmaakte tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is, niet van deze schepping, en dat niet met het bloed van bokken en kalveren, maar met Zijn eigen bloed, eens en voor altijd binnengegaan in het Heiligdom, waardoor Hij een eeuwige verlossing verwierf. (Heb. 9: 6-12) In dit alles stelt de Bijbel duidelijk, dat het aardse heiligdom slechts een symbool was - een symbool van de tempel van God in de hemel, met zijn priesterdiensten en zijn hoogste Offer, Jezus, het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt. Maar het allesomvattende werk van Christus ten behoeve van de verlossing van de mens wordt niet toereikend afgeschilderd in het symbool van een geslacht lam, en zelfs niet in alle offers die in de oude tabernakel gebracht moesten worden. Als de diensten van de aardse tempel alleen maar, zoals ons gezegd wordt, een afbeelding en schaduw van het hemelse waren, dan moeten wij zoeken naar een of ander aspect van het verlossingsplan dat het tegenbeeld is van het aardse priesterschap. We hoeven niet lang te zoeken. De schrijver van de brief aan de Hebreeën introduceert zonder meer Christus als de Priester van het hemelse Heiligdom: Richt uw oog op de Apostel en Hogepriester onzer belijdenis, Jezus. (Heb. 3: 1). Johannes de Doper had Hem aangekondigd als het Lam van God. De apostel toont Hem als de Priester. De aanstelling, inwijding, kledij en bemiddelende dienst van het oude priesterschap wezen allen vooruit naar bepaalde kenmerken van Christus werk ten behoeve van de zondaars. De geheimenissen van de vleeswording, of de komst van God in het vlees, worden beter begrepen in het licht dat afstraalt van de priesterlijke zinnebeelden. Alvorens Christus’ bemiddelingswerk aan de orde te stellen, spreekt de schrijver van de brief aan de Hebreeën in duidelijke taal over de Godheid van de Heiland. Hij introduceert Hem als de Zoon van God, de Schepper van het Universum, het uitdrukkelijke beeld van Gods wezen, degene die alle dingen onderhoudt. Maar net zo zeker is Hij ook menselijk: “Wij zien Jezus, die voor een korte tijd beneden de engelen gesteld was, vanwege het lijden des doods.” “Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft Hij op gelijke wijze daaraan deel gekregen. Want over de engelen ontfermt Hij Zich niet, maar Hij ontfermt Zich over het nageslacht van Abraham. Daarom moest Hij in alle opzichten aan Zijn broeders gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en getrouw Hogepriester zou worden bij God.” (Heb. 2: 9 en 14-17) De reden hiervoor is duidelijk: “Want doordat Hijzelf in verzoeking geleden heeft, kan Hij hun, die verzocht worden, te 1
hulp komen.” (Heb. 2: 18) Want wij hebben geen Hogepriester die niet kan mede voelen met onze zwakheden, maar één die in alle dingen op gelijke wijze (als wij) is verzocht geweest, doch zonder te zondigen. (Heb. 4: 15) Onze Heiland is één met het mensengeslacht. Evenals Zijn voorafgaande tegenhanger is Hij uit de mensen genomen en treedt voor de mensen op bij God. (Heb. 5: 1) De uit het volk gekozen hogepriester vertegenwoordigde vanouds de natie van God. Op zijn borstschild en op zijn schouders droeg hij de namen van de kinderen Israëls. Als hij het heilige der heiligen binnenging, verscheen hij voor God als vertegenwoordiger van het volk. In hem beleed en verwijderde de natie haar zonden, zoals Mozes zei tot Aaron: Hij (God) gaf u dit om de ongerechtigheden der vergadering weg te nemen en over hen verzoening te doen voor het aangezicht des Heren. (Lev. 10: 17) Christus als Priester is de Mens die iedereen vertegenwoordigt: “Aldus staat er geschreven; de eerste mens, Adam, werd een levende ziel; de laatste Adam een levendmakende geest.” (1 Kor. 15:45) “Gelijk het door één daad van overtreding voor alle mensen tot een veroordeling gekomen is, zo komt het ook door één daad van gerechtigheid voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven. Want, gelijk door de ongehoorzaamheid van één mens zeer velen zondaars geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één zeer velen rechtvaardigen worden.” (Rom. 5: 18, 19) Want, evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. (1 Kor. 15: 22) Het is zeer toepasselijk dat een deel van Christus’ verlossingswerk gesymboliseerd moest worden door een mens - eertijds de priester - die de slechtheid van de zondaar op zich nam en zijn schuld droeg. De dood van een dier kon de zonde van een mens niet verzoenen. Dat vereiste de dood van een mens - een Godmens, maar daarom niet minder een echte mens. Christus is daarom niet minder een echte mens. Christus is daarom zowel Priester als Offer. Hij heeft, door de eeuwige Geest Zichzelf als smetteloos offer aan God gebracht… (Heb. 9: 14, 15) Omdat Hij zowel God als mens is, en dank zij Zijn offerdood, kan Hij volkomen behouden, wie door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor ons te pleiten. (Heb. 7: 25) De apostel Johannes zet dezelfde waarheid uiteen: Als iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige: en Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die der gehele wereld. (1 Joh. 2: 1, 2) Welk een troost heeft de christen hier in de wetenschap dat Jezus klaarstaat zijn gebeden en pleidooien op te dragen voor de troon van de Oneindige, en hulp te zenden in elke noodsituatie ! Maar er ligt nog meer in de heilssymbolen opgesloten. Laten wij terugkeren naar het Oude Testament en in het bijzonder naar de profetieën van het boek Daniël. Hier zijn ze dan zoals beloofd, de avonden en morgens die jaren zijn. We zouden ze bestuderen, maar gelukkig alles op zijn tijd, je kunt niet midden in of achter in een boek gaan lezen, het heet niet voor niets de Alfa en Omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde. Tot tweeduizend driehonderd avonden en morgens. William Miller, ex-soldaat, landbouwer en bijbelonderzoeker, zat aan zijn schrijftafel in de voorkamer van zijn gerieflijke woning, met een uitdrukking van verwondering, ontsteltenis en vreugdevolle hoop op zijn gelaat. Hij was zojuist tot een opmerkelijke slotsom gekomen. Als gevolg van twee jaar nauwgezette bijbelstudie, in het bijzonder van de profetieën, leek hij gedwongen tot de conclusie dat de Heiland Zijn belofte om naar de aarde terug te keren over ongeveer 25 jaar zou waarmaken. Het was toen 1818. We weten nu natuurlijk dat hij fout was, maar de bijbelstudie die aan dit resultaat voorafging en de beweging die hij jarenlang aanvoerde, droegen bij tot de ontwikkeling van de bijbeluitleg. William Miller werd een symbool voor alle christenen die naar het ontsluiten van het boek Daniël rond het begin van de negentiende eeuw ijverig de bijbelse profetieën begonnen te onderzoeken om een begrip van Gods Woord voor de mens van deze tijd te krijgen. Zijn ervaring was 1
kenmerkend voor vele anderen in verschillende landen die ook Gods wil probeerden te leren kennen door zich opnieuw op de schrift te werpen. Het verhaal moet kort verteld worden, want dit is maar een voorval in de totstandkoming van de bijbelse heiligdomsleer. Als jongeman had hij enige tijd doorgebracht in gezelschap van deïsten, en nam spoedig hun zienswijzen in zich op. Te zijner tijd werd hij een erkend scepticus. In het jaar 1809 werd hij plaatsvervangend politieofficier en in 1810 ontving hij een aanstelling als luitenant in de militie in de staat Vermont. Tijdens de oorlog van 1812 klom hij op tot de rang van kapitein in het Amerikaanse leger en nam hij deel aan de slag van Pattsburg. Na de oorlog ging hij terug naar zijn huis in Low Hampton, New York, waar hij, op zijn reizen na, de rest van zijn leven woonde. Hij werd zich spoedig bewust dat zijn scepticisme geen enkele hoop voor de toekomst of verklaring van de zin van het leven voortbracht. De ontevredenheid hoopte zich op. En zo keerde hij terug naar God en de Bijbel en werd ten slotte lid van de Baptistenkerk. Het nieuws van zijn bekering bereikte zijn deïstische vrienden in de omgeving al snel en men daagde hem uit met dezelfde argumenten waarmee hij gewoonlijk de plaatselijke christenen in verlegenheid bracht. Hij antwoordde zijn uitdager dat, als de Bijbel het Woord van God was, deze beslist begrepen kon worden en de verschillende delen onderling te rijmen moesten zijn. Hij beloofde zijn vriend dat hij mits de nodige tijd de schijnbare tegenstrijdigheden in de Bijbel voor zichzelf bevredigend zou oplossen of zou terugkeren naar zijn ongeloof. En dus begon hij een regelmatige en systematische studie van de Bijbel. Als eerste beginsel besloot Miller alle vooringenomenheid aan de kant te zetten en Schrift met Schrift te vergelijken om tot een begrip van de bijbelse waarheid te komen. Hier volgt zijn eigen omschrijving van de methode: ‘Telkens als ik iets duisters vond, besloot ik met alle verwante passages te vergelijken; met behulp van Cruden (een Bijbelconcordantie) onderzocht ik alle bijbelteksten met belangrijke woorden uit een moeilijk gedeelte. Dan, als ik ieder woord in de juiste verhouding plaatste tot een onderwerp van de tekst en ik dat in overeenstemming met alle verwante bijbelpassages vond, was er geen moeilijkheid meer.’ De studie bracht hem tot de conclusie dat de Bijbel zichzelf uitlegt. Hij ging nu ook inzien, dat de taal van de Bijbel letterlijk moest worden opgevat, tenzij er duidelijk bewijs is dat er gesproken wordt in een figuurlijke zin; met uitzondering wanneer er figuurlijke taal werd gebruikt, hadden de woorden hun normale historische en grammaticale strekking. Evenals zijn tijdgenoten, vond Miller, dat de profetieën wel in figuurlijke taal gehuld gingen, maar letterlijk werden vervuld. Dus vond hij het in zijn studie van de profetie niet alleen nodig om Schrift met Schrift te vergelijken, maar ook Schrift met geschiedenis. En aangezien de profetieën over de eerste komst van Christus uiterst letterlijk waren vervuld, leidde hij daaruit af dat de profetieën over de wederkomst op dezelfde manier in vervulling zouden gaan. In feite ging het hele onderwerp van de wederkomst een zeer voorname plaats in zijn studie innemen. Met zijn eigen woorden: ‘Toen ik alle tekenen der tijden en de huidige staat van de wereld in harmonie vond met de profetische beschrijvingen van het laatste der dagen, was ik genoodzaakt te geloven dat deze wereld ten naaste bij het einde van de haar toegestane tijd had bereikt. Als ik de aanwijzingen bezag, kon ik tot geen andere conclusie komen.’ Miller legde in zijn studie van de wederkomst veel nadruk op de profetische uitspraak: “Tweeduizend driehonderd avonden en morgens; dan zal het Heiligdom in rechten hersteld worden.” (Daniël 8: 14) Hij was geïnteresseerd in hetzelfde onderwerp dat de profeet Daniël zo vele jaren eerder interesseerde. Hij zag natuurlijk in, dat deze profetie niet van toepassing kon zijn op de joodse tabernakel of tempel. Die tabernakel was eeuwen geleden verwoest. In de christelijke bedeling moest het een andere betekenis hebben. Hij ging mee in het populaire geloof onder christenen van zijn tijd dat de aarde het heiligdom was en dat deze door vuur gereinigd zou worden bij de wederkomst van Christus. Bovendien nam hij het steeds meer door ‘bijbelonderzoekers aanvaarde principe’ aan dat een dag in de profetie staat voor een jaar, letterlijke tijd. Indien de 2300 dagen, 2300 jaren betekenden, beginnende enige tijd na de aan Daniël gegeven visioenen en eindigde met de wederkomst, dan hoefde hij alleen maar het begin van de periode te vinden om het jaar voor de wederkomst vast te stellen. Hij ging ervan uit dat Christus’ waarschuwing, ‘dat niemand de dag noch het uur van de advent weet’, betekende dat niemand meer 1
kon zeggen dan het jaar. Miller vond een aanwijzing in het visioen van Daniël. Aangezien de 2300 dagen en het herstel van het Heiligdom juist dat deel van het visioen vormden dat niet in hoofdstuk 8 door de engel werd uitgelegd en aangezien de verdere uitleg van het visioen in hoofdstuk 9 met de tijd te maken had (de zeventig weken tot aan de Messias), kwam Miller tot de slotsom dat de 70 weken ‘afgesneden’ waren van de lange tijdsduur, en dat daarom de twee perioden op hetzelfde tijdstip aanvingen. Dat tijdstip was het jaar 457 voor Christus. 2300 jaar verder zou reiken tot 1843. Hij kwam tot deze conclusie door 457 af te trekken van de 2300 jaren. Later ontdekte hij, dat 2300 jaar vanaf een punt tijdens het jaar 457 v. Chr. zouden reiken tot een punt tijdens 1844, en paste zijn berekening dienovereenkomstig aan. Uiteindelijk concentreerde zijn verkondiging zich op dit laatstgenoemde jaar. Een groot deel van zijn volgelingen koos tenslotte 22 oktober 1844 als de datum van de wederkomst. William Miller was geen predikant. Hij was lid geworden van de Baptistengemeente en ondersteunde hun activiteiten getrouw. Maar na zijn belangrijke conclusie zette hij zijn studie voort met een steeds opnieuw nakijken van zijn cijfers en zijn bijbelinterpretatie. Hij kon zijn overtuiging niet van zich afschudden. Vaak vond hij, dat hij anderen moest vertellen wat hij had ontdekt, maar de angst om verkeerd begrepen te worden, weerhield hem. Als dit Gods waarheid was, zouden anderen het vast wel op zich nemen dit aan de wereld te verkondigen. In de zomer van 1831 werd de overtuiging dat hij anderen van zijn standpunt moest vertellen zo sterk, dat hij geen vrede meer had. Op een morgen na het ontbijt kwam hij zo overstuur zijn studeerkamer binnen, dat hij voor Gods aangezicht neerviel en bad. Hij beloofde, dat hij diens boodschap zou uitdragen als de Heer de weg zou openen. “Wat bedoel je met de weg openen?” scheen de Heer te zeggen. Hij antwoordde: “Als ik een uitnodiging zou krijgen om ergens in het openbaar te spreken, zou ik gaan vertellen wat de Bijbel mij over de komst van de Heer te zeggen heeft.” Ogenblikkelijk gleed er een last van Millers schouders. Hij was er zeker van dat een oude boer nooit voor een preek gevraagd zou worden en hij was vergenoegd over zijn akkoordje met de Heer. Hij zat echter nauwelijks gemakkelijk in zijn stoel of zijn neef uit het nabije Dresden kwam binnen met de mededeling dat er de komende zondag geen predikant in hun kerk zou zijn en dat zijn vader hem gezonden had om zijn oom William te vragen voor de gemeente te komen preken. Miller was zo versuft door de keer in de gebeurtenissen en zo kwaad op zichzelf om de belofte die hij aan God had gedaan, dat hij onmiddellijk de kamer uitging en naar een stuk bos achter de schuur rende. Daar stortte hij zijn gekwelde ziel voor de Heer uit. Zijn geweten zei hem: ‘Sluit je een verbond met God om het zo snel weer te verbreken?’ Voor een man van William Millers karakter was er maar een antwoord. Hij beloofde de Heer dat hij zou gaan, als God hem zou helpen. De eerste preek, bij zijn zuster, schijnt wel het tempo te hebben aangegeven voor de rest van zijn openbaar dienstwerk. De groep was zo onder de indruk van zijn inleiding over de wederkomst van Christus en over zijn inzicht in de profetie, dat ze hem uitnodigden om een week te blijven en iedere avond een lezing te houden. Mensen kwamen van omliggende plaatsen, en tegen de volgende zondag was er een echte opwekking gaande. Overal waar hij heenging, had Millers prediking dit effect. Hij sprak met overtuiging over Christus en Zijn wederkomst, over zonde en verlossing, en men werd tot daden aangezet. Christenen namen zijn leer aan en bereidden zich voor om Christus bij Zijn terugkeer te ontmoeten. Zondaars werden bekeerd en voegden zich bij de kerk. Toen hij aan het einde van de week uit Dresden thuiskwam, vond hij een brief, waarin hij uitgenodigd werd om over de wederkomst te spreken in de kerk te Poultney, Vermont, 10 km verder. De volgende dertien jaar ging William Miller overal naartoe waar hij werd uitgenodigd te spreken, voor zover zijn lichamelijke kracht dit toeliet. Het hoofdthema van zijn prediking was profetie en vervulling. Als gevolg van zijn prediking ontstond een grote godsdienstige beweging. Eerst bleven degenen die zijn boodschap geloofden in hun eigen kerken. Predikanten en verscheidene kerkgenootschappen namen de taak op om dezelfde waarheden te prediken. Tenslotte werden er boeken geschreven, bladen uitgegeven, een zekere mate van organisatie werd tot stand gebracht en verscheidene grote conferenties werden bijeen geroepen. Als beste korte omschrijving van hun boodschap noemden zij deze ‘adventistisch’. Drie zomers achtereen 1
werden grote tentbijeenkomsten gehouden. Terwijl de belangstelling toenam, ontwikkelde zich tegenwerking van de kant van verschillende kerken, totdat er bij vele godsdienstigen van een vastberaden strijd tegen de Millerieten sprake was. Op het laatst waren degenen die Millers leer aannamen, gedwongen zich uit hun kerken terug te trekken en eenvoudige gemeenten te vormen. Een voorzichtige raming door William Miller stelde het aantal gelovigen binnen zulke gemeenten op vijftigduizend in 1844. Anderen stelden het aantal volgelingen op honderdduizend. Gedurende enkele jaren werd het onderwerp van de wederkomst het beslissende probleem in Amerika’s kerkelijke leven. Duizenden die Millers’ opvatting dat Christus in 1844 zou komen, niet deelden, legden de profetieën nog altijd voor een groot deel uit volgens de methoden van Miller. Feitelijk betrof het grootste verschilpunt tussen de Millerieten en hun tegenstanders de gebeurtenis die aan het eind van de profetische periode zou plaatshebben. Prof. George Bush, een bekend theoloog uit die tijd, schreef een boek tegen de leer van de Millerieten, getiteld: ‘Redenen om de zienswijzen van de Heer Miller over de advent te verwerpen’. Zo verklaarde hij de basis van zijn oppositie: “Hoewel ik geen twijfel heb dat welingelichte onderzoekers van de profetie zullen toegeven dat uw tijdsberekening… niet wezenlijk verkeerd is, zullen ze, geloof ik, toch handhaven dat u zich volkomen vergist hebt in de aard van de gebeurtenissen die moeten optreden wanneer de periode ten einde zal lopen. Toegegeven, zoals ik gaarne doe, dat we aangekomen zijn bij een gewichtig tijdperk voor de wereld en dat het aflopen van de perioden stap voor stap een nieuwe orde van dingen zal inleiden, intellectueel, politiek en moreel, ontken ik toch onvoorwaardelijk dat de Schrift, evenwichtig uitgelegd, de verwachting wettigt van zo een soort plotselinge en wonderlijke uiteenscheuring van de staande orde van dingen, zoals uzelf en zij die gewoonlijk met ‘adventisten’ worden aangeduid, gebruikelijk zijn te leren.” De tijd leerde, dat zowel Miller als zijn tegenstanders zich vergisten in de gebeurtenis die zou plaatshebben aan het eind van de 2300 jaar, volgens beiden omstreeks het midden van de vorige eeuw. 22 Oktober kwam en ging zonder enige zichtbare vervulling van de profetie. Christus verscheen niet op de wolken des hemels, en niets wees erop dat het verlangde millennium van vrede en voorspoed toen begon. Zij die aan de Bijbel hechten, wachten nog steeds op hun terugkerende Heer en de innige hoop op geleidelijke wereldverbetering is vervaagd onder gevolgen van twee wereldoorlogen en de dreiging van wereldvernietiging. William Millers volgelingen en godsdienstige tegenstanders waren allen christenen die de Bijbel geloofden. Beiden gingen voor de Bijbelse profetie. Dan moest de Bijbel ook het antwoord op hun dilemma leveren. Als de fundamentele beginselen van profetische verklaring die door beiden gevolgd waren, juist waren (en in vervulde profetie ligt een overvloed aan bewijs ten gunste van hun juistheid), dan moest God in zijn genade meer licht zenden om Zijn trouwe volgelingen de weg te wijzen. Wij geloven dat dit licht onmiddellijk na de teleurstelling in 1844 werd gezonden en dat het tegenwoordig over de hele wereld verkondigd wordt.
Dan zal het Heiligdom in rechten hersteld worden. 23 Oktober 1844 begon donker en troosteloos voor misschien wel honderdduizend adventisten. Christus was op 22 oktober niet in de lucht verschenen, zoals ze zo vol vertrouwen geloofd en op grond van de Bijbelse profetie voorspeld hadden. Hoe konden ze de spottende wereld onder ogen komen die ze kort geleden nog voor eeuwig vaarwel hadden gezegd? Ze voelden zich overspoeld met de bitterheid van stukgeslagen hoop. Hiram Edson, een boer, die nabij Port Gibson (New York) woonde, aan het Erie kanaal tussen Syracuse en Buffalo, was de leider van de groep Millerieten. Ze hadden zich op 22 oktober bij hem thuis verzameld, waar de nacht ten einde liep zonder enig teken van Christus’ wederkomst. Sommigen van hen glipten weg om hun teleurstelling alleen te verwerken. Bij het krieken van de 23ste oktober zei Edson tegen weinige overgeblevenen: “Laten wij naar de schuur gaan en bidden.” In de lege graanschuur baden ze betraand om licht en smeekten, dat God hen 1
niet zou verlaten nu ze het zo moeilijk hadden. Ze baden totdat ze verzekerd waren dat God hen gehoord had en dat Zijn Woord waar was. Met nieuwe moed liep de kleine groep naar het huis om te ontbijten. Toen stelde Edson aan een van de mannen voor, dat ze de huizen van de plaatselijke adventisten langs zouden gaan om hun broeders te bemoedigen. En zo begaven ze zich het veld in. Halverwege een maïsveld stopte Edson diep in gedachten, terwijl zijn metgezel doorliep. Plotseling miste zijn metgezel hem, keerde zich om en zag hem naar de hemel staren. Terwijl hij daar in gebed stond en nadacht over het Bijbels bewijs voor Christus’ werk als onze Hogepriester, kwam het bij hem op, dat, als dit type echt aan de werkelijkheid beantwoordde, de dienst van Christus samengesteld moest zijn uit een dagelijkse dienst en een jaarlijkse dienst, gesymboliseerd door de plechtigheid op de Grote Verzoendag. Toen, als in antwoord op zijn gebed om licht, drong de overtuiging zich aan hem op dat Christus aan het eind van de profetische periode niet naar de aarde kwam als vervulling van het verlaten van het Heilige der Heiligen door de priester aan het einde van de jaarlijkse dienst, maar in plaats daarvan nu pas werkelijk het hemelse Heilige der Heiligen binnenging om de dienst te beginnen, die overeenkwam met de aardse ceremonies op de Grote Verzoendag. Ze waren dus nu aangekomen bij het geweldige tegenbeeld van de Grote Verzoendag, en de leerstelling van Christus wederkomst omvatte meer dan ze voorheen wel gedacht hadden. Edsons metgezel wilde weten of alles met hem in orde was. Hij antwoordde dat de Heer hun morgengebed verhoorde en licht gaf met betrekking tot hun teleurstelling. En zo hadden ze iets om over te spreken toen ze hun teleurgestelde broeders bezochten. Spoedig begaven drie leden van de groep zich aan een intense studie van de heiligdomstypen en symbolen, in een ernstige poging om hun vergissingen in de uitlegging van de Bijbel recht te zetten. Het antwoord op hun probleem lag in het Heiligdom. In Millers prediking had de nadruk hoofdzakelijk gelegen op het tijdsvraagstuk ‘tweeduizend driehonderd avonden en morgens’. De gebeurtenis was bijna voor vanzelfsprekend aangenomen. Nu zou de nadruk liggen op de betekenis van het Heiligdom. En daar gaan we nu naar kijken. In onze bespreking van de diensten in het aardse heiligdom hebben we een belangrijk punt voor later bewaard. U zult zich herinneren hoe de dagelijkse diensten tot gevolg hadden dat de zonden van de mensen in het heiligdom werden neergelegd. Daar bleven ze als tekenen achter tot aan de jaarlijkse slotceremonie. Dit verduidelijkt de uitdrukking in Daniels profetie: ‘dan zal het Heiligdom in rechten hersteld worden’. In de opsomming van speciale feesten die behoorden bij het heiligdom, Leviticus 23, lezen we: Maar op de tiende van die zevende maand is de verzoendag; een heilige samenkomst zult gij hebben en gij zult u verootmoedigen en de Here een vuuroffer brengen. Op die dag zult gij generlei arbeid verrichten, want het is de Verzoendag om over u verzoening te doen voor het aangezicht des Heren, uw God. (vers 27 en 28) Het hele doel van de heiligdomsdiensten was zonden te verzoenen. Als iemand een brandoffer naar het heiligdom bracht, werd het dier geslacht, het bloed gebruikt, en zou de priester over hem verzoening doen voor zijn zonde, en zou het hem vergeven worden. (Lev. 4: 26) Als de afzonderlijke zonden verzoend waren, waarom was het dan nodig om elk jaar een hele dag opzij te zetten voor verzoening - een ‘speciale’ verzoendag? Als zonden verzoend waren, waarom dan, zoals Paulus zegt, “werden ieder jaar de zonden in gedachtenis gebracht?” Het antwoord is te vinden in de plechtigheden zelf. De zondaar droeg zijn zonde over op de onschuldige plaatsvervanger door zijn hand op diens hoofd te leggen. Het lam werd geslacht, en zijn bloed werd op de horens van het altaar gedaan, en zijn vlees werd door de priester gegeten. Zo hoopte het getuigenis van de zonden van het volk zich op. Op de tiende van de zevende maand, de Grote Verzoendag, werden ze uitgewist. Dit komt tot uiting in de speciale ceremonies van deze dag. Het zestiende hoofdstuk van Leviticus is gewijd aan een zeer nauwkeurige beschrijving van deze interessante gelegenheid. De gebeurtenissen van die dag kunnen in het kort zo worden geschetst: Onder de offerdieren die voor de belangrijke dag waren uitgezocht, waren een jonge stier als zondoffer voor de hogepriester en twee geiten, als zondoffer voor het volk. Nadat er twee geiten voor Gods aangezicht naar de offerplaats waren gebracht, werd het lot geworpen om te bepalen welke ‘voor de Heer’ en welke ‘voor Azazel’ zou zijn. Eerst slachtte de priester de stier als zijn eigen 1
zondoffer. Dan ging de priester het Heilige der Heiligen binnen met wierook en een wierookvat om eerst een welriekende geur voor de Here te offeren, waarbij de rook het verzoendeksel bedekte, opdat hij niet sterve. Dan sprenkelde hij het bloed van de stier, op het verzoendeksel aan de voorzijde; en voor het verzoendeksel zal hij zevenmaal dat bloed met zijn vingers sprenkelen. Na het verlaten van het Heiligdom slachtte de priester; de bok van het zondoffer, voor het volk bestemd. Hij ging opnieuw het Heilige der Heiligen binnen om met het bloed te doen, zoals hij met het bloed van de stier gedaan had. (Lev. 16: 15) Als de priester naar de voorhof terugkeerde, stopte hij in het eerste gedeelte van het Heiligdom, hier; de tent der samenkomst, genoemd, om bloed op het gouden altaar te sprenkelen. Buiten op het plein gekomen, besprenkelde hij dan de horens van het brandofferaltaar met het vermengde bloed van de stier en de geitenbok. Door dit alles, zo werd gezegd, maakte de priester verzoening. Wij lezen: zo zal hij verzoening doen over het Heiligdom… aldus zal hij doen met de tent der samenkomst… dan zal hij naar buiten gaan naar het altaar, dat voor het aangezicht des Heren staat, en daarover verzoeningen doen. (Lev. 16: 16-18) Het Heilige der Heiligen zal hij verzoenen, ook de tent der samenkomst en het altaar zal hij verzoenen, en over de priesters en het ganse volk der gemeente verzoening doen. (vers 33). Maar volgens zeggen had hij daarmee meer gedaan. Als hij het altaar besprenkelde, moest hij het reinigen en heiligen van de onreinheden der Israëlieten. (vers. 19) Maar de slotwoorden van de informatie die God aan Mozes gaf zeggen ons: Want op deze dag zal over u verzoening gedaan worden, om u te reinigen; van al uw zonden zult gij gereinigd worden voor het aangezicht des Heren. (vers. 30) Reiniging en verzoening gingen samen. Dat de zonden van Israël die in het bloed van het dagelijks offer stonden neergeschreven uiteindelijk uit het Heiligdom werden verwijderd, wordt overvloedig aangetoond in de laatste ceremonie van de Grote Verzoendag. Daarover staat: Wanneer hij de verzoening van het Heiligdom en van de tent der samenkomst en van het altaar voleindigd heeft, dan zal hij de levende bok brengen, en Aaron zal zijn beide handen op de kop van de levende bok leggen en over hem al de ongerechtigheden der Israëlieten in al hun zonden, belijden; hij zal die op de kop van de bok leggen en die door iemand, die daarvoor gereed staat, naar de woestijn laten brengen. Zo zal de bok al hun ongerechtigheden op zich dragen naar een onvruchtbaar land. (vers 20-22) Op deze wijze werden de zonden van Israël verwijderd, uit het register geschrapt, vergeten. Inderdaad; ieder jaar werden de zonden in gedachtenis gebracht; maar dat was bedoeld om ze voorgoed uit te wissen. Als dat gebeurd was, was de hele gemeenschap waarlijk rein van al hun zonden. Zo verliep dus de reiniging van het Heiligdom in de schaduwdienst. De profetie in Daniël, waarop we onze aandacht gevestigd hebben luidt: Tweeduizend driehonderd avonden en morgens. (Daniël 8: 14) Aangezien de profetische periode zich veel langer uitstrekt dan het bestaan van het aardse heiligdom, moeten we afleiden dat het niet van toepassing kan zijn op de tempel te Jeruzalem en het herstel daarvan onder de leiders van de teruggekeerde ballingen, zoals Daniël eerst dacht. Waar moeten we dan zien voor de vervulling van de profetie? Het enige Heiligdom dat bij het sluiten van de 2300 profetische dagen nog bestaat, is het hemels Heiligdom - de ware tabernakel, die de Here heeft opgericht. Maar hoe kan een tempel in de hemel, waar alleen reinheid en licht is, verontreinigd worden en reiniging nodig hebben? De schaduw- tempeldiensten geven ons het antwoord. We hebben gezien dat de dagelijkse offers de beleden zonden van de Israëlieten in het heiligdom overbrachten en vastlegden. Ook zo met onze zonden. Dankzij het bloed van Christus worden de zonden van een ieder opgetekend in de boeken van het hemels Heiligdom. In die zin wordt het hemels Heiligdom verontreinigd. De speciale ceremonies van de Grote Verzoendag, die de zonden van Israël uit het Heiligdom verplaatsten naar een woestijn, waar ze in vergetelheid raakten, wijzen duidelijk vooruit naar een tijd dat het hemels Heiligdom gereinigd zou worden van vastgelegde zonden. De oude Hebreeën zagen deze jaarlijkse dienst tevens als een tijd van oordeel. De Jewish Encyclopedia zegt: “God, op Zijn troon gezeten om de wereld te oordelen, terzelfder tijd Rechter, Verdediger, Deskundige en Getuige, opent het Boek van de verslagenen; het wordt gelezen en iedere handtekening daarin gevonden. De grote bazuin wordt geblazen; het suizen van een zachte koelte wordt gehoord; de engelen beven en zeggen: ‘Dit is de dag des oordeels: want zelfs Zijn 1
dienaren zijn niet zuiver voor God.’ Zoals een herder zijn kudden verzamelt en ze onder zijn staf laat doorgaan, zo laat God iedere levende ziel aan Zich voorbijgaan, om het uiterste van het leven van ieder schepsel te bepalen en zijn lot te bepalen. Op Nieuwjaarsdag wordt het decreet geschreven; op de Grote Verzoendag wordt bezegeld wie zullen leven en wie moeten sterven. Wij besluiten dat het herstel van het Heiligdom vooruitwijst naar een oordeelstijd waarin er een reiniging is van het zondenregister in de hemel. Het was deze dienst die Daniël in visioen werd aangekondigd- het precieze jaar uiteengezet wanneer het grote oordeel in de hemel moest beginnen. De aard van dat oordeel en de gevolgen ervan worden in de profetische voorspellingen en de geestelijke lessen van de Bijbel aangeduid. Daarop richten we nu onze aandacht. Het oordeel in de profetie. De adventisten die eertijds Miller in zijn zienswijze waren gevolgd, en nu de Schriften bestudeerden in een poging om hun teleurstelling te verklaren, vonden hoop en licht, zodra ze zorgvuldig het hele onderwerp van het Heiligdom nagingen. Toen ze vonden dat de in het visioen van Daniël voorspelde reiniging van het heiligdom sterk wees op een oordeelswerk, wenden ze zich tot de verschillende Bijbelplaatsen waar het oordeel uiteengezet wordt. Ze waren niet verrast een profetisch beeld van een groot oordeel te vinden in één van Daniëls visioenen. Terwijl ik bleef toekijken, werden tronen opgesteld en een Oude van dagen zette Zich neder; Zijn kleed was wit als sneeuw en Zijn hoofdhaar blank als wol; Zijn troon bestond uit vuurvlammen, de raderen daarvan uit laaiend vuur; en een stroom van vuur welde op en vloeide voor Hem uit; duizendmaal duizenden dienden Hem en tienduizend maal tienduizenden stonden vóór Hem. De Vierschaar zette Zich neder en de boeken werden geopend… Ik bleef toekijken in de nachtgezichten en zie, met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een Mensenzoon; Hij begaf Zich tot de Oude van dagen, en men leidde Hem voor Deze; en Hem werd heerschappij gegeven en eer en Koninklijke macht, en alle volken, natiën en talen dienden Hem. Zijn heerschappij, is een eeuwige heerschappij, die niet zal vergaan en Zijn Koningschap is een, dat onverderfelijk is. (Daniël. 7: 9- 14) De profeet kreeg dit tafereel te zien als onderdeel van een groter visioen over vier dieren. Deze worden dan door een engel uitgelegd als vier opeenvolgende koninkrijken, of heerschappijen, die de aarde zouden beheersen totdat de hemelse God een Koninkrijk opricht, uitsluitend bestaande uit Zijn heiligen. Die grote dieren, die vier, zijn vier koninkrijken, die uit de aarde zullen opkomen; daarna zullen de heiligen des Allerhoogste het koningschap ontvangen. (Dan. 7: 17, 18) (u ziet, ik herhaal vaak zoals gezegd, ik wil niet graag dat u het vergeet.) Aangezien deze vier wereldrijken parallel lopen met het visioen in Daniël 2, waar gezegd wordt dat het eerste koninkrijk Babylon is, moet dit visioen in Daniël 7 reiken vanaf de tijd van de profeet tot aan de wederkomst van Christus, wanneer het eeuwigdurende koninkrijk van gerechtigheid opgericht zal worden. Dit is belangrijk, want het oordeel beschreven in de verzen 9- 14 heeft plaats voor het einde. Sommige besluiten daaruit met betrekking tot het beest worden al uitgevoerd, terwijl de wereld nog in volle gang is. Het wegnemen van de heerschappij van het beest met de kleine horen is een voortgaand werk dat duurt; tot het einde. (vers. 26) In het boek de Openbaringen is een Nieuwtestamentische verwijzing naar de tijd van het oordeel te vinden. En ik zag een andere engel vliegen in het midden des hemels en hij had een eeuwig evangelie, om dat te verkondigen aan hen, die op de aarde gezeten zijn en aan alle volk en stam en taal en natie; en hij zeide met luider stem; Vreest God en geeft Hem eer, want de ure van Zijn oordeel is gekomen, en aanbidt Hem, die de hemel en de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft. (Openb. 14: 6, 7) Deze twee verzen zijn een onderdeel van een visioen waarin de apostel Johannes drie engelen ziet met opeenvolgende boodschappen voor de mensheid. Deze boodschappen dienen bijna vanzelfsprekend door menselijke boodschappers onder Gods aanwijzingen gebracht te worden om de wereld te waarschuwen voor de schokkende gebeurtenissen van het einde en om de mensen voor te bereiden Christus in Zijn heerlijkheid te ontmoeten. De ‘drie-engelen-boodschap’ gaat onmiddellijk 1
vooraf aan de wederkomst, beschreven in vers 14 van hetzelfde hoofdstuk. Opnieuw hebben we een beschrijving van een oordeel dat voor de wederkomst van Christus gebeurt. Maar er is nog iets interessants. Dit oordeel wordt uitgedrukt in het zinsdeel ‘De ure van Zijn oordeel’. In verscheidene teksten in het Nieuwe Testament vinden we de uitdrukking ‘dag des oordeels’, (Matt. 12: 36 en 2 Pet. 2: 9 en 3: 7 en 1 Joh. 4: 17), bijna altijd met daarin opgesloten dat het de tijd is, wanneer de zonde gestraft wordt. De apostel Petrus schakelt ‘de dag van het oordeel en van de ondergang der goddeloze mensen’ gelijk aan de dag des Heren, wanneer de hemelen met gedruis voorbijgaan en de elementen door vuur vergaan, en de aarde en de werken daarop zullen gevonden worden. (vers. 10) Maar de ure van Zijn oordeel, is anders. Deze boodschap stelt dat; de ure van Zijn oordeel is gekomen, en dit oordeel wordt verkondigd terwijl de naties de geslachten hier op aarde zijn, om het te ontvangen. Daarna volgen nog twee andere boodschappen die de mensen oproepen om te breken met afvalligheid, (gesymboliseerd door Babylon) en hen ertegen waarschuwen, een teken van trouw aan de godenvijandige macht (gesymboliseerd door een beest) te ontvangen. ‘Het oordeel op dit uur’ wordt gehouden voordat Christus in heerlijkheid verschijnt en terwijl de mensen nog op aarde zijn. In de beschrijving van het oordeel aan Daniël in visioen gegeven, wordt gezegd ‘de Vierschaar zette Zich neder en de boeken werden geopend’. (Daniël. 7: 10) En de apostel Johannes schreef over het laatste oordeel, wanneer boosaardige mensen en engelen hun straf ontvangen: En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden boeken geopend. En nog een ander boek werd geopend, het (boek) des levens; en de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken. (Openb. 20: 12) De beslissingen in het oordeel zijn dus gebaseerd op wat in de boeken geschreven staat, naar hun werken. De Bijbel openbaart duidelijk wat er in de hemelse verslagen wordt neergeschreven. De Schrift noemt het een gedenkboek: Dan spreken zij die de Here vrezen, onder elkander, ieder tot zijn naaste: de Here bemerkte het toch en er werd een gedenkboek voor Zijn aangezicht geschreven, ten goede van hen die de Here vrezen en Zijn naam in ere houden. Zij zullen Mij ten eigendom zijn, zegt de Here der heerscharen, op de dag die Ik bereiden zal. (Mal. 3:16) Dit boek bevat blijkbaar de goede daden van de godvrezende. De Psalmist kan de hemelse registers in gedachten hebben gehad, toen hij schreef: Mijn omzwervingen hebt Gij te boek gesteld, doe mijn tranen in Uw kruik; zijn zij niet in Uw boek? (Ps. 56: 9) Maar ook de verkeerde daden van mensen worden opgetekend: Want God zal elke daad doen komen in het gericht over al het verborgene, hetzij goed, hetzij kwaad. (Pred. 12: 14) Christus waarschuwde Zijn toehoorders dat elk ijdel woord, in het oordeel ter sprake zal komen (Matt. 12: 36) en de mens door zijn goede of verkeerde woorden gerechtvaardigd, of veroordeeld, zal worden. (vers 37) Zelfs iemands gedachten en beweegredenen worden daarboven te boek gesteld, want Paulus waarschuwt dat de Here, hetgeen in de duisternis verborgen is, aan het licht zal brengen en de raadslagen der harten openbaar maken. (1 Kor. 4: 5) Kennelijk schrijft de hemelse griffier een volledige levensgeschiedenis van iedereen die ooit op aarde geleefd heeft en laat niets weg dat ook maar het minst mogelijke invloed zou kunnen hebben op de beslissing van de rechtvaardige en genadevolle Rechter. Een ander boek wordt in Openbaring 20 genoemd - het boek des levens. Dit boek wordt ofwel bij namen genoemd of er wordt duidelijk in verschillende Bijbelboeken op gezinspeeld. Mozes kende dit bijzondere register, want toen hij bij God pleitte om vergeving voor de opstandige Israëlieten, bood hij aan: Delg mij uit het boek dat Gij geschreven hebt. (Ex. 32: 32) Christus zei tot Zijn discipelen: Verheugt u, dat uw namen staan opgetekend in de hemelen. (Luc. 10: 20) En Paulus maakt meldingen van zijn medearbeiders, wier namen staan in het boek des levens. (Filp. 4: 3) Op het allerlaatste bevat het boek des levens de namen van degenen die aan de poel des vuurs zullen ontkomen, (Openb. 20: 15) en die het voorrecht zullen hebben het Nieuwe Jeruzalem binnen te gaan. (Openb. 21: 27) Tegen de tijd dat de straf voor de zonde wordt toegemeten, zal het boek des levens alleen de namen bevatten van degenen die door het hemelse gerecht zijn uitgekozen om het loon van eeuwig leven te genieten. Maar het is duidelijk dat dit niet de enige namen zijn die ooit in het boek des levens gestaan hebben. Mozes was bereid zijn naam uit het boek te laten schrappen. En God zelf 1
gaf de reden van uitdelging aan: Wie tegen Mij gezondigd heeft, zal Ik uit Mijn boek delgen. (Ex. 32: 33) In visioen hoorde apostel Johannes het anders uitdrukken: Wie overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens. (Openb. 3: 5) De namen van hen die de overwinning over de zonde behalen door de verdiensten van Christus’ vergoten bloed, zullen in het boek des levens worden bewaard. Omgekeerd zullen degenen die niet overwinnen, worden uitgewist. Dit wekt de indruk dat het boek des levens een lijst is van degenen die zichzelf tot Gods volgelingen hebben verklaard en in ieder geval een eerste stap hebben gezet in de richting van het eeuwige leven. De apostel spreekt van de plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen. (Heb. 12: 23) Menselijkerwijs gesproken zouden we zeggen dat het boek des levens de ‘kerkelijke’ stand in de hemel is. Daarin zouden allen voorkomen die God Zich mogelijk kan voorstellen als kandidaten voor Zijn eeuwig Koninkrijk, vanaf Adam tot aan de allerlaatste mens op aarde die zich in vurig verlangen naar God keert, onverschillig hoe beperkt zijn begrip van het heerlijke evangelie is. De verwijdering van namen uit het boek des levens vloeit voort uit een onderzoekend oordeel. Er zal een volledige controle moeten plaatsvinden voordat Christus komt op de wolken des hemels, want als hij verschijnt, zijn de beslissingen voor dood en leven gevallen. De doden in Christus worden tot leven gewekt en de levende volgelingen van Christus worden omhoog gevoerd (1 Tess. 4: 15-17), samen is dat de hele bevolking voor het eeuwige Koninkrijk. Na de wederkomst is er geen tijd meer voor zulke beslissingen. Het is goed te bedenken dat God in Zijn alwetendheid geen onderzoekend oordeel nodig heeft, om vast te stellen wie gered is. (U ziet dat we weer een totale herhaling maken, zo belangrijk is de boodschap die u gebracht wordt. M.W.) Maar God is bereid om tegenover al Zijn schepselen aan te tonen dat hij iedere zondaar in Zijn Universum rechtvaardig behandelt. Niet alleen zullen er namen in het boek des levens uitgedelgd worden, de Bijbel spreekt ook over de uitdelging van zonde. David bad: Delg mijn overtredingen uit naar Uw grote barmhartigheid. (Ps. 51: 3). En delg al mijn ongerechtigheden uit. (vers. 11). En Nehemia bad voor de vijanden van God en zijn volk: Bedek hun ongerechtigheden niet en laat hun zonde niet uitgewist worden voor Uw aangezicht… (Neh. 4: 5) De apostel Petrus zag uit naar de tijd wanneer de zonden van hen die zich bekeren, uitgedelgd worden. (Hand. 3 : 19) In de Schrift moet onderscheid worden gemaakt tussen vergeving van zonde en uitdelging van zonde. De vergeving van onze zonden is heel reëel en kan door een levend geloof in onze Heer gekend en ervaren worden. In de Goddelijke daad van de vergeving worden onze zonden van ons genomen en worden we bevrijd, dat is, verlost of gered. Maar de uiteindelijke vernietiging van de zonde wacht tot de dag van Gods vergelding, wanneer de zonde voor altijd uit Zijn heelal zal worden weggevaagd. De Bijbel schildert Christus als Onze Advocaat: Als iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige. (1 Joh. 2: 1) Maar Christus kan onze zaken niet bepleiten tenzij we ze aan Hem toevertrouwen. Hij vertegenwoordigt ons niet tegen onze wil in of dwingt mensen de hemel niet in als ze anders besloten hebben. En hoe vragen we het Hem? De Bijbel zegt: Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om onze zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. (1 Joh. 1:9) Evenals de Bijbel Jezus Christus als onze Advocaat voorstelt, wijst deze naar satan, als de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God. (Openb. 12: 10) Hij is de tegenstander van de zondaren die God heeft vergeven en wilde redden voor Zijn Koninkrijk. Hij kent de zonden die ze hebben bedreven, omdat hijzelf hen heeft verzocht en tot dwalen gebracht. Dit werk van satan wordt goed naar voren gebracht in een visioen van de profeet Zacharia: Vervolgens deed Hij mij de hogepriester Jozua zien, staande voor de Engel des Heren, terwijl de satan aan zijn rechterhand stond om hem aan te klagen. De Here echter zeide tot satan: de Here bestraffe u, satan, ja de Here, die Jeruzalem verkiest, is deze niet een brandhout uit het vuur gerukt? Jozua nu was met vuile klederen bekleed, terwijl hij voor de Engel stond. Toen nam deze het woord en zeide tot hen die vóór Hem stonden: Doet hem de vuile klederen uit. Hij zeide tot hem: Zie, Ik neem uw ongerechtigheid van u weg, ik trek u feestklederen aan. Ik nu zeide: Laat ze een reine tulband op zijn hoofd zetten. Toen zetten zij een reine tulband op zijn hoofd 1
en trokken hem een staatsiegewaad aan, terwijl de Engel des Heren erbij stond. (Zach. 3: 1-5) God is wel Rechter van de gehele wereld, maar tegelijk een liefhebbende Vader, die het Zijn zondigende en dwalende kinderen mogelijk heeft gemaakt om in vrede naar Hem terug te keren. Hij, wil dat alle mensen behouden worden, (1 Tim. 2: 4) als ze alleen maar Zijn uitnodiging willen aannemen. Maar satan zou willen dat iedereen verloren gaat en in het oordeel bestrijdt hij Gods plan om vergeven zondaars in Zijn Koninkrijk te ontvangen. Het is in het beantwoorden van zijn beschuldigingen dat Christus als onze Verdediger optreedt. God vergeeft, omdat Christus de straf droeg. In antwoord op satans beschuldigingen verdedigt Christus de verdiensten van Zijn zoenoffer voor de zondaar. Als elk onderdeel van een mensenleven in de hemel wordt geregistreerd, dan is dat zo met de belijdenis van zijn zonden en natuurlijk ook zo met het feit dat Christus ze vergeven heeft. Het commentaar van Paulus zou hier goed van toepassing zijn: Van sommige mensen zijn de zonden zo duidelijk, dat zij voor hen uitgaan naar het gericht. (1 Tim. 5: 24) De heimelijke zaken die we niet hebben willen belijden, zullen aan het licht gebracht worden, wanneer het oordeel begonnen is. (Pred. 12: 14 en 1 Kor. 4: 5) Als de naam van een oprecht kind van God in het hemels gerechtshof ter sprake komt, zullen de archieven aantonen dat iedere zonde beleden en door het bloed van Christus vergeven is. De belofte is: Wie overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen, en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen. (Openb. 3: 5) Christus leert dit beginsel: Een ieder dan, die Mij belijden zal voor de mensen, die zal ook Ik belijden voor Mijn Vader, die in de hemelen is. (Matt. 10: 32) Het is voor de hand liggend dat een christen zijn hele leven trouw moet blijven, wil hij behouden worden. Als Christus voor God en de heilige engelen belijdt hoe de berouwhebbende zondaar gehuld in het kleed van Zijn eigen vlekkeloos karakter (want dit is het witte kleed dat hem gegeven zal worden), kan niemand in het heelal die verloste mens de toegang tot het Koninkrijk van eeuwige gerechtigheid ontzeggen. (we worden bekleed met Christus) Natuurlijk is het dan de tijd om zijn zonden voorgoed van de lijst te halen, want Christus heeft hem als de Zijne aangemerkt. Als over ieder geval besloten is, kan de uitvaardiging van de troon komen: Wie onrecht doet, hij doet nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd. (Openb. 22: 11) De Bijbel gebruikt meerdere beelden die moeten uitdrukken dat de zonden van Gods volk totaal uitgewist worden. De profeet Micha zegt: Gij zult al onze zonden werpen in de diepten der zee. (Micha 7: 19) David stelt het zo voor: Zover het Oosten is van het Westen zover doet Hij onze overtredingen van ons. (Ps. 103: 12) Door de profeet Jeremia beloofde God: Ik zal hun ongerechtigheden vergeven en hun zonden niet meer gedenken. (Jer. 31: 34) En door Jesaja maakte Hij bekend: Ik, Ik ben het die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil en Ik gedenk uw zonden niet. (Jes. 43: 25) Kennelijk wil God het heelal zuiveren van wat aan zonden herinnert, zodat aan de trieste en pijnlijke ervaringen uit dit leven, niet meer gedacht zal worden, het zal niemand in de zin komen. (Jes. 65: 17) Het uitwissen van het gehele tragische zondeverslag is een even vaststaand onderdeel van Gods plan als de vergeving. De reiniging van het Heiligdom, die volgens de voorzeggingen van de profetie zou plaatshebben aan het eind van de 2300 jaren, wijst naar een oordeelstijd in het hemels gerechtshof. Daar zal elk geval worden overwogen voordat Christus naar deze aarde kan komen om het verlossingswerk af te maken. Dit proces is sinds 1844 aan de gang. Zonder twijfel worden de namen van allen die op eeuwig leven aanspraak hebben gemaakt, op volgorde van vermelding in het boek des levens behandeld. Dit houdt in dat eerst de doden worden besproken en dat er na enige tijd ook mensen al tijdens hun leven beoordeeld worden. De actualiteit van deze gebeurtenissen zou ons tot nadenken moeten stemmen. Het Heiligdom, zowel symbolisch als profetisch gebruikt, is door God ontworpen om de mens te leren hoe zich voor te bereiden op Christus wederkomst. De apostel spoort iedereen aan om te jagen naar ‘heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien’. (Heb. 12: 14) Heiliging is vrijheid van zonde, en de enige manier waarop zondige mensen dit ideaal kunnen bereiken, is door Jezus Christus, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. Door het bloed van het lam, wordt de mens in staat gesteld om alle kwade dingen 1
in zijn natuur en alle listen van satan zelf te boven te komen. Christus pleit nu in de hemel voor Zijn volk hier beneden. Als wij onze zonden belijden en de rug toekeren, beroept Hij Zich voor de oordeelstroon ten onze gunste op Zijn kostbaar bloed. Hij belooft de naam van de overwinnaar niet uit het boek des levens te zullen nemen. Maar dit is niet de enige belofte aan de overwinnaar. Neem bijvoorbeeld Openb. 2: 11: Wie overwint, zal van de tweede dood geen schade lijden. Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon, gelijk ook Ik gezeten ben met Mijn Vader op Zijn troon. (Openb. 3:21) Wanneer Christus op de wolken des hemels verschijnt, zal over ieders geval de beslissing zijn gevallen. Het hemels tribunaal zal het lot van ieder menselijk wezen bepaald hebben. Als Hij zichtbaar aan de hemel verschijnt, komt Hij met Zijn loon en vergelding. Maar die dag is nog niet aangebroken. De genadedeur staat nog steeds op een kier. Christus doet nog steeds dienst in het hoge hof, en de uitnodiging van het evangelie wordt de mens nog steeds aangeboden. De Geest en de bruid zeggen: kom! en wie het hoort zegge: Kom! En wie dorst heeft, kome, en wie wil, neme het water des levens om niet. (Openb. 22: 17) Door Jezus zijn wij burgers van het Koninkrijk der hemelen geworden. Door de Heilige Geest worden we zo verandert dat we geschikt zijn om straks dat Koninkrijk binnen te gaan. Door het offer van Christus wordt iedereen die Hem aanneemt als Verlosser waardig gekeurd, om voor het aangezicht van God voor eeuwig te leven.
De boodschap van Daniël 8. Nog eens twee dieren. Daniël 8: 20 laat er geen twijfel over bestaan dat de Ram met twee horens doelt op het Medo-Perzische Rijk. De geitenbok die dit Rijk vernietigt, wordt met name genoemd; Griekenland in vers 12. De horen van de Geitenbok is de eerste koning Alexander de Grote. De vier horens die aan dit rijk ontsprongen zijn, zijn de vier koninkrijken van Alexanders generaals, Lisimachus, Cassander, Seleucus en Plolemeus. Het visioen schijnt tot Daniël te zijn gekomen in het derde jaar van Belsassar, 551 v. Chr. twee jaar na het visioen beschreven in hoofdstuk 7. Het Babylonische Rijk zou nog twaalf jaar voortsukkelen maar was reeds ten dode opgeschreven. Vandaar dat het niet meer in de profetie voorkomt. De aandacht is nu gericht op Kores, die op het punt staat de wereld te veroveren. Men vermoedt dat Kores de kleinzoon van de laatste koning van Medië is geweest. Aanvankelijk regeerde hij slechts over de kleine provincie Perzië. Op het toppunt van zijn macht strekte zijn rijk zich uit van de rivier de Halys in het noorden tot aan de Perzische golf in het zuiden. In 553 v. Chr. kwam Kores in opstand tegen zijn grootvader Astyages en onderwierp hij Medië. In 547, vier jaar na het visioen van Daniël 8, annexeerde hij Lydië, daarmee zijn machtsgebied uitbreidende tot aan de Egeïsche Zee. Acht jaar later in 539 v. Chr. zou hij Babylon bij zijn Rijk inlijven. Kores was een man van brede belangstelling en groot politiek inzicht. Hij behandelde de Mediërs meer als bondgenoten dan als overwonnen volk; vandaar de benaming Medo- Perzische Rijk. Maar mettertijd groeide de invloed van de Perzische horen dusdanig, dat men eenvoudig weg van het Perzische Rijk sprak. Het Perzische Rijk werd doorgaans bekwaam geregeerd. Namen als Darius I van 522 tot 486 en Ataxerxes van 465 tot 423 v. Chr. klinken nog steeds als een klok. Maar de laatste Perzische koning, Darius III, was een zwakkeling en beslist geen partij voor de kloeke Alexander van Griekenland. In drie achtereenvolgende slagen vernietigde Alexander het Perzische Rijk. De eerste overwinning boekte hij aan de oevers van de Granicus in Prygie in het jaar 334 v. Chr. Vervolgens decimeerde hij de Perzische legermacht in de slag bij Issus aan de kust van Cilicië in 333 v. Chr. De genadeslag deelde hij uit in de vlakte van Gaugamela in Syrië in 331 v. Chr. Zoals Daniël tweehonderd jaar eerder had voorzien overrompelde de Griekse geit de Perzische ram met gemak. Een zeer intrigerende Bijbeltekst luidt: Het hart van de koning is in de hand des Heren als waterbeken, Hij leidt het overal heen waar het Hem behaagt. (Spr. 21: 1) De verslagen van de oorlogen tussen de Perzen en de Grieken doen ons vermoeden dat, als Darius zich slechts een enkel uur had kunnen vermannen, in 1
welke van de drie veldslagen dan ook, hij niet alleen zijn legers maar ook zijn Rijk had kunnen redden. Als dat Gods bedoeling was geweest, had Hij Darius de nodige moed kunnen schenken. Had Hij Daniël niet de moed gegeven de leeuwenkuil te betreden, en hadden de drie vrienden niet in Gods kracht de oven getrotseerd? Maar het Perzische Rijk had ervoor gekozen de geschiedenis te betreden zonder de God van Israël en in het uur van de beslissing liet God de menselijke zwakheden op hun beloop. Daniël 7: 6 zegt dat de heerschappij aan de Grieken werd gegeven. We zijn dat reeds vaker tegen gekomen (Daniël. 1: 2 en 5: 28) De God die voor ons zorgt beheerst ook het toneel der geschiedenis.
De kleine horen van Daniël 8: 9-14. (resumé) Na Alexanders dood rezen er vier opvallende horens in diens plaats op naar de vier windstreken des hemels. En uit één daarvan kwam weer een horen voort, die klein begon, maar zeer groot werd. (vers 9) In het nu volgende zullen we ons richten op de vraag: wie de kleine horen is. Maar allereerst een verduidelijking. Lezers van een vertaling zullen er in het algemeen vanuit gaan dat de kleine horen uit een van de andere vier horens voortkwam. Wanneer we echter het oorspronkelijke idioom in acht nemen, worden we genoodzaakt te concluderen dat hij voortkwam uit een van de vier windrichtingen. Laten we dat eens nader bekijken. De Hebreeuwse taal kent zelfstandige naamwoorden een geslacht toe. Ze zijn mannelijk, vrouwelijk of onzijdig. Een grondregel van de taal is dat voornaamwoorden het geslacht en getal overnemen van het naamwoord waarop ze betrekking hebben. In het Nederlands bijvoorbeeld is een ‘schip’ vrouwelijk, en daarom spreken wij van, zij of haar. In het Hebreeuws is het woordje ‘horen’, vrouwelijk. Windstreken kan zowel mannelijk als vrouwelijk zijn. In de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap komt in Daniël 8: 9 de zinsnede voor ‘uit een daarvan’. Letterlijk zou zijn ‘uit een van hen’. Dat betekent dat het voornaamwoord ‘hen’, geen betrekking heeft op ‘horen’ (vrouwelijk), maar op ‘windstreken’, (mannelijk/ vrouwelijk) De kleine horen zou dus verschijnen uit een van de vier windrichtingen; uit een van de vier hoeken van het kompas. Zoals we weten heeft het Romeinse rijk, eerst relatief onbelangrijk, de basis van zijn macht gelegd in een gebied ten westen van de eerste drie rijken die in Daniels profetie voorkomen. Het is te betreuren dat sommige lezers menen dat de kleine horen van Daniël 8 betrekking heeft op de zonderlinge koning Antiochus Epifanes. (zie ook vorige beschrijving van deze persoon). De kleine horen die het heiligdom vertrapt. Vele commentatoren menen dat men in de kleine horen van Daniël 8 de Seleucidische vorst Antiochus IV (bijgenaamd Epifanus) moet zien. In de periode 168-165 voor Christus, vervolgde Antiochus Epifanus het conservatieve jodendom en schortte de tempeldienst op. In de boeken 1 en 2 Maccabeeën worden de daden van deze koning beschreven, in taal ontleend aan Daniël 8 en 9. Toch vinden we nergens in de schrift een uitdrukkelijke aanwijzing dat met de kleine horen deze vorst is bedoeld. In menig opzicht is de profetie van Daniël 8 niet op hem van toepassing. Zoals we reeds hebben gezien vertegenwoordigen de horens koninkrijken: Antiochus was slechts een afzonderlijke koning, als het ware een deel van één van de vier horens. Overigens verscheen hij ook niet, in het laatst van hun koningschap, maar is zijn regeringsperiode te plaatsen in het midden van de Seleucidische dynastie. (Daniël 8: 23) De Seleuciden regeerden van 312- 65 v. Chr. en Antiochus IV van 175- 164 v. Chr. Er is trouwens geen sprake van dat alles hem gelukt, of, dat hij zeer groot werd. (dit is nu wat ik in het beging bedoelde, de Bijbel legt zichzelf uit) Antiochus IV zijn vader, Antiochus de III, werd terecht de Grote genoemd, omdat hij het Seleucidische rijk weer naar zijn oorspronkelijke macht had teruggevoerd. Antiochus Epifanes daarentegen werd wel spottend ‘Epimanes’ (de gek) genoemd. (Weer veel herhalingen, is goed voor de geest.) Na een kortstondige 1
triomf in het Zuiden (Egypte) leed hij niet alleen politiek maar ook moreel een zware nederlaag door toedoen van de Romeinse ambassadeur aan het hof der Ptolemaeën. Deze informeerde Antiochus namelijk dat de Senaat hem de keuze stelde zich terug te trekken uit Egypte of een oorlog met de Romeinse legioenen te riskeren. Met zijn wandelstok trok de grimmige Romein een cirkel rondom de Seleucidische vorst en verklaarde dat hij een beslissing wenste voordat de koning de cirkel verliet. Antiochus durfde de Romeinse legers niet trotseren en droop af. In het Sieraadland (Palestina) zijn al zijn plannen op niets uitgelopen. Hij is onder duidelijke omstandigheden in het Oosten (Mesopotamië) gestorven. Jezus zei in Zijn rede over de laatste dingen dat Daniëls ‘gruwel der verwoesting’, nog in de toekomst lag. (Matt. 24: 15) Hij waarschuwde: Wie het leest geve er acht op. Willen we dus de waarheid omtrent de kleine horen achterhalen, dan zullen we van Jezus moeten aannemen dat de in 164 voor Chr. overleden Antiochus Epifanus er niet mee bedoeld wordt. De kleine horen uit Daniël 8 is Rome. De werkelijke vervulling van de kleine horen moet het Romeinse rijk en zijn opvolger, de rooms katholieke kerk, zijn. Een conclusie die we ook in Daniël 7 trokken en wel op grond van de volgende overwegingen. 1. We hebben gezien dat de opeenvolgende visioenen parallel lopen, (Later gaan we dieper op de materie in en wordt ons meer informatie verschaft omtrent de kleine horen en het dier waaruit het opkwam.) In Daniël 2 en 7 werd Griekenland opgevolgd door Rome; zo ook in hoofdstuk 8. 2. Rome kwam op in het Westen - uit een van de vier windstreken. 3. We hebben reeds gezien dat wat het beestachtig aspect betreft het christelijke Rome een voortzetting van het Heidense was. De Bisschop van Rome was als het ware de opvolger van de keizer. Omdat de roomse kerk een verlenging (uitvloeisel) was van het Romeinse rijk, worden beide op passende wijze gesymboliseerd door één kleine horen. 4. In tegenstelling tot Antiochus Epifanus was het Romeinse rijk erg succesvol in de verovering van het Midden-Oosten, een strijd die plaatsvond toen de macht van de vier Hellenistische rijken steeds tanende was. (vgl. Daniël 8: 23; in het laatst) 5. In tegenstelling tot het koninkrijk van Antiochus Epifanes, groeide het Romeinse rijk wel uit naar het Zuiden, het Oosten en het Sieraad. Vanuit het Westen groeide het rijk door middel van de verovering van Macedonië (168 v. Chr.), Syrië (65 v. Chr.), Palestina (63 v. Chr.) en uiteindelijk, na een aantal tussenoplossingen, ook Egypte in 30 v. Chr. Al deze gebieden werden als provincies ingelijfd. 6. Het heidense Rome maakte zich groot tegen de Vorst van het heer. Pontius Pilatus en de soldaten die Jezus kruisigden, waren allen Romeinen. 7. Zowel het heidense als het christelijke Rome lukte het de machtigen te verderven, ook het volk der heiligen. Dat wil zeggen dat beiden een groot aantal christenen vervolgden en martelden. 8. Zowel het heidense als het christelijke Rome, namen het dagelijkse offer weg en wierpen de heilige woning ter aarde. Het heidense Rome deed dit letterlijk in 70 na Christus, door het tempelcomplex volledig te verwoesten en voor altijd een einde maakte aan de diensten door het in brand te steken. In de dertiger jaren van de tweede eeuw liet Hadrianus er een heidense tempel bouwen en herdoopte de stad Aelia Capitolina. Het werd de joden verboden zich in Jeruzalem te vestigen. Dat verbod bleef eeuwen van kracht. Maar in welke zin heeft het christelijke Rome het dagelijks offer weggenomen en de heilige woning verwoest? Het antwoord op deze vraag zal moeten blijken uit een beschrijving van het hogepriesterlijk werk van Christus. Het Hebreeuwse woordje Tamid, zal hierin een belangrijke rol blijken te spelen. De voortdurende priesterdienst van Christus. (Ik raad u aan, dit hoofdstuk een aantal keren te lezen. i.v.m. het Hogepriesterlijk werk van Jezus Christus in het hemelse Heiligdom.) Ted was één van mijn studenten (niet van de samensteller) geweest. Hij was intelligent en was met 1
een charmante jonge vrouw getrouwd. Ik verloor ze uit het oog toen ze samen naar een zendingspost in het verre Oosten vertrokken. Nu was hij terug en stapte mijn studeerkamer binnen. Ik wilde onmiddellijk al het nieuws over zijn gezin en werk horen, maar Ted had iets heel anders op zijn lever. Hij vertelde mij dat hij eigenlijk geen gezin meer had en dat hij van zijn post was ontslagen. Hij was verliefd geworden op een andere vrouw en was door enkelen van de christenen die hij diende met haar betrapt. Zijn vrouw had hij herhaaldelijk zijn excuses aangeboden, maar zowel zij als zijn supervisor adviseerden hem terug te keren naar de Verenigde Staten. Wanneer zijn vrouw terugkwam, zo vertelde hij, zou de scheidingsprocedure aanvangen. De weken voorafgaand aan zijn vertrek sliep hij bij kennissen op de veranda. De nachten waren lang en hij was bang dat hij te diep had gezondigd om nog vergeving te kunnen ontvangen. Toen hij op zekere ochtend wakker werd na weer een rusteloze nacht besefte hij dat hij niet langer in deze onzekerheid kon leven. Hij pakte zijn Bijbel en de eerste tekst die hij las luidde: Want Ik zal genadig zijn over hun ongerechtigheden en hun zonden niet meer gedenken. (Heb. 8: 12) In mijn Bijbel heb ik de werkelijke naam van deze jongeman naast de tekst geschreven, zodat zijn ervaring mij nog lang zal heugen. In Psalm 139 beschrijft David hoe moeilijk het is een moment in je leven te vinden waarop God niet aanwezig is. Zo een moment is er gewoonweg niet. In het grauwe licht van de ochtendschemering, op het moeilijkste moment van zijn leven, ontdekte Ted opnieuw dat God er altijd is om te vergeven en te helpen. De ervaring van deze jonge zendeling (De scheiding is overigens niet doorgegaan.) illustreert op voortreffelijke wijze de betekenis van een uiterst belangrijk woordje dat in het hart van Daniël 8 staat geschreven. Dat woord is “ Tamid ” in het Nederlands vertaald: ‘dagelijks offer’. Zelfs tegen de Vorst van het heer maakte de kleine horen zich groot, en Hem (de Vorst) werd het dagelijks offer (Tamid) ontnomen en Zijn (de Vorst) heilige woning werd neergeworpen. De Tamid van Daniël 8 is symbolisch. Het belang van een juist verstaan van de term Tamid kan men niet onderschatten. Diegenen onder de commentatoren die de kleine horen vereenzelvigen met Antiochus Epifanes menen dat de term Tamid doelt op de ochtend en avondoffers die door deze vorst meer dan drie jaar werden verboden. Anderen zijn zich bewust van het feit dat de kleine horen een koninkrijk en één enkele koning symboliseert en wijzen erop dat het heiligdom ook een symbool is dat de enge grenzen van de letterlijke joodse tempel overschrijdt. In Daniël 2 en 7 zijn de metalen en dieren symbolen van opeenvolgende rijken. Op eenzelfde wijze is de tamid als zinnebeeld bedoeld. Het vertegenwoordigt iets van veel groter en veelomvattender aard, dan de ochtend en avondoffers in het aardse heiligdom. Overigens moeten we Tamid niet vertalen met ‘dagelijks offer’, Tamid betekent eigenlijk ‘voortdurend’ of ‘continu’. In onze tekst wordt het als een soort zelfstandig naamwoord gebruikt. We zouden dus kunnen vertalen: ‘en Hem werd het voortdurende ontnomen’. Vertalers zien zichzelf gedwongen deze ietwat duistere uitspraak te verduidelijken. ‘Continual burnt offering’ (voortdurend brandoffer), waarmee men het dagelijks offer of continual offering bedoelt, en vaak gepaard gaat met de veronderstelling dat het hier om Antiochus Epifanes gaat. We nemen echter op goede gronden aan dat het hier niet om Antiochus noch om het dagelijks offer in Jeruzalem gaat, maar om de voortdurende priesterdienst van Christus in het hemelse Heiligdom. Jezus is onze Hogepriester. Dat is de boodschap van het boek Hebreeën. Richt uw oog op de Apostel en Hogepriester onzer belijdenis, Jezus. (Heb. 3: 1) Jezus verricht Zijn priesterlijke dienst in het hemels Heiligdom; ‘dat wij zulk een Hogepriester hebben, die gezeten is ter rechterzijde van de troon der majesteit in de hemelen, de dienst verrichtende in het heiligdom, in de ware tabernakel, die de Here opgericht heeft en niet een mens.’ (Heb. 8: 1, 2) En dat Jezus voortdurend als Hogepriester voor ons optreedt, wordt duidelijk in Hebreeën 7: 21- 25, waar zijn altoos durende Priesterschap tegen het door de dood begrensde priesterschap van de Levieten werd gesteld. Want genen (Levieten) zijn zonder eed priester geworden, maar Deze met een eed bij monde van Hem, die tot Hem sprak: De Here heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt Priester in eeuwigheid - in zoverre is Jezus ook van een beter verbond borg geworden. En zij zijn in grote getale priester geworden, omdat zij door de dood verhinderd werden het te blijven, doch Hij heeft, juist doordat Hij eeuwig blijft, een priesterschap, dat op geen ander kan overgaan. Daarom kan Hij 1
ook volkomen behouden wie door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten.
Tamid in het Oude testament. Het contrast tussen de bestendigheid van Jezus’ Priesterschap en de onbestendigheid van het Oudtestamentische ambt raakt een kern van ons betoog. In de Levitische priesterdienst werd bijzondere nadruk gelegd op het aspect van bestendigheid en voortduring. Laten we dat door enkele voorbeelden duidelijker maken. We zullen tegelijkertijd ons inzicht in de betekenis van Tamid verdiepen. Tamid kon gebruikt worden als een doodgewoon bijvoeglijk naamwoord. We denken dan aan teksten als Ezechiël 39: 14 waar de uitdrukking een vaste (bestendige) taak voorkomt. In Psalm 38: 18 is sprake van een bestendige smart, en Psalm 71: 14 wijst op de bestendige hoop die de mens mag koesteren. In vele gevallen werd Tamid als een technische term gebezigd. Meestal is er dan sprake van enkele fundamentele aspecten van de Oudtestamentische tempeldienst. Het woord duikt regelmatig op in de constructie: voortdurend brandoffer (de Nederlandse vertaling leest dan ‘dagelijks offer’. (Num. 28: 3 en 29: 6 en 1 Kron. 16: 40 en Ezra 3: 5) Het voortdurende brandoffer bestond uit een offer van een lam, elke ochtend en avond, dag in dag uit, jaar in jaar uit. Wanneer de lampen van de tempel ter sprake komen moeten ze voortdurend branden. (Lev. 24: 2) Het toonbrood dat bestendig (voortdurend) in de tempel lag, moest elke week ververst worden. In Exodus 28: 29, 30 is er sprake van een borstschild dat de hogepriester voortdurend op zijn borst moest dragen als een voortdurende gedachtenis voor het aangezicht des Heren. 2 Kronieken 24 : 14 vertelt ons dat men voortdurend (Tamid) brandoffers in het huis des Heren bracht. En in 1 Kronieken 23: 31 duidt het op de speciale offers die men bracht op sabbatten, nieuwe maan en feestdagen. Het zal duidelijk zijn dat Tamid niet alleen verwijst naar het dagelijks offer, maar naar alle regelmatige terugkerende offers en rituelen van de tempeldienst. Het offer in het Oude Testament. Om de inhoud van de term Tamid en daarmee ook het Hogepriesterschap van Jezus nog beter in het vizier te krijgen, is het noodzakelijk enig begrip te hebben van het Oudtestamentische heiligdom en de daarin gebrachte offers. Toen God de Israëlieten uit Egypte leidde, zei Hij tot Mozes: “En zij zullen Mij een heiligdom maken en Ik zal in hun midden zijn.” (Ex. 25: 8) Omdat het om een nomadische samenleving ging, werd het heiligdom opgetrokken in de vorm van een verplaatsbare tent. De riten van de tabernakeldienst waren indrukwekkend en gevarieerd. Ze kwamen tegemoet aan de verwachtingen van een nomadenvolk. In de riten werd de dood, de opstanding en het hemels werk van Christus op symbolische wijze uitgedrukt. De dienst was een spiegel van de verzoening. De basis van alles was het offeren van een lam, elke ochtend en elke avond. Volgens Leviticus 9: 24 werd het altaarvuur oorspronkelijk door God Zelf ontstoken. De priesters mochten het voor geen prijs laten doven: ‘Dit is de wet van het brandoffer.’ Het brandoffer zal op de vuurhaard op het altaar de ganse morgen blijven liggen, en het vuur van het altaar zal daarop blijven branden… het mag niet uitgaan. (Lev. 6: 8, 13) De traditie sprak later van een vuur dat onophoudelijk had gebrand vanaf de tijd van Mozes tot aan de verwoesting van Jeruzalem en de tempel in 586 v. Chr. In het Nieuwe Testament wordt Jezus vaak ‘het Lam’ genoemd. We denken onwillekeurig aan Johannes 1: 29 en 1 Petrus 1: 19. In Jesaja staat de prachtige uitspraak: Hij liet Zich verdrukken en deed Zijn mond niet open; als een lam dat ter slachting geleid werd. (Jes. 53:7) En Paulus noemt Hem, ons Paaslam, Christus. (1 Kor. 5: 7) Toch bleven de offers niet beperkt op het lam. Soms bracht men een stier of een ram naar het altaar. Ook kalveren, geitenbokken en duiven werden bij tijd en wijle als offer opgedragen. En Leviticus 2: 1-11 geeft ons een uitgebreid overzicht van de spijs- of voedseloffers die men bracht. 1
Maar, wanneer het om zonden te vergeven ging was het altijd een dier dat moest sterven. Degene die het offer bracht moest het dier zelf naar het altaar leiden. Daar moest hij zijn handen op de kop van het slachtoffer leggen en het eigenhandig doden. De zondaar zelf doodde het beest, en het dier, zal hem ten goede, welgevallig zijn, om over hem verzoening te doen. (Lev. 1: 4) Door de hand op de kop van het dier te leggen werden de eigen zonden op symbolische wijze op het offerdier overgebracht. Het onschuldige dier werd als het ware plaatsvervanger. De Jewisch Encyclopedia zegt het als volgt: het leggen van de handen op de kop van het slachtoffer is het gebruikelijke ritueel waarmee men de plaatsvervanging en de overdracht van zonden tot stand brengt. In elk offer ligt het idee van plaatsvervanging, het slachtoffer neemt de plaats in van de menselijke zondaar. Toen Johannes de Doper Jezus voor het eerst zag riep hij uit: “Zie het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.” (Joh. 1 : 29). Jaren later schreef Petrus over de Christus: ‘die zelfs onze zonden in Zijn lichaam op het hout heeft gebracht.’ (1 Pet. 2: 24) De eis dat de zondaar zelf het beest moest doden, leert ons dat we zowel afzonderlijk als gezamenlijk verantwoording dragen voor de dood van Christus. Hij is als Plaatsvervanger voor mijn zonden gestorven; ook voor de uwe. Elk dier dat stierf werd de dood ingejaagd om ons de vreselijke waarheid onder ogen te brengen dat het loon van de zonde niets anders is dan de dood. (Rom. 6: 23) Zonde veroorzaakt dood. De zonde veroorzaakt de dood op een zo onherroepelijke en onafwendbare wijze dat God dit oorzakelijke verband niet zomaar kan doorbreken. Daarom heeft God een zeer hoge prijs betaald voor de vergeving van onze zonden. God heeft zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven. (Rom. 8: 32) En alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe. (Joh. 3: 16) Jezus was het Lam. Maak Hij is ook onze Hogepriester, omdat de dood geen greep op Hem heeft. De opstanding kon door geen lam of stier weerspiegeld worden. Daarom waren zowel dier als priester nodig en werden de dieren op verschillende manieren en tijden gebruikt. Zo werd af en toe een offer gebracht op een altaar buiten het kampement. We moeten dan meteen denken aan Hebreeën 13: 12, 13 waar sprake is van Jezus die, ten einde Zijn volk door Zijn eigen bloed te reinigen, buiten de poort heeft geleden. Golgota lag buiten de muren van Jeruzalem, een plek waar reeds meerdere executies hadden plaatsgevonden en daarom een plaats van verachting was. Het bloed moest geplengd worden. Van elke offer moest een deel van het bloed geplengd worden aan de voet van één van de twee altaren: het bloed bewerkt verzoening, staat er in Leviticus 17: 11 Wanneer een priester een offer voor zichzelf bracht, nam hij een gedeelte van het bloed en sprenkelde dat op het gouden altaar in het heilige en op de vloer vlak voor het gordijn dat het heilige van het heilige der heiligen scheidde. Door deze herhaling werden zijn beleden en vergeven zonden als het ware vastgelegd in het heiligdom. (Lev. 4: 2-6) Het zal duidelijk zijn dat het onmogelijk was een deel van het bloed van elk offer in het heilige te plengen; daarom werd het bloed van de meeste offers geplengd aan de voet van het grote altaar in de voorhof. Wel werd de priester geacht een klein deel van het offervlees te braden en te eten. Op deze wijze droeg hij als het ware de zonden van het volk in zijn lichaam. (Lev. 10: 17 en 1 Pet. 2: 24) Wanneer dan de priester een offer voor zijn zonden bracht en een deel van het bloed naar het heilige droeg, nam hij eigenlijk de zonden van het volk mee. Op deze wijze werden dus de beleden en vergeven zonden van elke Israëliet in het heiligdom vastgelegd. Het kan niet genoeg benadrukt worden dat vergeving of verzoening, pas tot stand kwam door zowel de storting (het slachten) als het plengen (de toepassing) van het bloed. En zonder bloedstorting is er geen vergeving. (Heb. 9: 22) 1
Bloedstorting als zodanig was niet genoeg. Een deel van het bloed moest op het altaar geplengd worden, wilde het ritueel volledig zijn. Vele christenen staan hier niet bij stil. Ze spreken met dankbaarheid over het heil dat door het kruis tot stand is gekomen, maar vergeten dat Jezus op de een of andere wijze Zijn bloed, met Zich heeft meegenomen naar de hemel om de dienst der verzoening voort te zetten. (Heb. 9: 12) Velen menen dat Jezus stierf om de rechtvaardiging door het geloof te bewerkstelligen. Romeinen 4: 25 leert ons echter dat Jezus niet alleen is overgeleverd om onze overtredingen maar ook is opgewekt om onze rechtvaardiging. In Romeinen 5: 10 lezen we: Want als wij, toen wij nog vijanden waren met God, verzoend zijn door de dood van Zijn Zoon, zullen wij veel meer, nu wij verzoend zijn, behouden worden, doordat Hij leeft. En Hebreeën 9: 12 verkondigt dat Hij met Zijn eigen bloed, eens voor altijd is binnengegaan in het Heiligdom, waardoor Hij eeuwige verlossing verwierf. Zo blijkt dat het hogepriesterlijk werk van Jezus in het hemels Heiligdom van evenveel belang is voor ons heil als Zijn dood aan het kruis. De twee aspecten zijn niet tegen elkaar uit te spelen maar vormen één geheel. De vraag of nu Zijn dood of Zijn Hogepriesterlijk werk van groter belang is voor ons heil is net zo min te beantwoorden als de vraag; wat is van meer belang voor het leven, het bloed of het hart? Beiden zijn fundamenteel, wezenlijk en onvervangbaar! Het voortdurende priesterschap is net zo wezenlijk en onontbeerlijk voor ons heil als het kruis. En die stelling is omkeerbaar. De superioriteit van Zijn Tamid. Hoewel het symbolische van de Levitische rituelen diep inzicht verschafte in de manier waarop God met de zondige mens omging, had het geen waarde in zichzelf. Daarmee is gezegd dat het onmogelijk was dat het bloed van stieren of bokken zonden zouden wegnemen. (Heb. 10: 4) Dat kon het offer van Christus wel en daarom houdt het boek Hebreeën zich bezig met de meerwaarde van Jezus. Hij is meer dan welke Oudtestamentische priester ook. (Heb. 7: 11-16) Zelfs de engelen moeten in Hem hun meerdere erkennen. (Heb. 1) Zo is er in Christus een betere belofte, een beter verbond en een betere hoop. (Heb. 8: 6 en 7: 19) Ook de hemelse tabernakel is van beter gehalte dan de aardse (Heb. 9: 11) en het offer van Christus is van onmetelijke grotere waarde dan het offer van een dier in het Oudtestamentische heiligdom. Juist daarom hoeft Zijn offer nooit meer herhaald te worden! Hebreeën 9: 25-28 zegt nadrukkelijk: Niet om Zichzelf dikwijls te offeren… maar thans is Hij eenmaal, bij de voleinding der eeuwen, verschenen om door Zijn offer de zonde weg te doen. En zoals het de mensen beschikt is eenmaal te sterven en daarna het oordeel, zo zal ook Christus, nadat Hij Zich eenmaal geofferd heeft om veler zonden op Zich te nemen, ten tweede male zonder zonde aanschouwd worden door hen, die Hem tot hun heil verwachten. Omdat Christus dus nooit meer sterft - niet als offer en zeker niet door ouderdom - is Zijn Priesterschap gekenmerkt door voortdurendheid (Een niet al te fraai woord dat echter wel aangeeft, waar het hier om gaat, namelijk Christus is voortdurend bezig als Priester en is in staat Zijn werk voort te zetten tot in eeuwigheid.) Dat wordt ons op treffende wijze duidelijk gemaakt in de Groot Nieuws vertaling in Hebreeën 9: 23- 25. Er is nog een verschil. In het Levitische priesterschap moesten telkens anderen priester worden, doordat de dood hun verhinderde aan te blijven. Maar doordat Jezus eeuwig blijft leven, gaat Zijn Priesterschap op geen ander over. Wie door Zijn bemiddeling tot God naderen, kunnen door Hem dan ook volledig worden gered; Hij leeft altijd om voor hen te pleiten. Christus en het Nieuwe Verbond. Christus biedt ons een beter verbond aan. (Heb. 7: 22) Dit betere verbond, ook bekend als het Nieuwe Verbond, (Heb. 8: 10-12 en Jer. 31: 31-34) is het evangelie in een notendop. Het werd voor het eerst aan Adam beloofd. (Gen. 3: 15) Daarna herhaalde God de belofte van het verbond in verschillende bewoordingen door heel het Oude Testament. Het werd door de kruisdood van Christus geratificeerd en wordt nu als wezenlijk aspect van het Hogepriesterlijk werk van Jezus aan ons toebediend. Jeremia en Ezechiël schrijven beiden over het nieuwe verbond als bestaande uit drie geschenken van onschatbare waarde: 1
1. De vergeving van alle zonden. 2. De kracht om een nieuw leven te leiden; 3. Het burgerschap van het Koninkrijk Gods. Ezechiël schreef: 1. Ik zal rein water over u sprengen en gij zult rein worden. 2. Een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste. 3. Gij zult Mij tot een volk zijn en Ik zal u tot een God zijn. Ezechiël 36: 25-28. En Jeremia drukte het als volgt uit: 1.Ik zal Mijn wetten in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven. 2.Ik zal hun een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. 3.Want Ik zal hun ongerechtigheden vergeven en hun zonden niet meer gedenken. Jeremia 31: 33, 34. De belofte van een nieuw hart waarin Gods wet staat geschreven doet ons denken aan de samenvatting die Jezus gaf van de Tien Geboden: God liefhebben met geheel ons hart en onze naaste (goed en slecht) liefhebben als onszelf. (Matt. 22: 37-40) De God die van ons vraagt om op deze wijze lief te hebben, laat het niet bij een bevel, maar biedt ons Zelf de liefde aan. Hij is bezorgd en zorgzaam! Wanneer we die goddelijke liefde in ons weten, wordt het gemakkelijker om onze werknemers eerlijk te behandelen, onze concurrenten niet te benadelen, onze ouders datgene te geven wat hun toekomt en onze huwelijkspartner ware trouw te schenken. Wanneer we God liefhebben, omdat Hij ons met Zijn liefde inspireert, dan willen wij niets anders dan Hem aanbidden en met Hem spreken en leven. Dan wordt het vieren van de sabbat een gewaardeerde gelegenheid om de reeds hechte band tussen God, de naaste en ons, nog hechter te maken. Het is een belangrijk onderdeel van de voortdurende (Tamid) dienst van Jezus om ons van binnenuit te veranderen. Hij wil ons helpen om datgene te begeren wat goed is en ons helpen die mensen lief te hebben die ons op de andere wijze niet liggen. De Tamid van Daniel 8. De veelvuldige superioriteit van het voortdurende Priesterschap van Christus - waarvan de Tamid het symbool is - komt in de brief aan de Hebreeën naar voren als het solide fundament waarop wij een levend geloof mogen bouwen. Wij hebben een grote Hogepriester, die de hemelen is doorgegaan, Jezus de Zoon van God, laten wij aan die behoudenis vasthouden. Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen te gelegener tijd. (Heb. 4: 14-16) Het is bedroevend te moeten constateren dat in de dagen van Jezus vele joden de Levitische Tamid als de enige ware beschouwden. Zij hebben niet over het symbool kunnen heen zien en daarom ontging hen de werkelijkheid waarnaar het verwees. Ze hebben niet gezien dat het lam slechts een voorafschaduwing was van het Lam Gods. Zo menen ook vandaag de dag nog velen dat de Tamid van Daniel 8 opgaat in het Oudtestamentische ritueel. Hen ontgaat het feit dat de Tamid, net zoals de metalen en dieren en horens, een symbool is. Het symboliseert de vergeving van zonden en de mogelijkheid tot nieuw leven op grond van het nieuwe verbond in Jezus Christus. Het voortdurende priesterschap van Jezus raakt in vergetelheid. We hebben ons al eerder afgevraagd of het christelijke Rome de voortdurende priesterdienst van Jezus, de Tamid, in het hemelse Heiligdom op een of andere wijze heeft vertrapt. Een antwoord op deze vraag kunnen we vinden in de leerstellige uitspraken van het Concilie van Trente. (1545-1563) Het Concilie werd destijds bijeengeroepen om een antwoord te formuleren op de vragen van de 1
Reformatie. De in Trente doorgevoerde hervormingen worden als het hoogtepunt van de zogenaamde Contrareformatie beschouwd. Toch blijkt men na wikken en wegen bijna alle fundamentele tradities van het middeleeuwse christendom te hebben gehandhaafd. Protestanten die voor het eerst een rooms-katholieke Catechismus in handen krijgen, staan vaak stomverbaasd over het feit dat ze zoveel gemeen hebben met hun andersdenkende buren. Maar we zullen ook formulieren aantreffen waarmee ze het volstrekt niet eens kunnen zijn. Wat dat betreft staan ze in een lange rij van critici - een lijn die teruggaat tot ver voor de Reformatie. In de vijftiende eeuw werd de christen geleerd dat de vergeving van doodzonden (daaronder vielen onder andere moord en het niet bijwonen van de mis) afhankelijk was van de oorbiecht en de daarna verbonden boetepraktijk. Ook leerden ze dat het brood van de mis tijdens de viering veranderde in het lichaam en bloed van Jezus Christus; men noemt dat transsubstantiatie. De gelovigen hoefden de wijn niet te drinken, omdat zowel lichaam als bloed volledig present waren in de gestalte van het brood. De mis, zo begrepen ze, was een herhaling van het kruisoffer, doch zonder pijn of vergieten van bloed. Zo was de middeleeuwse christen er ook van overtuigd dat de zondaar die geen berouw toonde in een eeuwig brandende hel zou belanden. De berouwvolle zondaar daarentegen, moest enige tijd in het louterende vagevuur doorbrengen als voorbereiding op zijn uiteindelijke toelating tot de hemel. Zijn verblijf in het vagevuur kon aanzienlijk bekort worden doordat nabestaanden missen lieten opdragen ten behoeve van zijn ziel. En natuurlijk leerde men ook dat de paus de plaatsvervanger van Jezus en de opvolger van Petrus was en dus beschouwd moest worden als de met koninklijke volmacht bedauwde heerser van de kerk. Veranderingen sinds Vaticanum II. Al deze geloofspunten zijn tot voor kort door de rooms-katholieke kerk beleden. Sedert het tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) zijn duizenden katholieken zich echter gaan afvragen of ze ooit wel waar zijn geweest. Uit de zeer betwistte formuleringen van de Nederlandse Nieuwe Catechismus valt af te leiden dat de schrijvers tot de slotsom zijn gekomen dat op zijn minst enkele traditionele geloofspunten op geen of zeer wankele basis berusten. Men spreekt daar van het vagevuur als een ervaring en de tijd die een ziel er doorbrengt wordt teruggebracht tot slechts enkele maanden. De hel brandt niet letterlijk, maar is ook een ervaring: ontzetting in het aangezicht van onze verdorvenheid, en een innerlijk berouw dat bij de rebel opkomt in de nabijheid van Gods warme liefde. De vele katholieken die op aandrang van hun kerk de Bijbel zijn gaan lezen, ontdekken dat daar met geen woord gerept wordt over ‘missen’ die ten goede zouden komen aan zielen in het vagevuur. Ze ontdekken tot hun ontsteltenis zelfs dat er helemaal niet van een vagevuur wordt gesproken. Ook komen ze tot het besef dat de mis (eucharistie) helemaal geen offer is. De Schrift noemt het een maaltijd en spreekt ervan als een gemeenschappelijk aanzitten aan de tafel des Heren, niet als een offer dat door een priester wordt gebracht. Ook wat de biecht betreft heerst er ontnuchtering. Nergens in de Schrift wordt de mens bevolen zijn zonden aan een priester op te biechten. Wel staat er dat wij onze zonden moeten belijden en nalaten. (1 Joh. 1: 9) Het onze Vader laat ons zien dat wij vergeving moeten zoeken bij onze hemelse Vader. Christus is het hoofd der kerk, staat er in Efeziërs 5: 23, nergens in de Schrift is er sprake van een ander Hoofd dan Jezus Zelf. Prof. Mckenzie geeft zonder blikken of blozen toe dat het officiële standpunt inzake het pauselijk gezag niet met woorden in de Bijbel te vinden is. En gezien het feit dat het Nieuwe Testament zo overduidelijk is aangaande het gebruik van zowel brood als wijn bij het avondmaal, en gezien het feit dat in de vroege kerk de leden de eucharistie in beide gedaanten ontvingen, geeft hij ook ras toe dat het een eerlijke vraag is; waarom rooms-katholieken de eucharistie niet in beide gedaanten ontvangen. Maar, meent hij, geen enkele katholiek die een beetje van zijn geschiedenis op de hoogte is, zou zich geheel behaaglijk voelen als de kerk een liturgische praktijk waarvoor Johannes Hus werd verbrand, nu zou wijzigen. Toch is er serieuze beweging binnen het rooms- katholicisme die ernaar streeft het oorspronkelijke teken in zijn volheid te herstellen. De zinspeling op het feit dat de rooms-katholieke kerk gedwaald zou kunnen hebben, plaats vele katholieken in een lastig pakket. Hun kerk leert immers dat het ondenkbaar is, dat een instituut dat door God is gesticht voor het redden van zielen, mensen tot dwalen zou brengen en van 1
God zou afleiden. Als de kerk kan en heeft gedwaald in morele of geloofskwesties, dan zou zij geen ware leraar zijn; en zou zij ook falen in haar bediening van het heil en mensen niet tot redding maar tot verdoemenis leiden. (Baltimore Catechism, 163) Rooms- katholieken geloven dus vele dingen, niet omdat ze als zodanig in de Bijbel zijn te vinden, maar omdat de kerk ze leert. De kerk kan niet dwalen. Maar veronderstel dat de kerk wel heeft gedwaald? Bijna alle andere christelijke gemeenschappen bedienen de wijn aan alle gelovigen. In de rooms-katholieke kerk was dit de gewoonte tot aan de twaalfde eeuw, en nu, bijna acht eeuwen later wordt er aan gedacht deze gewoonte weer in te voeren. Jezus zei: drinkt allen hieruit. Was het dan niet verkeerd van de kerk om het drinken van de wijn tot de priesters te beperken ? En dwaalde de kerk dan niet in haar doodvonnis over Johannes Hus? En als de rooms-katholieke kerk kan dwalen inzake de wijn, kan zij dan niet evenzeer dwalen inzake de transsubstantiatie? En heeft de kerk niet feitelijk gedwaald, toen zij de volgelingen van Wycliff, die volhielden dat het brood niet daadwerkelijk veranderde, liet verbranden? Als de kerk kan dwalen is het dan mogelijk dat zij een monumentale fout heeft gemaakt door Lutheranen te laten ombrengen, omdat deze meenden dat de biecht ten overstaan van een priester niet nodig was tot vergeving van zonden? Is het mogelijk dat de rooms-katholieke kerk dwaalde toen zij de zevende dag (de sabbat) verving door de zondag - de eerste dag der week? Toch blijkt uit de geschiedenis dat geen van deze dwalingen door kwaad opzet werd geboren. Ook moeten we bedenken dat de doorwrochte en diep doordachte formuleringen van de theologen vaak te moeilijk waren voor de doorsnee priester en gelovige, zodat hetgeen wat uiteindelijk doorfilterde vaak slechts een slap aftreksel was van de oorspronkelijke gedachte. We zouden kunnen zeggen dat de populair wetenschappelijke weergave van diepzinnige dogma’s uiteindelijk leidde tot een populaire godsdienst. Godsdienst aan de basis. De kloof tussen de gedachtegangen van de theologen enerzijds en de opvattingen van de gewone geestelijke en de gelovigen anderzijds, is vooral in de Middeleeuwen zeer wijd geweest. De materie van het huidige hoofdstuk noopt ons tot de vraag of er te bewijzen valt dat de kerk in deze periode de werkelijkheid aangaande het Hogepriesterlijke werk van Christus en de daaruit voortvloeiende vergeving van zonden heeft verdoezeld. Het is een bedroevend feit dat het evangelie van Jezus Christus slechts bij uitzondering vanaf de middeleeuwse kansels klonk; erger nog, er werd bijna helemaal niet gepreekt! Men achtte het een ingrijpende hervorming toen aartsbisschop Pecham zijn priesters beval om minstens vier keer per jaar een preek te houden. Als er werd gepreekt, bestond de rede meestal uit een aaneenrijging van fantastische mirakelverhalen of schokkende beschrijvingen van de zeven doodzonden en straffen van de hel. Het is te begrijpen dat velen tijdens de preek de kerk verlieten om vlak voor de consecratie van het brood weer naar binnen te stappen. Bleef men toch in het kerkgebouw, dan meestal om met vrienden te spreken, of zelfs schaak te spelen! Door gebrek aan kennis van het ware evangelie van Jezus Christus konden allerlei wantoestanden ontstaan. Zo kon zich ook het verschijnsel van de rondtrekkende aflaatpredikers voordoen. De aflaatprediker was veelal een monnik die op pauselijk gezag de biecht mocht afnemen en absolutie (vergeving) kon schenken. Na het horen van zijn biecht was de biechteling de prediker een bepaald bedrag verschuldigd. De geïnde bedragen werden gedeeltelijk afgedragen aan de kerkelijke overheden, maar ook gedeeltelijk door de aflaatprediker zelf gehouden om te voorzien in zijn levensonderhoud. Men kan dus stellen dat deze rondtrekkende monniken in vergeving handelden. Uiteraard leidde deze praktijk tot allerlei uitwassen. Dronkenlappen en hoereerders waren er zeer mee ingenomen, maar vele anderen hadden hun bedenkingen. Meer dan een eeuw voor Luther werd deze praktijk reeds aangeklaagd door Chaucer, Langland en Wycliffe. In Piers Plowman beschreef Langland de aflaatpredikers als ‘klaplopers’, die met volle buik en buidel over het land uitzwermden om voor een zacht prijsje de biecht te horen en elke willekeurige zondaar zijn zonden te vergeven. Er ontwikkelde zich een groteske wedijver tussen de rondreizende aflaatpredikers en de parochiepriesters. Meer dan eens kwam het tot een handgemeen wanneer een prediker zijn waren aan de man wilde brengen vanaf de priesterlijke kansel. Moest hij zich fysiek gewonnen geven, dan was 1
het niet ongebruikelijk dat hij achter in de kerk, dwars door de eucharistieviering heen, zijn bedrijf luidkeels voortzette. Zo kunnen we zeggen dat het kerkvolk geestelijk werd ondervoed door de dorre prediking en werd bedrogen door de commerciële genade van de aflaatpredikers. Bovendien werd het misleid door de gebruikelijke opvatting van de mis. De priester stapte de abdis binnen, hij keerde zijn rug naar de gemeente toe, hij sprak in een vreemde taal. En wanneer het belletje klonk en hij de woorden ‘Hoc est corpus meum’ (dit is mijn lichaam) uitsprak, herhaalde hij het offer van Christus op zijn altaar - althans dat geloofde men. Voor uitzonderlijke, diepgelovige zielen was de communie (viering van de mis) een moment van grote troost en gemeenschap met de Gekruisigde. Maar voor een overgrote meerderheid was het bijwonen van de mis een soort heil door magie, een onaangename doch gemakkelijke manier om ettelijke jaren in de vlammen van het vagevuur te ontlopen. Het besef dat de ware Christus niet alleen leefde, maar ook als priester in het hemelse Heiligdom voor Zijn volk werkte, was niet langer aanwezig. Toch waren er lichtpunten. Denk aan de heilige Franciscus en zijn zorg voor de armen; aan John Colet die in Oxford en London prachtige preken hield over de brieven van Paulus; en denk aan de graven van vele katholieke missionarissen, talrijk zelfs voor de zestiende eeuw. Tegen het einde van de Middeleeuwen probeerde men door middel van eenvoudige traktaten het kerkvolk iets bij te brengen van de kunst der stervensbegeleiding. Ars Moriendi noemde men dat de kunst van het sterven. Men leerde de gelovigen, de stervende aan te moedigen zijn geloof in Christus als persoonlijke Verlosser en Zaligmaker ondanks alle pijn en aanvechtingen, vast te houden. Zelfs al zou God tot hem spreken over toorn en oordeel, dan nog moest de stervende aangemoedigd worden om te zeggen: O God, ik stel tussen mijn zonden en U, de dood van Jezus Christus. Er waren dus ook goede kanten aan het christelijk leven in de Middeleeuwen. Maar het was verre van volmaakt. En, we zullen het nogmaals moeten zeggen, de profetie verwijst opzettelijk naar de schaduwkant om de zorgzaamheid van God en de Hogepriesterlijke dienst van Christus, wat extra in de schijnwerpers te zetten. Robert Mcnally schrijft: “De aflaatpraktijk was een uitwas die door de kerkelijke overheden gecorrigeerd had kunnen worden en moeten worden.” En hij benadrukt dat de Oude Kerk, vernieuwing en hervorming nodig had op alle niveaus; moreel, theologisch, geestelijk, liturgisch en structureel. Zowel de protestant als de katholiek mag blij zijn dat ernstige stemmen de middeleeuwse kerk tot de orde hebben geroepen. De vraag naar kerkhervorming was reeds een eeuw voor Luther een brandende kwestie. Mcnally gaat verder “De geschiedenis van het tijdperk staat bol van pogingen ondernomen door goede, scherpzinnige, capabele, zelfs heilige mannen, om de kerk te hervormen.” Luther, een begaafd monnik, heeft een gedeeltelijk antwoord gegeven maar een verdere hervorming - van zowel katholieke als protestantse kerken - is nog steeds nodig. Het christelijke Rome en de Tamid van Daniel 8. We hebben geconstateerd dat het heidense Rome, zich groot maakte… zelfs tegen de Vorst van het heer: dat het strijd voerde tegen de Heiligen en in beperkte zin, de Heilige Woning, en het dagelijks offer (Tamid) ter aarde wierp en vertrapte. Dit gebeurde, zo zagen we, doordat Rome Christus kruisigde, de christenen vervolgde en de tempel van Herodus verwoestte, daarmee een einde brengend aan de Oudtestamentische rituelen. De middeleeuwse kerk eigende zich een aantal voorrechten en taken toe die eigenlijk voorbehouden waren aan Christus als Vorst van het heer. 1. doordat de kerk de paus, als zichtbaar hoofd van de kerk, absolute macht toekende, en diegenen vervolgde die beweerden dat alleen Christus het hoofd der kerk mag zijn. (Ef. 4: 15 en 5: 23) 2. doordat de kerk het avondmaal zo uitlegde dat het bijgeloof in de hand werkte, en hen vervolgde die weigerden te beamen dat het brood werkelijk in het lichaam en bloed van Christus veranderde 3. doordat de kerk de wijn niet aan alle gelovigen uitreikte en hen vervolgde 1
(bijvoorbeeld de Hussieten) die de wijn wel aan allen te drinken gaven als symbool van het nieuwe verbond in Christus bloed 4.doordat de kerk faalde in de prediking van het Woord Gods en hen vervolgde die de Bijbel binnen het bereik van de mensen brachten 5.doordat de kerk de verkoop van aflaten legitimeerde en hen vervolgde die leerden dat rechtvaardiging alleen mogelijk was door het geloof in Jezus Christus; doordat de kerk de biecht en boetedoening afdwong en hen vervolgde die met een beroep op het priesterschap alle gelovigen verkondigden dat de zondaar zonder tussenkomst van een priester regelrecht tot God mag gaan door zijn Middelaar Jezus Christus. doordat de kerk bepaalde dat men de rustdag niet op de zevende dag maar op de eerste dag mag vieren. De sabbat was verruild voor de zondag, de valse sabbat. Deze dwalingen weerspiegelen de geest van hun tijd. Vandaag leven we in een nieuw tijdperk. Dank aan God, dat in onze dagen de priesterlijke dienst van Christus, zijn Tamid, weer in het gezichtsveld en binnen het bereik van alle mensen komt. De triomf van Christus’ priesterlijke dienst. Wat we tot nu toe over Daniël 8 hebben gezegd is te beschouwen als inleiding tot een discussie over vers 14, dat wel het hoogtepunt en middelpunt van het gehele boek wordt genoemd. In antwoord op de bezorgde vraag hoe lang het priesterlijk werk (de Tamid) vertrapt zou worden, antwoordde de engel Gabriël: Tweeduizend driehonderd avonden en morgens; dan zal het Heiligdom in rechten hersteld worden. We dienen te onthouden dat dit vers in een symbolische context staat. Het Heiligdom, en de avonden en morgens, zijn evenmin letterlijk op te vatten als de dieren en de horens. Bovendien moeten we rekening houden met het feit, dat er sprake is van ‘het einde’, en dat het visioen zich richt op een verre toekomst. Zo wordt onze aandacht gevestigd op het herstel van het Heiligdom aan het eind der tijden. De avonden en morgens zijn dagen. (een wederkerende uitleg). Dagen, jaren?? Vanuit de tekst zelf wordt ons duidelijk dat de 2300 avonden en morgens evenzoveel dagen zijn. Uiteraard hebben we te doen met zinnebeeldige dagen en gaat het in werkelijkheid om een periode van 2300 jaren. Vele commentatoren interpreteren de 2300 avonden en morgens als 1150 letterlijke dagen en passen de tekst toe op drie jaar en tien dagen gedurende de periode dat de tempel te Jeruzalem ontheiligd werd door Antiochus Epifanes. De Frase; avonden en morgens, wordt dan verklaard als een idiomatische aanduiding van de regelmatige ochtend- en avondoffers, die op zo een wrede wijze door Antiochus werden onderbroken. Om verschillende redenen meen ik de voorkeur te moeten geven aan 2300 dagen in plaats van 1150. 1. De 1150 dagen kunnen niet op overtuigende wijze worden ingepast in de ervaring van de joodse gemeenschap onder Antiochus Epifanes. 2. De Uitdrukking ‘avonden en morgens’ (in het Hebreeuws letterlijk: avonden- morgens) kan niet worden toegepast op het dagelijks offer. Zoals we hebben gezien werd er in het heiligdom inderdaad tweemaal daags een speciaal offer gebracht. Maar dit offer werd nooit aangeduid als het avond en morgenoffer. Men sprak altijd van morgen en avondoffer. Bijvoorbeeld, zij ontsteken voor de Here brandoffers elke morgen en avond. (2 Kron. 13:11) Voor de morgen en avondbrandoffers (2 Kron. 31: 3); brandoffers voor de morgen en voor de avond. (Ezra. 3: 3 vgl. Num. 28: 4 en 2 Kron. 2: 4). Men sprak dus van morgen en avondoffer en niet andersom. 3. Toch kent de Bijbel de opeenvolging van avond en morgen, maar dan in een andere 1
samenhang en wel met betrekking tot de schepping. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de eerste dag. De joodse dag duurde van zonsondergang tot zonsondergang. Een herinnering aan deze inleiding blijft bij ons bewaard in het vieren van Sinterklaas op de vooravond van 6 december. 4. De joodse geleerden die het Oude Testament in het Grieks vertaalden, gingen ervan uit dat de 2300 avonden en morgens dagen waren. De Septuagintavertaling leest dan ook letterlijk: tot (van) avonden en morgens, dag tweeduizend en driehonderd. Carl. F. Keil, de befaamde redacteur van het Keil-Delitzsch Commentaar op het Oude Testament, schreef meer dan honderd jaar geleden: Wanneer de Hebreeën uitdrukking wilden geven aan een dag en een nacht als componenten van een dag en een week, dan werd aan beide het aantal toegevoegd. Bijvoorbeeld veertig dagen veertig nachten. 5. (Gen. 7: 4, 2 en Ex. 24: 18 en 1 Kon. 19: 8), of drie dagen en drie nachten (Joh. 1: 17) maar nooit tachtig dagen en nachten of zes dagen en nachten als men veertig dagen of drie dagen bedoelde. Voor een Hebreeuwse lezer is het derhalve onmogelijk de periode van 2300 avonden en morgens op te vatten als 2300 halve dagen, dus 1150 dagen. Hij kan dat niet omdat avond en morgen niet een halve maar een hele dag vormen. We moeten de woorden daarom lezen zoals ze er staan, namelijk, als 2300 hele dagen. Christelijke schrijvers hebben de 2300 avonden en morgens al sedert de dertiende eeuw opgevat als 2300 dagen. Recentelijk kunnen wij verwijzen naar commentatoren als E. J. Young, J. F. Walvoord, L. Wood en S. J. Schwantes. 6. In rechten hersteld of gereinigd of in ere herstellen? De zinsnede ‘dan zal het heiligdom in rechten hersteld worden’, wordt op uiteenlopende wijze vertaald. De Bijbel zegt ‘Dan zal de tempel weer in ere hersteld worden’. En in de Oude Statenvertaling lezen we: ‘Dan zal het Heiligdom gerechtvaardigd worden’. Uiteraard gaan al deze vertalingen terug op dezelfde grondtekst. De moeilijkheid zit hem in het woordje ‘Nitsdag’, een woord dat slechts deze ene keer in het Oude Testament voorkomt. Taalkundigen weten dat ‘Nitsdag’, afgeleid is van het Hebreeuwse woord ‘Tsadag’, een woord dat meer dan 250 maal voorkomt. Tsadag wordt doorgaans vertaald met, rechtvaardig (heid), of als werkwoordsvorm, met rechtvaardig zijn of maken. Een letterlijke vertaling van Daniël 8:14 ligt in feite zeer dicht bij de Statenvertaling namelijk; ‘dan zal het heilige rechtvaardig gemaakt worden’. Maar het heilige waar het om gaat is een Heiligdom en noch in de Nederlandse noch in de Hebreeuwse taal worden gebouwen rechtvaardig gemaakt. Daarom hebben de vertalers naarstig naar alternatieven gezocht. En zo zegt de ene vertaling dat het Heiligdom, in ere hersteld wordt, en de andere, laat het in rechte herstellen. De vertalers van het Nederlands Bijbelgenootschap zijn ervan uitgegaan dat het herstel waarvan gesproken wordt, slaat op het herstel van de tempel tijdens de opstand van de Maccabeeën tegen Antiochus Epifanes. Daarom werd Nitsdag in de vertaling van 1951 weergegeven met, in rechten staat herstellen, en in de Groot Nieuws vertaling van 1983 met, in ere hersteld. Wij menen echter dat de rest van het hoofdstuk duidelijk laat blijken dat het hier gaat om Antiochus Epifanes en dat we daar rekening mee moeten houden in onze vertaling van de tekst. Nergens in het boek Daniël wordt duidelijk gemaakt wat de uitdrukking precies betekent. Blijkbaar wisten Daniël en zijn lezers wel waar het om ging. Het ligt daarom voor de hand om eens na te gaan wat andere joden, die wat dichter bij de tijd van Daniël leefden dan wij, van deze tekst hebben begrepen. We ontdekken dan al snel dat in beide antieke vertalingen van het Oude Testament (Septuaginta en de vertaling van Theodotius) het woord Nitsdag wordt vertaald met het Griekse woord equivalent, ‘katharissein’. (reinigen, schoon-maken) Deze weergaven zijn we reeds tegengekomen in de Petrus Canisius vertaling. Ook de zeer geleerde Christen Hieronymus (vertaler van het Oude testament in het Latijn: de Vulgaat), heeft na diepgaande gesprekken met joodse geleerden gekozen voor het woord, reinigen. 1
De reiniging van het heiligdom. (een herhaling van de dienst in het heiligdom). We zullen ons nu bezig moeten houden met het jaarlijkse terugkerende hoogtepunt van de heiligdomsliturgie, namelijk de ceremonie waarmee het heiligdom op zinnebeeldige wijze werd gereinigd. De dag waarop dit gebeurde heet Yom Kippur - dag der Verzoening. Yom Kippur werd en wordt gevierd op de tiende van de zevende maand van het joodse jaar (ongeveer oktober). De Bijbel tekent deze dag als de plechtigste van het godsdienstige jaar. Het was de enige dag waarop het de Hogepriester werd toegestaan het Heilige der Heiligen te betreden. Zoals we enkele bladzijden terug ontdekten, werden de beleden en vergeven zonden van het volk als het ware vastgelegd in de tabernakel, doordat de priester een gedeelte van het offerbloed sprenkelde op het gouden altaar en op de vloer vlak voor het voorhangsel dat het Heilige der Heiligen scheidde. Zonde is zo afschuwelijk dat zelfs het binnendragen van beelden en vergeven zonden het heiligdom verontreinigde. De Hogepriester moest verzoening doen over het heiligdom om de onreinheden der Israëlieten en om hun overtredingen in al hun zonden; aldus zal hij doen met de tent der samenkomst, die bij hen verblijf houdt te midden van hun onreinheden. (Lev. 16: 16) Dit reinigingsritueel was uiteraard geen alledaagse schoonmaak, maar reiniging van zonden, dat wil zeggen van ongerechtigheid. In zekere zin was er dan ook sprake van een rechtvaardiging of een in rechten staat herstellen, van het heiligdom. Het gebruik van het unieke Nitsdag in Daniel 8: 14 met zijn vele betekenissen is dan ook alleszins toepasselijk. Op de dag zelf wierp de Hogepriester het lot over twee uitgelezen geitenbokken; Eén lot voor de Here en één lot voor Azazel. (Lev. 16: 8) De bok voor de Here werd gedood en een gedeelte van zijn bloed werd door de Hogepriester het Heilige der Heiligen binnengebracht. Daar werd het deels op de vloer voor de ark en deels op de ark des Verbond zelf gesprenkeld. Men vertelt dat in de oorspronkelijke tabernakel een briljant, bovennatuurlijk licht boven de ark zetelde, als teken van Gods aanwezigheid. Later noemde men deze tegenwoordigheid ‘de Sjechina’. Het was een prachtig moment waarop de Hogepriester het voorhangsel terzijde schoof en Gods tegenwoordigheid binnenstapte! Het evangelie van de Grote Verzoendag. Op geen andere dag van het jaar was het heiligdomsritueel zo duidelijk herkenbaar als op de Grote Verzoendag. De dag begon net als elke andere dag met het offer van een lam als zinnebeeld van het Lam Gods. Ook op deze dag verwezen de toonbroden in het heilige naar Jezus, het Brood des Levens, en de kandelaar naar Hem die het ware Licht der wereld is. In de dienstdoende priester werd het werk van Jezus Christus uitgebeeld. Maar, naast deze gebruikelijke aspecten van de dagelijkse dienst werd op de Verzoendag iets speciaals gedaan. Op die dag, en alleen op die dag, werd een deel van het bloed van de geitenbok regelrecht op de ‘ark des verbonds’ gesprenkeld. Het kwam terecht op de plek waarboven God zetelde namelijk het verzoendeksel. Zeer duidelijk zien we hier hoe God zorgt voor een plaats in Zijn onmiddellijke nabijheid waar zonden kunnen worden verzoend. Het feit dat op de Grote Verzoendag de hogepriester in onmiddellijke nabijheid van God moest treden om verzoening te doen, verwijst naar de persoonlijke aard van de zonde en verzoening. Wanneer wij zondigen, zondigen wij tegen God. Wanneer we vergeving vragen, mogen wij dat doen door Zijn Zoon. In de onmiddellijke nabijheid van God ontdekken we dan met vreugde dat de Vader reeds op ons heeft gewacht. Het verzoendeksel is al door Hem bereid. De Verzoendag levert het overtuigende bewijs dat God geen tiran is. Hij haat de zonde, maar Hij heeft de zondaar lief en hunkert ernaar ons tot bekering te leiden en ons te vergeven. Paulus schreef dan ook aan de Korintiërs: God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende. (2 Kor. 5: 10) We zouden in plaats van verzoenen ook het ongebruikelijk (eigenlijk onmogelijke) woord her- één- igen kunnen gebruiken. Op de Grote Verzoendag openbaart God Zichzelf als degene die her-één-igt. Wanneer de hogepriester eenmaal het bloed op het verzoendeksel had geplengd, moest hij terug naar de voorhof, om daar nog verzoening te doen over het altaar. Nu werd een deel van het bloed van de bok op de vier horens van het altaar 1
gestreken. Ook het altaar was nu van zonden gereinigd. Op deze wijze voleindigde de hogepriester de verzoening van het heiligdom. Toch was de ceremonie nog niet compleet. Eerst moest hij nog zijn beide handen op de kop van de levende bok plaatsen en over hem al de ongerechtigheden der Israëlieten en al hun overtredingen in al hun zonden belijden; hij zal die op de kop van de levende bok leggen en die door iemand, die daarvoor gereed staat, naar de woestijn laten brengen. Zo zal de bok al hun ongerechtigheden dragen naar een onvruchtbaar land, en hij zal de bok in de woestijn vrijlaten. (Lev. 16: 21, 22) Het aandeel van het volk. Het is van belang te weten dat het volk geacht werd zich ten zeerste te verdiepen in de betekenis van de Verzoendag. Op de eerste dag van de zevende maand (Rosh Hashanah) werd de komst van de Verzoendag aangekondigd door middel van trompetgeschal. Negen dagen van voorbereiding volgden. Op de tiende dag van de zevende maand was het dan zover. Die dag werd verheven tot een sabbat, ‘Yom Kippur’. Men werd geacht zichzelf aan een diepgaand geestelijk onderzoek te onderwerpen. Later ontwikkelde zich het gebruik om op deze dag te vasten. Het doel van de verzoening was de rituele verwijdering van de zonde uit het heiligdom. Het volk moest daar in geloof aan mee doen. Het ging namelijk niet alleen om de reiniging van het heiligdom, maar ook om, over u verzoening te doen. (Lev. 16: 30) Dat was een wezenlijk onderdeel van de dag. Het tempelritueel had immers niets uitstaande met magie of bijgeloof. Hoe wezenlijk de verootmoediging was, blijk wel uit Leviticus 23: 29, een ieder, die zich op die dag niet zal verootmoedigen, zal uitgeroeid worden, uit zijn volksgenoten. Het was dus een dag van verzoening en ‘her-één-iging’. God Zelf had het feest ingesteld. Ook had Hij gezorgd voor het verzoendeksel, de priester en het zoenbloed. De mens behoefde in wezen slechts te antwoorden. Wie niet inging op het verzoenende werk van God koos op overduidelijke wijze voor scheiding: een ‘uit-één-gaan’. Grote Verzoendag/ Dag des Oordeels. De eis dat de mens die de ernst van de Verzoendag niet onder ogen zag, moest worden uitgeroeid uit Zijn volk, geeft aan dat deze dag tevens een dag van Oordeel was. Wie zich onthield van verootmoediging werd geoordeeld en veroordeeld. In de joodse traditie leeft dit oordeelsaspect reeds lange tijd. Men spreekt daar van Yom Kippur, als de dag van het vonnis. De idee van een universele oordeelsdag, is dominant in de tien dagen van boetedoening, en komt vooral tot uiting in het Unethanneh Tokef- gebed op Yom Kippur. Wanneer we eenmaal beseffen dat de Verzoendag tevens een Oordeelsdag is, ligt het verband tussen Daniel 8: 14, het oordeelsvisioen in Daniël 7 en de komst van de Steen in Daniël 2 voor de hand. Wederom zien we dat het boek op parallellisme is gebouwd. Het oordeel dat ons in Daniël 7 voor ogen wordt gesteld, laat zich gemakkelijk vergelijken met het Hogepriesterlijk werk van Christus op de universele Verzoendag/ Oordeelsdag. Tronen worden opgesteld (gesymboliseerd door de Ark in het Heilige der Heiligen); Een Oude van dagen (God de Vader) zette Zich neder (op het hemelse) verzoendeksel. Duizend maal duizenden (de engelen) in vergelijking met de twee gevleugelde cherubs boven de Ark des Verbonds. De Vierschaar zette Zich neder (de hemelse Grote Verzoendag) Met de wolken des hemels kwam (ingaande tot het hemelse Heilige der Heiligen, zoals de aardse priester eenmaal per jaar) iemand gelijk een Mensenzoon. (Jezus Christus onze Hogepriester) Hij begaf Zich tot de Oude van dagen en Hem werd heerschappij gegeven en eer en Koninklijke macht. (aan het eind van dit oordeel in de hemel zal Christus een koninkrijk ontvangen bevolkt door 1
mensen die met God zijn verzoend) Het reinigen van de Oudtestamentische Tabernakel was slechts een schaduw van het hemelse gebeuren. (Heb. 8: 5) Het hemelse Heiligdom is de werkelijke woonplaats van God en wordt gereinigd, niet door het bloed van dieren, maar door het leven, de dood en opstanding van Jezus Christus. Maar, kan het hemels Heiligdom gereinigd worden? Dat is een vraag waar wij nog bij stil moeten staan. Heb. 9: 23 geeft het antwoord: Noodzakelijk moesten dus hiermede de afbeeldingen van de hemelse dingen gereinigd worden, maar de hemelse dingen zelf met betere offeranden dan deze. Groot Nieuws zegt het iets duidelijker: Als dus de aardse kopieën door offers moesten worden gereinigd, dan vereisen de Hemelse originelen veel betere offers. Wanneer we Daniël hoofdstuk 9 bespreken zullen we nader ingaan op de betekenis van deze reiniging, van het hemelse Heiligdom. Duidelijk is reeds dat Daniël 8:14 niet verwijst naar de aardse tempel en de verrichtingen van Antiochus Epifanes, maar naar het Universele Oordeel in de Hemelse Gewesten. (vgl. Daniël. 7) Nogmaals Nitsdag. Op dit moment is het van belang nog een vertaling toe te voegen aan ons rijtje: rechtvaardigen, reinigen of in ere herstellen. In de New English Bibel komt namelijk nog een ander aspect van Nitsdag om de hoek kijken. Daar meent men te moeten vertalen met de omschrijving ‘overwinnend te voorschijn komen’. (zegevieren, zouden wij zeggen) Dat deze betekenis ook werkelijk in het woordje Nitsdag is opgesloten, blijkt uit het volgende. De profetie wees erop dat de Tamid van Christus (dat wil zeggen Zijn Hogepriesterlijke dienst in de hemel) Hem ontnomen zou worden. (Dan. 8:11) Dit is vervuld. Vele eeuwen lang is de waarheid omtrent Christus als onze Hemelse Hogepriester, verborgen gebleven. Zijn vrijheid om mensen te helpen werd beperkt door een leugenachtig heidendom, door een verwrongen Christelijk geloof en door de oprukkende secularisatie. Zelfs wanneer we opzet buiten beschouwing laten, is het duidelijk dat de genade Gods in Jezus Christus zo vervormd tot de mensen kwam, dat miljoenen liever vertrouwden op het werk van aardse priesters en de heilzame kracht van de eigen goede werken. Het vertrouwen in de vergeving van zonden door Jezus Christus en in de transformerende en heiligende kracht van de Heilige Geest ontbrak. Zonder er verder omheen te draaien kunnen we stellen dat Rome, het Hogepriesterlijk verzoeningswerk van Jezus Christus heeft verdoezeld door middel van een vals offer (de mis), een vals priesterschap (het aardse) en een valse toe-eigening van de heilsmiddelen. In het oordeel zet God het één en ander recht. Het is een dag waarop Zijn overwinning op de valse leer duidelijk zal blijken. Het heiligdom is Gods gerechtshof. De dag des Oordeels is God Verzoendag, de dag waarop Hij iedereen die hereniging zoekt, volkomen rechtvaardigt en reinigt. De schaduwzijde van deze dag is dat Hij allen die zich niet wilden laten verzoenen, van voor Zijn aangezicht laat verdwijnen. Vaak hebben de heiligen des Allerhoogste verzucht: Hoe lang nog Heer? Op de dag des Oordeels zullen ze jubelen: Wij danken U, Here God, Almachtige… dat Gij Uw grote macht hebt opgenomen en het Koningschap hebt aanvaard. (Openb. 11: 17) De Dag des Oordeels eindigt dus als een feest! De boodschap van Daniël 8 aan u persoonlijk is, dat God u zoekt. Hij maakt Zich zorgen over u en zoekt hereniging, ongeacht de kosten. De Vader Zelf heeft u lief. (Joh. 16: 27) Een God die de Oordeelsdag, Grote Verzoendag, noemt, moet wel een wonderlijke God zijn. En daarom willen we weten wanneer het hemelse Heiligdom, in rechten hersteld wordt, en wanneer het wordt gereinigd. Want op dat moment staat ons een ontmoeting met onze wonderlijke God te wachten. In hoofdstuk 9 zullen we antwoorden op deze vragen krijgen, want daar staat de oplossing van het raadsel der 2300 dagen. (C. M. Maxwell) In het Heilige der Heiligen.
1
Het onderwerp van het Heiligdom had de verklaring voor de teleurstelling van het jaar 1844. Het toonde de harmonieuze samenhang van de waarheid in haar diverse aspecten, zuiverde het bewijs dat de Advent-beweging door God werd geleid, onderstreepte de belangrijke opdracht voor onze tijd en bracht de juiste plaats en aard van het werk van Gods volk aan het licht. De gelovigen die Christus’ wederkomst, met grote macht en heerlijkheid, hadden verwacht, waren even blij als de discipelen van Jezus toen ze Hem na die vreselijke nacht van angst en teleurstelling terugzagen. Ze hadden gedacht dat Hij in heerlijkheid zou verschijnen om Zijn volgelingen te belonen. Door hun teleurstelling hadden ze Jezus enige tijd uit het oog verloren en hadden zoals Maria aan het graf, geroepen: “Zij hebben de Here weggenomen uit het graf en wij weten niet, waar zij Hem hebben neergelegd.” Maar ze vonden Hem terug in het Heilige der Heiligen als hun Hogepriester, die met hen kon meevoelen en spoedig als hun Koning en Verlosser zou terugkomen. Het licht uit het Heiligdom gaf een nieuwe dimensie aan verleden, heden en toekomst. Ze wisten dat God hen in Zijn onfeilbare voorzienigheid had geleid. Hoewel zij net zoals de eerste discipelen de boodschap die ze verkondigden niet hadden begrepen, was de boodschap zelf helemaal juist geweest. Ze hadden door hun verkondiging Gods plan ten uitvoer gebracht en hun werk voor Christus was niet tevergeefs geweest. Ze waren wedergeboren tot een levende hoop en verheugden zich met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde. Zowel de profetie van Daniel 8: 14 ‘tweeduizend driehonderd avonden en morgens; dan zal het Heiligdom in rechten staat hersteld worden’, als de boodschap van de eerste engel, ‘vreest God en geeft Hem eer, want de ure van Zijn oordeel is gekomen’, hadden betrekking op de dienst van Christus in het Heilige der Heiligen en op het ‘onderzoekend oordeel’ en niet op de wederkomst van Christus om Zijn volk te verlossen en de ongelovigen te vernietigen. De vergissing lag dus niet in de berekening van de profetische periodes, maar in de gebeurtenis die zich zou voordoen aan het einde van de 2300 avonden en morgens. Door de vergissing waren de gelovigen teleurgesteld, maar alles wat de profetie had voorzegd en alles wat ze volgens de Schrift mochten verwachten, was in vervulling gegaan. Elke keer dat ze bedroefd waren omdat hun verwachtingen niet waren uitgekomen had de gebeurtenis die door de boodschap was voorzegd en zich moest vervullen voordat Christus kon terugkomen om Zijn volgelingen te belonen, zich wel degelijk voorgedaan. Christus was niet naar de aarde teruggekeerd zoals zij hadden verwacht, maar was binnengegaan in het Heilige der Heiligen van Gods tempel in de hemel, zoals zinnebeeldig vooraf geschaduwd was. Hij wordt door de profeet Daniël voorgesteld als degene die Zich op dat ogenblik naar de Oude van dagen begaf, ‘Ik bleef toekijken in de nachtgezichten en zie, met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een Mensenzoon.’ Hij kwam niet naar de aarde, want Hij begaf Zich tot de Oude van dagen, en men leidde Hem voor deze. Dit komen was ook door de profeet Maleachi voorzegd: “Plotseling zal tot Zijn tempel komen de Here, die gij zoekt, namelijk de Engel des Verbonds, die gij begeert. Zie, Hij komt, zegt de Here der heerscharen.” (Mal. 3: 1) Het komen van de Here tot Zijn tempel, was plotseling gebeurd en Zijn volgelingen hadden dat niet verwacht. Zij hadden hem niet daar verwacht. Zij hadden gedacht dat hij naar de aarde zou terugkeren, in vlammend vuur, als Hij straf oefent over hen, die God niet kennen en het evangelie van onze Here Jezus niet gehoorzamen. Maar Gods volk was nog niet gereed om Christus te ontmoeten. Ze moesten zich nog voorbereiden en nog meer licht ontvangen, waardoor hun blik op Gods tempel in de hemel zou worden gericht. Wanneer zij in geloof hun Hogepriester in Zijn dienst zouden volgen, zouden zij zien wat ze nog moesten doen. Er moest nog een waarschuwingsboodschap aan de gemeente worden gebracht. De profeet zegt: “Doch wie kan de dag van Zijn komst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt? Want Hij zal zijn als het vuur van de smelter en als het loog van de blekers. Hij zal zitten, het zilver smeltend en reinigend, Hij zal de zonen van Levi reinigen. Hij zal hen louteren als goud en als zilver, opdat zij de Here in gerechtigheid offer brengen. (Mal. 3: 2, 3) De gelovigen die op aarde zullen leven wanneer er een einde komt aan Christus’ verzoening in het hemelse Heiligdom zullen zonder Middelaar voor een Heilige God staan. Hun kleren moeten vlekkeloos zijn en hun karakter moet met het bloed van Christus van zonde zijn gereinigd. Door Gods genade en hun eigen inspanning moeten zij 1
overwinnaars zijn in de strijd tegen het kwaad. Terwijl het onderzoekend oordeel in de hemel plaatsvindt en de zonden van de gelovigen die berouw hebben getoond uit het Heiligdom worden verwijderd, moeten Gods kinderen op aarde zich reinigen en een eind maken aan de zonde. Dit wordt in Openbaring 14 duidelijker uiteengezet. Wanneer Christus’ volgelingen dit hebben gedaan, zullen ze gereed zijn voor Zijn wederkomst. Dan zal het offer van Juda en van Jeruzalem de Here aangenaam zijn, als in de dagen van ouds en als in vroegere jaren. (Mal. 3: 4) Dan zal de gemeente die de Here bij Zijn komst, voor Zich zal plaatsen, een gemeente zijn, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks. (Ef. 5: 27) Dan zal zij opgaan als de dageraad, schoon zijn als de blanke maan, stralend als de gloeiende zon, geducht als krijgscharen. (Hoogl. 6: 10) Maleachi voorzegde niet alleen dat de Here naar Zijn tempel zou komen, maar kondigde ook eeuwen van te voren Zijn wederkomst om het vonnis te voltrekken aan: Ik zal u ten gerichte naderen; Ik zal een snelle Aanklager zijn, tegen de tovenaars, tegen de echtbrekers, tegen de meinedigen, tegen hen die het loon van de dagloner drukken, weduwe en wees verdrukken, en de vreemdeling terzijde dringen, maar Mij niet vrezen, zegt de Here der heerscharen. (Mal. 3: 5) Judas verwijst naar dezelfde gebeurtenis wanneer hij zegt: “Zie, de Here is gekomen met Zijn Heilige tien duizenden, om voor allen de Vierschaar te spannen en alle goddelozen te straffen voor al hun goddeloze werken.”(Juda 14, 15) De wederkomst, en het komen van de Here tot Zijn tempel zijn twee verschillende gebeurtenissen. De komst van Christus tot het Heilige der Heiligen, als onze Hogepriester, om het Heiligdom in rechten staat te herstellen, de komst van de Mensenzoon tot de Oude van dagen, en de komst van de Here tot Zijn tempel, door Maleachi voorzegd, zijn drie beschrijvingen van dezelfde gebeurtenis. Deze gebeurtenis wordt trouwens ook beschreven door de komst van de bruidegom op het bruiloftsfeest in de gelijkenis van de tien maagden. (Matt. 25) In de zomer en herfst van 1844 werd de boodschap ‘De Bruidegom, zie, gaat uit Hem tegemoet’ verkondigd. Toen ontstonden de twee groepen, voorgesteld door de wijze en de dwaze maagden: de ene groep keek met blijdschap uit naar de verschijning van Christus en had zich ijverig voorbereid om Hem te ontmoeten; de andere die door angst werd gedreven en impulsief handelde, was al tevreden met de kennis der waarheid, maar had Gods genade niet ontvangen. In de gelijkenis lezen we dat toen de bruidegom verscheen zij, die gereed waren, met Hem de bruiloftszaal binnengingen. De komst van de bruidegom waar het hier over gaat, vond plaats voor het huwelijk. De bruiloft stelt het aanvaarden van het Koninkrijk door Christus voor. De heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem, de hoofdstad van dat Koninkrijk, wordt de bruid, de vrouw des Lams genoemd. De engel zei tot Johannes: “Kom hier, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams. En Hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God.” (Openb. 21: 9, 10) Het is duidelijk dat de bruid de heilige stad voorstelt en dat de maagden die de bruidegom tegemoet gaan een symbool zijn van de gemeente. In de Openbaring lezen wij dat Gods volk genodigd is tot het bruiloftmaal des Lams. (Openb. 19: 9) Als ze genodigden zijn, kunnen ze niet tegelijkertijd de bruid voorstellen. De profeet Daniël zegt dat de Christus, heerschappij en eer en Koninklijke macht van de Oude van dagen zal ontvangen. Hij zal het nieuwe Jeruzalem, de hoofdstad van Zijn Koninkrijk, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is, ontvangen. (Dan. 7: 14 en Openb. 21: 2) Als Hij het Koninkrijk heeft aanvaard, zal Hij in de heerlijkheid terugkomen als Koning der koningen en Here der heren, voor de verlossing van Zijn volk, en zij zullen aanliggen met Abraham en Isaak en Jakob in het Koninkrijk der hemelen (Matt. 8: 11) om deel te hebben aan het bruiloftmaal van het Lam. ‘De verkondiging van de boodschap, de Bruidegom, zie gaat uit hem tegemoet!’ in de zomer van 1844 wekte bij duizenden de verwachting dat Christus onmiddellijk zou terugkomen. Op het vastgestelde ogenblik kwam de Bruidegom niet naar deze aarde zoals men had verwacht, maar begaf Hij Zich naar de Oude van dagen in de hemel: Hij kwam op de bruiloft om Zijn Koninkrijk te aanvaarden. En die gereed waren, gingen met Hem de bruiloftzaal binnen, en de deur werd gesloten. Zij waren niet persoonlijk aanwezig op het huwelijk, aangezien het plaatsvond in de hemel, terwijl zij op de aarde waren. De volgelingen van Christus moeten zijn, gelijk aan mensen, die op hun Heer wachten, wanneer Hij van de bruiloft wederkeert, om hen, als Hij komt en klopt, 1
terstond te kunnen opendoen. (Luc. 12: 36) Maar zij moeten zijn werk begrijpen en moeten Hem in geloof volgen wanneer Hij voor God verschijnt. In die zin moeten wij het binnengaan van de bruiloftszaal interpreteren. In de gelijkenis gingen de maagden, die olie in hun kruiken hadden meegenomen met hun lampen in de bruiloftszaal. Zij die behalve de kennis van de waarheid uit de Schrift ook de Geest en de genade Gods hadden ontvangen en de Bijbel hadden onderzocht om meer licht te ontvangen, kregen inzicht in de waarheid over het hemelse Heiligdom en in de wijziging in het dienstwerk van Christus. In geloof volgden zij Hem in Zijn werk in het hemelse Heiligdom. Allen die op grond van de Schrift dezelfde waarheid aannemen en Christus in geloof volgen, wanneer Hij voor God verschijnt om Zijn verzoeningswerk af te sluiten om daarna het Koninkrijk te ontvangen, worden voorgesteld door de maagden die de bruiloftszaal binnengaan. In de gelijkenis van Matteus 22 wordt hetzelfde beeld van de bruiloft gebruikt en wordt duidelijk gezegd dat het onderzoekend oordeel vóór de bruiloft plaatsvindt. Vóór de bruiloft komt de Koning binnen om na te gaan of alle genodigden het bruiloftskleed - het smetteloze kleed van het karakter, gewassen en wit gemaakt in het bloed des Lams - aanhebben. (Mat. 22: 11 en Openb. 7: 4) Iedereen die gewogen en te licht bevonden is, wordt buiten geworpen, maar allen die bij het onderzoek hun bruiloftskleed aan hebben, worden door God aangenomen en waardig geacht tot Zijn Koninkrijk te behoren en op Zijn troon te zitten. Dit karakteronderzoek, dat moet uitmaken wie gereed is om het Koninkrijk Gods binnen te gaan, is het ‘onderzoekend oordeel’, dat de dienst in het hemelse Heiligdom afsluit. Wanneer het onderzoekend oordeel ten einde is en het leven van allen die zich in de loop der eeuwen volgelingen van Christus hebben genoemd, is onderzocht en wanneer er een beslissing is gevallen, dan en niet eerder, zal er een einde komen aan de genadetijd en zal de deur der genade worden gesloten. (God Zelf sloot de deur van de ark van Noach.) Eén korte zin: ‘En die gereed waren, gingen met hem de bruiloftszaal binnen, en de deur werd gesloten’, beschrijft de tijd tussen het laatste optreden van Christus als onze Middelaar en het ogenblik dat het verlossingswerk ten behoeve van de mens zal zijn voltooid. Bij de dienst in het heiligdom op aarde, dat dus een afbeelding was van het hemelse, kwam er een eind aan de diensten in het eerste deel wanneer de hogepriester op de Grote Verzoendag het Heilige der Heiligen binnenging. God had uitdrukkelijk gezegd: “Geen mens zal in de tent der samenkomst zijn wanneer hij daar binnengaat om in het Heiligdom verzoening te doen, totdat hij naar buiten komt.” (Lev.16: 17) Toen Christus dus het Heilige der Heiligen binnenging om het verzoeningswerk af te sluiten, kwam er ook een eind aan Zijn dienst in de eerste afdeling, maar op het ogenblik dat er een eind was gekomen aan de dienst in het heilige, begon Zijn dienst in het Heilige der Heiligen. Wanneer de hogepriester op de Grote Verzoendag het heilige verliet, kwam hij met het bloed van het zondoffer voor God ten behoeve van alle Israëlieten die oprecht berouw hadden over hun zonden. Christus had dus pas een deel van Zijn Hogepriesterlijk werk gedaan en begon aan het tweede deel. Ook toen bleef Hij met Zijn bloed pleiten voor de Vader ten behoeve van de zondaren. De Adventisten hebben dit in 1844 niet begrepen. Toen het tijdstip waarop ze Christus verwachtten voorbij was, dachten ze nog altijd dat Zijn komst nabij was en dat ze op een beslissend keerpunt waren gekomen. Ze waren ervan overtuigd dat het Hogepriesterlijk werk van Christus achter de rug was. Ze waren van mening dat de Bijbel leert dat de genadetijd enige tijd voor de eigenlijke komst van Christus op de wolken, afloopt. Ze waren tot deze conclusie gekomen op grond van de teksten die voorzeggen dat de mensen eens naar de deur der genade zullen zoeken, erop zullen kloppen en roepen, maar tot hun ontzetting zullen ontdekken dat de deur gesloten blijft. Ze vroegen zich af of de dag waarop zij de wederkomst van Christus hadden verwacht niet het begin was van deze tijd, die onmiddellijk aan Christus’ wederkomst moest voorafgaan. Ze hadden hun oordeelsboodschap gebracht en vonden dat ze daarmee hun plicht hadden gedaan. Ze voelden dan ook niet de minste neiging om nog iets te doen voor de redding van zielen. Daar kwam nog bij dat de openlijke, hemeltergende spot van de ongelovigen volgens hen het zoveelste bewijs was dat Gods Geest was teruggetrokken van degenen die Zijn genade hadden verworpen.. Ze zagen toen in dat ze terecht geloofden dat het einde van de 2300 avonden en morgens 1
in 1844 een belangrijk keerpunt was. De deur van hoop en genade, waardoor men 1800 jaar lang tot God kon gaan, was inderdaad gesloten, maar er was een andere deur geopend. Men kreeg vergiffenis door het verzoeningswerk van Christus in het Heilige der Heiligen. Een deel van zijn werk was nu afgesloten en Hij was aan een ander deel begonnen. Er was nog altijd een open deur, naar het Hemelse Heiligdom, waar Christus Zijn Hogepriesterlijk werk verrichtte ten behoeve van de zondaar. Nu begreep men de betekenis van Christus’ woorden in de Openbaring. Het waren woorden die juist bestemd waren voor de gemeente van deze tijd: Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, die de sleutel Davids heeft, die opent en niemand zal sluiten, en Hij sluit en niemand opent. Ik weet uw werken: zie, Ik heb een geopende deur voor uw aangezicht gegeven, die niemand kan sluiten. (Openb. 3: 7, 8) Wie zich in het verzoeningswerk verdiept, zal de zegeningen van Christus’ bemiddeling ontvangen, maar wie het licht dat inzicht verschaft in dit werk van de hand wijst, zal niets ontvangen. De joden, die het licht verwierpen dat God hun schonk bij Christus’ eerste komst en ook weigerden Hem als Verlosser der wereld aan te nemen, konden geen vergiffenis krijgen door Christus. Toen Jezus na Zijn hemelvaart met Zijn eigen bloed in het Hemelse Heiligdom ging om de zegeningen van Zijn bemiddeling op de discipelen uit te storten, werden de joden in volslagen duisternis gelaten en bleven ze hun nutteloze offers brengen. Er was een eind gekomen aan de schaduwdienst. De deur waardoor de mensen vroeger tot God konden komen, was niet meer open. De joden wilden niet tot Hem komen op de enige manier die toen mogelijk was: door Zijn Hogepriesterlijk werk in het Hemelse Heiligdom. Daarom hadden zij geen contact met God. De deur was voor hen gesloten. Ze wisten niet dat Christus het ware zondoffer en de enige Middelaar was. Daarop konden ze de zegeningen van Zijn voorspraak onmogelijk ontvangen. De toestand van de ongelovige joden lijkt erg veel op die van de onverschillige en ongelovige christenen: ze willen opzettelijk niets weten van het werk van onze barmhartige Hogepriester. Bij de oudtestamentische Heiligdomsdienst moesten alle Israëliërs verzoening doen. Geweldig zijn de belangen die daarin opgesloten liggen. Het oordeel gaat nu voorwaarts in het Heiligdom hier boven. Dit werk is nu al meer dan zestig jaar aan de gang. (Geschreven in 1905, luister wat er toen gezegd werd, ja meer dan honderd jaar geleden, dit moet ons toch tot nadenken zetten.) ‘Spoedig niemand weet hoe spoedig, zullen de levenden worden geoordeeld. In de ontzagwekkende tegenwoordigheid van God zal ons leven beoordeeld worden. In deze tijd, meer dan in enige andere tijd, moet iedere ziel acht geven op de waarschuwing van de Zaligmaker.’ (Als het honderd jaar geleden al noodzakelijk was, wat is het vandaag aan de dag??) Waakt en bidt want gij weet niet, wanneer het de tijd is. (Marc. 13: 33) Indien gij dan niet waakt zal Ik komen als een dief, en gij zult niet weten op welk uur Ik over u komen zal. (Openb. 3: 3) Als het werk van het onderzoekend oordeel eindigt, zal het lot van allen beslist zijn, ten leven of ten dode. De genadetijd eindigt korte tijd voor de verschijning van de Here op de wolken des hemels. Dan zal Christus verklaren: Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd. Zie, Ik kom spoedig en Mijn loon is bij Mij om een ieder te vergelden naar dat zijn werk is. (Openb. 22: 11, 12) De rechtvaardigen en de goddelozen zullen nog op aarde leven in hun sterfelijke staat - de mensen planten en bouwen, eten en drinken, allen onbewust dat de laatste, onherroepelijke beslissing in het Heiligdom daarboven afgekondigd is. Voor de vloed, nadat Noach de ark binnengegaan was, sloot God hem binnen en sloot de goddelozen buiten; maar gedurende zeven dagen wisten de mensen niet dat hun ondergang vast stond en zij leefden voort, zorgeloos en pleziermakend en spottend met het naderende oordeel. Zo, zegt de Zaligmaker, zal de komst van de Zoon des mensen zijn. (Matt. 24:39). Stil, onopgemerkt als een dief te middernacht, zal het uur der beslissing komen dat het lot van ieder mens vastlegt, de laatste terugtrekking van het aanbod der genade voor de schuldige mens. Waakt dan, opdat Hij niet, als Hij plotseling komt, u slapende vind. (Marc. 13: 35- 37) Gevaarlijk is de toestand van hen, die moe worden van het waken en zich afwenden naar de attracties van de wereld. Terwijl de zakenman opgeslokt wordt in zijn pogen tot gewin, terwijl de pleziermaker zijn gang gaat, en dezen allemaal vergeten de woorden Gods; Gaat uit 1
van haar Mijn volk opdat gij geen deel hebt aan haar zonden. Dan kan dat het uur zijn waarop de Rechter der ganse aarde de verklaring aflegt: Gij zijt gewogen in de weegschaal en te licht bevonden. De zonden worden uitgedelgd in het onderzoekend oordeel in verbinding met de late regen. Het grote werk van het Evangelie zal niet sluiten met een geringere openbaring van Gods macht, dan die haar begin heeft gekenmerkt. De profetieën die vervuld zijn door de uitstorting van de vroege regen aan het begin der Evangelieverkondiging, zullen vervuld worden in de spade regen aan haar einde. Hier zijn de tijden der verkoeling, waarnaar de apostel Petrus uitzag toen hij zeide: Betert u dan, en bekeert u, opdat uw zonden mogen uitgewist worden (in het onderzoekend oordeel), wanneer de tijden der verkoeling zullen gekomen zijn van het aangezicht des Heren, en hij gezonden zal hebben Jezus. (Hand. 3: 19, 20) De reiniging van het Hemels Heiligdom en die van het hart. Omdat de boeken in de hemel een fotokopie bevatten van de werkelijkheid zoals die is, in de menselijke geest, betekent het uitdelgen in de hemel het uitdelgen van de nachtmerrie der zonde uit de menselijke geest. De zonden worden uitgedelgd in de tijd van de late regen. Maar de apostel Petrus verklaart uitdrukkelijk dat de zonden van de gelovigen uitgedelgd worden, wanneer de tijden der verkoeling zullen gekomen zijn van het aangezicht des Heren en Hij gezonden zal hebben Christus.
De zonden worden uitgedelgd uit de geest van de waarlijk berouwvolle. Hun zonden zijn tevoren in het oordeel gegaan en zij kunnen ze zich niet in herinnering brengen. Zij kunnen zich geen enkele bijzondere zonde voor de geest brengen, maar in hun hele leven kunnen zij slechts weinig goeds zien. Hun zonden zijn van tevoren naar het oordeel gegaan en vergiffenis is opgetekend. Hun zonden zijn weggedragen in het land der vergetelheid en zij kunnen ze zich niet in herinnering brengen.
In het oordeel worden de schuldige vlekken die niet door de vergiffenis weggenomen zijn, weggewassen door het bloed van Christus. Goud en zilver zal op die dag geen voldoende losgeld zijn; niets dan alleen de verdiensten van het bloed van Christus zal toereikend zijn om de schuldige vlekken van de harten der mensen weg te wassen.
Dit betekent de volkomen reiniging van de zielentempel. Ernstig en plechtig moeten wij onszelf voorbereiden op de reiniging van de zielentempel, ons voor ogen houdend dat wij een schouwspel zijn voor de wereld, de engelen en de mensen. Dit werk wanneer het grondig gedaan wordt, zal het hart reinigen van alle onreinheid, alle tweedracht en alle wens tot overheersing. 1
De late regen van de Heilige Geest, die samenvalt met de uitdelging der zonde, vervolmaakt het beeld van Jezus in de menselijke ziel. De late regen, die aan het eind van het seizoen valt, rijpt het graan en bereidt het voor op de sikkel. De Here gebruikt deze werkingen van de natuur om daardoor het werk van de Heilige Geest uit te beelden. Het rijp worden van het graan, stelt de voltooiing van het werk der genade in de menselijke ziel voor. Door de kracht van de Heilige Geest zal het morele beeld van God vervolmaakt worden in het karakter. Wij moeten volledig veranderd worden in de gelijkheid van Christus.
De verzoening en het Hemelse Heiligdom. Het priesterschap van Jezus bestaat uit twee fasen, de offergave en de bemiddeling in het Heiligdom. De Zoon van God heeft Zijn belofte vervuld en is de hemelen doorgegaan om de regering van de hemelse heerscharen op Zich te nemen. Hij heeft één fase van Zijn priesterschap vervuld door op het kruis te sterven voor een gevallen geslacht. (denk hier a.u.b. even over na, de kruisiging meer dan 2000 jaar geleden, het betreden van het Hemelse Heiligdom in het jaar 1844 als Hogepriester, 171 jaar geleden, hoelang zal het nog duren, daar waag ik mij niet aan, maar ik verwacht Hem wel) Hij vervult nu een andere fase door het geval van de berouwvolle, gelovige zondaar voor de Vader te bepleiten en aan God de offers van Zijn volk aan te bieden. Omdat Hij onze menselijk natuur op zich genomen heeft en in deze natuur de verzoekingen van de vijand heeft overwonnen en in het bezit zijnde van goddelijk volmaaktheid is aan Hem het oordeel over de wereld gegeven. Ieder geval zal ter onderzoek aan Hem voorgelegd worden. Hij zal het oordeel uitspreken en ieder mens vergelden naar zijn werk.
De offerfase. De priester was het eigenlijke zondoffer voor het volk. Christus stelde in overleg met Zijn Vader de offerdienst in, opdat het doodvonnis, in plaats van onmiddellijk uitgevoerd te worden, overgedragen zou worden op een plaatsvervanger, wat een voorafschaduwing zou zijn van het grote en volmaakte offer van de Zoon van God. In het beeld werden de zonden van het volk overgedragen op de dienstdoende priester. De priester zelf kon geen offer voor de zonde worden, of verzoening doen met zijn leven, want hij was ook een zondaar. Daarom, in plaats van zelf de dood te ondergaan, doodde hij een lam zonder gebrek, de straf voor de zonde werd overgedragen op het onschuldige dier, dat zijn onmiddellijke plaatsvervanger werd en een type van het volmaakte offer van Jezus Christus. Door het bloed van zijn slachtoffer zag de mens door het geloof voorwaarts op het bloed van Christus, dat de zonden van de wereld verzoenen zal. Kennis van de Wet is de basis voor kennis van de verzoening. Zonder een juist begrip van de zedenwet, de Wet der Tien Geboden, bestaat er geen kennis over de verzoening. Alleen zij die de bindende eisen van de zedenwet erkennen, kunnen de aard der 1
verzoening verklaren. Christus kwam om te bemiddelen tussen God en de mensen, om de mensen één te maken met God door hem trouw te maken aan Zijn wet. Er was geen kracht in de wet om de overtreder te vergeven. Jezus alleen kon de schuld van de zondaar betalen. Maar het feit dat Jezus de schuld van de berouwvolle zondaar betaalt, geeft hem niet de vrijheid om voort te gaan met het overtreden van de wet van God, maar voortaan moet hij leven in gehoorzaamheid aan die wet. De wet van God bestond voor de schepping van de mens, anders zou Adam niet hebben kunnen zondigen. Na de overtreding van Adam werden de beginselen van de wet niet veranderd, maar zij werden definitief gerangschikt en tot uitdrukking gebracht om de mens in zijn gevallen toestand tegemoet te komen. Alleen zij die een juiste beschouwing hebben over de wet van God kunnen een juiste waardering hebben voor de verzoening van Christus, die noodzakelijk werd door het overtreden van de Vaders wet. Golgota Gods middel tot volkomen overwinning. Het kruis van Golgota daagt elke aardse en helse macht uit en zal ze tenslotte overwinnen. In het kruis vindt alle invloed haar centrum en vandaar gaat alle invloed uit, het is het grootste middelpunt dat aantrekt, want daarop gaf Christus Zijn leven ten behoeve van het menselijk geslacht. Het offer werd gebracht met het doel dat de mens hersteld zou worden tot zijn oorspronkelijke volmaaktheid, ja meer nog. Het werd gebracht om hem een volkomen verandering van karakter te geven, hem meer dan overwinnaar te maken. Als het kruis geen invloed vindt te zijnen gunste dan schept het een invloed. Generatie na generatie werd de waarheid voor deze tijd geopenbaard als tegenwoordige waarheid. Christus op het kruis was het middel waardoor genade en waarheid elkaar ontmoetten en gerechtigheid en vrede elkaar kusten. Dit is het middel dat de wereld moet opwekken. De offerverzoening was volkomen. Hij (Christus) plantte het kruis tussen de hemel en de aarde en toen de Vader het offer van Zijn Zoon zag, boog Hij daarvoor in erkentenis van de volmaaktheid. “Het is genoeg” , zei Hij. De verzoening is compleet. (volkomen) De verzoening op het kruis is het goddelijk geneesmiddel voor de zieke ziel. De verzoening van Christus is niet zomaar een handige manier om onze zonden vergeven te krijgen; het is een goddelijk geneesmiddel voor de genezing van de overtreding en het herstel van de geestelijke gezondheid. Het is het door de hemel verordineerde middel waardoor de gerechtigheid van Christus niet alleen op ons, maar in onze harten en karakter kan zijn. Het offer was niet het einde van de verzoening. In Zijn vleeswording had Hij de voorgeschreven grens bereikt als offer, maar niet als Verlosser.
De Middelaarsfase. De Middelaarsfase bestaat uit twee grote afdelingen. Na Zijn hemelvaart moest onze Zaligmaker beginnen met Zijn werk als onze Hogepriester. Paulus zegt: “Christus is niet binnengegaan in een Heiligdom met handen gemaakt, een afbeelding van het ware, maar in de hemel zelf, om thans, ons ten goede voor het aangezicht Gods te verschijnen.” 1
(Heb. 9: 24) Zoals Christus’ dienstwerk zou bestaan uit twee grote afdelingen die elk een bepaalde tijdsperiode zouden duren en elk een bijzondere plaats in het hemelse Heiligdom zouden innemen, zo bestond de typische dienst uit twee afdelingen, de dagelijkse en de jaarlijkse dienst, en aan elk daarvan was een afdeling van het Heiligdom gewijd. De dagelijks dienst. De dagelijkse dienst die met de gebeden van Israël opsteeg is een voorstelling van de verdiensten en de bemiddeling van Christus, Zijn volmaakte gerechtigheid, welke door het geloof wordt toegerekend aan Zijn volk en welke alleen de aanbidding van zondige wezens aanvaardbaar maakt voor God. Voor het voorhangsel van het allerheiligste was een altaar, het reukofferaltaar van voortdurende bemiddeling. Voor het Heilige was een altaar (het brandofferaltaar) van voortdurende verzoening. Door bloed en door reukwerk moest God benaderd worden - symbolen, wijzend op de Grote Middelaar, door wie zondaars God benaderen kunnen en door Wie alleen genade en zaligheid aan de gelovige en berouwvolle zondaar wordt geschonken. De dagelijkse dienst van Jezus in het hemels Heiligdom is een dienst van bemiddeling en verzoening. Als u het kruis van Golgota nadert, ziet u daar liefde die zijns gelijke niet heeft. Als u door het geloof de betekenis van het offer begrijpt, ziet u uzelf als een zondaar, veroordeeld door een gebroken wet. Dit is berouw, als u met een ootmoedig hart komt, vindt u vergiffenis, want Christus Jezus wordt voorgesteld als voortdurend bij het altaar staande, op dit moment het offer voor de zonden der wereld dragend. Hij is een bedienaar van de ware tabernakel die de Here heeft opgericht en niet een mens. De typische schaduwen van de joodse tabernakel bezitten niet langer enige waarde. Een dagelijkse en een jaarlijkse zinnebeeldige verzoening wordt niet langer gemaakt, maar het verzoenend offer door een Middelaar is noodzakelijk omwille van het voortdurend begaan van zonde. Jezus doet dienst in de tegenwoordigheid Gods, Zijn vergoten bloed offerend als een Lam, staande als geslacht. Jezus offert het offer voor ieder vergrijp en iedere tekortkoming van de zondaar. Christus onze Middelaar en de Heilige Geest bemiddelen voortdurend ten behoeve van de mens, maar de Geest pleit niet voor ons op dezelfde wijze als Christus, die Zijn bloed offert, dat vergoten is vanaf de grondlegging der wereld: de Geest werkt aan onze harten, ontlokt gebeden en berouw, lof en dankzegging. De dankbaarheid welke van onze lippen vloeit is het resultaat van het bespelen van de snaren der ziel in heilige herinnering, muziek opwekkend in het hart. De godsdienstige ervaringen, de gebeden, de lof en de berouwvolle belijdenis van zonde stijgen van de ware gelovige als reukwerk naar het hemelse Heiligdom, maar passeren daarbij de verdorven kanalen der menselijkheid en zij zijn zo verontreinigd dat, tenzij zij gereinigd worden door bloed, zij nooit van enige waarde kunnen zijn voor God. Zij stijgen niet op in vlekkeloze reinheid en tenzij de Middelaar, die aan Gods rechterhand staat, dit alles opdraagt en reinigt door Zijn gerechtigheid, is het niet aanvaardbaar voor God. Alle reukwerk uit de aardse tabernakel moet bevochtigd worden met de reinigende druppels van het bloed van Christus. Hij houdt voor de Vader het wierookvat met Zijn eigen verdiensten, waarin geen enkele smet van aardse verdorvenheid is. Hij vergadert in Zijn wierookvat de gebeden, de lof en de belijdenis van Zijn volk en daarbij voegt Hij Zijn vlekkeloze gerechtigheid. Dan, doorgeurt met de verdiensten van de verzoening van Christus, stijgt het reukwerk op, voor God geheel en al aanvaardbaar. Daarop keren genadige antwoorden terug. O, dat allen mochten zien dat alles wat betreft gehoorzaamheid, berouw, lof en dankzegging geplaatst moet worden op het gloeiende vuur van de gerechtigheid van Christus. Het reukwerk van deze gerechtigheid stijgt op als een wolk rondom het verzoendeksel. Het werk van Christus buiten ons als offer en Middelaar geeft ons aanspraak op de hemel, het 1
werk van de Heilige Geest in ons, bereidt ons voor op de hemel. Ik roep iedereen op die beweert een zoon van God te zijn om deze grote waarheid nooit te vergeten, dat wij de Heilige Geest binnen in ons moeten hebben om de hemel te bereiken en het werk van Christus buiten ons, om ons aanspraak te geven op de onsterfelijke erfenis. In het licht van bovenstaand getuigenis wordt het werk van Christus buiten ons om, ons toegerekend en is het werk van de Heilige Geest het meedelen van de Gerechtigheid van Christus. De gerechtigheid waardoor wij gerechtvaardigd worden wordt toegerekend, de gerechtigheid waardoor wij geheiligd worden wordt toebedeeld. Het eerste is ons recht (aanspraak) op de hemel, het tweede is onze geschiktheid voor de hemel. De praktische toepassing van de dagelijkse dienst van Jezus in het Heiligdom buiten ons en het werk van de Heilige Geest in ons. Ik geloof in Jezus. Ik weet dat mijn Zaligmaker mij liefheeft en ik heb Jezus lief. Ik rust in Zijn liefde, niettegenstaande mijn onvolmaaktheden. God heeft Zijn volmaaktheid aanvaard ten behoeve van mij. Hij is mijn gerechtigheid en ik vertrouw op Zijn verdiensten. Ik ben Zijn berouwvol gelovig kind. Hij heeft mijn met zonde bevlekte kleed weggenomen en bedekt met Zijn gerechtigheid. Gekleed in dit kleed sta ik gerechtvaardigd voor de Vader. Ik behoor tot dat getal die aangesproken worden als: Uitverkoren naar de voorkennis van God, de Vader, door heiligmaking des Geestes. En wat maakt hen tot uitverkorenen? Gehoorzaamheid en de besprenkeling van het bloed van Jezus Christus. (1 Pet. 1: 2) De dagelijkse dienst van Jezus in het Heiligdom houdt zich bezig met de schuld van de zonde. Iedere onreine gedachte verontreinigt de ziel, verzwakt het zedelijke gevoel en heeft de neiging de indrukken van de Heilige Geest uit te wissen. Het verduistert de geestelijke blik, zodat de mensen God niet kunnen zien. De Here kan de berouwvolle zondaar vergeven en doet dat ook; maar hoewel vergeving geschonken is, is de ziel geschonden. Nu kan het zijn dat u berouw kunt tonen. Maar zelfs al is vergeving tegenover uw naam geschreven, u zult een vreselijk verlies lijden; want de littekens die u in uw ziel gemaakt hebt, zullen blijven. Iedere fout, iedere dwaling, hoe onbelangrijk ook geacht, laat een litteken achter in dit leven en een smet op de hemelse aantekening. Hij kan bekeerd zijn; mogelijk ziet hij de boosheid van zijn onrechtvaardigheid tegenover zijn medemens en voor zover mogelijk herstelt hij alles; maar de littekens van een verwond geweten zullen altijd blijven. Jezus als Hogepriester is beladen met schuld. (Ex. 28: 38) terwijl de zondaar op aarde gerekend wordt als schuldeloos. Wij moeten op Jezus zien als onze enige hoop voor het wegnemen van onze zonden; want in Hem is geen zonde. Hij werd zonde voor ons, opdat Hij onze schuld zou dragen, staande voor de Vader als schuldig in onze plaats, terwijl wij, die in Hem geloven als een persoonlijke Zaligmaker, om reden van Zijn verdiensten, gerekend zullen worden als rein van de bezoedelde invloed van de zonde. Door de toegerekende gerechtigheid van Christus worden wij gerekend als schuldeloos. De jaarlijkse dienst.
1
Terwijl de dagelijkse dienst een voortdurende bemiddeling en verzoening was, is de jaarlijkse dienst; de uiteindelijke verzoening. Jezus zond Zijn engelen om de aandacht van Zijn teleurgestelde kinderen te vestigen op het Heilige der Heiligen, waarheen hij gegaan was om het Heiligdom te reinigen en een speciale verzoening te doen voor Israël. Toen Jezus op Golgota stierf riep Hij uit: “Het is volbracht” en het voorhangsel van de tempel werd in tweeën gescheurd, van boven tot beneden. Dit was om aan te tonen, dat de bediening van het aardse heiligdom voorgoed geëindigd was en dat God niet langer de priesters in hun aardse tempel zou ontmoeten om hun offeranden aan te nemen. Het bloed van Jezus, dat door Hemzelf in het Hemelse Heiligdom geofferd zou worden, werd toen vergoten. Evenals de priester het heilige der heiligen eenmaal in het jaar binnenging om het aardse heiligdom te reinigen, zo is Jezus het Heilige der Heiligen van het hemelse Heiligdom ingegaan, aan het einde van de 2300 dagen van Daniël 8 in 1844, om een uiteindelijke verzoening te doen voor al degenen, die door Zijn tussenkomst gebaat konden zijn en om op die wijze het Heiligdom te reinigen.
Het werk van Jezus in het Heilige der Heiligen is het afsluitingswerk der verzoening. Aldus beseften zij, die het licht van het profetisch woord volgden, dat Christus in plaats van in 1844 aan het einde van de 2300 dagen - naar de aarde te komen, het Heilige der Heiligen in het hemelse Heiligdom was binnengegaan, om het sluitingswerk van de verzoening te volbrengen, als voorbereiding op Zijn wederkomst. Evenzo eindigde Christus’ bediening in het eerste vertrek, toen Hij het Heilige der Heiligen binnentrad om het sluitingswerk der verzoening te volbrengen. Maar met het beëindigen van de bediening in het eerste vertrek begon de bediening in het tweede. Wanneer de hogepriester in de zinnebeeldige eredienst op de grote verzoendag het heilige verliet, trad hij voor God, om het bloed van het zondoffer aan te bieden ten behoeve van diegenen onder al het volk van Israël, die waarlijk berouw hadden over hun zonden. Evenzo had Christus het ene deel van Zijn werk als onze Middelaar slechts volbracht om een ander deel van Zijn werk op Zich te nemen en pleitte Hij nog voor de Vader op Zijn bloed ten behoeve van zondaren. Deze ‘uiteindelijke verzoening’ is het uitdelgen van de aantekening en heeft betrekking op de boeken des hemels, en de geest van de gelovigen. Zoals Christus bij Zijn hemelvaart in de tegenwoordigheid Gods verscheen om ten behoeve van de berouwvolle gelovigen te pleiten op Zijn bloed, zo sprenkelde de priester in zijn dagelijkse dienst het bloed van het offerdier in het heilige ten behoeve van de zondaar. Het bloed van Christus, hoewel het de berouwvolle zondaar vrijsprak van de veroordeling der wet, delgde de zonde niet uit. De zonde zou opgetekend blijven in het Heiligdom tot de uiteindelijke verzoening; zo deed ook de schaduwdienst het bloed van het zondoffer de zonde weg van de berouwvolle zondaar, maar bleef rusten in het Heiligdom tot de verzoendag. Op de grote dag van de uiteindelijke beloning, worden de doden geoordeeld op grond van de dingen die geschreven zijn in de boeken, naar hun werken. (Openb. 20:12) Dan zullen op grond van het verzoenend bloed van Christus de zonden van alle waarlijk berouwvolle zondaren uitgedelgd worden uit de boeken des hemels. Op deze wijze zal het Heiligdom bevrijd worden, of gereinigd, van de aantekening der zonde. In de schaduwdienst werd dit grote werk voorgesteld door de diensten op de verzoendag - de reiniging van het aardse heiligdom hetwelk tot stand kwam door het wegdoen van de zonden waarmee het verontreinigd was, door middel van het bloed van het zondoffer. Zoals in de uiteindelijke verzoening de zonden van de waarlijk berouw hebbenden uitgedelgd worden uit de boeken des hemels, om nooit meer herinnerd te 1
worden of in de geest op te komen, zo werden zij in de schaduwdienst weggedragen in de woestijn, voor altijd van de vergadering verwijderd. Zo kunnen wij sinds 1844 zeggen dat wij leven in de dag van de uiteindelijke verzoening of de dag van de laatste zoendaad. In de schaduwachtige eredienst namen slechts diegenen aan de plechtigheden van de grote verzoendag deel, die met belijdenis van zonden en boetedoening voor God waren getreden en wier zonden door het bloed van het zoenoffer op het heiligdom waren overgedragen. Zo zullen in de grote dag van de laatste verzoening en het onderzoekend oordeel ook alleen de gevallen overwogen worden van hen, die tot Gods volk behoren. Het oordeel over de goddelozen is een afzonderlijke en daarvan verschillende zaak en vindt later plaats. Want het is nu de tijd dat het oordeel begint bij het huis Gods; als het bij ons begint, wat zal het einde zijn van hen, die ongehoorzaam blijven aan het evangelie? (1 Pet. 4: 17) De gerechtigheid van Christus in de heiligdomsdiensten. De toegerekende en de meegedeelde gerechtigheid van Christus en de dagelijkse dienst. De gerechtigheid van Christus is het enige werkzame middel in het verlossingsplan. Laat niemand de begrensde en de bekrompen positie innemen dat enig werk van de mens op de minst mogelijke wijze de schuld van zijn overtreding kan verheffen. Dat is een fatale misleiding. Als u dat begrijpen wilt dan moet u ophouden met kibbelen over uw eigen geliefkoosde ideeën en met een ootmoedig hart de verzoening bestuderen. Deze zaak wordt zo slecht begrepen, dat duizenden en duizenden die beweren zonen Gods te zijn, kinderen van de boze zijn, omdat zij willen steunen op hun eigen werken. God heeft altijd goede werken geëist, de wet eist het, maar omdat de mens zichzelf onder de zonde geplaatst heeft waar goede werken waardeloos zijn, kan alleen de gerechtigheid van Jezus baten. Christus is in staat om volkomen te redden, omdat Hij altijd leeft om voor ons te bemiddelen. Alles wat de mens doen kan voor zijn verlossing is de uitnodiging aanvaarden: Wie wil die kome en neme het water des levens om niet. Geen zonde kan door de mens bedreven worden waarvoor geen verzoening gedaan is op Golgota. Op deze wijze doet het kruis een ernstige oproep en biedt het de zondaar een voortdurende grondige verzoening aan. Aan de gerechtigheid van Christus kan niets toegevoegd worden. De Here wil dat Zijn volk gezond is in het geloof - niet onbekend met de grote verlossing waarin zo rijkelijk is voorzien voor hen. Zij moeten niet vooruit kijken, denken dat in de toekomst een groot werk voor hen gedaan zal worden; want het werk is nu compleet. God zelf heeft de eer in het voorzien in een weg, die zo volkomen, zo volmaakt is, dat niemand, door enig werk dat hij doen kan, iets kan toevoegen aan haar volmaaktheid. Omdat wij niets kunnen toevoegen aan de gerechtigheid van Christus ligt ons behoud in het feit van de verbinding met Christus, want de gerechtigheid is in Hem, niet in ons. Geloof rechtvaardigt omdat het met Christus verbindt. Geen menselijk wezen is langer rechtvaardig dan dat hij geloof heeft in God en een levende 1
verbinding met Hem onderhoudt. Het geloof dat tot behoud leidt, is niet een louter verstandelijk instemmen met de waarheid. Hij die wacht op een volkomen kennen voordat hij zijn geloof in daden kan omzetten, kan geen zegen van God ontvangen. Het is niet voldoende aan Christus te geloven, wij moeten in Hem geloven. Het enige geloof dat ons zegen zal brengen, is het geloof dat Hem aangrijpt als een persoonlijke Heiland, dat zich Zijn verdiensten toe-eigent. Velen beschouwen geloof als een mening. Reddend geloof is een overeenkomst, waarbij zij die Christus aannemen, zich verenigen in een verbondsrelatie met God. Waarachtig geloof is leven…. Waardoor de ziel een overwinnende macht wordt. Geloof is het aangrijpen van de hand van Christus in elke onvoorziene gebeurtenis. Zo ontvangt de ziel, die dood is door overtredingen en zonden, leven door de verbinding met Christus. Door geloof in Hem als een persoonlijke Verlosser wordt de verbinding tot stand gebracht. De zondaar verbindt zijn zwakheid met de kracht van Christus, zijn leegte met de volheid van Christus, zijn broosheid met de blijvende macht van Christus. Zolang wij door het geloof met Hem verbonden zijn, heeft de zonde geen macht meer over ons. Een ziel die door het geloof met Christus verbonden is en zich Zijn verdiensten toe-eigent, wordt rechtvaardig en zondeloos gerekend door God. Op het moment dat de zondaar gelooft in Christus, staat hij in Gods oog vrijgesproken; want de gerechtigheid van Christus is de zijne: de volmaakte gehoorzaamheid van Christus wordt hem toegerekend. Het grote werk dat gewrocht wordt door de zondaar die bevlekt en besmet is door het kwade is het werk der rechtvaardiging. Door Hem die de waarheid spreekt wordt hij rechtvaardig verklaard. De Here rekent de gelovige de gerechtigheid van Christus toe en verklaart hem rechtvaardig voor het Universum. God legt zijn zonden op Jezus, de vertegenwoordiger, de plaatsvervanger en borg van de zondaar. Op Christus legt Hij de ongerechtigheid van een ieder die gelooft. (2 Kor. 5: 21) In onszelf zijn wij zondaren, maar in Christus zijn wij rechtvaardig. Nadat Hij ons rechtvaardig gemaakt heeft door de toegerekende gerechtigheid van Christus, verklaart God ons rechtvaardig en behandelt ons als rechtvaardig. Hij ziet op ons als Zijn dierbare kinderen. Christus wordt genoemd ‘de Here onze gerechtigheid’, en door het geloof kan iedereen zeggen: ‘De Here mijn gerechtigheid’. Een ziel die door God als rechtvaardig (zondeloos) gerekend, verklaard en behandeld wordt door de toegerekende gerechtigheid, is niet rechtvaardig en zondeloos, hij ervaart de wedergeboorte en is op weg naar de rechtvaardigheid en zondeloosheid. Laten we het geloof in Christus zonder dralen aangrijpen en u zult een nieuwe schepping in Christus zijn. Noch Jozef, Noch Daniël, noch iemand van de apostelen beweerden zonder zonden te zijn. Mensen, die het dichts bij God hebben geleefd, mensen die liever het leven zouden offeren dan een bewuste zonde te doen, mensen die door God geëerd zijn met goddelijk licht en kracht, hebben erkend dat zijzelf zondaren waren, onwaardig voor zijn grote gunstbewijzen. Zij hebben hun zwakheid gevoeld en berouwvol over hun zonden, hebben zij getracht om het voorbeeld van Jezus Christus te volgen. “Bent u in Christus”? Niet als u uzelf niet erkent als dwalende, hulpeloze veroordeelde zondaren. Als er enig goed in u is dan is dat geheel toe te schrijven aan de genade van een medelijdende Zaligmaker. De mens moge 1
opgroeien in Christus, zijn levend hoofd. Het is niet het werk van een moment, maar van een geheel leven. Door dagelijks in het goddelijk leven te groeien, zal hij de volle mate van een volmaakt man in Christus niet bereiken voordat zijn genadetijd eindigt. De wedergeboorte die samenvalt met de rechtvaardiging (waardoor hij zondeloos verklaard wordt) brengt het goddelijke leven, het leven van Jezus in de ziel. Christus alleen kan ons helpen en ons de overwinning geven. Christus moet alles in alles voor ons zijn. Hij moet in het hart wonen. Zijn leven moet door ons circuleren, door de aderen. Zijn Geest moet een vitaliserende kracht zijn die ons ertoe brengen zal anderen te beïnvloeden om Christus gelijkvormig en heilig te worden. Zelfzucht betekent dood. Geen enkel orgaan van het lichaam zou kunnen leven wanneer het alleen zichzelf zou dienen. Wanneer het hart het levensbloed niet zou zenden naar hand en hoofd zou het spoedig zijn kracht verliezen. Zoals ons levensbloed, zo wordt de liefde van Christus verspreid door ieder deel van Zijn mystiek lichaam - Zijn gemeente. Wij zijn elkanders leden, en de ziel die weigert mee te delen zal vergaan. Christen zijn - hoevelen zijn er die niet weten wat dit is! Het is niet iets dat opgenomen wordt aan de buitenkant, het is een leven dat doorweven is, met het leven van Jezus. Het christelijke leven is geen verandering of verbetering van het oude, maar verandering van natuur. Het betekent de dood voor het eigen ik en voor de zonde, en een volkomen nieuw leven. Deze verandering kan alleen tot stand gebracht worden door de krachtdadige werking van de Heilige Geest. Niet door beslissingen van gerechtshoven of raadsvergaderingen of vergaderingen van een wetgevende macht, niet door de bescherming van de groten der aarde wordt het Koninkrijk van Christus opgericht, maar door het inplanten van het karakter van Christus in de mens door het werk van de Heilige Geest. De Heilige Geest is de adem van het geestelijk leven in de ziel. Het toebedelen van de Heilige Geest is het toebedelen van het leven van Christus. Degene, die dit ontvangt, bekleedt Hij met de eigenschappen van Christus. Alleen zij die op deze wijze door God onderwezen zijn, zij die de innerlijke werking van de Geest bezitten en in wier leven het leven van Christus wordt geopenbaard, mogen als Zijn vertegenwoordiger dienst doen in het belang van de gemeente. Het Heiligen van de ziel door de werking van de Heilige Geest is het inplanten van de natuur van Christus in de mens. Alleen dit leven van Jezus, Zijn karakter, Zijn gerechtigheid die ons door de Heilige Geest wordt meegedeeld, brengt goede werken voort. Goede werken zijn het gevolg van de werking van Zijn zonde-vergevende liefde. Jezus zei: “Hierin is Mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt.” God verlangt door u, de heiliging, de vrijgevigheid en het erbarmen van Zijn eigen karakter te openbaren. Toch gebied de Heiland de discipelen niet te werken om vrucht te dragen, Hij zegt in Hem te blijven. Indien gij in Mij blijft, zegt Hij, en Mijn woorden in u blijven, vraagt wat gij maar wilt, en het zal u geworden. Door het woord blijft Christus in zijn volgelingen. Het leven van Christus in u brengt dezelfde vruchten voort als in Hem. Door te leven in Christus, u vast te klemmen aan Christus, ondersteund te worden door Christus, voedsel te ontvangen van Christus, draagt u dezelfde vruchten als Christus. Een verbinding met Christus door een levend geloof, houdt stand; elke andere vereniging moet te niet gaan. Christus heeft ons eerst gekozen, een oneindige prijs betaald voor onze verlossing; en de ware gelovige kiest Christus als eerste en de laatste en de beste. Maar deze eenheid kost ons iets. Het is een relatie van volkomen afhankelijkheid die aangegaan moet worden door een trots wezen. Allen die deze verbinding vormen, moeten hun behoefte gevoelen aan het verzoenend bloed van Christus. Zij moeten een verandering des harten ondergaan. Zij moeten hun wil onderwerpen aan de wil van God. Er zal een strijd zijn met innerlijke en uiterlijke obstakels. Er moet een pijnlijk werk van losmaken plaatsvinden als wel een werk van vastmaken. Trots, zelfzucht, ijdelheid en wereldsgezindheid zonden in al haar vormen - moeten overwonnen worden, als wij een verbinding met Christus willen 1
aangaan. De reden waarom velen het Christelijk leven zo erbarmelijk hard vinden, waarom zij zo wispelturig en veranderlijk zijn, is dat zij zichzelf aan Christus willen vastbinden, zonder zichzelf van deze gekoesterde afgoden los te maken. Nadat de vereniging met Christus gevormd is, kan zij alleen in stand gehouden worden door ernstig gebed en onvermoeide pogingen. We moeten weerstaan, we moeten verloochenen, wij moeten het eigen ik overwinnen. Door de genade van Christus, door moed, door geloof, door waakzaamheid, moeten wij de overwinning behalen. Goede werken die voortgebracht worden doordat de Heilige Geest het leven van Jezus in ons werkzaam doet zijn, zijn niet onze aanbeveling bij God en kunnen dat nooit zijn. Christus zelf is onze aanbeveling bij de Vader. Hoe kan ik me deze zaak voorstellen zoals zij is? De Here Jezus deelt alle vermogens mee, al de genade, al het berouw, alle neigingen, al de vergeving der zonde, in het aanbieden van zijn gerechtigheid om door de mens aangegrepen te worden met een levend geloof - hetwelk eveneens een gave van God is. Als u alles bij elkaar zou rapen dat goed en heilig en lieflijk is in de mensen, en het dan aan de engelen Gods zou voor stellen als iets dat mee zou spelen in de verlossing van de menselijke ziel of in verdienste, dan zal die stelling verworpen worden als verraad. De ware godsdienst, de enige godsdienst van de Bijbel, die vergiffenis leert, alleen door de verdienste van een gekruisigde en opgestane Heiland, die gerechtigheid door het geloof van de Zoon van God voorstaat, is geringschat, tegengesproken, bespot en verworpen. Zij is uitgeroepen als leidend tot geestdrift en fanatisme. Als zij een blik kon werpen in het reukwerkvat van de engel die bij het gouden altaar staat, voor de met de regenboog omcirkelde troon, dan zouden zij zien dat de verdiensten van Jezus vermengd moeten worden met onze gebeden en pogingen, omdat deze anders even waardeloos zijn als het offer van Kaïn. De toegerekende en meegedeelde gerechtigheid van Christus in de jaarlijkse dienst. De jaarlijkse dienst die nu in de hemel plaats vindt sinds 1844 valt voor wat de levenden betreft uiteen in: -
het onderzoekend oordeel de uitdelging der zonden de late regen van de Heilige Geest
Daar de doden geoordeeld moeten worden uit hetgeen in de boeken geschreven staat, is het onmogelijk dat de zonden van de mens uitgewist zouden worden voordat het oordeel, waarin hun geval zal worden onderzocht, zal gehouden zijn. Ik kan niet zeggen wanneer de uitstorting van de Heilige Geest precies zal plaats vinden - wanneer de machtige engel (Openb. 18: 1-4) zal neerdalen om zich te verenigen met de derde engel in het afsluitingswerk voor deze wereld. Mijn boodschap is dat onze enige veiligheid gelegen is in het gereed zijn voor de hemelse ontwikkeling (verademing), onze lampen gepoetst en brandende. Christus heeft ons gezegd te waken, want op een uur dat gij het niet verwacht, komt de Zoon des mensen. Waakt en bidt, is de opdracht die ons door de Verlosser gegeven is. Dag op dag moeten wij zoeken naar de verlichting met de Geest van God, opdat Hij zijn dienstwerk doen kan aan de ziel en het karakter. O, hoeveel tijd is er verloren gegaan door aandacht te schenken aan beuzelingen. Komt tot berouw en tot bekering, opdat uw zonden uitgedelgd mogen worden, wanneer de tijden der verademing komen van het aangezicht des Heren.
In het onderzoekend oordeel is het enige dat kan bestaan de toegerekende gerechtigheid van 1
Christus. Werken zonder geloof zijn dood en geloof zonder werken is dood. Werken zullen ons nooit redden; het is de verdienste van Jezus die zal baten ten behoeve van ons. Onze goede werken alleen zullen niemand van ons redden, maar wij kunnen niet gered worden zonder goede werken. En nadat wij alles gedaan hebben wat wij konden doen in de naam en de kracht van Jezus moeten wij zeggen: Wij zijn onnutte diensknechten. In dat verband zei de Rechter: “Allen zullen gerechtvaardigd worden, door hun geloof en geoordeeld naar hun werken.” De toegerekende gerechtigheid van Christus delgt de zonden uit. Hij wil hebben dat wij iets van Zijn liefde begrijpen in het geven van Zijn Zoon om te sterven om het kwaad tegen te werken, de verontreinigde smetten van Gods handwerk te verwijderen, en om de verlorenen te herplaatsen, de ziel verheffend en veredelend tot haar oorspronkelijke reinheid door de toegerekende gerechtigheid van Christus. De verdiensten van Christus delgen overtredingen uit, en bekleden ons met het kleed der gerechtigheid dat geweven is in het weefgetouw des Hemels. De kroon des levens wordt ons voorgesteld als de eer die gegeven wordt aan het einde van de strijd. Deze kostbare waarheden moeten voorgesteld worden op levendige wijze. Het is het werk van de Heilige Geest om ze open te leggen voor de geest. Jezus zei: “Hij zal uit het Mijne nemen en het u verkondigen.” Is deze belofte niet bewaarheid in onze ervaring? De Here zal spoedig komen; er moet een verfijnend, ziftend proces plaatsvinden in iedere gemeente. Er is behoefte aan een verandering van karakter. Wil de gemeente opstaan en haar prachtige kleren aantrekken, de gerechtigheid van Christus? Spoedig zal openbaar zijn wie de vaten ‘ter ere’ zijn. Hierna zag ik een andere engel, die grote macht had, nederdalen uit de hemel, en de aarde werd door zijn lichtglans verlicht. En hij riep met sterke stem zeggende: Gevallen, gevallen is de grote (stad) Babylon en zij is geworden een woonplaats van duivelen, een schuilplaats van alle onrein en verfoeid gevogelte. (Openb. 18: 1,2) Dan zult gij tot inkeer komen en het onderscheid zien tussen de rechtvaardige en de goddeloze; tussen wie God dient, en wie Hem niet dient. Want, zie de dag komt, brandend als een oven! Dan zullen alle overmoedigen en allen die goddeloosheid bedrijven, zijn als stoppels, en de dag die komt, zal hen in brand steken - zegt de Here der Heerscharen - welke hun wortel noch tak zal overlaten. Maar voor u, die Mijn naam vreest, zal de zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder haar vleugelen. (Mal. 3: 18 en 4: 1, 2) Hier wordt duidelijk naar voren gebracht wie de vaten ter ere zijn, want zij zullen de late regen ontvangen. Iedere ziel die in het licht dat nu op ons schijnt doorgaat met zondigen zal verblind worden, en zal de misleidingen van satan aanvaarden. Het brandmerk der zonde op de ziel kan alleen uitgewist worden door het bloed van het Verzoenend Offer. De late regen deelt de gerechtigheid van Jezus volkomen mee aan hart en leven terwijl de zieletempel volkomen gereinigd wordt. Wij moeten ons ernstig en plechtig voorbereiden op de reiniging van de zieletempel, bewust dat wij een schouwspel zijn voor de wereld, de engelen en de mensen. Wij moeten alles van Christus bezitten en niets van het eigen ik; dan zullen de beloften volkomen de onze zijn, en de hemelse inspiratie zal binnen komen en bezit nemen van de ziel. Dan zal de zieletempel volledig gereinigd worden van haar verontreiniging. Dan zal de zuivere en onbevlekte godsdienst gevonden worden in het hart; dit is het leven van God in de ziel en het zal openbaar worden in goede werken. De voorwaarde waarop wij een toename van genade ontvangen is dat geloof en werken samen gaan. Er moet geen weerstand verleend worden aan de Geest van God zoals in het verleden gebeurd is, maar wij moeten beslag leggen op de eeuwige werkelijkheden. De vergiffenis der zonde is beloofd aan hem die berouw heeft; maar indien 1
zij die weerstand boden aan de Geest van God en die verkeerde indrukken gegeven hebben van het karakter van God geen berouw tonen, zullen hun namen uitgedelgd worden uit het boek des levens. U kunt de wereld laten zien dat er kracht is in de godsdienst van Christus. Jezus zal diegenen helpen die Hem zoeken met geheel hun hart, om de wereld, het vlees en de duivel te overwinnen. Wanneer u het licht volgt, wandelt op het pad der waarheid, dan zult u stralen van heerlijkheid ontvangen en gelijk zijn aan een stad die op een berg gebouwd is die niet verborgen kan blijven. Wanneer de boeken der herinnering geopend zullen worden, zullen uw woorden en daden van liefde aanvaardbaar zijn voor God. Uw klederen die gewassen zijn in het bloed van het Lam, zullen smetteloos zijn. De gerechtigheid van Christus zal u omgedaan worden en u zult een nieuwe onsterfelijke naam ontvangen. De Here Jezus experimenteert met menselijke harten door het vertonen van Zijn barmhartigheid en overvloedige genade. Hij brengt veranderingen tot stand die zo verbazingwekkend zijn dat satan, met al zijn trotse snoeven, met zijn legerscharen van het boze, verenigd tegen God en de wetten van Zijn Koninkrijk, stilstaat en het beschouwt als een onneembare vesting voor al zijn drogredenen en misleidingen. Ze zijn voor hem een onbegrijpelijke verborgenheid. De engelen Gods, serafim en cherubim, de machten die bevolen zijn om samen te werken met menselijke wezens, zien met verbazing en vreugde toe, dat gevallen mensen en kinderen des toorns, door de training van Christus, karakters ontwikkelen naar de goddelijke gelijkheid, om zonen en dochters van God te zijn, om een belangrijk aandeel te hebben in de bezigheden en de vreugden des hemels. Aan Zijn gemeente heeft Christus voldoende faciliteiten gegeven, opdat Hij rijke inkomsten aan heerlijkheid terug zou ontvangen van zijn verloste, gekochte bezit. De gemeente aangedaan met de gerechtigheid van Christus, is Zijn schatkamer, waarin de weelde van Zijn genade, Zijn liefde, Zijn barmhartigheid, verschijnen zal in volle en uiteindelijke openbaring. De verklaring in Zijn Hogepriesterlijk gebed, dat de liefde des Vaders tot ons even groot is als tot Hemzelf, de Eniggeboren Zoon, en dat wij bij Hem zullen zijn waar Hij is, voor eeuwig één met Christus en de Vader, is een wonder voor de hemelse legerscharen, en het is hun een grote vreugde. De gave van Zijn Heilige Geest, rijk, volkomen en overvloedig, moet voor Zijn gemeente als een ondoordringbare muur zijn, waartegen de machten der hel niets vermogen. In hun onbevlekte reinheid en smetteloze volmaaktheid ziet Christus Zijn volk als het loon voor Zijn lijden, Zijn vernedering, en Zijn liefde en de aanvulling van Zijn heerlijkheid Christus het grote middelpunt van waaruit alle heerlijkheid straalt. Gezegend zij die genodigd zijn tot het bruiloftsmaal des Lams. Paulus schrijft een passende tekst in Filippenzen 1: 6, “Hiervan toch ben ik ten volle overtuigd, dat Hij, die in u een goed werk is begonnen, dit ten einde toe zal voortzetten, tot de dag van Christus Jezus.” Dit is de waarheid, Gods Woord is de waarheid, en dit is niet altijd wat ik voel. De ene dag is God ver weg, de andere dag is Hij dichtbij. Dat zijn gedachten, want God is gisteren en vandaag en morgen altijd dezelfde. Het zijn mijn gevoelens en mijn verkeerd denken, die afstand scheppen of juist niet, maar gevoelens zijn inderdaad apart. De ene dag is alles heel warm om me heen, de andere dag voel ik me zelfs heilig, wat dat ook mag zijn, en dan ben ik rijp om zo de hemel in te gaan. Maar dan volgen er van die rotdagen dat ik me afvraag: ‘Ben ik wel bekeerd?’ Maar gelukkig voor deze ogenblikken is Gods Woord rijkelijk aanwezig en kan ik genieten als een verloren zoon en mag ik weten dat ik en u een Vader hebben die met geopende armen op ons wacht.
Daniël 9: De zeventig weken. 1
Daniël 1: 1, 2. In het eerste jaar van Darius, de zoon van Ahasveros, uit het geslacht der Meden, die Koning geworden was over het koninkrijk der Chaldeeën - in het eerste jaar van zijn koningschap lette ik, Daniël, in de boeken op het getal van de jaren, waarover het woord des Heren tot de profeet Jeremia gekomen was, dat hij over de puinhopen van Jeruzalem zeventig jaar zou doen verlopen. Het visioen uit het vorige hoofdstuk werd gegeven in het derde jaar van Belsassar. (536 voor Christus, de laatste heerser van het Babylonische rijk) Wij bevinden ons hier in het eerste jaar van Darius, koning van Medo-Perzie. Het rijk der Chaldeeën is niet meer. Het is zelden dat een minister van een overwonnen land zijn functie mag behouden onder de heerschappij van de overwinnaar. Dit geschiedde nochtans met Daniël. (Gods hand is hierin duidelijk aanwezig) Waarschijnlijk stond hij in zijn nobele waardigheid bij de Perzen bekend als een oprecht en buitengewoon begaafd persoon. Het was ongeveer zeventig jaren dat Sion in puin lag en Juda in ballingschap vertoefde. De klaagliederen van Jeremia kunnen ons een juist beeld geven van de toestand van Gods volk in de eerste jaren van hun ballingschap in Babel. Ook Psalm 137 geeft dit bijzonder weer: Aan de rivieren van Babel, daar zaten wij, ook weenden wij als wij dachten aan Sion. Wij hebben onze harpen opgehangen aan de wilgen, die daarin zijn. Als zij, die ons aldaar gevangen hielden, de woorden eens lieds van ons begeerden; en zij die ons overhoop geworpen hadden, verheugd zeggende: Zingt ons één van de liederen Sions. Wij zeiden: hoe zouden wij een lied des Heren zingen in een vreemd land? Maar aan het einde der zeventig jaren waren reeds vele Israëlieten ingeburgerd, vooral onder degenen die daar geboren waren, en ze dachten niet meer aan de terugkeer naar Jeruzalem. Alhoewel Daniël, als één der hoogste ambtenaren van een wereldrijk, ten vollen door zijn ambt in beslag was genomen, liet hij niet toe dat zijn zware bezigheden hem hinderden in zijn studie van Gods heilsplan. Hij onderzocht de profetieën van Jeremia en zag duidelijk dat de ballingschap van zijn volk naar haar einde liep. (Jer. 25: 12 en 29: 10) De inval van Kores in Babel, was voor Daniël een teken geweest dat de bevrijding voor de deur stond. Meer dan een eeuw voor zijn geboorte was Kores niet alleen bij naam genoemd in Gods Woord, maar was het ook voorzegd hoe hij Babel zou overwinnen en de weg zou bereiden voor de verlossing van Gods volk. (Jes. 44: 28 en 45: 1-3, 13) In de onverwachte overval van de onneembare stad door Kores, en in het feit dat men de binnenpoorten zorgeloos of door verraad had opengelaten, konden de joden de vervulling zien van de profetie en de hand Gods in de snelle loop der omstandigheden. Kort na de val van het machtige Babel had Daniël twee visioenen ontvangen in verband met de opkomst en de val der wereldrijken. In het eerste gezicht in Daniël 7 ontving hij een gedeeltelijke uitleg, toch werd hem niet alles duidelijk, vooral wat de kleine horen en het oordeel betreft, zijn gedachten ontstelden hem zeer, zijn gelaatskleur verschoot, hij bewaarde deze woorden in zijn hart. (Dan. 7: 28) In het tweede gezicht in Daniël 8 werd hem verder licht geschonken aangaande de toekomst waarvan een groot gedeelte voor hem nog in duisternis was gehuld. Tenslotte hoorde hij een gesprek tussen twee hemelse wezens in verband met de vertreding van het Heiligdom en de verdrukking van Gods kinderen, waarin de vraag weerklonk: Hoelang zal dit gezicht gelden - het dagelijks offer en de ontzettende overtreding, het prijsgeven van het Heiligdom en het vertrappen van het heir? Het antwoord dat eigenlijk voor Daniël was bestemd klonk: Tweeduizend en driehonderd avonden en morgens; dan zal het Heiligdom in rechten staat hersteld worden. Dat antwoord had Daniël vervuld met verwarring. (Dan. 8: 13, 14) Hij zag in dat het geen letterlijke dagen betrof, want dan waren het slechts 6 ½ jaar geweest; zulk een kort uitstel had hij niet zo erg gevonden. Maar hij was voldoende bekend met het gebruik in de profetie van één dag voor één jaar. Hij zal wel de uitspraak gekend hebben uit Numeri 14: 34 en vooral uit Ezechiël 4: 6 want Ezechiël was zijn tijdgenoot. Daniël wist dat zij het einde bereikt hadden van de zeventigjarige ballingschap, 1
voorspeld door Jeremia. Maar de 2300 jaren vervulden hem met onrust, en vooral toen de engel Gabriël hem kwam bevestigen: het gezicht van de avonden en morgens, het ziet op een verre toekomst. Ditmaal was hij uitgeput en enige dagen ziek. (Dan. 8: 27) Hij vreesde dat dit betrekking had op hun ballingschap en het herbouwen van het heiligdom. Om hun zonden was Gods volk naar Babel gevoerd, zij waren echter nog niet ten volle bekeerd, Daniël vreesde dat de ballingschap geweldig zou verlengd worden. Ernstig zocht hij naar de betekenis van wat hij gezien en gehoord had. De engel Gabriël had hem enkel uitleg gegeven over het visioen, ook had Daniël meer dan eens de profetieën van Jeremia ingezien in verband met hun ballingschap. Nu vinden wij hem in innig gebed, hij vast en zoekt de tegenwoordigheid Gods, hij vernedert zich. Hij werpt de schuld niet op Babel die hen onder de voet gelopen had, zijn gebed is een geweldig gebed van diepe schuldbelijdenis van het begin tot het einde. Het is geen holle opeenhoping van woorden. Hij vereenzelvigt zich met zijn volk als schuldig voor het grote onheil dat over hen gekomen is, voor de vernietiging van stad en tempel. In een intens heimwee, smeekt hij om licht over het verwoest heiligdom. (Dan. 9: 17) Hij vreest dat de belofte van bevrijding en herstel naar een verre toekomst is verschoven. Daniël 9: 3-19. En ik richtte mijn gezicht tot de Here God om te bidden en te smeken, in vasten en in zak en as. En ik bad tot de Here, mijn God, en deed schuldbelijdenis en zeide: Ach Here, Gij grote en geduchte God, die vasthoudt aan het verbond en de goedertierenheid jegens hen die u liefhebben en uw geboden bewaren; wij hebben gezondigd en misdreven, wij hebben goddeloos gehandeld en zijn weerspannig geweest; wij zijn afgeweken van Uw geboden en van Uw verordeningen. en wij hebben niet geluisterd naar Uw knechten de profeten, die in Uw naam gesproken hebben tot onze koningen, onze vorsten en onze vaderen, en tot het ganse volk des lands. Bij U, Here, is de gerechtigheid, maar bij ons een beschaamd gelaat, gelijk heden ten dage, bij de mannen van Juda, de inwoners van Jeruzalem en bij geheel Israël, bij hen die dichtbij en die veraf wonen en in al de landen waarheen Gij hen hebt verstoten om de ontrouw die zij jegens U hebben gepleegd. Here, bij ons is een beschaamd gelaat, bij onze koningen, onze vorsten en onze vaderen, want wij hebben tegen u gezondigd. Bij de Here, onze God, is barmhartigheid en vergeving, hoewel wij tegen Hem wederspannig zijn geweest, niet geluisterd hebben naar de stem van de Here, onze God, en niet gewandeld hebben naar de wetten die Hij ons gegeven heeft door de dienst van zijn knechten de profeten. Ja, geheel Israël heeft Uw wet overtreden en is afgeweken door niet te luisteren naar Uw stem. Daarom is over ons uitgestort de met een eed bekrachtigde vloek, welke geschreven staat in de wet van Mozes, de knecht Gods, want wij hebben tegen Hem gezondigd. En Hij heeft de woorden bevestigd, die Hij gesproken had over ons en over onze regeerders, door zulk een groot onheil over ons te brengen, als er nergens geweest is onder de ganse hemel, behalve in Jeruzalem. Zoals geschreven staat in de wet van Mozes, is al dit onheil over ons gekomen, en wij hebben de Here, onze God, niet vermurwd door ons te bekeren van onze ongerechtigheden en acht te slaan op Uw waarheid. Daarom was de Here wakker om het onheil over ons te brengen; want de Here, onze God, is rechtvaardig in al de werken die Hij doet, maar wij hebben niet geluisterd naar Zijn stem. Nu dan, Here, onze God, die Uw volk uit het land Egypte hebt geleid met een sterke hand en U een naam hebt gemaakt, gelijk heden ten dage, wij hebben gezondigd, wij hebben goddeloos gehandeld. Here, mogen naar al Uw gerechtigheid Uw toorn en Uw grimmigheid zich toch afwenden van Uw stad Jeruzalem, Uw heilige berg; want om onze zonden en om de ongerechtigheid onze vaderen zijn Jeruzalem en Uw volk tot een smaad geworden voor allen om ons heen. Nu dan, hoor, o onze God, naar het gebed van Uw knecht en naar zijn smeking en doe Uw aangezicht lichten over Uw verwoest heiligdom, om des Heren wil. Neig, mijn God, Uw oor en hoor; open Uw ogen en zie onze verwoestingen en de stad waarover Uw naam is uitgeroepen; want niet op grond van onze gerechtigheid storten wij onze smeekbeden voor u 1
uit, maar op grond van uw grote barmhartigheid. O Here, hoor! O Here, vergeef! O Here, merk op! Treed handelend op; toef niet om Uw zelfs wil mijn God, want Uw naam is uitgeroepen over Uw stad en Uw volk. Wie steeds tot God gebeden heeft: “O Here, geef!” en niet: “O Here, vergeef!” heeft nooit waarachtig gebeden. Na om vergeving te hebben gebeden voor de grote schuld, kon Daniël nu ook bidden om verlossing uit de ballingschap. Daniël openbaart in zijn gebed zulk een vernedering en gebrokenheid des harten, dat wij zijn bidden niet kunnen aanhoren zonder er beroerd door te worden. Uit het hart des vaders vlieden stromen van genade en licht voor hen die Hem oprecht zoeken. Daniël verheft de daden des Heren. Hoewel hij veel geleden heeft als gevolg van de zonden van zijn volk en met hen de zeventig jaren ballingschap heeft doorgemaakt, leeft hij een godvruchtig leven waarin God hem machtig zegent. Hij rekent zich bij het zondige Juda, vraagt geen medegevoel voor zichzelf als slachtoffer van hun overtredingen, maar belijdt: “Wij hebben gezondigd.” Daniël was niet de enige die God in alle oprechtheid zocht. Wanneer Gods kinderen ijverig zijn, voor de eer van Zijn naam en hun liefde openbaren door te pleiten, niet voor eigen succes, maar omdat Gods naam niet zou gelasterd worden onder de volkeren, dan ziet God met liefde op hen neer. Dan is hun gebed als een reukwerk voor God. 2 Kron. 16: 9. Want des Heren ogen gaan over de gehele aarde, om krachtig bij te staan hen, wier hart volkomen naar Hem uitgaat. Psalm 34: 8. De Engel des Heren legert Zich rondom wie Hem vrezen, en redt hen. Daniël. 9: 20-23. Terwijl ik nog sprak en bad en mijn zonde en de zonde van mijn volk Israël beleed, en mijn smeking over de heilige berg Gods uitstortte voor de Here, mijn God, terwijl ik nog sprak in het gebed, kwam de man Gabriël, die ik tevoren gezien had in het gezicht, in ijdele vlucht tot vlak bij mij op de tijd van het avondoffer. En hij begon mij te onderrichten en sprak met mij en zeide: Daniël, nu ben ik uitgegaan om u een klaar inzicht te geven. Bij het begin van uw smeekbede is er een woord uitgegaan, en ik ben gekomen om u mede te delen, want gij zijt zeer bemind. Let dus op het woord en sla acht op het gezicht. De hemel boog zich neer over de neergeknielde smekeling. Hoe vertroostend te weten dat God zo dicht nabij is. Zelfs voor Daniël geëindigd had met zijn pleidooi om vergiffenis en herstel, verscheen plots de machtige engel, die hij tevoren gezien had in een gezicht. Deze vestigde zijn aandacht op het visioen van het vorige hoofdstuk, dat hij voor de val van Babel had gezien, maar slechts gedeeltelijk begrepen had en waarin de engel hem eerst verschenen was om hem uitleg te geven. Nu ben ik uitgegaan om u een klaar inzicht te geven. In het vorige hoofdstuk had de engel aan Daniël geopenbaard wat hij toen dragen kon, nu komt hij zijn zending voleindigen. Reeds van bij het begin van Daniëls gebed was het bevel des hemels uitgegaan om hem de gevraagde interpretatie te geven. Daniël had geen moeite gehad te begrijpen wat de engel hem eerst had meegedeeld aangaande de Ram, de Geitenbok en de kleine horen, waardoor Medo-Perzie, Griekenland en Rome werden afgebeeld. Ook begreep hij ten volle dat hij zich aan het einde der ballingschap bevond. Dat wist hij uit de profetieën van Jeremia. Maar zijn gedachten gingen uit naar de geheimzinnige uitspraak van de engel: Na 2300 avonden en morgens dan zal het heiligdom in rechten hersteld worden. Hij had ook ernstig gebeden, doe Uw aangezicht lichten over Uw verwoest heiligdom. “Gij zijt zeer bemind,” zegt de engel. De Schepper van het heelal heeft zulk een achting voor een sterfelijk mensje hier op aarde, dat Hij een engel stuurt met een boodschap dat Hij hem zeer liefheeft. Dat is één van die hoogtepunten die een kind van God bereiken kan. Ook Abraham had één dezer toppen bereikt, toen hij tot de wondervolle ervaring kwam, dat hij een vriend van God was. Henoch bereikte een toppunt 1
dat tot de hemel reikte vanwaar God hem tot Zich nam. God is geen aannemer des persoons. Indien wij deze godsmannen in deugd en godsvrucht gelijkvormig worden, zullen wij de liefde Gods in haar volheid ervaren als zij. Ook wij kunnen zeer bemind zijn, vrienden van God zijn, met God wandelen. God belooft aan Zijn laatste gemeente de innigste gemeenschap met Hem: Indien iemand naar Mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij. (Openb. 3: 20) Avondmaal houden met de Here wijst op een intimiteit die gelijk staat met Gods intieme vrienden te zijn, met Hem te wandelen. Sla acht op het gezicht. Na Daniëls aandacht gevestigd te hebben op het eerste visioen, “Nu ben ik uitgegaan om u een klaar inzicht te geven,” raakt de engel het onbegrepen gedeelte aan, de tijdsperiode die hij hem niet had kunnen uitleggen, daar Daniël toen ziek was geworden. Wegens de buitengewone belangrijkheid van hetgeen gebeuren zou, moest de profeet een nauwkeurige interpretatie ontvangen, vooral voor de komende geslachten. Hij moest kunnen inzien dat Gods plan niet alleen de joden uit Babel insloot, maar de oneindige grotere verlossing van tallozen uit alle volkeren, door het offer van Gods Zoon. De profeet ontvangt ook een duidelijker inzicht wat betreft de 2300 jaren, de langste profetische periode der heilsgeschiedenis. Daniël 9: 24. Zeventig weken zijn bepaald over uw volk en uw heilige stad, om de overtreding te voleindigen, de zonde af te sluiten, de ongerechtigheid te verzoenen, en om eeuwige gerechtigheid te brengen, gezicht en profeet te bezegelen en iets allerheiligst te zalven. Zeventig weken zijn afgesneden. Afgesneden van wat? Van de lange tijdsperiode der 2300 profetische dagen. (jaren) Het begin der zeventig afgesneden weken wordt aangegeven in vers 25: ‘Vanaf het ogenblik dat het woord uitging om Jeruzalem te herstellen.’ Wanneer is het decreet uitgegaan tot het herstellen van Jeruzalem? Drie koninklijke bevelen komen hier in aanmerking: Kores deed in het jaar 536 v. Chr. een oproep tot de Israëlieten om op te trekken naar Jeruzalem, om voor de God des hemels een huis te bouwen. Dit bevel vindt men opgetekend in Ezra 1: 1-4. Darius vaardigde het tweede decreet uit, waarin gelast werd het werk, onder Kores begonnen maar tijdelijk onderbroken, voort te zetten. (Ezra 6: 1-12) In 547 v. Chr. kwam het derde decreet, ditmaal van koning Arthashsasta (Artaxerxes), waarvan wij de volledige tekst vinden in Ezra 7: 11-26. Het staat er niet in het Hebreeuws, maar in het officiële Chaldeeuws, het is een officieel document. Dit decreet verleende onbegrensde fondsen om het huis Gods te versieren, om voor offeranden te zorgen voor de dienst en te doen wat hen goed scheen. Het verleende hen macht, wetten uit te vaardigen en magistraten en rechters aan te stellen en straffen uit te voeren, zelfs de doodstraf. Dat betekende het herstel van de joodse staat. Het is merkwaardig dat deze decreten samen worden aangegeven in het boek Ezra 6: 14. Zij voltooiden de bouw volgens het gebod van de God van Israël en volgens het gebod van Kores, Darius en Arthashsasta. Dat laatste decreet, dat de twee voorafgaande insloot, werd gegeven in het 7e jaar van koning Arthashsasta (Ezra 7: 7 - 547 v. Chr.) Het vertrekpunt der zeventig weken was dus in het jaar 457 v. Chr. Wij hernemen het 24ste vers: Zeventig weken zijn bepaald over uw volk en uw heilige stad. De engel maakt Daniël duidelijk dat van de lange profetie der 2300 jaren, 70 weken zijn afgesneden voor het joodse volk. Dat dit profetische weken zijn, (jaarweken), daarmee gaan de joodse en christelijke Bijbeluitleggers akkoord. Gedurende zeventig profetische weken, dat is 70 maal 7 jaren (490 jaren), zou God Zich nog met de joodse natie bezig houden als Zijn uitverkoren volk. Zeventig maal zevenmaal, is het symbool van de volle maat van Gods verdraagzaamheid en vergiffenis. (Matt. 18: 21) Deze 490 jaren zou de laatste poging zijn om de uitverkoren natie tot bekering te brengen. Wellicht begon Daniël in te zien, nu de straf de ‘proef 1
van trouw der 70 jarige ballingschap’ ten einde liep, dat God Zijn volk aan een nieuwe proefperiode ging onderwerpen, ditmaal 490 jaren, waarin zij hun trouw aan Gods verbond konden bewijzen. De geschiedenis leert ons dat toen de zeventig weken waren voorbijgegaan het joodse volk niet alleen niet bekeerd was, maar dat zij zelfs hun Verlosser hebben verworpen en gedood. Enkele jaren nadien worden zij een verstrooid volk, van God verworpen. De profetie vervulde zich letterlijk. In de jaren 70 worden zij door de Romeinen als een hoop verdorde olijftakken uiteengeslagen en ten slotte over de ganse wereld verstrooid. Op de Calvarieberg was de wervelwind gezaaid, de bloedige storm zou woeden tot het eind der tijden. Om de overtreding te voleindigen. Het joodse volk zou de beker hunner ongerechtigheid doen overlopen in de kruisiging van Christus. Dit ontzettend gebeuren op Golgota zou plaatsvinden aan het eind der 70 weken. (verzen 26 en 27) Dit vormt de basis en schenkt terzelfder tijd de waarborg dat er eens een einde zal komen aan de overtreding. De volgende zin legt er de nadruk op: Om de zonde af te sluiten. Daniël had gebeden voor de verlossing van Israël, maar de engel openbaart hem wat in Gods heilsplan voor de wereld ligt opgesloten. Daniël dacht aan het herstel van het heiligdom van Jeruzalem, maar God wijst hem verder naar het hemels Heiligdom waar Jezus als Hogepriester zou optreden en het zou reinigen van alle opgetekende zondeschuld. Gods heilsplan houdt het ganse heelal in, dat totaal moet gereinigd worden van elk spoor van de zonde. Op Golgota zou door de zoendood van Gods Zoon, de ongerechtigheid verzoend worden, daar zou de schaduwdienst der bloedige offeranden uit het Oude Testament in de werkelijkheid opgaan. En om eeuwige gerechtigheid te brengen. Terwijl Israël de maat zijner zonden zou doen overlopen, in het ter dood brengen van zijn Verlosser, zou door dit gruwelijke feit een eeuwige gerechtigheid gewaarborgd worden. De ware gerechtigheid openbaarde zich in het zondeloos leven van Christus. Door onze schuld op Zich te nemen en uit te boeten aan het schandhout, zou Hij voor ons de weg openen om deel te hebben aan Zijn gerechtigheid. In plaats van aan ons de doodstraf te voltrekken, gaat Hij zelf naar de plaats der terechtstelling, neemt er onze plaats in om er onze straf te ondergaan, en ons op grond van Zijn offer Zijn gerechtigheid als door een hemelse transfusie mede te delen. “Hem die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem.” (2 Kor. 5: 21) Om gezicht en profeet te bezegelen. In de geschriften der profeten zien wij Jezus' leven eeuwen van tevoren voorspeld, de tijd en plaats van Zijn geboorte, het verraad, Zijn sterven, Zijn begrafenis en Zijn opstanding. Door de gebeurtenissen die zich afspeelden in het laatste van de 70 weken werd de profetie nauwkeurig vervuld en werd het bewijs geleverd dat de profetie van God komt, en dat, zoals deze 70 jaarweken vervuld werden, ook de langste profetische periode der 2300 jaren, waarvan zij zijn afgesneden, zal vervuld worden. Daniël had gebeden om de vervulling der profetie van Jeremia, maar niet alleen zou deze profetie worden vervuld, in de laatste week der zeventig jaarweken zouden de bijzondere gebeurtenissen van het Goddelijk heilsplan worden voltrokken: “En iets Allerheiligst te zalven.” Daniël had ook om het herstel van het heiligdom gebeden, hij dacht alleen aan het heiligdom van Jeruzalem. Maar na de zeventig jaarweken zou ook het hemelse Heiligdom worden ingewijd, door de dienst van onze hemelse Hogepriester. Toen het heiligdom in de woestijn was opgericht, voor de diensten een aanvang namen, werd het gezalfd. (Ex. 40: 2-10) Maar hier heeft het betrekking op de 1
zalving van de ware tabernakel voor dat Jezus er Zijn bemiddeling zou beginnen, de tabernakel, welke de Here heeft opgericht en geen mens. (Heb. 8: 2) Met deze zalving grepen twee bijzondere feiten plaats in verband met de verlossing van de mens. Het eerste was de verheffing van Jezus als Zoon des mensen aan de rechterhand des Vaders, als Vertegenwoordiger van onze gevallen planeet, als Ordebrenger in het kosmisch drama. Het tweede feit was de uitstorting van de Heilige Geest, die Zijn discipelen aangordde voor hun wereldwijde boodschap en hen tezelfdertijd aankondigde dat Jezus als één der onzen, Zijn dienst in het Heiligdom begonnen was. Petrus verbond deze twee gebeurtenissen in zijn prediking op Pinksteren: Nu Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd is en de belofte des Heiligen Geestes van de Vader ontvangen heeft, heeft Hij dit uitgestort, wat gij ziet en hoort. (Hand. 2: 33) Daniël 9: 25. Weet dan en versta: vanaf het ogenblik, dat het woord uitging om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot een gezalfde, een vorst, zijn zeven weken; en tweeënzestig weken lang zal het hersteld en herbouwd blijven, met plein en gracht, maar in de druk der tijd. Het bevel zou uitgaan dat zij zouden mogen weerkeren naar hun land om Jeruzalem op te bouwen. Maar een meer verheugend nieuws werd hun meegedeeld, iets waar Daniël en zijn volk meer en meer naar verlangden. De komst van de Messias. Zou deze niet de volle verlossing en heerschappij brengen? Zeventig jaren zagen zij uit naar hun bevrijding uit Babel, maar reeds 3500 jaren zag men uit naar het beloofde Zaad, sedert de eerste profetie was uitgesproken in de hof van Eden, dat het zaad der vrouw de kop van de slang zou vermorzelen. En nu komt de engel met de dubbele blijde boodschap, dat Jeruzalem weder zal worden gebouwd en dat de Messias zal komen. Voor de eerste maal in de geschiedenis werd de tijd van Zijn komst vastgesteld. De terugkeer uit de ballingschap en het herstel van Jeruzalem was slechts een korte periode in de historische ontplooiing van Gods heilsplan: 7 weken. (49 jaren) Het herstel van Jeruzalem zou geheel de stad omvatten, met plein en gracht, het zou weer een stad van betekenis worden, maar het zou geschieden, in de druk der tijden, met veel tegenwerking en strijd. Maar het licht dat Daniël ontving, was veel machtiger dan hij ooit had kunnen denken, het straalde ver over de nog ongeboren eeuwen, maar zoveel bleef nog verborgen voor hem. Daniël moest zich niet bezorgd maken aangaande Jeruzalem. God zou Zijn belofte houden in verband daarmee. Als antwoord op zijn gebed ontving hij niet alleen het licht dat hij en zijn volk nodig hadden, maar hij kreeg een blik op het grootste gebeuren op een afstand van vijf eeuwen. God dacht aan heel wat meer belangrijke dingen dan aan bouwwerken, stenen en mortel. Zijn machtig plan zou worden vervuld voor het opbouwen van Zijn geestelijke tempel met levende stenen. Daniël had gedacht aan het einde der zeventig jaren- de zeventig jaarweken- die reikten tot de ongehoorde gebeurtenis aan het kruis, en die de harmonie van het heelal en het geluk van Gods volk voor alle eeuwigheid op veilige gronden zou stellen. Kunnen wij ons voorstellen hoe Daniël zich moet gevoeld hebben, toen hem de tijd werd medegedeeld van de komst van de Messias? Ongeveer 200 jaren nadat Micha de plaats had aangeduid waar de Messias zou geboren worden, geeft Daniël de tijd aan wanneer Hij zou optreden. (Micha. 5: 1) Daniël 9 is het enige hoofdstuk in de Bijbel, waarin de tijd van het optreden van de Messias werd voorspeld. Wanneer wij de zeven weken en twee en zestig weken (483 jaren) toepassen vanaf de uitgang van het woord om Jeruzalem te herstellen (457 voor Christus), dan komen wij in het jaar 27 na Christus. Op dat ogenblik moet Christus’ doop hebben plaats gehad en Zijn zalving door de Heilige Geest. Jezus werd gedoopt in het 15e jaar van Tiberius (Luc. 3: 1-3, 21-22 en Luc.4: 18) Jezus was niet de Messias (de Gezalfde) bij Zijn geboorte, dat werd Hij door de zalving van de Heilige 1
Geest die Hij ontving bij Zijn doop. (Hand. 10: 38) Na Zijn doop kwam Jezus in Galilea, predikende het evangelie en zeggende: “De tijd is vervuld.” (Marc. 1: 15 en Gal. 4: 4) Deze aankondiging wijst op de 69 weken van Daniël, tot een gezalfde, een vorst. Aldus plaatst Jezus het goddelijk zegel op het ganse visioen. De Messias was gekomen, de Rotsbodem waar de gehele heilsgeschiedenis op rust. Met eigen stem kondigde Hij de vervulling aan der profetie. Het was het intreden van de eeuwigheid en de tijd, als een levensrivier in het dorre land. Maar niemand was zich bewust dat Hij in stilte en onaanzienlijkheid zou komen om Zijn onbegrensde taak te vervullen. Daniël 9: 26. En na die tweeënzestig weken zal een gezalfde worden uitgeroeid, terwijl er niets tegen hem is; het volk van een vorst die komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde richten, maar zijn einde zal zijn in de overstroming; en tot het einde toe zal er strijd zijn: verwoestingen, waartoe vast besloten is. Het grote feit wordt hier geopenbaard dat de Messias, in plaats van een machtige heerser te zijn over hun vijanden zoals de joden dachten, een gewelddadige dood zou sterven kort na Zijn verschijning. Waar de profetie zegt: ‘een gezalfde zal uitgeroeid worden,’ gaat het duidelijk over het ter dood brengen van Hem, op wie Israël zo vele eeuwen heeft gewacht. ‘Terwijl er niets tegen Hem is’, geeft duidelijk zijn onschuld aan. Hij stierf voor allen. (2 Kor. 5: 15) Als een Lam dat ter slachting wordt geleid. (Jes. 53) De beroering in Palestina, toen de duizenden zich naar Jeruzalem begaven om het Paschafeest bij te wonen, was maar een zwak beeld van de diepe beroering waarmede myriaden hemelse wezens in het Jeruzalem hierboven, getuigen waren van de offerande van het Godslam. Het werd doodstil in de hemelse gewesten. Alle blikken waren gericht naar het tempeest van satanische haat en gruwel op Golgota. Hun geliefde Meester stierf in een onmenselijk lijden voor een opstandige mensheid. Na Zijn dood zouden stad en heiligdom worden te gronde gericht, hetgeen letterlijk vervuld werd in het jaar 70 na Chr. door de Romeinen, het volk van een Vorst, anders vertaald: een koninklijk volk, zijn einde zal zijn in de overstroming. In het Oude Testament wordt dikwijls van een geweldige strijd gesproken als een vloed, een overstroming. Stad en tempel werden vernietigd, maar ditmaal zouden zij hun doodsschaduwen afwerpen voor alle eeuwen. Meer dan één miljoen joden werden gedood in de verwoesting van Jeruzalem, terwijl een groot gedeelte van de bevolking verkocht werd als slaven. De vernietiging trof niet alleen stad en tempel, maar de ganse natie. Het is niet de Almachtige die wraak nam over het gruwelijk lijden van Zijn geliefde Zoon aangedaan; de mens maait wat hij gezaaid heeft. God schept geen behagen in het vertrappen van een dorre strohalm, dat is iets voor het ellendig gedoe van mensen. Daniël 9: 27. En hij zal het verbond voor velen zwaar maken, een week lang; in de helft van de week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden; en op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen, en wel tot aan de voleinding toe, en waartoe vast besloten is, dat zal zich uitstorten over wat woest is. Hij zal velen het verbond versterken ene week. (Statenvertaling) Wie wordt bedoelt met Hij? Hij, is de gezalfde uit de vorige verzen. De ganse profetie is een eenheid, waarvan alle uitspraken betrekking hebben op de tijden van de Messias, waarin de profetie letterlijk werd vervuld. Het gaat hier over het genadevolle aanbod der verlossing aan Israël gedurende de laatste der zeventig weken, gedurende zeven volle jaren. De eerste 3 ½ jaar na Zijn doop in het jaar 27, predikte Jezus Zelf tot het joodse volk. De machtigste bewijzen werden gegeven dat God Zijn Zoon had gezonden als hun Verlosser, maar Hij werd door hen verworpen en gekruisigd. De volgende 3 ½ jaar werd de prediking van Jezus door de discipelen voortgezet onder de joden. Als gevolg van Jezus genadeaanbod door Hemzelf en nadien door Zijn discipelen, tijdens deze 7 jaren, waren er duizenden die hun verbond met God 1
hebben versterkt door Jezus aan te nemen als hun Verlosser. Op de dag van Pinksteren werden reeds drieduizend zielen gedoopt. (Hand. 2: 41) Zo komen wij bij het jaar 34, het einde van de laatste week. Vervolgingen braken uit over de apostolische kerk. Stefanus viel als eerste martelaar. (Hand. 7) De hoogste autoriteit van het joodse volk, het Sanhedrin, gaf daarmee te kennen dat zij niets met Christus en Zijn boodschap wilden te maken hebben. Aldus kwam de genadetijd voor de joden als volk ten einde. (Luc. 13: 6-9 en Matt. 21: 33-43) De discipelen wenden zich voortaan tot de samaritanen en heidenen. Het resultaat was dramatisch. Het zwaard des Geestes drong overal door in de kracht Gods en talloze zielen uit de samaritanen en uit het heidendom gaven zich over aan hun Verlosser. In de helft der week zal Hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden. Volkomen in overeenstemming met de profetie, toen de wijzers op de eeuwenklok het uur aanwezen, brak het grootste moment in het verlossingswerk aan en werd de belofte Gods vervuld. Christus stierf in het midden van de 7de week (in de paastijd van het jaar 31), 3 ½ jaar na Zijn doop in de herfst van het jaar 27. Toen de Verlosser aan het kruis uitriep: “het is volbracht”, en het hoofd op de borst liet neerzinken en stierf, beefde niet alleen de aarde, scheurden de rotsen, werden graven geopend, maar een onzichtbare hand scheurde de voorhang van het heiligdom, waarmede God bewees, dat door de dood van het Godslam alle slachtoffers en spijsoffers, die slechts schaduwen waren van de grote werkelijkheid, vervielen. Maar niettegenstaande het schaduwritueel van de tempeldienst voortaan krachteloos werd door het offer van Christus en door Zijn dienst in het hemelse Heiligdom die nu een aanvang ging nemen, gingen zij verder met hun offeranden op hun bezoedelde altaren, tot de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 er voor altijd een einde aan maakte. De woorden die Jezus sprak tot Zijn moeder tijdens het bruiloftsfeest te Kana: ‘Mijn uur is nog niet gekomen.’, toont ons dat Hij op de hoogte was van de profetische tijden van Gods plan. Drie jaren na de bruiloft verliet Hij Galilea voor de laatste maal. Zijn broeders drongen Hem Zich te openbaren als de Messias. Ook hier was Zijn antwoord: ‘Mijn tijd is nog niet gekomen’, en Hij herhaalde: ‘Mijn tijd is nog niet vervuld.’ Hoe duidelijk onderscheidde Hij Zijn levensplan. Stap voor stap liet Hij zich leiden door de wil des Vaders over de lijnen van het heilsplan. De tijd brak aan dat Hij zijn aangezicht richtte tot Jeruzalem. (Luc. 9: 51) Met onwankelbare vastheid ging Hij, waar Hem schaamte en een vreselijke dood wachtte. Sprekend met Zijn discipelen als antwoord op de vraag der Grieken, zei Hij: “De ure is gekomen dat de Zoon des mensen zal verheerlijkt worden. Hiertoe ben Ik in deze ure gekomen.” (Joh. 12: 23-27) Zijn uur was daar, voorspeld door Daniël meer dan vijfhonderd jaren van te voren, en Hij bracht het grote offer! De zeventig weken kwamen tot hun einde. De bevoorrechte positie als Gods uitverkoren natie, die het joodse volk zo vele eeuwen had ingenomen, was voor altijd verbeurd. Dit tragisch feit werd op een gruwelijk en onvergetelijke wijze in het volle licht geplaatst bij de verwoesting van Jeruzalem. En van die dag af werd de geschiedenis van het joodse volk een eindeloos lijden, in overeenstemming met de profetische waarschuwing van Mozes, indien zij niet zouden luisteren naar Gods stem, dat zij nog slechts verdrukking zouden kennen. (Deut. 28: 15, 49-53, 64, 65) De nauwgezette en gewetensvolle exegese van de tekst toont ons dat deze profetie volledig vervuld werd in de tijd van Christus. Zij geeft heel nauwkeurig de tijd aan van Zijn optreden en van Zijn dood, gevolgd door de ondergang van Jeruzalem en de verstrooiing van het joodse volk. De Messias is gekomen op het ogenblik aangegeven door de engel Gabriël vijf eeuwen voor Zijn geboorte. Wanneer het ogenblik nadert brengt deze zelfde engel de boodschap aan Maria, dat Jezus uit haar zal geboren worden. (Luc. 1: 28-38) Deze zelfde engel Gabriël kondigt ook aan Zacharia de geboorte van zijn zoon die de weg van de Messias zou voorbereiden. (Luc. 1: 13-20) De profetie der 70 weken, één der meest treffende uit Gods Woord, bewaart na 20 eeuwen nog steeds haar volle kracht en bevestigt op onweerlegbare wijze de authenticiteit en goddelijke inspiratie van het boek Daniël. Het is één der meest onbetwistbare bewijzen van het Messiasschap van Christus. Zo machtig en overtuigend was deze profetie, dat de opstandige joodse leiders van de eerste eeuwen na Jezus’ kruisiging deze tijdsprofetie onder de ban plaatsten. In een Talmoedgeschrift lezen wij: ‘Mochten de beenderen der handen en de beenderen der vingers verdorren en zich ontbinden van hen die de bladzijden van het boek Daniël 1
omslaan om de tijd te vinden.’ En op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen. In deze akelige dichterlijke uitspraak wordt het vreselijke lot aangekondigd dat de joodse natie ten deel zou vallen. De verwoester zou komen als gedragen op een machtige vleugel van gruwelen. Israël had zijn verbond met God verbroken, zijn Verlosser verworpen en op een onmenselijke wijze ter dood gebracht. God gaf hen over aan het lot dat zij zelf gekozen hadden. Zij hadden geroepen: “Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen.” (Matt. 27: 25) Het was de onherroepelijke breuk van het heilig verbond. Wij hebben geen koning, alleen de keizer, riepen zij tot Pilatus. (Joh. 19: 15) De zonsondergang van die dag was de ondergang der goddelijke genadezon. God trok Zijn beschermende hand terug. Veertig jaren gingen er voorbij. Toen barstte uit de onweerszwangere hemel het tempeest los, waarvoor het menselijk denken in verslagenheid terugwijkt. Jeruzalem werd door de Romeinse legers totaal verwoest. Het is onmogelijk zich een idee te vormen van de gruwelen en onmenselijkheden die zich hebben afgespeeld bij de ondergang van Israël dat tot het einde toe overtuigd was, dat zij het uitverkoren volk waren. Ditmaal was er geen goddelijke belofte van herstel van hun stad en heiligdom zoals ten tijde van de Babylonische ballingschap. Mozes had voorzegd dat zij zouden verstrooid worden onder alle volkeren. (Deut. 28: 64-67) Elke lichtstraal die verworpen wordt, elke hartstocht waaraan wordt toegegeven, elke overtreding van Gods wet, is een zaad dat gezaaid wordt en dat men onvermijdelijk oogsten zal. De verwoesting van Jeruzalem is een vreselijke en onvergetelijke waarschuwing voor allen die het aanbod der goddelijk genade niet op prijs stellen en zich verzetten tegen het pleiten van de goddelijke barmhartigheid. Voortaan zou de rivier der heilsgeschiedenis buiten de enge oevers treden van een geslagen volk, en tot een stroom aanzwellen die de wereld zou overspoelen.
De 2300 jaren. Na 2300 jaren dan zal het Heiligdom in rechten staat hersteld worden. 70 weken (490 jaar) zijn afgesneden over uw volk. 457 V. Chr. 7 weken (49 jaar)
408
62 weken (434 jaar)
27 31 34 Na. Chr. 1 week (7 jaar)
1844
1810
De onderste lijn geeft de grootste profetische eeuwenoverbrugging aan in de heilsgeschiedenis, de 2300 jaren periode, die een aanvang neemt met het decreet van Artaxerxes om Jeruzalem te herstellen (Ezra 7: 11-26 en Dan. 9: 25) tot de tijd dat het Heiligdom in rechten staat hersteld zou worden. Dit decreet werd gegeven in het jaar 457 v. Chr. Van de 2300 jaren zijn zeventig weken (490 jaar) afgesneden voor de joden, hetgeen ons brengt tot het jaar 34, het jaar waarin Stefanus wordt gestenigd en de joodse raad aldus officieel het evangelie verwerpt (Hand. 7: 54-56 en 8: 1) Tijdens de eerste 7 weken (49 jaar) zou gewerkt worden aan het herstel van Jeruzalem. 62 weken (434 jaar) daarna brengen ons tot het jaar 27, het jaar waarin Christus wordt gedoopt en gezalfd door de Heilige Geest (Matt. 3: 13-17 en Hand. 10: 38) In de helft van de week, 3 ½ daarna, zou de Messias gedood worden. 1
De andere helft der week reikt tot het jaar 34, het einde van de 70 weken die bestemd waren voor het joodse volk. Vanaf dat ogenblik beginnen de discipelen hun werk onder de Heidenen, de joodse natie wordt als uitverkoren volk van God verworpen. De volledige periode van 2300 jaren, beginnend van 457 v. Chr. eindigde in 1844, de tijd waarin het onderzoekend oordeel begon in het hemelse Heiligdom en de verkondiging van de boodschap van het oordeel hier op aarde (Openb. 14: 6, 7). De profetie van de 70 weken was niet verzegeld, zij was bestemd om begrepen te worden door het volk Israël om zich voor te bereiden op de komst van de Messias en op een diepere openbaring van het verlossingsplan. Maar het visioen van de 2300 jaren, dat doelt op het tijdstip van het einde (Dan. 8: 19) dat ziet op een verre toekomst, (Dan. 8: 26) had vooral ten doel de tijd van het einde te belichten. Menige verborgenheid uit de eindtijd zou tot dan toe verzegeld blijven, (Dan. 12: 4, 9) alleen de verstandigen uit de eindperiode zouden het verstaan. (Dan. 12:10) Niet alleen voor Daniël maar ook voor Gods gemeente in de loop der eeuwen, was deze lange profetische periode niet te begrijpen, zij zou slechts begrepen worden naarmate de tijd van de vervulling ervan zou naderen. De 70 weken, wezen naar het begin van de dienst in het Heiligdom, zeventig weken zijn bepaald om iets Allerheiligst te zalven. (vers 24) De 2300 jaren wezen heen naar de tijd waarin de laatste fase van het Hogepriesterlijk werk in het hemels Heiligdom een aanvang zou nemen, en op aarde het laatste herstel. De tijd van het wereldeinde wordt hier in hetzelfde perspectief geplaatst met de eindtijd van de joodse natie als uitverkoren volk. Ook Jezus in Zijn profetische reden plaatst de wereldverwoesting in hetzelfde perspectief met de verwoesting van Jeruzalem. (Matt. 24) De 70 weken brengen ons tot de eerste komst van Christus en de ondergang van Israël; de 2300 jaren brengen ons tot de eindperiode die aan Christus’ wederkomst en de wereldondergang voorafgaat. De nauwkeurigheid waarmee de details van de 70 weken vervuld wordt, is voor ons een waarborg voor de zekerheid van het gebeuren aan het einde van de 2300 jaren. Even zeker als Christus gedood werd toen Zijn ure gekomen was in het midden van de zeventigste week, even zeker zou aan het einde van de 2300 jaren het Heiligdom in rechten staat hersteld worden. Met het begin van de eindtijd in 1798, toen de heerschappij van de kleine horen verbroken werd (Openb. 13: 1-3) na een tijd, tijden en een halve tijd, (Dan. 7: 25) was de weg geopend voor de grote waarheden der reformatie. De profetische lijnen, in verband met de tijd van het einde en de einddienst in het hemelse Heiligdom, werden belicht. Het is merkwaardig, wanneer wij in de eeuwen de stappen nagaan van toegewijde Godgeleerden, hoe zij onder leiding van Gods Geest tot dit profetische begrip zijn gekomen. Het oudtestamentische Israël kwam door zijn overtreding in de Babylonische ballingschap, de tempel werd verwoest, de godsdienstplechtigheden hielden op. Maar te bestemder tijd viel het machtige Babylon, Israël werd vrij en keerde naar Jeruzalem terug, de tempel werd herbouwd en de dienst van het heiligdom nam weer zijn aanvang. Geen bovenaardse macht kon het raadsbesluit Gods keren. Het nieuwtestamentische Israël is door zijn afval in een 1260 jarige ballingschap geraakt onder het geestelijke Babel, de waarheid werd ter aarde geworpen, het ware Heiligdom werd vertreden. Maar evenals aan de 70 jarige ballingschap en de vertreding van het aardse heiligdom een einde kwam en een hervatting van de dienst van God volgde, was het ook te verwachten dat de ter aarde geworpen waarheid zou worden opgenomen en verheven, en dat er een terugkeer tot het ware Heiligdom zou volgen. Zoals het oude Babel kwam ook het geestelijke Babel ten val en zal het volk van God uit alle natiën verenigd, het Nieuwe Jeruzalem als zijn eeuwig erfdeel in bezit nemen. Het was geen onverwachte ontdekking van profetische data en gebeurtenissen. Het was een kroonstuk van tweeduizend jaren normale vooruitgang in profetische interpretatie, toen de einddatum van de 2300 jaren, het gebeuren in het Heiligdom en het Middelaarschap van Christus in het licht kwam te staan. Het Heiligdom dat in rechten staat moest hersteld worden, kon geen ander zijn dan het hemelse; het aardse was bijna achttien eeuwen van de aarde verdwenen. Christus was de laatste fase van Zijn priesterdienst in gegaan. Evenals er in de zinnebeeldige eredienst een verzoeningswerk gedaan werd bij het sluiten van het jaar, zo heeft er ook aan het einde van Christus’ verzoeningswerk in het hemelse Heiligdom een eindfase plaatst tot reiniging van het Heiligdom. Deze dienst begint aan het 1
einde van de 2300 jaren. Op dat ogenblik begon onze Hogepriester het laatste gedeelte van Zijn plechtige taak. Toen Christus Zijn hogepriesterlijke functie had opgenomen, was het van belang dat Gods volk op de hoogte gebracht werd. (Hand. 2: 33) Een nieuwe orde van aanbidding, in geest en waarheid (Joh. 4: 21-23) nam een aanvang, gesteund op onzichtbare dingen. De ware aanbidders zouden voortaan ten hemel opzien naar Jezus aan Gods rechterhand, waar de stervende Stefanus Hem zag en het verkondigde. (Hand. 7: 55, 56) Als Zoon des mensen had Jezus van de Vader alle macht ontvangen in de hemel en op aarde (Matt. 28: 18) Als Zoon des mensen, als één der onzen werd Hij aan Gods rechterhand geplaatst, ver boven alle overheden en machten (Ef. 1: 21), om daar voor ons te pleiten en ons in Zijn kracht naar de overwinning te leiden. Dit ervaarden de discipelen reeds ten volle met Pinksteren. Als een Koninklijk Priesterdom (1 Pet. 2: 9) zijn wij voortaan heel nauw met Hem verbonden. Met eedzwering werd Jezus onze Hogepriester naar de ordening van Melchizedek (Heb. 1: 9; 2: 9 en 7: 20, 21 en Ps. 110: 1, 4) Dit toont ons het ontzaglijke heilige en plechtige aan, van Jezus hogepriesterschap. De rijkdom in het aardse heiligdom en nadien in Salomo’s tempel was voor de menselijke verbeelding slechts een schaduw van de heerlijkheid van de hemeltempel waar Christus ons vertegenwoordigt voor Gods troon. De verblijfplaats van de Koning der Koningen, vervuld met de onuitsprekelijke pracht van de eeuwige troon, waar duizend maal duizenden Hem dienen en tienduizenden maal tienduizenden voor Hem staan, waar de seraphim hun aangezicht sluieren in aanbidding, dat kon in het rijkste bouwwerk ooit door mensenhanden opgericht, maar een zwak afschijnsel vinden. Het koninkrijk keerde niet tot Israël terug bij de val van Babel, het keerde ook niet terug bij de val van de daaropvolgende wereldrijken, ook niet na de lange overheersing van de pauselijke macht. (Dan. 7: 9-14) En op het einde van de gerechtszitting nam Christus de troon van David, de Koninklijke heerschappij van de wereld in ontvangst. Ik bleef toekijken in de nachtgezichten en zie, met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een Mensenzoon; Hij begaf zich tot de Oude van dagen, en men leidde Hem voor deze en Hem werd heerschappij gegeven en eer en Koninklijk macht, en alle volken, natiën en tongen dienden Hem. Zijn heerschappij is een eeuwig heerschappij, die niet zal vergaan (Dan. 7: 13, 14) Hoewel Daniël 7 ons niet de datum geeft van deze oordeelszitting, ziet Daniël in zijn visioen dat deze begint na de heerschappij van de kleine horen, het jaar wordt aangegeven na de 2300 jaren, 1844. Wij leven in het uur van de wederoprichting aller dingen. De heidenen hebben hun dagen gehad in het drama van de geschiedenis, hun toegekende periode van heerschappij loopt ten einde. Christus is in het oordeel gekomen om ook Zijn Koninkrijk te ontvangen, niet alleen voor Hemzelf, maar ook voor de Zijnen (Dan. 2: 27) De heidenen bereiken hun hoogtepunt. Geen wonder dat zij in verslagen verwarring verkeren. Zijn hebben hun onvermogen bewezen. Babel faalde, Perzië faalde, Griekenland faalde, Rome en het pausdom en de naties van Europa, allen hebben gefaald! Eén Enkele heeft niet gefaald en heeft bewezen door Zijn dood en opstanding en Zijn verlossend werk hier op aarde, dat Hij de mens liefheeft en hem eeuwige vrede en geluk kan schenken. Welk een blijdschap zal het hart van Daniël vervuld hebben, toen hem werd meegedeeld, dat vanaf het begin van de zeventig jaren (490 jaar) de Israëlitische godsdienst weer zou worden hersteld, het avond- en morgenoffer, ook het gedurig of dagelijks offer, genoemd (Dan. 8: 13) Ook zou het volk weer zijn jaarlijkse hoogtijden kunnen bijwonen. Doch deze blijdschap werd zeer getemperd door de mededeling dat dit herstel niet van blijvende aard zou zijn. Aan Daniël was ook getoond, dat er in de verre toekomst een tweede vertreding van het Heiligdom zou plaats hebben door het keizerlijk en het geestelijke Rome, dat het dagelijks offer opnieuw zou worden weggenomen en dat een andere eredienst, een verwoestende gruwel genoemd, er voor in de plaats zou worden gesteld. De macht, die dat zou doen zou in haar ondernemingen gelukken. Evenals wij hoofdstuk 9 een aanhangsel kunnen noemen van hoofdstuk 8, zo is feitelijk het overige deel van het boek Daniël een verder aanhangsel en toelichting van de hoofdstukken 8 en 9. Kort nadat Daniël het gezicht van hoofdstuk 9 had ontvangen, schonk God hem nog en ander gezicht waarin alles wat hij reeds gezien had, nog eens grondig werd belicht. Dit gezicht verschilt opmerkelijk van de vorige visioenen, voornamelijk hierin, dat het eerste deel ervan niet in zinnebeeldige voorstellingen is gehuld, maar 1
meer letterlijk wordt meegedeeld. Dit gezicht legt vooral de nadruk op hetgeen Gods volk zou wedervaren tot op de tijd van Christus’ wederkomst. (A. de. Ligne) Resumé Wat hebben we tot nu toe allemaal gelezen en wat is ons duidelijk uitgelegd; de koninkrijken die elkaar zouden opvolgen met daaruit de kleine horen die 1260 jaar zou regeren en in 1798 een dodelijke wonde zou krijgen maar zich daarvan zou herstellen en tot de wederkomst zou blijven en gedood zou worden, door de verschijning van Jezus Christus, die Zijn volk komt halen. De doop van Jezus Christus, dood en opstanding, de vernietiging van Jeruzalem worden duidelijk voorspeld en hoeft aan geen mens voorbij te gaan. Net zoals de Israëlieten het konden weten wat betreft de Messias, zo kunnen wij die in de tijd van het einde leven weten dat de wederkomst van Christus voor de deur staat. Niemand krijgt een verontschuldiging en niemand heeft een verontschuldiging. God wil dat wij ons bekeren en Hem dienen, dat is het verlangen van God. Hij wil ons vergeving schenken, God wil alleen maar genadig zijn. Er staat in Jesaja dat het een God vreemde daad is, wat meestal uitgelegd wordt alsof het oordeel een vreemde daad zou zijn voor God. Ik denk dat het sluiten van de genadetijd voor God een vreemde daad is, zodat Gods genade voor eeuwig gesloten is, want het oordeel wordt wel voltrokken, maar het is de mensheid zelf die het oordeel over zich afroept, niemand hoeft geoordeeld te worden, niemand hoeft veroordeeld te worden, het is een keus van de mens zelf, voor of tegen Jezus, meer is er niet. (m.w).
Daniël 9: Gods verzoening. Hoofdstuk 9 heeft Jezus Christus als middelpunt. Dit blijk onder andere uit de zeer nauwkeurige voorspelling van Zijn eerste komst. Bovendien menen enkele onderzoekers dat een verbinding met dit hoofdstuk met Daniël 7; 9-14 en 8: 13, 14 ons in staat stelt, het begin van een aan de wederkomst voorafgaande fase van het oordeel, vast te stellen. In Daniël 8: 27 lezen we: “En ik was verbijsterd over het gezicht.” De verbijstering van de profeet stond haaks op Gabriëls opdracht hem het visioen te doen verstaan. (Dan. 8: 16) Daarom zien wij Gabriël in hoofdstuk 9 terugkeren. Hij is erop uit zijn onderbroken relaas te hervatten. Er gaapt een kloof van dertien jaar tussen de gebeurtenissen in hoofdstuk 8 en 9 (551-538 v. Chr.) Dat hoeft ons niet te verbazen. U zult zich herinneren dat meer dan vijftig jaar verstreken tussen de visioenen in de hoofdstukken 2 en 7 ! Ons huidige hoofdstuk valt uiteen in drie delen, te weten; 1. Een inleiding die het hoofdstuk plaatst tegen de achtergrond van enkele profetieën van Jeremia. 2. Daniëls gebed. 3. Gabriëls uitleg van Daniël 8: 14. De studie van Jeremia’s profetie. (vers. 1-3) Daniël maakte zich zorgen over de 2300 avonden en morgens en het herstel van het Heiligdom. Het herstel wist hij wel in verband met de verzoendag te brengen maar de tijdsaanduiding bleef duister. De tempel lag in puin. Een avond en een morgen was één dag. (u ziet we vallen weer in herhaling) Ezechiël had in een visioen gezien dat één dag wel eens één jaar kon verzinnebeelden (Ez. 4: 6) Daniël moet zich afgevraagd hebben of het dan mogelijk was, dat de tempel pas na 2300 jaar hersteld zou worden. Hij had het afschrift van Jeremia’s profetieën bij zich en wist dat deze profeet iets had gezegd over de verwoesting van de tempel en Jeruzalem. Hij zocht de desbetreffende gedeelten op en las: Na verloop van zeventig jaar, zal Ik aan de koning van Babel en dit volk hun ongerechtigheid bezoeken. Achtenzestig lange jaren waren verstreken sinds Nebukadnessar de eerste ballingen uit Jeruzalem wegvoerde. Nu waren de Medo- Perziërs heer en meester in Babylon. De zeventig jaren moesten bijna verstreken zijn! En toch lagen zowel Jeruzalem als de tempel nog in puin. Vooralsnog 1
leek men geen aanstalten te maken daarin iets te veranderen. Had Jeremia het soms bij het verkeerde eind? Zou het heiligdom niet zeventig maar 2300 jaar lang verwoest blijven? Daniël las verder: Want zo zegt de Here, als voor Babel zeventig jaren voorbij zullen zijn, dan zal Ik naar u omzien en Mijn heilrijk woord aan u in vervulling doen gaan door u naar deze plaats (Jeruzalem) terug te brengen. Want Ik weet welke gedachten Ik over u koester, luidt het woord des Heren, gedachten van vrede en niet van onheil, om u een hoopvolle toekomst te geven. Dan zult gij Mij aanroepen en heengaan en tot Mij bidden en ik zal naar u horen. Dan zult gij Mij zoeken en vinden wanneer gij naar Mij vraagt met uw ganse hart. Dan zal ik Mij door u laten vinden, luidt het woord des Heren en in uw lot een keer brengen. Dan zal Ik u verzamelen uit alle volkeren en van alle plaatsen waarheen Ik u verstoten heb, luidt het woord des Heren, en u terugbrengen naar de plaats waarvan Ik u in ballingschap heb doen wegvoeren. (Jer. 29: 10-14) Prachtige woorden! Wat een troostrijke belofte. Tegelijkertijd is het een oproep tot gebed; wanneer gij naar Mij vraagt met uw ganse hart, dan zal ik Mij door u laten vinden. Daniëls gebed. Daarom bad Daniël. En zijn gebeden bestreken het grootste gedeelte van hoofdstuk 9. Norma Porteus schreef: Als de mensen in die dagen inderdaad zo gebeden hebben, dan zijn we in staat te begrijpen hoe de gelovigen onder de joden in de zware stormen van hun tijd staande wisten te blijven. Gabriëls uitleg. Gabriel was al onderweg toen Daniël nog in gebed was. De engel kwam om het visioen te verduidelijken. Hij arriveerde op het tijdstip waarop normaal gesproken het avondoffer zou worden gebracht. Een beter moment om een profetie over het heiligdom uit te leggen is niet te bedenken. De boodschap van Daniël 9. Een gebed dat God kon verhoren. Daniëls gebedsleven is ons al enigszins bekend geworden uit het tweede hoofdstuk. Het prachtige gebed wat we nu samen mogen bestuderen, leert ons hoe volledig de profeet opging in zijn gesprekken met God. Naar de praktijk van zijn tijd kwam Daniëls ernst en ootmoed niet alleen tot uitdrukking in woorden maar ook in vasten en het gebruik van zak en as. Zak, was een zeer grof geweven stof van geitenhaar of kameelhaar. Men droeg het in tijden van groot verdriet of geestelijke nood. (vergelijk 2 Sam. 3: 31 en 2 Kon. 19: 1, 2) De vaalbruine kleur was onaantrekkelijk en gaf uiting aan een diepe ootmoed. Door het gezicht met as te besmeuren vernederde men zich voor God. Er is niets dat erop wijst dat Daniël zijn vasten en zijn rouwen als verdienstelijk beschouwde. Eerder het tegendeel: hij zegt immers; niet op grond van onze gerechtigheden storten wij onze smeekbeden voor u uit, maar op grond van Uw grote barmhartigheden. (Dan. 9: 18) Jakobus 5: 16 leert ons: Het gebed van een rechtvaardige vermag veel. Maar Paulus herinnert ons eraan, dat niemand rechtvaardig is. (Rom. 3: 10) Wat kunnen we doen? Het eenvoudige antwoord luidt: Daniëls voorbeeld volgen! Tot de Here naderen in onze zondige staat. Dat is immers de enige manier waarop wij kunnen komen. We zijn slechts in staat onze zonden te belijden en ons te beroepen op Gods genade en barmhartigheid. Jezus nodigt ons uit om te bidden in Zijn naam. (Joh. 14: 13, 14) Het is opvallend dat Daniël de Bijbel (OT) bij zijn gebeden betrekt. Als u nauwkeurig leest zult u bemerken dat hij drie teksten in het bijzonder gebruikt, namelijk Leviticus 26, en 1 Kon. 8: 46-53 en Jeremia 29: 15-20. Deze drie teksten hebben regelrecht te maken met gevoelens en twijfels die opgeroepen werden door de ballingschap. Bovendien wijzen alle drie teksten naar de zonde als oorzaak van de ballingschap en moedigen ze aan tot een gebed waarin belijdenis tot hoofdzaak wordt. Leviticus 26 bijvoorbeeld, 1
roept op tot een boetvaardig gebed: Maar belijden zij hun ongerechtigheden en die hunner vaderen, in de ontrouw waarmede zij tegen Mij ontrouw zijn geweest… en boeten zij dan hun ongerechtigheden, dan zal Ik mijn verbond met Jakob gedenken… en Ik zal het land gedenken. In die geest bad Daniël. Wij hebben goddeloos gehandeld en zijn weerspannig geweest; wij zijn afgeweken van Uw geboden en van Uw verordeningen en wij hebben niet geluisterd naar Uw knechten de profeten… geheel Israël heeft Uw wet overtreden en is afgeweken door niet te luisteren naar Uw stem. Is het niet verbazingwekkend dat Daniël op deze wijze heeft gebeden? Zelfs zijn bitterste vijanden konden geen wezenlijk kwaad in hem vinden. En toch zegt deze man van God: Wij hebben goddeloos gehandeld en zijn weerspannig geweest. Toch sprak Daniël de waarheid. Het was heus geen vroom spelletje. Hij vereenzelvigde zich met zijn volk, met de maatschappij waarin hij leefde. Zijn volk was in ballingschap, omdat het als volk had gezondigd. In tijden van crisis is het altijd gemakkelijk om de zwarte piet door te spelen. Als het niet goed gaat met ons land of onze school of kerk is het meestal omdat de leidinggevenden te lui, te corrupt of te kortzichtig zijn. De schuld voor ontsporing moet men een ander in de schoenen schuiven! Maar Daniël bad: Here, bij ons is een beschaamd gelaat, bij onze koningen, onze vorsten en onze vaderen, want wij hebben tegen U gezondigd. Wanneer we in een gebed durven te bekennen dat wij hebben gezondigd, geven we uitdrukking aan het besef dat wij uit hetzelfde hout zijn gesneden als onze leiders, en dat wij, in hun schoenen staande, het waarschijnlijk niet veel beter zouden doen - misschien aanzienlijk minder. In onze eigen besloten familie en kennissenkring blijkt maar al te vaak dat we geen haar beter zijn dan een ander. Daarom, zijt gij, o mens, wie gij ook zijt, niet te verontschuldigen wanneer gij oordeelt. Want waarin gij een ander oordeelt veroordeelt gij uzelf, want gij die oordeelt, bedrijft dezelfde dingen. (Rom. 2: 1) Als wij vijfhonderd of duizend jaar geleden hadden geleefd, zou de wereld er dan nu beter uitzien? We zullen moeten leren bidden. O, Heer, vergeef mijn gezin. Wij ruziën vaak. Wij hebben zoveel tijd voor onbenulligheden en weinig tijd voor zaken van werkelijk gewicht. O, Heer, vergeef mijn bedrijf. We hebben zoveel spanning opgeroepen tussen werkgevers en werknemers en hebben zo weinig oog voor wezenlijke gelijkheid. O, Heer, vergeef mijn land, wij zijn zo materialistisch; er heerst zoveel rassenhaat. O, Heer, vergeef mijn kerk - onze christelijke kerk. Door de eeuwen heen hebben we elkaar vervolgd en hebben we ons geloof aan anderen opgedrongen. Wij hebben niet geluisterd naar Uw knechten, de profeten, en hebben Uw wet overtreden. We staan met beschaamd gelaat wanneer we zien hoe wij het evangelie van liefde en bevrijding in veler ervaring hebben omgevormd tot een boodschap van haat en onderdrukking. Heer, laat een nieuwe dag gloren. Laat Uw kerk Uw beeld dragen. Met Daniël bidden wij: O, Here, hoor! O, Here, vergeef! O, Here, merk op! Treed handelend op; toef niet om Uw zelfs wil, mijn God, want Uw naam is uitgeroepen over Uw volk. Deze laatste woorden bepalen ons bij nog een belangrijk aspect van Daniëls gebed. Hij zocht Gods eer en de heerlijkheid van Zijn heiligdom. Veronderstel dat alle christenen - meer dan 1.000.000.000 van alle gezindten zouden bidden als Daniël: vragende om vergeving voor onze collectieve zonden, en roepende om een kerk naar Gods beeld en gelijkenis, zou Hij ons dan niet op wonderlijke wijze zegenen? Wat een getuigenis zou dat zijn! Een laatste opmerking. Daniël kende God als de God van het verbond- de trouwe God. Daarom riep hij Hem aan als de trouwe God, die vasthoudt aan het verbond en de goedertierenheid jegens hen die Hem liefhebben en Zijn geboden bewaren. Ook Salomo kende deze God. (1 Kon. 8: 23) Op die God mogen wij ons gebed bouwen en richten. Nu we het gebed van de profeet enigszins hebben bestudeerd, kunnen we overgaan tot een studie van het antwoord dat hij op zijn vragen ontving. De tijd van de kruisiging voorzegd. Toen Gabriël voor de tweede keer verscheen, herkende Daniël hem als de persoon, die hij tevoren gezien had in het gezicht. De eerste woorden van de engel luidden: Daniël, nu ben ik uitgegaan om u een klaar inzicht te geven. In hoofdstuk 8 lazen we dat Gabriël opdracht kreeg hem het gezicht te 1
doen verstaan. Binnen het bestek van dat hoofdstuk had de goddelijke boodschapper alles uitgelegd behalve vers 14, dat betrekking had op het herstel van het Heiligdom en de 2300 avonden en morgens. Dat de tempel hersteld zou worden was nog wel te begrijpen, maar de tijdsbepaling verbijsterde de profeet. Waren het letterlijke jaren, en zo ja, wat bleef er dan staan van Jeremia’s profetieën. Daniël maakte zich zorgen over de berekening van deze tijdsperiode. Daarom begon Gabriël zijn uitleg met een verwijzing naar een tijdsbepaling die ermee samenhing. Zeventig weken; bepaald. Gabriël zei: zeventig weken zijn bepaald voor uw volk en uw heilige stad, om de overtreding te voleindigen, de zonde af te sluiten, de ongerechtigheid te verzoenen en om eeuwige gerechtigheid te brengen, gericht en profeet te bezegelen en iets allerheiligst te zalven. De uit 1951 stammende vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap maakt niet duidelijk dat het hier om meer dan zeventig letterlijke weken gaat. Andere vertalingen doen dat wel. De Petrus Canisius vertaling heeft als opschrift: de zeventig jaren en de zeventig jaarweken. De Engelse Revised Standard Version luidt: zeventig weken van jaren. De commentatoren zijn bijna eensluidend in hun mening dat het hier om een periode van 490 (7 x 70) jaren gaat. Deze 490 jaren werden bepaald. De Canisius vertaling heeft: vastgesteld, en de Groot Nieuws omschrijft het als volgt: Zeventig weken de tijd gegeven. In alle gevallen gaat het om het Hebreeuwse woordje Hatka, dat net als Nitsdag slechts eenmaal in de Bijbel voortkomt. (U ziet bij uw studie mag u best verschillende vertalingen hebben.) Toch is het woord goed bekend uit Bijbelse bronnen. Het beroemde woordenboek van Gesenius geeft het de betekenis: Afsnijden, of verdelen. In de rabbijnse literatuur komen we het tegen als ‘amputatie’. Vertalers weten van deze betekenissen, maar kunnen er niet zo goed mee uit de voeten met de zeventig (jaar) weken. Daarom komen ze met alternatieven als bepalen, verkorten, uitgestippeld en vastgesteld, aandragen. Toch is de letterlijk vertaling de beste. Gabriël was gekomen om de 2300 avonden en morgens uit te leggen en hij begon met te zeggen dat deze periode van 490 jaar moest worden ‘afgesneden’. (geamputeerd) Zo eenvoudig ligt de zaak. Daarmee was tevens antwoord gegeven op Daniëls vraag. Aangezien 490 jaar moeilijk kan worden afgesneden van 2300 letterlijke dagen (dus minder dan 7 jaar), ligt het voor de hand dat de avonden en morgens een periode van 2300 jaar vertegenwoordigen. Uiteraard wilde Daniël nog weten wanneer deze periode zou aanvangen, zodat hij het einde ervan zou kunnen berekenen. Het antwoord op die vraag liet niet lang op zich wachten. De uitvaardigingen om Jeruzalem en de tempel te herbouwen. Weet dan en versta, vanaf het ogenblik dat het woord uitging om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot op een vorst zijn zeventig weken. In feite gaat het niet om één besluit maar om drie besluiten. Alle drie zijn voor ons bewaard gebleven door de Schriftgeleerde Ezra. 1. Het eerste van de drie werd in 538 (537 ?) door Kores de Grote afgekondigd. Hierin werd verordend dat de joodse ballingen terug mochten naar hun land om in Jeruzalem, een huis te bouwen voor de Here. (Ezra 1: 2) 2. De tweede verordening 519 voor Christus door Darius 1 Hystaspes was slechts een bevestiging van de eerste. De aanleiding kunt u lezen in Ezra 5. 3. Het derde koninklijk besluit door Artaxerxes Longimanus, was tevens het belangrijkst. Ezra werd gemachtigd regenten en rechters aan te stellen. Vanaf dat moment berustte de volledige uitvoerende macht op politiek en godsdienstig terrein weer bij joodse leiders. (Ezra 7: 25, 26) De doopdatum van Jezus voorzegd. Eén van de meest intrigerende aspecten van onze profetie is dat van de nauwkeurige chronologie. Volgens het schema moet de Christus in het jaar 27 verschijnen en moest Hij drie en een half jaar later de offerdienst doen ophouden. (31 na Christus) Daarom willen we nu onderzoeken of Jezus ook werkelijk gezalfd/gedoopt werd op het aangegeven tijdstip en of Hij werkelijk drie en een half jaar 1
later is gekruisigd. Jezus werd gedoopt door Johannes de Doper. Volgens Lucas begon de Doper zijn prediking in het vijftiende jaar van keizer Tiberius. Tiberius was de opvolger van Augustus die op 19 augustus 14 jaar na Christus was gestorven. Dat betekent dat het vijftiende jaar van Tiberius niet later dan 28 jaar na Christus, mag vallen. Dat is redelijk dichtbij het jaar 27 dat we hebben aangewezen als het doopjaar van Jezus. De experts in deze materie (historische chronologie) menen dat er klemmende redenen zijn om het vijftiende jaar van Tiberius niet in 28 maar in 27 na Christus te laten vallen. Zij wijzen dan met name op: (a) het verschil in de aanvangsdatum van het nieuwe jaar in de romeinse en joodse wereld en (b) het oosterse (ook joodse) gebruik om het eerste jaar van een regering te laten ingaan op de datum van de troonsbestijging en te laten eindigen op de eerst volgende oudejaarsavond. Eén en ander kan betekenen dat het eerste ‘jaar’ van een vorst maar enkele maanden (zelfs weken) duurde. Het joodse Nieuwjaar was afhankelijk van de maanstand en kon in september of oktober beginnen. De Romeinse kalender plaatste Nieuwjaar op een vaste datum, namelijk 1 januari. Een schema zal nu duidelijkheid verschaffen in deze moeilijke materie en ons laten zien hoe het komt dat volgens de joodse kalender het vijftiende jaar van Tiberius in 27 na Christus kon beginnen. Zoals u kunt zien begint het vijftiende jaar van Tiberius volgens de joodse berekening in september of oktober van het jaar 27. Kort nadat Johannes zijn werk begon doopte hij Jezus. Tussen Zijn doop en eerste Paasfeest (het volgende jaar) bracht Jezus zes weken door in de woestijn, riep Hij zijn discipelen van her en der bijeen en bezocht Hij een bruiloft te Kana. Het lijkt ons daarom gewettigd te concluderen dat Jezus in de herfst van het jaar 27 door Johannes werd gedoopt en dat Hij in het voorjaar van 28 zijn eerste Paasfeest (als Messias) vierde. De geschiedenis bevestigt dus wat de profetie had voorspeld.
Het leven van Jezus en de regering van Tiberius. De datum van de kruisiging. Kunnen we bewijzen dat de kruisiging in 31 na Christus heeft plaatsgevonden? Niet met absolute wetenschappelijke zekerheid. De Bijbel geeft ons wel een datum voor de doop, maar niet voor de dood van Christus. De meeste commentatoren nemen aan dat de kruisiging plaatsvond onder het bewind van Pontius Pilatus, en dus tussen 26- 36 na Christus. Het vonnis werd uitgevoerd op een Paasfeest niet meer dan drie of vier jaar na Zijn doop: 30 of 31 na Christus. De geleerden die het op het jaar 30 houden doen onder andere een beroep op de astronomie om hun bewering te staven. De astronomen daarentegen beweren dat hun wetenschap geen uitsluitsel kan geven. Toch kunnen we vanuit de Schrift tot een aannemelijke chronologie komen. Daniël 9 wijst erop dat tussen de zalving en de dood van de gezalfde een periode van drie en een halve dag zou verstrijken. (3 ½ jaar) Het evangelie van Johannes heeft het aantal door Jezus bijgewoonde Paasfeesten nauwkeurig bijgehouden en geeft ons daardoor een indirect bewijs dat Jezus in het 31 jaar werd gekruisigd. Wederom constateren we hoe nauwkeurig de profetie der zeventig weken een gebeurtenis in het leven en werk van Jezus voorspelt. Johannes 2 en 3 staan in het teken van het Paasfeest waarop Jezus onder meer een gesprek met Nicodemus voerde. Johannes 5: 1 noemt een feest- hoogstwaarschijnlijk Pasen- waarop Jezus een verlamde genas. Johannes 6: 4 plaatst de wonderbare spijziging in het teken van een Paasfeest. Johannes 12: 1 beschrijft het Paasfeest waarop Jezus werd terecht gesteld. Jezus werd in het jaar 27 gedoopt. Zijn eerste Pasen werd dus in het voorjaar van 28 gevierd. Het tweede vierde Hij in 29, het derde in het jaar 30 en Zijn laatste, dat is tevens het jaar van de kruisiging in het jaar 31 na Christus.
1
Jezus hield Zijn belofte. Toen ik een tiener was probeerde ik bij tijd en wijle delen van de Bijbel uit het hoofd te leren. Op een goede dag was ik met Pasen bezig en ontdekte ik een uitzonderlijke tekst. Vlak voordat ik naar bed ging, stapte ik nog even de studeerkamer van mijn vader binnen en liet hem Psalm 15 zien. Here, wie mag verkeren in Uw tent? Wie mag wonen op Uw heilige berg? Hij, die onberispelijk wandelt, en doet wat recht is en waarheid spreekt in zijn hart. Heeft hij tot zijn schade gezworen, hij verandert het niet. Ik wees op de laatste regel ‘Hij heeft gezworen tot zijn eigen schade, Hij verandert het niet.’ Ik vroeg: “Betekent dat wanneer je iets beloofd hebt je dit altijd moet doen?” Het antwoord was eenvoudig: “Daar lijkt het wel op, vind je niet?” Ik was zeer onder de indruk. Heeft Hij tot Zijn schade gezworen, Hij verandert het niet! Groot Nieuws vertaalt het als volgt: een mens die zijn beloften nakomt, al is het in zijn nadeel. Als er ooit een mens heeft geleefd die dat waarmaakte, dan was dat wel Jezus Christus! Wilt u zich daarvan laten overtuigen? Lees dan de lijdensgeschiedenis zoals deze staat opgetekend in de vier evangeliën. Niet Mijn wil, maar Uw wil geschiedde, klonk Zijn gebed. Hij hield Zijn belofte. Hij hield Zijn woord; bleef trouw aan het Verbond. Daniël 9: 27 voorspelde dat Hij zo zou reageren. Daar staat immers dat de Messias voor velen het Verbond zou versterken. (zou zwaar maken, NBG) Deze uitdrukking vraagt om toelichting “het Verbond versterken” of “zwaar maken” is nu niet bepaald doorzichtig Nederlands. Het is een poging om een zeer ongebruikelijke Hebreeuwse term te vertalen. Elke keer als er in het Oude Testament sprake is van het sluiten van een verbond gebruikt men de uitdrukking “een verbond snijden”. Wat we in Daniël 9: 27 tegenkomen gaat echter terug op een ander begrip. Het is zonder meer juist dat Jezus tijdens Zijn leven een Verbond heeft gesloten/bekrachtigd. Tijdens Zijn laatste maaltijd die Hij met zijn discipelen gebruikte, nam Hij de beker en zei tot Zijn disgenoten: “Dit is het bloed van Mijn verbond dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden.” (Matt 26: 28) Het is goed mogelijk dat Hij hierbij aan Daniël 9: 27 heeft gedacht: En Hij zal het Verbond voor velen zwaar maken, een week lang. Door de verwijzing naar Zijn bloed maakt Hij duidelijk dat het Verbond slechts door Zijn offer bekrachtigd kan worden. Zonder bloeduitstorting is er geen vergeving van zonden. (Heb. 9: 22) Het Verbond dat door Jezus van kracht werd, was natuurlijk het Nieuwe Verbond waar we in het vorige hoofdstuk uitvoerig bij stil hebben gestaan. Zonder twijfel heeft Jezus dit Verbond, gesloten/bekrachtigd op Golgota. Maar op welke wijze heeft Daniël 9: 27 nu betrekking op dit gebeuren? Allereerst moeten we opmerken dat het in dit vers niet gaat om het gebruikelijke ‘snijden’ (sluiten) van een verbond. We laten Prof. E. Yong aan het woord: De Schrijver (van het boek Daniël) wil niet zeggen dat Hij (de Messias/ Verlosser) een verbond zal sluiten. Het gebruikelijke woord om die gedachte uit te drukken zou zijn snijden; dit idioom wordt hier niet gebruikt. Als nu de schrijver had willen zeggen dat het om het sluiten (snijden) van een verbond ging, waarom heeft hij dan het normale Hebreeuwse woord gebruikt? Waarom heeft hij de vreemde uitdrukking “het verbond versterken” gebruikt, een uitdrukking die slechts in één andere tekst wordt gebruikt, namelijk in Psalm 12 ? (waar het uitdrukking geeft aan de overtuigingskracht van de vleierij) De Nederlandse vertalingen hebben het er bar moeilijk mee. Het gaat namelijk om het Hebreeuwse woord Gabar dat doorgaans vertaald wordt met woorden als: doorzetten, overheersen, winnen, succesboeken en zegevieren. Prof. Yong zelf stelt voor te vertalen met “het Verbond te laten zegevieren”. Misschien mogen we het zeer eenvoudig stellen. Waar het om gaat is dit: Jezus zal onder alle omstandigheden Zijn krachten inzetten om het Verbond te laten zegevieren. Hij had gezworen tot zijn eigen schade en het niet veranderd. Van God uit gezien is het Verbond een belofte. Het Nieuwe Verbond is een Nieuwe Belofte. Op veel plaatsen 1
in het Oude Testament belooft Hij Zijn belofte (Verbond) na te komen. We zouden kunnen zeggen: Hij doet een belofte om Zijn belofte na te komen. Dat is in wezen waar het om gaat in Daniël 9: 27. Christus kwam Zijn belofte na. Hij zorgde ervoor dat het verbond zegevierde. (standhield) Hij bekrachtigde de belofte Gods ten koste van zichzelf en nu schenkt Hij die belofte zonder voorbehoud aan iedereen die erom vraagt. Een week lang. De Messias zou Zijn belofte een week lang zwaar maken. Dat betekent niet dat hij na die week Zijn belofte (Verbond) intrekt. Integendeel, er wordt met nadruk op deze week gewezen, omdat het de laatste week is van de zeventig die speciaal voor het joodse volk waren afgesneden. In het midden van die week zou de Messias slachtoffer en spijsoffer doen ophouden - dat wil zeggen wanneer drie en een half van de zeven dagen/jaren waren verstreken Hij zou worden gedood. Maar nu blijkt uit de profetie dat Hij zelfs na Zijn dood Zijn belofte nog zou houden. Er moesten na de kruisdood immers nog drie en een half jaar van de beloofde zeven verstrijken! Daniël 9: 27 wijst dus op indirecte wijze op de verrijzenis van Christus. Zelfs het graf kon de belofte niet ontkrachten. En zo komt de belofte toch weer tot degenen die Hem hebben gekruisigd - heiden en jood. In de tweede helft van de profetische week ( 3 ½ jaar) valt zowel Pasen als Pinksteren. (Opstanding en uitstorting van de Geest) Juist in die periode komen duizenden van Gods volk tot geloof in de Messias. Ze ontvangen de zegen van het Nieuwe Verbond. 1. vergeving van alle zonden. Hand. 13: 38, 39. 2. kracht tot levensverandering. 2 Kor. 4: 16. 3. burgerschap in het Koninkrijk Gods. Fil. 3: 20. Gods nieuwe Israël. De tempel verwoest. Reeds aan het begin van dit boek is ons duidelijk geworden dat Israëls verkiezing als volk van God geschiedde ten behoeve van de andere volkeren. Door Israël moest Gods onveranderbare trouw in de wereld bekend worden. De woorden van Daniël 9: 27 ‘zeventig weken zijn bepaald over uw volk, en uw heilige stad’, laten doorschemeren dat er aan het einde van die weken wel eens een verandering zou kunnen komen in de samenstelling van Gods volk. Toen Jezus enkele dagen voor Zijn dood een grote menigte toesprak, wist Hij dat deze verandering met rasse schreden naderde: Zie, uw huis worde aan u overgelaten (Matt 23: 28) Een tempel is het symbool van Gods aanwezigheid. Als God niet op de één of andere wijze werkelijk aanwezig is in het gebouw is het niets meer dan een holle ruimte. Jezus was gekomen om de tempel te vullen met Zijn lichamelijke aanwezigheid. Veronderstel dat de hogepriester Hem als Messias had erkend. Veronderstel dat Hij was gekroond in plaats van gekruisigd! Veronderstel dat de hogepriester namens zijn volk het gebed van Daniël had gebeden: O Here, hoor! O Here, vergeef! O Here, merk op! Maar helaas bericht Johannes dat Hij tot het Zijne (kwam) en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. (Joh. 1: 11) De tempel werd aan het volk overgelaten omdat de Messias tot Zijn tempel was gekomen, maar er niet welkom was. De Koning en Zijn rijk. Hoe kon dat in hemelsnaam gebeuren? Hoe was het mogelijk dat het volk, dat Hem met Palmpasen onthaalde met het gezang Gezegend Hij die komt, de Koning, in de naam des Heren, op Goede Vrijdag uitzinnig scandeerde Kruisig Hem! Kruisig Hem! Het antwoord is eenvoudig. Zij waren mensen zoals wij! Ze wilden een Messiaskoning 1
naar eigen beeld en gelijkenis: een Koning die de bezetter uit hun land zou verdrijven. Het Koninkrijk van God was in hun verbeelding vereenzelvigd met een restauratie van hun eigen natie en onafhankelijkheid. Toen eenmaal bleek dat Jezus niet aan die verwachtingen kon of wilde voldoen, werd Hij afgeschreven. Er was geen ruimte voor een lijdende en stervende Messias - en zeker niet voor een Messias die van Zijn discipelen eiste dat zij Hem op die weg zouden navolgen. En zo is het nu nog. Nog steeds geven we de voorkeur aan een Christus van eigen makelij. Nog steeds regeren we liever over anderen dan dat wij ons laten regeren. Wij willen een Koning die onze harten behartigt, niet alleen een Messias die alleen maar oog heeft voor de belangen en noden van de ander. De wijngaard. Op maandag na Palmpasen vertelde Jezus een gelijkenis die duidelijk moest maken dat God bezig was de samenstelling van Zijn volk te veranderen, omdat men Zijn Messias niet wilde aanvaarden, zoals Hij was. Hij vertelde: “Een zakenman liet op enige afstand van zijn huis een wijngaard aanleggen en verpachtte die. Toen nu de tijd der vruchten naderde, zond Hij zijn slaven naar die pachters om Zijn vruchten in ontvangst te nemen. Maar de pachters grepen Zijn slaven, sloegen de ene, doodden de andere en stenigden een derde. Hij zond weder andere slaven, nog meer dan eerst, en zij behandelden hen op dezelfde wijze. Ten laatste, zo vertelde Jezus, zond Hij Zijn Zoon, zeggende: Mijn Zoon zullen zij ontzien. Maar toen de pachters de Zoon zagen, zeiden zij tot elkander: dit is de Erfgenaam, komt, laten wij Hem doden om Zijn erfenis aan ons te brengen. En zij grepen Hem en wierpen Hem buiten de wijngaard en doodden Hem. Wanneer nu de Heer van de wijngaard komt, wat zal hij met die pachters doen?” De menigte was in het verhaal opgegaan. Vol verontwaardiging riepen ze: Een kwade dood zal Hij de kwaden doen sterven en de wijngaard zal Hij verhuren aan andere pachters, die Hem de vruchten op tijd zullen afleveren. Jezus maakte de pointe meteen duidelijk. Hij liet doorschemeren dat Hij de Zoon van de Eigenaar was en dat de priesters op het punt stonden Hem te doden. Daarom zeg Ik u, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden en het gegeven zal worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt. (Matt. 21: 33- 43) Dat volk zou bestaan uit een nieuwe gemeenschap, samengesteld uit joden en heidenen. Zoals we zullen zien valt de geboorte van dit Messiaanse volk samen met de gebeurtenissen die plaatsvinden aan het einde van de zeventig weken. Daniël 9: 27 noemt geen specifieke gebeurtenis waarmee de zeventig weken worden afgesloten. We weten echter dat enkele jaren na de kruisiging de joodse leiders hun afwijzing van de Messias als het ware bekrachtigden door de diaken Stefanus tot de eerste christelijke martelaar te maken. Hij werd door het joodse gezagsorgaan, het Sanhedrin, ter dood veroordeeld wegens godslastering en door steniging terechtgesteld. Vele commentatoren plaatsen de dood van Stefanus in het jaar 34 na Christus, het jaar waarin de zeventig weken zouden eindigen. De executie van Jezus werd op aandringen van het volk door de Romeinen voltrokken. In het geval van Stefanus werd de steniging door mensen uit Gods volk uitgevoerd. Het symbolisme is verwoestend! De dood van de diaken was slechts het begin van een zware vervolging tegen de gemeente te Jeruzalem. Vele christenen zochten hun heil in de streken van Samaria en Juda. Een door de vervolgers niet voorzien neveneffect was dat de verspreiding van de christenen tevens de verspreiding van het evangelie van Jezus betekende. Zo werd de dood van Stefanus het eigenlijk beginpunt van de zending. De zegetocht van Gods belofte (Verbond) ging door. Het volk werd verrijkt met duizenden uit de volkeren van de wereld. Gods Israël. In de heidense gebieden schoten de gemeenten als paddenstoelen uit de grond. Hun namen worden in de titels van verschillende Nieuwtestamentische boeken bewaard: Romeinen, Korintiërs, Galaten, Efeziërs, Filippenzen, Kolossenzen, Tessalonicenzen. Paulus die aan de wieg van vele van deze gemeenten had gestaan, zag in hun geboorte een vervulling van de woorden van Hosea: Ik zal tot Lo-Ammi (niet Mijn volk) zeggen: gij 1
zijt Mijn volk (Hosea. 2: 23 en Rom. 9: 25) In de dagen van Paulus koesterde elke jood de belofte Gods, dat juist zijn volk het eigendom van God was. Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luistert en Mijn verbond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn…en gij zult Mij een Koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk. (Ex. 19: 5, 6) Aan deze woorden ontleende het joodse volk zijn identiteit. Maar Petrus, de discipel van Jezus, is die woorden door de bril van het Pinkstergebeuren gaan lezen. Hij schrijft aan het volk dat de Heilige Geest rondom Jezus heeft vergaderd: U bent een uitverkoren geslacht, een Koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom. (1 Pet. 2: 9) De Eigenaar van de wijngaard heeft voor nieuwe pachters gezorgd! Pachters die komen uit het volk Israël en uit de heidenen. Daarom staat er ook in de brief aan de Efeziërs: Bedenkt daarom dat gij, die vroeger heidenen waart naar het vlees en onbesneden genoemd werd door de zogenaamde besnijdenis, die werk van mensenhanden aan het vlees is, dat gij ten dien tijde zonder Christus waart, uitgesloten van het burgerrecht Israëls en vreemd van de verbonden der belofte, zonder hoop en zonder God in de wereld. Maar thans in Christus Jezus zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van Christus. Want Hij is onze vrede, die de twee tot één heeft gemaakt en de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap, weggebroken heeft. (Ef. 2: 11-14) Het verbondsvolk ontleent zijn identiteit voortaan aan Jezus Christus. Daarom is er in Hem geen Griek of Jood, gij allen zijt immers één in Christus Jezus. Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham, en naar de belofte erfgenamen. (Gal. 3: 28, 29) Het Nieuwe Verbond reikt uit naar iedereen. Ieder mens, wordt vergeving, verandering en burgerschap van het rijk Gods aangeboden. Alle heiligen des Allerhoogsten (Dan. 7: 18) zijn verzekerd van hun entree in het eeuwige rijk. Dat heeft ook betrekking op uw gezin als geheel. Voor u en uw kinderen geldt: En het Koningschap zal gegeven worden aan het volk van de heiligen des Allerhoogsten. (Dan. 7: 27) Het oordeel begonnen. Op dat moment moet hij de gelukkigste man van de hele wereld zijn geweest. Maar zijn geluk was kortstondig. Hij was een belangrijke medewerker van een vooraanstaand en rijk zakenman. Een tijd geleden had hij enkele miljoenen van zijn baas geleend. Blijkbaar waren zijn investeringen tegengevallen, want nu bleek hij het bedrag niet op tijd te kunnen betalen. Toen de rijke zakenman hoorde dat zijn medewerker hem het geleende bedrag schuldig moest blijven, beval hij hem te verkopen, met zijn vrouw en kinderen en al wat hij bezat, opdat er betaald kon worden. De slaaf wierp zich neer als smekeling en zei: “Heb geduld met mij en ik zal u alles betalen.” Uit medelijden besloot de zakenman de schuld kwijt te schelden. Op dat moment moest hij de gelukkigste mens op de wereld zijn geweest. Maar toen hij opgelucht als vrij man naar buiten stapte, liep hij tegen een collega op die hem honderd schellingen (misschien veertig gulden) schuldig was. Hoe ongelooflijk het ook klinkt: hij greep hem naar de keel en siste: “Betaal wat je schuldig bent!” De arme man viel geheel overdonderd op zijn knieën en smeekte: “Heb geduld met mij en ik zal u betalen.” Maar hij kon niet wachten en liet zijn collega voor een schuld van veertig gulden in de gevangenis zetten. Enkele andere collega’s waren getuigen geweest van het tafereel en briefden het gebeurde door aan hun baas. Deze werd woest, riep zijn medewerker binnen en stak zijn verontwaardiging niet onder stoelen of banken: “Slechte slaaf. Al die schuld heb Ik u kwijt gescholden, omdat u het Mij dringend had gevraagd. Had u geen medelijden moeten hebben, met uw medeslaaf, zoals Ik medelijden had met u?” Toen liet Hij hem in de gevangenis werpen. Jezus die dit verhaal vertelde, eindigde met de klinkende woorden: “Alzo zal ook Mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet, een ieder zijn broeder van harte vergeeft.” (Matt. 18: 23-25) Laten we dit verhaal in gedachten houden nu wij ons weer richten op de studie van Daniel 8 en 9. Het beginpunt van de 2300 avonden en morgens. We zijn tot de conclusie gekomen dat de profetie van de zeventig weken onderdeel is van de uitleg van de 2300 avonden en morgens. Omdat de zeventig (jaar) weken 490 jaren bleken te zijn, spreekt het vanzelf dat de 2300 dagen geen letterlijke dagen kunnen 1
zijn. De 490 jaren zouden immers van de 2300 avonden en morgens worden afgesneden? Dat kan alleen maar als de 2300 dagen evenzoveel jaren zijn. In de negende eeuw werd dit reeds door de joodse geleerde Nahawendi ondertekend. En in 1292 schreef Arnaud de Villanova dat, wanneer Daniël, spreekt over 2300 dagen, het gezegd moet worden dat hij met dagen, jaren bedoelt. (eigenlijk wijst het zichzelf de weg, 1260 jaren of 2300 jaren, als het dagen waren geweest, dan is er in die tijd niets gebeurd, de profetie legt zichzelf uit). Ter ondersteuning citeert hij dan Ezechiël 4: 6. Daniël plaatst het einde van de 2300 avonden en morgens in de eindtijd: tijd van het einde. We mogen gerust aannemen dat het om 2300 jaren gaat. Maar nu moeten we zien te ontdekken wanneer deze lange periode begint. (u ziet weer een kleine herhaling van de begindatum) Wanneer we de begindatum weten, dan zijn we in staat te bepalen wanneer de jaren zijn geëindigd. Opnieuw ligt de sleutel in de profetie van de zeventig weken. Deze was immers bedoeld om ons de 2300 avonden en morgens te doen begrijpen! Daarom kunnen we niet anders concluderen dat de aanvang van de zeventig weken (Dan. 8:25: vanaf het moment) tevens de aanvang is van de 2300 jaren. De zeventig weken begonnen in 457 v. Chr. Daaruit volgt dat ook de langere periode vanaf dit punt moet worden gerekend. Daarmee is de sleutel gegeven om ook het eindpunt van de 2300 jaar te berekenen. De 490 jaar eindigde in 34 jaar na Chr. Als we nu 490 van de 2300 jaar afsnijden houden we 1810 jaar over. Vanaf het jaar 34 moeten we dus 1810 jaar de toekomst in. Uiteindelijk belanden we dan in het jaar 1844. De 2300 jaren lopen vanaf 457 v. Chr. tot 1844 na Chr. Wat gebeurde er in 1844? Het Heiligdom zou in rechten hersteld zou worden. Zoals we weten verwijst deze profetie naar het Heiligdom, dat de Here opgericht heeft, en niet een mens. (Heb.8 :2) Het gaat dus om het Heiligdom waar Jezus zijn dienst als Hogepriester verricht. 1844 is dus de datum waarop onze nauwkeurige taalkundige en contextuele analyse van de woorden: dan zal het Heiligdom in rechten hersteld worden, het volgende beeld oplevert: 1. Het gaat om een ‘herontdekking’ van het Hogepriesterlijk werk van Jezus (Zijn Tamid) na een lange periode waarin het was ‘vertrapt’. 2. Het doelt op de uiteindelijk reiniging van het Heiligdom en de mensen die er aanbidden - dus een uitroeien van zonden. 3. Het reinigingsproces is tegelijkertijd een daad van oordeel. 4. Op de daad van reiniging en oordeel volgt een verbrijzeling van de aardse koninkrijken door de Steen. (Dan.2: 45) en ontvangen de heiligen des Allerhoogsten het eeuwige Koninkrijk. De herontdekking van Jezus, Tamid. Het Hogepriesterlijk werk van Jezus Christus werd in de Middeleeuwen verduisterd, onder andere door priesters die de prediking van het evangelie veronachtzaamden en gelovigen belastten met de zware druk van oorbiecht en boetedoening. Toen Luther omstreeks 1517 ontdekte dat het heil ontspringt aan de genade van God en slechts door het geloof in Jezus Christus toegeëigend kan worden, begon de dikke mist die rondom het hemelse werk van Jezus Christus lag, iets op te trekken. Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave Gods; niet uit werken, opdat niemand roeme. (Ef. 2: 8, 9) Want het loon dat de zonde geeft, is de dood, maar de genade die God schenkt, is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Here (Rom. 6: 23) Een verdere verdieping van inzicht in het priesterlijk werk van Christus kreeg men in de periode van 1844. Alle christenen geloven in de historische Jezus en Zijn lijden aan het kruis. Velen geloven in de Christus van de toekomst, die zal komen op de wolken des hemels. Maar slechts weinigen weten van de actuele Christus, die sinds 1844 een zeer speciaal werk verricht ten behoeve van Zijn volk. Toch zou eigenlijk iedereen moeten horen wat de Schrift over het huidige werk van Jezus Christus te zeggen heeft. Het Heiligdom en de Oordeelsdag. 1
Het speciale werk dat Jezus op dit moment voor ons verricht bestaat naast Zijn Hogepriesterlijke werk, uit deelnemen aan een eerste fase van het oordeel. Deze fase werd door Daniël beschreven in hoofdstuk 7: 9, 14. In dat visioen “zette een Oude van dagen Zich neder … en met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een Mensenzoon (en) begaf Zich tot de Oude van dagen. De Oude van dagen is God de Vader en de Mensenzoon is niemand anders dan Jezus Christus. De wolken des hemels doelen hier niet op de wederkomst, als zodanig, maar op Zijn deelname aan een fase van het oordeel dat aan de tweede komst voorafgaat. Deze ‘beweging’ (op de wolken) van Christus van de ene plaats naar de andere tijdens het oordeel is niet uniek. Hij verplaatste Zich van de hemel naar de aarde, om deel te hebben aan de gebeurtenissen beschreven in de profetie der zeventig weken. En Hij zal Zich nogmaals ‘bewegen’ om ons tot Zich te nemen aan het einde der tijden. Zo verplaatste Hij zich ook in 1844 - aan het einde van de 2300 jaren - van één deel van de hemel naar een ander deel. Die verplaatsing hangt samen met een belangrijke verschuiving in het werk dat Hij voor Zijn volk verricht. Als we het in symbolische taal (in Heiligdomsbegrippen) willen uitdrukken, mogen we zeggen dat Hij in 1844 van het heilige naar het Heilige der Heiligen is gegaan. Het oordeel dat beschreven wordt in Daniël 7 valt samen met de reiniging en het herstel van het Heiligdom. Deze reiniging/oordeel/herstel gaat vooraf aan de wederkomst van Christus. In de Openbaring 14: 6, 7 schrijft Johannes: En ik zag een andere engel vliegen in het midden des hemels en hij had een eeuwig evangelie om dat te verkondigen aan hen die op de aarde gezeten zijn: Vreest God en geeft Hem eer, want de ure van Zijn oordeel is gekomen. Aangezien het evangelie gepredikt wordt nadat het uur van het oordeel is gekomen, moet het oordeel plaats vinden voordat de prediking van het evangelie verstomt. Het begint dus voor de wederkomst. Vijf fasen van het oordeel. Om onbegrip te voorkomen moeten we ons realiseren dat de Bijbel op verschillende manieren over het oordeel spreekt. Soms wordt het geschilderd als één ondeelbaar werk van God: Want God zal elke daad doen komen in het gericht over al het verborgene, hetzij goed, hetzij kwaad. (Pred. 12: 14) Omdat Hij een dag heeft bepaald waarop Hij de aardbodem rechtvaardig zal oordelen. (Hand. 17: 31) Want wij zullen allen gesteld worden voor de rechterstoel Gods. (Rom. 14: 10) Maar naast deze algemene verwijzingen onderscheidt de Schrift ook vijf afzonderlijke fasen. Eén fase valt samen met de wederkomst van Christus, één gaat er aan vooraf en drie komen erna. 1. Oordeel voor de wederkomst: De Mensenzoon nadert tot de Oude van dagen, (Dan. 7: 9-15, 26, 27) reinigt het Heiligdom (8: 14) en onderzoekt de boeken (7: 10) om te zien wie in het boek des levens staat geschreven. 2. Het oordeel dat samenvalt met de wederkomst: de Zoon des mensen scheidt de schapen van de bokken. (Matt. 25: 31-46) 3. Het oordeel na de wederkomst: (a) Tijdens de duizend jaren, krijgen de heiligen inzicht in de boeken, waarop het oordeel is gebaseerd. (Openb. 20: 4 en 1 Kor 6: 2 ,3) (b) Aan het einde van de duizend jaren wordt de goddelozen hun uiteindelijke straf aangezegd (Openb. 20: 12) 4. (c) Na de uitspraak wordt het vonnis voltrokken - de goddelozen en de dood worden in de poel des vuurs geworpen. (Openb. 20: 23-25) Hoewel deze woorden niet in de Bijbel voorkomen, willen we de vijf fasen van het oordeel als volgt samenvatten: onderzoek, scheiding, inzage, vonnis, terechtstelling. De fase die in 1844 is begonnen is het onderzoekend oordeel ofwel het oordeel dat aan de wederkomst van Christus voorafgaat. Dag van Oordeel/ Dag van Verzoening. 1
In hoofdstuk 8 ontdekten wij dat de reiniging van het oudtestamentische heiligdom plaatsvond op de Grote Verzoendag en dat die dag ook het karakter droeg van de Oordeelsdag. De samenhang met ons huidige onderwerp zal u duidelijk zijn. De Oordeelsdag die in 1844 is begonnen, is tevens de Grote Verzoendag. Dit is een inzicht van onschatbare waarde. Gods voornaamste doel in deze eerste fase van het oordeel is dus niet veroordeling maar vrijspraak. Door het Heiligdom te reinigen wil God de zonde zo grondig verdelgen dat er nooit meer aan gedacht zal worden. Zonde scheidt. (Jes. 59: 2) De vergeving van zonden bewerkstelligt verzoening. (her-één-iging) De boeken worden niet onderzocht om te onthullen wie er heeft gefaald, maar om duidelijk te maken wie er heeft volhard. Het afschuwelijke oordeel aan het einde van de duizend jaren eindigt met de eeuwige dood van de goddelozen, maar het onderzoekend oordeel dat in 1844 is begonnen, (waarvan de Grote Verzoendag een zinnebeeld is) eindigt met de aangrijpende uitspraak: U bent gereinigd van al uw zonden. (vergelijk Leviticus 16: 30) Op dat moment komt Jezus om Zijn heiligen te verzamelen en ze het eeuwige leven te schenken. Verzoening is meer dan het kruis alleen. Het kan zijn dat u het onderzoekend oordeel nooit heeft betrokken in uw opvatting over de verzoening. U zult zich echter herinneren dat het vergoten bloed ook geplengd moest worden, en dat de uiteindelijke verzoening plaatsvond wanneer de priester één keer per jaar een gedeelte van het bloed naar het Heilige der Heiligen bracht. De hereniging van God en mens, omvat meer dan de dood van Jezus Christus. Hij werd immers ook opgewekt om onze rechtvaardiging (Rom. 4: 25) en daardoor leeft Hij altijd om voor ons te pleiten. (Heb. 7: 25) Hij pleit voor ons. Dat wil zeggen, dat Jezus er nog steeds naar verlangt om de belofte van het Nieuwe Verbond ook in ons leven te laten zegevieren. Verzoening is als het ware Gods volledige herenigingsplan. Daartoe behoren zowel het kruis als het onderzoekend oordeel dat in 1844 is begonnen. Volharden tot het einde. Wanneer we onze zonden onder ogen zien en tot God naderen om vergeving te vragen, gebeuren er een aantal dingen. In de eerste plaats ontvangen we op datzelfde moment de vergeving waarom we vragen. Tegelijkertijd treden we toe tot het volk van God. Dat is immers beloofd in het Nieuwe Verbond. Er is geen wachten op het burgerrecht - er is van onze kant geen prijs te betalen. Maar het Nieuwe Verbond kent ook nog een andere belofte en wel die van de gave der goddelijke kracht waardoor wij veranderd worden. In de woorden van Jeremia, ontvangen wij een nieuw hart. (Jer. 31: 33) God aanvaardt ons zoals we zijn, maar vervolgens laat Hij ons niet zoals we zijn. Ook de heiliging (verandering) behoort tot de weg der verzoening. De God die ons aanzet tot verandering laat ons daarbij niet alleen: de weg zou anders te zwaar zijn. Door Zijn Geest helpt Hij ons te volharden tot het einde. (Fil. 1: 6) Hiervan toch ben ik ten volle overtuigd, dat Hij, die in u een goed werk is begonnen, dit ten einde toe zal voortzetten tot de dag van Christus Jezus. In het onderzoekend oordeel gaat het om zowel de vraag naar vergeving als om het volharden in de heiliging (verandering). Het één kan niet bestaan zonder het ander. Het gaat niet om slechts één uur met God te leven en daarna als een heiden de week door te brengen, het is een groeiproces van 24 uur per dag. God zegt in Spreuken 23: 26 ‘Mijn zoon geef Mij uw hart’, Hij wil Zijn Geest voor ons uitstorten en zijn woorden aan ons bekend maken. God gaat met je op weg, tot de laatste dag. God kan egoïsme niet door de vingers zien. Vergeving ontvangen - vergeving schenken. Hij heeft ons eeuwig geluk op het oog en kan zich niet veroorloven Zijn nieuwe aarde met verstokte 1
zondaren te bevolken. In Zijn Bergrede zegt Jezus: Want indien gij de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven; maar indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw overtredingen niet vergeven. (Matt. 6: 14, 15) Als we deze oproep naast 1 Johannes 1: 9 plaatsen wordt ons duidelijk dat God ons op het moment van belijden onze zonden vergeeft, maar als wij daarna niet bereid zijn onze medemens te vergeven, blijkt dat Gods vergeving niet onherroepelijk is. Met andere woorden: willen wij vergeven worden en blijven, dan moeten wij zelf vergevingsgezinde mensen zijn. Het valt ons echter zwaar mensen te vergeven die ons op de één of andere wijze hebben benadeeld. Dat is waar. Maar het is ook waar dat wij alleen die mensen kunnen vergeven die iets tegen ons hebben gedaan! We staan hier voor een praktische toepassing van het Nieuwe Verbond. God beloofd Zijn Wet en Zijn Liefde in ons hart te schrijven. Hij wil ons helpen om vergevingsgezinde mensen te worden. Hij wil ons Zijn Geest van liefde schenken. We hoeven er slechts in het geloof om te vragen. Dan zal God ons ook in het geloof veranderen naar het beeld van Zijn Zoon. Alleen zo zullen wij met Jezus leren zeggen: “Vader vergeef het hun.” De gelijkenis van Jezus over de werknemer die vergeving ontving, had Gods liefde in zijn hart nodig om diezelfde vergeving aan een ander te kunnen schenken. Ik betwijfel of deze man echt ondankbaar was. Hij moet toch wel dankbaar zijn geweest voor de grootse geste van zijn baas. Maar hij begreep niet wat zijn heer eigenlijk had gedaan. Misschien veronderstelde hij dat zijn baas hem had vergeven omdat hij een belangrijk en onvervangbaar lid van de staf was. Ik geloof dat hij dat kantoor op branieachtige wijze heeft verlaten. En toen hij de arme drommel tegenkwam werd hij boos; boos omdat hij in de onmacht van zijn schuldenaar zijn eigen onmacht weerspiegeld zag. Wie weigert vergeving te schenken? Dat zijn wij allen, tenzij wij onze onmacht onderkennen en de vergeving van onze schuld niet alleen ootmoedig aanvaarden, maar ook weer met dezelfde ootmoed doorgeven aan anderen. Hoe is het mogelijk dat man en vrouw in de kerk samen het lied van vergeving kunnen zingen om vervolgens in een scheiding elkaar de TV en de filmcamera te betwisten? Jezus Christus stierf en werd opgewekt om onze verzoening. Hoe kunnen we dan zo bikkelhard zijn; hoe kunnen wij dan ten koste van alles en iedereen ons ‘recht’ opeisen; hoe kunnen wij dan diepgewortelde wraak koesteren, en toch geloven dat wij ons mogen zonnen in de warme stralen van Gods vergeving? Moge de Here ons helpen. En dat is nu precies wat Hij wil doen. Hij wil ons nu, op Zijn reeds ingegane Grote Verzoendag helpen het beeld van Christus gestalte te geven in ons leven. Degenen die uiteindelijk het Koninkrijk zullen beërven zijn deze die met God en hun naaste zijn verzoend. Dat vergt volharding. Maar ook de volharding is een Godsgeschenk waarin wij mogen geloven en van waaruit wij mogen leven. Genade om de vijand te vergeven. Het oordeel is nu. God is een zorgzame God. Hij vond het belangrijk om ons te vertellen wanneer de zoendood van Christus zou plaatsvinden (31 na Christus) en wanneer het onderzoekend oordeel zou beginnen. (1844) Hij wilde ons dat laten weten, omdat het van wezenlijk belang is voor ons heil. Het is wonderlijk te beseffen dat de ‘boeken’ binnenkort dicht zullen gaan en dat dan de namen van de heiligen des Allerhoogste bekend zullen worden. (Lev. 16: 30) Indrukwekkend is de gedachte dat het oordeel nu reeds meer dan een eeuw voortduurt - dat het nog steeds (ook nu) gaande is. Hoe belangrijk is het daarom, dat wij ons verootmoedigen, zoals de Israëlieten op de Grote Verzoendag. (Lev. 23: 27) Dienen wij ons niet aan diepgaand zelfonderzoek te onderwerpen om te zien of wij wel in het geloof zijn? (2 Kor. 13:5) Het is een ernstige zaak dat wij door ernstig gebed en Bijbelstudie proberen te ontdekken wat Gods wil is, en vervolgens proberen Zijn wil te doen. God wil Zijn Geboden, Zijn wet der liefde in onze harten 1
schrijven. Staan wij Hem dat toe? Hebben wij Hem in ons hart toegelaten? Staan onze gedachten verre van de immoraliteit van onze huidige tijd? Kan de manier waarop wij zaken bedrijven het daglicht velen? Staan we boven de gebruikelijke hypocrisie die veel sociale contacten kenmerkt? Houden we werkelijk van onze kinderen en ouders? Aanbidden we God in alle oprechtheid en vieren we Zijn sabbat? Helpen we onze medemensen in nood? Vergeven wij zoals we zelf vergeving ontvangen hebben? Blijven wij in Jezus (Joh. 15: 1- 11) of besteden we meer aandacht aan de helden van de plaat en van het scherm? Want Ik weet welke gedachten Ik over u koester, luidt het woord des Heren, gedachten van vrede en niet van onheil, om u een hoopvolle toekomst te geven. Dan zult gij Mij aanroepen en heengaan en tot Mij bidden, en Ik zal naar u horen; dan zult gij mij zoeken en vinden, wanneer gij naar mij vraagt met uw ganse hart. (Jer. 29: 11, 12) (Citaat C. M. M.) Daniëls gebed en gebedsleven noodzaak voor ons, als wij vooruit willen komen. Toen het einde van de zeventigjarige ballingschap naderde hield de geest van Daniël zich ernstig bezig met de profetieën van Jeremia. Hij zag dat de tijd naderde dat God Zijn uitverkoren volk een andere gelegenheid zou geven; en met vasten, verootmoediging en gebed, viel hij de Gods des hemels lastig ten behoeve van Israël met deze woorden: Ach Here, Gij grote en geduchte God, die vasthoudt aan het Verbond en de goedertierenheid jegens hen die U liefhebben en Uw geboden bewaren; wij hebben gezondigd en misdreven, wij hebben goddeloos gehandeld, en zijn weerspannig geweest; wij zijn afgeweken van Uw geboden en van Uw verordeningen, en wij hebben niet geluisterd naar Uw knechten de profeten, die in Uw naam gesproken hebben tot onze koningen, onze vorsten en vaderen, en tot het ganse volk des lands. Let op deze woorden. Daniël verkondigt niet zijn eigen trouw tegenover de Here. In plaats van te beweren rein en heilig te zijn, vereenzelvigt hij zich met de echte zondaren van Israël. De wijsheid die God hem meedeelde was zoveel voortreffelijker dan de wijsheid van de wijzen dezer wereld zoals het licht van de zon die op de middag schijnt helderder is dan de zwakste ster. En toch, overdenk het gebed van de lippen van deze man, die door de hemel zo zeer begunstigd werd. In diepe verootmoediging, met tranen, met een verscheurd hart, pleit hij voor zichzelf en voor zijn volk. Hij legt zijn ziel open voor God, belijdt zijn eigen slechtheid en belijdt de grootheid en de majesteit des Heren. Wat een ernst en vurigheid spreken uit deze smeekbede! Hij nadert dichter en dichter tot God. De hand des geloofs reikt naar boven om de nimmer falende beloften van de Allerhoogste vast te grijpen. Met grote hevigheid worstelt zijn ziel. En hij heeft bewijs dat zijn gebed verhoord is. Hij voelt dat de overwinning voor hem is. Als wij zouden worstelen zoals Daniël worstelde, en onze ziel voor God zouden verootmoedigen, dan zouden wij net zulke opvallende woorden van God ontvangen als aan Daniël gegeven werd. Hoor hoe hij zijn geval indringend voorlegt aan het hof des hemels: Neig, mijn God, Uw oor en hoor; open Uw ogen en zie onze verwoestingen en de stad waarover Uw naam is uitgeroepen; want niet op grond van onze gerechtigheden storten wij onze smeekbeden voor U uit, maar op grond van Uw barmhartigheden. O Here, hoor! O Here, vergeef! O Here, merk op! Treed handelend op; toef niet om Uzelfs wil, mijn God, want Uw naam is uitgeroepen over Uw stad en over Uw volk. Terwijl ik nog sprak en bad en mijn zonde en de zonde van mijn volk Israël beleed, kwam de man Gabriël, die ik tevoren gezien had in het gezicht, in ijlende vlucht tot vlak bij mij op de tijd van het avondoffer. Terwijl Daniël bidt, daalt de engel Gabriël ijlings vanuit de hemelse hoven om hem te vertellen dat zijn gebeden verhoord zijn en dat zij beantwoord zijn. Deze machtige engel is opdracht gegeven om hem te onderrichten en begrip te geven, om de verborgenheden van de toekomst voor hem te openen. Zo werd Daniël, terwijl hij ernstig zocht naar het kennen en verstaan van de waarheid, in gemeenschap gebracht met de afgezant des hemels. De man Gods bad, niet voor een blij gevoel van, maar om een kennis van een Goddelijke wil. En hij wenst deze kennis niet alleen voor zichzelf, maar voor zijn volk. Zijn grote zorg betrof de Israëlieten, die niet, in de strikte zin van het 1
woord, Gods wet hielden. Hij erkent dat alle rampspoeden die hen overkomen waren het gevolg waren van hun overtreden van die heilige wet. Hij zei: “Wij hebben gezondigd, wij hebben goddeloos gehandeld. Want om onze zonden en de ongerechtigheid onzer vaderen zijn Jeruzalem en Uw volk tot een smaad geworden voor allen om ons heen. Zij hadden hun bijzondere, heilige karakter als Gods uitverkoren volk verloren. Nu dan hoor, onze God, naar het gebed van Uw knecht en naar zijn smeking en doe Uw aangezicht lichten over Uw verwoest heiligdom.” Het hart van Daniël wendt zich met een intens verlangen naar het verwoeste heiligdom van God. Hij weet dat haar voorspoed alleen hersteld kan worden als Israël berouw toont, over het overtreden van Gods wet, en nederig getrouw en gehoorzaam wordt. In antwoord op zijn smeekbede, ontving Daniël niet alleen licht en waarheid die hij en zijn volk erg nodig hadden, maar een overzicht van de grote gebeurtenissen van de toekomst, ja, van de komst van de Verlosser der wereld. Zij, die beweren geheiligd te zijn, terwijl ze geen lust hebben om de Schriften te onderzoeken of met God in gebed te worstelen om een duidelijk begrip der bijbelse waarheid, weten niet wat waarachtige heiligmaking is. Daniël was een toegewijde dienstknecht van de Allerhoogste. Zijn lange leven was vervuld met edele daden, in dienst van zijn Meester. Zijn reinheid van karakter, zijn onwankelbare trouw, worden alleen geëvenaard door nederigheid van hart en diep berouw voor God. Wij herhalen; het leven van Daniël is een geïnspireerde illustratie van ware heiligmaking. Daniël een voorbeeld van ware ootmoed. Laat hen die ertoe geneigd zijn om een hoge belijdenis van heiligheid af te leggen, zien in de spiegel van Gods wet, welke onze de gebreken openbaart in ons karakter. Zij die de ver reikende eisen van Gods wet zien, zij die zich realiseren dat het een oordeler is van de gedachten en neigingen van het hart, zullen de trotse bewering van zondeloosheid niet durven maken, en het niet wagen om te verklaren: Ik ben volmaakt, ik ben heilig. Indien wij, zegt Johannes, en hij scheidt zich hier niet af van zijn broeders, zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet. (1 Joh. 1: 8) Indien wij zeggen, dat wij niet gezondigd hebben, maken wij Hem tot een leugenaar, en Zijn woord is in ons niet. (1 Joh. 1: 10) Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. (1 Joh.1: 9)
Gedachten over Daniël
geschreven door E.G. White
Ook dit is een herhaling, maar toch kan ik aanraden om uzelf hierin te verdiepen.(M.W.) De verzoening aan het einde van de 70 weken. Het Offer. Om de volledige betekenis van Daniël 8: 14 te begrijpen moeten wij ons richten tot de betekenis, de omvang en de alomvattendheid van het werk der verzoening in Daniël 9: 24. Verzoening is een begrip dat enorm veel inhoudt en toch enorm eenvoudig is. Het Engelse woord “atonement” is als het ontleed wordt “at- one- ment”. Het wordt in deze zin gebruikt in de geschriften van Ellen White. Niemand die in Jezus Christus gelooft is onder het slavenjuk van de wet van God; want Zijn wet is een wet des levens, niet des doods, voor hen die haar voorschriften gehoorzamen. Allen die begrijpen dat de wet geestelijk is, allen die zich de kracht van de wet realiseren als een aanwijzer van de zonde, zijn in precies dezelfde hopeloze positie als satan zelf, tenzij zij de verzoening accepteren waarin 1
voor hen voorzien is in het herstellend offer van Jezus Christus, die onze verzoening, ons ‘één zijn met God’ is. Door het geloof in Christus is het mogelijk om elk beginsel van de wet te gehoorzamen. Als wij iets willen realiseren van het grote werk der verzoening dat door Jezus tot stand komt door Zijn optreden als Offer en als Middelaar in het hemels Heiligdom dan moeten wij ons alvorens ons daartoe te wenden, eerst het probleem realiseren. Het probleem bestrijkt een enorm terrein en de oplossing (de verzoening is de oplossing) heeft gevolgen die zich uitstrekken tot de eindeloze verten in de eeuwigheid. Ellen White vertelt ons dat het wachtwoord van de hemel is: Jezus Christus en Die gekruisigd. Het hele werk van de verzoening kan onderverdeeld worden in vier hoofdafdelingen. 1. 2. 3. 4.
de verzoening tussen de vader en de Mens Jezus Christus. de verzoening tussen Godheid en mensheid in Jezus Christus. de verzoening tussen de Godheid en het hemels universum. de verzoening tussen de Gerechtigheid en de Barmhartigheid, twee eeuwige beginselen die de grondslag zijn van Gods eeuwige wet. In deze vier ligt Gods aanname van het menselijk geslacht in Christus, toen Jezus uitriep op Golgota, “het is volbracht”.
Dit verzoeningswerk volledig aanvaard brengt de mens tot volmaaktheid. De verzoening tussen de Vader en de Mens Jezus Christus. Van de dagen der eeuwigheid was de Here Jezus Christus één met de Vader. Gedurende Zijn hele leven op aarde had Hij (Jezus) gewandeld in het licht van Gods tegenwoordigheid. Maar nu scheen Hij uitgesloten te zijn van het licht van Gods ondersteunende tegenwoordigheid. Nu werd Hij gerekend tot de overtreders. Hij moest de schuld van het gevallen mensdom dragen. De ongerechtigheid van ons allen moest worden gelegd op Hem, die geen zonde gekend heeft. De zonde is in Zijn ogen zo verschrikkelijk, het gewicht van de schuld die Hij moest dragen is zo zwaar, dat Hij ertoe komt te vrezen, daardoor voor altijd te zijn uitgesloten van de liefde Zijn Vaders. Hij voelde, dat Hij door de zonde gescheiden werd van Zijn Vader. De kloof was zo wijd, zo zwart, zo diep, dat Zijn geest daarvoor huiverde. Christus bevond Zich nu in een geheel andere positie dan ooit tevoren. Zijn lijden kan het best beschreven worden met de woorden van de profeet: “Zwaard waak op tegen Mijn Herder, tegen de Man die Mijn Metgezel is, luidt het woord van de Here der heerscharen.” Tot dit ogenblik was Hij een Middelaar geweest voor anderen: nu verlangde Hij ernaar Zelf een middelaar te hebben. Christus voelde hoe Zijn eenheid met de Vader werd verbroken. Toen Christus uitriep “het is volbracht” werd de eenheid tussen de Vader en Zoon hersteld. Plotseling trok de duisternis van het kruis weg en op de heldere toon, als van een bazuin die door de gehele schepping scheen te weerklinken, riep Jezus uit: “Het is volbracht! Vader in Uw handen beveel Ik Mijn geest.” Een licht omgaf het kruis en het gelaat van de Heiland straalde met een heerlijkheid als van de zon. Daarna boog Hij het hoofd op zijn borst en stierf. En toen Hij zich in onderworpenheid aan God toevertrouwde, werd het gevoel, dat Hij de gunst des Vaders had verloren, weggenomen. Door het geloof was Christus overwinnaar. De verzoening tussen de Godheid en de mensheid in Jezus Christus.
1
Christus had Zijn Godheid niet geruild voor de mensheid, maar Hij had de Godheid bekleed met de menselijkheid. Hij hield niet op God te zijn, toen Hij mens werd. De twee uitdrukkingen ‘mens’ en ‘God’ waren in Christus nauw en onafscheidelijk één, en toch hadden zij elk hun eigen bestaan. Hoewel Christus zich vernederde om mens te worden, was de Godheid nog steeds de zijne. Er waren ogenblikken dat Jezus, terwijl Hij in het menselijke vlees was, daar stond als de Zoon van God. De goddelijkheid glansde door de menselijkheid en werd gezien door de schimpende priesters en leiders. De goddelijkheid straalde door de lijdende mensheid heen. Toen Christus op het kruishout stierf scheurde het kleed van Zijn vlees en God en mens waren eeuwig één in Christus. Christus scheurde Zijn kleed niet maar zijn ziel scheurde. Zijn kleed van menselijk vlees scheurde toen Hij, de zondendrager van het menselijk geslacht op het kruishout hing. Door Zijn lijden en Zijn dood werd een nieuwe en levende weg geopend. Jezus alleen kon de zekerheid geven, want Hij was gelijk aan God. Hij alleen kon Middelaar zijn tussen God en mens, want Hij bezat goddelijkheid en menselijkheid. Jezus kon beide partijen zekerheid geven voor de vervulling van de voorgeschreven voorwaarden. In Christus was het goddelijke en het menselijke verenigd - de Schepper en het schepsel. De natuur van God, wiens wet overtreden was, en de natuur van Adam, de overtreder, ontmoeten elkaar in Jezus - de Zoon van God en de Zoon des mensen. Hoewel Hij geen zondesmet op Zijn karakter had, daalde Hij toch af om onze gevallen menselijke natuur te verbinden met zijn goddelijkheid. Maar door de menselijkheid op deze manier aan te nemen, eerde Hij de menselijkheid. Na onze gevallen natuur op Zich genomen te hebben, toonde Hij wat zij worden kon, door het aanvaarden van de voldoende voorzieningen, die Hij daarvoor gemaakt had en door een deelhebber te worden van de goddelijke natuur. Zal iemand van ons even weinig waardering hebben als de joden, of zullen wij zien op Jezus als een volmaakt voorbeeld van onze volmaakte menselijkheid, in Zichzelf de attributen van de godheid verenigend met onze menselijke natuur? De eniggeboren Zoon van God maakte openbaar wat de mensheid moest worden. In Zijn geheiligde menselijke natuur openbaarde Hij wat de mens moet zijn. Dit alles kon plaats vinden, omdat Christus beslag legde op de menselijke natuur en deelhad aan de goddelijke attributen en Zijn kruis plantte tussen de goddelijkheid en de menselijkheid, de kloof overbruggend die de zondaar scheidde van God. De verzoening tussen de Godheid en het hemelse universum. Onze kleine wereld is het lesboek van het Universum. In het verlossingsplan lag echter meer opgesloten dan alleen zaligheid van de mens. Niet alleen voor dit doel kwam Jezus naar deze aarde; het was niet alleen om aan de bewoners van deze kleine planeet de wet van God in haar ware licht te openbaren; maar het was om Gods karakter voor heel het heelal te rechtvaardigen. Naar dit gevolg van Zijn offer - de invloed op de bewoners van andere werelden, zowel als op de mens - zag de Heiland heen, toen hij kort voor Zijn kruisdood zei: “Nu gaat er een oordeel over deze wereld; nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden; als Ik van de aarde verhoogd ben, zal Ik allen tot Mij trekken.” (Joh. 12: 31, 32) Door de dood van Christus zou niet alleen de hemel weer openstaan voor de mens, maar voor het ganse heelal zouden God en zijn Zoon gerechtvaardigd worden ten opzichte van hun handelswijze met satan. De eeuwigdurendheid van Gods wet zou bevestigd worden en de aard en de gevolgen van de zonde zou geopenbaard worden. Zelfs nadat er besloten was dat satan niet langer in de hemel kon blijven, vernietigde de Oneindige Wijsheid hen niet. Daar alleen de dienst der liefde aangenaam is bij God, moet de trouw van Zijn schepselen op overtuiging van Zijn rechtvaardigheid en barmhartigheid berusten. Omdat de bewoners van de hemel en van andere werelden niet voorbereid waren om de aard 1
of de gevolgen van de zonde te doorzien, zouden zij toen de rechtvaardigheid en de barmhartigheid Gods niet hebben kunnen billijken in de vernietiging van satan. Indien hij onmiddellijk vernietigd was, zouden zij God uit vrees gediend hebben, in plaats van uit liefde. De invloed van de bedrieger zou niet ten volle te niet gedaan zijn, noch ook zou de geest van opstand ten volle uitgeroeid geweest zijn... In de verzoening wordt Gods karakter geopenbaard. Met intense belangstelling hadden de niet gevallen werelden toegekeken, of God zou opstaan om de bewoners van de aarde weg te vagen. En wanneer God dat zou doen, dan stond satan gereed zijn plannen ten uitvoer te brengen, om zich van de trouw van de hemelse wezens te verzekeren. Hij had verklaard dat de beginselen van Gods regering vergeving onmogelijk maakten. Was de wereld verwoest geworden, dan zou hij beweerd hebben dat zijn beschuldigingen bewezen waren. Hij stond gereed om de smaad op God te werpen en om zijn opstand uit te breiden tot de werelden hierboven. Maar in plaats van de wereld te vernietigen, zond God Zijn Zoon om de wereld te behouden. Hoewel men overal in het van God vervreemde gebied bederf en verzet kon zien, werd er een weg tot behoud opengesteld. Juist op het kritieke ogenblik, toen de satan op het punt stond te triomferen, kwam de Zoon van God met de boodschap van goddelijke genade. Opdat de overleggingen uit vele harten openbaar worden. (Luc. 2: 35) In het licht van het leven van de Zaligmaker, worden de harten van allen, van de Schepper af tot de vorst der duisternis toe, openbaar. Satan had God voorgesteld als zelfzuchtig en verdrukkend, alles eisend, niets gevend, dienst van Zijn schepselen eisend ten behoeve van Zijn eigen heerlijkheid, en geen offer over hebbend voor hun welzijn. Maar de gave van Christus openbaart het hart van de Vader. Op het kruis van Golgota stonden liefde en zelfzucht van aangezicht tot aangezicht. Hier was hun kronende openbaring. Christus had alleen geleefd om te troosten en te zegenen en door Hem ter dood te brengen openbaarde satan de boosaardigheid van zijn haat tegenover God. Daarmee gaf hij te kennen dat het werkelijke doel van zijn opstand was, het onttronen van God en het vernietigen van Hem door wie de liefde van God werd getoond. Door het leven en de dood van Christus worden ook de gedachten van de mensen aan het licht gebracht. Satan zag dat zijn vermomming was weggerukt. Zijn regering was blootgesteld voor de ongevallen engelen en voor het hemels Universum. Hij had zichzelf geopenbaard als moordenaar. Door het bloed van de Zoon van God te vergieten, had hij zichzelf ontworteld en beroofd van de sympathie van de hemelse wezens. Van nu af was zijn werk beperkt. Welke houding hij ook zou aannemen, hij kon de engelen niet langer opwachten als zij uit de hemelse hoven kwamen en de broeders van Christus beschuldigen dat zij bekleed waren met de gewaden van duisternis en bezoedeld met zonde. De laatste band van sympathie tussen satan en de hemelse wereld was verbroken. Toch werd satan toen niet vernietigd. Zelfs toen begrepen de engelen niet alles waar het in de grote strijd omging. Hij hoorde de uitroep: “Het is volbracht” (Joh. 19: 30), verklarend dat de verlossing van de mensheid voor altijd zeker gesteld was, dat de hemel voor eeuwig beveiligd was tegen de beschuldigingen, de misleidingen en de voorwendselen van satan. Door de zelfofferande der liefde zijn de bewoners van de aarde en de hemel verbonden met hun Schepper met banden van een onverbrekelijk verbond. De verzoening tussen Gerechtigheid en Barmhartigheid. Rechtvaardigheid en barmhartigheid zijn het fundament van Gods wet. Het gewichtigste van de wet…Het oordeel (rechtvaardigheid) en de barmhartigheid en trouw. (Matt 23: 23) Als de mens zondigt breekt hij de wet. De twee beginselen van de wet, rechtvaardigheid en genade, eisen twee tegenovergestelde dingen voor de overtreder.
1
Bij het begin van de grote strijd had satan verklaard, dat aan de wet van God niet kon worden gehoorzaamd, dat rechtvaardigheid in strijd was met genade en dat, indien de wet zou zijn overtreden, het onmogelijk zou zijn dat de zondaar vergeving ontving. Iedere zonde moest bestraft worden, zo voerde satan aan; en indien God de straf op de zonde zou kwijtschelden, zou Hij geen God van waarheid en rechtvaardigheid zijn. Wanneer mensen de wet van God overtraden en Zijn wil trotseerden, jubelde satan. Het was bewezen, zo verklaarde hij, dat de wet niet gehoorzaamd kon worden; de mens zou geen vergeving kunnen ontvangen. Omdat hij, na zijn opstand, uit de hemel was verbannen, eiste satan dat het mensdom voorgoed van de gunst Gods zou worden uitgesloten. God kon niet rechtvaardig zijn, zo beweerde hij, en nochtans genade betonen aan de zondaar. Christus kwam om de wereld een voorbeeld te geven van wat volmaakte menselijkheid zijn kan als zij verenigd is met de goddelijkheid. Hij spreidde een nieuwe fase ten toon voor de ogen van de wereld van genade, medelijden en liefde. Hij gaf de mensen een nieuwe interpretatie van God. Als hoofd van de mensheid leerde Hij de mensen lessen in de wetenschap van de goddelijke regering, waarbij Hij de gerechtigheid openbaarde van de verzoening van genade en recht. De verzoening van genade en recht hield geen enkel compromis met de zonde in zich, en ging niet voorbij aan enige eis van het recht; maar door elk goddelijk attribuut zijn aangewezen plaats te geven, kon genade geoefend worden in het straffen van de zondige, verstokte mens zonder haar goedertierenheid te vernietigen of haar medelijdend karakter te verbeuren en het recht kon beoefend worden in het vergeven van de berouwvolle overtreder zonder zijn oprechtheid geweld aan te doen. Het doel van Christus was om de rechten van de Rechtvaardigheid en de Genade te verzoenen, en elk gescheiden te laten staan in hun eigen waardigheid, hoewel verenigd. Zijn genade was geen zwakheid, maar een geweldige kracht om de zonde te straffen omdat het zonde is; bovendien een macht om de liefde van de mensheid tot Zich te trekken. Door Christus is het recht in staat om te vergeven zonder ook maar één jota van haar verheven heiligheid op te offeren. Genade en recht stonden op zichzelf, in tegenstelling tot elkaar, gescheiden door een brede afgrond. De Here onze Verlosser bekleedde Zijn goddelijkheid met de menselijkheid en wrocht ten behoeve van de mens een karakter dat zonder vlek en smet was. Hij plantte zijn kruis midden tussen de hemel en de aarde en maakte het tot een onderwerp van aantrekkelijkheid die beide zijden bereikte, zowel recht als genade over de afgrond heen trekkend. De Rechtvaardigheid stond op van haar verheven troon en naderde met al de heerscharen des hemels het kruis. Daar zag zij Iemand die gelijk was aan God, Die de straf voor alle ongerechtigheid en zonde droeg. Met een volmaakte genoegdoening boog de Rechtvaardigheid in eerbied voor het kruis en zei: “Het is genoeg.” De enige manier waardoor Rechtvaardigheid en Genade onverbrekelijk met elkaar verbonden kunnen zijn, is de Zelfofferande van God. God offerde Zichzelf in Zijn Zoon. Zoals de regenboog in de wolken ontstaat door de verbinding van zonneschijn en regen, zo stelt de boog boven Gods troon de verbinding voor van Zijn genade en gerechtigheid. In het hemels Heiligdom, Gods woonplaats, is Gods troon gevestigd op gerechtigheid en oordeel. In het Heilige der Heiligen is Zijn wet, de rechtsnorm waarnaar de hele mensheid zal worden geoordeeld. Op de Ark met de tafelen der wet ligt het verzoendeksel. Hier pleit Christus met Zijn bloed voor de zondaar. Hiermee wordt aangetoond dat rechtvaardigheid en genade in het verlossingsplan samengaan. Deze eenheid kon alleen uitgedacht worden door oneindige Wijsheid en tot stand komen door oneindige kracht en vervult de ganse hemel met bewondering en eerbied. De cherubs van het aardse heiligdom, die met eerbied neerzagen op het verzoendeksel, zijn een voorstelling van de belangstelling die de hemelse legerscharen aan de dag leggen als zij het werk der verlossing overdenken. Dit is de verborgenheid der genade waarin engelen een blik begeren te slaan - dat God rechtvaardig kan zijn, terwijl Hij de berouwvolle zondaar rechtvaardigt en Zijn gemeenschap met het gevallen geslacht vernieuwt. 1
De verzoening van genade en recht is het prisma van de theologie. De neiging van de moderne kansel is om de goddelijke rechtvaardigheid te scheiden van de goddelijke barmhartigheid, om de liefde neer te halen tot een sentiment, in plaats van haar te verheffen tot een beginsel. Het nieuwe theologische prisma scheidt wat God samengevoegd heeft. Is de goddelijke wet goed of kwaad? ZIJ IS GOED! Dan is rechtvaardigheid goed; want dat is de neiging om de wet te handhaven. De gewoonte om de goddelijke wet en daarmee het recht alsook de omvang en het kwaad van de menselijke ongehoorzaamheid onder te waarderen leidt ertoe om de genade die de verzoening verschaft gering te schatten. Zo leren bovenstaande getuigenissen dat door het kruis, de Vader en de Zoon, goddelijkheid en menselijkheid, de Godheid en het hemels Universum, Genade en Recht voor eeuwig met onverbrekelijke banden verbonden zijn. De verzoening is compleet in Christus.
Daniël 10: De toekomst van Daniëls volk. Daniël 10: 1. In het derde jaar van Kores, de koning der Perzen, werd aan Daniël, die Beltesassar genoemd werd, een woord geopenbaard; dat woord was waarheid en sprak van grote nood. En hij gaf acht op dat woord en had aandacht voor het gezicht. Dit hoofdstuk is de inleiding tot het vierde en laatste profetische visioen dat het volgende hoofdstuk in beslag neemt en dat reikt tot in het twaalfde hoofdstuk. Voor de vierde maal wordt ons dat conflict der eeuwen geopenbaard, maar in nog meer details. Deze drie laatste hoofdstukken hadden beter één hoofdstuk uitgemaakt, de verdeling heeft heel wat verwarring veroorzaakt. Wij moeten ons hier herinneren dat de engel Gabriël het bevel had ontvangen om aan Daniël de betekenis van het vorig gezicht mee te delen. De engel had hem gedeeltelijk uitleg gegeven, die hij had moeten afbreken, daar Daniël ziek was geworden. Nu komt hij terug om de interpretatie voort te zetten, vooral in verband met de 2300 jaren. Wij bevinden ons nu in het derde jaar van Kores. Eerst was Darius twee jaren aan de regering geweest. In zijn eerste regeringsjaar had Kores het decreet uitgevaardigd dat de joden mochten terugkeren naar Palestina. Daniël was niet meegegaan, wellicht wegens zijn hoge leeftijd. (Ik denk persoonlijk dat God het hem wilde besparen, want de wederopbouw zou onder zware druk worden gedaan, daar was Daniël te oud voor om dit alles te dragen, God is immers een God van liefde) Daar hij reeds meer dan zeventig jaar in ballingschap vertoefde, moet hij hier ongeveer de negentig bereikt hebben; het einde van zijn bewogen leven kwam stilaan in zicht. Ook zijn hoge functie verplichtte hem in Babel te blijven en stelde hem in staat de joden die achtergebleven waren, dat was het grootste aantal, behulpzaam te zijn. Tezelfdertijd kon hij aan het koninklijk hof zorgen voor hen die naar hun land waren teruggekeerd. Als profeet voelde hij zich ook geroepen om aan de heidense wereldmachten de ware God en Zijn raadsbesluiten bekend te maken. Aan Daniël werd ‘een woord’ geopenbaard. Dit is de enige uitdrukking door Daniël gebruikt om de vierde profetische beschrijving aan te geven, die ditmaal niet gehuld is in een symbolenkleed. De drie laatste hoofdstukken bevatten een openbaring aangaande de verdrukking van Gods volk door de wereldmachten, tot de komst van het Godsrijk. Dat woord was waarheid. De waarheid van deze profetische onthulling werd nadien bevestigd in de zware tijden die Gods volk heeft doorgemaakt. Daniël bad en mediteerde met een bijzondere drang om dat gezicht te doorzien, hij gaf acht op dat woord. Hij kwam ertoe gedeeltelijk de interpretatie van de engel te verstaan; het is omstreeks het einde van het visioen, dat hij moet belijden: Ik nu hoorde het wel, maar begreep het niet. (Dan. 12: 8) 1
Daniël 10: 2, 3. In die dagen bracht ik, Daniël, drie volle weken door met rouw bedrijven; smakelijke spijze at ik niet, vlees noch wijn kwamen in mijn mond en ik zalfde mij in het geheel niet, tot er drie volle weken verlopen waren. De juiste oorzaak van Daniëls bezwaard gemoed wordt niet aangegeven, maar het is duidelijk uit de woorden van de engel in de verzen 12 en 14. Hij wilde meer licht in verband met zijn volk. Hij was bedroefd dat er op het decreet van Kores zo weinig waren teruggekeerd naar Jeruzalem. Ook vreesde hij voor de teruggekeerden en voor het lukken van hun herstellings- werken; de toekomst leek hem donker vanwege de tegenwerking der vijanden in Jeruzalem, waarvan hij wel zal gehoord hebben. (Ezra 4: 1-5) Kores had de eerste proclamatie uitgevaardigd, de joden mochten terugkeren naar Jeruzalem. (Ezra 1: 1-4) De verlossing van Daniël uit de leeuwenkuil was door God gebruikt om een gunstige invloed uit te oefenen, niet alleen op Darius maar ook op Kores. Wanneer deze in het boek van Jesaja de woorden las die meer dan honderd jaar voor zijn geboorte aantoonden hoe hij Babel overwinnen zou - een boodschap Gods voor hem persoonlijk bestemd - en de verklaring: voor de zaak van Jakob, en Israël mijn uitverkorene heb Ik uw naam geroepen, dan was zijn hart diep beroerd, en hij besloot de hem aangewezen taak te vervullen. Hij gaf dan ook het eerste decreet. Vele Israëlieten, evenals Daniël hadden de profetieën bestudeerd en hadden God ernstig gebeden voor de bevrijding van Israël. Ongeveer 50.000 Israëlieten namen van de gelegenheid gebruik om terug te keren. Hun vrienden lieten hun niet met lege handen gaan. Vele vrijwillige gaven werden gevoegd bij de vaten van het huis des Heren, die Nebukadnessar uit de Tempel van Jeruzalem had weggenomen. (Ezra 1: 5-11) Te Jeruzalem werd de weergekeerde Israëlieten veel last aangedaan door de Samaritanen, een gemengd ras. De Samaritanen stuurden valse berichten naar het hof van Perzië, zij trachten de joden verdacht te maken bij de koning. Daniël die aan het Koninklijke hof was, zag duidelijk dat er bij de koning een verandering was gekomen in zijn sympathie voor Gods volk. Satan beïnvloedde de koning der Perzen, reeds drie weken waren de machten der duisternis aan het werk, een belangrijke beslissing moest door Kores genomen worden. Tijdens deze drie weken treurde Daniël, hij bad ernstig en at geen begeerlijke spijze. Hij bad niet voor zichzelf, maar voor zijn volk. Ook verlangde hij Gods doel beter te begrijpen in verband met de gebeurtenissen die zijn volk verder zouden overkomen. Een belangrijk feit uit een vorig visioen bleef voor hem duister. Daniëls hart ging ook uit naar de tijd dat Gods eeuwig rijk zou worden opgericht op aarde, en dat de onmenselijkheid van de mens tot een einde zou komen. Het licht dat de engel hem gaf in verband met de wereldrijken die elkaar opvolgden, was ook bedoeld om beter de juiste plaats te kunnen ontdekken in de stroom des tijds, waar Gods volk zich bevond. Maar hoe meer licht Daniël ontving, hoe meer het hem ontstelde. Na het visioen van Daniël 7 schreef hij: Mijn gedachten ontstelden mij zeer, zodat mijn gelaatskleur verschoot. Hij begon beter het toekomstige lijden van zijn volk in te zien. Na het visioen van Daniël 8 schreef hij: En ik, Daniël, was uitgeput en was enige dagen ziek, ik was verbijsterd over het gezicht. Daniël begreep dat de lijdensweg van Gods kinderen nog niet het eindpunt naderde, maar dat er nog eeuwen zouden over heengaan. Daniëls hart ging ook uit naar het groot herstel door de komst van de Messias na de 69 weken. Aller duidelijkst was de tijd van zijn komst aangegeven. Niettegenstaande dat, zou niemand Hem verwachten, tenzij enkelingen. Daar zou geen plaats zijn voor Hem. Satan zou zijn volle macht openbaren om de verlossing te verhinderen. Maar in de helft der laatste week zou de Messias gedood worden, Hij zou slachtoffer en spijsoffer doen ophouden. Juist door zijn gruwelijke dood zou Hij zijn ontzaglijke taak vervullen. Daniël 10: 4. Op de vierentwintigste dag nu van de eerste maand, terwijl ik mij aan de oever van de grote rivier, dat is de Tigris bevond, De Tigris. 1
De Hebreeuwse tekst geeft “Chiddequel” de Semitische naam van de stroom, de rivier van de dadelpalm. Deze naam wordt in het Syrisch op de Eufraat toegepast, terwijl de Vulgaat, het Grieks en het Arabisch het op de Tigris toepassen. Sommigen zijn van mening dat de profeet het visioen ontving op de plaats waar deze beide stromen zich verenigen, bij de Perzische golf. Daniël bevond zich daar in het gezelschap van meerdere personen, waarschijnlijk officiële beambten. Daniël. 10: 5-10. …sloeg ik mijn ogen op en zie, daar zag ik een man in linnen klederen gekleed en de lendenen omgord met goud van Ufaz; zijn lichaam was als turkoois, zijn gelaat schitterde gelijk de bliksem, zijn ogen waren als vurige fakkels, zijn armen en voeten glanzend van gepolijst koper, en het geluid van zijn woorden als het gedruis van een menigte. Alleen ik, Daniël, zag dat gezicht, maar de mannen die bij mij waren, zagen het niet; doch een grote schrik overviel hen, zodat zij vluchtten en zich verborgen; zo bleef ik alleen over. Toen ik dat grote gezicht zag, bleef er in mij geen kracht meer; alle kleur week van mijn gelaat, en ik had geen kracht meer over. Toen hoorde ik het geluid zijner woorden, en toen ik het geluid zijner woorden hoorde, viel ik bezwijmd op mijn aangezicht, met mijn gezicht ter aarde. En zie, een hand raakte mij aan en deed mij op knieën en handen sidderend oprijzen. De majestueuze hemelse verschijning die Daniël zag in verblindende schoonheid, stralend van absoluut gezag, heeft veel overeenkomst met de verschijning van Christus aan Johannes op het eiland Patmos. Het effect op Daniël was hetzelfde als op Johannes, en ook op Paulus toen de Here hem verscheen op de weg naar Damascus. Hoe zou het anders kunnen, wanneer een zondig mens in rechtstreekse aanraking komt met de Vorst van de heilige wereld Gods. God toont hier op een tastbare wijze, hoe nietig de gevallen mens is, wanneer God hem nadert. De mannen die bij Daniël waren, zagen het gezicht niet, maar werden zich bewust van een ontzaglijke werkelijkheid. God mocht Kores niet dwingen om Israël te helpen, hij moest volkomen vrij zijn in zijn beslissing, maar de engel moest de satanische invloeden tegenwerken opdat Cyrus geen verkeerde beslissing zou nemen. Welke strijd met de machten der duisternis nog te strijden was, blijkt uit de boeken van Nehemia, Haggai en Zacharia. Satan weerstond Israël niet alleen voor de troon van aardse heersers, maar zelfs voor de troon van God. (Zach. 3:1) De strijd van Gods kinderen gaat tegen de geestelijke boosheden in de lucht. (Ef. 6: 12) Daniël 10: 11-14. En hij zeide tot mij: Daniël, gij zeer beminde man, let op de woorden die ik tot u spreek, en ga rechtop staan, want nu ben ik tot u gezonden. Toen hij dit tot mij sprak, stond ik bevende op. En hij zeide tot mij: Vrees niet Daniël, want van de eerste dag af, dat gij uw hart erop gezet had om inzicht te verkrijgen en om u voor uw God te verootmoedigen, zijn uw woorden gehoord, en ik ben gekomen op uw woorden. Maar de vorst van het koninkrijk der Perzen stond eenentwintig dagen tegenover mij; doch zie, Michaël, een der voornaamste vorsten, kwam mij te hulp, zodat ik daar, bij de koningen der Perzen, de overhand behield; en ik ben gekomen om u te verstaan te geven wat uw volk in het laatst der dagen overkomen zal; want wederom is het een gezicht aangaande de toekomst. De engel was niet alleen gekomen om aan Daniël de goede boodschap te brengen van de nederlaag der satanische machten, maar ook om hem mede te delen wat zijn volk, in het laatst der dagen overkomen zal. Deze uitdrukking komt dikwijls voor in de profetie en wijst naar een ver verwijderde toekomst, naar het einde van een historische periode. Deze uidrukking kan in één algemene zin de toekomst aangeven, maar ook rechtstreeks de eindtijd van deze wereld, dit wordt duidelijk uit het verband waarin de tekst zich bevindt. Wederom is het een gezicht aangaande de toekomst. Deze woorden tonen duidelijk aan dat het visioen parallel loopt met de andere profetische lijnen, die vele eeuwen overbruggen tot de oprichting van het Godsrijk. In verband met het Heiligdom had Daniël 1
reeds licht ontvangen in de hoofdstukken, 7, 8 en 9, maar nu brengt de engel hem licht aangaande Gods volk, tot de dag der eindverlossing: Dan zal uw volk verlost worden. (Dan. 12: 1) Tot op dat ogenblik bevindt Gods volk zich in de strijd met de machten der duisternis, en moeten zij de beker drinken waarin hun Meester hen is voorgegaan. Daniël 10: 15-17. Toen hij op deze wijze met mij sprak, boog ik mijn gelaat ter aarde en was verstomd. Maar zie, iets als een menselijke gedaante raakte mijn lippen aan; toen opende ik mijn mond en begon te spreken, en ik zeide tot hem die voor mij stond: Mijn heer, vanwege het gezicht hebben mij weeën overvallen, en ik heb geen kracht meer over. Hoe kan ik, de knecht mijns heren, spreken met u, mijnheer? Ik heb immers geen kracht meer en alle adem is mij benomen. Verschrikt vluchtten zij en verborgen zich. Deze gebeurtenis zullen zij nooit vergeten hebben en zeker rondom zich hebben bekend gemaakt. Daniël werd bleek als een dode en zonk machteloos ineen; bij het geluid van de stem van het hemelse Wezen verloor hij het bewustzijn. Slechts toen een hand hem aanroerde - waarschijnlijk die van de engel Gabriël - herkreeg hij gedeeltelijk zijn kracht en bewoog zich op handen en knieën. De engel sprak hem toe: Gij zeer beminde man. Heerlijke uitspraak die ons aantoont dat het oog van Hem die een ontoegankelijk licht bewoont, een klein mensje hier op aarde overal volgt, en hem door een hemelse bode Zijn waardering overbrengt. Het is de tweede maal dat Daniël door een engel de verzekering ontvangt van Gods bijzondere waardering, hetgeen aan de profeet volle vertrouwen moest schenken. Daniël moest recht staan en volle aandacht schenken aan het woord op zijn gebed. Hij stelde zich overeind, maar was nog steeds bevende. In liefde sprak de hemelse bode hem toe: Vrees niet Daniël, want van de eerste dag af… zijn uw woorden gehoord. Daniël ontvangt de verzekering, alhoewel hij drie weken gebeden heeft zonder schijnbaar antwoord, dat God van bij het begin van zijn gebed hem heeft aangehoord en direct begon zijn gebed te beantwoorden. Hoe dikwijls zijn de gebeden van Gods kinderen verhoord, zonder dat er schijnbaar een antwoord kwam. Niettegenstaande alles wat zich zal afspelen hoeft Daniël niet te vrezen voor zijn volk dat zich te Jeruzalem bevindt in moeilijke omstandigheden. De vorst van het koninkrijk der Perzen stond eenentwintig dagen tegenover mij. Hier wordt ons een gezicht gegund in het ingrijpen Gods tussen aardse belangen, hartstochten en intriges. Onzichtbaar voor het menselijk oog, achter de schermen der geschiedenis, is een machtige worsteling aan de gang, waarvan ebbe en vloed onder de volkeren de weerkaatsing is. Daniël had gebeden, God had zijn gebed verhoord, maar om het te kunnen beantwoorden moest de koning van Perzië in actie komen. De engel Gabriël gebruikte zijn invloed om de koning in overeenstemming te brengen met de goddelijke wil. In alle stilte streed de engel in het paleis van Kores, hij weerstond de koning van Perzië die onder invloed was komen te staan van de machten der duisternis. Satan beïnvloedde de koning, door ingevingen van zelfzuchtige belangen en wereldse politiek, om hen op te hitsen tegen Gods volk in Jeruzalem. Maar de engel Gabriël trachtte de satanische invloed aan het Perzische hof in te houden. Een onzichtbare strijd woedde. De koning was bezield met tegenstrijdige gevoelens. Hij aarzelde en stelde uit. Dag na dag ging voorbij, Daniël was steeds in gebed. Ook de engel gaf zijn pogen niet op. De koning weerstond nog steeds zijn invloed. Drie weken gingen voorbij, tot Michaël, machtiger dan Gabriël, zich bij hem voegde in het paleis. Dat kwamen zij Daniël op de hoogte brengen. Tenslotte werd de overwinning behaald. De demonische invloeden werden in toom gehouden al de dagen van Kores en in de dagen van zijn zoon Cambysius, die zeven en een half jaar regeerde. Maar dat deze strijd nadien nog lange tijd voortduurde, wordt duidelijk aangetoond door Ezra. (Ezra 4: 4-24) Waarom liet God toe dat de machten der duisternis gedurende eenentwintig dagen de geest van Kores beïnvloeden, terwijl Daniël in ernstig gebed was? Wij moeten deze gebeurtenissen kunnen zien in het licht van Gods heilsplan. 1
Het geheimenis van Gods karakter moet geopenbaard worden voor het Universum. God moet gerechtvaardigd worden in de ontzaglijke strijd tussen licht en duisternis, het moet gezien worden dat God een God is van liefde en vrijheid, dat Hij geen enkel redelijk wezen dwingt Zijn wil te gehoorzamen. Hoe weinig zijn wij bewust van hetgeen er omgaat in de onzienlijke wereld in verband met het wereldgebeuren. Voor één ogenblik slechts, werd hier een hoekje van het gordijn opgelicht. Een van de karaktertrekken van Daniël was zijn grote liefde voor zijn volk. Hij had de hoop gekoesterd dat, alhoewel hijzelf niet meer de vervulling zou zien van de gezegende belofte Gods, dat deze heerlijke dagen toch in de nabije toekomst zouden vervuld worden. Maar nu werden hem de vorige visioenen duidelijker. Ziende dat het visioen ging over vele eeuwen van verdrukking en lijden voor Gods volk, werd hij er zo door geroerd, dat zijn kracht het begaf, zijn adem hield op en zijn spraak was weg. Iets als een mensengedaante raakte mijn lippen aan. Door de hemelse aanraking was Daniël in staat te spreken. Hij deelt aan het hemelse wezen mee dat zijn kracht hem had verlaten door het visioen dat hem ontzaglijk had aangegrepen. Alle adem is mij benomen. Daniël 10: 18-21. Toen raakte hij, die eruit zag als een mens, mij wederom aan en gaf mij kracht, en hij zeide: Vrees niet, gij zeer beminde man, vrede zij u, wees sterk, ja wees sterk! En terwijl hij met mij sprak, werd ik gesterkt en ik zeide: Mijn heer spreke, want gij heb mij kracht gegeven. Toen zeide hij: Weet gij, waarom ik tot u gekomen ben? Terstond moet ik terug keren om met de vorst der Perzen te strijden, en zodra ik uitgegaan ben, zie, dan zal de vorst van Griekenland komen; nochtans zal ik u mededelen wat geschreven staat in het boek der waarheid. En niet één staat mij vastberaden tegen hen terzijde, behalve uw vorst Michaël. Toen werd Daniël wederom aangeraakt door een hemels wezen en keerde zijn kracht terug. Nog eens zegt hem de engel niet te vrezen en noemt hem voor de derde maal: gij zeer beminde man. Ditmaal voegt hij er tweemaal bij: wees sterk, ja, wees sterk! En het aangenomen woord gaf hem sterkte en hij deelde de engel mee dat hij nu verder mocht spreken, dat hij zich sterk genoeg voelde om alles te dragen. De profeet was gesterkt om de volle mededeling te kunnen ontvangen van de engel. De engel Gabriël sprak: Weet gij, waarom ik tot u gekomen ben? Hij deelde hem mee dat hij de strijd met de koning van Perzië zou voortzetten. Gods engel zou aan zijn zijde staan, tegen de koning der Perzen, om de aanvankelijke overwinning te voltooien, zolang als het door de voorzienigheid Gods bepaald was, om zijn koninkrijk te doen voortduren. Maar wanneer hij zich van hem zou terugtrekken, zodra ik uitgegaan ben, als hij zijn steun aan dat koninkrijk zou onttrekken, zou de koning van Griekenland komen, dan zou de Perzische macht overrompeld worden en ineenstorten. Zoals het in de vorige visoenen geopenbaard was, zou Griekenland volgen op Medo-Perzië De engel deelde aan Daniël mee, dat hij terugkeerde om de strijd door te zetten tegen de macht der duisternis, die de geest van de koning van Perzië wilde beheersen. Hij bracht Daniël op de hoogte dat hij zich tenslotte zou terugtrekken uit de strijd, waardoor zich een grote ommekeer zou voordoen in het wereldgebeuren. Zolang de engel de satanische machten kon verhinderen de Perzische regering te overheersen, zou het rijk staande blijven. Maar wanneer de hemelse invloed zou teruggetrokken worden en de controle over de leiders der natie zou overgelaten worden aan de macht der duisternis, zou de ondergang van het Perzische rijk spoedig volgen. Onder leiding van Alexander de Grote zouden de legers van Griekenland onweerstaanbaar Medo-Perzie overrompelen en de heerschappij in handen nemen. Nochtans zal ik u mededelen wat geschreven staat in het boek der waarheid; en waaraan het woeden der demonen niets kan veranderen. De eeuwige plannen en doeleinden Gods staan onveranderlijk neergeschreven. Nog eens deelt hij Daniël mee dat hij in zijn strijd op een speciale wijze geholpen werd door Michaël de Vorst van Daniël, die op het einde der eeuwen Zijn rijk komt oprichten dat blijvend is, in contrast met de vergankelijke rijken van Perzië en Griekenland. Het is Michaël die het volle gewicht en de verantwoordelijkheid draagt om de invloed van het kwade onder de volkeren in zijn grenzen te houden. Welk een veld van historische studie zal geopend worden voor de kinderen 1
Gods, wanneer de archieven van het Universum voor hen zullen toegankelijk zijn. Dan zullen zij zien dat de ganse geschiedenis heilsgeschiedenis was, zij zullen inzien welke oneindige moeite God zich getroost heeft in de bestemming der volkeren, in het tegenhouden der winden (Openb. 7) in het weerhouden der machten der vervolging (Matt. 24: 22), opdat Zijn volk niet zou worden uitgeroeid en zij hun bestemming zouden kunnen bereiken. Hoe geheel anders zullen zij de problemen van het menselijk leven inzien. Zoveel dingen die hoogstbelangrijk waren in hun oog, zullen zij dan begrijpen als, niets, waardeloos, en zoveel schijnbare nietige dingen als van uiterst belang.
Daniël 10. Gods engelen zorgen voor ons. Mocht u soms denken dat het boek Daniël ons nu verder weinig te bieden heeft, dan staat u een uitermate plezierige verrassing te wachten. De hoofdstukken 10, 11 en 12 vormen een nieuwe eenheid. Hoofdstuk 10 vormt de inleiding tot dit laatste deel van het boek en verschaft ons een verbazingwekkende kijk achter de schermen van de wereldgeschiedenis. Daniël en enkele mannen die bij hem waren, maakten een wandeling langs de oever van de Tigris. Het was het voorjaar. Kores was alweer drie jaar aan de macht en zeventig jaren waren verstreken sinds Daniël gedwongen werd de weg van Jeruzalem naar Babylon af te leggen. Toen was hij zeventien. Nu naderde hij de negentig. God was goed geweest in al die jaren. In elke crisis had Hij voor hem gezorgd: zijn gebeden waren verhoord, hij was gezond gebleven en was een zegen voor zijn volk geweest. Nu was er echter weer een probleem. De herstelwerkzaamheden aan de Tempel - begonnen op gezag van Kores - liepen vertraging op door sterke oppositie van de plaatselijke bevolking. Ezra 4: 5 laat zien dat vijandige Samaritanen zelfs Perzische ambtenaren omkochten om het besluit tot herbouw ongedaan te maken. Het altaar was klaar, maar de kans dat God weer een werkelijke Tempel op aarde zou krijgen leek verkeken. Het is kenmerkend dat Daniël in deze situatie zijn heil zoekt in gebed. Hij vastte, drie weken, vanaf de 4e tot en met de 24ste van de eerste maand. Dat betekent dat zijn vasten bijna de gehele maand Nisan bestreek. En Nisan is de maand van het Pascha. De nabijheid van het pascha heeft Daniël ongetwijfeld doen denken aan de wonderlijke uittocht van zijn volk uit de Egyptische slavernij. En zo zocht Daniël een eenzame plek aan de oever van de Tigris om zijn God een herhaling van dat wonder af te smeken. Het antwoord kwam op even verrassende wijze als altijd. Uit vers 12 blijkt namelijk dat het antwoord op zijn drie weken durende gebed reeds op de eerste dag werd gegeven. Vrees niet Daniël, want van de eerste dag af, dat gij uw hart erop gezet had om inzicht te verkrijgen zijn uw woorden gehoord. Engelen in conflict met demonen. De boodschapper vervolgde: Maar de vorst van het koninkrijk der Perzen stond eenentwintig dagen tegenover mij, doch zie, Michaël, één der voornaamste vorsten, kwam mij te hulp. Achter de schermen van de geschiedenis blijkt een boodschapper van God drie weken lang te hebben geworsteld met vastberaden en sterke machten - boze geesten in de hemelse gewesten. (Ef. 6: 12) Inzet was een nieuwe openbaring aan Daniël omtrent zijn volk in het laatst der dagen. Klaarblijkelijk kon de hemelse boodschapper het niet alleen af, want Michaël, één der voornaamste vorsten moest hem te hulp komen. Na deze inleiding gaat de boodschapper over tot een zeer gedetailleerde uitleg van Daniëls visioen. Maar dan zijn we alweer bezig met hoofdstuk 11. De boodschap van Daniel 10. Michaël neemt het op voor Gods volk. 1
Michaël is één van de meest fascinerende personages van het Oude Testament. Wie is deze machtige Vorst? Daniël 10: 3 noemt Hem één der voornaamste Vorsten. Dat lijkt mij een wat bescheiden omschrijving. In het Nieuwtestamentische boek Judas wordt Michaël aartsengel genoemd. Hij is dus de engel bij uitstek. In de loop der eeuwen heeft de vrome verbeelding een aantal aartsengelen geschapen. De Bijbel kent er slechts één. Michaël, een heilig Wezen. De naam Michaël betekent: wie is als God! In Openbaring 12: 7 verschijnt deze engel als de Aanvoerder van de hemelse krachten, in een oorlog tussen goed en kwaad. Onder Zijn leiding verdreven engelen Gods, de engelen van satan uit de hemel. Jozua schijnt Deze legeraanvoerder voor de poorten van Jericho te hebben ontmoet: Terwijl nu Jozua bij Jericho was, zie, daar stond een man tegenover hem met een uitgetrokken zwaard in de hand. Jozua trad op hem toe en vroeg hem: Behoort gij tot ons of tot onze tegenstanders? Doch hij antwoordde: Neen, maar Ik ben de Vorst van het Heer der heren. Doe uw schoenen van uw voeten want de plaats waarop gij staat is, heilig. (Joz. 5: 13, 14) Toen Mozes bij het brandende braambos stond, werd ook tegen hem gezegd zijn schoenen uit te doen, want de plaats waarop gij staat is heilig. (Ex. 3: 5) Michaël, de Here. (JHWH) De stem die uit de brandende struik klonk behoorde toe aan de stem van de God zijner vaderen, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. (Ex. 3: 6) Toen Mozes naar Zijn naam vroeg kreeg hij te horen: Ik Ben die Ik Ben - dat wil zeggen de Here, JHWH. (Ex. 3: 14, 16) Maar de inleiding tot dit verhaal zegt juist dat, de engel des Heren, aan Mozes verscheen, als een vuurvlam, in het midden van de struik. Is God dan een engel? Hebben wij een engel tot God? Wat is een engel? Letterlijk betekent het woord Engelos (Grieks): Boodschapper. God heeft vele boodschappers. In die zin kunnen ook wij falende mensen, boodschappers van God zijn. De spionnen die door Mozes naar het beloofde land werden uitgestuurd worden in het Nieuwe Testament engelen genoemd. (Jak. 2: 25) De voortreffelijkste boodschapper van God is Jezus Christus. In Zijn Hogepriesterlijk gebed (Joh. 17) staat onder meer: Jezus Christus, die U (de Vader) gezonden hebt, de Zoon is de Boodschapper van de Vader. Maar in dat gebed staat ook dat de Zoon en de Vader één zijn. Jezus de Zoon deelt de goddelijkheid van de Vader. ( Jezus bracht ons een blijde boodschap) beiden zijn eeuwig en mogen met de naam JHWH: Ik Ben die Ik Ben aangesproken worden. (vgl. Joh. 8: 58) Maar Jezus is het gezicht van God naar de mens toe. Hij is de Boodschapper, de zeer uitzonderlijke, Engel zijns aangezicht (Jes. 63: 9) en de Engel die ons verlost uit alle nood. (Gen. 48: 16) Bij de wederkomst is het de stem van de Aartsengel die de doden uit de graven roept. (1 Tess. 4: 16) Johannes 5: 28, 29 zegt dat de stem van de Zoon des mensen de doden zal doen opstaan. En in Daniël wordt de naam Michaël in verband gebracht met de opstanding der doden, de vele die slapen in het stof der aarde. (Dan. 12:1) Michaël, de Aartsengel, is niemand anders dan Jezus Christus, onze Heiland. Wat betekent deze kennis voor ons? Allereerst dat we te maken hebben met een Heiland die in de geschiedenis voor Zijn volk strijd. God zorgt voor ons. Uiteindelijk heeft Hij de touwtjes in handen. Vervolgens helpt de machtige figuur Michaël ons zien, dat niet Antiochus Epifanes of de antichrist het middelpunt van Daniëls profetieën vormt, maar Jezus Christus. Hij is het brandpunt. Hij is de Steen uit Daniël 2, de Mensenzoon die komt met de wolken des hemels uit Daniël 7 en Hij is de Vorst die aan het einde van de zeventig weken, ten behoeve van Zijn volk sterft, maar het Verbond dat Hij met hen afgesloten heeft, laat zegevieren. En is het geen verstroostende gedachte dat, Michaël uw Vorst, onze Vorst is? Daniël 12: 1 noemt Hem de grote Vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat. Zo is het nu nog. De Zoon van God bestuurt en behoedt Zijn werk. Hij staat ons terzijde. Als Aartsengel staat Hij aan het hoofd van ontelbare engelen. En deze hemelse boden zijn dienende geesten, die uitgezonden worden, ten dienste van hen, die het heil zullen beërven. (Heb. 1: 14) Dat is fantastisch nieuws! Te bedenken dat machtige engelen worden uitgezonden om niet alleen mensen zoals Daniël, maar ook mensen zoals u en ik te dienen, is heerlijk nieuws! Het slechte nieuws is echter dat ook satan een leger engelen ter beschikking heeft. Als generaal van deze legerscharen, gaat hij rond, als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden. (1 Pet. 5; 8) Zoals we zagen willen demonen het wereldtoneel beheersen. Het is daarom geen wonder dat Paulus ons aanmoedigt te bidden voor hen die op het politieke vlak leiding moeten 1
geven. (1 Tim. 2: 1-4) Elke Christen zou net als Daniël regelmatig moeten bidden voor de tussenkomst van Michaël in de politieke kwesties van stad en land en wereld. Maar ook voor de gang van zaken in zijn eigen leven. (Citaat C. M. M.) Waarachtige bekering en zondebewustzijn. Hij die waarlijk berouwvol is, hij die wedergeboren is, haat zonde. Alle soorten zelfzucht zijn benauwend. Onverschilligheid tegenover God van de zijde van hen die rondom Hem zijn, smart Hem. Hij wordt er niet toe geleid om zichzelf te verheffen in het vervullen van zijn plicht, maar verafschuwt het eigen ik. Ik verafschuw mijzelf, is de taal van alle godvrezenden uit alle eeuwen, die een heldere kijk hadden op de reinheid en heiligheid van Christus. Maar als zij slechts oppervlakkige christenen zijn, zoeken zij zichzelf te verheffen, door anderen gering te schatten. Hoe zuiverder het inzicht in het karakter van Christus, hoe nederiger zullen onze gedachten over onszelf zijn. Gelijk Job, Jesaja, Daniël, David en Paulus, zullen wij voelen dat onze sierlijkheid veranderd is in een verderving. (vgl. Dan. 8: 10) Zij die voorgesteld worden door de dwaze maagden bezitten dit gevoel van hun eigen onwaardigheid niet. Zij hebben geen olie in hun kruiken bij hun lampen. Als je graag wilt veranderen stem je ermee in dat er iets aan de hand is. Wanneer je voor God kiest, ervaar je hoe zondig jezelf bent. Er zijn geen eigen verdiensten mogelijk. Wanneer je kennis hebt genomen van Gods liefde aan het kruis, zie je, je eigen tekortkomingen, je gaat je afhankelijk voelen van Christus, Hij alleen geeft bevrijding en rust in je leven. Zijn karakter wordt het onze en God ziet graag dat we hier voor openstaan. Jezus heeft voor ons betaald, Hij reinigt ons van onze ongerechtigheid, Hij is onze Verlosser en God, onze Heiland een genadig en barmhartig God.
Daniël 11: Van het oude Perzië tot onze tijd.
Voorbereiding !
Het boek Daniël vormt een eenheid die wijst naar de zekerheid, van onze eeuwige bestemming. Het doel van dit merkwaardige boek, is niet om het bloedig spektakel der wereldgeschiedenis naar voren te brengen, maar om ons te helpen Gods ingrijpen te onderscheiden, in de vorming en voleinding, van Zijn volk doorheen de eeuwen. Te midden van het verward wereldgebeuren is God Zijn volk aan het vormen als een nieuw ras dat niet van deze wereld is, bestemd om in onsterfelijke gestalte de vernieuwde planeet te bewonen. (Openb.21 en 2 Pet. 3:10-14) Er komt geen wereldbekering, maar een dramatisch ingrijpen Gods, als voorspel voor de inhuldiging van het Koninkrijk van David in zijn eeuwige dimensie. De studie van dit elfde hoofdstuk zullen we slechts tot een goed einde brengen, wanneer wij de grondlijnen blijven volgen die we reeds driemaal aantroffen in de vorige hoofdstukken. Het is dezelfde geschiedenis die ons voor de vierde maal geopenbaard wordt, maar met veel meer detail. Ook treffen wij er vaste mijlpalen aan om ons in onze oriëntatie te leiden. In de vorige hoofdstukken zagen wij dat het profetisch gezichtsveld van Daniël, vijf opeenvolgende wereldrijken omvatte: Babel, Medo-Perzië, Griekenland, Rome en het eeuwige Godsrijk. De grondlijnen der eerste vier wereldmachten worden ons door vier gelijklopende visioenen getekend, die dezelfde historische grond doorlopen, en reiken tot de catastrofale ontknoping van het wereldgebeuren en het inluiden van het vijfde wereldrijk: het Godsrijk! Het parallellisme tussen hoofdstuk 11 en de vorige profetische lijnen is buiten twijfel. Het droomvisioen van het 2de hoofdstuk reikt tot de geheimzinnige Steen die een einde maakt aan een opstandige wereld en die de ganse aarde vervult. Het 7de hoofdstuk strekt zich eveneens uit tot het einde aller dingen, het trekt eerst de aandacht op het geestelijke Rome, gevolgd door het oordeel en de oprichting van het eeuwig rijk. Het 8ste hoofdstuk loopt parallel met de voorgaande profetische lijnen; aan het einde der 2300 jaren, wordt het Oordeel aangegeven (de Grote Verzoendag), als het in rechten staat herstellen van het Heiligdom, 1
tot de antichristelijke kleine horen verbroken wordt zonder mensenhanden. (Dan. 8: 25) Evenzo het 11de hoofdstuk met zijn letterlijke gegevens in verband met de verdeling van het rijk van Alexander de Grote en de koningen die Alexander opvolgden. In het bijzonder wordt de aandacht gevestigd op het keizerlijke en geestelijke Rome. De inhoud van het 8ste hoofdstuk wordt hier meer breedvoerig geopenbaard. In beide hoofdstukken, 8 en 11, wordt de kleine horen uit Daniël 7 meer belicht dan de macht die Gods kinderen vervolgt en die het Heiligdom van de Vorst des Verbonds en de aanbidders neerwerpt. Maar telkens wordt herhaald dat deze ongerechtigde macht niet voor eeuwig zal triomferen, dat God zal ingrijpen voor de Zijnen! In hoofdstuk 8 was door een engel de vraag gesteld: Hoelang zal dit gezicht gelden - het dagelijks offer en de ontzettende overtreding, het prijsgeven van het heiligdom en het vertrappen van het Heir? Deze vraag werd in dit hoofdstuk slechts beantwoord, alleen met betrekking tot het Heiligdom. Maar geen antwoord was gegeven met betrekking tot het Heir, het volk Gods. Hierover was Daniël drie weken in gebed. Daniël 11 en 12 geven een hemels antwoord. Aldus wordt het boek Daniël bijzonder doorzichtig. De eerste lijnen worden in alle eenvoud getekend om de meer ingewikkelde visoenen die zwaarder bevracht zijn met profetische rijkdom, beter te doen begrijpen. De vier gelijklopende profetieën maken een groeiende openbaring uit in de bijzondere ordening van Gods heilsplan. Het 11de hoofdstuk geeft ons een diepere belichting van de vorige visioenen, het toekomstperspectief wordt meer uitgebreid, krijgt meer reliëf, wordt meer gedetailleerd en is niet meer gekleed in figuren en symbolen zoals in de hoofdstukken, 2, 7 en 8. Verborgen bedoelingen komen op de voorgrond, profetische lichtpunten werpen hun klaarte tussen de donkere schaduwen van historische gebeurtenissen. Het overbrugt in veel bijzonderheden de Grieks-Romeinse geschiedenis. Het is een lange kleurfilm die het ingewikkeld wereldgebeuren vertoont voor het zich afspeelt, vanaf het oude Perzië tot op onze tijd. De engel deelt geïnspireerde boodschappen aan Daniël mee in de kleuren van zijn tijd, verankert in volken, steden, heuvels en rivieren van de antieke wereld. De omstandigheden geplaatst in hun juiste heilshistorische orde, leiden ons doorheen sommige duistere perioden, waar wij nog op de tast gaan. De ontsluiting van de toekomst begint met de laatste fase van het Perzische rijk en de inleiding der Griekse macht. Het beschrijft ons duidelijk en onweersprekelijk de historische drie eeuwen na Daniëls tijd, dat de tegenstanders van Gods Woord hun toevlucht moeten nemen tot de bewering, dat deze profetie geschreven is, nadat de gebeurtenissen erin vermeld, zich hebben afgespeeld. Zij vergeten dat de profetie niet alleen deze drie eeuwen geschiedenis bevat, maar de lange historie vanaf het Oude Perzië tot nu toe. Israël dat leefde in de eeuwen die volgden op deze merkwaardige voorspelling, toen de Koning van het Noorden en die van het Zuiden streden om de heerschappij, moet geweldig gesterkt zijn door deze profetie. Indien de hedendaagse christenen, die zich zo dicht bij de afsluiting der geschiedenis bevinden, Gods profetisch plan konden onderscheiden, welk een ontwaking zou zich voordoen.
De reis door hoofdtuk 11 is een reis door de wereld tot aan heden vlak voor de wederkomst van Christus. Ik wens u een goede reis toe onder leiding van de Heilige Geest. Daniël 11: 1, 2. Ik echter, ik stond in het eerste jaar van Darius de Meder hem tot een helper en toevlucht - Nu dan, ik zal u de waarheid bekendmaken. Zie, nog drie koningen zullen in Perzië opstaan, en de vierde zal grotere rijkdom bezitten dan alle anderen, en als hij sterk geworden is door zijn rijkdom, zal hij alles in beweging brengen tegen het koninkrijk van Griekenland. Verzen 1 en 2: Medo-Perzië en Kores, nog drie koningen zullen in Perzië opstaan, Cambysius, Smerdis en Darius Hystaspes, de vierde is Xerxes de Grote. Tijdens de tirannieke jaren van Assyrische en Chaldeeuwse koningen was het joodse volk onderworpen geweest aan onmenselijke vervolgingen en behandelingen. Babel was voorbijgegaan. Medo-Perzië betrad het toneel. Na de val 1
van Babel in 538 v. Chr. beklom Darius de Meder de troon. Na twee jaren stierf hij en werd opgevolgd door Kores. De geschiedenis van Medo-Perzië wordt hier door twee profetische verzen belicht. Deze verzen zijn een vervolg van de toespraak van de engel uit het vorige hoofdstuk. De engel deelt aan Daniël mee dat hij in het eerste jaar van koning Darius hem bezocht heeft om hem te versterken. De reden van dit bezoek wordt duidelijk, wanneer wij de toestand van Gods volk in het oog houden. Babel de vijand van Israël, was gevallen. Nu zou satan geen middel onbeproefd laten om ook onder de nieuwe heerschappij vijandschap te wekken tegen Israël. Kores was de grote leider waardoor God Zijn plan zou uitvoeren om de joodse bannelingen te bevrijden en naar hun land te laten terugkeren, om Jeruzalem en de tempel te herbouwen. De engel openbaart aan Daniël dat er nog drie koningen in Perzië zullen opstaan. Na Kores werd de Perzische troon beklommen door: - Cambysius, zoon van Kores (530-522) - De pseudo Smerdis Gaumata (522 voor Christus) - Darius Hystaspes (522- 486) Tijdens de regering van Cambysius, zoon van Kores, gingen de herstellingswerken te Jeruzalem maar langzaam voorwaarts. En tijdens de regering van de valse Smerdis, werd deze door de Samaritanen beïnvloed om een decreet uit te vaardigen, dat de joden verbood verder te gaan met hun bouwen. Maar zelfs dit donker uur was niet zonder hoop voor hen die in God vertrouwden. De profeet Haggai en Zacharia rezen op in deze crisis. En met hun velden die woest lagen, en hun voorraad die steeds verminderde, omringd door vijandige volkeren, gingen de Israëlieten vooruit in geloof, als antwoord op de roep van de boden Gods. Hun werk eiste onwankelbaar vertrouwen in God. En naarmate het volk naar een vernieuwing zocht van Gods genade in hun hart en leven, werd boodschap na boodschap gegeven aan Haggai en Zacharia met de belofte dat hun geloof rijkelijk zou beloond worden, en dat de profetie in verband met de toekomstige heerlijkheid van de tempel niet falen zou. In dit gebouw zou, in de volheids des tijds, de Verlangde aller volken verschijnen als Leraar en Verlosser van de mensheid. Bij een zekere gelegenheid bezochten de provinciale leiders van dit Medo-Perzische gedeelte, Jeruzalem. Zij vroegen naar de naam van hem die het herstel van de tempel had toegelaten. Indien Israël op dat ogenblik niet op God had vertrouwd, zou deze navraag hun in grote moeilijkheden hebben gebracht. Doch het oog van hun God rustte op de oudsten van de Judeeërs. (Ezra 5: 5) Zij gaven zulk een verstandig antwoord, dat de provinciale leiders besloten een brief te schrijven naar Darius Hystaspes de koning van Medo-Perzië, om zijn aandacht te vestigen op het decreet van Kores, waarin deze bevolen had het huis des Heren te Jeruzalem op te bouwen en de onkosten te betalen uit de schatkist van de koning. Koning Darius zocht naar dit decreet en vond het, waarop hij antwoordde dat de opbouwingswerken aan de tempel moesten voortgezet worden. Darius gaf daarop zijn decreet, dat de joden moesten geholpen worden bij het bouwen van het huis Gods. (Ezra 6: 8-12) God gaf aldus aan Zijn kinderen die te Babel gebleven waren, een tweede gelegenheid om Babel te verlaten. Toen Kores zijn decreet had uitgevaardigd, waren ongeveer 50.000 Israëlieten teruggekeerd naar Palestina. Maar dat was slechts een overschot, vergeleken bij de honderdduizenden die verstrooid in de provinciën van Medo-Perzië niet terugkeerden. Deze bleven liever waar zij waren, dan de moeilijkheden te verduren van het herstellen van de tempel en de muren van Jeruzalem. De Here voorzag de zware tijden die voor hen zouden aanbreken in Medo-Perzië tijdens de regering van Xerxes. (de Ahasveros uit het boek Esther) God bracht niet alleen een gunstige stemming bij de koning tegenover de joden, maar Hij inspireerde Zacharia om met de bannelingen te pleiten opdat zij zouden terugkeren. De toestanden in Medo-Perzië veranderden snel. Darius Hystaspes, onder wiens regering de joden in de gunst stonden, werd opgevolgd door Xerxes de Grote. Het was tijdens zijn regering dat de joden die de boodschap om terug te keren niet in acht hebben genomen, een vreselijke crisis tegemoet gingen. Zij hadden de weg niet ingeslagen die de Here voor hen reeds tweemaal geopend had. Nu kwamen zij van aangezicht tot aangezicht met de dood te staan. Een dag werd vastgesteld waarop zij allen in het Perzische rijk moesten uitgeroeid worden. Satan werkte achter de schermen. Wij kennen het wonderbaar ingrijpen van God waardoor Zijn volk gered 1
werd. Dezelfde ervaring zullen Gods kinderen doormaken vlak voor Christus komst. De vierde zal grotere rijkdom bezitten dan alle anderen. De vierde koning na Kores was Xerxes de Grote (485-465 v. Chr.) zoon van Darius Hystaspes. Het was de Ahasveros uit het boek Esther, hij was rijker dan zijn voorgangers: door zijn ongehoorde rijkdom was hij in staat machten te verzamelen tegen Griekenland. Hij bestreed Griekenland met succes in de slag van Thermopylea, maar zijn machtig leger was slechts in staat het land te overrompelen, toen de driehonderd moedige Spartanen die de overtocht versperden, door verraders werden ten val gebracht. Xerxes leed een geweldige nederlaag in de slag van Salamis in het jaar 480 v. Chr. Volgens Herodotus, Griekse geschiedschrijver, telde het Perzische leger ongeveer vijf miljoen man, indien zulk een massa van ongeorganiseerde strijders een leger kon genoemd worden. De overlevering zegt dat Xerxes toen hij deze mensenzee trachtte te overzien, weende bij de gedachte dat honderd jaar nadien, geen enkel van deze mannen nog in leven zou zijn. Hier geeft de overlevering meer krediet voor de menselijkheid van deze koning dan hij verdiende. De nutteloze offerande van deze talloze mensenlevens toont ons integendeel een ongevoeligheid en zelfzucht die zelden gevonden wordt, tenzij bij legeraanvoerders, maar die een bijzonder kenmerk scheen te zijn van Assyrische en Perzische koningen. De engel Gabriël had tot Daniël gezegd, wanneer hij niet meer met de koning van Perzië zou zijn, “zodra ik uitgegaan ben”, dan zou Griekenland de heerschappij in handen nemen. De strijd tussen Perzië en Griekenland die reeds een aanvang nam onder Darius Hystaspes in het jaar 492 v. Chr. is een der bijzonderste historische perioden. De westerse beschaving gelukte erin zich ten volle te ontrekken aan het oosterse despotisme. De Griekse macht bracht een bewustzijn van eenheid en veiligheid zoals men nooit tevoren had gekend. Daniël 11: 3, 4. Er zal een heldhaftig koning opstaan, die met grote heerschappij zal regeren en doen zal wat hem goeddunkt. Maar nauwelijks is hij opgestaan, of zijn koninkrijk zal verbroken worden naar de vier windstreken des hemels; doch niet aan zijn nakomelingen, en zonder de macht waarmee hij heerste; want zijn koninkrijk zal uiteengerukt worden en aan anderen dan deze komen. Het Griekse rijk. Verzen 3 en 4. Alexander de Grote verdeeld naar de vier windstreken; Cassander, Lysimachus, Ptlolemeus (Zuiden, Egypte) en Seleucus. (Noorden, Syrië en Babel) De profetie gaat een tiental onbelangrijke heersers voorbij om de komst van een heldhaftig koning in te leiden. In deze schets van de engel herkennen wij duidelijk Alexander de Grote, die met grote heerschappij zal regeren. Hij breidde zijn macht uit van Macedonië tot Noord- West-Indie, van Egypte tot de Kaspische zee. Met weinig geld en met een klein legertje versloeg hij de geweldige legerscharen van de Meden en Perzen. Na vijf jaar was hij meester der bekende wereld. Als een uitwendig teken dat men hem moest kenmerken als een god, had hij de Oosterse eis overgenomen, dat al wie hem op officiële gelegenheden naderde, zich diep moest neerbukken en zijn voeten kussen. Hij liet ook weten aan al de Griekse steden, dat de bond waarvan hij aan het hoofd stond, ontbonden was, en dat hij voortaan officieel moest gerekend worden onder de goden van elke stad, en dat hij als zodanig de staatsofferanden moest ontvangen die elke staat aanbood. De zelfvergoding van Alexander zou hem in een ernstig conflict brengen met Gods volk onder zijn heerschappij, dat zou weigeren hem goddelijke eer te brengen. Satan leidde wellicht alles om de joden te kunnen uitroeien, maar de Voorzienigheid kwam tussenbeide in 323 v. Chr. Op de leeftijd van slechts drieëndertig jaar, werd Alexander het slachtoffer van zijn onmatigheid. De dood greep hem aan in de paleistuin van Nebukadnessar, zijn koninkrijk zal verbroken worden en verdeeld naar de vier windstreken. Hoe buitengewoon nauwkeurig wordt ook hier de verdeling van zijn rijk beschreven in vier delen, zoals de voorgaande profetieën aangaven door de panter met zijn vier koppen (Dan.7: 6) en de geitenbok met 1
zijn vier horens. (Dan. 8: 8) Naast een aantal kleine staten werd het rijk van Alexander verdeeld in vier stukken zoals wij reeds zagen. De voorzegging niet aan zijn nakomelingen, werd ook letterlijk vervuld. Na zijn dood dachten zijn generaals zijn rijk te regeren in de naam van zijn zoon die de naam moest dragen van Alexander. Maar een geweldige strijd ontstond tussen de generaals. De broer van Alexander (Philippus Attideus) werd vermoord in 317 v. Chr. en de zoon van Alexander in 311 v. Chr. De ganse familie van Alexander werd uitgeroeid. Een voorlopige regering werd eerst getroffen in 311 v. Chr. Enkele jaren nadien geschiedde de verdeling in vier:
-
Cassander 1 Macedonië Lysimachus Tracie en Klein-Azië Ptolemeus (Koning van het Zuiden) Egypte en Palestina Seleucus (Koning van het Noorden) Syrië en Babel
Niettegenstaande het verdwijnen van Alexander en de verscheuring van het rijk, waardoor het zijn glorie en macht inboette, kwamen de volkeren toch in de politieke en culturele maalstroom van het hellenisme terecht. De Griekse filosofie was een der krachten die de Voorzienigheid gebruikte om de weg voor te bereiden voor het Christendom. Plato’s wijsbegeerte, was de hoogste uitdrukking van het idealisme, op sommige punten benaderde hij de christelijke ideeën. Hij leerde dat de wereld der zichtbare dingen slechts een tijdelijke schaduw was van het eeuwig rijk der zuivere gedachten. Daniël 11: 5. Dan zal de koning van het Zuiden sterk worden, maar een van zijn oversten zal hem in sterkte overtreffen en heersen: zijn heerschappij zal een grote heerschappij zijn. De engel gaat de andere opvolgers van Alexander, die op profetisch gebied van geen belang waren, voorbij, om vooral de aandacht te vestigen op twee bijzondere machten die zich ontwikkelden uit het in vier delen uiteengevallen rijk. De koning van het Noorden (Syrië), het rijk der Seleusiden en de koning van het Zuiden (Egypte) het rijk der Ptolemaeën. De twee andere rijken verloren weldra hun gebied en verdwenen van het wisselvallig schaakbord van de wereldpolitiek. De koning van het Zuiden zal sterk worden. Ptolemeus I Soter beklom de troon der Farao’s en stichtte de sterke dynastie der Ptolemaeën. Hij annexeerde Cypres, Phoenicië, Juda, Cyrene, Carie en vele eilanden en steden. Aldus werd het Egyptische rijk, de Koning van Zuiden, heel sterk. Maar één van zijn oversten zal hem in sterkte overtreffen. Seleucus I Nicator, een van de generaals van Alexander, door Antigone uit Babel verjaagd in 316 v. Chr. waar hij een vijftal jaren als landvoogd had geheerst, plaatste zich onder het bevel van Ptolemeus. Later heroverde hij zijn grondgebied in Mesopotamië en stichtte de dynastie van de Seleuciden. In het begin strekte zijn rijk zich uit van Prygië tot de Indus. Hij werd bezitter van drie delen van het rijk van Alexander, en werd veel machtiger dan Ptolemeus. Gedurende ongeveer honderdvijftig jaren waren deze machten in een onafgebroken strijd gewikkeld, bekend als de Syrisch - Egyptische oorlogen, waardoor beide aanzienlijk werden verzwakt. Syrisch - Egyptische oorlogen – daar tussen in lag Palestina. Twee rijken waren op dit moment aan de orde: de koning van het Noorden Syrië, tegen de koning van het Zuiden Egypte, Israël was steeds de dupe. Heel wat staatshoofden in deze twee rijken volgen elkaar op: Het rijk van het Noorden De Seleuciden
Het rijk van het Zuiden. De Ptolemeen. 1
Seleucus I Nicator (312- 280) Antiochus I Soter (280- 261) Antiochus II TES (261- 246) Seleucus II Callinicus (246- 226) Seleucus Ceranus (226- 223) Antiochus III Magnus (223- 187) Seleucus IVPhilopator (187- 175) Antiochus IV Epiphanus(175- 164) Antiochus Eupator V (164- 162) Demetrius II Nicator (162- 150) Alexander Ballas (150- 145) Antiochus VII (138- 128) Seleucus V Nicator (124- 123) Antiochus IX (113- 95) Antiochus Asiaticus XIII (69- 65)
Ptolemeus I Soter (305- 285) Ptolemeus II Philadelphus (285- 246) Ptolemeus III Evergetes (246- 221) Ptolemeus IV Philopator (221- 205) Ptolemeus Epiphanus (205- 180) Ptolemeus VI Philometor (180- 145) Ptolemeus VII Eupator (146) Ptolemeus VIII Philopator (145) Ptolemeus IX Evergetes (145- 117) Ptolemeus X Soter (117- 107) Ptolemeus II Alexander I (107- 81) Berenice ( 81) Ptolemeus XII Alexander II ( 81- 80) Ptolemeus XIV Dionysus II ( 51- 47) Ptolemeus XV (74- 44) Ptolemeus XVI – Cesarion (Cleopatra sterft in het jaar 30 na de slag van Actium. Cesarion, haar zoontje wordt hetzelfde jaar gedood).
Toen deze dynastieën hun eindpunt bereikten, werden zij door Rome geannexeerd. De termen de ‘koning van Noorden’ en de ‘koning van het Zuiden’, hadden een speciale betekenis voor Gods volk. Israël was geplaatst op de kruiswegen der twee grote machten, waarvan één zich ten Noorden en de andere zich ten Zuiden van Palestina bevond, en die een voortdurende bedreiging waren voor Israël. In het Noorden, langs de oevers van de Eufraat en Tigris, bevond zich het grote centrum van de wereldbeschaving: Babel, de grote vijand, de koning van het Noorden. Ten Zuiden bevond zich een ander beschavingscentrum gelegen langs de Nijl nl. Egypte, dat na Syrië (veroverd) de ‘koning van het Zuiden’ werd. In vele uitspraken van Jeremia en andere profeten werden de Israëlieten gewaarschuwd voor Babel. Toen Seleucus bij de afbraak van het rijk van Alexander, koning werd van Babel, was het begrijpelijk dat de vijand van Israël ‘de koning van het Noorden’ werd genoemd. Daniël 11: 6. En na verloop van jaren zullen zij zich verbinden; de dochter van de koning van het Zuiden zal komen tot de koning van het Noorden om een vergelijk te treffen, maar zij zal de sterkte van haar macht niet behouden, evenmin zal zijn macht standhouden; zij zal worden prijsgegeven, zo ook degene die haar brachten, hij die haar verwekte, en hij die haar verwierf. Er waren vele oorlogen tussen de ‘koning van het Zuiden’ en de ‘koning van het Noorden’. Seleucus I Nicator, koning van het Noorden, stierf in het jaar 280 v. Chr. Zijn kleinzoon Antiochus II Theos zou Berenice huwen, dochter van Ptolemeus II Philadelphus, koning van het Zuiden. Antiochus II moest dan zijn vrouw Laodice met haar zoon wegsturen. Volgens dit plan der twee koningen zou de zoon, uit dat huwelijk geboren, heersen over de twee koninkrijken: Noord en Zuid. Aldus zou een einde gemaakt worden aan de uitgeputte oorlogen. Ptolemeus bracht zijn dochter een buitengewone bruidschat mee. Doch zij zal de sterkte van haar macht niet behouden. Niet lang nadien bracht Antiochus zijn vroegere vrouw met haar zoon terug aan het hof. Evenmin zal zijn macht stand houden, zegt de profetie, doelend op Antiochus. Laodice, die hersteld was in de gunst en macht, vreesde dat Antiochus haar weer zou kunnen verstoten door Berenice terug te nemen. Met de gedachte dat niets anders dan zijn dood een verzekering zou zijn tegenover deze vooruitzichten, deed zij hem kort nadien vergiftigen. Ook zijn kinderen die hij had bij Berenice, volgden hem niet op, want Laodice leidde de zaken zo dat zij ze bekwam voor haar oudste zoon Seleucus II Callinicus. Zij zal 1
worden prijsgegeven. Laodice, niet tevreden met de vergiftiging van haar man, deed ook Berenice en haar zoon ter dood brengen. Zo ook degenen die haar brachten, ook de Egyptische vrouwen en begeleiders die haar wilden verdedigen, werden met haar gedood. Hij die haar verwekte, haar vader, Ptolemeus II, was kort tevoren gestorven in Egypte, eveneens hij die haar verwierf, (letterlijk die haar sterkte), de man van Berenice. Alle inspanningen om het verdeelde Griekse rijk in zijn eenheid te herstellen mislukten. Schijnbaar was het in het belang van Gods volk dat het rijk verdeeld bleef. Daniël 11: 7-9. En in die tijden zal een spruit uit haar wortels in zijn plaats oprijzen, en deze zal oprukken tegen het leger, de burcht van de koning van het Noorden binnentrekken, en zegevierend daar tegen optreden. Ja, zelfs hun goden met hun gegoten beelden, met hun kostbare voorwerpen, zilver en goud, zal hij als buit naar Egypte voeren; hij zal enige jaren zich van strijd tegen de koning van het Noorden onthouden, daarna zal deze het koninkrijk van de koning van het Zuiden binnenvallen, doch naar zijn eigen land moeten terugkeren. De spruit uit dezelfde wortel als Berenice, uit het koninklijk stamhuis van Egypte, was haar broeder Ptolemeus III Evergetes. Hij had nog maar pas zijn vader Ptolemeus II Philadelphus opgevolgd, toen hij, om zijn zuster Berenice te wreken, een machtig leger op de been bracht en het grondgebied van Seleucus II Callinicus, de koning van het Noorden binnenviel, die met zijn moeder Laodice heerste in Syrië. Hij overwon, en doodde Laodice. Zonder strijd had hij zich meester gemaakt van het grondgebied van de berg Taurus tot Indië. De stad Seleucia, de burcht van de koning van het Noorden werd door hem ingenomen en bleef voor meerdere jaren bezet door zijn garnizoen. Zelfs hun goden, zal hij als buit naar Egypte voeren. Daar hij hoorde dat er een opstand was uitgebroken in Egypte, die zijn terugkeer vereiste, plunderde hij het koninkrijk van Seleucus door veertigduizend talenten zilver mee te nemen en kostbare vaten, en tweeduizend vijfhonderd beelden van hun goden. Daaronder waren beelden die Cambyses eerst uit Egypte had weggenomen en naar Perzië had gevoerd. Het decreet van Conopos (239-238 v. Chr.) schrijft een lofbetuiging voor Ptolemeus III. De heilige beelden weggevoerd uit het land der Perzen, bracht de koning na een veldtocht in de vreemde terug naar Egypte en plaatste deze in de tempels vanwaar ze waren weggenomen. Hij nam ook de goden van Syrië mee. In het Oosten dacht de overwinnaar op deze wijze de macht van de goden van de overwonnenen in bezit te hebben en daardoor de macht over de volkeren die deze goden aanbaden. De Egyptenaren die ten volle aan afgodendienst waren overgegeven, gaven aan Ptolemeus III de titel van Evergetes (De Zegenaar) omdat hij hun goden na vele jaren terugbracht. Daarna zal deze het koninkrijk van de ‘koning van het Zuiden’ binnenvallen, doch naar zijn eigen land moeten terugkeren. Twee jaar nadat Ptolemeus III teruggekeerd was naar Egypte, viel Seleucus Callinicus, koning van het Noorden, hem aan in de hoop rijkdom en prestige te herwinnen. Maar hij leed de nederlaag en keerde met lege handen naar zijn land terug. (240 v. Chr.) Daniël 11: 10. Dan zullen zijn zonen zich ten strijde rusten en een menigte legers verzamelen; een van hen zal tegen hem oprukken, als een overstroming steeds verder om zich heen grijpen, en bij een hernieuwde stormloop komen tot aan zijn vesting. De strijd tussen Noord en Zuid gaat steeds verder. De twee zonen van Seleucus II Callinicus waren Seleucus III Ceraunus (226-223) en Antiochus III Magnus (223-187). Deze gingen ijverig aan het werk om de zaak van hun vader en hun land te wreken. De oudste, Seleucus, besteeg eerst de troon. Hij bracht een grote menigte samen om zijn vaders gebied terug te winnen, maar hij werd door zijn generaal vergiftigd na een korte regering zonder eer. Zijn meer bekwamere broer, een van hen, Antiochus III Magnus, werd daarop tot koning uitgeroepen. Hij nam de leiding van het leger, heroverde Seleucia en maakte zich ook meester van andere plaatsen door verdragen en door de kracht 1
van wapens. Hij overwon de Egyptische generaal Nicolas en dacht aan een aanval in Egypte zelf. Een oponthoud volgde, waarin men van beide zijden handelde voor de vrede maar zich voorbereidde voor de strijd. Daniël 11: 11. Dan zal de koning van het Zuiden verbitterd worden en uitrekken en strijden met de koning van het Noorden, en deze zal een grote menigte op de been brengen, maar die menigte zal in zijn macht worden gegeven. Ptolemeus IV Philipator volgde zijn vader Evergetes op in het koninkrijk van het Zuiden, niet lang nadat Antiochus Magnus zijn broer in de regering van Syrië was opgevolgd. Het was een gemakzuchtige en plezierzoekende prins, maar hij werd tenslotte opgewekt door het vooruitzicht van een inval in Egypte door Antiochus. Hij was werkelijk nijdig door het verlies dat hij had ondergaan en het gevaar dat hem bedreigde. Hij bracht een groot leger op de been om de vooruitgang van de Syrische koning Antiochus Magnus te stuiten, maar ook deze kwam met een grote menigte. In de strijd van Raphia (217 v. Chr.) werd Antiochus verslagen. Daniël 11: 12. En wanneer de menigte is weggevaagd, zal zijn hart zich verheffen; wel zal hij tienduizenden neervellen, maar toch niet sterk zijn. Ptolemeus IV Philipator had een schitterende overwinning behaald te Raphia, hij was zo verblijd dat hij ook Palestina ingenomen had, dat hij een grote overwinningsprocessie hield te Jeruzalem. Zijn hart verhief zich door zijn succes, maar het bracht zijn onderdanen in opstand. Zijn hoogmoed werd vooral openbaar in zijn onderhandelingen met de Joden. Toen hij te Jeruzalem kwam, bracht hij offeranden en wenste het allerheiligste in de tempel te betreden, in strijd met de joodse wet. Toen men hem met grote moeite daarvan weerhouden had, verliet hij de plaats, brandend van woede tegen de joodse natie en hij begon onmiddellijk een vervolging tegen hen, wel zal hij tienduizenden neervellen. In Alexandrië, waar de Joden gevestigd waren sedert de dagen van Alexander en er de gunst genoten van de meest geëerde burgers, werden er ongeveer 40.000 gedood. De opstand der egyptenaren en het doden der joden, begunstigden zijn regering niet, maar brachten hem bijna totaal ten onder. Intussen trachtte Antiochus III Magnus zijn oosters grondgebied te herwinnen. Omstreeks het jaar 204 v. Chr. stierven Ptolemeus IV Philipator en de koningen op een geheimzinnige wijze, en werden opgevolgd door Ptolemeus V Epiphanes (203-181 v. Chr.) Deze was slecht vijf jaar oud. Daniël. 11: 13, 14. En opnieuw zal de koning van het Noorden een menigte op de been brengen, groter dan de eerste, en na een tijdsverloop van jaren zal hij tegen hem oprukken met een groot leger en een geweldige tros. In die tijden zullen velen opstaan tegen de koning van het Zuiden; ook zullen gewelddadige mensen uit uw volk zich verheffen om een gezicht tot werkelijkheid te maken, maar zij zullen struikelen. De gebeurtenissen hier voorspeld zouden zich voordoen, na een tijdsverloop van jaren. De vrede gesloten tussen Ptolemeus Philipator en Antiochus Magnus - tussen de slag van Raphia en de tweede veldslag van Antiochus Magnus tegen het Zuiden - duurde ongeveer veertien jaar. In die tijden nu zullen velen opstaan tegen de koning van het Zuiden. Agathocles, de eerste minister die de zaken van de vijfjarige koning leidde, was zo hoogmoedig in het uitoefenen van zijn macht, dat de provincies die eerst aan Egypte onderworpen waren, in opstand kwamen. Egypte zelf werd beroerd door opstanden, de Egyptenaren hadden een afschuw van het Griekse huis der Ptolemaeën, en de Alexandrijnen brachten Agathocles, zijn zuster, zijn moeder en zijn aanhangers ter dood. Antiochus III Magnus bracht een machtig leger samen en trok naar Egypte en verwachtte een gemakkelijke overwinning over het kind- koning Ptolemeus V. Hij doofde de opstand en bracht de oostelijke 1
provinciën tot onderwerping. In 201 v. Chr. viel hij Palestina binnen, waar hij door de joden verwelkomt werd. Philippus V van Macedonië trad in een verbond met hem om de gebieden van de jonge Ptolemeus V onder zich te verdelen, met het voorstel dat elk dat gebied zou nemen, dat het dichtst bij hem gelegen was en voor hem het meest geschikt was.
Het Keizerlijke Rome. Verzen 14 en 17. Na de strijd der Macabeeën. Verbond van Juda met Rome in 161 v. Chr. Val van Zuid en Noord. Rome wordt meester over het gehele rijk van Alexander de Grote. Het heidense Rome. Maar de Alexandrijnen zonden een gezantschap naar Rome, om het voogdijschap van de jeugdige koning op zich te nemen. Wij bereiken hier een der belangrijkste feiten in het historisch drama, dat ons aantoont hoe het vertrekuur van volkeren naar de toekomst, op de hemelse klok staat, aangegeven door de Voorzienigheid. Het volk dat aan de oevers van de Tigris woonde, was een groeiende macht die hoogmoedige en donkere plannen koesterde. Eerst klein en zwak, groeide het in kracht tot het zich bewust werd van zijn mogelijkheden, en zich verhief onder de volkeren, en met onoverwinnelijke kracht en diplomatie de macht der wereld aangreep. De Romeinen verklaarden de oorlog aan Philippus en Antiochus. Het was een der voornaamste tussenkomsten van de Romeinen in de zaken van de ‘koning van het Noorden’ en de ‘koning van het Zuiden. De naam van Rome zou voortaan beginnen te lichten op de bladzijden der geschiedenis. Tot het einde der tijden zou Rome het rusteloos kloppend hart worden van deze wereld. In het jaar 190 voor Christus, werd Antiochus III verslagen in de slag van Magnesia, in het jaar 168 v. Chr. werd Philippus verslagen in de slag van Pydna. Antiochus III werd opgevolgd door zijn zoon Seleucus IV Philipator. (187 v. Chr.) Deze werd vermoord en de tweede zoon, die als gijzelaar gevangen werd gehouden in Rome sedert de veldslag van Magnesia, kwam op de troon van Syrië. Het was de vermaarde Antiochus IV Epiphanes. Hij trachtte Egypte te overmeesteren zoals zijn vader gedaan had. Gewelddadige mensen uit uw volk. Onder Antiochus Epiphanes werd de verdrukking der joden zo erg, dat velen hem hebben aangezien als de ‘kleine horen’ uit Daniël 7 en 8. Het is een onweersprekelijk historisch feit, dat Antiochus Epiphanes poogde om de joden te verplichten hun nationale godsdienst en cultuur op te geven en te vervangen voor de godsdienst en cultuur der Grieken. In zijn korte regering van twaalf jaar had Antiochus bijna de joodse godsdienst en cultuur uitgeroeid. Heldhaftige strijders kwamen in opstand, hetgeen bekend staat als de strijd der Maccabeeën. Maar in hun heldenmoed en succes trachtten zij, een gezicht tot werkelijkheid te maken. Zij deden al wat zij konden om de profetische gezichten in verband met de eindverlossing van Gods volk, in werkelijkheid om te zetten. Zij poogden te verwezenlijken wat Christus alleen doen kon: de troon van David te herstellen. De opstand van de Maccabeeën tegen de Syrische verdrukking wordt hier in het gepaste perspectief geplaatst. De politieke en andere gebeurtenissen die Antiochus hinderden om zijn volle macht in de strijd te werpen tegen het kleine Judea, tonen ons hoe het verbijsterend spel der Voorzienigheid aan het werk was in het historisch gebeuren. Wij zien hier een van die verrassende wendingen waaraan het boek Daniël zo rijk is. De Maccabeeën in hun opstand slaagden erin de strijdkrachten uit Judea te verdrijven, zelfs een leger door Antiochus gezonden met het speciale doel hen als volk uit te roeien, konden zij terugdrijven. Bevrijd van de verdrukkende heerschappij, herstelden zij hun tempel, plaatsen er een nieuw altaar en brachten weer hun offeranden. De profetie had gesproken: zij zullen struikelen, zij zouden niet vallen, maar zij zouden er niet in slagen de troon van David te herstellen, de tijd was nog niet gekomen. Een andere macht moest eerst nog de wereldheerschappij in handen nemen: de Romeinen! Enkele jaren later maakte Judea een verbond met Rome. (161 v. Chr.) Zij genoten een eeuw van gedeeltelijke onafhankelijkheid en voorspoed onder Romeinse bescherming. Zij waren er zich niet van bewust dat zij in het kluwen waren geraakt van de meest gevaarlijke en kronkelende politiek. Na 1
dit verbond zou Gods volk zicht voortaan onder de macht van Rome bevinden tot het eind der tijden. Dit was één van die kruispunten, waar de historische stroom eerst ongezien, maar onweerstaanbaar een andere richting in slaat. Daniël 11: 15. En de koning van het Noorden zal komen, een wal opwerpen en een versterkte stad innemen; de strijdkrachten van het Zuiden zullen geen stand kunnen houden, noch ook de keurtroepen, ja, er zal geen kracht zijn om stand te houden. Wanneer de profetie een climax heeft bereikt, dan keert de profeet dikwijls terug om de omstandigheden in ogenschouw te nemen die tot die climax hebben geleid. Hier brengt de engel ons het gebeuren weer voor ogen, dat tot het verbond van Juda met Rome heeft geleid. Al het voorgaande gebeuren was voorbereidend geweest voor de grote dag van Christus’ komst, waar de eeuwigheid in het tijdelijke zou doorbreken. Tijdens het Griekse tijdperk bewogen zich de historische wateren in een versneld tempo, crisis volgde op crisis, geografische lijnen werden getrokken om nadien weer uitgeveegd te worden en dan opnieuw te worden getrokken. Taal- en cultuurgrenzen werden uitgewist. Gods woord werd vertaald in de Griekse taal, de toen meest bekende. In al deze woelingen bewaarde het volkje Israël zijn eenzelvigheid en was een voorbereidend licht onder de volken waar het verstrooid was. De godsdienst van Zoroaster trok zich langzamerhand terug in de donkerheid, maar liet zijn verheven begrip na, van God en van de rol der natiën in de strijd tegen de macht der duisternis. Tenslotte was de vereniging der volkeren onder de heerschappij van Rome, een van de bijzonderste middelen die God gebruikte, om de snelle bekendmaking van Christus’ komst en leer mogelijk te maken. Vers 15 komt terug op het belangrijk gebeuren, voorspeld in vers 13, in verband met de tweede veldtocht van Antiochus III Magnus, koning van het Noorden tegen Palestina, hij zou een belegeringswal opwerpen tegen de ‘versterkte stad’ waarschijnlijk Gaza, de stad die door hem werd ingenomen na een geweldige strijd in het jaar 201 v. Chr. De Egyptische strijdkrachten, zelfs hun keurtroepen, zouden geen stand kunnen houden. In deze profetie is alles zo geordend, dat de belangrijke punten der heilsgeschiedenis bijzonder belicht worden in het kader der gebeurtenissen die ze hebben voorbereid. Het verschijnen van Rome op het wereldtoneel wijst ons reeds in de verte naar een bijzonder kruispunt: ‘de dood van Christus door de Romeinen’ dat een verreikende verandering zou teweegbrengen in de geschiedenis. Met dit gebeuren werd de eindfase ingeluid van de Egyptische en Syrische dynastieën, maar ook het opkomen van de macht van Rome! Antiochus III en Philippus van Macedonië hadden plannen gemaakt om gans Egypte en ook het grondgebied daarbuiten te overmeesteren. In zijn strijd tegen Egypte behaalde Antiochus III de overwinning, niettegenstaande de buitengewone generaal Scopas die tegenover hem stond. Egypte zou volkomen onderworpen zijn geweest als Rome er niet was tussen gekomen. Antiochus verzwakte zowel Egypte als zichzelf en werd aldus een gemakkelijke prooi voor Rome. Hij werd verplicht de voorwaarden aan te nemen die Rome hem voorstelde. De strijd maakte een einde aan de heerschappij van Egypte in Palestina. Rome zou weldra zijn macht ontplooien, hetgeen het einde zou betekenen der twee dynastieën. In Daniël 8: 23 lezen wij: Als de boosdoeners de maat hebben vol gemaakt, zal er een koning opstaan, hard van aangezicht, wat hij onderneemt zal hem gelukken. (vers 24) De beide dynastieën maakten de maat vol. De vervolging van Gods volk door Ptolemeus IV Philipator, koning van het Zuiden, was het voorspel van het spel van zijn rijk. De inspanningen van Antiochus Epiphanes, koning van het Noorden, om Gods volk uit te roeien, was ook de val van zijn rijk. Het uur was gekomen dat de Romeinen de macht zouden in handen nemen. Rome wordt de ‘koning van het Noorden’. Daniël 11: 16. En hij die tegen hem optrekt, zal doen wat hem goeddunkt, en niemand zal voor 1
hem standhouden; hij zal vaste voet krijgen in het Sieraadland en verdelging zal in zijn hand zijn. In verband met de vorige verzen worden hier de Romeinen in het volle licht geplaatst, niemand zal voor hem standhouden. Hoewel Egypte niet had kunnen bestaan tegen Antiochus III Magnus, de koning van het Noorden, kon deze laatste ook niet bestaan tegen de Romeinen. Door de nederlaag van Philippus van Macedonië in de slag van Pydna (168 v. Chr.) werd de Romeinse macht reeds bevestigd. Kort daarop werd Antiochus Epiphanes geboden Egypte te verlaten; hij gehoorzaamde het Romeinse bevel. Dit toont ons de groeiende macht van Rome die aan het hoofd zou komen te staan van de beschaafde wereld. Rome zou vaste voet krijgen in het Sieraadland en verdelging zou in zijn hand zijn. De Romeinen werden met de Joden verbonden door het verbond in 161 v. Chr. Vanaf deze datum gaat Rome een vooraanstaande plaats innemen op de profetische kalender. Maar Rome bekwam slechts rechtelijke macht over Judea door haar overwinning in het jaar 63 v. Chr. In het jaar 65 v. Chr. werd Syrië een Romeinse provincie toen Pompey de bezittingen van Antiochus Asiaticus ontnam. Aldus werd Rome de koning van het Noorden. Rome voelde nu die zelfbewuste zekerheid, sidderde voor niets meer en was overtuigd dat zijn cultuur en bloei eeuwig zou duren. Bij de terugkeer van Pompey, na zijn tocht tegen de koning van Pontus, was er strijd om de kroon van Judea tussen Hycranus en Aristobolus, twee zonen van de hogepriester. Deze zaak kwam voor Pompey, die de onrechtvaardigheid inzag van de eisen van Aristobolus, maar hij wilde alles slechts in orde brengen na zijn lang verlangde tocht naar Arabië. Aristobolus die de ware plannen van Pompey raadde, spoede zich naar Judea, bewapende zijn onderdanen en bereidde zich voor op de krachtige verdediging om de kroon te behouden. Maar na zijn tocht in Arabië, veroverde Pompey Jeruzalem; aan de zijde van Israël werden twaalfduizend personen gedood. Het was een gruwelijk gezicht, zegt de geschiedschrijver, de priesters kalm hun gewoon werk te zien doen, schijnbaar niet bewust van de wilde strijd, tot hun bloed werd gemengd met dat der dieren die zij offerden. Voor de eerste maal kwam het ‘Sieraadland’ door overweldiging in de handen van Rome; het zou zijn voor lange eeuwen.
Daniël. 11: 17. Dan zal hij ernaar streven om de macht te verwerven over het gehele koninkrijk van de ander en hij zal een vergelijk met hem treffen; een vrouw zal hij hem geven om het rijk te gronde te richten, maar dit zal niet slagen en hem niet tot voordeel zijn. Het vorige vers toonde ons de overwinning der Romeinen over Syrië en Judea. Macedonië en Thracië waren reeds overmeesterd. ‘Het gehele rijk van de ander’, het onmetelijke rijk van Alexander de Grote zou tenslotte in de handen komen van Rome met haar onoverwinnelijke legioenen en onovertroffen diplomatie. De volken zouden met bewondering opzien naar de Romeinse macht, en haar waardig achten meesteres te zijn over de wereld. Wij zagen reeds in de vorige profetische lijnen (Daniël 2, 7 en 8) hoe Rome het Griekse rijk zou opvolgen. Daniël 2: Op de koperen buik (Griekenland) volgde Rome. (De ijzeren benen) Daniël 7: Op de panter met zijn vier koppen (Griekenland) volgde Rome. (Het gruwelijke dier) Daniël 8: Op de geitenbok met zijn vier horens (Griekenland) volgde Rome. (De kleine horen) Egypte was het enige land van Alexanders rijk dat nog niet door de Romeinen was ingenomen. Ptolemeus XIII Neon Dionysos, door het volk, Auletes (fluitspeler) genoemd, regeerde over Egypte. Voor hij stierf deed hij zijn veertienjarige dochter Cleopatra in het huwelijk treden met haar tienjarige broer, opdat zij samen de kroon zouden kunnen dragen. ‘Hij zal een vergelijk met hem treffen.’ De twee koningskinderen, erfgenamen van de Egyptische troon, werden onder voogdijschap van de Romeinen geplaatst. Pompey werd door de Romeinse senaat als voogd aangesteld. Kort daarop, brak er twist uit tussen Pompey en Julius Caesar, een strijd 1
die een hoogtepunt bereikte in de slag van Pharsalus in het jaar 48 v. Chr. Pompey werd verslagen en vluchtte naar Egypte. Caesar volgde hem, maar voor zijn aankomst was Pompey laffelijk vermoord op aandringen van Ptolemeus. Caesar nam nu het voogdijschap over van Ptolemeus en Cleopatra. Het duurde niet lang of Egypte kwam in beroering, want Ptolemeus en Cleopatra waren vijandig geworden tegen elkaar. Caesar gaf bevel dat Cleopatra en haar broer voor hem zouden verschijnen om hun zaken te regelen. Cleopatra, de zwakheid kennende van Caesar, gebruikte een list. Zij legde zich in haar volle lengte in een tapijt en Appolodorus, haar Siciliaanse dienstknecht, wikkelde haar in een doek, bond het samen, nam het op zijn herculiaanse schouders, en bracht het in de binnenkamer van Caesar. Toen deze het pak opende, stond de schone Cleopatra voor hem. Door haar bekoorlijkheid werd hij verleid. Dan verscheen haar bedrogen broer. Caesar had te beslissen tussen een woedende jongeman en een betoverende jonge vrouw. Hij trachtte de menigte die buiten wachtte, tot kalmte te brengen door aan haar broer en zuster de troon te schenken naar de wil van hun vader. Maar toch brak de opstand los. Caesar stak het vuur aan, van de tweeënzestig Egyptische schepen in de haven; de vuurgloed breidde zich uit, de beroemde bibliotheek van Alexandrië vatte vuur en 400.000 manuscripten gingen op in vlammen. Caesar en Cleopatra bevonden zich in het belegerde paleis. Hij was 52 jaar en zij 22, hun eerste rendez-vous werd belicht door in de vlammen opgaande wijsheid van de wereld. ‘Een vrouw zal hij hem geven, om het rijk te gronde te richten.’ De vrouw die tenslotte werd aangesteld door Rome om over Egypte te heersen was Cleopatra, de bijvrouw van Caesar en moeder van zijn zoon. Daardoor kwam Egypte onder de macht van Rome te staan. Maar ‘zij zal niet standhouden en zal de zijne niet zijn.’ Cleopatra verbond zich nadien met Antonius, de vijand van Augustus Caesar, en gebruikte haar volle macht tegen Rome. maar de verenigde legers van Cleopatra en Antonius werden verslagen te Actum. (31 v. Chr.) Het volgende jaar pleegde Antonius zelfmoord, waarin Cleopatra hem nadien volgde. Aldus eindigde de dynastie van de Ptlolemaeën. Vanaf het jaar 30 v. Chr. werd Egypte een provincie van het Romeinse rijk. Rome was nu in het volle bezit van het vroegere rijk van Alexander de Grote! Daniël 11: 18. En hij zal zijn aangezicht keren tegen de kustlanden en er vele veroveren, maar een bevelhebber zal hem met zijn smaad doen ophouden zonder dat hij hem diens smaad vergelden kan. Dit vers geeft twee bijzondere gebeurtenissen aan uit de geschiedenis van het Romeinse rijk. - de uitbreiding van het rijk - de val der republiek Toen Julius Caesar Palestina overwonnen had in het jaar 47 v. Chr. had hij zich begeven naar de kustlanden van Afrika, Europa en Klein-Azië, hij behaalde de totale overwinning en schreef aan een vriend: ‘Veni, vidi, vici.’ De weelde die binnenstroomde uit den vreemde, doofde het verlangen naar eenvoud, waarin hun kracht had bestaan. De overvloedige buit uit Azië bracht bandeloosheid en misdaden van alle slag met zich; in de steden werden grotere verwoestingen aangericht dan vijandelijke legers hadden kunnen teweegbrengen. Politieke leiders verwierpen het democratische beginsel van de republiek. Nog voor Caesar teruggekeerd was in Rome, had de senaat hem koninklijke waardigheid toegekend; hij liet zich tot dictator-voor-het-leven benoemen. Schijnbaar nam hij de leiding in handen als generaal, maar in werkelijkheid trad hij op met koninklijke autoriteit. Dit was teveel voor de Romeinen, die in republikeinse traditie waren grootgebracht en de vrijheid het hoogste goed achtten boven alle rijkdommen. Het was een smaad voor het machtige Rome, want daardoor werd het getuigenis gegeven dat zij zichzelf niet meer konden regeren. ‘Doch een overste zal zijn smaad tegen hem doen ophouden.’ Een leider zou aan die smaad een einde maken. Caesar zou worden ter dood gebracht, hetgeen in het volgende vers duidelijk naar voren komt. Daniël 11: 19. Daarna zal hij zijn aangezicht keren naar de burchten van zijn eigen land- maar 1
hij zal struikelen en vallen en niet meer gevonden worden. Na zijn overwinning in Klein-Azië, versloeg Caesar de overgeblevenen van de partij van Pompey, Cato en Scipio in Afrika, en Labienne en Varus in Spanje. Bij zijn terugkeer naar Rome, ‘naar de burchten van zijn eigen land’ werd hij tot alleenheerser over het rijk aangesteld. Maar de profetie had voorspeld dat hij ‘zou struikelen en zou vallen.’ Deze man, van wie gezegd werd dat hij vijftig veldslagen gewonnen had en duizend steden had ingenomen, viel niet in de strijd, maar toen hij dacht dat alle gevaar ver van hem geweken was. Op een avond zat hij aan een maaltijd met Pepidus en terwijl de gasten hun wijn dronken, vroeg één van hen: “Welke dood is de beste om te sterven?” Caesar die bezig was met brieven te ondertekenen, antwoordde: “Een plotselinge dood.” De volgende dag op de middag, zat hij in zijn troonzaal op de senaatsvergadering in het Theater van Pompejus, omgeven van mannen waarvoor hij gezorgd had; hij werd er verraderlijk neergeveld met 23 dolksteken door Cassius, Brutus en andere samenzweerders, die dachten dat zij daardoor de glorie van de republiek herstelden. Maar de vroegere dagen van het Romeinse rijk zouden nooit meer terugkomen. De grootste veldheer en staatsman die Rome ooit heeft voortgebracht, zonk neer aan de voet van het beeld van Pompey. “Ook gij Brutus”, sprak hij in zijn doodsnik. Het was in het jaar 44 v. Chr. Caesar was niet meer, maar de republiek was niet hersteld. Steeds horen wij doorheen de eeuwen van de akelige weergalm der geschiedenis: gewetenloosheid, valsheid, onrecht, verdrukking, sluipmoord, massamoord, de keizer is dood, hoera, leve de keizer! Daniël 11: 20. In zijn plaats zal iemand opstaan, die een afperser rondzendt door het heerlijkste deel van het koninkrijk, maar binnen enkele dagen zal hij verbroken worden, doch niet door toorn, noch door strijd. Gedurende dertien jaren woedde een burgeroorlog doorheen het Romeinse rijk, die eindigde met de slag van Actium in het jaar 31 v. Chr. De jonge maar sluwe Octavius volgde zijn oom Julius op, door wie hij was geadopteerd. Hij vormde een triumviraat met Marcus Antonius en Leïdus, om de dood van zijn oom te wreken. Maar met de dood van de twee andere leden van het triumviraat werd hij alleenheerser. Hij eigende zich de naam toe van Caesar, de Senaat voegde er Augustus bij. (de Verhevene) Hij was verstandig genoeg om het rijk uit de chaos te redden. Hij herstelde de republiek maar als een imperiale organisatie, die het rijk nog vijfhonderd jaren staande hield. Op alles legde hij taksen, hij stuurde geldophalers rond in het ganse rijk. Zijn methode was zo geniaal uitgedacht, dat het volk het niet erg aanvoelde, er was zelfs een taks bij, die het vierde bedroeg van het jaarlijkse inkomen, ook werd een achtste geëist op alle kapitalen. Augustus roemde er zich op dat hij Rome gevonden had in baksteen, maar dat hij een marmeren stad zou achterlaten. Nooit had Rome meer vrede gekend. Daardoor werd de wereld voorbereid voor de grote gebeurtenis: de geboorte van de Koning des Vredes, die plaats had tijdens zijn regering. Binnen enkele dagen zou hij verbroken worden, doch niet door toorn, noch door strijd. Augustus stierf een natuurlijke dood met vrouw en kinderen bij zich. Met andere keizers was dit niet het geval: in een periode van 90 jaren volgden 80 heersers elkaar op, waarvan de meesten een gewelddadige dood stierven. (Binnen enkele dagen) Iets minder dan achttien jaren na zijn taksinstellingen, schijnt maar een korte termijn in het zicht van een engel die de eeuwigheid bewoont. Augustus stierf in het jaar 14 na Chr. Hij stierf in vrede. Dat is zo ongewoon in de woelende stroom der geschiedenis, dat de engel er speciaal melding van maakt. Maar ook voegt hij erbij dat de levensjaren van Augustus maar enkele dagen waren. Wat is het leven van een mens vanuit de eeuwigheid! Daniël 11: 21. En in zijn plaats zal een veracht man opstaan, wie men de koninklijke waardigheid niet had toegedacht; onverhoeds echter zal hij komen en zich meester maken van het koningschap door slinkse streken; 1
Tiberius volgde Augustus op. Augustus had een opvolger willen kiezen, maar zijn vrouw Livia drong hem om Tiberius te kiezen, haar zoon van een vroegere echtgenoot. Maar de keizer sprak: “Uw zoon is te verachtelijk om het purper van Rome te dragen.” Agrippa, een geëerbiedigd burger van Rome werd gekozen. Maar de profetie had voorzien dat een verachtelijk man Augustus zou opvolgen. Agrippa stierf en Augustus moest een andere opvolger kiezen. Livia vernieuwde haar pogingen en tenslotte, oud en ziek gaf hij toe aan haar vleierij en beïnvloedde hij de Senaat om Tiberius te kiezen. Maar zijn onderdanen eerden hem niet met de koninklijke waardigheid. Door zijn huichelen en sluwheid bleef hij aan het bewind. Tacitus schrijft: de geheimzinnige dood van Germanicus, de verachtelijke administratie van Sejanus, het vergiftigen van Drusus, en de buitengewone mengeling van tirannie met gelegenheids- wijsheid en gezond verstand dat het gedrag van Tiberius kenmerkte, leidden tot een eerloze terugtrekking op het eiland Capri (26 na Chr.) om nooit meer in Rome terug te keren. Seneca verklaarde dat Tiberius maar eens dronken was in zijn leven; waarmee hij bedoelde dat hij nooit nuchter was. Daniël 11: 22. Alles overstromende strijdkrachten zullen voor zijn aangezicht weggespoeld en vernietigd worden, ja, ook een vorst van het verbond. Tiberius was succesvol in zijn militaire tochten in de grensstreken, ook in zijn eigen land waar hij niemand vertrouwde. Zijn regering was één en al corruptie; hij had een leger van betaalde spionnen die hem moesten beschermen. In paleis en Senaat heerste een gruwelijke terreur omkranst met fraaie volzinnen. Allen die hij verdacht een gevaar te zijn voor zijn kroon, werden gegrepen. Hij was een onmens, bloeddorstig en listig. Hij vond er genoegen in de aristocratie van Rome door valse beschuldigingen uit te roeien. Duizenden vielen als slachtoffers van zijn kwade verdenkingen en afgunst. Maar het leven ging ongestoord verder. Een van de vaste mijlpalen om ons te oriënteren doorheen dit moeilijke hoofdstuk, is de profetische aankondiging dat ‘ook een Vorst van het verbond’ zou vernietigd worden. Hier wordt de meest ingrijpende gebeurtenis der heilsgeschiedenis aangegeven- de kruisiging van Christus- die tijdens de regering van Tiberius door de Romeinen werd voltrokken. Het was de grootste gerechtelijke moord in het rijk van het hoogste recht, waar de wet machtiger was dan de mens. Een gebeurtenis die de verdere wereldgeschiedenis beïnvloed heeft, meer dan gelijk welk gebeuren. Tiberius gedroeg zich als een schijnheilige tot het einde. Hij verborg zijn toenemende zwakheid zo goed, dat hij in staat was zelf mee te doen in sport en oefeningen van de soldaten van zijn wacht. Tenslotte verliet hij zijn geliefkoosd eiland en ging een landhuis bewonen, waar hij op 16 maart van het jaar 37 in zulk een zwakheid verviel dat men hem dood waande. Galigula bereidde zich voor, het rijk in bezit te nemen, toen zijn onverwacht herstel hem met ontzetting sloeg. Op dat kritische ogenblik werd hij door Marco de prefect verstikt onder zijn hoofdkussen. Alzo stierf keizer Tiberius op 78 jarige leeftijd, veracht door iedereen. Daniël 11: 23. En wanneer men met hem een verbond heeft aangegaan, zal hij bedrog plegen; zo zal hij omhoog komen en sterk worden met weinig volk. ‘Met hem’ wijst op dezelfde macht, namelijk de Romeinen, waar de profetie over spreekt in de voorgaande verzen. (15-22) Drie grote Caesaren worden in deze verzen aangehaald. Julius Caesar, Augustus en Tiberius. Onder deze laatste is Christus gekruisigd. ‘Bedrog plegen, omhoog komen, sterk worden, met weinig volk’, brengt een speciale karaktertrek van Rome naar voren, die een bijzondere factor was in de ontwikkeling en instandhouding van het Romeinse rijk. Rome trad steeds op als vriend en beschermer, dit was een diplomatieke list in hun eigen voordeel. Wij zagen hoe zij reeds een verbond sloten met Israël in het jaar 61 v. Chr. Maar Israël kwam bedrogen uit. In gans hun geschiedenis speelde de diplomatie de grootste rol en was hun bijzonderste kracht om de hoogte 1
hunner macht te bereiken, ‘zo zal hij omhoog komen.’ Het zou een broeinest worden van intrige, gekonkel en zucht naar macht. De Senaat gaf de schijn hulpbehoevende volkeren te beschermen, zodat Rome weldra erkend werd als scheidsrechter van het universele recht. Aldus werd de ‘kleine horen’ buitengewoon sterk. Wij zagen hoe de profetie zich heeft vervuld in de geschiedenis van Caesar, Augustus en Tiberius. De vervulling van het eerste gedeelte van deze lange profetie geeft de volle waarborg voor de gebeurtenissen die volgen. Daniël 11: 24. Onverhoeds zal hij in de vruchtbaarste streken van het landschap komen, en doen wat zijn vaderen noch zijn voorvaderen gedaan hebben: roof en buit en have zal hij voor zijn mannen uitstrooien; ook tegen de versterkte plaatsen zal hij plannen beramen - maar slechts voor een tijd. De bijzondere karaktertrek van Rome wordt hier verder gecommentarieerd. Voor de dagen van Rome veroverden de volkeren waardevolle provinciën en rijke grondgebieden door strijd. Rome deed, wat zijn vaderen noch zijn voorvaderen gedaan hadden, in vele gevallen eigende het zich grondgebieden toe met vredevolle middelen. Weldra werd het een gewoonte dat koningen hun rijk aan Rome konden overlaten door erfenis, op deze wijze werden de rijkste provinciën geannexeerd. Wie aldus onder de heerschappij van Rome kwam, kreeg grote voorrechten. Zij werden met goedheid behandeld, roof en buit en have, zal hij voor zijn mannen uitstrooien. Ook tegen de versterkte plaatsen zal hij plannen beramen. Hij zou zich krijgsplannen ontwerpen om vestingen in te nemen. Het zwaard speelde de hoofdrol- dikwijls op een gruwelijke wijze, denken wij slechts aan de verwoesting van Jeruzalem maar Rome zou op een meesterlijke wijze zijn politiek en diplomatiek voeren, hij zou plannen beramen, tot de door God toegelaten grens is bereikt. Stervende koningen plaatsten hun rijk onder het voogdijschap van Rome. Attalus III, koning van Pergamum, droeg zijn rijk over aan de Romeinse Senaat in het jaar 133 v. Chr. Pergamum was het wereldcentrum van de zonnegodsdienst. Het Babylonische bijgeloof was daar overgebracht toen Kores Babel had ingenomen. De hogepriester van de Chaldeeuwse zonnegodsdienst was met zijn priesters gevlucht en had zich te Pergamum gevestigd. Daar werden de Babylonische ceremoniën georganiseerd en de koning van Pergamum tot hogepriester aangesteld. Attalus III was de laatste priester-koning, bij zijn sterven gaf hij niet alleen zijn rijk, maar ook zijn priesterdienst over aan Rome. ‘Slechts voor een tijd.’ Deze uitdrukking wijst naar het ogenblik dat het, beramen van zijn plannen, tot een einde zou komen, wanneer de door God toegelaten grens is bereikt. Hier moet naar een bepaald historisch feit worden gezien. Wanneer deze uitdrukking ‘een tijd’ een profetische tijd bedoeld, dan geeft dit 360 jaar aan. (zie uitleg Daniël 7: 25 ontwikkeling van de kleine Horen) De slag van Actium in 31 v. Chr. de slag der beslissing dat Rome de hoofdzetel zou worden van de wereldheerschappij moet als begindatum genomen worden. Dan komen wij in 31 voor Christus tot 330 na Christus, het jaar waarin de zetel van Rome naar Constantinopel werd overgebracht. Geen enkele aardse heerschappij, hoe machtig ook, is blijvend, ook niet de ijzeren heerschappij van het machtige imperium, waar men zo dikwijls hoorde fluisteren in de kringen der aanzienlijken: “Wie moet uit de weg geruimd worden voor de veiligheid van de staat?” De geschiedenis van elk volk bewijst dat de zondige mens onmogelijk een blijvend vrederijk kan oprichten. Rome of Alexandrië. Daniël 11: 25. Ook zal hij zijn kracht en zijn moed richten tegen de koning van het Zuiden met een groot leger, en de koning van het Zuiden zal zich ten strijde rusten met een uitermate groot en sterk leger, maar hij zal geen stand kunnen houden, want men zal plannen tegen hem beramen;
1
Zou Rome of Alexandrië, het oosten of het westen, de hoofdzetel worden van de wereldheerschappij? De eerste daad die vers 25 aankondigt is een veldtocht tegen de koning van het Zuiden. Dit vers brengt ons terug tot de geweldige strijd van Rome tegen Egypte, de slag van Actium, die de richting van de historische stroom onweerstaanbaar zou aangeven, alsook het begin der profetische periode van ‘een tijd’. Marcus Antiochus, Augustus en Lepidus hadden het triumviraat samengesteld, dat gezworen had de dood van Julius Caesar te wreken. Antonius werd naar Egypte gestuurd voor regeringszaken, maar werd verstrikt in de liefdesnetten van Cleopatra, zodat hij tenslotte de Egyptische belangen in handen nam, zijn vrouw Octavia verwierp om Cleopatra te kunnen behagen. Hij gaf haar ook provincie na provincie. Hij vierde triomfen in Alexandrië in plaats van in Rome. Hij beledigde zodanig het Romeinse volk dat Augustus geen moeilijkheden ondervond om het volk op te wekken tot de strijd tegen Egypte. Antonius verzamelde een geweldige vloot te Samos. Zelden had de wereld een grootser militair schouwspel gezien. Alle pracht te boven gaande, kwam het schip van Cleopatra als een drijvend gouden paleis onder een wolk van purperen zeilen. Oosterse muziek begeleidde de bewegingen der zilveren roeispanen, gehanteerd door uitgelezen slaven. Antonius volgde dicht op de Egyptische vorstin in gelijke pracht. Het was een fascinerend tafereel. Augustus openbaarde niet zoveel rijkdom, maar meer overleg. Hij had maar half zoveel schepen als Antonius, maar zijn troepen waren uitgelezen mannen en ervaren zeelieden. De volgende lente werden de legers in beweging gebracht. De meest bekwame generaals gaven Antonius de raad geen zeeslag te wagen met zijn onervaren zeelieden, maar Cleopatra terug te sturen naar Egypte en zijn landkrachten te gebruiken. Maar hij wenste alleen Cleopatra te behagen, terwijl hij, ziende naar het uiterlijk, haar vloot onoverwinnelijk achtte. Op 2 september 31 v. Chr. werd de strijd gestreden aan de mond van de golf van Ambracia, bij de stad Actium. In deze strijd stond de wereldheerschappij op het spel. Cleopatra beangstigd in de strijd, vluchtte waar er nog geen gevaar was, en nam haar zestig Egyptische schepen mee in haar vlucht. Antonius, gedreven door zijn blinde drift voor haar, volgde! De Romeinse strategie was hem de baas. Augustus behaalde de volle overwinning en werd de onbetwistbare heerser der Romeinse wereld. Daniël 11: 26, 27. Zijn eigen tafelgenoten zullen hem afbreuk doen en zijn leger zal wegspoelen, en er zullen vele verslagenen vallen. En die beide koningen zullen kwaad in de zin hebben, en aan één tafel gezeten, zullen zij leugens spreken, maar het zal niet gelukken, want nog toeft het einde tot een vastgestelde tijd. Wij zagen reeds hoe in de dagen van de eerste Caesars, paleisintriges opkomen en de val kenmerkten. ‘Zijn eigen tafelgenoten zullen hem afbreuk doen.’ Antonius die voor de strijd mocht aangezien worden als de heerser van Egypte, de koning van het Zuiden, werd verlaten door zijn vrienden. Cleopatra, zoals wij reeds zagen, trok zich terug uit de strijd. Het landleger, misnoegd over het gedrag van Antonius, ging over naar Augustus, die hen met open armen ontving. Toen Antonius te Libië aankwam, zag hij dat de legermacht die hij daar gelaten had onder Scarpus om de grens te bewaken, zich voor Augustus had verklaard. Ook zijn strijdkrachten in Egypte gaven zich over. In wanhoop en woede, pleegde Antonius zelfmoord. ‘Die beide koningen’ is betekenisvol. Vers 25, toonde ons dat één koning Egypte was, de ‘Koning van het Zuiden’ en Rome zou voortaan de ‘koning van het Noorden’ zijn. Ook zagen wij hoe Antonius en Augustus die zwagers waren, een verbond hadden gesloten. Zij waren overeen gekomen dat de Romeinse wereld onder zich te verdelen. Antonius zou het Zuiden nemen met zijn zetel in Egypte en Augustus het Noorden met Rome als hoofdstad. Maar onder de mantel van vriendschap zochten zij elk zijn kant, naar de heerschappij. ‘Aan één tafel gezeten zullen zij leugens spreken.’ Zij zochten elkaar ten val te brengen. Octavia, de vrouw van Antonius en zuster van Augustus, op het ogenblik dat Antonius van haar scheidde, verklaarde hij aan het volk van Rome, dat zij alleen had toegestaan met hem te trouwen, in de hoop dat het een verbond tot stand zou brengen tussen Augustus en Antonius. Maar de breuk kwam en in 1
de strijd die volgde, werd Augustus overwinnaar. Daniël 11: 28-30. Dan zal hij naar zijn land terugkeren met rijke have, en zijn hart zal zijn tegen het heilig verbond; zo zal hij doen en naar zijn land terugkeren. Ter bestemder tijd zal hij opnieuw in het zuiden binnenvallen, maar de laatste keer zal het niet zijn zoals de eerste; er zullen schepen der Kittiers tegen hem komen, zodat hij afgeschrikt wordt; maar op de terugweg zal hij vergramd worden tegen het heilig verbond en tot daden overgaan; en, teruggekeerd, zal hij zijn belangstelling wijden aan hen die het heilig verbond verzaken. Na de gebeurtenissen uit de verzen 26 en 27, de grote overwinning behaald over Antonius, wordt de triomfantelijke terugkeer van Augustus beschreven. “Hij deed zijn intrede met buitengewoon vertoon, hij bracht zulk een rijkdom mee uit Egypte, dat de waarde van het geld tot de helft verminderde en de prijzen der provisie werden verdubbeld.” Hij vierde zijn overwinning in de driedaagse triomf, waarin zelfs Cleopatra als één der koninklijke gevangenen, genade zou ontvangen hebben, had zij zich niet laten doden door een giftige slang. ‘Zijn hart zal zijn tegen het heilig verbond.’ De profetie belicht nu het begin van een totaal nieuwe geschiedenis. De Romein neemt een vijandelijke houding aan, ‘tegen het heilig verbond’ waarvan de basis gelegd was in de eeuwigheid en dat verzegeld werd door het bloed van Christus. Het gaat hier niet over de verwoesting van Jeruzalem, het joodse volk als volk bevond zich niet meer in het heilig verbond. Het handelt over de strijd tegen hen die in het heilig verbond waren opgenomen, de eerste christenen. Gedurende meer dan twee eeuwen werden zij vervolgd door de Romeinen: “De christenen aan de leeuwen.” “Zo zal hij doen.” Op dat gruwelijke, doen, wordt nog eens de nadruk gelegd, ‘dat doen’ zou ontzaglijke gevolgen hebben, het zou de beker doen overlopen en de doodsklokken doen luiden over Rome. Hij zal ‘naar zijn land terugkeren.’ De Romein maakt rechtsomkeert, hij strijd niet verder tegen Gods kinderen. Constantijn de Grote maakt een einde aan de verdrukking. Tot dusver hadden de Romeinen overal gezegevierd, hun tochten eindigden steeds in triomf. Maar niets is hier blijvend, Rome was de strijd aangegaan tegen Gods volk, onder Diocletianus was hun doel geweest: de totale uitroeiing van de christenen. Zelfs het verbond met Constantijn, waardoor het christendom tot Staatskerk werd verheven, was tegen het heilig verbond. De nasleep voor het christendom zou veel erger zijn dan de vervolging. Voor Rome met zijn marmeren paleizen en rijke tempels vol glanzende godenbeelden, zou het fatale ogenblik onvermijdelijk komen. Wie Gods volk aanraakt, raakt Zijn oogappel aan. Weldra verschijnen de schepen der Kittiers, aan de horizon, de Barbaren doen hun invallen, als een akelig voorspel van de ondergang van de Romeinse reus in zijn heidense gestalte en als een voorafschaduw van zijn eindondergang. Door de op elkaar volgende invallen en de belegeringen van Rome, wordt tenslotte het onoverwinnelijke Imperium gedemoraliseerd. De overwinningen van Justianus zijn de laatste stuiptrekkingen van het eens zo machtige rijk. De stad der bloedige arenaspelen, Roma Eterna, is een spookstad geworden. Glorie en verval! ‘Ter bestemder tijd zal hij opnieuw in het zuiden binnenvallen, maar de laatste keer zal het niet zijn zoals de eerste.’ In verband met de val van Rome wordt hier een verder en dieper perspectief geopenbaard, die reeds het eindconflict voorafschaduwt. Niet alleen zou de laatste inval van de ‘Koning van het Noorden’ in Egypte, niet zijn zoals de eerste, ook Egypte zelf zou niet zijn zoals het was. Ook Gods volk zou niet meer zijn zoals het was, het zou niet meer Israël zijn in het begrensde Palestina, het wordt de wereldwijde christelijke gemeenschap, het uitverkoren volk, het Sieraadland. Ook de aartsvijand zou niet meer zijn zoals hij was: Babel aan de noordergrens van Palestina; hij wordt het geestelijke Babylon in zijn universele dimensie. Ook de ‘Koning van het Zuiden’ zou niet meer Egypte zijn aan de Nijl, maar een grote wereldmacht die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte, het godloochenend wereldwijde atheïsme. Na zijn val zou het Imperium wel voortleven in zijn geestelijk gestalte, maar ‘ter bestemder tijd’, de tijd door God vastgesteld, wanneer het in zijn laatste verschijningsvorm zijn aanval zou doen tegen de ‘Koning van het Zuiden’, dan zou ook 1
onvermijdelijk de finale komen van deze gruwelijke macht. De laatste inval in het Zuiden zal Rome brengen naar haar hoogste triomf, maar ten verderve.
Het geestelijke Rome. De verzen 28 tot 45. Val van het Imperium, de kleine horen, betreedt het toneel. Zijn heerschappij, vervolging van Gods kinderen. Zijn dodelijke wond, zijn hoogste macht en zijn ondergang. De aanvallen der barbaren gingen door, de Vandalen bekleden daaronder de vooraanstaande plaats. ‘Zodat hij afgeschrikt wordt’ doelt op de wanhopige pogingen van de Romein Genserik de overheersing der zeeën te ontnemen. Rome moest toezien dat zijn provincies vernietigd werden en zelfs dat de ‘Eeuwige Stad’ geplunderd werd door de vijand. Gibbon beschrijft de aanval van Genserik toen hij uit de haven van Ostia kwam in het jaar 445. De plundering duurde veertien dagen en nachten, en al wat overbleef van openbare of private rijkdom, van heilige of andere schatten, werd weggevoerd op de schepen der Vandalen. Daaronder was ook de gouden kandelaar en andere heilige voorwerpen uit de tempel van Jeruzalem die Titus triomfantelijk naar Rome had gebracht. Jaar na jaar keerden de Vandalen terug naar Rome en naar andere steden die gemakkelijk te bereiken waren, met hun welgeordende zeemacht. Hun wapens brachten vernieling en ontzetting vanuit de straat van Gibraltar tot aan de mond van de Nijl. Voor Genserik stierf in het jaar 477, zag hij nog het uitdoven van het West-Romeinse rijk. Het Imperium geraakte met verbijsterende snelheid uit zijn voegen. ‘Op den terugweg.’ Toen Constantijn naar een middel zocht om zijn volk aan te moedigen en de eenheid van de natie, die zo hopeloos verdeeld was, te bevorderen, dacht hij aan het christendom. Het heidendom was stervend. De Romein droeg de oorzaak van zijn ondergang in eigen boezem; corruptie, verraad, sadisme waren aan de orde van de dag. Het christendom daarentegen openbaarde een onweerstaanbare levenskracht, die de bitterste vervolging overleefd had. Hij zag daarin de enige redding, de macht voor de toekomst. Alleen het profetisch woord kon de gevolgen voorzien. Toen Constantijn de christenen niet vervolgde zoals zijn voorgangers, en een tegenovergestelde weg insloeg door hun de steun toe te zeggen van het rijk, deed hij onbewust de grootste aanval ‘tegen het heilig verbond’ met de meest verstrekkende gevolgen. De zondag - de dies solis - dag der zon, die voor de zonaanbidders en christenen een brug vormde, en voor beide groepen aanvaardbaar was, werd als rustdag ingesteld. De grote massa stroomde de christelijke kerk binnen, nu zij zekerheid hadden dat deze de gunst van de keizer bezat en daardoor de overwinning had behaald - al bleef Sol Invictus, de onoverwinnelijke zon, en de Mithrasdienst, de geest van tallozen boeien. ‘Hij zal tot daden overgaan.’ Constantijn kon geen grotere vernietigende daad stellen, dan het christendom instellen als Staatsgodsdienst. Het was een daad van geweldige draagwijdte, waaruit het geestelijke Rome zou verrijzen, dat de ‘koning van het Noorden’ zou worden, in zijn laatste gestalte. Zo werd Constantijn één van de voornaamste grondleggers van het Europese leven. De ontaarde wereld betrad de kerk, het grootste gedeelte der gelovigen ‘verzaakte het heilig verbond’ en werd meegesleurd door de golfslag van het wereldse leven en aldus meer en meer van Christus gescheiden. Het vertrek van de keizer van de oever van de Tiber naar de kust van Bosforus, was zeer bevorderlijk voor de ontwikkeling en het aanzien van de bisschop van Rome. Deze was de enige invloedrijke figuur die in Rome achterbleef. De metamorfose van het Imperium in het geestelijke Rome had een aanvang genomen. De Imperiale structuur stortte ineen. De barbaren wierpen alles om, maar namen de godsdienst van Rome aan. De vereniging van ‘Kerk en Staat’ die Constantijn had tot stand gebracht, leidde naar de progressieve ontwikkeling van het ‘pausdom’. De steun van Clovis, koning der Franken, bevestigde de macht van het Romeinse priesterschap. Justinianus legde de basis voor de 1
oppermacht der pausen. Het einde van het West-Romeinse rijk was gekomen. In het jaar 476 nam de Senaat de officiële emblemen van de keizerlijke regering, kroon, scepter, waarvoor zoveel bloed was vergoten, en stuurde deze naar Constantinopel met de boodschap dat men deze in Rome niet meer nodig had. Dit was een luidsprekende zinnebeeldige daad! Weldra vinden wij in de Imperiale stad een andere heerser, die de troon der Caesars inneemt, de bisschop van Rome. De overgang van het keizerlijke naar het pauselijke Rome, is één der belangrijkste historische gebeurtenissen sedert de kruisiging van Christus, met ontzaglijke gevolgen voor de wereldgeschiedenis. Jezus werd in de schaduw geplaatst voor de wijsheid van Plato en Aristoteles. De Romeinse macht ‘wijdde haar belangstelling aan hen die het heilig verbond verzaken’, aan de vormgeving. De hoge cultuur verzoende zich met het afgeweken christendom. Het volk dat gewoon was de blik naar Rome te wenden, zag weldra in de paus de plaatsvervanger van de keizer, echter met dit verschil dat de paus behalve de politieke macht ook de macht bezat van de geestelijke sleutel, en in hun ogen groter was dan de keizer. Met de troonsbestijging van Clovis in 492, die de eerste christen vorst werd, begonnen de pauzen steun te krijgen van wereldlijke vorsten. Rome zou aldus in zijn geestelijke gestalte in West-Europa het politieke leven overheersen, volgend op de ineenstorting van het Imperium. Het geestelijke Rome heerst over de tien staten. Wanneer in Daniël 11 vanaf vers 31 de overgang heeft plaats gevonden van het heidense Rome naar het pauselijke Rome en de gehele terminologie vanaf vers 13 een nieuwtestamentische geestelijke betekenis heeft, dan vereist een consequente toepassing der symboliek, dat niet alleen de ‘Koning van het Noorden’, ‘uw volk’, ‘het Sieraadland’, de ‘heilige berg’ (Sion) van hun nationale betekenis ontheven worden, maar ook dat ‘Egypte, Edom en Moab en geruchten uit het Oosten en het Noorden’ in symbolische, nieuwtestamentische zin worden toegepast! De aanduiding ‘Edom’ wijst trouwens wel op de noodzaak hiervan, omdat het letterlijke Edom, al in de oude bedeling ophield te bestaan, en dus in de eindtijd geen rol meer zou kunnen spelen. Daniël 11: 31. Dan zullen strijdmachten door hem op de been gebracht worden; zij zullen het heiligdom, de vesting, ontheiligen, het dagelijks offer doen ophouden en een gruwel oprichten, die verwoesting brengt. Het West-Romeinse rijk was door de invallen der barbaren verbrokkeld en in plaats van één groot rijk, ontstonden er een aantal strijdmachten (De tien tenen, de tien horens) aan wier hoofd het pausdom kwam te staan, dat aldus politieke machten te zijner beschikking kreeg. Dit werd de noodlottige gebeurtenis voor de christelijke kerk hetgeen zelden door kerk- geschiedenisschrijvers wordt opgemerkt. De pauselijke macht wordt hier gezien in haar verscheidene aspecten. Het was het begin van een tijdperk van twaalf á dertien eeuwen, waarin de fakkel der waarheid onder de korenmaat verborgen werd, waardoor het middeleeuwse Europa in een duisternis werd gehuld die door de Hervorming met de meeste moeite gedeeltelijk kon worden verdreven. De voorspelde vernietigende actie van de ‘Kleine horen’ (Daniël 7 en 8), zou een dubbele vervulling kennen in het heidens en het geestelijke Rome. Door het heidense Rome werd in het jaar 70 het aardse heiligdomde tempel van Jeruzalem- vernietigd, waardoor ‘het dagelijks offer’ (het avond en morgenoffer), werd weggenomen. Hierdoor werd slechts een einde gemaakt aan een dienstwerk dat sedert de dood van Christus geen waarde meer had. Zoals het heidense Rome het aardse heiligdom heeft verwoest, zou het geestelijke Rome aan de gelovigen de dienst van het hemelse Heiligdom ontnemen en het vervangen door ‘een gruwel’, de aardse priesterdienst aan de altaren van Rome. Onder de joden werden concrete dingen die met afgoderij verband houden ‘een gruwel’ genoemd, ook iets wat op godsdienstig gebied een aanstoot is. Het Heiligdom wordt hier ook de ‘vesting’ genoemd. Het ware Heiligdom, waar Jezus dienst doet, is werkelijk een vesting voor Gods kinderen, de schuilplaats des 1
Allerhoogste, waar zij worden uitgenodigd om in de geest bij God te schuilen en te aanbidden. Het is satans bedoeling het gehele mensdom in het duister te laten ten opzichte van het ‘Hogepriesterlijke werk’ in het hemelse Heiligdom. Maar de tijd zou komen dat ‘het Heiligdom in rechten staat zou worden hersteld.’ Daniël 11: 32. En degenen die zich misgaan tegen het verbond, zal hij door vleierijen tot afval bewegen, maar het volk dat zijn God kent, zal sterk zijn en daden doen. Zij, die zich misgaan tegen het verbond, tegen Gods heilsplan, zij die het heilig Boek des verbonds Gods Woord - opgeven, voor de decreten der pauzen en beslissingen van concilies, worden in het gedrag bevestigd door de eer en de gunst van Rome, en aldus tot verdere afval bewogen. Zij worden misvormd tot christelijke heidenen. Met eretitels en ereambten wordt de afval ten top gedreven. Het heidense Rome werd door Jezus zelf betiteld als ‘de gruwel der verwoesting’ waarvan door de profeet Daniël gesproken is. Onder invloed van het geestelijke Imperium heeft dezelfde gruwel der verwoesting de geestelijke rijkdom bij ontelbaren tot de laatste steen afgebroken. Maar tezelfdertijd zou er een volk bestaan, dat zijn God kent, en actief is voor Gods eer. Het zou sterk zijn en daden doen. In alle tijden zijn er gelovigen geweest, die de knieën voor Baäl niet gebogen hebben. Tijdens de donkere eeuwen van pauselijke tirannie zouden zij buitengewone daden volbrengen van zelfverloochening voor de vooruitgang van het evangelie. Zij zouden de Godslamp brandend houden, tijdens de lange geestelijke nacht. Het geestelijke Rome vervolgt Gods kinderen. Daniël 11: 33-35. En de verstandigen onder het volk zullen velen tot inzicht brengen, maar zij zullen een tijd lang struikelen door zwaard en vuur, door gevangenschap en beroving. Doch, terwijl zij struikelen, zullen zij een kleine hulp vinden; dan zullen velen zich in huichelachtigheid bij hen aansluiten. Sommigen van de verstandigen zullen struikelen, opdat er onder hen loutering, schifting en zuivering teweeggebracht worde, tot aan de eindtijd; want deze toeft nog tot de vastgestelde tijd. Van vers 32 tot 35 wordt in korte trekken het werk beschreven dat in de duistere Middeleeuwen door Gods getrouwe getuigen zou worden verricht. Geen ‘zwaard en vuur, gevangenschap en beroving’ zou hen kunnen tegenhouden om de fakkel der waarheid hoog te houden. Wij denken hier vooral aan de voorlopers der Reformatie. Onder hen verdienen zeker de Waldenzen met eer genoemd te worden. ‘De verstandigen.’ Dezelfde uitdrukking vinden we terug in Daniël 12: 3, 10 waar het gaat over de ware kinderen Gods, die steeds getracht hebben hen die in duisternis waren, te onderwijzen in Gods woord. Deze verstandigen zocht Rome steeds te vernietigen, maar dit weerhield hen er niet van te getuigen voor de waarheid. ‘Een tijd lang’ doelt waarschijnlijk op de periode van 1260 jaar die zeven maal in de Schrift wordt aangegeven en die ons brengt van 538 tot 1798. ‘Struikelen door het zwaard en vuur.’ De meest geliefde methode van Rome om Gods kinderen te doden, was de brandstapel. De middagzon van het pausdom, was middernacht voor de wereld! Na deze lange periode van vervolging, zou zij ‘een kleine hulp’ vinden. Dit gedeelte van het vers heeft veel overeenkomst met Openbaring 12: 16, waarin de vrouw, de gemeente Gods, geholpen wordt door de aarde. De eenzame plaatsen der aarde dienden dikwijls als veilige schuilplaats voor Gods vervolgde kinderen. Later vonden velen een tehuis op het uitgestrekte grondgebied van Amerika. De omwenteling op politiek, sociaal en economisch gebied in de 16e eeuw, maakte de hervorming mogelijk. De Germaanse staten die de hervorming aannamen, brachten de vervolging grotendeels tot stilstand. ‘Dan zullen velen zich in huichelachtigheid bij hen aansluiten.’ Toen de hervormde kerk populair werd en door koningen en hooggeplaatsten werd aangenomen, waren er velen die de hervormde leer aankleefden en zonder 1
bekering lid werden van de kerk der hervorming. ‘Loutering, schifting, zuivering.’ Een zifting is noodzakelijk om Gods volk te reinigen van ongewenste elementen, ook ware gelovigen worden gereinigd en gelouterd. Eén der redenen waarom God in alle tijden het lijden toelaat bij Zijn kinderen, is dat zij zouden gevormd worden voor de onsterfelijke heerlijkheid. Hoewel nu en dan weerhouden, laaide de geest der vervolging steeds weer op. Tyndale, Huss en Jerome, Latimer waren enkelen onder de welbekende leraars van het evangelie die hun getuigenis verzegelden met de marteldood. Ook onder de bloeddorstige Maria Tudor vielen nog veel slachtoffers. De geloofsvrijheid bleef nog beperkt, zelfs in de protestantse landen ‘tot aan de eindtijd’, tot het jaar 1798 werden nog vele leraars ter dood gebracht. Alleen bij de ontknoping der geschiedenis zal die gruwelijke macht der vervolging volledig worden uitgeroeid. Daniël 11: 36. En de koning zal doen wat hem goeddunkt; hij zal zich verhovaardigen en zich verheffen tegen elke god, zelfs tegen de God der goden zal hij ongehoorde woorden spreken, en hij zal voorspoedig zijn, totdat de maat van de gramschap vol is; want wat vastbesloten is, geschiedt. Waar de profetie wederom spreekt over de koning, is het begrijpelijk dat het er om gaat, dat zij alle tegenstand verbreken kan. Zij zal ‘zich verheffen tegen elke god’. Haar activiteit wordt hier verder besproken. Deze macht ‘zal doen wat hem goeddunkt’, zal zo sterk en invloedrijk worden, dat zij alle tegenstand verbreken kan. Zij zal ‘zich verheffen tegen elke god’. Laten wij enkele teksten vergelijken. Daniël 11: 36. Hij zal zich verhovaardigen en verheffen tegen elke god. Daniël 8: 25. Hij zal zich in zijn hart verheffen, ook tegen de Vorst der vorsten zal hij optreden. (ook 8: 11 en 2 Tess. 2: 4) Die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet. Daniël 11: 36. Tegen de God der goden zal hij ongehoorde woorden spreken. Daniël 7: 25. Hij zal woorden spreken tegen de Allerhoogste. Daniël 7: 11. Het geluid der grote woorden welke de horen sprak. Openbaring. 13: 5, 6. Hem werd een mond gegeven die grote woorden en godslasteringen spreekt. Hij opende zijn mond tot grote lasteringen tegen God. Daniël. 7: 25. Hij zal de heiligen des Allerhoogste ten gronde richten. Daniël. 8: 24. Machtigen zal hij verderven ook het volk der heiligen. Openbaring. 13: 7. En hem werd gegeven om tegen de heiligen oorlog te voeren en hen te overwinnen. Daniël 7: 25. En zij zullen in zijn macht gegeven worden voor een tijd en tijden en een halve tijd (een jaar, twee jaar en een half jaar: 360 d. + 720 d. + 180 d = 1260 profetische dagen). Openbaring 13: 5. En hem werd macht gegeven dit twee en veertig maanden lang te doen (42 x 30 d. = 1260 dagen). En zal voorspoedig zijn, totdat de maat der gramschap vol is. Het geestelijke Rome zou een tirannieke heerschappij openbaren over de andere machthebbers, zowel in burgerlijke als in godsdienstige aangelegenheden. Het zou zich verheffen boven alle wetten, zowel goddelijk als menselijk. Dit zal het niet hinderen voorspoedig te zijn en zijn opperheerschappij te bewaren tot de tijd der gramschap vol is. Rome wordt dodelijk gewond tijdens de Franse revolutie, maar die wond geneest. Slechts bij de ontknoping der geschiedenis, tijdens de laatste plagen zal Rome totaal 1
vernietigd worden. Wij willen een kort overzicht geven van de grote profetische lijnen die viervoudig de eeuwen overspannen en die wij aantreffen in de hoofdstukken 2, 7, 8 en 11, met uitzondering van het Oude Babel dat weggelaten is in hoofdstuk 8 en 11, doordat het reeds door Medo-Perzië overwonnen was. In hoofdstuk 2 worden de grondlijnen getrokken in het grote beeld: Babel, Medo-Perzië, Griekenland en Rome; zij worden er voorgesteld door het gouden hoofd, de zilveren borst, de koperen buik, de ijzeren benen en de voeten met de tien tenen. Bijna zonder uitzondering wordt aangenomen dat de ijzeren benen Rome voorstellen, (Er is zelfs geen andere mogelijkheid, om goed uit te komen is dit de enige en juiste uitlegging.) dat nadien verdeeld wordt in de tien tenen, de barbaarse stammen. Wij vinden dezelfde lijnen terug in hoofdstuk 7: de leeuw, de beer, de panter met vier koppen, en het gruwelijke dier met tien horens, dat het laatste wereldrijk voorstelt: het Romeinse rijk dat verdeeld wordt onder de tien horens, waarover de kleine horen zijn heerschappij uitoefent. Een derde maal vinden we deze grondlijnen in hoofdstuk 8. (hier is Babel reeds van het toneel verdwenen) Het begint met de tweede macht: Medo-Perzië de Ram, dan de Geitenbok met de vier horens Griekenland (en verdeeld Griekenland) met daaruit de kleine horen (Rome) die buitgewoon groot wordt en zich stelt tegen de Vorst der Vorsten. Ook hoofdstuk 11 volgt dezelfde lijnen. (Ook hier zien wij dat Babel reeds overwonnen is.) Hier is alles letterlijk met veel bijzonderheden, waar de laatste macht, de Koning van het Noorden, Rome voorstelt, ook in zijn geestelijke gestalte. (U ziet herhaling is wel eens nodig. En ook hier is geen andere uitleg mogelijk.) Daniël 11: 37. Ook op de goden zijner vaderen zal hij geen acht slaan; op de lieveling der vrouwen noch op enige andere god zal hij acht slaan, want tegen alle zal hij zich verheffen. Het pauselijke Rome zou de plaats van God innemen, zou geen acht slaan op de God van Abraham, Isaak en Jakob, ‘tegen alle zal hij zich verheffen’. De geschiedenis getuigt dat de pauselijke macht zich steeds verheven heeft boven alle aardse machten, boven koningen en keizers, ja zelfs boven God. Zij verhief zich tegen allen die haar leerstelling en autoriteit niet aanvaardden. Dat hij geen acht slaat ‘op de begeerte der vrouwen’ doelt waarschijnlijk op de ongehuwde staat van geestelijken en kloosterzusters. Maar de roomse kerk slaat geen acht ‘op de begeerte der vrouwen’, waar zij het huwelijk verbiedt aan allen die zich speciaal aan de dienst van God willen wijden, zowel vrouwen als mannen. Ook Paulus voorspelde dat na zijn dood mannen zouden opstaan, verbiedende te huwen. Daniël 11: 38. Maar in hun plaats zal hij de god der vestingen vereren: de god die zijn vaderen niet gekend hebben, zal hij vereren met goud en zilver en edelgesteenten en kostbaarheden. Het Hebreeuwse woord voor ‘vestingen’ is Mauzzim. Het woord sluit bescherming in, het wordt ook gebruikt in Psalm 27: 1 ‘de Here is mijn levensveste’. In Psalm 28: 8 ‘de Here is een veste des heils’. In Psalm 31: 3 ‘wees mij tot een sterke vesting’ . Sir Isaac Newton paste deze uitspraak toe op de heiligen, op de beelden en relikwieën die door de katholieke kerk in de vroegste eeuwen met heilige eerbied worden vereerd als machtige beschermers. Elke bewoonde plaats van enig belang heeft zijn beschermheilige. Er zijn heiligen wier bescherming men afsmeekt tegen alle soorten ziekten, tegen ongevallen, tegen razende honden, enz. ‘De god die zijn vaderen niet gekend hebben zal hij vereren.’ Dat mag toegepast worden op de hostie die men als een god uitstalt ter aanbidding en in processie door de straten ronddraagt, die men als een god aan de stervenden brengt. Wie op een eucharistisch congres de ceremoniën heeft bijgewoond in de ontplooiing van volle weelde en pracht, zal het laatste gedeelte van het vers begrijpen: ‘zal hij vereren met goud, zilver en edelgesteenten en kostbaarheden’. Daniël. 11: 39. En hij zal optreden tegen de versterkte vestingen met de hulp van de vreemde god; ieder die deze erkent, zal tot grote eer komen; hij zal hen tot heerser maken over velen en 1
grond aan hen toedoen als beloning. Het Vaticaan oefent zijn macht uit over de volkeren met de hulp van een godsdienst die zeer ver afgeweken is van de leer van Christus, maar aangepast aan de zondige natuur van de mens. Het misoffer maakt het centrum uit van de katholieke eredienst. De weg ‘om tot grote eer’ te komen, ligt in de erkenning van het onbloedig offer van Jezus op de roomse altaren. ‘Hij zal hen tot heersers maken’ over velen en grond toedelen als beloning. Ten tijde van de katholieke heerschappij, konden geen koningen of volksleiders wedijveren met de geestelijke leiders in hun macht over de lichamen en zielen der mensen. Het toekennen van ganse provinciën en koninkrijken aan prinsen, en het schenken van overzeese gebieden aan Spaanse en Portugese heersers, in ruil voor hun steun en bescherming, is hier ten volle toepasselijk. De pauselijke macht was zodanig, dat zij koningen en keizers aanstelde en beschikte over hun grondgebied. De ergste simonie, of handel in heilige zaken, werd bijna overal op grote schaal uitgeoefend. Het gebeurde niet zelden dat men een bisschoppelijk ambt schonk aan de meest biedende. Daniël 11: 40. Maar in de eindtijd zal met hem de koning van het Zuiden in botsing komen, en de koning van het Noorden zal op deze aanstormen met wagens en ruiters en vele schapen; en hij zal de landen binnenvallen, en als een overstroming steeds verder om zich heen grijpen. De uitdrukking ‘eindtijd’ is vol hoop voor Gods volk! Het visioen aan de stroom wees op een ontzaglijke lange strijd tegen Gods volk, waar geen einde aan scheen te komen. Maar tenslotte wordt de eindtijd zichtbaar in het profetisch perspectief, de voleinding van de strijd tussen licht en duisternis, die een dramatisch hoogtepunt bereikt in ‘de tijd van grote benauwdheid zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan’. (Daniël 12: 2) Dan wordt het einde van alle verdrukking en onrecht ingeluid. Na een lange tussenpauze worden de ‘Koning van het Zuiden’ en de ‘Koning van het Noorden’ weer genoemd. In het Oude Testament was het conflict tussen het heidense Rome en Israël steeds gelokaliseerd rond Palestina. Maar wanneer de profetie de nieuwtestamentische tijd belicht, dan neemt het conflict een wereldwijde dimensie aan. Gods volk is niet langer ingesloten tussen de grenzen van Palestina. De ware christelijke gemeenschap uit alle volkeren, is nu ‘het zaad van Abraham’, het Israëls Gods. Babel, de grote afvallige godsdienstige gemeenschap, wijd als de wereld, waarvan het pausdom aan het hoofd komt te staan, is nu de ‘Koning van Noorden’. Het figuurlijke Egypte, dat oprees uit de Franse Revolutie, om zich over de ganse planeet uit te breiden als wereldwijd atheïsme, is nu de ‘Koning van het Zuiden’ in zijn laatste gestalte. Hij openbaart dezelfde geest van uitdaging en opstand tegen God, zoals eertijds het machtige Egypte aan de Nijl. De dodelijke wonde. De geweldige omwenteling in de geschiedenis word door miljoenen beleefd maar de zin blijft voor hen verborgen, doordat zij geen blik hebben in de heilsgeschiedenis. In vers 28 werd Rome reeds belicht als de macht die strijd tegen het heilig Verbond, tegen Christus en Zijn gemeente: zij zouden in zijn macht gegeven worden gedurende 1260 jaren. (Dan. 7: 25) Maar die eeuwenstrijd loopt tenslotte uit op een mislukking. ‘In de eindtijd zal hij met de koning van het Zuiden in botsing komen.’ Met de Franse Revolutie werden de krachten van het atheïsme over de wereld los gelaten, het symbolische Egypte betrad het toneel (Openb. 11: 7, 8) Het geestelijke Rome ontving een dodelijke wonde (Openb. 13: 3) en moest zich terugtrekken als een alles-wegvretende-kanker. ‘De Koning van het Noorden zal op deze aanstormen.’ De engel die de uitleg geeft aan Daniël, geeft een echo aan de woorden van Jeremia in verband met het oude Babel: ‘Als een stormwind zijn zijn wagens.’ (Jer. 4: 13) Babel was een type van het hedendaagse mystieke Babel, de ‘koning van het Noorden’ in zijn laatste dimensie. Dit vers voorzegd een snelle opgang van Rome in een onweerstaanbare strijd tegen 1
de ‘koning van het Zuiden’, de atheïstische macht die zijn dodelijke wonde toebracht. Deze triomf waarvoor de ganse wereld in bewondering staat, wijst op een volledig herstel van de dodelijke wonde. Daniël 11: 41-43. Ook het Sieraadland zal hij binnenvallen, en velen zullen struikelen; maar aan zijn macht zullen ontkomen: Edom, Moab en de keur der Ammonieten. En hij zal zijn hand uitstrekken tegen de landen, en het land Egypte zal niet ontkomen, maar hij zal de schatten bemachtigen van goud en zilver en alle kostbaarheden van Egypte; en Libiërs en Ethiopiërs in zijn gevolg hebben. De uitdrukking ‘Sieraadland’ heeft in de profetie van de eindtijd geen betrekking met het Midden-Oosten; het gaat over het ware Israël Gods, Gods volk verspreid over de ganse aarde, uit alle natie, geslacht en taal en volk. Wat onder het Oude Verbond lokaal en nationaal was, is nu wereldwijd en universeel geworden; het werk van de vijand eveneens. Daniël 11: 41 in overeenstemming met Openbaring 13 en 17, geeft God de laatste zifting aan Zijn volk, ‘velen zullen struikelen’ het is de grote eindtoets. Opnieuw zal Rome zich aan hen vergrijpen. Het wordt de middernachtelijke ure in de ervaring van Jezus’ bruid. ‘Edom, Moab en de keur der Ammonieten’ zijn volkeren die de ‘koning van het Noorden’ ontziet. Waarom juist deze? Het waren eertijds de erfvijanden van Israël. Maar geen spoor wordt van hen nog gevonden, zij zijn reeds lang uitgestorven, een bewijs temeer dat de profetie niet de volkeren van het Midden-Oosten bedoelt. Wij moeten uitzien naar hun geestelijke afstammelingen. Hier worden waarschijnlijk bijzondere vijanden van Gods volk aangegeven, die tenslotte de laatste reddingsboodschap aannemen en door God beschermd, ontkomen aan de macht van de ‘Koning van het Noorden’. De ‘koning van het Zuiden’, de grote atheïstische macht zal niet ontkomen, zijn wetenschappelijke rijkdom en macht zal onder de heerschappij komen van de ‘koning van het Noorden’. ‘De gehele aarde ging het beest met verbazing achterna, en zij aanbaden het beest.’ (Openb. 13: 3, 4) Ten volle genezen van de dodelijke wonde, roept Babel uit: ‘Ik troon als koningin, ik ben geen weduwe en geen rouw zal ik zien.’ (Openb. 18: 7). De huwelijksbreuk is hersteld, het geestelijke Rome is weer ten volle verenigd met de wereldlijke macht. Libiërs en Ethiopiërs waren dikwijls samen met Egypte in strijd tegen de ‘koning van het Noorden’, maar ditmaal zijn zij in zijn gevolg. Het zijn waarschijnlijk volkeren uit het atheïstische blok. Daniël 11: 44. Doch geruchten uit het oosten en uit het noorden zullen hem ontstellen, zodat hij in grote grimmigheid zal uittrekken om velen te verdelgen en te vernietigen. Maar plots komt het keerpunt. Geruchten brengen ontsteltenis in het machtige Babel. Terwijl menigten uit Gods gemeente worden uitgezift als kaf door de storm uit het noorden, is Gods getrouw gebleven volk in ernstig gebed. ‘Spaar, Here Uw volk, en geef Uw erfdeel niet prijs aan de smaad. Waarom zou men onder de volken zeggen: Waar is hun God?’ ‘Geruchten uit het oosten en uit het noorden zullen hem ontstellen.’ In hun volhardend gebed wordt ten volle Gods Geest over zijn volk uitgestort. Zij ontvangen het zegel van de levende God (Openb. 7: 2-4) De engel met het goddelijk zegel komt uit het oosten. (Openb. 7: 2) De heerlijkheid van de God van Israël wordt voorgesteld als komend van het oosten. (Ez. 43: 2) Wanneer Gods kinderen verzegeld zijn, zal de aarde verlicht worden met de heerlijkheid van hun boodschap (Openb. 18: 1) Het is de afsluiting van het eeuwig evangelie dat zij verkondigd hadden in het kader van de ure des oordeels. (Openb. 14: 6, 7) De ‘koning van het Noorden’ wordt ook beroerd door geruchten uit het noorden, uit eigen kring. In de eindfase van de evangelieverkondiging en de ontmaskering van Babel (Openb. 18: 1) worden duizenden aangegrepen door de machtige engel: ‘Gaat uit van haar Mijn volk.’ (Openb. 18: 4) De oprechten verlaten Babel in massa. ‘Zodat hij in grote grimmigheid zal uittrekken.’ Wanneer de ‘koning van het Noorden’ bewust wordt 1
van de plotselinge ommekeer van de gebeurtenissen ten gunste van Gods volk, staat hij op in grote grimmigheid. ‘En de draak werd grimmig op de vrouw en de overigen van haar zaad.’ (Openb. 12: 17) Dit vers beschrijft de laatste en verbitterde strijd tegen Gods volk. Daniël 11: 45. Hij zal zijn staatsietenten opslaan tussen de zee en de berg van het heilig Sieraad - maar dan komt hij aan zijn einde, zonder dat iemand hem helpt. Stap na stap zijn we het laatste vers van dit hoofdstuk benaderd. Wij hebben de eindstrijd bereikt van de ‘koning van het Noorden’. De visioenen die aan het oog van Daniël voorbijgingen, hebben zich letterlijk vervuld en bereiken weldra hun voltooiing. Dat profetisch licht is een machtige hulp om ons voor te bereiden op het laatste bedrijf van onze tragische geschiedenis. ‘Hij zal zijn staatsietenten opslaan.’ De ganse zin is een militaire voorstelling, aangepast aan de profetie die de grote finale aankondigt van de gruwelijke eeuwenstrijd. Met staatsietenten wordt het hoofdkwartier bedoeld van een oosterse vorst tijdens een militaire veldtocht. Een der tenten diende als troonkamer in volle oosterse weelde. De ‘koning van het Noorden’ zou zijn hoofdkwartier oprichten ‘tussen de zee en de berg’ van het heilig Sieraad. Dat wijst op de plaats waar Gods volk zich bevindt, dat is niet meer Palestina, maar de ganse wereld waar Gods kinderen verspreid zijn. Het geestelijke Rome met zijn bondgenoten, nemen hun strategische plaats in, voor een wereldwijde aanval op Gods volk. Maar dit is verzegeld met het zegel van de levende God. Toen Sanherib, de koning der Assyriërs, zijn aanval deed op Israël, had hij zijn tijdelijk hoofdkwartier opgericht te Lachis, dat was tussen de zee en de berg van het heilig Sieraad. Israël voelde zich totaal machteloos tegenover de geweldige vijand, maar God verloste Zijn volk en de nederlaag der Assyriërs was ontzettend. (2 Kon. 18: 3 en 19: 37) De ‘Koning van het Noorden’ brengt alles in gereedheid voor de eindaanval op de Gods getrouwen, maar ook hier grijpt God in, en de nederlaag is wereldwijd en niet te beschrijven. En de draak werd toornig en ging heen om oorlog te voeren tegen de overigen van haar nageslacht, die de geboden Gods bewaren en het getuigenis van Jezus hebben. (Openb. 12: 7) ‘En ik zag het beest en de koningen der aarde en hun legerscharen verzameld om de oorlog te voeren tegen Hem. (Openb. 19: 19) ‘Deze zullen oorlog voeren tegen het Lam, maar het Lam zal hen overwinnen. (Openb. 17: 14) Alles bereidt zich voor op de geweldige strijd van: Armageddon. ‘Maar dan komt hij aan zijn einde.’ Het is hetzelfde goddelijke ingrijpen, dat ook het einde kenmerkte der vorige profetische lijnen: ‘Terwijl gij bleeft toezien, raakte, zonder toedoen van mensenhanden, een Steen los, die het beeld trof aan de voeten van ijzer en leem en deze verbrijzelde.’ (Dan. 2: 34) ‘Dan zal de Vierschaar Zich nederzetten, en men zal hem de heerschappij ontnemen en hem verdelgen en vernietigen tot het einde.’ (Daniël 7) ‘Ook tegen de Vorst der vorsten zal hij optreden, doch zonder mensenhanden zal hij vernietigd worden. (Daniël 8) In de Openbaring zien wij hoe de aardse machten zich terugtrekken van Babel, hoe Babel vernietigd wordt door hen die haar steunden, hoe allen van verre staan en haar grote brand zien. (Is het niet vaak genoeg bewezen in de Bijbel dat de legers tegen elkaar en tegen zichzelf begonnen te vechten.) Hoe en wanneer dit gebeuren zal, wachten wij met grote belangstelling af, wetend dat de Voorzienigheid alle draden in handen houdt. (A. de Ligne) Eén ding staat vast, Hij heeft gezegd: “Zie, Ik kom spoedig.” (nogmaals u ziet hoe belangrijk, het herhalen is). Daniel 11. God en de menselijke weerstand. Hoofdstuk 11 kondigt in bijna elk vers een nieuwe oorlog aan. De hoofdpersonen, de aaneen- rijging van gruwelen worden consequent in een minder fraai daglicht geplaatst. Hun enige bezigheid is het voeren van oorlog of het treffen van voorbereidingen daartoe. Pas in de laatste actie verschijnen er enkele ‘verstandigen’ die onder zware druk pal staan voor God en Zijn rijk. (tegenwerking)
1
God kent allen. Hij weet dat we voor het merendeel niet deugen. ‘Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods.’ (Rom. 3: 23) Het ligt in de aard van de zonde, dat ze altijd tegen iemand wordt begaan, hetzij tegen God, hetzij tegen onze naaste. En de zonde tegen de naaste is in laatste instantie een zonde tegen God. (vergelijk Psalm 51 en Matt. 25: 31-46) In dit hoofdstuk ontmoeten we de mens, die zijn medemens bedreigt, vernielt en vermoordt, om zich vervolgens met al zijn geoefende trots en woede tegen God zelf te keren. Toch wordt dit vijfde visioen van Daniël niet beheerst door het menselijk kwaad. Ook nu klinkt de duidelijke boodschap dat God de geschiedenis beheerst en dat Hij ten alle tijde heil wil schenken aan wie Hem zoeken. Ook Paulus kende deze God, zoals blijkt uit zijn toespraak tot de Grieken (Hand. 17: 26, 27) De taal van Daniël 11 kunnen we als letterlijk beschouwen. Het verschil met de vorige hoofdstukken is duidelijk. De afgrijselijke symbolen ontbreken en dubbele bodems worden hoegenaamd niet gebruikt. Toch is de taal niet doorzichtig. Integendeel, ze is cryptisch, verhullend. Ze lijkt enigszins op een code. Elke zin bevat een mijn aan informatie. De ene metafoor tuimelt over de andere en de ene gedachte is nog niet uitgewerkt of de volgende dient zich reeds aan. Wij wijzen vooral op de vele persoonlijke voornaamwoorden die op het eerste gezicht geen enkel antecedent hebben. Overigens is ook de grondtekst het commentaar niet altijd ter wille. We zijn geneigd op te merken dat het wel duidelijker had gekund. Toch hebben we geen andere tekst. (Maar zeg nu zelf, als u de Bijbel in één keer begreep, dan zou hij de rest van uw leven dicht blijven.) We zullen het ermee moeten doen. Waarschijnlijk is het verhaal juist op deze wijze voor ons geschreven! Vele verklaringen. (Velen hebben zich er om die reden ook in verdiept.) De cryptische aard van het hoofdstuk heeft als vanzelf tot een grote verscheidenheid aan interpretatie geleid. De meest voorkomende en aanvaarde uitleg is er altijd van uitgegaan dat we in het hart van het hoofdstuk, te maken hebben met Antiochus Epiphanes. Deze verklaring werd in de eerste eeuw van onze jaartelling aanvaard door de beroemde joodse geschiedschrijver Josefus en waarschijnlijk ook door de discipelen. Als de discipelen de profetie inderdaad zo hebben opgevat zullen ze zeer verrast zijn geweest toen Jezus de komst van ‘de gruwel der verwoesting’ naar de toekomst verwees. De uitleg die de verzen 21-39 toepast op Antiochus Epiphanes heeft zonder meer goede papieren en is van eerbiedwaardige leeftijd. Het valt echter te betwijfelen of wij ons door de hoge leeftijd en de grote namen van de exponenten ervan moeten laten imponeren. Alleen het geleverde bewijs van juistheid kan doorslaggevend zijn. Aan het einde van het hoofdstuk 12 krijgt Daniël de opdracht: ‘Houd de woorden verborgen, en verzegeld het boek tot de eindtijd.’ In vers 10 staat dan: ‘Maar de verstandigen zullen het verstaan.’ Met andere woorden: oude verklaringen moeten wel ontoereikend zijn. Slechts relatief recente verklaringen kunnen de ingewikkelde materie recht doen. Waarom? Omdat het visioen verzegeld moest blijven tot de eindtijd. En de eindtijd is nu. Misschien wilt u zelf een poging tot een verklaring bedenken dat geen profetie der Schrift een eigenmachtige uitlegging toelaat. (De Schrift legt zichzelf uit.) Daarmee is onder andere gezegd dat u in overleg met medechristenen moet werken. U zult klemmende redenen moeten hebben voor afwijkingen van de algemeen aanvaarde uitleg. Boven alles zult u de leiding van Gods Geest nodig hebben. Laat u niet leiden door een enkele vertaling en wees op uw hoede voor de korte verklaringen die in sommige studie-Bijbels verschijnen. (Daarom laat ik meerdere mensen met hun uitlegging aan het woord.) Bezwijk niet voor de verleiding om alles wat niet met uw opvattingen of inzichten strookt, te bestempelen als goddeloos of onzinnig. Geleerden die met de taalkundige problemen van het boek Daniël hebben geworsteld, zijn soms overgegaan tot correctie van de tekst. Jaren geleden 1
werd al door Charles Wright gewaarschuwd dat deze moderne pogingen om de tekst van Daniël te corrigeren, zodat deze wat meer overeenstemt met de berichten uit de tijd der Maccabeeën als hoogst verdacht bestempeld dienen te worden. Enkele punten om te onthouden. Voordat we een poging tot verklaring ondernemen moeten wij enkele zaken op een rijtje zetten. (Lees het 1ste hoofdstuk van Larondelle nog eens door wat betreft de manier om studie te maken.) Het gaat om ‘lichtbakens’ die als vaste navigatiepunten zullen dienen op onze vaart door de diepe en verraderlijke wateren van Daniël 11. 1. Het hoofdstuk begint bij Kores de Grote en loopt ‘tot de tijd van het einde’ wanneer Michaël zal opstaan en de doden uit hun graven zullen komen. We mogen dus verwachten dat we zowel kortere als langere historische tijdperken zullen tegenkomen. 2. In vers 22 is sprake van de Vorst van het Verbond. In de boodschap van Daniël 11 ontmoeten we de Vorst van het Verbond (vers 22) en in vers 31 ontmoeten we een gruwel der verwoesting. Het Hebreeuwse woord voor Vorst is hier niet het gebruikelijke Sar maar het relatief weinig voorkomende Nagid. Nagid zijn we ook al tegengekomen in Daniël 9: 24-27 waar het woord als titel van Jezus fungeerde. Daarom mogen we ervan uitgaan dat we in vers 22 van ons hoofdstuk belanden in de tijd van Christus. Wat de ‘gruwel’ betreft, weten we dat Jezus die in de toekomst plaatste (Matt. 24:15). Dus mogen we verwachten dat we in vers 31 te doen hebben met de gebeurtenissen van de kerk. 3. We weten dat de profetische vergezichten van Daniël 2, 7, 8 en 9 niet alleen parallel lopen, maar elkaar steeds aanvullen. Zo mogen we verwachten dat Daniël 11 aanvullend materiaal zal bevatten en in grote lijnen parallel zal lopen aan de voorgaande hoofdstukken. (Ik noem dat meegroeien.) 4. Aangezien Daniël 7 en 9 grotendeels verwezen naar ontwikkelingen in de christelijke kerk, ligt het in de lijn der verwachting dat we in hoofdstuk 11 met dezelfde materie te maken zullen krijgen. De boodschap van Daniël 11. Totale herhaling van Hoofdstuk 11. God kent ons door en door. Het voornaamste verschil tussen Daniël 11 en de voorafgaande hoofdstukken is, dat hoofdstuk 11 in tegenstelling tot de anderen zich niet zozeer bezig houdt met wereldomvattende rijken maar met individuele vorsten. Stond het woord ‘koning’ in voorgaande visioenen veelal voor een rijk, in het huidige hoofdstuk wordt het in een ‘eigenlijke’ zin gebruikt. Laten we het hoofdstuk nu eens aandachtig bekijken en proberen de voorspellingen in het raam van de geschiedenis te plaatsen. De gebruikelijke uitleg van de verzen 1-13. Over deze verzen zijn de commentatoren het volledig met elkaar eens. (Hier treft u een volledige herhaling aan van hoofdstuk 11 maar door een andere schrijver zoals beloofd. Persoonlijk lees ik ook verschillende Bijbelvertalingen, ik vind dat iedereen recht heeft op zijn of haar mening, vandaar dat we weer op weg gaan door dit lange eeuwenlange hoofdstuk, dat ons brengt bij de wederkomst van onze Heiland en God, Jezus Christus.) 2. Nu dan, ik zal u de waarheid volledig bekendmaken, Zie, nog drie koningen zullen in Perzië opstaan, en de vierde zal grotere rijkdom bezitten dan alle anderen, en als hij sterk geworden is door zijn rijkdom, zal hij alles in beweging brengen tegen het koninkrijk van Griekenland. Het visioen kwam tot Daniël in het derde jaar van Kores. Deze machtige vorst werd opgevolgd door achtereenvolgens Cambyses (530-522), een Usurpator genaamd, Smerdis (522) en Darius (522-486). 1
De vierde koning was Xerxes, (486-465) in de Bijbel bekend onder de naam Ahasveros, de man van Ester. Vier jaar lang liet deze vorst enorme voorraden inslaan en versterkte hij zijn legers voor een strafexpeditie tegen Griekenland. Hij zette werkelijk alles op het spel. Zijn legers bestonden uit een bonte verzameling uit meer dan veertig streken en landen. Perzen met tulbanden, Assyriërs met bronzen helmen, Ethiopiërs gehuld in luipaardvellen, 300.000 man sterk marcheerden naar de slagvelden Salamis (480) en Platae (479) en naar hun ondergang! 3. Er zal een heldhaftig koning opstaan, die met grote heerschappij zal regeren en doen wat hem goeddunkt. De overwinningen op de machtige Xerxes waren een onstuimig tonicum voor de inwoners van de Griekse stadstaten. Ze begonnen te dromen van een veroveringstocht in het Perzische rijk. Uiteindelijk wist Alexander de Grote de meeste stadstaten onder zich te verenigen en werd de droom werkelijkheid. 4. Maar nauwelijks is hij opgestaan, of zijn koninkrijk zal verbroken worden en verdeeld naar de vier windstreken des hemels; doch niet aan zijn nakomelingen, en zonder macht waarmee hij heerste, want zijn koninkrijk zal uiteengerukt worden en aan anderen dan deze komen. Alexander wilde net aan de bouw van zijn nieuwe hoofdstad Babel, beginnen, toen hij werd geveld door moeraskoorts. Hij stierf in juni 323 v. Chr. Hij was tweeëndertig jaar oud. De jonge koning werd overleefd door een halfbroer met een hersenafwijking en door een postume zoon. Zijn voornaamste generaals maakten korte metten met zowel de zoon als met de broer en gingen vervolgens met elkaar in de slag totdat ze in 301 een acceptabele verdeelsleutel vonden. Het westelijke deel van het rijk ging naar Cassander, het noorden naar Lysimachus, het oosten naar Seleucus en het zuiden naar Ptolemeus. 5. Dan zal de koning van het Zuiden (Ptolemeus) sterk worden, maar één van zijn oversten zal hem in sterkte overtreffen en heersen, zijn heerschappij zal een grote heerschappij zijn. Zowel de ‘koning van het Noorden’, als de ‘koning van het Zuiden’, komen veelvuldig voor in Daniël 11. De titels verwijzen naar de heersers van Syrië en Egypte, landen respectievelijk ten noorden en ten zuiden van Palestina. Onder de Ptolemaeën was Alexandrië (dus niet Cairo) tot hoofdstad geworden. In Syrië was Antiochië tot hoofdstad van de Seleuciden uitgegroeid. De koningen van Egypte droegen allen de naam Ptolemeus. De Syrische vorsten kenden twee namen binnen de dynastie Airo en Seleucus. Uiteraard werkte dat verwarrend. Daarom kregen ze reeds in hun eigen tijd een bijnaam. Vandaag aan de dag zouden we ze een nummer hebben gegeven. In vers 5 wordt de ‘koning van het Zuiden’, sterk, genoemd, Ptolemeus I (323- 280) was dan ook een krachtig heerser. Egypte bezat een enorme rijkdom en was relatief gemakkelijk te verdedigen. De ‘overste’ die hem in sterkte zou overtreffen was Seleucus I Nicator, de generaal die aanvankelijk het oosten van Alexanders rijk wist te bemachtigen. Maar Seleucus werd tijdelijk door Lysimachus verdreven en zocht een onderkomen bij Ptolemeus die hem niet alleen onderdak verschafte maar hem ook steunde in het verwerven van een leger. Met zijn nieuwe leger boekte Seleucus een snelle overwinning op zijn rivaal en hij behield zijn voordeel door meteen door te stoten naar Syrië en Klein- Azië. Nu nam Lysimachus de wijk en Seleucus kon zich meester noemen over het grootste deel van het Hellenistische rijk. Zijn oog viel op Juda, maar Ptolemeus, tot wiens rijk het behoorde, herinnerde hem aan het feit dat hij zijn huidige sterke positie aan Egypte had te danken. Voorlopig heerste er dus nog vrede.
1
6. En na verloop van jaren zullen zij (Antiochus II en Ptolemeus II) zich verbinden; de dochter van de koning van het Zuiden zal komen tot de koning van het Noorden om een vergelijk te treffen, maar zij zal de sterkte van haar macht niet behouden, evenmin zal zijn macht stand houden, zij zal worden prijsgegeven, zo ook degenen die haar brachten, hij die haar verwekte, en hij die haar verwierf. Rond het jaar 250 v. Chr. probeerden Ptolemeus II van Egypte en Antiochus II van Syrië een duurzame vrede te stichten door middel van een huwelijk tussen Antiochus en de Egyptische prinses Berenice. Het feit dat Antiochus reeds getrouwd was bleek geen obstakel te vormen. Zijn huwelijk met Laodice werd ontbonden, het huwelijk met Berenice voltrokken en enige tijd later vierde men de komst van een erfgenaam. Helaas ontdekte Antiochus dat zijn nieuwe echtgenote hem niet zinde. Toen de vader van Berenice overleed liet hij zich dan ook meteen van haar scheiden en riep Laodice terug naar het hof als koningin. Maar Laodice was verbitterd. Overigens had ze weinig vertrouwen in haar wispelturige echtgenoot. Eenmaal terug aan het hof liet ze Antiochus, Berenice, hun zoontje en het Egyptische personeel vermoorden. Een droevig verhaal. 7. En in die tijden zal een spruit uit haar wortels (Ptolemeus III) in zijn plaats oprijzen, en deze zal oprukken tegen het leger, de burcht van de koning van het Noorden binnentrekken, en zegevierend daartegen optreden. Door zijn echtscheiding en tweede huwelijk had Antiochus zijn rijk grotere schade berokkend dan hij ooit had kunnen vermoeden. De volgende koning van Egypte (Ptolemeus III, 246- 221) was vast besloten zijn zuster te wreken. Hij viel het Syrische rijk binnen en werd door niets en niemand belemmerd de poorten van Babel te bereiken. Eenmaal daar aangekomen trok hij zich vrijwillig terug. Zijn marine bezette de havenstad Seleucië die als doorvoerhaven van Antiochië dienst deed. Voorlopig beheerste de Egyptische koopvaardij het oostelijk gedeelte van de Middellandse Zee. 8. Ja, zelfs hun goden met hun gegoten beelden, met hun kostbare voorwerpen, zilver en goud, zal hij (Ptolemeus III) als buit naar Egypte voeren; hij zal enige jaren zich van strijd tegen de koning van het Noorden onthouden. Zijn zegetocht door het Syrische rijk leverde Ptolemeus 2500 gouden en zilveren beelden op. Velen daarvan waren in de loop der eeuwen als oorlogsbuit uit Egypte verwijderd. De Egyptische bevolking vond het prachtig en haalde de Griekse koning binnen als de ‘grote weldoener’. Zo kreeg hij de bijnaam, Evergetes. (weldoener) Ptolemeus wilde als succesvol generaal de geschiedenis ingaan. 9. Daarna zal deze (een nieuwe Koning van het Noorden, Seleucus II) het koninkrijk van de koning van het Zuiden binnenvallen, doch naar zijn eigen land terugkeren. De bloedvete tussen de Seleuciden en de Ptolemaeën duurde voort. Meer dan een eeuw lang waren de joden getuigen van noordwaarts en zuidwaarts marcherende legers. En elke wisseling van machtsverhoudingen betekende een verandering van meester, vrijheden en belastingen. In 242 v. Chr. probeerde Seleucus II wraak te nemen, maar zijn leger werd in de pan gehakt en zijn marine van het zeeoppervlak geblazen. Hij keerde bebloed en zonder zichtbaar resultaat naar Antiochië terug. 10-12. Dan zullen zijn zonen (de twee zonen van Seleucus II, met name Seleucus III die na korte tijd werd vermoord en Antiochus III de Grote, 223- 87) ten strijde toerusten en een menigte grote legers verzamelen; één van hen zal tegen hem oprukken, als een overstroming steeds verder om zich heen grijpen en bij een hernieuwde stormloop komen tot aan zijn vesting. Dan 1
zal de koning van het Zuiden (Ptolemeus IV) verbitterd worden en uittrekken en strijden met de koning van het Noorden (Antiochus III) en deze (Antiochus III) zal een grote menigte op de been brengen, maar die menigte zal in zijn (Ptolemeus IV) macht worden overgegeven. En wanneer de menigte is weggevaagd, zal zijn (Ptolemeus IV) hart zich verheffen, wel zal hij tienduizend neervellen, maar toch niet sterk zijn. Deze verzen gaan voornamelijk over de grote slag bij Raphia in 217 v. Chr. Beide legers telden ongeveer 70.000 infanteristen en 5000 man cavalerie. Na de slag moest het Syrische leger 10.000 doden en 400 gevangen betreuren. Aan Egyptische zijde waren de verliezen iets lichter. Egypte had gewonnen. Toch heeft deze Ptolemeus op de lange duur iets opgeleverd. Zijn losbandigheid was alom bekend. Hij wist de militaire overwinning die zijn generaals hem gegeven hadden niet om te zetten in een permanent politiek voordeel. Binnen de kortste keren stond Antiochus III als het ware weer te trappelen om een herkansing. 13. En opnieuw zal de koning van het Noorden (Antiochus III) een menigte op de been brengen, groter dan de eerste, en na een tijdsverloop van jaren zal hij tegen hen oprukken met een groot leger en een geweldige tros. Met ongekende veerkracht herstelde Antiochus III zijn macht na de nederlaag te Raphia. Met man en macht bereidde hij zich voor op een tweede oorlog met Egypte. Het moment leek gunstig. De nieuwe koning van Egypte, Ptolemeus V, was slechts zes jaar oud. Er was sprake van rellen in de Nijlvallei. De Egyptische bevolking was in opstand gekomen tegen de Griekse overheersing. Op de beroemde Steen van Rosetta zijn enkele van de tegemoetkomingen aan de opstandelingen bewaard gebleven. De uitleg van Daniël 11: 14, 15. Eén van mijn leraren zij eens: “Profetie is geschiedschrijving die op de werkelijkheid vooruitloopt.” (Van de schrijver van deze uitleg). Ik hoop dat u met genoegen heeft geconstateerd hoe nauwkeurig de eerste dertien verzen van dit hoofdstuk zijn vervuld. Over de uitleg van deze verzen bestaat een grote mate van overeenstemming. Dat kan echter niet gezegd worden van de volgende twee verzen. 14. In die tijd nu zullen velen opstaan tegen de koning van het Zuiden; ook zullen gewelddadige mensen uit uw volk zich verheffen om een gezicht tot werkelijkheid te maken, maar zij zullen struikelen. Onder de velen die zouden opstaan, tegen de ‘koning van het Zuiden’, dienen we te rekenen: de opstandelingen in het land zelf, de vastberaden Antiochus III en zijn nieuw gevonden bondgenoot, Filippus van Macedonië. Tezamen stonden zij op tegen de Egyptische vorst. Maar wie waren die gewelddadige mannen uit uw volk, die een gezicht tot werkelijkheid wilden maken? De meerderheid der commentatoren vermoedt dat het om een groepje militante joden gaat die geïnspireerd door één of ander toekomstvisioen de tijd rijp achten om een gooi naar de onafhankelijkheid te doen. Syrië en Egypte waren in een oorlog verwikkeld; een betere tijd voor een opstand bestond er niet. Zo’n groep kan hebben bestaan. Helaas is er nog steeds geen overtuigend bewijs aan het licht gekomen. Alle Nederlandse vertalingen gaan ervan uit dat de gewelddadige mensen uit het joodse volk zelf afkomstig zijn. Dat is geenszins een uitgemaakte zaak. De grondtekst (letterlijk vertaald) leest: “de brekers van uw volk.” Op grond van de tekst zelf is niet nader te bepalen of de ‘brekers’ nu van binnen of van buiten komen. We zullen daarom een wijdere context moeten zoeken. We vragen dus opnieuw: Wie zijn de ‘gewelddadige mensen’ of ‘brekers’ van Gods volk? In Daniels 7 lazen we dat het vierde dier ‘at en vermaalde en wat overbleef vertrad met zijn poten.’(Dan. 7: 7) De kleine horen van Daniël 8, ‘vertrapte en wierp neer’. (Dan. 8: 11, 13) Het vierde dier en de kleine horen hebben 1
we als Rome geïdentificeerd. Het is daarom best mogelijk dat Daniël 11: 14 op de Romeinen doelt en dat we hier te maken hebben met een vervulling van Daniël 7 en 8 die voorspelden dat Rome het heer van God zou vertrappen, maar uiteindelijk zelf ten val zou worden gebracht. Feit is dat Rome zich voor het eerst in de dagen van Antiochus III met het oosterse bekken van de Middellandse Zee ging bemoeien. Toen Rome namelijk van de alliantie tussen Antiochus III en Filippus van Macedonië hoorde, vreesde zij de formatie van een nieuwe supermacht en besloot zij in te grijpen. Rome waarschuwde de beide koningen met hun handen van Egypte af te blijven. Antiochus III, Ptolemeus IV en Filippus waren alle drie tussen de jaren 223-221 v. Chr. aan de macht gekomen. Alle drie waren ze onder de vijfentwintig. De historicus E.R.Bevan heeft opgemerkt: De wereld van hun troonbestijging was de Grieks-Macedonische, ontstaan uit de veroveringstocht van Alexander de Grote; de wereld waarin hun regeringen ten einde kwamen was een nieuwe - een wereld waarover de schaduw van Rome lag. De profetie haakt in op de gewichtige gebeurtenissen van dit tijdsgewricht. 15. En de koning van het Noorden (Antiochus III) zal komen, een wal opwerpen en een versterkte stad innemen, de strijdkrachten van het Zuiden zullen geen stand kunnen houden, noch ook de keurtroepen, ja, er zal geen kracht zijn om stand te houden. Antiochus bleek niet bijster onder de indruk, van Rome’s waarschuwing en viel de Egyptische legers aan. Vlak bij de stad Caecarea Filippi werd de Egyptische legermacht onder Scopas door Antiochus gedecimeerd. De Egyptenaren zochten hun heil binnen de muren van Tyrus, maar Antiochus zette de achtervolging in en belegerde de stad. Toen de vrede werd getekend had Antiochus weer greep gekregen op Judea. Egypte heeft er nooit meer de scepter mogen zwaaien. Nu onze benadering van de tekst aan de hand van de voorgaande teksten duidelijk is geworden, kunnen we in het nu volgende wat vluchtiger te werk gaan. De algemeen aanvaarde uitleg van de verzen 16-39. De meerderheid van de commentatoren gaat ervan uit dat we deze verzen moeten plaatsen in de tijd van Antiochus Epiphanus. De uitleg is zo algemeen aanvaard en binnen ieders bereik dat we er niet stil bij hoeven te staan. Toch gaat deze uitleg voorbij aan twee van de ‘lichtbakens’ die we enkele bladzijden terug als vaste punten in de verraderlijke zee van dit hoofdstuk plaatsen. Het ging om de verzen 22 en 31. wat is namelijk het geval? Men gaat ervan uit dat de Vorst van het verbond: (vers 22) niet Jezus Christus is, maar de nogal onbeduidende priester Onias III, en dat de “ gruwel “ (vers 31) meer dan 160 jaar voor de komst van Christus verscheen, terwijl Jezus toch zonder omhaal van woorden zegt, dat het om een toekomstig gebeuren gaat. (Matt. 24: 15) Overigens veronderstelt men dat vers 20 het leven van Seleucus IV Filipator beschrijft. Aangezien deze koning werd vermoord, lijkt de omschrijving: Hij zal verbroken worden, doch niet door toorn, noch door strijd, niet toerijkend. Ondanks de tekortkomingen heeft deze uitleg de eeuwen getrotseerd en een enorme aantrekkingskracht uitgeoefend op zowel jood als christen. Zelfs de discipelen hebben deze uitleg geprogrammeerd. Daarom moet het hun verbaasd hebben toen Jezus naar de ‘gruwel der verwoesting’ als een toekomstig gebeuren verwees. Werden zij daarom aangemoedigd met de woorden: ‘wie het leest geve er acht op’? Een alternatief. Wij kunnen terugblikken op bijna tweeduizend jaar kerkgeschiedenis. Vanuit deze gunstige positie kunnen we constateren dat de werkelijke vervulling van de verzen 3139 niet het gebeuren rondom Antiochus Epiphanus is geweest, maar veel meer omvatte. We hebben niet te maken met een plaatselijke vervolging, maar met een wereldomvattend gebeuren. Met de verwijzing van Jezus in ons achterhoofd zullen we nu op zoek gaan naar mensen, plaatsen en feiten die de werkelijke toedracht van de profetie vormen. Zoals we zagen zijn ‘de gewelddadige mensen’ de Romeinen. Daarvan uitgaande herkennen we in vers 16 de Romeinse generaal Pompejus die door zijn verovering van Palestina (63 v. Chr.) de Romeinen vaste voet gaf in het Sieraadland. De verzen 16-19 beschrijven de carrière van Julius Caesar, zijn verhouding met een vrouw (Cleopatra) en zijn heldendaden in ‘de kustlanden’. Julius Caesar werd op 15 maart 44 v. Chr. vermoord, door een groep van meer dan zestig senatoren en vooraanstaande militairen onder leiding van G. Cassius Longinus. 1
In Cassius ontmoeten we de bevelhebber die hem de smaad deed ophouden. De geschiedenisboeken kunnen u verder informeren over het fascinerende leven van Julius Caesar. Caesar werd uiteindelijk opgevolgd door Caesar Augustus (vers 20) de stichter van het Romeinse Rijk. Op zijn initiatief werd de volkstelling gehouden die de achtergrond van het kerstevangelie vormt. Aangezien de hebreeuwse tekst geen duidelijkheid verschaft omtrent de alinea-indeling van het hoofdstuk, gaan we ervan uit dat er een belangrijke breuk is tussen verzen 20 en 21. We hebben eerder gezien dat de keizerlijke macht langzamerhand overging op de bisschoppen van Rome. De keizer (Caesar) werd dus opgevolgd door ‘de heilige vader’. Vers 21 spreekt van een veracht man. ( Hier ziet u het verschil van uitlegging heel duidelijk, het is geen schadelijke zaak, het eindresultaat is de ‘Koning van het Noorden’ en dat is het ‘pausdom’, dat is de essentie van hoofdstuk 11.) Daarmee wordt het middeleeuwse pausdom bedoeld. Wederom herinneren we onszelf aan het feit dat de profetie zich opzettelijk concentreert op de slechte daden van mensen. Het middeleeuwse pausdom groeit in aanzien (vers 23) en gedraagt zich als een politieke macht. Wij menen dat de verzen 25-30 naar het tijdperk der kruistochten verwijst. Juist in dit tijdperk komt de pauselijk drang naar macht op niet mis te verstane wijze tot uiting. Ook blijkt hoe gewelddadig het roomse christendom is geworden. In het jaar 1095 ontketende een opzwepende redevoering van paus Urbanus II de eerste van maar liefst zeven kruistochten om het Heilige Land te ontworstelen aan de greep van de moslims. De Kalifs regeerden de moslimwereld vanuit Egypte. Zo werd de eerste kruistocht een massale aanval op de ‘koning van het Zuiden’. (verzen. 24, 25) Tijdgenoten achtten de tocht een groot succes. Jeruzalem werd 15 juli 1099 ingenomen. In hun godsdienstige ijver, regen de kruisvaarders elke moslim en zelfs elke jood aan hun gewijde zwaarden. De mannen waden tot aan hun enkels in het bloed. De slachting was afgrijselijk. Voor een overwinning als deze, zo schreef een tijdgenoot: ‘Knielde het christendom in aanbidding neer en dankte God met tranen van vreugde.’ Maar niet alle kruistochten waren een onverdeeld succes. Sommige, en met name de Kinderkruistocht, waren rampzalig. Ook de zevende en tevens laatste was niet zoals de eerste. (Vers. 29) Tijdens deze laatste kruistocht werd de vrome koning Lodewijk IX gevangengenomen. In 1291 verdween het laatste christelijke garnizoen uit Palestina. In hun pogingen de aanvallen van de kruisvaarders af te slaan huurden de moslims smaldelen van de Griekse marinede schepen der Kittiers. De beide koningen die aan één tafel gezeten, leugens spreken (vers 27) zijn de belichaming van de verraderlijkheid en huichelachtigheid die de onderlinge verhoudingen van de leiders der kruistochten kenmerkten. Geschiedkundigen verwijzen naar het wantrouwen dat de verhoudingen tussen bondgenoten aan zowel christelijke als moslimzijde beheerste. We moeten hier denken aan christelijke leiders als Du Chatillon en de Lusignon die zonder pardon een vredesverdrag met sultan Saladin verbraken. En aan de verraderlijke wijze waarop dorpen en steden na hun capitulatie werden uitgemoord. Tragisch genoeg moeten de pauzen de eerste verantwoordelijkheid voor de kruistochten en de daarmee gepaard gaande wreedheden dragen. Paus Urbanus II gaf het teken tot de eerste kruistocht. In zekere zin is hij te verontschuldigen. Hij kon niet voorzien dat de tochten zouden ontaarden in ware moordpartijen. Zijn opvolgers moeten echter hun volle verantwoordelijkheid onder ogen zien, omdat zij, de uitkomst wetende, vol enthousiasme nog eens zes tochten organiseerden. De wrede geest van de kruistochten kwam ook tot uitdrukking in de manier waarop de kerk met de middeleeuwse ketters omging. Vele ketters hadden een oprecht geloof in Gods Verbond (Vers 28) maar ook tegen hen werden ware kruistochten ontketend. Als het roomse christendom ooit de Tamid van Jezus Christus verdoezeld en verduisterd heeft, dan wel in het tijdperk van de kruistochten! Geen wonder dat de moslim die zich bewust is van zijn geschiedenis het kruis en de gekruisigde nog steeds met argwaan beziet. En geen wonder dat het middeleeuwse christendom er zo slecht af komt in het boek Daniël. Nu we hebben ontdekt tot hoever de profetie van Daniël II reikt, zal het ons duidelijk zijn wat ‘de gruwel der verwoesting’ brengt (Vers 30) en niet beperkt kan blijven tot een door Antiochus Epiphanes opgericht afgodsbeeld. Het begrip is grootser, veelomvattender. Het gaat namelijk om dat doorwrochte systeem van geloof en praktijk waardoor mensen meer dan duizend jaar lang de toegang tot het hogepriesterlijk werk van Jezus Christus werd 1
versperd. De ‘verstandigen’ en zij die door ‘zwaard en vuur’ door ‘gevangenschap en beroving’ omkwamen, zijn de moedige getuigen van God, zoals de Waldenzen, Lollarden, Hussieten, Lutheranen, Wederdopers en Hugenoten, die hun geloof weigerden te verloochenen en daarom ter dood werden veroordeeld. En moeten we niet tevens denken aan de moedige rooms- katholieken die onder protestantse dwang vasthielden aan hun overtuiging? De koning die zich zou ‘verhovaardigen’ en ‘verheffen’ tegen elke God (Vers. 36) was het middeleeuwse pausdom. Niet dat de pauzen daar direct op uit waren: vermoedelijk heeft geen paus zich tegen God willen verheffen. Maar toen de pauzen meenden het recht te hebben om de kinderen van God te doden en de geboden Gods te veranderen, eerden ze niet langer God maar zichzelf en hun kerkelijk systeem. Is paus Julius II (hij noemde zichzelf Julius Caesar II) die zijn eigen legers aanvoerde, een treffend voorbeeld van een pausdom, dat zijn vertrouwen schonk aan de god der vestingen? En is in de nieuwe god, die zijn vaderen niet gekend hebben, niet sterk uit de hand gelopen, Mariaverering te herkennen? Een verering die vaak ten koste ging van de aanbidding van haar zoon Jezus Christus. Zo zien we dat de boodschap van Daniel 11 dezelfde is als die van de hoofdstukken 7 en 8. God liet zien dat er uit de vier rijken uiteindelijk een religieuspolitieke macht zou ontstaan die het hogepriesterlijk werk van Jezus Christus door een valse priesterdienst zou vervangen en oprechte gelovigen zou vervolgen. In zekere zin is ‘de gruwel der verwoesting nog steeds onder ons. Daar is sprake van zolang er nog leerstellingen bestaan die het werk van Christus verdoezelen en het overtreden van één der Tien Geboden aanmoedigen. Daniël 11 is een waarschuwing. God zorgt ook nu nog voor ons. Hij wil niet dat wij op aardse verzinsels maar op hemelse werkelijkheid vertrouwen. En Daniël 11: 40-45 dan? Tot nu toe zijn deze verzen niet aan de orde geweest. Het heeft er veel van weg dat dit tekstgedeelte parallel loopt met Daniël 7: 11, 26 het einde van het vierde dier. In Daniël 7 wordt het roomschristendom uitgebeeld, door een ‘kleine horen’, op de kop van een afschrikwekkend monster. Het monster vervolgt en misleidt de heiligen en daarom wordt er in het oordeel een zware straf over uitgesproken: ‘Zijn lichaam werd vernietigd en prijsgegeven aan de brand van het vuur’ en de ‘Vierschaar zette Zich neder en men zal hem de heerschappij ontnemen en hem verdelgen en vernietigen tot het einde.’ (Dan. 7: 11, 26) Daniël 11: 45 laat ons kennismaken met een ‘koning van het Noorden’ die in het laatst der dagen zal regeren. In die dagen zal hij zijn ‘staatsietenten opslaan tussen de zee en de berg van het Sieraad’ maar dan komt hij aan zijn einde zonder dat iemand hem helpt. De ‘berg van het Sieraad’ lijkt ons een metafoor voor de tempel en dat betekent in onze context het hemelse Heiligdom. Dat hij zijn tenten opslaat tussen de zee en de tempel symboliseert de inbreuk die hij maakt op het verzoeningswerk van Christus. Als gevolg van die inbreuk zal hij gestraft worden. Net als de ‘kleine horen’ komt hij aan zijn einde zonder dat iemand hem helpt. De ‘kleine horen’ en de ‘koning van het Noorden’ zijn identiek. Het doel van profetie is niet altijd het schenken van voorkennis. Vele profetieën blijkt men slechts achteraf met enige duidelijkheid te kunnen uitleggen. Waar het in de profetie werkelijk om gaat is de versterking van het geloof. Zo zegt Jezus op een bepaald moment: “Nu heb Ik gezegd, eer het geschiedt, opdat gij geloven moogt, wanneer het geschiedt.” (Joh. 14: 29) De neiging om de toekomst in gedetailleerde schema ’s vast te leggen heeft reeds vele christenen in veel eeuwen in verlegenheid gebracht. Daarom lijkt het mij goed om een woord van Jezus in gedachten te houden. Toen de discipelen op het moment van Zijn hemelvaart aan Hem vroegen, of Hij nu het Koninkrijk zou oprichten, antwoordde Hij: “Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten.” (Hand. 1: 7) Daarmee richtte Hij hun aandacht op iets dat belangrijker was dan profetische kaarten en schema’s. ‘Maar gij zult kracht ontvangen wanneer de Heilige Geest over u komt en gij zult Mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde.’ (Hand. 1: 8) Jezus die ons door en door kent, wist toen, en weet nu, dat er slechts één oplossing is voor ons menselijk machtstreven, namelijk het Nieuwe Verbond, met zijn drie beloften, vergeving, verandering en burgerschap. Hij wil dat wij door de kracht van Zijn Geest deze belofte aan iedereen bekendmaken. De gevolgtrekking is duidelijk. Wanneer dit goede nieuws aangaande het Koninkrijk gepredikt (is) tot een getuigenis voor alle volken ‘dan zal het einde 1
gekomen zijn.’ (Matt. 24: 14) (Citaat C. M. M.) Ik hoop dat u begrijpt waarom ik herhaling zo belangrijk vind en ook om andere mensen aan het woord te laten, ik ben niet bang voor verschillende interpretaties, Paulus zegt: “Onderzoekt alle geesten en onthoudt het goede.” Dat de goede Geest ons moge leiden.
Daniel 11, uit het boek: ‘Gedachten over Daniel’ van Ellen White. Wij hebben geen tijd te verliezen. Moeilijke tijden staan ons te wachten. De oorlogsgeest brengt de wereld in beroering. Spoedig zullen de scènes van benauwdheid plaatsvinden waarover gesproken wordt in de profetieën. De profetie in het elfde hoofdstuk van Daniël heeft bijna haar volledige vervulling gekregen. Veel van de geschiedenis die plaatsvond, in vervulling van de profetie, zal zich herhalen. In het dertigste vers wordt gesproken over een macht die vergramd zal worden tegen het heilig verbond en tot daden overgaan; en, teruggekeerd, zal hij zijn belangstelling wijden aan hen die het heilig verbond verzaken. Dan zullen strijdmachten door hem op de been gebracht worden; zij zullen het Heiligdom en de vesting ontheiligen, het dagelijks offer doen ophouden en een gruwel oprichten die verwoesting brengt. En degenen die zich misgaan tegen het verbond, zal hij door vleierijen tot afval bewegen, maar het volk dat zijn God kent, zal sterk zijn en daden doen. En de verstandigen onder het volk zullen velen tot inzicht brengen, maar zij zullen een tijdlang struikelen door zwaard en door vuur, door gevangenschap en beroving. Doch terwijl zij struikelen, zullen zij een kleine hulp vinden; dan zullen velen zich in huichelachtigheid bij hen aansluiten. Sommigen van de verstandigen zullen struikelen, omdat er onder hen loutering, schifting en zuivering teweeggebracht worde, tot aan de eindtijd; want deze toeft nog tot de vastgestelde tijd. En de Koning zal doen wat hem goeddunkt; hij zal zich verhovaardigen en zich verheffen tegen elke god, zelfs tegen de God der goden zal hij ongehoorde woorden spreken, en hij zal voorspoedig zijn, totdat de maat van de gramschap vol is; want wat vast besloten is, geschiedt. (Dan. 11: 30-36) Gebeurtenissen gelijk aan die beschreven in deze woorden zullen plaatsvinden. Wij zien bewijs dat satan snel de beheersing krijgt over de menselijke geest, welke de vreze Gods niet voor ogen staat. Laat allen de profetieën van dit boek lezen en verstaan, want wij gaan nu de tijd van benauwdheid tegemoet waarvan gesproken is ‘Te dien tijde zal Michaël opstaan, de grote Vorst, die de zonen van uw volk terzijde zal staan: en er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is, sinds er volken bestaan, tot op die tijd toe. Maar in die tijd zal uw volk ontkomen: al wie in het boek geschreven wordt bevonden. Velen van hen die slapen in het stof der aarde, zullen ontwaken, deze tot eeuwig leven en genen tot versmading, tot eeuwig afgrijzen. En de verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel, en die velen tot gerechtigheid hebben gebracht als de sterren, voor eeuwig en altoos. Maar gij Daniël, houd de woorden verborgen, en verzegel het boek tot de eindtijd; velen zullen onderzoek doen, en de kennis zal vermeerderen.’ (Dan. 12: 1-4) De Geest van God zal van de aarde weggenomen worden. Het is nu geen tijd voor de mens om zichzelf te verheffen.
Daniël 12: Te dien tijde zal Michaël opstaan. Daniël 12: 1. Te dien tijde zal Michaël opstaan, de Grote Vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat; en er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op die tijd toe. Maar in die tijd zal uw volk ontkomen: al wie in het boek beschreven wordt bevonden.
1
Te dien tijde. De lange periode van het 11de hoofdstuk bracht ons tot het hoogtepunt van het dramatisch gebeuren. Wanneer de ‘Koning van het Noorden’ zijn strategische plaats inneemt voor de eindaanval, zal Michaël opstaan. De uitdrukking ‘opstaan’ wordt in het vorig hoofdstuk herhaaldelijk gebruikt om een koning aan te duiden die zijn heerschappij opneemt. Reeds in de verzen 2 en 3 lezen wij: nog drie koningen zullen in Perzië opstaan, zij zullen de koninklijke macht in handen nemen. Dat waren de heidense heersers, maar nu is de tijd gekomen dat de lange verwachting van Gods volk zal vervuld worden, totdat Hij komt die er recht op heeft, Christus. Nadat Zijn bemiddelingswerk in het hemels Heiligdom voltooid is, zal Hij zijn Hogepriesterlijk gewaad vervangen door Zijn Koninklijke uitrusting. Hij ‘staat op’ in Zijn volle macht om Zijn volk te verlossen. De laatste bede om genade is aangenomen, de laatste oproep tot een opstandige wereld is gedaan. Het gordijn valt over de laatste act van verzoening. De genade pleit niet langer voor een schuldige mensheid. Een hemelse stem roept ‘wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht, wie vuil is, hij worde nog vuiler.’ (Openb. 22: 11) Een korte periode van onbegrensd lijden neemt een aanvang. De zeven laatste plagen worden uitgestort. Gods Geest heeft zich van de aarde teruggetrokken. Er heerst een tijd van grote benauwdheid zoals er niet geweest is, sinds er volken bestaan. De driften van de mens worden door God niet meer ingetoomd, alle menselijke hartstochten worden ontketend, waardoor over de ganse planeet een toestand wordt geschapen die geen pen beschrijven kan. Het wordt tot een gruwelijke demonstratie die zich afspeelt op een planeet waar God aan de mens zijn volledige vrijheid schenkt. De wereld zal dan nog voor een korte tijd zijn wetteloos bestaan voortzetten. Toen Gods tegenwoordigheid aan het joodse volk werd ontrokken, waren priesters en volk zich er niet van bewust. Alhoewel onder satans controle en gedrongen door de laagste driften, beschouwden zij zichzelf nog steeds als Gods uitverkorenen. De dienst in de tempel ging verder door, de offers werden gebracht op de onheilige altaren en Gods zegen werd afgesmeekt over een volk dat schuldig was aan het bloed van Zijn Zoon, en dat nu ook zocht Zijn apostelen en diensknechten te doden. Wanneer de onherroepelijke uitspraak van het Heiligdom is uitgesproken, en de toekomst dezer wereld voor eeuwig is beslist, dan zullen de inwoners der aarde het niet weten. ‘In die tijd zal uw volk ontkomen: al wie in het boek geschreven wordt bevonden.’ De heerlijke belofte voor Gods volk, in de tijd der benauwdheid wordt hier naar voren gebracht. Ditmaal is de verlossing voor eeuwig! ‘Het boek’, bedoelt het ‘boek des levens’ en herinnert ons aan Daniël 7: 9, 10: ‘De Vierschaar zette Zich neder en de boeken werden geopend.’ Het onderzoekend oordeel nam een aanvang aan het einde der 2300 jaren. In het eerste vers is deze rechtszitting geëindigd, de bestemming van alle aardbewoners is voor eeuwig vastgesteld, de namen van hen die verlost worden, zijn verzegeld in het boek des levens. Het grote Babel, de ‘Koning van het Noorden’, wordt verdelgd, in afwachting van zijn volle straf, voor al het gruwelijke dat hij in de loop der eeuwen ontelbare kinderen van God en wereldlingen heeft aangedaan. Daniël 12: 2. Velen van hen die slapen in het stof der aarde, zullen ontwaken, dezen tot eeuwig leven en genen tot versmading, tot eeuwig afgrijzen. Op de tijd der benauwdheid volgt een opstanding, de eerste stralen van de eeuwige dageraad na de gruwelijke nacht. Het is een begin van de uitvoeringen der beslissingen die tijdens de oordeelszitting werden getroffen. De machtige realiteit breekt zich een baan. Dit vers handelt niet over de algemene opstanding van Gods kinderen bij Jezus wederkomst, hier heeft een speciale opstanding plaats die Jezus’ komst voorafgaat, zoals er ook een plaatselijke verrijzenis plaats had bij Jezus’ opstanding. (Matt. 27: 50-53) Dat het een speciale opstanding is blijkt uit het woord ‘velen’ in plaats van allen’. We zien ook dat het een gemengde opstanding is, niet alleen van verlosten, maar ook van goddelozen: ‘Dezen tot eeuwig leven en genen tot versmading’. Indien zij ‘die Hem doorstoken 1
hebben’ Hem zien bij Zijn wederkomst, dan moeten zij uit de doden zijn opgewekt voor Zijn komst. Het is ten volle gewettigd, dat zij die voor hun Verlosser hebben geleden en gestreden om Zijn nabije komst in heerlijkheid aan te kondigen, maar reeds gestorven zijn voor Hij komt, dat zij het voorrecht ontvangen om op te staan uit de doden om Hem te kunnen zien bij Zijn komst met Zijn ontelbare engelen. Zij zullen het onuitsprekelijke kunnen bijwonen waarvan zij de voorboden waren, zoals er waren die uit hun graven opstonden bij Jezus’ opstanding, om Hem nadien in triomf te begeleiden naar de troon Zijner majesteit. Maar zij die Christus het meeste oneer hebben aangedaan, zij die rechtstreeks schuldig waren aan Zijn gruwelijke kruisdood, die Hem zo wreed gemarteld hebben en Hem in zijn doodstrijd met hun spot doorstoken hebben, ook deze zullen opstaan om in ontzettende angst Hem te zien komen als hun Rechter. (hier op deze tekst, zijn verschillende visies op, die ik graag allemaal in hun waarde laat, de toekomst zal ons leren wie gelijk heeft in deze uitleg van Daniël 12:2. Er is maar één die bepaald, hoe alles zal verlopen en dat is God zelf. Maar een profetie uitleggen, één van zo een grote waarde is alleen aan Gods Geest. Jezus zei: “ wees waakzaam en dat geldt zeker voor profetieën van dit niveau.) (m.w). Daniël 12: 3. En de verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel, en die velen tot gerechtigheid hebben gebracht als de sterren, voor eeuwig en altoos. Deze beloften sluiten niet alleen Gods kinderen in die nog leven bij Jezus’ wederkomst, maar ook hen die Hem getrouw gediend hebben uit alle eeuwen. Jezus zegt: ‘Zij zullen stralen als de zon in het Koninkrijk huns Vaders.’ (Matt. 13: 43) Wanneer alle aardse lampen uitgaan en de woelige stroom der geschiedenis uitmondt in de oceaan der eeuwigheid, dan zullen de verlosten stralen als onvergankelijke sterren in de eeuwen der eeuwen. Daniël 12: 4. Maar gij, Daniël, houd de woorden verborgen, en verzegel het boek tot de eindtijd; velen zullen onderzoek doen, en de kennis zal vermeerderen. Het verband met wat vooraf ging en met wat volgt, toont ons dat deze profetische uitspraak vooral doelt op een vermeerdering van kennis in verband met Gods Woord. Een bijzonder gedeelte van de profetieën van Daniël, zou verzegeld zijn tot de tijd van het einde. In Openbaring 10 zien wij dat het boekje Daniël ontzegeld wordt op de vastgestelde tijd. Trapsgewijs zou het begrepen worden in het licht der gebeurtenissen die erin vermeld worden. “De kerk der hervorming ging zich spoedig wijden aan de studie der profetie, hetgeen heel belangrijk was. Want als de zeeman de dikke mist ziet optrekken die zee en hemel aan zijn oog onttrok, is zijn eerste blik, naar de sterren gericht. Met het optrekken van de nevel tracht hij zijn juiste ligging op de oceaan vast te stellen. De kerk der hervorming was ontkomen aan de duisternis die uit de pauselijke afgrond was opgestegen en die haar zo lange tijd had omgeven; nu waren haar eerste inspanningen bij middel van de profetie, op de kaart van de tijd haar plaats vast te stellen. Zij hief haar ogen op naar het firmament der Openbaring en begon eerbiedig de grote profetische lichten te ontcijferen.” Godvruchtige mannen gaven zichzelf over aan een bijzondere studie van de profetieën van Daniël, de wolken klaarden op. Wij genieten nu van de vruchten van hun gebed en harde arbeid. Dit profetisch licht is een machtige hulp ons door God geschonken om een volk voor te bereiden dat moet stand houden in de tijd der benauwdheid. De vermeerdering van kennis op bijbels gebied ging samen met de vermenigvuldiging der wereldse wetenschap. De archeologie heeft sterk meegewerkt om aan de wereld de bewijzen te leveren van de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de bijbelse geschiedenis. (Het is alleen jammer dat er zoveel achtergehouden wordt.) De moderne techniek geeft ons mogelijkheden voor het drukken en verspreiden van het Heilige Boek. De taalwetenschap heeft de vertaling van de Bijbel mogelijk gemaakt in de talloze talen en dialecten van deze wereld. Radio en televisie brengen het Heilig 1
Woord in het bereik van honderden miljoenen mensen, ook daar waar geen dienstknecht Gods het Woord vrij kan verkondigen. De tijd is werkelijk daar dat ‘het evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld gepredikt wordt… en dan zegt Jezus zal het einde gekomen zijn. (Matt. 24: 14) In een adembenemend tempo volgen de gebeurtenissen en tekenen van de laatste tijd elkaar op. Zij die Gods Woord biddend lezen, herkennen het laatste uur van de wereld. Hoe blind is het moderne ongeloof, dat het niet zien kan dat de profetie, gegeven aan een joodse banneling in Babel vijfentwintig eeuwen geleden, zich zo letterlijk vervuld. Daniël 12: 5-7. En ik, Daniël, zag en zie, daar stonden twee anderen, de een aan de oever van de rivier, en de ander aan gene oever der rivier, en de ene zeide tot de man die met linnen klederen bekleed was en zich boven het water van de rivier bevond: hoelang toeft het einde dezer wonderbare dingen? Toen hoorde ik de man die met linnen klederen bekleed was en zich boven het water van de rivier bevond, zweren bij Hem die eeuwig leeft, terwijl hij zijn rechter- en linkerhand naar de hemel hief: een tijd, tijden en een halve tijd, en wanneer er een einde komt aan het verbrijzelen van de macht van het heilige volk, dan zullen al deze dingen voleindigd zijn. Het grote verlangen van Daniël was het snel en volledig herstel van zijn volk. Hij hoorde één der hemelse wezens die hij in het visioen aanschouwde, dat verlangen uitspreken in een vraag: ‘Hoelang toeft het einde dezer wonderbare dingen?’ Deze vraag heeft betrekking op het voorgaande: het opstaan van Michaël, de tijd der benauwdheid en de speciale opstanding. Wanneer zal Michaël opstaan, die grote Vorst, om Zijn volk te verlossen? De man met linnen klederen bekleed verheft zijn handen naar de hemel, in een plechtige eed, waarin hij de profetie herhaalt die wij zeven maal vinden in Gods Woord: een tijd, tijden en een halve tijd. (Dan. 7: 25) Evenals God eenmaal Zijn belofte aan Abraham gegeven, met een eed bevestigde en Hij bij niemand hoger kon zweren dan bij Zichzelf, zo wilde de Here ook het onveranderlijke van Zijn raad aan Daniël openbaren, met een eed. Gods volk zou zwaar beproefd worden, maar de absolute zekerheid wordt gegeven, ook daar komt een einde aan! Deze woorden en een eed waren een bevestiging van het gezicht van hoofdstuk 7, waarin gezegd wordt dat de kleine horen, de heiligen des Allerhoogste te gronde zal richten, met een herhaling van dezelfde tijdsbepaling. (U ziet, zelfs de Bijbel, Gods Woord, wordt steeds herhaald om het goed te begrijpen.) Het vorig hoofdstuk eindigt met het geestelijke Rome, zijn machtsperiode is hier ten volle op zijn plaats. Het antwoord schijnt gegeven te zijn in twee delen: de bijzondere profetische periode van ‘een tijd, tijden en een halve tijd’, en de onbepaalde periode die daarop volgt voordat het einde van al deze dingen bereikt wordt. Wij weten dat het pauselijke Rome gedurende de tijd van zijn heerschappij, de 1260 jaren, Gods gemeente gruwelijk heeft vervolgd, ‘de macht van het heilige volk heeft verbrijzeld.’ Daniël 12: 8. Ik nu hoorde het wel, maar begreep het niet en zeide: Mijn heer, waarop zullen deze dingen uitlopen? De bejaarde dienstknecht van God hoorde duidelijk de uitspraak van de engel, maar kon de betekenis niet vatten. Zelfs voor profeten, die een diepe blik kunnen werpen in Gods verborgenheden, zijn er grenzen. Wat Daniël in het visioen niet begrijpen kon, was vooral het tijdselement. Hij bad voor het spoedig herstel van zijn volk en tempel, een onmiddellijk probleem. Maar hij kon de profetische jaarperioden daar niet mee in verband brengen. Schijnbaar ontgoocheld vroeg hij een tweede maal, niettegenstaande hem reeds gezegd was dat dit gedeelte van de profetie, verzegeld was: ‘Mijn heer, waarop zullen deze dingen uitlopen?’ Daniël wou verder licht aangaande de beroerde gebeurtenissen in verband met zijn volk in het laatst der dagen.
1
Daniël 12: 9, 10. Doch hij zeide: Ga heen, Daniël, want deze dingen blijven verborgen en verzegeld tot de eindtijd. Velen zullen zich laten reinigen en zuiveren en louteren, maar de goddelozen zullen goddeloos handelen; en geen der goddelozen zal het verstaan, maar de verstandigen zullen het verstaan. De engel herhaalde eenvoudig wat hij reeds had meegedeeld: ‘Ga heen, Daniël, want deze dingen blijven verborgen en verzegeld tot de eindtijd.’ Laat uw geest zich niet verontrusten, maar er komt een tijd, ‘de tijd van het einde’, dat uw volk het licht van deze profetie zal nodig hebben. Het ongeloof, de verwarring, de dwalingen in de eindtijd zullen zo groot wezen dat de volle klaarte der profetie absoluut noodzakelijk zal zijn, om doorheen de satanische duisternis de weg des levens te kunnen onderscheiden. Daniël kon de volle betekenis niet inzien van de openbaringen die hij ontving, deze zou slechts naar waarde kunnen worden geschat door diegenen die de historische vervulling van deze profetieën zouden beleven. In Openbaring 10 wijst de bode Gods op het boekje dat geopend was. Er is maar één boekje in de Bijbel dat op last van de engel toegesloten werd en dat zou geopend worden in de eindtijd: ‘het profetisch boekje Daniël’. Dan zou het ontzegeld worden, de verstandigen zouden het verstaan, terwijl de goddelozen, die alle begrip van de waarde der eeuwige waarheid verloren hebben, steeds meer verhard en goddeloos en blind zullen worden. Tussen 1798 en 1844 begonnen godvruchtige leiders bijzondere aandacht te schenken aan de profetieën die voor hun ogen in vervulling gingen en brachten oude waarheden in het volle licht. De Hervormers van de zestiende eeuw hadden een goed begin gemaakt met een geestelijk herstel, door Gods geschreven Woord onder het volk te brengen. Ook herstelden zij enkele verminkingen in de wet des Heren, namelijk die van het 2e en 10e gebod. Zij verwierpen de paus als hogepriester der kerk, en de priesterkaste als de bemiddelaars tussen God en de mensen. Ook de biechtstoelen werden opgeruimd, de algenoegzaamheid van het ene offer van Christus werd naar voren gebracht. Doch het volle licht drong nog niet door. De Hervorming zo goed begonnen kwam weldra tot een stilstand. Niet al het onkruid dat zo welig op de akker van de kerk groeide werd uitgeroeid. Ondermeer bleven de Hervormers in gebreke om de ware rustdag te herstellen. Men bluste het vagevuur, maar liet de hel branden. Jezus kreeg weer erkenning als de grote Hogepriester en voor het feit dat Hij door één Offerande voor altijd hen heeft volmaakt, die geheiligd worden. (Heb. 10: 14) Maar het Heiligdom, waar Jezus dienst doet kwam niet tot zijn recht, zodat kostbare waarheden die ermee in verband staan in het duister bleven. Toch zou eenmaal het volle licht opgaan over het Heiligdom. Aan het einde der 2300 jaren zou het ‘in rechten staat hersteld worden’. ‘Velen zullen zich laten, reinigen, zuiveren en louteren.’ Hier is sprake van een diepgaand proces van verdrukking in het leven van Gods kinderen die zich voorbereiden op de komst van hun Verlosser. Zij worden gereinigd, zoals het koren dat van het kaf gescheiden wordt, zij worden wit gemaakt zoals het vuile linnen in de was, zij worden gelouterd zoals goud en zilver in het vuur. Zij worden steeds aan grotere toetsen onderworpen tot zij Gods beeld weerkaatsen, in geweldig contrast met de goddelozen die het dieptepunt van hun goddeloosheid bereiken. Hun laatste tocht is een nachtelijk tocht over de smalle bergrug naar afgronden onder de zware wolkenhemel. Maar die Gods volk aanraakt, raakt geen hulpeloze wezens aan, maar de Almachtige zelf, hij opent een rekening die hij met God zal moeten vereffenen. Het ten hemel schreiend leed van Gods kinderen in de verdrukking, onthuld het ware gelaat van Kerk en Staat. Het oog des Heren is op Zijn volk. De gloed zal niet heter gemaakt worden dan noodzakelijk is om het vuil te verteren. In Gods oog is er niets op aarde dat van meer belang is dan Zijn volk. Weldra zullen alle rekeningen vereffend worden. Gods volk zal uit de verdrukking komen, gevormd om te stralen als de sterren in alle eeuwigheid. Elk kind van God is een voorwerp van de hoogste belangstelling voor de hemelse wezens, een ziel die God liefheeft en voor wie Hij een onsterfelijke kroon bereidt. De engel geeft ook een bevestiging van het gezicht van hoofdstuk 8, waarin gesproken werd van het verwoestend werk van het geestelijke Rome: het afschaffen van de ware dienst van God, om deze door een gruwel te vervangen. Hij vervolgt: 1
Daniël 12: 11, 12. En van de tijd af dat het dagelijks offer wordt gestaakt en een gruwel wordt opgericht, die verwoesting brengt, zijn het duizend tweehonderd negentig dagen: welzalig hij die blijft verwachten en duizend driehonderd vijfendertig dagen bereikt. De twee perioden worden als in één adem vermeld. Het elfde vers is een verwijzing naar hetgeen in Daniël 11: 31 werd gezegd aangaande het wegnemen van het dagelijks offer en het oprichten van de gruwel: ‘Dan zullen de strijdkrachten door hem op de been gebracht worden; zij zullen het heiligdom, de vesting, ontheiligen, het dagelijks offer doen ophouden en een gruwel oprichten, die verwoesting brengt.’ Vanaf het begin van de 6e eeuw was de macht der Franken de steun waarop de bisschop van Rome zich verliet om zijn plannen uit te voeren; dat samengaan zou rijpen tot een intiem en machtig verbond. “De Franken schonken de paus een wereldlijke heerschappij en de paus stelde hen aan het hoofd van het herstelde Westerse keizerrijk. Deze beide machten steunden elkaar, om van Europa één christelijke maatschappij te vormen, onder het hoger bestuur van de paus. In de lente van het jaar 507 trok Clovis de Loire over en richtte zich naar Poitiers. Niet ver daarvandaan waren de Westgoten gelegerd. Een strijd van verrijkende historische betekenis zou geleverd worden. Rome wachtte angstig op de uitslag, want al hun hoop op groeiende heerschappij was ijdel, indien Clovis faalde. Ook Theodorik, de keizer van Constantinopel wachtte met spanning op nieuws van de strijd. De keizer die tegenover machtige vijanden stond ten noorden en ten oosten, zag weinig toekomst voor het Romeinse christendom indien Clovis faalde om de Franken een blijvende plaats te geven onder de zon. Voor Clovis zelf was het noodzakelijk de macht der Westgoten ten volle te breken. Hij deed zijn aanvallen terwijl het ijzer nog heet was. Allerik II, koning der Westgoten sneuvelde. Het volgende jaar (508) behaalde Clovis de overwinning. Na een buitengewone ontvangst in de nationale Martinus te Tours ontving hij van Anastasius, keizer van Constantinopel, een Romeins vorstelijk gewaad en werd door de kerk van Rome tot ‘eerste katholieke majesteit’ benoemd. De verovering van het rijk der Westgoten 508 waardoor het evenwicht van Gallië verbroken werd en de eenmaking der Franken werd verwezenlijkt, was een bijzonder historisch keerpunt. Het stelde de Franken in staat vanaf dat ogenblik hun bijzonder strategische positie in te nemen aan de zijde van de bisschop van Rome als haar bijzondere steunpilaar voor meer dan duizend jaren. De geschiedschrijvers geven duidelijk aan hoe verstrekkend de overwinningen van Clovis waren. Dit was geen tijdelijke overwinning. Het koninkrijk der Westgoten en der Bourgondiërs was nu het rijk der Franken geworden. De invallers die zouden blijven, waren eindelijk gekomen. Voortaan stond het vast dat de Franken en niet de Goten de toekomstige gebeurtenissen zouden leiden en dat het katholieke geloof, en niet het Arianisme, de godsdienst zou zijn van deze grote gebieden. Clovis was de eerste om de elementen te verbinden waarmee een nieuwe sociale orde zou worden samengesteld: de barbaren die hij in hun machtspositie bevestigde, de Romeinse beschaving die hij eerde door de titel van consul te aanvaarden uit de handen van de keizer Anastasius, en ten slotte de katholieke kerk, waarmee hij het vruchtbaar verbond sloot, dat zou worden voortgezet door zijn opvolgers. Clovis, als één van de scheppende geesten van de geschiedenis, had zijn strategische positie ingenomen die een nieuwe richting gaf aan de geschiedenis. Clovis bereidde de weg voor wat keizer Karel voltrok: de ineensmelting van de Romeinse en Germaanse beschaving, het verbond van kerk en staat. Wij kunnen met overtuiging zeggen dat het verbond van de Franken met de roomse kerk een machtig element was in het verder opbouwen van de grondvesten ‘van de verwoestende gruwel’, van die priesterlijke heerschappij die met haar aardse altaardienst, het hemelse priesterschap van Christus totaal zou verdringen. Constantijn had de eerste stenen gelegd. Van het jaar 508 brengen de 1290 jaren ons tot 1798, hetzelfde jaartal, waarop de profetie zeven maal de aandacht trekt, als de einddatum van deze ‘Kerk-en-Staat-Gemeenschap’. Dertig jaar na de overwinning van Clovis werd het pausdom verheven tot de universele geestelijke heerschappij door Justinianus. In het jaar 533 schreef hij aan de paus: “Wij hebben niet gewacht om al de priesters in het oosten te verenigen en te 1
onderwerpen aan uwe heiligheid.” In dezelfde brief schreef hij verder: “Wij kunnen niet toestaan, dat iets wat de kerk aangaat, hoe duidelijk en niet te betwijfelen het ook mag zijn, zal geschieden zonder kennisgeving van uwe heiligheid, die het hoofd is van al de heilige kerken.” Met de nederlaag der Oostgoten werd voortaan de brief van Justinianus van kracht. Dit was het jaar 538. - 1260 jaar (begonnen in 508) - 1290 jaar (begonnen in 538) Beide profetieën eindigen samen in 1798, de tijd van de Franse Revolutie, het jaar van de gevangenneming van de paus door generaal Berthier. En alsof de twee profetische tijdsperioden nog niet genoeg waren om ons te bepalen bij de dodelijke wonde die de geestelijk-politieke macht van Rome zou ontvangen wordt ons nog een derde profetische periode naar voren gebracht namelijk 1335 profetische dagen, die in verbinding staan met de 1260 jaren: en van die tijd af, zijn het duizend tweehonderd negentig dagen: welzalig hij die blijft verwachten en duizend driehonderd vijf en dertig dagen bereikt. Deze periode neemt een aanvang van hetzelfde vertrekpunt als de 1290 jaren (508) en brengt ons tot 1843. Een donker hoofdstuk van de geschiedenis kwam tot het einde. Na de Franse Revolutie waaide een wind van vrijheid over de wereld, die treurig genoeg, tot een wind van wetteloosheid zou worden. Het einde van de 1335 jaren, was ook het einde van de 2300 jaren: 1843-1844. De verkondiging van de ure van Gods oordeel en van Jezus wederkomst zou een aanvang nemen. (Openb. 14) Het einde van de 70 weken was het begin van de verkondiging van het evangelie aan de heidenen. Het einde van de 2300 jaren was het begin van de verkondiging van het eeuwig evangelie aan alle volkeren in het kader van de ure des oordeels. Zij die het einde der 1335 jaar bereiken, worden ‘welzalig’ genoemd. Zij zullen de dramatische slottonelen van onze geschiedenis bijwonen. Zij zullen getuigen zijn van een nieuwe dageraad die opgaat. De waarheid die ter aarde geworpen was, zal worden opgenomen en in haar volle rijkdom ontplooid. Het eeuwig evangelie vrij van alle misvorming, zal verkondigd worden, aan alle volk en stam en taal en natie. Jezus had dat reeds voorspeld: “En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn.” (Matt. 24: 14) Dan komt het einde van alle ellende en verdrukking. Dan komt Zijn Koninkrijk! Daniël 12: 13. Maar gij, ga het einde tegen, en gij zult rusten en opstaan tot uw bestemming aan het einde der dagen. Gij zult rusten. Daniël gaat rusten, hij verdwijnt als de zon achter de kimme. Maar eeuwen na zijn verdwijnen straalt nog steeds het profetisch licht dat God hem meedeelde en heden in onze waanzinnige tijd, helderder dan ooit. Daniël rust, maar als toegewijde dienstknecht Gods is zijn deel in het hemels Kanaän hem rijkelijk verzekerd; in onsterfelijke gestalte zal hij opstaan tot zijn eeuwige bestemming bij de ontknoping der geschiedenis. Het uur is gevorderd, alles dringt naar het einde! (Citaat A. de Ligne)
Daniël 12, Michaël, Redder en Koning. We mogen Daniël 12 als volgt indelen: 1. 2. 3. 4.
gebeurtenissen aan het einde der tijden (1-4) vraag en antwoord (5-10) tijden en zegeningen(11-12) een persoonlijke belofte (13)
Het einde der tijden. (wij laten weer een ander aan het woord). 1
De eerste vier verzen vormen het slot van de verklaring die in hoofdstuk 10 was aangevangen. Het laatste vers van hoofdstuk 11 beschreef het einde van de ‘Koning van het Noorden’. Nu richt de aandacht zich op Jezus Christus. ‘Te dien tijde zal Michaël opstaan, de grote Vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat: en er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op die tijd toe. Maar in die tijd zal uw volk ontkomen, al wie in het boek beschreven wordt bevonden.’ Al deze dingen geschieden niet gelijktijdig. Toch worden ze voltrokken in een relatief kort tijdsbestek. Het opstaan van Michaël, de grote benauwdheid en het ontkomen van het volk vinden alle plaats ‘te dien tijde’. Dat wil zeggen, wanneer de ‘Koning van het Noorden’ aan zijn einde komt (Dan. 11: 40- 45) Wanneer Michaël opstaat is het onderzoekend oordeel voltooid. (Dan. 7: 9- 14 en 8: 14) Hij komt dan als de Steen (Dan. 2) om het beeld te vermorzelen en Zijn eeuwig Koninkrijk te openbaren. De periode van grote benauwdheid die de komst van Christus inluidt is het tegenbeeld van de verdrukking die het getuigenis van de kerk in alle eeuwen heeft vergezeld. ‘Dan zullen zij u overleveren aan verdrukking en zij zullen u doden en gij zult door alle volken gehaat worden om Mijn Naams wil.’ (Matt. 24: 9) In de loop der eeuwen zijn de heiligen aan de dood overgeleverd. In de benauwdheid van de laatste dagen worden ze juist aan de dood ontrukt. De rollen worden als het ware omgedraaid! Openbaring 2: 10 verwijst naar de vroegere verdrukking: ‘En gij zult een verdrukking hebben … wees getrouw tot de dood en Ik zal u geven de kroon des levens.’ Openb. 3: 10 verwijst naar de benauwdheid die zal heersen aan het eind der tijden. ‘Omdat gij het bevel bewaard hebt mij te blijven verwachten, zal Ik u bewaren voor de ure der verzoeking, die over de gehele aarde zal komen.’ In vers 2 van Daniël 12 komt de opstanding ter sprake: ‘Velen van hen die slapen in het stof der aarde, zullen ontwaken, dezen tot eeuwig leven, en genen tot versmading, tot eeuwig afgrijzen.’ De ‘velen’ zijn allen die in het boek beschreven worden bevonden, en sommigen der goddelozen. De rest van de goddelozen wordt op een later tijdstip opgewekt. Openb. 20 spreekt van twee opstandingen: de eerste is de opstanding der rechtvaardigen bij de wederkomst van Christus, de tweede die der goddelozen duizend jaar later. Wie zijn de goddelozen die toch deel hebben aan de eerste opstanding? Waarschijnlijk doelt Daniël 12: 2 op degenen die rechtstreeks bij de dood van Jezus betrokken waren. Teksten als Matt. 26: 64 en Openb. 1: 7 lijken in deze richting te wijzen. (U ziet er zijn zelfde meningen, maar de uitleg blijft een verrassing, de toekomst zal het uitwijzen). In het derde vers krijgen we een prachtige belofte onder ogen: ‘De verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel.’ Dan vervolgt vers 4: ‘Maar gij Daniël, houd de woorden verborgen en verzegel het boek tot de eindtijd, velen zullen onderzoek doen, en de kennis zal vermeerderen.’ Dat laatste is weer zo’n cryptische uitspraak. Wat kan ermee bedoeld worden? Het is hoogst onwaarschijnlijk dat de gehele inhoud van het boek Daniël tot aan het einde der tijden verzegeld moest blijven. Trouwens het boek zelf spreekt dat tegen, want in enkele hoofdstukken wordt reeds uitleg gegeven aan de inhoud van de twee visioenen. Zo weten we uit het boek zelf dat enkele naar Babylon en Medo-Perzië verwijzen. Maar over de dingen die in de verre toekomst moeten gebeuren blijft het boek verhullende taal bezigen. Hetgeen verzegeld moest blijven heeft blijkbaar te doen met de gebeurtenissen in de eindtijd. Twee vragen, één antwoord. Daniël liet zich niet zonder meer gezeggen en stelde twee vragen: ‘Hoelang toeft het einde dezer wonderbare dingen?’ en ‘waarop zullen deze dingen uitlopen?’ Zijn tweede vraag werd doodgezwegen. ‘Ga heen Daniël, want deze dingen blijven verborgen en verzegeld tot de eindtijd.’ Op zijn eerste vraag werd echter wel ingegaan, zij het op cryptische wijze. ‘Toen hoorde ik de man die met linnen bekleed was en zich boven het water van de rivier bevond, zweren bij Hem die eeuwig leeft, terwijl hij zijn rechter en zijn linkerhand naar de hemel hief: een tijd, tijden en een halve tijd: en wanneer er een einde komt aan het verbrijzelen van de macht van het heilig volk, dan zullen al deze dingen voleindigd zijn.’ We zijn terug bij Daniël 7: 25! De tekst wil blijkbaar zeggen dat aan het einde van de 1260 jaren van vervolging en verdrukking een wonderlijk nieuw licht de profetieën van Daniël zal beschijnen. De voorspelling dat velen onderzoek doen en de kennis zal vermeerderen is intrigerend. Verwijst deze 1
naar de explosieve toename van wetenschappelijke kennis in de laatste twee eeuwen? Hoewel men de tekst in het verleden wel zo heeft uitgelegd, is het waarschijnlijker dat het gaat om de toename van de kennis van de profetieën van het boek Daniël zelf. Tijden en zegeningen. In Daniël 12: 11, 12 duiken plotseling twee nieuwe tijdsbepalingen op. Er is sprake van een periode van 1290 dagen en een zegenrijke periode van 1335 dagen. Tot nu toe is het niemand gelukt deze teksten op een aanvaardbare wijze te verklaren. (Zie vorig hoofdstuk). (Daarom is het juist leuk om ook andere mensen aan het woord te laten). Een persoonlijke belofte. Het is een groot genoegen om te zien dat het boek eindigt met een persoonlijke belofte aan de nu hoogbejaarde profeet: ‘Gij zult rusten en opstaan tot uw bestemming aan het einde der dagen.’ Daniël zou rusten. De jaren die nog moesten verstrijken tot de komst van Michaël zou hij in het graf doorbrengen. Maar hij kon zich verzekerd weten van een plekje in het gloednieuwe rijk van God dat zich aan het einde der tijden zal openbaren. De boodschap van Daniël 12. “ De verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel.” Wat een prachtige belofte. Ze zullen ‘stralen’ als de sterren, voor eeuwig. Het klinkt als een lofdicht op de toekomst van de heiligen des Allerhoogste. “De verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel en die velen tot gerechtigheid hebben gebracht als de sterren, voor eeuwig en altoos.” Wie zijn die verstandigen? Daniël 12: 3 is een gedicht. De verstandigen in regel één zijn dezelfden waarvan in regel drie wordt gezegd dat zij velen tot gerechtigheid hebben gebracht. Ook vers 10 spreekt van de verstandige, maar nu als mensen die verstaan, en zich laten reinigen, zuiveren en louteren. Mogen we dan niet samenvattend zeggen, dat de verstandigen mensen zijn die de profetieën van Daniël bestuderen totdat ze de inhoud ervan verstaan en vervolgens hun inzicht delen met hun medemensen? En dat het mensen zijn die zich door God laten reinigen? Wat is er te verstaan en te delen? Wat moeten we begrijpen en doorgeven aan anderen? Allerlei geheimzinnige kennis over dieren en horens, weken en dagen, Seleuciden en Ptolemaeën? Zeer zeker niet. U heeft nu enig begrip van de symboliek van Daniël en kunt uw kennis wel onder woorden brengen, maar het blijft symboliek. Het symbool verwijst naar een werkelijkheid. De zinnebeelden dragen een boodschap, een goede boodschap van God. En het is dat evangelie dat wij mogen doorgeven aan onze medemensen. 1. het goede nieuws dat God iedereen en alles doorgrond - zowel in het verleden als nu en in de toekomst. Hij weet wat er in het laatst der dagen zal gebeuren. Hij staat nooit voor verrassingen. Voor Hem is elk probleem oplosbaar. 2. het is goed nieuws dat de eerste fase van het oordeel reeds is begonnen. Jezus maakt de namen van Zijn volgelingen openbaar en bewaart ze in het boek des levens. 3. het is goed nieuws dat God uiteindelijk alles aan een oordeel zal onderwerpen en dat alle kwaad uitgebannen zal worden. 4. het is goed nieuws dat God, wanneer Hij het nodig acht, ons kan verlossen uit de leeuwenkuil en oven en dat Hij ons spoedig zal verlossen van alle aardse terreur en teleurstelling. Hij zal ons redden van de dood. 5. het is goed nieuws dat Christus Zijn Verbond zelfs ten koste van Zijn eigen leven wil laten zegevieren en dat Hij door middel van dit Verbond vergeving, kracht tot verandering en 1
burgerschap in het rijk Gods aan allen schenkt die in Hem geloven en volharden. 6. het is goed nieuws dat God ons zo liefheeft, dat Hij zich geen moment kan voorstellen waarin Hij liever zonder ons zou willen leven. Hij wil Zijn heiligen bij Zich hebben, stralende als sterren aan de hemel. Hoe de verstandigen zich laten reinigen? Het antwoord vinden we in Daniël 12: 1. Daar staat: ‘Te dien dage zal Michaël opstaan, de grote Vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat.’ Maarten Luther heeft die gedachte eens samengevat in de regels: Geen aardse macht begeren wij, die gaat welras verloren. Ons staat de sterke Held terzij, die God ons heeft verkoren. Vraagt gij Zijn naam? Zo weet, dat Hij de Christus heet, Gods een’geboren Zoon, verwinnaar op de troon: De zeeg’is ons beschoren. De ‘heiligen des Allerhoogste’ worden gereinigd omdat ze terzijde worden gestaan door de sterke Held, Jezus Christus. De Hogepriester van het hemels Heiligdom leeft voor eeuwig om voor ons te bemiddelen. (Heb. 7: 25) Dat is als het ware Zijn dagelijks werk. Op de Verzoendag/Oordeelsdag onderneemt Hij de uiteindelijke reiniging van Zijn volk, zodat Hij aan het einde kan zeggen: ‘Je bent weer rein voor de Heer.’ (vgl. Lev. 16: 30) Maar Daniël 12: 10 zegt dat de verstandigen zich laten reinigen en laten zuiveren en louteren. Is hier geen sprake van een achterhaald wetticisme, een soort ‘doe-het-zelf-rechtvaardiging’? Met Paulus zeggen we: ‘Volstrekt niet!’ Immers, in het Nieuwe Testament komen we een dergelijke formulering tegen. Openb. 7: 14 zegt van de heiligen: ‘Zij hebben hun gewaden gewassen en wit gemaakt.’ Maar dat kan alleen in het bloed van het Lam. Jezus heeft het initiatief. Hij biedt ons verzoening aan. Iedereen ontvangt de belofte van het Nieuwe Verbond, zelfs degenen die Hem gekruisigd hebben, maar de belofte moet wel in het geloof worden aanvaard. Ons geloof moet een dynamisch, bereidwillig en antwoordend geloof zijn. Jezus onderwees het belang van dit antwoord (gehoorzaamheid) aan Zijn discipelen. In de Bergrede zei Hij dat een verstandig mens niet alleen zou luisteren naar Zijn woorden, maar ze ook zou doen. (Matt. 7: 24) Het gaat niet alleen om het horen, maar ook om gehoorzaamheid. Op zeer jonge leeftijd hoorde Daniël van de joodse spijswetten. Op school in Babylon heeft hij ze gehoorzaamd. (Het was Gods bedoeling dat het volk Israël, Gods naam en Gods wetten over de aarde zou verspreiden, dus Gods wetten zijn voor alle mensen wat Salomo ons aan het verstand probeerde te brengen.) Daniëls vrienden hadden gehoord dat ze alleen God mochten aanbidden. Met de vlammen van de oven voor ogen bleven ze God gehoorzaam. Toch hadden deze mensen die gehoorzaamheid niet kunnen opbrengen als God hen niet terzijde had gestaan. God schonk Daniël de gunst van de overste der hovelingen. God schonk hem de uitleg van Nebukadnessars droom en beschermde hem in de leeuwenkuil. Wanneer Michaël opstaat en de doden uit graven verrijzen, zie ik niet alleen Daniël, maar ook Oswald Glait en de familie Fischer stralen als de sterren aan de hemel. Zij hadden de profetie van de ‘kleine horen’ begrepen en namen zich voor de sabbat te vieren ongeacht de prijs. Zij betaalden met hun leven. Zij zullen zich verheugen over het feit dat zij niet alleen hoorden maar ook gehoorzaamden. De Grote Verzoendag/Oordeelsdag is nu! Nog steeds verricht Jezus Zijn priesterlijke dienst. Nu is de tijd om te verootmoedigen. Dit is de dag van hereniging, van verzoening, met God en met uw naaste. U bent een schuld van 10.000 zonden kwijtgescholden. Heeft u uw naaste zijn enkele overtreding vergeven? Nu is het moment om de wrok en de haat uit uw hart te laten verwijderen. Nu is de tijd om één te zijn. Eén met God en één met al Gods kinderen. Dat is de boodschap die onze zorgzame God aan ons richt door Zijn profeet Daniël. 1
Laten we niet alleen horen maar ook gehoorzamen. (Citaat: C. M. M.)
De tijd der benauwdheid door Ellen White. (De Grote Strijd pag. 567) Te dien tijde zal Michaël opstaan, de grote Vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat; en er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op die tijd toe. Maar in die tijd zal uw volk ontkomen: al wie in het boek geschreven wordt bevonden. Wanneer de boodschap van de derde engel (Opb.14) aan de wereld is gebracht, komt er een eind aan Gods barmhartigheid tegenover de schuldige mensen. Gods volk heeft zijn taak volbracht. Ze hebben ‘de late regen’ de verkoeling van het aangezicht des Heren, ontvangen en zijn voorbereid op de ure der beproeving, die voor de deur staat. De engelen ontplooien een grote activiteit in de hemel. Een engel die van de aarde komt, zegt dat zijn werk af is. De wereld is voor de laatste keer getoetst. Iedereen die Gods geboden heeft bewaard, heeft ‘het zegel van de levende God ontvangen’. Dan komt er ook een eind aan Jezus’ middelaarschap in het hemelse Heiligdom. Hij heft Zijn handen op en zegt met luider stem: “Het is geschied.” Alle engelen zetten hun kronen af wanneer Christus de plechtige woorden: ‘Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd’, uitspreekt. Er is een beslissing gevallen over het lot van alle mensen, namelijk het eeuwige leven of de eeuwige dood. Christus heeft gepleit voor Zijn volgelingen en heeft hun zonden uitgewist. Zijn onderdanen zijn verlost. Het koningschap, de macht en grootheid der koninkrijken onder de ganse hemel, zullen nu aan de verlosten worden gegeven en Jezus zal voortaan heersen als Koning der Koningen en Here der Heren. Wanneer Jezus het Heiligdom verlaat, worden de bewoners der aarde in duisternis gedompeld. In die angstaanjagende tijd moeten de rechtvaardigen het stellen zonder Middelaar voor het aangezicht van een heilige God. De ongelovigen worden niet meer in toom gehouden, satan heeft nu allen die in hun onboetvaardigheid hebben volhard volledig in zijn macht. Er is een eind gekomen aan Gods geduld. De wereld heeft Gods genade verworpen, Zijn liefde niet aangenomen en Zijn wet overtreden. De ongelovigen hebben de genadetijd laten voorbijgaan. De Geest van God, tegen Wie ze zich hardnekkig hebben verzet, heeft zich tenslotte teruggetrokken. Ze worden niet meer beschermd door genade en staan weerloos tegenover de boze. Satan zal dan ‘de tijd van grote benauwdheid’ over de bewoners der aarde laten komen. Wanneer de engelen de stormwinden van de menselijke harstochten niet meer tegenhouden, zullen alle elementen van strijd en verderf worden ontketend. De verwoesting van de hele wereld zal nog rampzaliger zijn dan die van Jeruzalem in het verleden. Gods volk zal dan een tijd van verdrukking en ellende meemaken ‘een tijd van benauwdheid voor Jakob’. Want zo zegt de Here: “Angstgeschrei horen wij, schrik en geen heil.” Elk gelaat heeft een lijkkleur gekregen. Wee, want groot is die dag, zonder weerga; een tijd van benauwdheid is het voor Jakob; maar daaruit zal hij gered worden. (Jer. 30: 5-7) De nacht van Jacobs benauwdheid, toen hij in gebed worstelde om uit de hand van Ezau te worden verlost, is een beeld van de ervaringen van Gods volk, in de tijd der benauwdheid. Daniël 12: 1 en Openbaring 22: 11 vallen op hetzelfde tijdstip. Wanneer Christus Zijn werk als Middelaar voor de mens zal neerleggen, zal de tijd van benauwdheid een aanvang nemen. Dan zal over het lot van iedere ziel beslist zijn. Er zal geen verzoenend bloed meer zijn om de zonde te reinigen. Wanneer Jezus Zijn werk als Voorbidder voor de mens bij God 1
neerlegt, wordt de plechtige aankondiging gedaan: ‘Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd.’ Dan wordt Gods Geest van de aarde teruggetrokken. Zoals Jakob met de dood bedreigd werd door zijn vertoornde broer, zo zal het volk van God in gevaar verkeren omdat de goddelozen hun ondergang zoeken. En zoals de patriarch heel de nacht worstelde om uit de hand van Ezau bevrijd te worden, zo zullen de rechtvaardigen dag en nacht tot God roepen om bevrijd te worden van de vijanden rondom hen. Satan had Jakob ten aanschouwen van Gods engelen aangeklaagd, en stelde dat hij het recht had om hem vanwege zijn zonden te vernietigen; hij had Ezau opgestookt om hem tegemoet te trekken; en tijdens die nacht van worsteling had satan getracht de patriarch te doordringen van een schuldgevoel om hem te ontmoedigen en zich los te maken van God. Toen Jakob in zijn benauwdheid de Engel aangreep en onder tranen smeekte, herinnerde de hemelse Bode hem aan zijn zonde, om hem te beproeven, en trachtte Zich van hem los te maken. Maar Jakob liet zich niet wegsturen. Hij had geleerd dat God barmhartig is en gaf zich over aan Zijn barmhartigheid. Hij wees naar zijn berouw over de zonde en smeekte om bevrijding. Toen hij zijn leven overzag, werd hij haast tot wanhoop gebracht; maar hij klemde zich aan de Engel vast en hield aan, ernstig en onder tranen, tot hij antwoord kreeg. Dit zal ook de ervaring zijn van Gods volk tijdens hun laatste strijd met de machten van het kwaad. God zal hun geloof, hun volharding en hun vertrouwen in Zijn macht om hen te verlossen, op de proef stellen. Satan zal trachten hen schrik aan te jagen met de gedachte dat hun geval hopeloos is; dat hun zonden te groot zijn om vergeven te worden. Zij zullen zich diep bewust zijn van hun tekortkomingen, en wanneer ze hun leven overzien, zal hun hoop wegzinken. Maar bij de gedachten aan Gods barmhartigheid en in hun eigen oprecht berouw, zullen ze een beroep doen op de beloften, door Christus aan hulpeloze, berouwvolle zondaars gedaan. Hun geloof zal niet bezwijken als ze niet dadelijk een antwoord krijgen op hun gebeden. Ze zullen beslag leggen op Gods kracht, zoals Jakob de Engel aangreep, en hun bede zal zijn: “Ik laat u niet gaan, tenzij Gij mij zegent.’ Als Jakob van te voren geen berouw had gehad over zijn zonde, dat hij op onrechtmatige wijze het eerstgeboorterecht had verkregen, zou God zijn bede niet verhoord hebben en zijn leven niet hebben gespaard. Zo is het ook in de tijd van benauwdheid, als Gods volk voor God verschijnt, terwijl zonden die ze niet beleden hebben, hen zo pijnigen met angst en vrees, dat ze overweldigd worden; wanhoop zal hun geloof wegnemen, en ze zullen God niet durven smeken om uitredding. Maar hoewel ze zich duidelijk bewust zijn van hun eigen onwaardigheid, zijn er geen verborgen zonden die openbaar worden. Hun zonden zijn uitgewist door het verzoenend bloed van Christus en er zal niet meer aan gedacht worden. Satan doet velen geloven dat God hun ontrouw in kleine dingen van het leven over het hoofd zal zien; maar de Here toont in Zijn handelswijze met Jakob dat Hij in geen enkel opzicht het kwaad kan goedkeuren of toelaten. Allen die hun zonden trachten te verontschuldigen of te verbergen, en maken dat ze in de hemelse boeken blijven staan, zonder dat ze beleden of vergeven zijn, zullen door satan overwonnen worden. Daniël 12: 2, 3. De vooropstanding en de verheerlijking. (een uitleg door Ellen White). (Eerste geschriften, E.G. W. blz. 340) God verkoos om Zijn volk om middernacht te verlossen. Terwijl de goddelozen rondom hen aan het spotten waren verscheen plotseling de zon, in zijn volle kracht schijnende, en de maan stond stil. De goddelozen blikten met verbazing op dit toneel, terwijl de heiligen met stille vreugde de tekenen van hun verlossing aanschouwden. Tekenen en wonderen volgden elkaar snel op. Alles scheen uit zijn natuurlijke loop gekeerd te zijn. De stromen hielden op te vloeien. Donkere zware wolken kwamen op en stootten tegen elkander. Maar er was één plek van voortdurende glorie, waaruit Gods stem klonk, gelijk de stem van vele wateren, die de hemel en de aarde deed schudden. Er was een machtige aardbeving. De graven werden geopend, en degenen, die in het geloof gestorven waren, tijdens de 1
verkondiging van de boodschap van de derde engel, en de sabbat gehouden hadden, kwamen verheerlijkt uit hun bed van stof te voorschijn om het Verbond des vredes aan te horen, dat God zou sluiten met hen, die Zijn wet gehouden hadden. Het hemelgewelf opende en sloot zich weder, en was in beweging. De bergen beefden, gelijk een riet in de wind, en wierpen puntige rotsblokken overal heen, uit. De zee kookte als een pot, en wierp stenen op het land. En toen God de dag en het uur van Jezus’ komst aankondigde, en het eeuwig Verbond aan Zijn volk gaf, sprak Hij één zinsnede, en zweeg dan, en de woorden weergalmden over de aarde. Het Israël Gods stond met de ogen opwaarts gericht, luisterde naar de woorden, die uit de mond van God kwamen, en over de aarde dreunden als de zwaarste donderslagen. Het was ontzettend plechtig. En bij het einde van iedere zin riepen de heiligen, “Glorie, Halleluja”. Hun aangezichten werden verlicht door de heerlijkheid van God; en zij glinsterden van de heerlijkheid, gelijk het aangezicht van Mozes, toen hij van de berg Sinai kwam. De goddelozen konden hen niet aanzien vanwege de heerlijkheid. En toen de nimmer eindigende zegen uitgesproken werd over degenen, die God geëerd hadden door Zijn sabbat heilig te houden, ging er een luide kreet op van overwinning op het beest en over zijn beeld. Daniël 12: 3. Bij het horen van de stem Gods die hen verlost zullen de rechtvaardigen stralen als de glans van het uitspansel. (Eerste geschriften pag. 30) Op de 5e januari 1849 waren wij, bij het begin van de Heilige sabbat, met broeder Beldens gezin te Rocky Hill, Conn, samengekomen om te bidden, toen de Heilige Geest over ons kwam. Ik werd in een gezicht opgenomen naar het Heilige der Heiligen, waar ik Jezus zag, nog steeds voor Israël pleitende. Op de zoom van Zijn kleed was een schelletje en een granaatappel. Toen zag ik dat Jezus het Allerheiligste niet zou verlaten, totdat ieders geval beslist was, hetzij voor de zaligheid of voor het verderf, en dat de toorn Gods niet kon komen over de mensen, totdat Jezus Zijn werk in het Heilige der Heiligen volbracht , Zijn priesterlijk kleed aflegde, en de klederen der wraak aangetrokken had. Dan zal Jezus niet meer tussen de mens en de Vader blijven staan, en God zal niet langer zwijgen, maar Zijn toorn uitgieten over degenen, die Zijn waarheid hebben verworpen. Ik zag dat de toorn van de volken, de toorn van God, en de tijd om de doden te oordelen, afzonderlijke en van elkander verschillende gebeurtenissen waren, de ene op de andere volgende en ook dat Michaël nog niet was opgestaan, en dat de tijd der benauwdheid, als er niet geweest is, nog niet was aangebroken. De volken begonnen nu toornig te worden, maar wanneer onze Hogepriester Zijn werk in het Heiligdom geëindigd heeft, dan zal Hij opstaan, de klederen der wraak aantrekken en dan zullen de zeven laatste plagen uitgegoten worden. En ik zag, dat de vier engelen de vier winden zouden houden, totdat Jezus’ werk in het Heiligdom volbracht was, en dan zullen de zeven laatste plagen komen. Deze plagen verbitterden de goddelozen tegen de rechtvaardigen; zij dachten, dat wij de oordelen Gods over hen gebracht hadden, en dat, indien zij de aarde van ons verlossen konden, de plagen weggenomen zouden worden. Er ging een bevel uit, dat de heiligen gedood moesten worden, hetgeen hen dag en nacht om uitkomst deed roepen. Dit was de tijd der benauwdheid voor Jakob. Toen riepen de heiligen in hun zielangst tot God en werden verlost, door Gods stem. De 144.000 hadden gezegevierd. Hun aangezichten glinsterden van de heerlijkheid Gods. Toen werd mij een gezelschap van mensen getoond, die in doodsangst gilden. Op hun klederen stond in grote letters geschreven: ‘Gij zijt in weegschalen gewogen, en gij zijt te licht bevonden’. Ik vroeg wie dat gezelschap voorstelden. De engel zei: “Hier zijn zij, die eenmaal de sabbat gehouden, en die weer opgegeven hebben”. Ik hoorde hen met luide stem roepen: “Wij hebben in Uw komst geloofd, en die ijverig geleerd”. En terwijl zij spraken, viel hun oog op hun klederen en zagen zij wat daar geschreven stond, en dan weeklaagden zij met luider stem. Ik zag dat zij de gezonken wateren gedronken, en de overgelatene met hun voeten vermodderd hadden - de sabbat met voeten getreden hadden - en dat was de reden waarom zij in de weegschaal gewogen en te licht bevonden waren. (veel 1
van bepaalde stukjes die geschreven zijn, zijn in erg oude taal en begrippen geschreven, ik wilde hier niets aan veranderen, om de echtheid niet weg te nemen). Daniël 12 de verzen 1 t/m 3. De tijd der benauwdheid en de verlossing daaruit en de daaropvolgende vooropstanding. (De grote strijd pag. 586) Wanneer zij die Gods wet onderhouden niet meer door menselijke wetten worden beschermd, zullen er in verschillende landen tegelijkertijd acties op touw worden gezet om hen te doden. Wanneer de in het decreet bepaalde tijd begint te naderen, zullen de mensen allerlei plannen maken om de gehate sekte uit te roeien. Ze zullen besluiten om in één nacht de genadeslag toe te brengen die alle bezwaren en elke afkeuring volledig zal uitsluiten. Gods volgelingen zitten in de gevangenis of houden zich schuil op verlaten plaatsen in bossen en bergen. Ze bidden God nog altijd om hen te beschermen. Intussen zijn er overal gewapende benden die worden opgehitst door groepen boze engelen en zich voorbereiden om hun moordplannen uit te voeren. Maar juist in deze kritieke ogenblikken, zal de God van Israël ingrijpen om Zijn uitverkorenen te verlossen. God zegt in dit verband: Bij u zullen de liederen klinken als in de nacht, waarin men zich wijdt voor een feest, en zal er vreugde des harten zijn als van iemand die voortschrijdt.. om te komen op de berg des Heren, tot de Rots van Israël. Dan zal de Here Zijn machtige stem doen horen en zal Hij doen zien het neerkomen van Zijn arm in grimmige toorn: een verterende vuurvlam, overstroming, stortbui en hagelstenen. Grote groepen mensen met duistere plannen staan klaar om zich op hun prooi te werpen. Ze juichen, spotten en vloeken. Dan zal een dichte duisternis, nog zwarter dan de nacht, de aarde bedekken. Een regenboog die de heerlijkheid van Gods troon weerspiegelt, zal dan de hemel omspannen. Het is of elke groep gelovigen door deze regenboog wordt omringd. De woedende horden kunnen plots niet verder. Ze spotten niet meer. Ze denken niet meer aan de mensen die ze wilden vermoorden. Met angstige voorgevoelens kijken ze naar het teken van Gods Verbond. Ze zouden zich wel willen verbergen voor Zijn verblindende helderheid. De graven worden geopend en, velen van hen die slapen in het stof der aarde, zullen ontwaken, dezen tot eeuwig leven en genen tot versmading, tot eeuwig afgrijzen. Alle doden die tijdens hun leven geloofden in de boodschap van de derde engel verrijzen met een verheerlijkt lichaam uit het graf om Gods Vredesverbond, met hen, die Zijn wet onderhouden, te horen afkondigen. ‘Ook zij die Hem hebben doorstoken’, zij die Christus in Zijn doodstrijd hebben bespot en zij die de felste tegenstanders waren van Zijn waarheid en Zijn volk, worden opgewekt om Hem in Zijn heerlijkheid te zien. Ze zien dan ook welke eer de getrouwen en gehoorzamen te beurt valt. Daniël 12: 10. Degenen die gelouterd, wit gemaakt en beproefd worden in de eindtijd zullen een eeuwige overwinning behalen. Voortdurend verlieten enkele personen de gezelschappen, die in duisternis waren, en voegden zich bij het vrije gezelschap, dat zich in een open veld, boven de aarde verheven, scheen te bevinden. Hun blik was opwaarts gericht; de heerlijkheid Gods rustte op hen, en blij loofden zij God met luider stem. Zij waren nauw aaneen verbonden, en schenen omhuld door het licht uit de hemel. Om dit gezelschap heen waren er enigen, die onder de invloed van het licht kwamen, maar die niet in het bijzonder aan het gezelschap verbonden waren. Allen, die zich verheugden over het licht, dat op hen scheen, blikten met diepe belangstelling omhoog, en Jezus zag met lieflijk welgevallen op hen neder. Zij verwachtten dat Hij komen zou, en zagen uit naar Zijn verschijning. Zij wierpen geen enkele verlangende blik terug naar de aarde. Maar wederom daalde er een wolk neer over de wachtenden, en ik zag hen hun vermoeide ogen nederwaarts slaan. Ik vroeg naar de reden van de verandering. Mijn begeleidende engel antwoordde: “Zij zijn wederom in hun verwachting teleurgesteld geworden. Jezus kan nog niet naar de aarde komen. Zij moeten om Zijnentwil nog grote beproevingen doorstaan. Zij moeten 1
dwalingen en overleveringen van mensen ontvangen, opgeven, en zich van ganser harte tot God en Zijn Woord keren. Zij moeten gelouterd, wit gemaakt en beproefd worden. Zij, die de bittere beproeving doorstaan, zullen een eeuwige overwinning behalen.” Jezus kwam niet naar de aarde, gelijk het wachtende blijde gezelschap verwachtte, om het Heiligdom te reinigen door de aarde met vuur te louteren. Ik zag dat zij juist waren in hun berekening van de profetische tijdperken; de profetische tijd eindigde in 1844, en Jezus trad het Heilige der Heiligen binnen, om het Heiligdom te reinigen aan het eind van de dagen. Hun fout bestond hierin, dat zij niet verstonden wat het Heiligdom, en de aard van de reiniging ervan was. Toen ik weder het wachtende, teleurgestelde gezelschap beschouwde, schenen zij treurig te zijn. Zij gingen zorgvuldig de bewijzen voor hun geloof na, en berekenden de profetische tijdperken nog eens weer, maar konden geen fout ontdekken. De Laodicea boodschap van Openbaring 3: 14-21, de loutering van de gemeente en de late regen van de Heilige Geest kunnen niet gescheiden worden. (Eerste geschriften pag. 325) Ik vroeg de betekenis van de schudding, die ik gezien had, en mij werd getoond, dat die veroorzaakt zou worden door het rondborstige getuigenis, dat uitgelokt wordt door de raad van de Waarachtige Getuige, aan de Laodicensen gegeven. Dit zal zijn uitwerking hebben op het hart van degene die het aanneemt, en zal er hem toe brengen om de standaard omhoog te heffen, en de naakte waarheid te spreken. Sommigen zullen dit directe getuigenis niet kunnen verdragen. Zij zullen zich ertegen verzetten, en dit zal een schudding onder Gods volk veroorzaken. Ik zag dat er niet half genoeg aandacht geschonken was aan het getuigenis van de Waarachtige Getuige. Het plechtige getuigenis, waar het lot van de kerk vanaf hangt, is licht geacht geworden, indien niet geheel veronachtzaamd. Dit getuigenis moet diep berouw wekken; allen, die het waarlijk aannemen zullen er gehoorzaam aan zijn, en gelouterd worden. De engel sprak : “Luistert!” Spoedig hoorde ik een stem aan veel muziekinstrumenten gelijk, die volmaakte, lieflijke en welluidende muziek deed horen. Het overtrof alle muziek welke ik immer gehoord had, en scheen vol te zijn van goedertierenheid, mededogen en verheven, heilige blijdschap. Het deed mijn gehele lichaam trillen. De engel sprak: “Ziet!” Mijn aandacht werd toen gevestigd op het gezelschap, dat ik gezien had, dat krachtig geschud werd. Mij werden degenen getoond, die ik had zien wenen en bidden in zielsangst. Het gezelschap wachthoudende engelen rondom hen was verdubbeld geworden, en zij waren van het hoofd tot de voeten in een wapenrusting gekleed. Zij bewogen zich in volmaakte orde, gelijk een afdeling soldaten. Hun aangezichten getuigden van de zware kamp, welke zij gestreden hadden, de wanhopige strijd, waar zij door gegaan waren. Toch blonken hun gelaatstrekken, welke de tekenen van zware inwendige smart droegen, van het licht en de heerlijkheid des hemels. Zij hadden de overwinning behaald, en dit wekte de innigste dankbaarheid, en heilige gewijde blijdschap op. Het getal van dit gezelschap was kleiner geworden. Sommigen waren uitgeschud geworden en bleven achter. De zorgelozen en onverschilligen, die zich niet voegden bij hen, die overwinning en zaligheid genoeg op prijs stelden om er volhardend voor te pleiten en te worstelen, ontvingen die niet, en werden in duisternis gelaten, en hun plaatsen werden onmiddellijk ingenomen door anderen, die de waarheid aannamen en zich in de gelederen schaarden. Boze engelen verdrongen zich nog meer om hen heen, maar konden geen macht over hen uitoefenen. Ik hoorde degenen die met de wapenuitrusting bekleed waren, de waarheid met grote kracht verkondigen. Het had uitwerking. Velen waren gebonden geweest: sommigen vrouwen door hun mannen, en kinderen door hun ouders. De oprechten, die verhinderd waren geworden van de waarheid te horen, namen die nu begerig aan. Alle vrees voor hun familiebetrekkingen was verdwenen, en alleen de waarheid scheen hun verheven toe. Zij hadden gehongerd en gedorst naar waarheid; hij was hun liever en kostbaarder dan het leven. Ik vroeg wat de grote verandering teweeg had gebracht. De engel antwoordde: Het is de Spade regen; dit is de verkoeling van het aangezicht des Heren, de luide kreet van de derde engel.
1
De loutering, reiniging en beproeving van de gemeente is de enige sleutel tot de wederkomst en loopt parallel met de reiniging van het Heiligdom van Daniël 8: 14. Dit komen was ook door de profeet Maleachi voorzegd: “Plotseling zal tot Zijn tempel komen de Here, die gij zoekt, namelijk de Engel des verbonds, die gij begeert. Zie, Hij komt zegt de Here der heerscharen.” Het komen van de Here tot Zijn tempel, was plotseling gebeurd en Zijn volgelingen hadden dat niet verwacht. Zij hadden Hem niet daar verwacht. Zij hadden gedacht dat Hij naar de aarde zou terugkeren in vlammend vuur, als Hij straf oefent over hen, die God niet kennen en het evangelie van onze Here Jezus niet gehoorzamen.
Maar Gods volk was nog niet gereed om Christus te ontmoeten. Ze moesten zich nog voorbereiden en nog meer licht ontvangen, waardoor hun blik op Gods tempel in de hemel zou worden gericht. Wanneer zij in geloof hun Hogepriester in Zijn dienst zouden volgen, zouden zij zien wat zij nog moesten doen. Er moest nog een waarschuwingsboodschap aan de gemeente worden gebracht. De profeet zegt: “Doch wie kan de dag van Zijn komst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt? Want Hij zal zijn als vuur van de smelter en als het loog van de blekers. Hij zal zitten, het zilver smeltend en reinigend. Hij zal de zonen van Levi reinigen, Hij zal hen louteren als goud en zilver, opdat zij de Here in gerechtigheid offer brengen.” De gelovigen die op de aarde leven wanneer er een einde komt aan Christus verzoening in het hemelse Heiligdom zullen zonder Middelaar voor een Heilige God staan. Hun kleren moeten vlekkeloos zijn en hun karakter moet door het bloed van Christus van zonde zijn gereinigd. Door Gods genade en hun eigen inspanning moeten zij overwinnaars zijn in de strijd tegen het kwaad. Terwijl het onderzoekend oordeel in de hemel plaatsvindt en de zonden van de gelovigen die berouw hebben getoond uit het Heiligdom worden verwijderd, moeten Gods kinderen op aarde zich reinigen en een eind maken aan de zonde. Dit wordt in Openbaring 14 duidelijker uiteengezet. Wanneer Christus’ volgelingen dit hebben gedaan, zullen ze gereed zijn voor Zijn wederkomst. ‘Dan zal het offer van Juda en Jeruzalem de Here aangenaam zijn, als in de dagen van ouds en als in vroegere jaren.’ Dan zal de gemeente die de Here bij Zijn komst voor Zich zal plaatsen, een gemeente zijn zonder vlek of rimpel of iets dergelijks. Dan zal zij opstaan als de dageraad, schoon zijn als de blanke maan, stralend als de gloeiende zon, geducht als krijgscharen. Reiniging openbaart zich in gehoorzaamheid. God eist van Zijn volk een ijver die in overeenstemming is met het verstand. Hij wenst dat zij de daders van het Woord zijn. De uiterlijke verschijning getuigt van de innerlijke werken des harten. Als de waarheid opgenomen wordt in het hart, brengt zij een verandering tot stand, in de geest, in het hart en het karakter. God openbaarde Daniël de toestand van de bewoners der aarde in deze laatste dagen. ‘Velen zullen gereinigd, gezuiverd en gelouterd worden, maar de goddelozen zullen goddeloos handelen; en geen der goddelozen zal het verstaan; maar de verstandigen zullen het verstaan.’ (Dan. 12: 10) Om dit onderwerp te begrijpen moet elke geestelijke zenuw en spier ingespannen worden. Er moet een groot werk gedaan worden voor de leden van de kerk, om hen los te maken van hun afgoden. De gemeenteleden hebben grote zegeningen ontvangen; de woorden van de levende God zijn geopend voor hun begrip; zij zijn niet in duisternis en dwaling gelaten, zoals zij die goddeloos handelen. Nu roept God diegenen op die beweren dat zij de waarheid geloven, om aan de wereld de bekerende genade van de waarheid op het hart en het karakter te tonen en te openbaren, dat zij behoren tot het getal van hen die gelouterd, gezuiverd en gereinigd worden.
1
Daniël 8: 14 en Daniël 12: 10 zijn parallel en leren naast de reiniging van het hemels Heiligdom de volledige reiniging van de zieletempel. De reiniging eist een grondige voorbereiding. Alleen zij die deelhebbers zijn aan de goddelijke natuur zullen zich realiseren dat de Heilige Geest met hen werkt, door de waarheid van het Heilige Woord te nemen, waar Christus het geplaatst heeft en haar in de ziel te prenten. Maar wij staan bloot aan groot gevaar indien wij de waarheid in de voorhof houden en nalaten haar in het Heiligdom van de ziel te brengen. Ernstig en plechtig moeten wij onszelf voorbereiden op de reiniging van de zieletempel, ons voor ogen houdend dat wij een schouwspel zijn voor de wereld, de engelen en de mensen. Dit werk, wanneer het grondig gedaan wordt, zal het hart reinigen van alle onenigheid, alle tweedracht en alle wens tot overheersing. Tweedracht, kwaad denken en kwaad spreken zijn het onkruid van de vijand, dat hij zaait in het menselijk hart, om op te komen en een verderfelijke oogst te dragen. Een boos werk is altijd het gevolg van een zelfzuchtige voorrang. Ik hoorde het wel, maar begreep het niet, ik zeide: Mijn Heer, waarop zullen deze dingen uitlopen? Doch Hij zeide: Ga heen Daniël, want deze dingen blijven verborgen en verzegeld tot de eindtijd. Velen zullen zich laten reinigen en zuiveren en louteren, maar de goddelozen zullen goddeloos handelen en geen der goddelozen zal het verstaan, maar de verstandigen zullen het verstaan. (Dan. 12: 8-10) Dit is het werk dat gedaan moet worden voor deze tijd. Laat predikanten en artsen voor hun ogen houden dat hun enige veiligheid daarin gelegen is dat zij verbonden zijn in Christus met God. Zij moeten hun werk doen in opdracht van God en zich beide bezig houden met hetzelfde terrein. Christus was het fundament van de gehele joodse samenleving. In de dienst van het joodse priesterschap worden wij voortdurend herinnerd aan het offer en de bemiddeling van Christus. Allen die heden tot Christus komen moeten voor ogen houden dat Zijn verdienste het reukwerk is dat zich vermengt met de gebeden van hen die berouw hebben over hun zonden en vergiffenis en genade en barmhartigheid ontvangen. Wij hebben een voortdurende behoefte aan de bemiddeling van Christus. Dag in, dag uit, ’s morgens en ’s avonds moet het ootmoedige hart gebeden opzenden die beantwoord zullen worden - met genade, vrede en vreugde. Laten wij dan door Hem God voortdurend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht onzer lippen, die Zijn naam belijden. En vergeet de weldadigheid en mededeelzaamheid niet, want in zulke offers heeft God een welgevallen. (Heb. 13: 15, 16) “En staan in uw lot aan het einde der dagen.” (Dan. 12: 13) Elke ziel heeft een ziel te redden of te verliezen. Iedereen heeft een geval dat aanhangig is bij Gods rechtbank. Iedereen moet de Grote Rechter ontmoeten van aangezicht tot aangezicht. Hoe belangrijk is het dan, dat ieders gedachten de plechtige gebeurtenissen overdenken, wanneer het Gericht zal zitten en de boeken geopend zullen worden, wanneer hij moet staan in zijn lot aan het einde der dagen.
Er is een boek wat ik mag aanraden om te lezen, om een beter begrip te krijgen van de wereldgeschiedenis en de profetieën over de eindtijd. Een aanrader geschreven door E.G.White. “ De Grote Strijd “ .
‘Koning van het Noorden te Jeruzalem’ en ‘Gods volk verlost’ geschreven door Louis. F. Were
Deze studie die bij Daniël 11: 45 hoort en Daniël 12: 1 heb ik gelezen en is gemaakt door een 1
broeder uit Melbourne Australië: . De Bijbelteksten komen uit de Statenvertaling. Deze studie is verdeeld in hoofdstukken en is gemaakt in 1949, ik ben ervan overtuigd dat God steeds meer licht geeft.
Voorwoord. En de verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel, en die velen tot gerechtigheid hebben gebracht, als de sterren, voor eeuwig en altoos. Maar gij, Daniël, houd de woorden verborgen, en verzegel het boek tot de eindtijd; velen zullen onderzoek doen, en de kennis zal vermeerderen. (Dan. 12: 4) De duidelijke verbinding tussen deze twee teksten is dat door het onderwijzen van de dingen geopenbaard in het boek Daniël, de verstandigen daardoor velen tot gerechtigheid brengen en zij zullen de vreugde hebben in de eeuwigheid de vruchten van hun arbeid te zien. Het boek Daniël zou echter niet eerder volledig verstaan worden dan tegen de eindtijd. Hoe dichter de eindtijd nadert, hoe meer de verstandigen, de leraars der gerechtigheid onderzoek zullen doen in het boek Daniël; op deze wijze zal hun kennis van Daniël en de Schriften vermeerderen, en zullen zij steeds beter zijn toegerust om ‘velen’ tot gerechtigheid te brengen. Verlicht door de studie van Gods Woord, zal hun toewijding aan de zaak van Christus hen dringen om de kennis van Zijn verlossende genade en de waarheid van Zijn Heilige Schrift over de gehele aarde te verspreiden. Gods voorzienigheid heeft de wonderbaarlijke uitvindingen van deze tijd beschikt, om de leraren van gerechtigheid in staat te stellen, de ‘boodschap van de ure des oordeels’ aan de gehele wereld te verkondigen. De methode die men moet toepassen om het boek Daniël te begrijpen, bestaat in een ijverig naspeuren van de profetieën. Hierdoor is het mogelijk om met zekerheid te bepalen, wie de macht is waarnaar Daniël 11: 40 verwijst als de ‘Koning van het Noorden’. Door de ene profetie van Daniël met de andere te vergelijken en deze gedeelten weer met andere in de Openbaring en Matteus 24, is het mogelijk om de grote belangrijkheid voor de gemeente duidelijk te maken van de geïnspireerde bekendmaking dat de ‘Koning van het Noorden’ aan zijn einde komt te Jeruzalem. De profetie is van het grootste belang voor Gods volk. De toepassing die de Geest der profetie geeft van de profetie, wordt door de hier volgende analyse van de laatste profetie van Daniël bevestigd. (Voordat we beginnen met hoofdstuk 1 moet ik u wederom vertellen, dat er veel herhalingen inzitten, maar voor de duidelijke uitleg over de ‘Koning van het Noorden’ is het van belang, dat deze hoofdstukken vermeld worden, tenslotte wat is er belangrijker dan een duidelijke uitleg van Gods Woord. U zult zien dat ook hier verschillende meningen over zijn en weer legt de Bijbel zichzelf uit).
Hoofdstuk 1. Wanneer de boeken van Daniël en de Openbaring beter worden verstaan. Het vaststellen van de identiteit van de ‘Koning van het Noorden’ is één van de belangrijkste thema’s die de aandacht van de zevende-dags adventisten kunnen vragen. Daar het einde van de ‘Koning van het Noorden’ de climax van de laatste profetie van Daniël is, is het zeer belangrijk om deze macht te identificeren. Wanneer men bedenkt dat Daniël de laatste profetie ontving als het slot dat paste bij de zeer belangrijke profetieën, zal men de betekenis hiervan inzien. Alle voorafgaande profetieën van Daniël vinden hun vervulling in deze laatste. Deze profetie werd aan Daniël geopenbaard nadat hij drie weken had gebeden en gevast om licht te mogen ontvangen over de voorafgaande profetieën. Het 1
is daarom duidelijk dat, tenzij wij dit onderwerp bestuderen in het licht van de profetieën die eraan voorafgaan, wij niet op de juiste wijze zullen verstaan wat de climax van alles is namelijk het einde van de ‘Koning van het Noorden’ te Jeruzalem. Betreffende de uitlegging van Daniëls voorafgaande profetieën zijn de zevende-dags adventisten eensgezind. Maar deze eenheid wordt niet gehandhaafd bij de uitlegging van Daniëls laatste profetie. De oorzaak hiervan ligt hierin, dat bij de verklaring van het laatste gedeelte van Daniël 11: 36-45 niet hetzelfde beginsel wordt gevolgd, als bij de verklaring der voorafgaande profetieën. Wanneer Gods volk dit beginsel consequent toepast, zal er dezelfde overeenstemming bestaan als bij de uitlegging van de vroegere profetieën van Daniël het geval is. Wanneer deze tijd komt - wat zeker zal gebeurenzal er onder ons ‘een grote opwekking’ gezien worden. Een ‘grote opwekking’ waarvan de Geest der Profetie verklaarde dat die zal komen, wanneer de boeken van Daniël en de Openbaring beter worden verstaan. Wanneer de boeken van Daniël en de Openbaring beter worden verstaan, zullen de gelovigen een geheel andere godsdienstervaring hebben. Dit betekent meer dan een grotere kennis van jaartallen en historische feiten kan inhouden! In verband met de gevolgen van een ‘beter’ begrip van de Openbaring lezen wij: Eén ding zal zeker begrepen worden uit de studie van de Openbaring - dat de verbinding tussen God en Zijn volk hecht en zeker is. De dingen geopenbaard aan Daniël werden later aangevuld door de Openbaring die aan Johannes gedaan werd op het eiland Patmos. Deze twee boeken behoren zorgvuldig bestudeerd te worden. ‘Aan Johannes werden tonelen van het allergrootste belang in de ondervinding van de kerk geopenbaard. Hij zag de toestand, de gevaren, de strijd en de uiteindelijke verlossing van Gods volk. Onderwerpen van groot belang werden hem geopenbaard, in het bijzonder voor de laatste gemeente, opdat zij die zich van de dwaling tot de waarheid zouden bekeren, onderricht mochten worden aangaande de gevaren en de strijd die hen te wachten staan.’ (Grote Strijd, blz. 319) Uit dit geïnspireerde onderricht leren wij, dat er een tijd zal komen ‘wanneer de boeken van Daniël en de Openbaring beter zullen worden verstaan’ en dat onder ons een grote opwekking gezien zal worden, omdat een beter begrip van deze boeken ons zal openbaren dat God Zijn volk zeer nabij is. Ook leren wij hieruit dat de Openbaring de aanvulling is van Daniël, zodat de bestudering van de Apocalypse, licht zal werpen op het boek Daniël. Wij zullen later aantonen dat dit feit ons helpt om Daniël 11: 45 te verstaan. In de voorafgaande profetieën van Daniël toonde God hen die ervaringen, die Gods volk zou moeten doormaken. Gedurende de drie weken die Daniël in gebed en vasten doorbracht, zocht hij de Here, ten einde verdere openbaringen te mogen ontvangen in verband met de gevaren en de conflicten van Gods volk. En het licht dat Daniël in de laatste profetie ontving, was het antwoord op zijn gebed. Zie Daniël 10: 14. Deze profetie uit te leggen in overeenstemming met het bijzondere doel waartoe het werd gegeven, verlangt een ‘beter’ verstaan van ‘de boeken van Daniël en de Openbaring’, dan die welke de ‘Koning van het Noorden’ als Turkije uitlegt. Een juist begrip van Daniël 11: 40-45, betreffende het einde van de ‘Koning van het Noorden’ te Jeruzalem, zal een stroom van licht werpen op andere delen van de Schriften die essentieel zijn voor de ‘derde engelenboodschap’: (Opb.14) het zal een aangrijpende boodschap van overwinning van Gods volk bevatten. Hoofdstuk 2. De leer van de Geest der profetie en de identiteit van de Koning van het Noorden. Beiden, Daniël en Johannes voorzegden de gevaren, de strijd en de uiteindelijke verlossing (Dan. 12: 1) van Gods volk. Johannes beschreef deze gevaren, strijd, en uiteindelijke verlossing van Gods volk, in verband met de satanische macht van het geestelijke Babylon. (Openb. 13 tot 19) Daniël beschreef dezelfde dingen in verband met de ‘Koning van het Noorden’. 1
Wij moeten onze aandacht bepalen bij het feit dat Ellen White vele malen verwijst naar Daniëls profetie van de verlossing van Gods volk en dat zij in zeer uitgebreide beschrijvingen uitwijdt over deze grote gebeurtenis, maar nooit met een enkel woord melding maakt van het einde van Turkije! Laten wij bijvoorbeeld hoofdstukken 40 en 41 van de Grote Strijd lezen betreffende ‘Gods volk verlost’ en wij zullen opmerken dat deze verlossing van het volk van God wordt beschreven in verband met de oordelen die op Babylon vallen. In de eerste geschriften in het hoofdstuk ‘De tijd der benauwdheid’, spreekt Ellen White onveranderlijk over de verlossing van Gods volk in verband met de dwangmaatregel van Babylons valse sabbat en de poging om Gods volk te doden voor haar trouw aan de wet van God. Niet de minste verwijzing wordt gemaakt naar de ondergang van Turkije. Toch wordt Daniël 11: 45 en Daniël 12: 1 het einde van de ‘koning van het Noorden’ genoemd in verband met de verlossing van Gods volk! De conclusie die we hieruit moeten trekken is, dat de ‘koning van het Noorden’, verantwoordelijk is voor de gevaren en strijd, van de gemeente, en dat het zijn boos werk tegen de gemeente is, die de tussenkomst van de Heer noodzaakt, om verlossing aan Zijn volk te brengen. Daar de ‘koning van het Noorden’ hetzelfde werk doet als het pausdom, blijft er slechts één conclusie, namelijk, dat de ‘koning van het Noorden’ verwijst naar het pausdom. Zo zien we waarom Johannes en de Geest der profetie, de uiteindelijke verlossing van het volk van God beschrijven wanneer zij Gods oordelen over het geestelijke Babylon beschrijven. Daniël, Johannes en de Geest der profetie zijn in volmaakte overeenstemming! Wanneer deze waarheid door Gods volk wordt gezien, zal er onder ons een grote opwekking gezien worden, want het vereist een betere kennis van de boeken van Daniël en Openbaring om goed te begrijpen waarom de ‘koning van het Noorden’ het pausdom is, en om te weten hoe hij aan zijn einde komt te Jeruzalem. Om de profetieën te begrijpen, die hem gegeven waren, vastte en bad Daniël drie weken lang. Johannes weende zeer (Openb. 5: 4), omdat hij sterk verlangde naar een juist begrip van de openbaringen die hij ontving. Wanneer Gods volk door vasten en bidden tracht een betere kennis van de boeken Daniël en de Openbaring te krijgen, zal het zien dat de ‘koning van het Noorden’ onmogelijk Turkije kan zijn, maar dat het ongetwijfeld het pausdom is, dat tot zijn einde komt, vanwege zijn vervolging van Gods volk. Hoofdstuk 3. De pioniers van de adventbeweging en de koning van het Noorden. De godvruchtige pioniers van de Adventbeweging kwamen in hun toegewijde studie van het Woord van God tot de gevolgtrekking dat de macht, waarvan in de laatste verzen van Daniël 11 wordt verwezen, het pausdom was. Zij hebben hun geloof uitgedrukt in ‘A Word to the Little Flock’. (blz. 9) Na aanhaling van Daniël 12: 1 lezen wij: Deze laatste macht, die de heiligen vertreedt, wordt in Openbaring 13: 11-18 aan het licht gebracht, zijn getal is 666.’ In de ‘Signs of the Times’ van 22 juli 1880, schreef James White: ‘Daniëls profetie, omvat vijf wereldrijken. Deze zijn Babylon, Medo-Perzië, Griekenland, Rome en het eeuwig Koninkrijk van God. Vier afzonderlijke lijnen van profetie bedekken de grond van de vier vergankelijke koninkrijken die reiken tot het onsterfelijke Koninkrijk. Deze worden gegeven in de hoofdstukken, 2, 7, 8 en 12. Het elfde hoofdstuk van Daniël sluit met het einde van het vierde rijk met de woorden uit Daniël 11: 45 en 12: 1. De student van de profetie wordt altijd gevoerd op de stroom des tijds van Babylon op het hoogtepunt van de glorie van dat koninkrijk langs Medo-Perzië, het koninkrijk Griekenland en het Romeinse rijk dat tot zijn einde komt bij de wederkomst van Christus. Over de zienswijze die oordeelde dat Turkije de macht was waarnaar in Daniël 11: 45 verwezen werd, schreef James White een hoofdartikel in de ‘Review and Herald’ van 29 november 1877. Hij schreef: ‘Laten wij een korte blik werpen op de lijn der profetie die vier keer in het boek Daniël 1
gespannen is. Het zal toegegeven worden dat men over dezelfde grond gaat in de hoofdstukken, 2, 7, 8 en 11, met deze uitzondering, dat het oude Babel in de hoofdstukken 8 en 11 wordt weggelaten. Wij komen eerst langs het grote beeld van hoofdstuk 2, waar Babylon, Medo-Perzië, Griekenland en Rome door het goud, zilver, koper en ijzer wordt voorgesteld. Allen stemmen overeen dat deze voeten niet Turks maar Romeins zijn. En als wij komen langs, de leeuw, beer, panter en het beest met de tien horens, die hetzelfde voorstellen als het grote beeld, zullen we overeenstemmen dat het niet Turkije is, dat in het brandende vuur wordt geworpen, maar het Romeinse beest. Zo ook hoofdstuk 8, allen stemmen overeen dat de ‘kleine horen’ die opstond tegen de Vorst der vorsten, niet Turkije is maar Rome. In al deze lijnen is tot dusver Rome de laatste regeringsvorm die genoemd wordt. Nu komt het punt in de discussie waar zeer veel van afhangt. Bestrijkt het elfde hoofdstuk van de profetie van Daniël de grond afgemeten door de hoofdstukken, 2, 7, 8 ? Indien dit zo is, dan is de laatste macht die in dat hoofdstuk genoemd wordt Rome. In een preek over Daniël 11 die Uriah Smith in Battle Creek, Michigan, hield, voerde hij de nieuwe uitlegging in, door Turkije in de profetie te brengen. James White zei toen: “Broeder Smith heeft heel mooi gesproken over Daniël 11, en zijn uitlegging schijnt aannemelijk, maar als de benen van ijzer, en de voeten van ijzer en leem in het tweede hoofdstuk Rome voorstellen, en als het beest zonder naam met de tien horens van het zevende hoofdstuk, Rome voorstelt, en als de ‘kleine horen’, die zeer groot werd van het achtste hoofdstuk, Rome voorstelt, dan stelt de ‘koning van het Noorden’ ook Rome voor. Dit zijn vier parallellopende profetieën broeders, die reiken tot de komst van onze Heer. (Geciteerd in King of the North, door M. C. Wilcox, Mountain View, Californië, 1910, blz. 44) In zijn verhandeling, De Pioniers over Daniël elf en Armageddon (aangeboden aan de Bible Research Fellowschip) zegt Raymond F. Cottrell: Van 1844 tot 1875… waren de pioniers van de boodschap eensgezind in hun uitlegging van de ‘koning van het Noorden’ en ‘Armageddon’. En Cotrell zegt verder nadat hij gedocumenteerd bewijs naar voren bracht: ‘In het kort samengevat betekent de strijd van Armageddon volgens de zienswijze der pioniers dat Gods volk door de boze wordt aangevallen, maar door Christus en Zijn engelen verlost. Er is geen zinspeling dat Armageddon een strijd zou zijn van volk tegen volk.’ Verwijzend naar een hoofdartikel van James White in de ‘Review and Herald’ van 21 januari 1862 getiteld ‘Gedachten over de Grote Strijd’, vat Cottrell dit opnieuw samen: De kerkelijke zienswijze was niet veranderd sinds de publicatie van het gezag tien jaar eerder. Armageddon was nog altijd een strijd, tussen aarde en hemel, in plaats van een strijd van een volk tegen volk. Enige tijd later verscheen in de Review and Herald van 18 mei 1862 een hoofdartikel van Br. Smith over Daniël 11: 45 waaruit blijkt dat hij de profetie begreep in overeenstemming met de toenmalige mening van Armageddon. Hij haalt eerst een nieuwsbericht aan betreffende het plan, om de zetel van het pausdom naar Jeruzalem te verplaatsen. Onmiddellijk na het citaat volgt de laconieke opmerking. Is het bovenstaande niet opmerkelijk in verband met Daniël 11: 45? Dat is alles! Hij neemt dus eenvoudig aan, dat iedereen het met hem eens is, dat Rome de macht is, die bedoeld wordt in het laatste vers van Daniël 11. De korte directe toon van zijn commentaar is het beste bewijs dat de leiders in die tijd het allen eens waren met het oorspronkelijk kerkelijk standpunt... Omstreeks 1877 week Uriah Smith af van zijn oorspronkelijke standpunt en stelde Turkije in de plaats van Rome. In een hoofdartikel in de Review van 29 november 1877, raadde James White aan om voorzichtig te zijn in de uitlegging van onvervulde profetie en bevond dat Uriah Smith bezig was de grenspalen te verzetten die vast gegrond waren in de Adventbeweging. Het artikel maakt duidelijk dat het standpunt, dat Rome de macht van Daniël 11: 45 en Openbaring 16: 12 is, ten volle gevestigd was, als een grenspaal in de Adventbeweging tot op die tijd. In de volgende bladzijden toont de schrijver de juistheid aan van de verklaring, die door de zevende-dags adventisten eensgezind is voorgestaan gedurende de eerste 33 jaar sinds 1844, dat in Daniël 11: 45 naar het pausdom verwezen wordt. Het standpunt weergegeven door James White is positief Schriftuurlijk, en zijn protesten tegen de invoering van de nieuwe ideeën over Armageddon in verband met Turkije en een veronderstelde militaire oorlog als vervulling van de profetieën van Daniël 11: 45 en Openbaring 16: 12 enz., zijn 1
volkomen gerechtvaardigd. De bewijsvoering van James White ter rechtvaardiging van het geloof der zevende-dags adventisten is foutloos en wordt ondersteund door alle wetten der schriftuitleg die in de Schriften zelf geopenbaard worden. In het boek Daniël worden vier wereldrijken getoond: Babylonië, Medo-Perzië, Griekenland en Rome. Deze vier koninkrijken worden voorgesteld als vier grote dieren, die opkomen als vier winden van de hemel, en de grote zee in beroering brachten. Vier wereldheersers worden in het bijzonder genoemd: Nebukadnessar, Belsassar, Darius en Kores. Vier grote lijnen van profetie reiken van de dagen van de profeet tot het einde der wereldrijken: Daniël 2, 7, 8 en 11. Indien in de laatste verzen van Daniël 11 niet het Pauselijke Rome werd vermeld, zou deze profetie niet voor de vierde maal dezelfde loop der geschiedenis beschrijven, zoals reeds driemaal gebeurd was. Elk van de vier profetieën van Daniël eindigt met wereldwijde gebeurtenissen. In hoofdstuk 2 is het de ‘Steen’ die de vestiging van het Koninkrijk van de Verlosser voorstelt bij Zijn wederkomst, en die alle wereldrijken vernietigt. In hoofdstuk 7 vernietigt de Verlosser de wereldwijde macht van het geestelijke Rome. In de hoofdstukken 8 en 11 wordt hetzelfde feit herhaald. In hoofdstuk 12: 1, 2 worden wereldwijde gebeurtenissen aangeduid, die plaats zullen hebben op de tijd dat de ‘Koning van het Noorden’ tot zijn einde komt. ‘Te dien tijde zal Michaël opstaan, er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, in die tijd zal uw volk ontkomen.’ Deze gebeurtenissen moeten wereldwijd van omvang zijn. De logica vereist dat zoals elk van Daniëls schetsen eindigt met wereldwijde gebeurtenissen, zo ook het einde van de ‘koning van het Noorden’, evenals de andere gebeurtenissen die geschieden zullen wanneer hij tot zijn einde komt, naar iets dat wereldwijd is moeten verwijzen. Als wij Daniël 11: 45 uitleggen als het einde van Turkije, krijgt deze naar verhouding kleine gebeurtenis een onevenredige betekenis, en wordt iets ingevoerd, dat niet alleen totaal niet passend is bij al wat geopenbaard is, in het einde van de andere profetieën, maar ook totaal strijdig is met de andere wereldgebeurtenissen die geschieden zullen op de tijd wanneer de ‘koning van het Noorden’ tot zijn einde zal komen. De laatste profetie werd in het bijzonder gegeven om te verklaren wat Gods volk zou overkomen, in de laatste dagen, (Dan. 10: 14) en geen openbaring over de ervaringen van de kerk zou volledig zijn, zonder ook het werk en de nederlaag van haar vijanden te openbaren. Dus de ‘koning van het Noorden’ moet betrekking hebben op die macht, wiens vervolging, de verlossing van Gods volk noodzaakt, en voor welke vervolgingen hij de toorn van de Heer van de kerk zal ondergaan. Er is niets in Gods Woord dat het geloof ondersteunt dat Turkije de macht is waarnaar in Daniël 11: 45 wordt verwezen, maar de gehele Schrift verklaart met nadruk dat de macht die tot zijn einde komt, zoals verklaard wordt in vers 45, het pausdom is- het geestelijke Babylon. De pioniers hadden gelijk! De zienswijze die zevende-dags adventisten meer dan dertig jaren eenstemmig hadden, is de juiste Schriftuurlijke zienswijze. Het is zeker tijd dat er een terugkeer was tot de ‘grenspaal, die vast gegrond was in de Adventbeweging’ .
Hoofdstuk 4. Het moderne Babylon komt tot zijn einde; niemand kan het redden. Dat de zin ‘hij zal tot zijn einde komen, en zal geen helper hebben’, betrekking heeft op de ondergang van het moderne Babylon is duidelijk, wanneer men deze tekst vergelijkt met andere Schriftgedeelten, die naar de val van Babylon verwijzen. Betreffende de val van Babylon, schreef de profeet Jesaja: ‘U overvalt een verderf, dat gij niet vermoogt te verzoenen; laten nu opstaan en u redden, zij die de hemel indelen, die sterren waarnemen, die maand voor maand doen weten wat u overkomen zal… Ieder van hen dwaalt zijn eigen kant uit, zonder dat iemand u redt. (Jes. 47: 11- 15) In Jesaja 47 wordt de val van Babylon in onmiskenbare taal beschreven, en dit in één van de hoofdstukken waaruit Johannes in het boek de Openbaring citeert in zijn beschrijving van de ondergang van het geestelijke 1
Babylon. (Zie de verzen: 7, 8, 9, 11, 14, 15 van Jesaja 47) Paulus citeert ook uit Jesaja 47, wanneer hij verwijst naar de vernietiging van het moderne Babylon. Drie uitspraken in 1 Tess. 5: 3 staan duidelijk in verband met de ondergang van het Oude Babylon. 1. een haastig verderf (Jes. 47: 9, 11 en Jer. 51: 8 en 50: 44) 2. gelijk de barensnood ener zwangere vrouw (Jer. 50: 43, 44 en Jes. 31: 1, 6-8) 3. en zij zullen geenszins ontvlieden (Jes. 47: 11-15) De uitspraak van Daniël, dat het moderne Babylon, tot zijn einde zal komen en geen helper zal hebben, komt dus overeen met de geïnspireerde uitspraken van andere Bijbelschrijvers die in gelijke taal de val van Babylon verklaren. Door geheel het boek Daniël wordt de ondergang van Babylon beschreven: in hoofdstuk 2 van de ‘Steen’ op de tien tenen, waar Babylon zijn middelpunt heeft. (Zie Openb. 17: 12-14) De val van het geestelijke Babylon wordt voorafschaduwd door de ondergang van het letterlijke Babel door Kores in de nacht van het feest van Belsassar. De afsluiting van de genadetijd voor dat volk is een type van het einde der genadetijd van het geestelijke Babylon, want wanneer het moderne Babylon een goddeloos gebruik maakt van de dingen van Gods tempel - de pauselijke sabbat (de zondag) in de plaats van Gods Gebod afdwingend - zal zijn genadetijd eindigen en niemand zal in staat zijn hem te helpen. De goddelijke oordelen over het moderne Babylon, zijn boos werk tegen de sabbat en het vervolgen van de heiligen, worden in Daniël 7, en ook in hoofdstuk 8: 25 beschreven, waar wij lezen: ‘Doch zonder mensenhanden zal hij vernietigd worden.’ (Zie ook Dan. 9: 27) Het oordeel van God dat op de ‘Koning van het Noorden’ valt, verwijst dus niet naar één of andere militaire nederlaag, maar naar de almachtige kracht van God, waartegen geen hulp van mensen de vervolgers van Gods volk zou kunnen beschermen. Een vergelijking van Daniël 8: 25 en Daniël 11: 45 toont dat beide verzen verwijzen naar het pausdom. Daniël 8: 25 verklaart: ‘Ook tegen de Vorst der vorsten zal hij optreden, doch zonder mensenhanden zal hij vernietigd worden.’ Nochtans zullen de mensen zich onder één hoofd - de pauselijke macht - verenigen om God te bestrijden in de persoon van Zijn getuigen. Dit is wat geleerd wordt in Daniël 11: 44, 45: ‘Hij zal optreden tegen de Vorst der vorsten, in de persoon van Zijn getuigen, dan komt hij aan zijn einde, zonder dat iemand hem helpt, zonder mensenhanden zal hij vernietigd worden.’
Hoofdstuk 5. Historische redenen waarom Turkije niet de koning van het Noorden kon zijn. Het Ottomaanse rijk kon in het verleden niet de ‘koning van het Noorden’ zijn; de Turkse Republiek kon in het heden de ‘koning van het Noorden’ niet zijn. De feiten van de Turkse geschiedenis passen niet in de profetische vorm. Zij die nog geloven dat deze macht de ‘koning van het Noorden’ is, klaarblijkelijk verschrikt door alles wat inbegrepen is in het geloof dat Turkije zijn regeringszetel zal verplaatsen naar Jeruzalem, zeggen weinig of niets over dit kenmerk van hun uitlegging van de profetie. Omdat de macht de Staatsietenten opslaat tussen de zee en de berg van het Heilig Sieraad, volgt de uitroep, ‘dan komt hij aan zijn einde, zonder dat iemand hem helpt’. Ofschoon de macht die in de profetie wordt genoemd zo machtig is dat hij inderdaad zijn Staatsietenten te Jeruzalem opslaat, zal hij ondanks de macht die hij dus toont, tot zijn einde komen, door de onweerstaanbare kracht van God. Is er heden iets in de wereld dat aanwijst dat Turkije sterk genoeg zou zijn om de grote gebieden die vroeger tot de ‘koning van het Noorden’ behoorden, te verenigen? Is er iets in de wereld van heden dat erop wijst dat Amerika, Engeland, de UNO of welke macht ook, verlangt om Turkije daar 1
gevestigd te zien? Zou het pausdom verlangen om Turkije daar gevestigd te zien? Zijn zij de kruistochten vergeten? Zou, Amerika dat in haar buitenlandse politiek heden zo beïnvloed wordt door het Vaticaan, toelaten dat het kleine Turkije weer in bezit komt van Jeruzalem? Heeft Turkije enig plan of gedachte om naar Jeruzalem te gaan? De leer dat Turkije de ‘koning van het Noorden’ is, komt niet overeen met de bijzonderheden van de profetie. De profetie van Daniël 11: 43 zegt over de ‘koning van het Noorden’ dat de ‘Libiërs en Ethiopiërs zullen in zijn gevolg zijn’. In de kanttekening van Exodus 11: 8 wordt dezelfde uitdrukking gebruikt, wanneer verwezen wordt naar de Israëlieten onder de regering van Mozes. Zie ook Richteren 4: 10, 11 en 1 Koningen 20: 10 en 2 Koningen 3: 9. De Ethiopiërs zijn nooit onder de heerschappij van Turkije geweest; zij zijn nooit in zijn gevolg geweest. De geschiedschrijver Gibbon zegt dat na de zevende eeuw, omringd door de vijanden van hun godsdienst, de Ethiopiërs bijna duizend jaar sliepen in vergetelheid van de wereld. De profetie verklaart ook (Dan. 11: 40) : ‘In de eindtijd zal de koning van het Zuiden tegen hem met hoornen stoten’. Ter ondersteuning van het geloof dat Turkije de ‘koning van het Noorden’ is, wordt gezegd dat in 1798 Egypte aanstootte, of een betrekkelijke zwakke weerstand bood, tegen Frankrijk. Wanneer wij de Bijbel zijn eigen verklaarder laten zijn, leren wij van het gebruik dat Daniël heeft gemaakt van het woord ‘stoten’ dat het gebruikt wordt om een macht te beschrijven die krachtig en succesvol in zijn campagne is. In Daniël 8: 4 lezen wij: ‘Ik zag de Ram stoten naar het Westen, naar het Noorden en naar het Zuiden en geen enkel dier kon tegen hem standhouden; er was niemand die redden kon uit zijn macht.’ Egyptes zwakke tegenstand tegen de Fransen in 1798 was geen vervulling van de profetie van Daniël 11: 40 en de ‘koning van het Noorden’, waarvan was geprofeteerd dat hij tegen hem zal aanstormen gelijk een wervelwind, kon niet het verzet van Turkije tegen de Franse invasie van haar gebied zijn. Het geloof dat in 1798 Turkije de ‘koning van het Noorden’ was en Egypte de ‘koning van het Zuiden’ schijnt zeer inconsequent, omdat Egypte toen inbegrepen was in het Turkse gebied. Schrijvende over de inval van Napoleon in 1798 in Egypte zegt H. G. Wells: Bovendien was Egypte een deel van het Turkse rijk. (Outline of History deel 2, blz. 584) Waarom zou Turkije en het gebied dat geregeerd werd door haar vazal, als twee afzonderlijke machten worden beschouwd? Een andere ongerijmdheid komt te voorschijn als men de uitdrukking, de ‘koning van het Noorden’ of de ‘koning van het Zuiden’, op de machten toepast, die de respectievelijke gebieden overwonnen. Door dit principe zou Frankrijk, wanneer het Egypte bezette, de ‘koning van het Zuiden’ geworden moeten zijn, maar op deze manier zouden er geen drie machten zijn om zich in de zogenaamde driehoeksoorlog van 1798 te begeven in veronderstelde vervulling van Daniël 11: 40! Het geloof dat Turkije de ‘koning van het Noorden’ is, is gebaseerd op de leer dat Daniël 11: 40 een driehoeksoorlog beschrijft. Een nauwkeurige analyse van dat vers toont dat er slechts twee machten naar voren gebracht worden, namelijk de ‘koning van het Noorden’ en de ‘koning van het Zuiden’. Het voornaamwoord ‘Hem’ verwijst eerst naar de ‘koning van het Noorden’ wiens werken in de voorgaande verzen zijn beschreven. Naar de ‘koning van het Zuiden’ die tegen ‘Hem’ stoot, wordt verwezen in de tweede ‘Hem’ want het is tegen ‘hem’ de koning van het Zuiden, dat de ‘koning van het Noorden’ komt. De Septuaginta vertaling luidt: En op de tijd van het einde zal de koning van Egypte tegen hem aanstoten, en de ‘koning van het Noorden’ zal zich op hem vergrimmen, met wagens en vele paarden en vele schepen en zal het land Egypte binnenkomen. De Amerikaanse vertaling luidt: Op de tijd van het einde zal de ‘koning van het Zuiden’ op hem aanstoten, maar de ‘koning van het Noorden’ zal op hem aanstormen als een wervelwind, met vele wagens, en ruiters en vele schepen, en zal vele landen overstromen als een overstelpende vloed. De leer dat Daniël 11: 40 een driehoeksoorlog beschrijft is ontstaan doordat men de werkelijke bewoording van de Schrift aantast. Vers 36 luidt: ‘En de koning zal doen wat hem goeddunkt: hij zal zich verhovaardigen en zich verheffen tegen elke god, zelfs tegen de God der goden zal hij ongehoorde woorden spreken.’ Dit zijn de verzen die Paulus aanhaalt in 2 Tess. 2: 3, 4 wanneer hij 1
het pausdom beschrijft. Het wordt algemeen aangenomen dat het pausdom duidelijk beschreven wordt in de verzen 31- 35 van Daniël 11, en de natuurlijke lezing van de Schrift zou in harmonie zijn met de toepassing die door Paulus gemaakt wordt van vers 36, namelijk dat het pausdom zo beschreven wordt. Door een andere mogendheid in te brengen - Frankrijk om de drie vol te maken in een veronderstelde driehoeksoorlog (ofschoon de tekst van vers 40 slechts van twee spreekt) was het noodzakelijk om het bepalende lidwoord ‘de koning’ te veranderen in ‘een koning’. Maar het is volmaakt duidelijk dat deze verdraaiing van de Schrift om iets anders te zeggen van wat het werkelijk zegt, noodzakelijk was om de steun te vinden voor de verkeerde toepassing van vers 40. Dus zoals het altijd gebeurt in de uitlegging van de Schriften, leidt de ene fout tot de andere. Wat betreft de driehoeksoorlog, nadat men de verzen van Daniël 11: 36-39 verkeerd toepast op Frankrijk, in plaats van op het pausdom, kan men dan van een driehoeksoorlog spreken, wanneer ook Engeland in oorlog was met Frankrijk en de Turken steunde tegen de Fransen? Zoals in ‘Daniël en de Openbaring’, van Uriah Smith, op blz. 247 wordt vermeld: Tegelijkertijd verscheen Sydney Smith met twee Engelse oorlogsschepen door St. Kean d’Arce, versterkte het Turkse garnizoen te dier stede en nam de werktuigen voor de belegering, die Napoleon over zee derwaarts had gestuurd, in bezit. Een Turkse vloot verscheen spoedig nadien op de open zee; deze vloot en de Engelse en Russische schepen, die bijstand verleenden, maakten ‘de vele schepen’ van de ‘koning van het Noorden’ uit. Het is niet precies waar dat het een driehoeksoorlog was. De waarheid van Gods Woord verlangt geen zwakke zo niet tegenstrijdige bewijzen om haar te steunen. De profetie van Daniël 11: 40-45 beschrijft op boeiende wijze de succesvolle veroveringen van een bijna onweerstaanbare overwinnaar. Nadat hij zich hersteld heeft van een aanval door de ‘koning van het Zuiden’, waagt de ‘koning van het Noorden’ zich aan een veldtocht die wonderlijk slaagt. Hij zou aanstormen als een wervelwind, alles zou aan zijn begeerte naar macht, onderworpen worden, wagens, ruiters en vele schepen zouden onder zijn macht zijn om hem tot succes te voeren. Gelijk het overstromen van een machtige rivier zou hij de landen binnenvallen, en als een overstroming steeds verder om zich heen grijpen. Ook het Sieraadland zal hij binnenvallen, en velen zullen struikelen. De profetie gaat verder om zijn uitgebreide veroveringen te beschrijven. Van het noorden komende, zou hij zijn veroveringen voortzetten, tot hij zou komen aan volkeren, die in die dagen van langzaam vervoer verafgelegen waren in het zuiden - Egypte, Libië en Ethiopië. Deze machtige veroveringen zouden het gevolg zijn van een aanval die op hem gedaan zou worden, op de tijd van het einde. In plaats dat de geschiedenis van Turkije past op de profetische bijzonderheden, is haar geschiedenis juist het tegendeel. Turkije is eeuwenlang in Palestina geweest, en haar veroveringen waren voor de tijd van het einde. Het Turkse rijk bereikte zijn grootste macht gedurende de 16e eeuw. Maar dit rijk dat door krijgshaftige Sultans was opgebouwd, geraakte in verval onder het bewind van hun zinloze opvolgers. Vroeg in de 17e eeuw verenigden de Europese machten zich met inbegrip van de paus in een algemeen verbond tegen het Turkse rijk. De Ottomanen die door voortdurende oorlog met de Europese machten waren verzwakt, waren niet in staat om voldoende kracht te verzamelen, en handelden op advies van Engeland. De Turkse sultan stemde erin toe een vredesverdrag te tekenen. (vrede van Karlowitz in januari 1699) Sinds dit verdrag werd getekend is het Turkse rijk steeds meer in verval geraakt, en het werd op de meest vernederde en onwaardige wijze behandeld door de Europese mogendheden. De profetie van Daniël 11: 40-45 roept om krijgsdaden die Turkije niet tot stand bracht (Zeker niet wat Ethiopië betreft) en die nooit in de negentiende eeuw tot stand konden gebracht worden. Toen werd de Turk algemeen beschouwd als ‘de zieke man van het oosten’. Zijn wankel rijk werd slechts bijeen gehouden omdat de Europese machten te jaloers op elkaar waren om toe te laten, dat één van hen dit in verval geraakte rijk van de sultan zou vernietigen. Toen de ‘tijd van het einde’ begon, ging Turkije snel achteruit. In plaats van te beantwoorden aan de bijzonderheden van de profetie door sterk en energiek te zijn, veroveringen aan veroveringen toegevoegd, totdat hij in staat was ‘om in grote 1
grimmigheid uit te trekken om velen te verdelgen en te vernietigen’ is Turkije sinds het begin van de tijd van het einde, doorgegaan met de zieke man van het oosten te zijn. Wanneer men de profetie in militaire zin zou uitleggen verklaart de profetie, dat de ‘koning van het Noorden’, na een aanval van de ‘koning van het Zuiden’, het Sieraadland zou binnenvallen. Maar Turkije had Palestina in de 16e eeuw veroverd en had het nog in haar bezit in 1798. Dit illustreert verder de totaal verkeerde toepassing van de profetie op Turkije. In plaats dat Turkije haar heerschappij in Jeruzalem vestigde, verloor zij heel Palestina in de Eerste Wereldoorlog. Vroeger werd algemeen geloofd dat op zekere dag, waarschijnlijk als resultaat van Russische agressie, de Turk uit Europa zou worden verdreven, vanwaar hij zou vluchten naar Jeruzalem. Maar de vlucht van Turkije in 1917 was niet zuidwaarts naar Jeruzalem, maar noordwaarts er vandaan! Daniël 11: 41 verklaart dat ‘Edom aan zijn hand zal ontkomen’. In vervulling van de profetieën van Obadja 18 hebben de Edomieten als een afzonderlijk volk meer dan duizend jaar niet bestaan - hoe kan dan een niet bestaand volk ontkomen aan de hand van Turkije? Hoe de Edomieten ontkomen uit de handen van het pausdom zal later getoond worden. Deze historische feiten tonen dat met betrekking tot Turkije de profetie niet juist uitgelegd kan worden. Deze en andere ongerijmdheden zijn er niet wanneer de profetie in overeenstemming met de leer van het Nieuwe Testament wordt uitgelegd. Hoofdstuk 6. De toepassing van een belangrijk beginsel. Het spoor van de tijd is bezaaid met de wrakken van de valse profetie-uitleggingen. Omdat zij oppervlakkig gezien op de Schrift schenen gebaseerd te zijn, werden zij vroeger algemeen aanvaard. Bijbeluitleggers moeten daaruit de belangrijke les leren: ‘Dit moet gij vooral weten, dat geen profetie der Schrift een eigenmachtige uitlegging toelaat’. (2 Pet. 1: 20) Dit betekent dat de Schrift zichzelf moet verklaren. Geen uitlegging moet afgeleid worden van een bepaalde Schriftuurplaats die men afzondert van alles wat het Woord van God ergens anders geeft. De Westminster Confessie verklaart: ‘De onfeilbare regel der uitlegging van de Schrift is de Schrift zelf… het moet gezocht en geweten worden van andere plaatsen die duidelijker spreken’. Des Heren raad aan Zijn volk is: Onderzoek, vergelijk Schrift met Schrift, laat de schacht der waarheid diep zinken in de mijn van Gods Woord. Wij moeten de Bijbel zijn eigen uitlegger maken. Woorden die door de Geest geleerd zijn, het geestelijke met het geestelijke vergelijken. (1 Kor. 2: 13) Alleen op deze wijze kan men er zeker van zijn, dat de leer van de Here is, en dat men het getuigenis van Jezus heeft. Wanneer deze eenvoudige doch doeltreffende proef wordt toegepast op het geloof dat Turkije de ‘koning van het Noorden’ is, faalt het geheel, want er zijn in het boek Daniël geen andere teksten die ook maar in het geringste verwijzen naar Turkije, er zijn geen andere teksten in enig ander deel van de Bijbel die de woorden in Daniëls laatste profetie op Turkije toepast. Aldus alleen staande wordt deze uitlegging getoond ‘een eigenmachtige uitlegging’ te zijn. Door de Schrift met Schrift te vergelijken zien wij dat Paulus, wanneer hij het pausdom beschrijft in 2 Tess. 2: 3, 4, uit Daniël 11: 36-38 citeert, zodat de macht waarnaar verwezen wordt het pausdom moet zijn. En verder, wanneer wij deze proef toepassen op het boek Daniël zelf, wordt het geloof dat het pausdom de macht is waarnaar verwezen wordt, gesteund door het feit dat in de voorgaande profetieën van Daniël het pausdom een ruime plaats inneemt, en de profetieën eveneens allen eindigen met de vernietiging van Rome als de vijand van God en Zijn volk. Zoals elders getoond wordt de vernietiging van de ‘koning van het Noorden’ in dezelfde bewoordingen beschreven als die der vernietiging van het geestelijke Babylon.
1
Hoofdstuk 7. Het beginsel van parallelteksten: Schrift met Schrift vergelijken. Een vergelijking van het slot van de verschillende profetieën van Daniël toont dat zij allen eindigen met de ondergang van Babylon. Daniel 2: 33, 34, 43-45. De Steen (zonder handen uit de berg afgehouwen), die de wederkomst van Christus voorstelt, valt op de tien tenen van het Babylonische beeld. De tien tenen stellen de volken van Europa voor onder leiding van het pausdom. (Daniël 7; 11, 26) Bij de wederkomst wordt de roomse macht vernietigd: het dier werd gedood. ‘Hem verdelgen en vernietigen tot het einde’. (Daniël 8: 25) De roomse verwoester ‘zal zonder handen verbroken worden’ dat is, zonder menselijke hulp - niemand zal hem helpen. (Daniël 9:27) ‘Waartoe vast besloten is, dat zal zich uitstorten over wat woest is.’ (Daniël 11: 45) ‘Hij komt aan zijn einde, zonder dat iemand hem helpt.’ Hoe ongerijmd zou het voor Daniël zijn, als hij een serie van profetieën zou geven, die eindigen met de vernietiging van de machten van Babylon, die het werk van God en Zijn volk hebben tegengestaan, om zijn laatste climax van alles, te eindigen met het einde te beschrijven van een betrekkelijk klein volk, dat geen direct verband heeft met de grote strijd door alle eeuwen heen? Hoe juist zou het voor hem zijn om alles wat hij heeft geschreven te bekronen door een levendige vernietiging van de vijanden van God en Zijn volk? Zulk een voorstelling komt overeen met wat andere Bijbelschrijvers hebben geschreven - zie 2 Tess. 2: 3, 8 en Openb. 16: 12-16 en 17: 14 en hoofdstuk 18 en 19:11-21. Een vergelijking van Daniëls laatste twee profetieën, toont dat zijn laatste profetie een uitlegging is van de voorgaande. De volgende parallellen zullen in een oogopslag tonen dat Daniëls laatste profetie (10 tot 12) werd gegeven als een uitbreiding en verklaring van zijn voorgaande profetie (8 en 9). In deze beide profetieën worden dezelfde historische taferelen beschouwd: Medo-Perzië, Griekenland en zijn ineenstorting: invasie van Rome tegen Gods Heiligdom en volk, en beide eindigen met de val van het pausdom. Daniël 9: 1 en 11: 1 verwijzen allebei naar het eerste jaar van Darius, in 538 v. Chr. Darius echter was dood toen Daniël deze droom had; Kores was toen de enige vorst van het koninkrijk. (Dan. 10:1)
Het visioen van Daniël 8.
het visioen van Daniël 11 en 12.
V. 3, 20 - Koningen van Medo-Perzië V. 5, 21 - Griekenland V. 8 - machtig V. 8 - maakte zich groot V. 8 - de grote Horen brak af V. 8 - naar de vier windstreken
V. 2. - Koningen van Perzië V. 2,3 -Griekenland V. 3 - een geweldig koning V. 3 – heerser met grote heerschappij V. 4 – koninkrijk zal verbroken worden V. 4 – naar de vier windstreken des
des hemels
V. 9
V. 9
- Rome, een kleine horen kwam uit één daarvan voort - het gebied van de Koning van het Noorden - die zeer groot werd
hemels V. 13-15 : feiten worden gegeven Betreffende Griekenland: de strijd tussen de Koningen van het Noorden en het Zuiden. V. 16 - Rome: kwam tegen de Koning van het Noorden. Syrië werd veroverd en toegevoegd aan het R.Rijk, 65 voor Christus. V. 16 - niemand zal tegen hem standhouden 1
V. 9 - tegen het Sieraadland V. 10- vertrapte ze (de joden) V. 11- tegen de Vorst van het heir
V. 16 - zal staan in het Sieraadland V. 14 - gewelddadige mensen uit uw volk V. 22 - de Vorst des Verbonds zal gebroken worden V. 16-30 aanvullende feiten worden gegeven betreffende heidens Rome
V. 11- Hem werd het dagelijks offer ontnomen V. 11- Gods Heiligdom werd neergeworpen V. 12- de waarheid ter aarde werpen
V. 31- het dagelijks offer doen ophouden
V. 12- wat hij deed gelukte hem V. 13- het Heiligdom en heir ter ter vertreding overgeven V. 13- hoelang? V. 14- tot 2300 dagen
V. 31- zullen het Heiligdom ontheiligen V. 31-35 vervolgde diegenen die voor de de waarheid stonden V. 36- zal voorspoedig zijn V. 31-35 Openb. 11:2 zij zullen de heilige stad (de ware kerk) vertreden 42 maanden 12:6- hoelang? 12: 7,11,12- Aan het einde der dagen, 1260, 1290, 1335. Details worden gegeven wanneer de pauselijke oppermacht
V. 17- de tijd van het einde V. 19- het laatst van de gramschap
V. 19- ter bestemder tijd zal het einde zijn V. 23- als de boosdoeners de maat hebben volgemaakt V. 24- zijn kracht zal sterk zijn
V. 24- hij zal verderf brengen: de machtigen en het heilige volk zal hij verderven V. 25- hij zal zich verheffen V. 25- tegen de Vorst der vorsten zal hij optreden V. 25- zonder hand zal hij verbroken worden V. 26- het gezicht V. 26- is waarheid V. 26- houd het gezicht verborgen V. 26- er zijn nog vele dagen toe
zou beginnen en eindigen 11: 35, 40 en 12: 4, 9- de eindtijd 11: 36- totdat de maat van de gramschap vol is 11: 27, 35- de eindtijd toeft tot de vastgestelde tijd 12:10- de goddelozen zullen goddeloos handelen 11: 31-35- vernietigde Gods volk in de Middeleeuwen. Wanneer zijn macht hersteld is in de laatste dagen zal hij trachten de heiligen te doden.(v.40-45) 11: 31-35- doodde miljoenen van Gods volk in de donkere Middeleeuwen (v.44) 11:36- hij zal zich verheffen 11:36- tegen de God der goden 11:45- hij komt aan zijn einde, zonder dat iemand hem helpt 10:1- het gezicht: een zaak werd geopenbaard 10:1- die zaak is de waarheid 12: 4,9- sluit de woorden toe 10:14- het gezicht is nog voor vele dagen. 1
De inleiding van Daniël tot zijn laatste profetie (10:1) toont dat, met de profetie, de dingen die hij niet begreep aangaande het voorgaande visioen aan hem duidelijk gemaakt: hij verstond toen die zaak, en had verstand van het gezicht. Als de Heer andere zaken genoemd had die niet inbegrepen waren in zijn voorgaand visioen (details betreffende de Franse Revolutie en Turkije) dan zou Hij meer problemen toegevoegd hebben voor Daniël om op te lossen. In Daniëls laatste visioen wordt echter alleen dat genoemd wat uitbreidt over de machten die in zijn voorgaande profetieën geopenbaard waren. Merk op hoe beide profetieën eindigen: Daniël 8: 25 Hij zal staan tegen de Vorst der vorsten, doch hij zal zonder hand verbroken worden. Daniël 11: 45 Hij zal zijn staatsietenten opslaan, buiten Jeruzalem maar hij komt aan zijn einde zonder dat iemand hem helpt.
Hoofdstuk 8. Het pausdom - niet de Franse Revolutie - vervult Daniël 11: 36-40. Eerst nemen we uit Daniël 11 de teksten die met het pausdom te maken hebben daarna andere teksten uit de Bijbel. (Ik raad aan om studie te maken van de volgende teksten. M.W.)
Uit Daniël 11: Vers 36, de koning van het Noorden, zal zich verheffen, de koning zal zich groot maken boven alle god, tegen de God der goden zal hij ongehoorde dingen spreken. Hij zal voorspoedig zijn, totdat de maat van de gramschap vol is. Vers 37, Op de goden zijner vaderen zal hij geen acht slaan, noch op de begeerte der vrouwen. Vers 38, Maar in hun plaats zal hij de god der vestingen vereren, de god die zijn vaderen niet gekend hebben, zal hij vereren met goud en edelgesteenten en kostbaarheden. Vers 39, Hij zal hen tot heerser maken over velen, hij zal grond aan hen toedelen als beloning. Nu komen teksten uit andere geschriften: (Statenvert.) 2 Tess. 2: 4, die zich verheft (vergelijk Dan. 8:25), hij zal zich in zijn hart verheffen Dan. 7: 25, hij zal woorden tegen de Allerhoogste spreken Openb. 13: 5, en hem werd een mond gegeven die grote woorden en godslasteringen spreekt Dan. 8: 12, wat hij ook deed gelukte hem Dan. 8: 24, wat hij onderneemt zal hem gelukken Dan. 7: 25, hij zal menen de tijden en wet te veranderen Openb. 14: 9, 10 – indien iemand het beest aanbidt, Gods gramschap, Zijn toorn 2 Tess. 2: 4, die tegenstelt en verheft boven al wat God genaamd wordt 1 Tim. 4: 1-3, zullen afvallen van het geloof, het huwelijk verbieden Dan. 8: 24, en zijn kracht zal sterk zijn - maar niet door eigen kracht - en hij zal het wonderlijk verderven Dan. 11: 31, dan zullen strijd en machten door hem op de been gebracht worden Openb. 8: 24, en in haar werd gevonden het bloed van profeten en heiligen en van allen, die geslacht zijn op aarde Openb. 17: 4, en de vrouw was gehuld in purper en scharlaken en rijk versierd met goud, edelgesteenten en parelen (zie Openb. 1: 12-19) Openb. 13: 3, 8, en de gehele aarde ging het beest met verbazing achterna. 1
Deze profetie betreft het wereldveld: er aanspraak op makende het stedehouderschap van Christus over de wereld uit te oefenen, gelooft dat het pausdom de beschikking heeft over de landen. Merk op de feiten. De Noormannen voeren over naar Ierland onder de regering van Hendrik II. Paus Adriaan IV gaf Hendrik toestemming om het land in bezit te nemen. Deze toestemming vindt men in de nu beroemde pauselijke bul, ‘Laudabiliter’. In deze bul wordt Hendrik II aangesproken met de woorden, ‘Mijn zeer geliefde zoon in Christus’. De bul bevat het bewijs dat het pausdom, het land zou uitdelen om prijs. ‘Gij hebt ons uw verlangen te kennen gegeven het eiland Ierland binnen te trekken, teneinde haar bevolking te onderwerpen aan de wet en uit hun midden het onkruid van het kwaad uit te roeien, en uw gewilligheid en jaarlijkse schatting te betalen aan de gezegende Petrus van een penny per huis. Wij willen daarom uw vroom en lofwaardig plan beantwoorden met de gepaste gunst en met genadige goedkeuring aan uw verzoek verklaren wij hierbij onze wil dat gij het eiland zult binnengaan.’ Toen paus Alexander III in 1172 in Rome het ambt bekleedde, hechtte hij juist op de datum van de inval van Hendrik II in Ierland aan deze bul van zijn voorganger paus Adriaan IV plechtig zijn goedkeuring en schreef aan Hendrik II dat hij vertrouwde dat het ’t verlangen was van de koning ‘de voorrechten van de kerk uit te breiden’ en ‘haar juristdictie te vestigen waar zij die op het ogenblik niet heeft’. De uitbreiding, van de voorrechten van de Kerk, en de vestiging van haar jurisdictie, had als resultaat de toename van haar enorme rijkdom. De aangematigde macht van het pausdom om, het land te verdelen voor zijn eigen voordeel kwam aan het licht in verband met de ontdekking van de nieuwe wereld door Columbus. In zijn boek ‘The Prophetic Faith of our Fathers’ deel 2, schrijft L. E. Froom: ‘De pausen hadden aan Portugal een monopolie gegeven op de zeeroute naar India langs de Kaap de Goede Hoop. Spanje en Portugal ondervonden dat het onmogelijk was handel te drijven met het verre Oosten zonder dat pauselijk mandaat te schenden - totdat deze westwaartse route werd voorgesteld waartegen geen pauselijk verbod was.’ blz. 165,166. De schrijver gaat verder: ‘De paus verdeelt de aardbol tussen Spanje en Portugal.’ De Spaanse en de Portugese ontdekkingen boden een uitgestrekt veld voor pauselijke uitbreiding. Er ontstond echter spoedig nadat Columbus de nieuwe wereld ontdekte een twist tussen Spanje en Portugal. Onmiddellijk zonden Ferdinand en Isabella een afgezant naar Alexander VI met het doel hun rechten op de nieuwe grondgebieden te verzekeren op het beginsel dat Martinus V aan de koning van Portugal het bezit van alle landen had gegeven die hij zou ontdekken tussen Kaap Bojador en Oost Indië. Alexander VI vatte in 2 bullen van 4 en 5 mei in 1493 het besluit samen om de westelijke wereld tussen Portugal en Spanje te verdelen door een lijn van 100 mijl ten westen van de Azoren van noord naar zuid te trekken. Het bezit van de ontdekte landen die nog ontdekt zouden worden, werd aan de twee koninkrijken toegewezen tot in eeuwigheid. Zo werd de halve wereldbol verdeeld tussen Spanje en Portugal. Als opvolger van Petrus eiste de paus voor zich het recht op om het westelijke werelddeel weg te geven, een gift die een recht inhield, dat geen einde kende, blz. 168,169. ‘Voor winst’ of ‘voor een prijs.’ Het pausdom vergaart grote rijkdom voor zijn valse leer: voor een prijs, kan deze macht vergeving van zonden brengen en troost voor de levenden; voor een prijs, kan zij doden helpen, die verondersteld worden in het vagevuur te zijn. Bisschoppen, aartsbisschoppen, enz., worden benoemd in bepaalde landen van de wereld en door hen verkrijgt het pausdom aanzienlijke rijkdom. Zowel Johannes als Daniël vestigen de aandacht op deze koophandel in verband met de dingen der zaligheid. Zie Openbaring 17: 4 en 18: 3, 11-19. Voor een prijs, heeft het pausdom heersers gesteund in hun hebzuchtige streven naar macht. Voor een prijs geven zij hulp aan eerzuchtige lieden die verlangen in hun respectievelijke landen tot macht te verrijzen. Als wij Daniël 11: 37, 38 en 1 Tim. 4: 1-3 en 2 1
Tess. 2: 3, 4 en Openb. 16: 13, 14 enz. vergelijken, weten wij dat de profetie van Daniël 11: 38, 39 wijst naar het bijgeloof dat bepaalde gebouwen en verscheidene landen kunnen worden opgedragen aan beschermheiligen als beschermende godheden. Evenzo deden de heidenen van ouds met hun kwade geesten. Voor een prijs, stelden zij mensen aan als presidenten van verscheidene landen. Zij eren hen door grote geschenken aan hen toe te wijden. M. C. Wilcox schrijft in zijn boek ‘De koning van het Noorden’ op blz. 27, 28: ‘De gehele aarde is uitgedeeld, hele landen zijn gewijd aan beschermheiligen als beschermende godheden. Steden zijn gewijd aan verschillende heiligen zoals San Fransisco, St.Louis, St.Paul enz. en de aarde, haar landen, haar steden, zijn niet alleen verdeeld onder de heiligen, maar ook onder de geestelijkheid van verscheidene rangen, als vertegenwoordigers van het pausdom, en steeds met oog op de winst voor het pausdom.’ De Engelse vertalers geloofden dat Daniël 11: 36-40 betrekking had op het pausdom, want zij plaatsten 2 Tess. 2: 4 in de kanttekening. De meeste Bijbelverklaarders - Bengel, Olshausen, Grotis, Thomas Newton enz. – waren het er over eens dat Daniël 11: 36 naar de mens der zonde van Paulus verwijst. Thomas Newton zegt nadat hij Daniel 11: 36 heeft aangehaald: ‘Hieronymus beweert dat de joden zowel als de christenen van zijn tijd deze tekst toepasten op de Antichrist.’ Het is een sterk argument ten gunste van de joodse en christelijke uitlegging dat Paulus blijkbaar deze tekst grotendeels op dezelfde wijze heeft verstaan, opdat hij dezelfde uitdrukking ( 2 Tess. 2: 3, 4) toepast op de mens der zonde, de zoon des Verderfs die zich tegenstelt en verheft boven al wat God genaamd of als God geëerd wordt, alzo dat hij in de tempel Gods als een god zal zitten, zichzelf vertonende dat hij god is. De draad van de profetie leidt ons ook tot dezelfde slotsom. (Thomas Newtons Dissertatie, deel 2, blz. 154) William Miller geloofde evenals vele protestantse uitleggers dat deze verzen het pausdom beschreven. Na Daniël 11: 36 te hebben geciteerd zegt Miller: “De koning waarvan hier gesproken wordt is dezelfde als Daniëls ‘kleine horen’, die tussen de tien hoornen opkwam. Het is dezelfde die grote woorden sprak tegen de God des hemels.” Het is het mystieke Babylon. (Jes. 14: 2-15 en Openb. 13: 5, 6) Hetzelfde heeft Paulus beschreven in 2 Tess. 2: 1-9. (William Miller in Evidence from Scripture and Prophecy, blz. 97, 98) Na vers 37 aan te halen gaat Miller verder: “In deze tekst hebben wij een duidelijke beschrijving van het pausdom.. dit moet ieder ervan overtuigen dat deze beschrijving moet verwijzen naar de Kerk van Rome of de paus, die er aanspraak op maakt, dit hoog gezag uit te oefenen door zijn recht op de stoel van St. Petrus.” (Idem, blz. 98) Wanneer wij nu Daniël 11: 36-40 in verband brengen met de Franse Revolutie, en de verzen 40-45 met Turkije, gaan wij dwars tegen het geïnspireerde getuigenis in van Paulus en wij veronachtzamen de toepassing die een groot aantal godvrezende schrijvers over een lange tijdsperiode hebben gemaakt. En waar leidt deze nieuwe verklaring heen? Deze verklaring voert ons af van de duidelijk gebaande weg, die door de profetie is aangewezen, waar het de grote strijd beschrijft tussen Christus en satan, en brengt ons op een betrekkelijk smal pad dat leidt in een warnet van menselijke speculaties. Zij die geleid worden door de Geest der profetie zullen opmerken dat Ellen White deze lering niet goedkeurde. ‘Wanneer de boeken van Daniël en Openbaring beter verstaan worden’ zullen deze onjuiste uitleggingen van de vitale delen van de profetie verbeterd worden en toegepast worden op de strijd tussen Christus en satan, dan zal Gods volk uit deze delen van de profetieën zien, dat de verbinding tussen God en Zijn volk nauw en vast is. Wanneer deze kennis wordt toegepast op het dagelijks leven zal het ‘een grote opwekking’ teweegbrengen. Ellen White zegt wanneer zij de opkomst van het pausdom beschrijft: Dit compromis tussen heidendom en christendom liep uit op de ontwikkeling van de ‘mens der zonde’ die, zoals voorspeld in de profetie zich tegenstelt en verheft boven God. Dit gigantische systeem van valse godsdienst is een meesterwerk van satans macht - een gedenkteken van zijn pogingen om zichzelf op de troon te plaatsen en de aarde te regeren volgens zijn wil.. satan werkte volgens zijn wil. Men zal opmerken dat Ellen White de profeten van Daniël en van Paulus combineert, betreffende ‘de koning die zou doen wat hem goeddunkt’ en ‘zich zal verheffen’. In overeenstemming met de toepassing door Paulus van Daniëls profetie, past ook zij deze toe op het pausdom. In tegenstelling van dit positieve getuigenis (van Ellen White) dat Daniël 11; 36, 37 toepast 1
op het pausdom is de Geest der profetie geheel stil, over de toepassing van die verzen op de Franse Revolutie. Het boek ‘de Grote Strijd’ (een aanrader, zoals gezegd) wijdt een geheel hoofdstuk (blz. 252-271) aan de Franse Revolutie, geeft uitvoerig commentaar op Openbaring 11 en verwijst naar gedeelten van het Oude Testament. De Geest der profetie zou zeker naar Daniël 11: 36-40 verwezen hebben, indien die verzen over de Franse Revolutie handelden! De Franse revolutie wordt genoemd in Openbaring 11 om uit te leggen hoe het pausdom beschreven in Openbaring 11:1-3 als aanvallend op Gods tempel en Heilige Stad en Zijn ‘twee getuigen’ gedurende de 1260 jaren van zijn oppermacht, zijn macht verloor door het Franse volk dat opstond tegen de kerk van Rome. Het boek de Openbaring werd gegeven als aanvulling op het boek Daniël: wat Daniël vermeldt, wordt door Johannes herhaald en uitgebreid. Daniël heeft wat laten doorschemeren betreffende de geestelijke tempel. De eerste vier hoofdstukken van Openbaring geven een uitlegging van Gods geestelijke tempel waar de zeven kandelaren branden. Daniël roerde de val van het Romeinse rijk kort aan. (Dan. 10: 30) De Openbaring in de zeven bazuinen (Openb. 8 en 9) gaan ten volle in op de bijzonderheden die in Daniël zijn weggelaten. In Daniël 7 wordt het oordeel vermeld: in de zeven zegelen (Openb. 5 tot 7) worden bijzonderheden gegeven met betrekking tot het oordeel en de oordeelsboodschap. (vgl. Dan. 7: 10 met Openb. 5: 11) Daniël 11: 40 wijst naar de tijd wanneer de ‘Koning van het Zuiden’ (Egypte) stootte ‘tegen hem’, het pausdom. In Openbaring 11, waar de pauselijke aanval wordt beschreven op Gods tempel en de Heilige Stad, vermeldt het ook hoe de Grote Stad, die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte, (Openb. 11: 8) de atheïstische onzedelijke Franse Revolutie de oorzaak was dat het pausdom zijn politieke macht om de heiligen te vervolgen, verloor. Indien Dan. 11: 36-40 verwees naar de Franse Revolutie, zou de inleiding van dit onderwerp in Daniël uitvoeriger zijn dan de uitbreiding ervan die in de Openbaring wordt gegeven hetwelk tegengesteld zou zijn. Deze profetieën zijn zo geconstrueerd dat de volgende profetieën uitbreiden op essentiële kenmerken, genoemd in de voorafgaande profetieën. Daniël 11: 40 leidt in het kort de Franse Revolutie in, maar er wordt over uitgeweid in Openbaring 11. ‘De koning van het Zuiden’ die aanstoot tegen het pausdom, de ‘koning van het Noorden’, wordt hier verklaard als diegenen, die opstonden tegen het gezag van de pauselijke Kerk aan het einde van de tijd, die het toegewezen was, om de ‘Heilige Stad’ te vertreden. (zie Openb. 11: 2, 3)
Hoofdstuk 9. Het gebied van de koning van het Noorden moet door de Schrift bepaald worden, dus niet alleen door de geschiedenis. De verklaring van Daniël 11: 40-45 hangt niet af van de nauwkeurige vaststelling van de precieze grenzen van het gebied van Seleucus Nicator, de stichter van de Seleuciden of zijn opvolgers. God zou het niet toelaten dat de juiste uitlegging van deze belangrijke profetie alleen afhangt van de geschriften van historici. De bestuurder van de profetie is er verre van om geschiedenis of geografie te verachten, want beide zijn nuttig in het verstaan van het profetische woord. Maar zou God niet in Zijn eigen Woord voorzien in al wat nodig was om deze belangrijke profetie te begrijpen? Wij zullen later uit Gods Woord zelf het gebied, bezet door de ‘koning van het Noorden’, aanwijzen. De mensen zullen niet geoordeeld worden door wat geschiedschrijvers geschreven hebben, maar door het woord dat God gesproken heeft - zie Johannes 12: 48 en Deut. 18: 18-20 en Matteus 4: 4. De poging van de profetie- uitlegger om de juiste grenzen van de ‘koning van het Noorden’ vast te stellen, heeft veel strijd onder de uitleggers veroorzaakt. Maar dit alles is niet nodig. Laat ons echter voor een ogenblik aannemen dat het gebied van Seleucus Nicator zich uitstrekte van de Indus tot Macedonië. Zoals sommigen beweren in verband met hun opvatting dat heden Turkije de moderne ‘koning van het Noorden’ is. Heden is dat uitgestrekte gebied bezet door velerlei volken. Het 1
Europese gedeelte van Alexanders wereldrijk is nu verdeeld onder Griekenland, Bulgarije, Roemenie, enz. Wanneer wij nu aannemen door historische onzekerheden dat de heerschappij van Seleucus zich niet verder dan Klein-Azië uitstrekte, staan wij toch voor de moeilijkheid dat dit gebied heden ten dage onder een aantal volken is verdeeld: Perzië, Irak, Transjordanië, Syrië en het Armenische gedeelte van de Sovjet Unie van de Sovjet Republieken. En waarom zou men nu juist de Turkse Republiek onder al deze volken uitkiezen als de ‘koning van het Noorden’? En als Turkije al deze volken tot één zou verenigen, zou het deze moeten overweldigen. Maar hun tegenwoordige onafhankelijkheid duidt aan dat zij een dergelijke poging door Turkije zeer zouden tegenstaan. Indien het bezit van het gebied van de ‘koning van het Noorden’ bepaalde wie de ‘koning van het Noorden’ is, dan zou men nu terecht kunnen vragen: ‘Wie is de ‘koning van het Noorden’? Is het een zaak van een keus te maken onder een aantal naties die een deel van het noordelijk deel van Alexanders wereldrijk bezitten? Zal Turkije echter in staat zijn om de enorme prestatie te volbrengen om de gebroken delen van het gebied, dat Seleucus beheerste weer bij elkaar te brengen? En dan, zou Israël, dat wordt geholpen door rijke joden in vele landen (en ook door vele christenen die menen dat de joden Palestina behoren te bewonen om de Bijbelse profetie te vervullen) er voor voelen om haar nationale status op te geven ten einde de Turken toe te staan, hen of Jeruzalem te regeren? Zoals echter verder getoond zal worden moet deze vraag over het gebied van de ‘koning van het Noorden’ door Gods Woord worden bepaald en niet door speculaties van mensen.
Hoofdstuk 10. De koning van het Noorden is de koning van Babylon. De uitdrukking ‘koning van het Noorden’ is een Schriftuurlijke benaming en behoort door de Schrift te worden verklaard. In Daniël 11: 8, 9 wordt duidelijk gezegd dat ‘de koning van het Zuiden’ doelt op Egypte, want toen de ‘koning van het Zuiden’ terugkeerde van zijn overwinning op de ‘koning van het Noorden’ keerde hij terug in zijn eigen land en kwam in zijn rijk, waarvan duidelijk wordt gezegd dat het Egypte is. Zo wordt dus ‘de koning van het Zuiden’ in de Schrift aangewezen. Wanneer bij vers 25 van Daniël 11 het thema van ‘de koning van het Zuiden’ wegvalt en verder gaat met de veroveringen en de val van ‘de koning van het Noorden’, verkrijgt deze macht een grotere belangrijkheid voor het volk van God dan ‘de koning van het Zuiden’. Daarom moeten wij verwachten dat de Schrift zelf ons bekend zal maken met de identiteit van ‘de koning van het Noorden’. De Bijbel verklaart zijn eigen uitdrukkingen. En als wij Schrift met Schrift vergelijken, zoals ons aangeraden wordt, dan vinden wij dat het Bijbelse gebruik van het woord ‘Noorden’ in verband staat met Babylon en de rivier de Eufraat. De Schrift verklaart met nadruk ‘in het noorden aan de rivier de Eufraat’ en ‘in het Noorderland, aan de rivier de Eufraat’. (Jer. 46: 2, 6, 10) In het boek Jeremia wordt herhaaldelijk verwezen naar de komst van de Babyloniërs uit het noorden, de streek van de Eufraat, om Jeruzalem te vernietigen, en Gods belijdend volk te benauwen. Zie Jer. 1: 13-15 en 4: 6 en 6: 1 en als laatste 25: 9, 26. Daniël bestudeerde het boek Jeremia in verband met zijn gezichten. (Dan. 9: 2) Hij kon zich dus niet vergissen in het land dat werd bedoeld met de benaming ‘de koning van het Noorden’, want de koning van Babylon, werd de ‘koning van het Noorden’ genoemd. God had bij monde van Jeremia gezegd: “Zie, Ik zal zenden en nemen alle geslachten van het Noorden, spreekt de Here, en tot Nebukadnessar, de koning van Babel, Mijn knecht en zal hen brengen over dit land en over haar inwoners.” (Jer. 25: 9 Stat.vert.) Nu heeft de vraag hoe ver het gebied van Seleucus Nicator of van zijn nakomelingen zich naar het 1
noorden uitbreidde geen zin meer want dat heeft geen Schriftuurlijke betekenis. De vraag is echter: heeft Seleucus het gebied rondom Babylon en de Eufraat bezet? En dan is het antwoord beslist, ja ! Het is algemeen bekend dat Alexander de Grote te Babylon is gestorven in 323 v. Chr. Toen Seleucus Nicator het rijk der Seleuciden grondvestte, maakt hij Babylon tot zijn residentie en centrum van zijn regering. Historici hebben aangetoond dat dit rijk betrekkelijk krachtig bleef, zolang het werd bestuurd vanuit de streek van de Eufraat en de Tigris. Eén van de voornaamste oorzaken van zijn ontbinding was de verplaatsing van het regeringscentrum naar Antiochië. Hoewel wij graag een aantal historici zouden willen aanhalen, moeten wij volstaan met enkele korte citaten: ‘Tijdens deze verdeling (in 301 v. Chr.) kwam geheel Syrië, van de Eufraat tot de zee en het vasteland Phrygië in handen van Seleucus’. (‘The Roman History’ geciteerd in The Source Book, blz. 211) ‘De keuze van Seleucus viel het eerst op Babylon, en daar was zijn hof gedurende enige jaren voorafgaande aan zijn krijgstocht tegen Antigonus’. Later bouwde hij met grote snelheid Seleucia aan de Tigris op de afstand van ongeveer 40 mijlen van Babylon, Seleucus verplaatste zijn zetel nog eens en wel naar het meest in het westen gelegen punt van zijn uitgestrekte rijk… Antiochië. Deze verplaatsing had tot gevolg, dat de banden verzwakten, die het rijk samenhielden. Van alle oorzaken die tot het verval van het rijk der Seleuciden leidde, was dit wel één van de voornaamste. Wat betreft het gebied van ‘de koning van het Noorden’ is het volgende korte uitreksel uit Mijers ‘General History’ gelijk aan vele uitspraken gedaan door verscheidene historici: Syrië of het rijk der Seleuciden (312-65 v. Chr.) Onder zijn eerste regeerder omvatte dit rijk in naam, bijna alle landen van Azië die Alexander veroverd had, en het strekte zich dus uit van de Hellespont tot de Indus. Maar in werkelijkheid omvatte het koninkrijk alleen Klein-Azië, Syrië en het oude Assyrië en Babylonië, doch tenslotte werd het land overwonnen door de Romeinse legioenen en werd een deel van de Romeinse Republiek. (63 v. Chr.) In Daniël 11: 7 verklaart de profetie dat de ‘koning van het Zuiden’ tot in de sterkte zou komen van de ‘koning van het Noorden’. Waar was die sterkte? Wij citeren uit: ‘Daniël and Revelation’, blz. 232: Ptolemeus viel Syrië binnen, versloeg Laodicea, en trok op naar Babylon…nam de Seleucia in, die enige jaren nadien door het garnizoen van de koningen van Egypte bezet werd gehouden. Zo kwam hij in de sterkte van de ‘koning van het Noorden’. God heeft dus dubbel zeker gemaakt dat Hij met de ‘koning van het Noorden’, de macht bedoelt die het gebied bij Babylon en de Eufraat in zijn bezit heeft. Dat de uitdrukking de ‘koning van het Noorden’ van toepassing is op Seleucidea zal blijken wanneer men opmerkt dat het gebied van de eerste koning waarnaar in Daniël 11 wordt verwezen als ‘de koning van het Noorden’ , Antiochus Theos (Dan. 11: 6) praktisch tot dit gebied beperkt was. Van Antiochus I tot Antiochus III regeerde geen van de (Seleuciden - koningen over Tracië en Macedonië en over de meeste, indien niet alle provincies van Klein- Azië, toch wordt naar elk verwezen als ‘de koning van het Noorden’. De laatste koning waarnaar als ‘de koning van het Noorden’ verwezen wordt, voorafgaande aan vers 40, is Antiochus III, zie Daniël 11: 15. Rome, de macht die Daniël 11:16 vervulde en die kwam ‘tegen hem’, de laatste ‘koning van het Noorden’, zie vers 15 - dwong Antiochus III zich te beperken tot zijn gebied ten zuiden van het Taurus gebergte. Later, in 65 v. Chr. werd Syrië veroverd, en bij het Romeinse rijk gevoegd. De uitdrukking de ‘koning van het Noorden’ wordt in de profetie gehandhaafd totdat zijn gebied geheel in het Romeinse rijk is opgenomen. Dan wordt Rome, het tweede Babylon, ‘de koning van het Noorden’ en stond als zodanig in het Sieraadland. (vers. 16) Na de verovering van Palestina in 63 v. Chr. viel deze Romeinse ‘koning van het Noorden’, de ‘koning van het Zuiden’ aan, (Dan. 11: 17) en onderwierp later Egypte geheel aan zijn macht. (vers 25) In het jaar 30 v. Chr. werd Egypte een Romeinse provincie. Men zal opmerken dat waar de overwinnende Romeinse legers voor het eerst in de profetie verschijnen, zij worden voorgesteld, als komende uit het Noorden, ‘tegen het Zuiden’. (Dan. 8: 9) Daar zij eerst het Oosten (65 v. Chr.) en het Sieraadland (63 v. Chr.) veroverden, voordat Egypte in 30 v. Chr. een Romeinse provincie werd gemaakt, duidt het noemen van hun beweging naar ‘het 1
Zuiden’ voor ‘het Oosten’ en ‘het Sieraadland’ erop dat zij uit ‘het Noorden’ kwamen. De profetie van Daniel 11: 15-17 beschrijft de verovering eerst van Syrië, zodoende Rome tot de ‘koning van het Noorden’ makende, dan Palestina en dan de onderwerping van Egypte. Men zal nu opmerken dat in de verzen 40-45 de ‘koning van het Noorden’ weer wordt beschreven als een macht die dezelfde grondgebieden verovert, als Rome heeft gedaan: vanuit het Noorden gaat hij voort in een zuidelijke richting, niet alleen Egypte maar ook Libië en Ethiopië worden onderworpen. Met andere woorden de ‘koning van het Noorden’ van het laatste der dagen - het pausdom - zal ongeveer hetzelfde doen als wat het letterlijke Rome gedaan heeft. Zoals wij later zullen aantonen, wordt het pausdom in de eerste delen van de profetieën van Daniël voorgesteld als een macht die in geestelijke zin met betrekking tot de kerk herhaalt wat het letterlijke Rome in letterlijke zin ten opzichte van de joden heeft gedaan. De macht van het pauselijke Rome zal zich echter veel verder uitstrekken dan de nationale macht van het heidense Rome. (Het geestelijke wordt een wereldmacht, het wereldse Babylon.) Het is bij de bijbelschrijvers een gewoonte om eerst een belangrijk deel van hun profetie naar voren te brengen en dan bijzonderheden te beschrijven waardoor de macht waarnaar verwezen wordt herkend kan worden, voor verder te gaan. Dus na Rome verbonden te hebben met de ‘koning van het Noorden’ en het ‘Sieraadland’ worden er bijzonderheden gegeven waardoor Rome definitief herkend kan worden. Drie Romeinse heersers: Julius, Augustus en Tiberius Caesar worden met hun opvallende kenmerken genoemd (Dan. 11: 17-21) en brengen de lezer ten eerste tot het breken van ‘de Vorst van het Verbond’ (Onze Heer in het negentiende jaar van de regering van Tiberius) en ten tweede, tot het verworpen joodse volk. (zie vers 22) Wat de overstroming betreft van Daniël 11: 22 (vgl. Dan. 9: 26) en zie de latere verwijzingen naar de rivier de Eufraat in het Noordelijke land dat zijn oevers overstroomt als een verwoestende vloed en dat dreigt Gods volk te vernietigen. Het heidense Rome, de ‘koning van het Noorden’, komend van het gebied de Eufraat, overstromende het letterlijke land Israël. Het pausdom - de geestelijke rivier de Eufraat (Openb. 17: 1 en Jer. 51: 13) zal het antitypische land van Israël overstromen, en zal reiken tot de hals, zelfs tot Jeruzalem (zie Jes. 8: 7, 8 en Dan. 11: 45), maar Gods toorn zal worden uitgegoten op de rivier de Eufraat. (Openb. 16: 12) Na de loop van de geschiedenis nagegaan te hebben tot de eerste komst van Christus en tot Zijn dood aan het kruis en verder tot het einde van de joodse natie, tot Rome geheel geïdentificeerd is als de ‘koning van het Noorden’ de ‘rover’ of ‘breker’ van Zijn ware volk, keert de profetie terug op de schreden van de geschiedenis om Rome te beschrijven als de ‘koning van het Noorden’ die de ‘koning van het Zuiden’ vernietigt. Daniël 11: 23 verwijst naar het verbond dat de joden sloten met de opkomende macht van Rome. (161 v. Chr.) De profetie gaat hier terug naar de tijd, dat de Joden voor het eerst met Rome in aanraking kwamen, en beschrijft de gebeurtenissen tot aan het laatste conflict en de wederkomst van Christus. Na Rome als de ‘koning van het Noorden’ geïdentificeerd te hebben, wordt in vers 25 zijn laatste aanval op Egypte (de slag bij Actium in 31 v. Chr.) beschreven. Hier in vers 25 wordt de ‘koning van het Zuiden’ weer als zodanig genoemd - in vers 17 wordt hij niet genoemd omdat de profeet eerst Rome grondig wil beschrijven als de ‘koning van het Noorden’ voordat hij opnieuw de ‘koning van het Zuiden’ noemt. Door de aanval van Rome op de ‘koning van het Zuiden’, die macht die tot dusver was aangevallen door de ‘koning van het Noorden, wil het verder te kennen geven dat Rome de ‘koning van het Noorden’ is. Het einde van het letterlijke Rome als de ‘koning van het Noorden’ is aangeduid in Daniël 11: 17. Het zal nog een einde hebben ter bestemder tijd. Rome zou tegen de versterkte plaatsen plannen beramen slechts voor een tijd (Dan. 11: 24) of 360 jaren. Rome heerst vanuit de stad Rome, en in verband met zijn laatste strijd tegen de strijdkrachten van Egypte, zou hij een tijd doorgaan. Na de Slag van Actium 31 v. Chr. werd Egypte een Romeinse provincie. Als men 360 jaar verder telt, brengt het ons in 330 na Christus, toen Constantijn de zetel van zijn regering van Rome naar Constantinopel verplaatste. Voordat het letterlijke Rome geheel uit de profetie verdwijnt, wordt weer melding gemaakt van het 1
verschrikkelijke beleg van Jeruzalem en de vernietiging van de joodse natie. (vers. 28) De Romeinen keerden met grote rijkdommen terug van hun expeditie tegen Egypte. (31 v. Chr.) Na hun krijgsverrichtingen in Judea, (70 na Chr.) keerden zij ook weer terug naar hun eigen land. De verzen 29, 30 wijzen naar het einde, de vastgestelde tijd, van de letterlijke Romeinse macht die in Rome haar middelpunt had. De verplaatsing van de zetel van het rijk door Constantijn naar Constantinopel was het signaal tot de val van het rijk. Rome verloor toen haar aanzien. De uit het noorden komende Barbaren begonnen al spoedig met hun rooftochten, en breidden hun veroveringen uit totdat de keizerlijke macht van het Westen in 476 na Chr. bezweek. ‘Dit was inderdaad verschillend van de twee voorgaande bewegingen die in de profetie aan het licht werden gebracht: de fatale stap van de verplaatsing van de zetel van het rijk van Rome naar Constantinopel leidde direct tot de val.’ (Daniël and Revelation, Blz. 258) Zo verdwijnt dus het letterlijke Rome uit de profetie, en verrijst van zijn oude regeringszetel het pausdom - de geestelijke ‘koning van het Noorden’. (de ‘kleine horen’ werd groot) Naar deze macht wijst de profetie in het laatste deel van vers 30 tot het eind van het hoofdstuk 11: 45 en ook verder in hoofdstuk 12: 7.
Hoofdstuk 11. De koning van het Noorden valt Gods heiligdom aan. Het boek Daniël (1: 1, 2) begint met de verwoesting van Gods tempel door de Babyloniërs, de rest van Daniël handelt uitvoerig over de tempel, en het volk van God en haar vijanden die het Heiligdom van God en Zijn diensten tegenstaan. Jesaja zegt: “Onze wederpartijders (tegenpartij) hebben Uw Heiligdom vertreden.” (Jes. 63:18) “Hij deed tegen hem opkomen de koning van de Chaldeeën… en alle vaten van het huis Gods, dit alles voerde hij naar Babel. En zij verbrandden het huis Gods en braken de muur van Jeruzalem af. (2 Kron. 36: 17-19) Gods wederpartijders streden tegen Zijn volk en het Heiligdom - het volk van God en Zijn Heiligdom zijn onafscheidelijk in de Schriften. Dit feit kan niet genoeg benadrukt worden. Zonder deze kennis kunnen de boeken van Daniël en de Openbaring niet goed begrepen worden. Alles in de twee boeken gaat om de waarheden van het Heiligdom, het Heiligdom in de hemel en het geestelijke heiligdom op aarde. Gods wederpartijders hebben altijd getracht deze af te breken. In het kort samengevat: de heiligdomsdiensten werden ingesteld om twee grote waarheden te leren: 1. De majesteit van Gods wet, haar heiligheid en haar onschendbaarheid - de zondaar moet sterven. 2. Verlossing, alleen door de dood van de Verlosser. De diensten van het Heiligdom hebben hun middelpunt in de Tien Geboden met in het middelpunt het sabbatsgebod. Door de sabbat te veranderen trof het pausdom het hart en zegel van Gods wet en trof daardoor het middelpunt van de heiligdomsdienst. Dit trachtte God te openbaren door de profetie van Daniël 7. Het oordeel zou echter in het hemels Heiligdom plaatsvinden, en op aarde zou de geestelijke tempel (de gemeente) hersteld worden en met de ware sabbat bekend gemaakt worden. In Daniël 7 neemt de ‘kleine horen’ Gods wet weg. In het 8ste hoofdstuk neemt hij het evangelie weg door zijn eigen bemiddelingssysteem in de plaats van het middelaarschap van Christus te stellen. De profetie van Daniël 8 en 9 beschrijft de opkomst 1
van de Roomse macht: heidens en pauselijk. (de kleine horen) God leidt Zijn volk opdat het zal zien hoe het oude Babylon zijn antitype vindt in het geestelijke Babylon. Het letterlijke Rome overbrugt de geschiedenis tussen deze twee valse systemen van aanbidding - de ene met als centrum het letterlijk Babylon aan de Eufraat. In Daniël 8 en 9 wordt de inval van het letterlijk Rome in het ‘Sieraadland’ (Dan. 8: 9) en de verwoesting van de tempel, stad en natie van Israël naar voren gebracht als een type van de inval door de pauselijke ‘koning van het Noorden’ in het Sieraadland, die in geestelijke zin met de kerk - het geestelijk Israël, de tempel van God, de Heilige Stad, zou doen wat het letterlijke Rome letterlijk aan de letterlijke natie, tempel en stad Jeruzalem deed. De laatste profetie van Daniël werd gegeven om bijzonderheden te geven hoe Rome het Sieraadland binnenging, (Dan. 11: 16) bijzonderheden hoe het pausdom verrijst uit ruïnen van het letterlijk Romeinse rijk, en hoe hij in geestelijke zin ‘het Sieraadland’ binnengaat en Gods Heiligdom en Zijn volk aanvalt. Daniël 8: 10-12 voorzegt hoe het letterlijke Rome Palestina zou binnenvallen en de ‘Vorst der vorsten’ zou slaan en de joodse natie en het Heiligdom verwoesten; deze verzen hebben ook een dubbele toepassing met betrekking tot het geestelijke Rome die dezelfde dingen zouden doen, maar dan in verband met de kerk. ‘En het heir werd in de afval overgegeven tegen het gedurig offer.’ (de voortdurende bemiddeling van Christus in het Heiligdom) Onmiddellijk na deze verzen hoorde Daniël het gesprek tussen onze Heer en de engel Gabriël: Gabriël vraagt: “Tot hoelang zal dit gezicht van het gedurige offer en de verwoestende afval zijn, dat zowel het Heiligdom als het heir ter vertreding zal overgegeven worden? En Hij zeide tot mij: tot tweeduizend driehonderd avonden en morgens; dan zal het Heiligdom gerechtvaardigd worden.” Dat de laatste profetie van Daniël werd gegeven om bijzonderheden mee te delen over het visioen betreffende de voortdurende middelaarsdienst van Christus in het hemels Heiligdom, en over het daarvoor in de plaats stellen van het pauselijke bemiddelsysteem en het vertreden van het geestelijke Heiligdom (de kerk) op aarde, is duidelijk (na de ineenstorting van het letterlijke Romeinse rijk, vers 30) door terug te wijzen naar Daniël 8: 11. Het beginsel dat de naties in de profetieën voorkomen wanneer de betreffende machten in contact met Gods volk komen is hier van toepassing: door zijn nagemaakt aanbiddingsysteem valt het Christus en Zijn volk aan. Het letterlijke Rome eindigt met Daniël 11: 30 en het geestelijke Rome neemt het over in Daniël 11: 31. Er zullen armen uit hem ontstaan, en zij zullen het Heiligdom ontheiligen en de sterkte, en zij zullen het gedurig offer wegnemen (het middelaarschap van Christus) en een verwoestende gruwel stellen. (Het pauselijke bemiddelingssysteem waar God van gruwt vanwege zijn afgodendienst en wreedheid.) Daniël 8: 12 zegt: “En het heir werd in de afval overgegeven tegen het gedurig offer.” Daniël 11: 31 zegt: “Er zullen armen uit hem ontstaan, en zij zullen het gedurig offer wegnemen.” Deze correcte toepassing van Daniël 11: 31 met betrekking tot het pausdom en het Heiligdom, enz., wordt verder getoond door Daniël 12: 11, want hier wordt ons het antwoord gegeven met betrekking ‘hoelang’ de pauselijke gruwel toegestaan zou worden om het ‘Heiligdom en het heir’ onder de voeten te vertreden. Daniël 12: 11 deelt ons mee dat, van die tijd af, dat het gedurig offer zal weggenomen worden (zoals dit geschiedde in 508 na Chr. door het pausdom) en de verwoestende gruwel zal gesteld zijn, zullen duizend tweehonderd negentig dagen zijn. Als wij beginnen met 508 na Chr. brengt 1290 jaren ons tot 1798 het einde van de pauselijke macht om Gods volk te vervolgen. In Openb. 11: 1-3 wordt duidelijk verklaard dat de vervolging van Gods volk in de donkere middeleeuwen een aanval is op Gods tempel en de Heilige Stad. De Here past in Openb. 11: 1-3 het geestelijke in verbindingen met de kerk toe, dat wat letterlijk Rome deed in verbinding met de letterlijke stad Jeruzalem. Vergelijk Luc. 21: 24 en Openb. 11: 2 en merk op dat gelijke taal wordt gebruikt in beide teksten met betrekking tot het onder de voeten vertreden van de stad, Jeruzalem. In Daniël 11: 31-35 wordt de vervolging van Gods volk duidelijk beschreven, dit feit wordt erkend door alle Zevende-dags Adventisten. Daar dus in de laatste profetie van Daniël het pausdom naar voren wordt gebracht als de macht die Gods geestelijke tempel en Heilige Stad aanvalt, zou de profetie natuurlijk voortgaan in dit geestelijke verband met betrekking tot de kerk. Evenzo past de apostel 1
Paulus, Daniël 11: 36, 37 toe op het pausdom alsof het erin geslaagd was om het land Israël binnen te vallen, de muren van de Heilige Stad af te breken, en te zitten in Gods tempel zichzelf vertonende, dat hij een god is. (2 Tess. 2: 3, 4) Paulus verwijst ook naar Daniël 11: 37 wanneer hij van het pauselijk systeem zegt: “Verbiedende te trouwen”. Het celibaat van de pauselijke priesters en nonnen is één van de bijzonderheden die in de profetie van Daniël 11, aan het licht wordt gebracht. Door het celibaat is het pausdom in staat om succesvoller, beiden priesters en volk in hun valse bemiddelingssysteem te binden. Daniël 7 beschrijft hoe het pausdom in Gods geestelijke tempel binnenviel en één van de Tien Geboden - het sabbatsgebod - wijzigde. Daniël wijst vooruit naar de tijd, wanneer de laatste strijd zal gaan over gehoorzaamheid aan de bemiddelingsdienst van Christus door strikte waarneming van het sabbatsgebod, terwijl het pausdom zal proberen door de muren van Jeruzalem heen te breken om evenals in de Middeleeuwen de geestelijke ‘tempel’ en de ‘Heilige Stad te vertreden. De laatste verzen van Daniël 11 moeten begrepen worden in het licht van de voorgaande verzen: als een beschrijving van hoe het pauselijke Rome het volk en het Heiligdom van God - de Heilige Berg, in de laatste strijd zal aanvallen. De verzen 31-35 handelden over de aanval door de koning van het Noorden’ op de geestelijke ‘Heilige Stad’; (Openb. 11: 2) toen brak hij in de geestelijke tempel en stad in; in de laatste strijd zal hij er niet in slagen om te herhalen wat hij toen deed, want hij zal tot zijn einde komen, en hij zal geen helper hebben. De kerk zal verlost worden, want zij zal als een Burcht, onneembaar zijn, bestand tegen de aanvallen van satan. (Zie Jezus de Wens der eeuwen, geschreven door Ellen White, blz. 274.) Hoofdstuk 12. Jeruzalem en haar vijanden - letterlijk of geestelijk. Die profetieën die hun letterlijke Palestijnse vervulling gehad zouden hebben, als de joden getrouw geweest waren, hebben nu hun geestelijke vervulling, omdat de kerk de plaats van het letterlijke Israël heeft ingenomen. Vanaf Daniël 11:30 moet dan ook de profetie uitgelegd worden met betrekking tot het geestelijke Rome en haar geestelijke vijanden - het ware Israëls Gods. Het letterlijke Jeruzalem is nu niet meer de heerlijke Heilige Berg. De uitdrukking Heilige Berg, behoorde aan Jeruzalem zolang als Gods tegenwoordigheid daar was, maar kan er nu niet meer op toegepast worden, nadat God Zijn tegenwoordigheid terugtrok en de joodse natie als Zijn volk verwierp. Deze uitdrukking behoort nu tot de kerk. Net zoals de uitdrukking ‘uw volk’ wat eerder in het boek Daniël gebruikt is (Dan. 9: 15, 16, 20, 24 en 10: 14) automatisch van letterlijk naar geestelijk Israël verandert in Daniel 12:1, zo verandert de uitdrukking ‘Heilige Berg’ in Daniël 9:16 in het geestelijke Koninkrijk van de kerk in Daniël 11: 45. De profetieën die de laatste strijd over de wet van God beschrijven - zoals Daniël 11: 40-45 en Joël 3 en Zacharia 14, Ezechiël 38 en 39 en Openbaring 16: 12-16 gebruiken dezelfde uitdrukkingswijze alsof Israël nog woont in ‘het heilige Land’. De taal is dezelfde, maar haar toepassing is verschillend: het verwijst niet naar het nationale maar naar het geestelijke Israël; het land is niet het letterlijke maar het geestelijke land van Israël; de vijanden vergaderen zich niet letterlijk tegen de letterlijke stad Jeruzalem, maar zij worden voorgesteld als zij dit deden - want Jeruzalem is het zinnebeeld van de kerk. Ook de letterlijke punten van het kompas (noord, zuid en oost) genoemd in de profetieën betreffende Israël en haar vijanden worden nu geestelijk toegepast met betrekking tot het geestelijke Israël, de ‘Heilige Stad’. (Ik mag weer aanraden om het eerste hoofdstuk opnieuw te lezen van Br. Larondelle over Israël, voorin het boek.) Egypte, in het eerste gedeelte van Daniël 11 de letterlijke ‘koning van het Zuiden’, wordt in Openbaring 11: 8 in een geestelijke betekenis genoemd. Jeruzalem wordt in Openbaring 11: 2 eveneens in een geestelijke betekenis genoemd want hier wordt ‘de ware kerk’ 1
gezegd ‘de Heilige Stad’ te zijn. Johannes verwijst in hoofdstuk 11 van Openbaring naar Daniël 11: Egypte de ‘koning van het Zuiden’ die met het pausdom in botsing komt, (zie Dan. 11: 40) wordt in Openbaring 11: 8 genoemd met betrekking tot de Franse Revolutie. In harmonie met het feit dat de uitdrukking ‘uw volk’ in Daniël 12: 1 geestelijk uitgelegd moet worden, zo moeten de naties die in de profetieën betreffende Israël genoemd worden, ook geestelijk toegepast worden. Edom van Daniël 11: 41 moet dan niet uitgelegd worden als verwijzend naar de letterlijk Edomieten - want heden is er geen enkele Edomiet meer! In Jesaja 11: 11-16 hebben wij een parallelprofetie met die van Daniël 11: 41-44. Deze profetie van Jesaja verklaart: ‘Het zal te dien dage geschieden, dat de Here wederom Zijn hand opheffen zal om los te kopen de rest van Zijn volk, die overblijft in Assur, Egypte, Patros, Ethiopië, Elam, Senear, Hamath en in de kustlanden der zee… Hij zal de verdrevenen van Israël verzamelen en de verstrooide dochters van Juda vergaderen van de vier einden der aarde… Naar Edom en Moab zullen zij de hand uitstrekken en de Ammonieten zullen hun onderhorig zijn.’ Merk op dat juist dit de volken zijn die genoemd worden in de profetieën betreffende de activiteiten van de ‘koning van het Noorden’ - Egypte, Moab, Edom en de kinderen van Ammon. In Daniël 11: 41 lezen wij: Maar aan zijn macht zullen ontkomen, Edom, Moab en de keur der Ammonieten. Dit zijn juist diegenen waarvan de profetie van Jesaja 11 zegt dat zij ‘het overblijfsel van Gods volk’ zullen gehoorzamen. In Early Writings, blz. 74-76 wordt de geestelijke toepassing van de profetie van Jesaja 11: 11-16 duidelijk gemaakt. Daar hier de ogenschijnlijke letterlijke profetie van Jesaja 11: 11-16 geestelijk wordt uitgelegd met betrekking tot de strijd tussen de krachten van goed en kwaad, kan hetzelfde volk dat op dezelfde wijze in de profetie van Daniel 11 wordt genoemd niet op enige andere wijze worden uitgelegd dan in verband met het geestelijke conflict- en niet in verband met militaire wapenfeiten uitgelegd met betrekking tot het letterlijk Jeruzalem. Over Numeri 24: 17 verklaart de Geest der profetie dat Moab en al zijn zonen van Seth, de vijanden van God voorstellen. Heden, en in het bijzonder tijdens de luide roep, worden er zielen gered vanuit de rijen van Gods vijanden, om hun plaats in te nemen met Gods volk. Zie Early Writings, blz. 277-279. Op deze wijze zullen zij aan zijn hand ontkomen, aan de hand van het pausdom.
Hoofdstuk 13. Het Nieuwe Testament bepaalt de verandering van het letterlijke in het geestelijke in oudtestamentische profetieën. Een studie van het Nieuwe Testament zal duidelijk het feit openbaren dat de discipelen, oudtestamentische profetieën betreffende Israël en haar vijanden, vergeestelijkten. Het was dit ‘betere begrip’ van de profetieën van Daniël en andere oudtestamentische profetieën dat het met ijver vervult, dat het kracht gaf om Christus te prediken aan een vijandig volk. Hetzelfde besef van de geestelijke betekenis van de profetieën betreffende het laatste conflict zal ook heden Gods volk opwekken en dat zal ‘de grote opwekking’ teweeg brengen, die volgens de Geest der profetie zal volgen op ‘een beter begrip van de boeken Daniël en de Openbaring’. Het Nieuwe Testament maakt het duidelijk dat de profetieën betreffende de regering van Davids Zoon vervuld werden na Zijn dood en opstanding. (zie Hand. 2: 29, 32 en Rom. 1: 4 en 2 Tim. 2: 8) Paulus predikte het Koninkrijk van God en van Christus als een werkelijkheid waar elke gelovige van het evangelie ogenblikkelijk in werd en wordt overgebracht. (Kol. 1: 12, 13 en 1 Kor. 15: 11 en Hand. 20: 24, 25) Toen de discipelen, die nog steeds dachten aan een onmiddellijk letterlijke Palestijnse vervulling van de oudtestamentische profetieën, vroegen: “Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël?” zei Hij tot hen: “Het is niet uw zaak de tijden en gelegenheden te weten… maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt.” (Hand. 1: 6-8) Profetieën betreffende het 1
Koninkrijk van de Messias gaan nu in vervulling door de kracht van de Heilige Geest. ‘Want het Koninkrijk Gods bestaat niet in woorden, maar in kracht.’ (1 Kor. 4: 20) Jezus regeert nu! De profetieën betreffende Zijn Koninkrijk der genade gaan nu in vervulling! Dat wat de joden als geheel toekomstig beschouwden en wat letterlijk vervuld moest worden in verband met het nationale Israël, predikten de apostelen als in vervulling gaande in het werk van de evangelieprediking. Heden is het christendom zo ver afgedwaald in haar begrip van de profetieën, dat het deze profetieën op dezelfde wijze beschouwt als de joden: de letterlijk, Palestijnse vervulling in verband met de joden. Wanneer Gods volk, God ernstiger zoekt in gebed en studie, zullen zij evenals de discipelen meer de nadruk leggen op de geestelijke uitlegging van die profetieën die gewoonlijk letterlijk worden toegepast in verband met Palestina. En zoals zulke prediking de toorn opwekten van de joden, zal heden dezelfde prediking ook vijandschap veroorzaken. Op de ‘Pinksterdag’ verklaarde Petrus dat Jezus was opgewekt om op een troon plaats te nemen: dat Hij beiden Here en Christus was. (Hand. 2: 30-36) De preek van Petrus bestond voor een groot deel uit aanhalingen uit het Oude Testament. De eerste verzen ervan is een lang citaat uit Joël 2: 28-32. Petrus haalde ook uit Psalm 110: 1 aan. Het opmerkelijke feit in deze toespraak was de vergeestelijking door Petrus van de profetieën met betrekking tot het werk van de kerk. Petrus haalde de profetie van Joël aan, die gericht was tot het oude Israël en past deze woorden toe op al diegenen die in Jezus als ‘Here en Christus’ geloven: ‘alle vlees’, al wie de naam des Heren zal aanroepen, zal behouden worden. In Hand. 2: 33 verklaart Petrus dat de uitstorting van de Heilige Geest die door Joël was voorspeld het feit bewees dat Christus reeds Zijn Koninklijk gezag had ontvangen. De Koning oefent nu Zijn soevereine macht uit. De aanhaling door Petrus uit Joël 2: 32 toont aan dat vanaf de tijd van Pinksteren de oudtestamentische profetieën over Sion, Jeruzalem, het land Israël, geestelijk in vervulling gaan in verband met het werk van Christus in de prediking van het evangelie. Vanaf Pinksterdag heeft de Heilige Geest de bijbelschrijvers geïnspireerd om een geestelijke wereldwijde toepassing van de oudtestamentische profetieën naar voren te brengen. Wij zien de uitwerking van dit beginsel in het boek Daniël. Dit boek begint met te verwijzen naar de inval van de Babyloniërs in Judea, de verwoesting van Jeruzalem en van Gods tempel en het wegvoeren van de tempelvaten uit het huis van God. In het licht van het Nieuwe Testament zien wij het beginsel hoe wij het boek Daniël moeten verstaan: het beginsel van zinnebeeld en tegenbeeld. (Type en Antitype) Zodra de profetie overgaat in het christelijke tijdperk is er een automatische overgang van letterlijk naar geestelijk Babylon, van letterlijk naar geestelijk Jeruzalem, van letterlijke landen Israël en Babylon, naar hun geestelijke tegenbeelden. Wat letterlijk Babylon deed aan de letterlijke joden, Jeruzalem en de tempel, wordt ook gedaan in een geestelijke betekenis, door geestelijk Babylon, in haar geestelijke oorlog tegen het geestelijke Israël. In de profetie van Daniël 8 kan men de overgang van het letterlijke naar het geestelijke zien in twee fasen van Rome. In Daniël 8: 23-25 worden dezelfde woorden gebruikt om zowel het heidens als het pauselijke Rome te beschrijven. Wat Rome werkelijk deed, deed en doet het geestelijk Rome in geestelijke zin. De woorden ‘wat hij onderneemt zal gelukken’, ‘machtigen zal hij verderven, ook het volk der heiligen’, passen zowel op het letterlijke als op het geestelijke Rome. Het heidense Rome viel het zinnebeeldige land binnen, en vernietigde vele joden, hun stad en tempel. Het geestelijke Rome viel het geestelijke land Israël binnen en vernietigde miljoenen leden van het geestelijke Israël en verwoestte voor een groot deel de geestelijke ‘Heilige Stad’. (Openb. 11: 2) (Om het nog moeilijker te maken, het geestelijke gebeuren heeft een letterlijk uitwerking, ik bedoel daarmee, het geestelijke Rome deed wat het letterlijke Rome ook deed, het ging verder in zijn voetsporen, maar het geestelijke Israël, heeft de geestelijk vervolging, letterlijk ondervonden.) De overgang van letterlijk 1
Rome in geestelijk Rome vindt automatisch plaats in overeenstemming met het nieuwtestamentische beginsel. Dat in Daniël 8: 24 het pauselijke Rome, in toevoeging tot het heidense Rome wordt beschreven is duidelijk uit het feit dat in Daniël 12: 7 over dit werk om ‘het heilige volk’ te verwoesten wordt gezegd dat het gebeurt gedurende 1260 jaren van pauselijke oppermacht. Wanneer Jezus in Matteüs 24 de profetie van Daniël aanhaalt in verband met de komst van de gruwel der verwoesting, de Romeinse legers (Luc. 21: 20) om de stad en het heiligdom te verwoesten (Dan. 9: 26, 27 en Luc 21: 20) en dan zonder Zijn rede te onderbreken, voortgaat om de vernietiging der heiligen gedurende de donkere Middeleeuwen te beschrijven (Mat. 24:15-22), volgt Hij het beginsel dat ook gebruikt wordt in het boek Daniël. Het verbrijzelen (Dan. 12:7) en de verstrooiing van het joodse volk, waar Jezus naar verwees in Lucas 21: 24 en Matteüs 21: 43, 44, was de letterlijke vervulling: maar in de Donkere Middeleeuwen gebeurde de geestelijke vervulling toen het pauselijke Rome de geestelijke stad en tempel, Zijn kerk aanviel. Zoals men natuurlijk verwachten mag, wordt hetzelfde beginsel in de laatste profetie van Daniël toegepast. Van de laatste uren van letterlijk Babylon, die beschreven zijn in Daniël 5, gaan wij over naar de laatste uren van het geestelijk Babylon. (Dan. 11: 45) Letterlijk Babylon werd gewogen en te licht bevonden; (Dan. 5: 27) de beslissingen van Gods oordeel werden uitgesproken en het onheil volgde spoedig. Bij het slot van Daniëls laatste profetie worden wij eveneens gebracht tot de tijd dat Gods oordeel wordt uitgesproken over het moderne Babylon: dat wordt eveneens gewogen en te licht bevonden. Christus beëindigd Zijn middelaarwerk, de genadetijd eindigt en de zeven laatste plagen vallen spoedig op de vervolgers van Gods volk. (Dan.12: 1) Terwijl de letterlijke Babyloniërs hun goden prezen, drongen Kores en zijn legers - ‘de koningen van het Oosten’ (Jes. 51: 2, 25 en 46: 11) met hun bondgenoten uit het Noorden (Jer. 50: 41 en 51: 27, 28) na de wateren van de Eufraat opgedroogd te hebben - (Jes. 44: 27 en Jer. 50: 38) de stad Babylon binnen en verwoestten haar. De laatste profetie van Daniël (hoofdstuk 10 en 12) begint met Kores (Dan. 10: 1) de verlosser van Israël, en de vernietiger van haar Babylonische verdrukkers. (zie Jer. 50: 33, 34 en Jes. 45: 13) Weer zien wij de overgang van de gebeurtenissen verbonden met de val van het letterlijke Babylon naar de wereldwijde gebeurtenissen verbonden met de val van het moderne Babylon. (Dan. 11: 45 en Dan. 12: 1) Kores, wiens naam de zon betekent, wordt in de Schriften naar voren gebracht, als een zinnebeeld van Jezus, ‘de zon der gerechtigheid’ (Mal. 4:2). De ‘dubbele’ toepassing van de omverwerping van Babylon door Kores verwijst naar de komst van Jezus, de Almachtige Kores, de Herder Koning (zie betreffende Kores in Jes. 44: 28) de Gezalfde des Heren, (Jes. 45: 1) de Bevrijder van Israël. (Dan. 12: 1 en Jes. 45: 13) Daniël 11: 44, 45 en 12: 1 wijzen vooruit naar de tijd wanneer het geestelijke Babylon het geestelijke Israël zal verdrukken en de wateren van de Eufraat waar Babylon op zit (Openb. 17: 1, 15 en Jer. 51: 13) opgedroogd zullen worden. (Openb. 16: 12) De 6e plaag valt op de menigten, (Openb. 17: 15) de wateren die het grote geestelijke Babylon steunden en die op het punt staan de heiligen te vernietigen op bevel van Babylon. In hoofdstuk 40 van het boek ‘De Grote Strijd’, van Ellen White, lezen wij: ‘Het volk Gods…bidt nog om goddelijke bescherming, terwijl overal groepen gewapende mannen, aangespoord door scharen van boze engelen zich gereedmaken voor het werk des doods. Het is nu, de ure van de grootste nood, dat de God van Israël zal ingrijpen voor de verlossing (Dan. 12: 1) van Zijn uitverkorenen. De boze menigten worden plotseling tegengehouden. (blz. 586) Op deze wijze verbindt de ‘Geest der profetie’ de verlossing van Gods volk (Dan. 12: 1) met de uitstorting van de 6e plaag. De 6e plaag wordt uitgestort op de Babylonische menigte die de heiligen zoeken te vernietigen. Wanneer de machtige vertoningen van Gods kracht worden geopenbaard ten behoeve van Zijn volk, keren de menigten zich tegen hun geestelijke raadgevers—aldus zullen de wateren van de Babylonische Eufraat niet langer het bolwerk en heerlijkheid van Babylon zijn, maar dienen om haar verwoesting te bewerken. De Heer zal komen om Zijn volk te verlossen uit de hand van de Babylonische verdrukkers en Hij zal hen meevoeren naar het eeuwige Kanaän. (Dan. 12: 13) Het was om deze heerlijke waarheden te 1
openbaren dat God aan Daniël Zijn laatste profetie gaf. Er is niet de geringste suggestie van een grote oorlog die tussen volken gevochten zou worden als de climax van Daniëls profetieën. De gevaren, strijd en uiteindelijke verlossing van Gods volk, vormen het voornaamste onderwerp van de boeken van Daniël en de Openbaring. Daniël vastte en bad drie weken lang om licht te mogen ontvangen over dit belangrijke onderwerp. Dit was het thema in de profetieën van de hoofdstukken 7, 8, 9. Er moest nog enig licht gegeven worden over de ‘uiteindelijke verlossing’ van Gods volk. Om dit duidelijk te maken, gaf Daniël zijn laatste profetie. (Hoofdstuk 10-12) Het geloof in een militaire of Palestijnse Armageddon is een soort rookgordijn waarachter het licht wordt verborgen dat God heeft gegeven over de verlossing van Gods volk van haar Babylonische vervolgers.
Hoofdstuk 14. De afdwinging van zondagswetten zal Daniël 11: 45 vervullen. Daniël 11: 45 en Daniël 12: 1 leren dat het pausdom al zijn macht zal gebruiken om de ‘Heilige Stad’ te vernietigen, de gemeente van de levende God, maar dat de Heer Zijn volk zal beschermen en Zijn vijanden zal vernietigen. Dat is het onderwijs van het boek Daniël van de Heer in Zijn preek over de wederkomst, en ook in het boek de Openbaring: het is ook de leer van de Geest der profetie. In Schatkamer deel 2, blz. 157 geschreven door Ellen White, lezen we: ‘Zoals de nadering van de Romeinse legers een teken was voor de discipelen van de verwoesting van Jeruzalem, zo zal deze afval (het bevel dat de instelling van het pausdom een schending van de wet van God doorvoert; zie voorgaande alinea) een teken voor ons zijn dat de grens van Gods genade is bereikt…en dat de engel der genade op het punt staat weg te vliegen om nooit terug te keren. Het volk van God.. smart en angst… benauwdheid…de Rechter der ganse aarde zal spoedig opstaan en Zijn beledigd gezag handhaven. Het merkteken van verlossing zal geplaatst worden op de mensen die Gods geboden bewaren, die Zijn wet eerbiedigen en die het merkteken van het beest weigeren.’ Let op de opvallende kenmerken: De Romeinse legers naderen de Stad Jeruzalem. De pauselijke zondag wordt afgedwongen, de genadetijd zal sluiten, Gods volk zal in ‘moeite’ zijn, hun ‘verlossing’ wordt verzekerd, want God staat op om Zijn vijanden te vernietigen. Dat is juist datgene wat in Daniël 11: 45 en 12: 1 geleerd wordt. In Schatkamer deel 2, blz. 296 lezen wij: ‘De geschreven getuigenissen zijn er niet om nieuw licht te geven maar om de reeds gegeven waarheden der inspiratie levendig op het hart te drukken. Aanvullende waarheid wordt niet gegeven; maar God heeft door de getuigenissen de grote waarheden die reeds gegeven zijn vereenvoudigd.’ Waar vinden wij in de Schriften de waarheid beschreven, dat zoals de nadering van de letterlijke legers bij het letterlijke Jeruzalem een teken was van de op handen zijnde verwoesting van het verworpen Jeruzalem? Evenzo de nadering van ‘het Beest’ en de ‘Valse Profeet’ en ‘Hun Legers’ (Zie Openb. 19: 19, 20) bij de geestelijke Stad Jeruzalem het teken zou zijn dat God op het punt staat op te rijzen en Zijn vijanden te vernietigen? Wij vinden dit alles in de juiste uitlegging van Daniël 11: 45 en 12: 1. In de Openbaring wordt Gods volk beschreven als zijnde op ‘de Berg Sion’. Zij zijn binnen de Heilige Stad. (Openb. 14: 1 vgl. Openb. 11: 12 en 14: 20) Dit wordt ook geleerd in Joël 2: 32: Op de Berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn. Joël 3, Ezechiël 38 en 39 en Zacharia 14, beschrijven een vergadering van de volken, of de heidenen, tegen het geestelijke Israël en hun vernietiging buiten het geestelijke Jeruzalem. De Geest der profetie past deze vergadering van de, heidenen of volkeren, tegen Jeruzalem toe, als een beeld van de vijanden, van de gemeente, die haar bestrijden vanwege haar trouw aan Gods Geboden. (Zie Early Writings blz. 283, 284, 289, en de Grote Strijd blz. 606.) De legers van het ‘beest’ en de ‘valse profeet’ verzamelen zich tegen de Heer ‘in de persoon van Zijn getuigen’. (Zie Openb. 17: 14 en Matt. 25: 49) De 1
vernietiging van hen die het volk van God bestrijden ‘Armageddon’ (slachting) gebeurt buiten de stad (Openb. 14: 20) ‘in het dal van Josafat’. (Joël 3) In Zijn wederkomstpredicatie gaat Jezus zonder een onderbreking van het letterlijke naar het geestelijke Rome over, van de vernietiging door het letterlijke Rome, van het letterlijke joodse volk en stad en tempel (Matt. 24: 15-20) naar de vernietiging door het geestelijke Rome van het geestelijke Israël - de geestelijke stad en tempel van God (Matt. 24: 21, 22) Deze dubbele geestelijke toepassing van de oorlog van het letterlijke Rome tegen Israël wordt in de Openbaring duidelijk beschreven. In Lucas 21: 24 lezen wij ’s Heren profetie: Jeruzalem zal door de heidenen vertrapt worden. Het Romeinse volk kwam en Jeruzalem werd door de heidenen vertrapt. Dit was de eerste vervulling van ‘s Heren profetie: de dubbele geestelijke toepassing wordt door de Heer getoond in Openbaring 11: 2, ‘Maar laat de voorhof, die buiten de tempel is, er buiten, en meet die niet; want hij is aan de heidenen gegeven; en zij zullen de Heilige Stad vertreden, twee en veertig maanden lang.’ Het pausdom—de geestelijke Romeinen—vertrad de geestelijke ‘Heilige Stad’, door de ware gemeente te vervolgen, zoals eveneens de letterlijke Romeinen in 70 na Chr. het letterlijk Jeruzalem verwoestten. In de Grote Strijd op blz. 253 lezen wij deze uitlegging: ‘De Engel des Heren zeide; Zij zullen de Heilige Stad vertreden twee en veertig maanden lang’. De perioden die hier genoemd worden—twee en veertig maanden lang, en twaalf honderd zestig dagen zijn hetzelfde, en stellen beide de tijd voor, in welke de kerk van Christus verdrukking zou lijden van Rome, de vervolging van de kerk. Aldus heeft de Heer duidelijk het beginsel getoond dat toegepast moet worden wanneer wij de profetieën van Daniël betreffende Jeruzalem en de Heilige Berg uitleggen. De letterlijke Romeinen verwoestten de letterlijke stad Jeruzalem. In de donkere Middeleeuwen vielen de geestelijke Romeinen de ‘Heilige Stad’, de kerk, aan en vertraden haar. In de laatste dagen zal het opnieuw trachten haar onder de voet te treden, ‘om velen te verdelgen en te vernietigen’ (Dan. 11: 44) maar in zijn poging ‘zal hij aan zijn eind komen, zonder dat iemand hem helpt’. (Dan. 11: 45) In het boek de Grote Strijd, blz. 606 en Early Writings, blz. 289 wordt Zacharia aangehaald bij de beschrijving van het lot van ‘diegenen die zich uitgaven voor de geestelijke opzieners van het volk’ maar hebben gevochten tegen Jeruzalem, ‘de ware kerk’ . Aldus past de Geest der profetie deze profetieën van de aanvallen op Jeruzalem toe, in verband met de laatste strijd over de sabbat. In Zijn wederkomstpredicatie zei Jezus: “Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Daniël gesproken is, op de Heilige Berg ziet staan - (de heerlijke Heilige Berg) wie het leest, geve er acht op.” (Matt. 24:15) In Daniël 9: 26, 27 lezen wij van de komst van de Romeinen die ‘de Stad en het Heiligdom te gronde zouden richten; maar zijn einde zal zijn in een overstromende vloed, en tot het einde toe zal er strijd zijn: verwoestingen, waartoe vast besloten is… op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen.’ De vijand zou komen gelijk een stroom maar de Geest des Heren zou vanwege hun zonden geen banier tegen hen oprichten. (Jes. 59: 19) Het woord ‘gruwelen’ (genoemd in Dan. 9: 27 en 11: 31 en 12: 11) is het woord dat gebruikt wordt in de Schrift wanneer het verwijst naar een afgodische offerdienst. Over Matt. 25: 15 zegt de Geest der profetie: ‘Wanneer de afgodische banieren van de Romeinen geplant zouden worden in de heilige grond, die zich enkele honderden meters buiten de stadmuren uitstrekken, dan zouden de christenen veiligheid vinden in de vlucht.’ (Grote Strijd, blz. 23) In de beschrijving van de geestelijke Roomse macht, noemt Johannes haar ‘moeder der hoeren en van de gruwelen der aarde’. (Openb. 17: 5) Aldus in Openb. 17: 4, 5 en ook Matt. 24: 15 past Jezus in een dubbele geestelijke betekenis de profetie van Daniël toe betreffende de ‘Gruwel der Verwoesting’. Beiden, het letterlijke en het geestelijke Rome worden aangeduid door hetzelfde woord: het heidens Rome was een afgodische macht, en het pauselijk Rome is een afgodische macht. Jezus verklaarde aan Zijn discipelen: ‘Zodra gij nu Jeruzalem door legerkampen omsingeld ziet, weet dan, dat zijn verwoesting nabij is.’ (Luc. 21: 20) Wanneer dat gebeurde, moesten zij weten, dat de dagen van vergelding gekomen waren. (vers 22) 1
Zoals opgeschreven in Matt. 24: 15, 16 zei Jezus: ‘Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting op de Heilige plaats ziet staan (Marc. 13: 14, waar hij niet behoort te staan) laten dan wie in Judea zijn, vluchten naar de bergen.’ Daar het teken voor de vlucht van de discipelen was, dat letterlijk Rome dreigend rond Jeruzalem stond, ‘de Heilige Plaats’ waar zij niet behoorde te staan, zo volgens het beginsel van de ‘dubbele’ geestelijke toepassing, zal het teken voor de vlucht van Gods volk in de laatste der dagen zijn, wanneer geestelijk Rome ook staat ‘op de Heilige plaats’ waar hij niet behoort, ‘aanmatigend staat in de plaats van God’ door het houden van de zondag af te dwingen in strijd met het gebod van God. Het wordt door allen erkend dat de pauselijke aanval op de kerk in de donkere Middeleeuwen in Daniël 11: 32-35 wordt beschreven. Het wordt ook erkend dat deze aanval wordt beschreven in Openbaring 11: 2, als een aanval op de Heilige Stad. Daarom is de toepassing dat Daniël 11: 45 verwijst naar de machten van het geestelijk Rome, tegen de geestelijke Stad van God, de Berg van het Heilig Sieraad, de kerk, in harmonie met wat reeds duidelijk is gemaakt in dezelfde profetie. Paulus citeert uit Daniël 11: 36-39 als hij de opkomst en het werk van het pausdom beschrijft: ‘De mens der wetteloosheid… zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien dat hij een god is.’ (2 Tess. 2: 3, 4) Het pausdom wordt dus aldus beschreven als zittende ‘in de tempel’ Gods kerk, die wordt voorgesteld als zijnde ‘op de Berg van het Heilig Sieraad’. Als wij deze profetische beschrijvingen samenvatten, wordt het pausdom voorgesteld als zijnde ‘in’ Jeruzalem gedurende de donkere Middeleeuwen. De gebeurtenissen verbonden met de Reformatie en de grote Adventbeweging waren de oorzaak dat het pausdom min of meer uit Jeruzalem is verdreven. Maar het profetische woord verklaart dat de boze machten hun pogingen zullen verdubbelen om het pausdom weer geheel in de kerk te plaatsen—dat nog eenmaal ‘de mens der zonde’ zal trachten te tonen, dat hij god is, door van de wereld gehoorzaamheid aan zijn wet te vragen in plaats van aan de wet van God. Daniël 11: 45 wijst dus naar de laatste strijd waarin ‘de mens der zonde’, het ‘Beest’ en de ‘kleine horen’ weer de ‘Heilige Stad’ zal omsingelen, om het volk van God te onderwerpen of te vernietigen. De Geest der profetie is dus in overeenstemming met de Bijbel, wanneer het de profetie van de Heiland over Jeruzalem als zijnde omsingeld door Romeinse legers toepast op de afdwinging van de zondagswet.
Hoofdstuk 15. Zal het pausdom zijn zetel verplaatsen naar de letterlijke stad Jeruzalem? Leren de profetieën van Jesaja 2: 1-5 en Micha 4: 1-4 ons dat het pausdom zijn zetel zal vestigen in de letterlijke stad Jeruzalem? En zullen alle volken het woord van het pausdom aannemen als het woord van God, komende van die oude historische Stad? Zulk een uitlegging is gebaseerd op een totaal verkeerd begrip van de profetieën van Jesaja en Micha. Deze profeten beschreven de oordelen die over het volk zouden komen, ook schilderen zij stralende voorstellingen van de zegeningen die op gehoorzaamheid zouden volgen. De profetieën van Jesaja 2: 1-4 en Micha 4: 1-4 bevatten Gods verzekering van de overwinning voor Zijn volk en de zekerheid van de overwinning van het werk van de Heiland. Veel mensen passen deze kostbare beloften verkeerd toe in verband met iets wat letterlijk in Palestina moet gebeuren. Het geloof in een Palestijns, militaire Armageddon is er voor verantwoordelijk dat velen zelfs onder Gods volk enige van de duidelijkste profetieën betreffende de strijd tussen waarheid en dwaling verkeerd uitleggen. Velen zijn niet geheel vrij van dwaling betreffende Gods verwerping van het joodse volk, omdat zij niet ten volle het nieuwtestamentische beginsel naar waarde schatten, dat de kerk nu, het Israël van God, al de beloften erft die voorheen aan het joodse volk zijn gedaan. De profetieën van Jesaja 2: 1-4 en Micha 4: 1-4 hebben betrekking op het Koninkrijk van de Messias en niet op het koninkrijk van satan! In het boek ‘Councels to Teachers’ blz. 455, wordt Micha 4: 2 1
aangehaald en toegepast, niet op het werk en de woorden van satan, maar in verband met de werkelijke woorden van God Zelf! “Welk een God is onze God! Hij regeert over Zijn Koninkrijk met ijver en zorg.” (Blz. 454) De Heer regeert nu ‘op de Berg Sion’ (Micha. 4: 7) over Zijn kerk. Het Woord van God gaat nu uit van Zijn kerk, en het zal doorgaan uit de kerk te gaan, en het zal ook uitgaan uit het Nieuwe Jeruzalem tot in eeuwigheid, ‘want de Here der heerscharen zal Koning zijn op de Berg Sion en in Jeruzalem, en er zal heerlijkheid zijn ten aanschouwen van zijn oudsten.’ (Jes. 24: 23, zie ook Jes. 60: 11-20 en hoofdstuk 65 en 66) De Geest der profetie heeft het volgende commentaar op de profetie van Micha 4: 11, betreffende de vergadering van ‘vele volken’ tegen ‘Sion’ (genoemd in de verzen 2 en 7): ‘God zal Zijn gemeente niet in de steek laten in het uur van haar grootste gevaar.’ De bekendmaking dat het volk zijn oorlogswapens omsmelt in landbouwgereedschap, beschrijft het resultaat van Gods Woord. Door het evangelie houden de mensen op om oorlogszuchtig te zijn en leren zij op God te vertrouwen, die voor hen strijden zal. ‘Geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren. Maar zij zullen zitten, ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom, zonder dat iemand hen opschrikt; want de mond des Heren der Heerscharen heeft het gesproken.’ (Micha. 4: 3, 4) en Zacharia vermeldt in zijn beschrijving van het werk van ‘de Spruit’, de Heiland, de woorden van de Heer: Ik zal op één dag de ongerechtigheid van dit volk wegdoen. Te dien dage, luidt het woord van de Here der Heerscharen, zult gij elkaar nodigen onder de wijnstok en onder de vijgenboom. (Zach. 3: 9, 10) Als wij Jes. 2: 3 en Micha 4: 2 vergelijken met teksten als Jer. 3: 17 en 23: 6 en 31: 6 en Zach. 8: 22 dan zal men dadelijk zien dat de profetieën van Jes.2: 1-4 en Micha 4: 1-4 verwijzen naar het werk van de Heer. Deze profetieën van Jesaja en Micha betroffen Jeruzalem en vele volken. Hij zeide: “Als een open plaats zal Jeruzalem daar liggen, vanwege de menigte van mensen en vee daarin. En Ik zelf luidt het Woord des Heren, zal haar een vurige muur zijn rondom, en heerlijkheid binnenin haar…en vele volken zullen te dien dage gemeenschap zoeken met de Here en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal in hun midden wonen.” (Zach. 2: 4, 5, 10, 11) De Geest der profetie past deze profetie toe in verband met Gods zorg voor Zijn gemeente en het werk van de evangelieprediking aan de wereld. Deze profetieën (Jes. 2 en Micha 4) worden soms gebruikt om de speculatie te ondersteunen dat satan als Christus zal worden gekroond te Jeruzalem. De Geest der profetie leert wel ‘dat satan zelf zich zal uitgeven voor Christus’. Maar er is geen steun, noch van de Schrift of van de Geest der Profetie voor het geloof dat satan als Christus gekroond zal worden te Jeruzalem. ‘In verschillende delen van de aarde zal de satan zich manifesteren onder de mensen als een majestueus wezen van een verblindende glans, gelijkend op de beschrijving van de Zoon van God, zoals gegeven door Johannes in de Openbaring. (Zie Grote Strijd, blz. 576) Het enige feit dat door God is geopenbaard is dat ‘in verschillende delen van de aarde satan zich zal manifesteren’. Alles wat verder gaat dan deze uitspraak is louter speculatie, gebaseerd op een verkeerde uitlegging van de profetieën van Jes. 2 en Micha 4, en die betreffende ‘Armageddon’ . Hoofdstuk 16. Wanneer zal de koning van het Noorden zijn staatsietenten opslaan te Jeruzalem? ‘Te dien tijde zal Michaël opstaan.. in die tijd zal u volk ontkomen.’ (Dan. 12: 1) Wanneer Michaël opstaat, of Zijn regering aanvangt, sluit de genadetijd voor het menselijk geslacht; de verlossing van Gods volk gebeurt enige tijd later op de tijd van de 6e plaag. Er zullen dus twee gebeurtenissen plaatsvinden waarbij Michaël iets voor Zijn volk zal doen. Tweemaal komt de uitdrukking ‘te dien tijde’ voor, en in verband daarmee, worden tweemaal de woorden ‘uw volk’ genoemd: de twee handelingen worden daarom ten behoeve van Zijn volk gedaan. Elke keer dat de uitdrukking ‘te dien tijde’ wordt gebruikt, verwijst het naar een bepaalde handeling van Christus, die het werk van de ‘koning van het Noorden’ tegenstaat. Te dien tijde, als de ‘koning 1
van het Noorden’ door het afdwingen van zondagswetten, zich voorbereidt om de ‘Heilige Stad’, de kerk, te omsingelen en oorlogen tegen haar te voeren, zal Michaël opstaan, de grote Vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat; ‘Te dien tijde’ wanneer de ‘koning van het Noorden’ maakt dat het doodsbevel zal worden voltrokken over de sabbatshouders vanwege hun voortdurende trouw aan Gods wet. (Dan. 11: 45 en 12: 1) Twee gebeurtenissen worden getoond in verband met de activiteiten van de ‘Koning van het Noorden’: 1. de ‘koning van het Noorden’ plaatst zijn tenten van zijn paleis bij Jeruzalem, en maakt zich gereed voor de verwoesting van Jeruzalem. 2. zijn woede aanval op de ‘Heilige Stad’, welke eindigt in zijn totale vernietiging. Twee gebeurtenissen worden getoond in verband met de activiteiten van Michaël ten behoeve van Gods volk. 1. Hij staat op, of begint Zijn regering teneinde het Koninklijk bevel op zich te nemen om met de tegenstanders van Zijn volk af te rekenen. 2. Hij verlost Zijn volk en vernietigt hun tegenstanders. De koning van het Noorden komt tot zijn einde door het opstaan van Michaël—dit zijn geen los van elkaar staande gebeurtenissen zoals de ‘militaire uitleg’ met betrekking tot Turkije ze naar voren brengt. Michaël staat op, omdat Zijn gemeente in een positie van groot gevaar wordt geplaatst door de toenemende macht en woede van de ‘koning van het Noorden’. Zoals wij elders hebben getoond heeft de Here Jezus, als de Here en Verlosser van Zijn volk, een eed gezworen dat er aan de activiteiten van de ‘koning van het Noorden’ een einde zou worden gemaakt. De afsluiting van Christus’ taak als Middelaar in de hemel betekent dat de vijanden van Zijn gemeente geen genade meer zullen ontvangen: dan zal de dag der vergelding beginnen: ‘Want de Here houdt een dag van wraak, een jaar van vergelding in Sions rechtsgeding.’ (Jes. 34: 8) Hij bekleedde zich met wraak, als met een gewaad… Naar de daden zal Hij vergelden: grimmigheid aan Zijn tegenstanders, vergelding aan Zijn vijanden. (Jes. 59: 17, 18) Wanneer Christus Zijn heerschappij aanvangt (na het blazen van de zevende bazuin), brengt dit grote vreugde aan Zijn vervolgd volk: ‘Wij danken U, Here God, Almachtige dat Gij Uw grote macht hebt opgenomen en het Koningschap hebt aanvaard.’ (Openb. 11: 17) De zeven plagen worden precies genoemd ‘haar (Babylons) plagen’ (Openb. 18: 4, 8) In plaats dat de ‘Koning van het Noorden’ zich verootmoedigt door de plagen die de Here over hem uitgiet, wordt hij woedend, en van zijn misleidingen geeft hij de schuld aan de heiligen. Hij gaat geloven dat door hen te doden, zijn moeilijkheden zouden eindigen. ‘Men zal verklaren dat de mensen God beledigen door de overtreding van de zondag; dat deze zonde rampen heeft gebracht die niet zullen ophouden totdat de zondagsviering streng zal worden afgedwongen; en dat zij die de eisen van het vierde gebod naar voren brengen en aldus de eerbied voor de zondag vernietigd hebben, de onruststokers van het volk zijn, en hun herstelling in de goddelijke gunst en wereldlijke voorspoed beletten.’ (Grote Strijd, blz. 545) Zij die de wet van God eren zijn ervan beschuldigd de oordelen over de wereld te brengen en zij zullen als de oorzaak beschouwd worden van de vreselijke stuiptrekkingen der natuur en de strijd en het bloedvergieten onder mensen dat de aarde met ellende vervuld. (Grote Strijd, blz. 568) Ik zag het zwaard, honger, epidemie en grote verwarring in het land. De bozen dachten dat wij de oordelen over hen gebracht hadden, en zij stonden op en beraadslaagden om de aarde van ons af te helpen, denkend dat dan het kwaad tegengehouden zou worden.’ (Early Writings, 33, 34) Aldus zal de ‘koning van het Noorden’ zijn legers aanvoeren om de ‘Heilige Stad’ te vernietigen. Maar te dien tijde, wanneer Gog komt in het land van Israël, luidt het woord van de Here Here, dan zal mijn grimmigheid opstijgen in mijn neus, en in mijn na-ijver, in het vuur mijner verbolgenheid, zal Ik spreken. (Ez. 38: 18-19)
1
Chronologische volgorde. Het is een gewoonte van Bijbelprofeten de gedachten van de lezer eerst te brengen tot het hoogtepunt en op zijn schreden terug te keren ten einde vollediger bijzonderheden te geven. In zijn wederkomstpredicatie gaat Jezus driemaal de loop der geschiedenis na tot het einde. (Matt. 24: 1-14, 15-28 en 29-51) In de studie van de profetieën is het raadzaam op de volgorde der gebeurtenissen te letten, maar er zal een terugkering gezien worden in verband met de climax. In de laatste profetie van Daniël wordt dit beginsel getoond evengoed als in de andere die het voorafgingen. In Daniël 11: 14 wordt Rome ingeleid in deze profetie en onmiddellijk wijst de engel naar de climax, zeggende: ‘Maar zij zullen struikelen.’ Nadat de profetie duidelijk Rome heeft vastgesteld als de ‘Koning van het Noorden’ en na in zijn beschrijving van deze macht de loopbaan van de eerste drie Romeinse keizers te hebben gegeven (verzen 17 t/m 21) gaat de profetie verder (vers 23) om een vroegere geschiedenis te schetsen van dat grote rijk dat de wereld beheerste op de tijd dat Jezus van Nazareth - de Vorst van het Verbond (vers 22) - onder de mensen woning maakte. Bijbelstudenten vinden het niet vreemd dat de profeet, als hij verder gaat met zijn schets van de geschiedenis de chronologische volgorde van zijn verhaal onderbreekt en terugkeert in het verleden teneinde andere interessante feiten te vermelden die verbonden zijn met de opkomst van de Romeinse macht. Dit doet hij met het doel bijkomende punten van herkenning te verschaffen. Tal van voorbeelden van deze praktijk zal men kunnen geven als men bekend is met de joodse literatuur. Daniël 11: 22 gaat het werk na van Rome in de vernietiging van het joodse volk, over hen komende als een ‘overstroming’ (vgl. Dan. 9: 26), maar dit deel van de profetie eindigt met een verwijzing naar het werk van Rome in het breken ook van de ‘Vorst van het Verbond’ dus teruggaande van A.D. 70 naar A.D. 31. Deze twee gebeurtenissen zijn nauw met elkaar verbonden. God laat toe dat de joodse natie wordt vernietigd vanwege haar verwerpen van de Heiland. Daniël 11: 40-45 geeft de tonelen weer van de verwonding van de ‘koning van het Noorden’, de genezing van zijn wond, en van zijn daaropvolgende succesvolle activiteiten als hij de wereld in tegenstand tot het volk van God leidt; in vers 45 gaat de profeet naar de climax - het einde van de vervolgende macht. In Daniël 12: 1 verbindt hij de activiteiten van de ‘koning van het Noorden’ in zijn aanvallen op de ‘Heilige Stad’ met dat wat de Heer zal doen ten behoeve van Zijn volk in het steunen van hun zaak tegen de ‘koning van het Noorden’. ‘Te dien tijde’ (wanneer de ‘koning van het Noorden’ zijn legers dreigend rondom Jeruzalem opstelt) zal Michaël opstaan; ‘Te dien tijde’ (wanneer de ‘koning van het Noorden’ het doodsbevel uitspreekt om de heiligen te doden - om de ‘Heilige Stad’ te vernietigen) verlost Michaël Zijn volk en vernietigt Hij de ‘koning van het Noorden’: hij komt aan zijn einde, zonder dat iemand hem helpt. Wij zijn tot de climax gekomen. In ons volgende hoofdstuk vermelden wij de bijzonderheden van de gebeurtenissen die tot die climax leiden, als een verdere illustratie van het beginsel wat wij in dit hoofdstuk gevolgd hebben.
Hoofdstuk 17. De koning van het Noorden is reeds zijn legers aan het opstellen om Jeruzalem te omsingelen. Daar de kerk de plaats heeft ingenomen van het nationale Israël, wordt zij in de profetie voorgesteld alsof zij in Jeruzalem was. Wanneer de profeten het laatste conflict beschrijven, stellen zij de strijd van satans koninkrijk tegen de laatste gemeente voor, als een verzameling van machtige legers om de ‘Heilige Stad’ aan te vallen. Het is deze symbolische voorstelling van de laatste strijd die foutief letterlijk wordt toegepast met betrekking tot een veronderstelde militaire verzameling van volken in 1
Palestina. De Geest der profetie, die de taal gebruikt uit de profetieën van Joël 3, Ezechiël 38 en 39 en Daniël 12: 1 zegt, sprekend over de laatste strijd: Satan wenste het voorrecht te hebben om de heiligen van de Allerhoogste te vernietigen, maar Jezus verzocht Zijn engelen om over hen te waken. God zou geëerd worden door een Verbond te maken met diegenen die Zijn wet hadden gehouden voor het oog van de heidenen rondom hen. (zie Joël 3) Spoedig zag ik dat de heiligen grote geestelijke angst leden. Zij schenen omringd te zijn door de boze inwoners van de aarde. God zou niet toelaten dat Zijn naam gesmaad zou worden onder de heidenen. (Ez. 39: 7) De tijd was bijna gekomen dat Hij Zijn machtige kracht zou openbaren, en Zijn heiligen heerlijk zou verlossen. In het hoofdstuk ‘verlossing van Gods volk’ lezen wij: Het was middernacht dat God verkoos Zijn heiligen te verlossen. Terwijl de bozen hen rondom bespotten zagen de heiligen met plechtige vreugde de tekenen van hun verlossing. (Early Writings, blz. 282-285) In deze bladzijden worden in verband met de aanval op het volk van God, wegens de trouw aan Gods wet, de profetieën van Joël 3 en Ezechiël 38 en 39 en Daniël 12: 1 met elkaar verbonden en een verzameling van boze legers beschreven, die op de vernietiging van Gods volk binnen Jeruzalem uit zijn. De taal van de profetieën gebruikend beschrijft de Geest der profetie de laatste gemeente als ‘omringd door de boze inwoners der aarde’, de heidenen rondom, bespotten hen, natuurlijk is dit een Schriftuurlijke voorstelling. Wij zullen verder gaan om aan te tonen dat de verzameling van de legers van de ‘koning van het Noorden’ nu aan de gang is: de ‘koning van het Noorden’ is reeds zijn legers aan het opstellen om tegen ‘de Heilige Stad’ op te trekken. In de grote ‘oorlog’ tegen de overigen (Openb. 12: 17), zal het pausdom uiteindelijk oppermachtig worden in de wereld. Johannes, verwijzend naar de slottonelen verklaart: Heel de aarde verwonderde zich achter het beest, (Openb. 13: 3) allen die op de aarde wonen zullen het beest aanbidden. (vers 8) Dezen (de naties van het christendom) zijn één van zin en geven hun kracht en macht aan het beest. Dezen zullen oorlog voeren tegen het Lam (die in Openb. 14: 1 wordt afgebeeld als zijnde met Zijn gemeente op de Berg Sion) en het Lam zal hen overwinnen, en zij die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen. (Openb. 17: 12-14) Onder het beeld van een vrouw zal de afvallige kerk zeggen: Ik troon als een koningin, ik ben geen weduwe en geen rouw zal ik zien. Daarom zullen haar plagen op één dag komen … want sterk is de Here God, die haar geoordeeld heeft. (Openb. 18: 7, 8) De ‘koning van het Noorden’, die in de Openbaring ook het beest genoemd wordt, leidt satans legers tegen het Lam en Zijn gemeente op de Berg Sion. Johannes beschrijft dit geestelijke conflict in realistische beelden: En ik zag het beest en de koningen der aarde en hun legerscharen verzameld om de oorlog te voeren tegen Hem, die op het paard zat, en tegen Zijn leger. (Openb. 19: 19, 20) Hij beschrijft satan met zijn legers van boze geesten werkende door de draak, het beest en de valse profeet en de ‘koningen der aarde en van de gehele wereld’ te verzamelen, tot de oorlog op de dag van de Grote God Almachtig. En hij verzamelde hen op de plaats, die in het Hebreeuws genoemd wordt Armageddon. (Openb. 16: 13-16) Deze oorlog tegen de laatste gemeente (Openb. 12: 17 en Dan. 11: 44) zal met grote wreedheid en kracht gevoerd worden. (Gods genadedeur is gesloten, Gods Geest is van de aarde teruggetrokken, de mensen hebben tegenover elkaar geen gevoel meer, de satan heeft de vrije hand en wil alleen maar dood en verderf, maar Michaël zal opstaan en Zijn volk bevrijden anders zou er geen mens meer overblijven.) De komende strijd zal zich kenmerken door een vreselijke hevigheid zoals de wereld nooit heeft aanschouwd. (Grote Strijd, blz. 14) De legers van Babylon zullen plannen maken om al diegenen die trouw zullen blijven aan de wet van God, helemaal te vernietigen. De geest van haat zal toenemen, naarmate de Geest van God teruggetrokken wordt van de aarde. Aldus zal de hele wereld zich verzamelen tegen de Heer en Zijn gemeente op de Berg Sion. Deze verzameling vindt nu plaats en ten tijde van de 6e plaag zal de verzameling voltooid zijn. (Regeren is vooruit denken, het pausdom maakt overal vrienden, waar hij normaal niet zou komen of mocht komen) Dit is de leer van de Bijbel en de Geest der profetie. Wanneer Gods volk op de roep acht geeft: Komt uit van haar Mijn volk, (Openb. 18: 4) vergaderen zij zich van de vier hoeken der aarde. (Jes. 11: 11, 12) In het commentaar op deze verzen van Jesaja, dat de verzameling van het 1
geestelijke Israël beschrijft, lezen wij: In de tijd der verzameling zal God Zijn volk genezen en verbinden…in de verzameling, wanneer God Zijn hand ertoe heeft gezet Zijn volk te verzamelen. (EW, blz. 74) Op blz. 76 worden diegenen, die voor de vervulling van zulke beloften aan Israël naar Palestina zien, streng veroordeeld. De ‘verzameling’ van Israël en de voorbereiding voor de dag des Heren, waar op blz. 74-76 naar verwezen wordt, is volgens blz. 86 de ‘vereniging’ van Gods volk. Hier, zoals op andere plaatsen in de boeken van de Geest der profetie is de betekenis van het woord ‘verzamelen’ vereniging of verzameling. (zie Jes. 54: 25 en 60: 4 en Ez. 38: 8 en Joël 3: 2, 11 en Zach. 14: 2, 3, 12 en Openb. 16: 14 en 19: 19) Het is door deze geestelijke ‘vereniging’ dat gelovigen in de Here mede gebouwd worden tot een woonstede Gods in de Geest. (Ef. 2: 21, 22) Niet alleen wanneer er verwezen wordt naar de geestelijke verzameling van Israël gebruikt de Geest der profetie het woord ‘vereniging’ of ‘verenigd’ maar ook wanneer de versterking van de vijandige machten wordt beschreven. De machten van het kwaad verenigen hun krachten en worden tot één. Zij maken zich sterk voor de laatste grote crisis. In het commentaar op de ‘inzameling’ van het onkruid (Matt. 13: 30, 40) lezen wij: ‘Kunnen wij niet zien hoe ernstig satan aan het werk is om het onkruid in bundels te binden, de elementen van zijn koninkrijk verenigend, opdat hij de controle van de wereld mag verkrijgen? Dit werk van het binden van het onkruid gaat sneller vooruit dan wij ons voorstellen.’(Testimonies 5, blz. 384) In een uitlegging van de verzameling van de naties tot Armageddon genoemd in Openb. 16: 14 toont de Geest der profetie dat het woord ‘verzamelen’ verwijst naar de geestelijke ‘vereniging’ van de elementen van satans koninkrijk: de geesten van duivelen zullen uitgaan naar de koningen der aarde en naar de gehele wereld (klaarblijkelijk is de verwijzing naar Openb. 16: 13, 14) om ze in misleiding te binden en spoort hen aan om zich met satan te verenigen in zijn laatste strijd tegen de regering des hemels. (Grote Strijd, blz. 575) Met zulke duidelijke uitspraken van de Geest der profetie moest er geen probleem zijn met de betekenis van een verzameling tot Armageddon. Iedere ziel die zich niet geheel aan God heeft overgegeven, zal een verbond vormen met satan tegen de hemel en zich aansluiten bij de strijd tegen de Heerser van het Universum. (Testimonies, blz. 465) De Geest der profetie verwijst dikwijls naar de ‘vereniging’ van de machten van het kwaad bij de beschrijving van de laatste strijd over de sabbat. (zie de Grote Strijd, blz. 537, 559, 560, 561) De ware uitlegging van de profetische beelden van de Openbaring openbaart dat deze leer precies is wat afgebeeld is in de beschrijving door Johannes van de laatste strijd. Gods volk wordt gedrongen te studeren ‘om de voortgang van de gebeurtenissen te begrijpen in de opstelling van de natiën voor het laatste conflict voor de grote strijd’. Gods volk behoort te weten dat de inwoners der aarde zich reeds opstellen onder de leiding van de vorst der duisternis. De wet van God wordt krachteloos gemaakt. (Testimonies 8, blz. 49) In de Grote Strijd, blz. 516, 517, lezen wij de juiste uitlegging van het werk van boze geesten in het ‘verzamelen’ van de koningen der aarde van de gehele wereld tot de strijd van de grote dag van God Almachtig: Satan heeft zich voor zijn laatste poging om de wereld te misleiden lang voorbereid…hij heeft nog niet de volle vervulling van zijn plannen bereikt; (in het misleiden van de wereld om zich met hem te verenigen in zijn rebellie tegen Gods wet) maar het zal bereikt worden in het laatste restje van de tijd. De profeet zegt: Ik zag drie onreine geesten van duivelen die tekenen doen, welke uitgaan naar de koningen der aarde en der gehele wereld, om hen te verzamelen tot de oorlog op die grote dag van de Almachtige God. (Openb. 16: 13, 14) Behalve diegenen die bewaard worden door de kracht van God, door geloof in Zijn Woord, zal de hele wereld ingepalmd worden in de gelederen van deze misleiding. Het volk wordt snel tot een noodlottige zorgeloosheid gesust, om pas te ontwaken door de uitstorting van de toorn van God. Aldus zien wij dat de ‘verzameling’ van de naties tot Armageddon betekent dat zij misleid worden om zich aan te sluiten bij de rijen van de boze machten, zij ‘verenigen’ zich met satan in zijn laatste strijd tegen de regering van de hemel. Satan heeft de mensen voor een lange tijd misleid; hij wenst de wereld te misleiden… hij heeft nog niet de volle vervulling van zijn plannen bereikt; maar hij bereikt 1
het op de tijd van de oorlog van Armageddon. Wanneer bij de 6e plaag ‘de hele wereld’ door de geesten is vergaderd en dit ‘de volle vervulling van satans plannen is’ daar dit werk van misleiding het verzamelen of verenigen van ‘de koningen der aarde en van de gehele wereld’ is, moet het verzamelen, al aan de gang zijn; reeds worden de inwoners opgesteld onder de leiding van de vorst der duisternis. De verzameling afgebeeld in Openbaring 16: 13 verwijst niet naar een bepaald snel militair manoeuvre door de naties naar Megiddo, maar verwijst naar het hoogtepunt van het werk der misleiding dat de satan door de jaren heen gedaan heeft, terwijl hij voorbereidingen treft om de wereld te ‘verenigen’ om zich bij ‘hem aan te sluiten’ in zijn laatste strijd tegen God. Op de tijd van de 6e plaag hebben de bozen zich geheel verenigd met satan in zijn oorlog tegen God. (Grote Strijd, blz. 606) De boze geesten zijn de volken reeds aan het opstellen, om te strijden, tegen de regering van de hemel, spoedig zullen diegenen, die oorlog voeren tegen hun Maker en Zijn gemeente tot hun einde komen, en niemand zal hen helpen. Reeds is de verzameling van Gods volk om met Christus op de Berg Sion te zijn aan de gang. Juist in het midden van de beschrijving van het bijeen vergaderen van de boze machten tegen de Heer en Zijn volk, verkondigt de Heiland een ernstige waarschuwing aan Zijn volk om te waken en hun klederen te bewaren, zie Openbaring 16: 15. Het waken en het bewaren der klederen zijn nu van toepassing, het zal te laat zijn na de sluiting van de genadetijd om gereed te komen. Het is nu voordat de genadetijd sluit, terwijl de boze geesten de volken vergaderen om oorlog te voeren tegen God en Zijn volk, dat Gods volk ook zijn voorbereidingen moet maken. Zij moeten nu naar de oproep van Christus luisteren om ‘met Hem’ te staan op de Berg Sion, in de klederen der gerechtigheid, die Hij geeft en om ‘verkoren’ te zijn voordat de genadedeur sluit, door trouw aan Zijn geboden ‘getrouw’ bevonden te worden. (Openb. 14: 1 en 17: 14) Aldus wanneer de poorten van de ‘Heilige Stad’ voor altijd worden gesloten en geen zondaars meer toegestaan worden er binnen te gaan, zullen de geredden ‘zij die Zijn Geboden doen’ (Openb. 22: 14) binnen Jeruzalem zijn, terwijl de verlorenen, buiten zijn, in het dal van Gods oordeel. (Joel 2: 32 en 3; Openb. 22: 15) Gedurende de donkere Middeleeuwen plaatste de ‘koning van het Noorden’, de mens der zonde, de zoon des verderfs, niet alleen zijn tenten in zijn paleis, ‘aan de Berg van het Heilige Sieraad’ (2 Tess. 2: 3-5) maar op die tijd vertrad hij ook de ‘Heilige Stad’ gedurende 1260 jaren. (Openb. 11: 1, 2) De ‘koning van het Noorden’ heeft echter een ‘dodelijke wonde’ ontvangen (Openb. 13: 3) en trok zich terug van Gods ‘Heilige Stad’. Maar het beest is weer levend geworden, de macht van de ‘koning van het Noorden’ keert terug, en satan wacht op de dag wanneer hij opnieuw al zijn strijdkrachten tegen de ‘Heilige Stad’ , de Kerk, zal inzetten. In de donkere Middeleeuwen was het gegeven oorlog te voeren met de heiligen en ze te overwinnen. (Openb. 13: 7) Daar deze oorlog het vertreden van de ‘Heilige Stad’ was, (Openb. 11: 2) zo zal de oorlog tegen het overblijfsel (Openb. 12:7) in verband met de afdwinging van zondagswetten ook een aanval op de ‘Heilige Stad’ zijn. (Dan. 11: 44, 45) De ‘koning van het Noorden’ zal dan zijn tenten opnieuw plaatsen buiten Jeruzalem en bereidt zich voor om het geheel te vernietigen. Maar deze keer zal de Heer niet toelaten dat de ‘koning van het Noorden’, de mens der zonde, Zijn kerk kwaad doet. In plaats daarvan zal Zijn onvermengde toorn uitgegoten worden op de verzamelde menigten die ‘in het dal van Josafat’ vergaderd zullen zijn: De Here brult uit Sion en verheft Zijn stem uit Jeruzalem, zodat hemel en aarde beven. Maar de Heer is een schuilplaats voor zijn volk en een veste voor de kinderen Israëls. (Joël 3: 16, 17) (diegenen die op de ‘Berg Sion en te Jeruzalem’ zijn, zullen verlost worden.) (Joël 2: 32) En gij zult weten dat ik de Here, uw God ben, die woon op Sion, Mijn Heilige Berg en Jeruzalem zal een heiligdom zijn, en vreemdelingen zullen er niet meer doortrekken. De vervolging van de kerk in de donkere Middeleeuwen wordt ‘een oorlog’ genoemd, (Openb. 13: 7) ook het met voeten vertreden van ‘de Heilige Stad’ (Openb. 11: 2), en ook het overstromen van de rivier de Eufraat. (Openb. 12: 15, 16 en Jozua. 24: 2, 4, 14, 15 en Jes. 8: 7, 8) De laatste fase van de strijd tussen de machten van goed en kwaad is weer ‘een oorlog’, (Openb. 12: 7), een aanval op de ‘Heilige Stad’, (Dan. 11: 45 en Openb. 14: 20 en Joel 3 en Zach. 14) en het overstromen van de rivier 1
de Eufraat. (Openb. 16: 12) In de oorlog van de grote dag van God almachtig (Openb. 16: 14) voert de Heer ‘oorlog’ (Openb. 19: 11-20) tegen de menigten die vergaderd zijn tegen Zijn ‘Heilige Stad’. Hij droogt de overstromende wateren van de Eufraat op, waarvan gezegd wordt dat het in het ‘land van het Noorden’ is. (Jer. 46: 6, 10) Aldus wijst het einde van de ‘koning van het Noorden’ en het opdrogen van de wateren van de Eufraat naar dezelfde macht: de ondergang van de legers van Babylon.
Hoofdstuk 18. De koning van het Noorden komt tot zijn einde: de wateren van de Eufraat worden opgedroogd. De rivier de Eufraat wordt vijf keer in de Bijbel ‘groot’ genoemd (Zie Gen. 15: 18 en Deut. 1: 17 en Jozua 1: 4 en Openb. 9: 14 en Openb. 16: 12) De Hiddekel of de Tigris worden nooit zo aangeduid in de Schriften. Het verband tussen het gebied van de rivier de Eufraat en de ‘koning van het Noorden’ is duidelijk wanneer men ziet dat de Schriften spreken over het Noordelijke land bij de rivier de Eufraat (Jer. 46: 2, 6, 10) De Babyloniërs kwamen van het Noorden, (Jer. 1: 13-15 en 4: 6 en 6: 1 en 25: 9, 26 en 46: 20, 24) zij overstroomden het land Israël als de overstroming van de wateren van de Eufraat (Jes. 8: 7, 8 en Jer. 47: 2) De rivier de Eufraat wordt in de schriften gebruikt als een symbool om invallende, vernietigende krachten voor te stellen. Het wordt als zodanig gebruikt in Openbaring 9 en 16. In Openb. 9 wordt de Eufraat gebruikt om invallende, vernietigende krachten voor te stellen, het Ottomaanse Rijk dat de resten van het Romeinse Rijk binnenviel en vernietigde. In de profetie ligt de nadruk op het werk van vernietiging, wat door het Ottomaanse Rijk verricht is. De Eufraat wordt in Openb. 6: 12 gebruikt om invallende vernietigende machten voor te stellen – de vervolgende macht van Babylon. In Jozua 24: 2, 3, 14, 15 wordt de Eufraat ‘de vloed’ genoemd, in Openb. 12: 15, 16 verwijst ‘de vloed’ (dat is de Eufraat) naar de vervolging van de kerk gedurende de donkere Middeleeuwen. Daar deze vervolging ook een ‘oorlog’ genoemd wordt (Openb. 13: 7 en Dan. 7: 21) weten wij dat de uitspraak van Johannes, dat de draak oorlog zal voeren tegen de overigen (Openb. 12: 17) betekent dat de Eufraatse vloed van vervolging van de donkere Middeleeuwen herhaald wordt in de laatste strijd. Het opdrogen van de Eufraat heeft betrekking op het ophouden van de Babylonische vervolging van de kerk door tussenkomst van God. Babylon, de grote hoer, wordt beschreven als één die zit op vele wateren. (Openb. 17: 1) Dit is een aanhaling uit Jer. 51: 13, die verwijst naar het letterlijke Babylon ‘dat woont aan vele wateren’. Babylon was gebouwd op de Eufraat. Daar Johannes bij de beschrijving van de vervolging door het geestelijk Babylon in Openb. 12: 15, 16 het woord ‘vloed’ gebruikt heeft, kan het noemen van de Eufraat in Openb. 16: 12 alleen betrekking hebben op het opdrogen van de Babylonische wateren der vervolging door Gods tussenkomst. De invasie van het land Israël en de aanval op het volk van God worden vergeleken met de overstroming van het land Israël door de wateren van de Eufraat (Zie Jer. 46: 6-10 en 47: 2 en 25: 9-11, 15-26) In Jes. 8: 7, 8 en 7: 20 verwijst de overstroming door de Eufraat naar de Assyriërs die Israël kwamen vernietigen in Jeruzalem. Op die tijd werden de aanvallende legers van de Assyriërs vernietigd door de wonderbare tussenkomst van Israëls God. (Jes. 37: 33-38) In de laatste dagen zal volgens de profetie van Openbaring 16: 12 en Daniël 11: 45 God weer tussenbeide komen om Zijn volk te redden en vijanden te vernietigen. De ondergang van Babylon die veroorzaakt werd door de krijgskunst van Kores door de rivier de Eufraat op te drogen wordt in het boek de Openbaring in den brede herhaald. Dit is het hoogtepunt van de beschrijving die de apostel Johannes geeft van de strijd tussen de machten van goed en kwaad, net zoals het einde van de ‘Koning van het Noorden’ het hoogtepunt is van de profetieën van 1
Daniël, beiden verwijzen naar dezelfde zaak. Daar Johannes in Openbaring 14: 8 reeds verwees naar de verwoesting van Babylon door de strategie van Kores, zo moet zijn verwijzing in Openb. 16: 12 naar de komst van de ‘koning uit het Oosten’ en het opdrogen van de wateren van de Eufraat begrepen worden in het licht van zijn voorgaande verwijzing naar de val van Babylon. De ‘koning van het Noorden’ heeft groot succes (Dan. 11:40-45) totdat Michaël opstaat, de Heer komt dan tussenbeide en er is een tijd van moeite, zoals er nooit was. Zo ook in Openbaring: Babylon wordt hoog verheven onder de volken. (Openb.18: 7) Maar Christus komt tussenbeide, de zeven laatste plagen worden uitgegoten: zij zijn Gods oordelen over Babylon- met inbegrip van de 6e plaag! Zij zijn ‘haar’ (Babylons) plagen. (Openb. 18: 4, 8) De symbolische opdroging van de Eufraat kan daarom alleen verwijzen naar een oordeel over Babylon, en kan niet verwijzen naar de vernietiging van Turkije of de volkeren in de omgeving van de letterlijke Eufraat. Zoals Babylon wereldwijd was, zo moet ook de Eufraat waarop het vanouds gebouwd was, ook de wereldwijde toepassing hebben. De plagen, beschreven in Openbaring 16, vallen op Babylon wanneer Christus Zijn middelaarswerk in het hemels Heiligdom afsluit. In Openb. 17 wordt ons de reden voor de oordelen over Babylon getoond: zij komen vanwege haar vervolging van het volk van God. Als wij Openb. 12: 12-16 vergelijken met Openb. 13: 5-7 en Openb. 12: 17 met Openb. 17: 1, 14, 15 weten wij dat de apostel Johannes de komende strijd van de verenigde machten van Babylon koningen en volk - als de overstroming beschrijft van de Eufraat over zijn oevers, dreigende Gods volk te verzwelgen. Er zal een machtige golf van vervolging komen om hen van hun trouw aan de Here af te keren. Openb. 16: 12 verwijst naar de tussenkomst van de Heer ten behoeve van Zijn vervolgd volk. In hun boos werk van ‘oorlog’ voeren tegen de kerk van ‘het overblijfsel’ voeren de koningen die volgens Openb. 17: 13 hun kracht en macht aan het beest geven, ‘oorlog met het Lam’ en het Lam zal hen overwinnen. (vers 14) Dat is, omdat zij oorlog voeren, tegen Zijn volk, daarom zal het Lam oorlog voeren tegen de machten van Babylon (Openb. 19: 11-21): in Openb. 16: 12-16 wordt hiernaar verwezen als de ‘oorlog van die grote dag van God Almachtig’, Armageddon. De profeet Daniël zegt, terwijl hij de komende verwoesting beschrijft van het joodse volk en Jeruzalem door de Romeinen: “En het volk van een vorst die komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde richten, maar zijn einde zal zijn in de overstroming.” (Dan. 9: 26) In Dan. 11: 22 verwijst de profeet opnieuw naar deze ‘vloed’. Het joodse volk met haar geliefde stad, zonder de bedekkende vleugel van God, ging ten onder in die Romeinse ‘overstroming’ . Echter, in de laatste gebeurtenissen van de grote strijd, zal Gods geestelijke Jeruzalem, de ware kerk, beschermd worden voor de invallende ‘overstroming’ van de ‘koning van het Noorden’ en zijn menigten. Wijzend naar de laatste strijd, richt de profeet Daniël onze aandacht op de opgestane macht van de ‘koning van het Noorden’ die, herstellend van de dodelijke wonde hem toegebracht door de ‘Koning van het Zuiden’ in de Franse Revolutie, uittrekt ‘in grote grimmigheid om velen te verdelgen en te vernietigen’. (Dan. 11: 44) Daniël vergelijkt de aanvallen van de ‘koning van het Noorden’ met de overstroming van een machtige rivier - de Eufraat. (Dan. 11: 40) De ‘koning van het Noorden’…. zal de landen binnenvallen, en als een overstroming steeds verder om zich heen grijpen. Die ‘overstroming’ zal weer golven in het Sieraadland (vers 41) waar Gods volk woont en zoals in de tijd van de Assyriers, de machtige en geweldige wateren van de rivier (de Eufraat) zal Juda binnendringen tot aan de hals. (Jes. 8: 7, 8) Als een man die bijna verdrinkt door de overstromende vloed, met alleen zijn hoofd boven de ziedende wateren, zo scheen de stad Jeruzalem, in de dagen van Hiskia, overgeleverd aan de genade van de invallers. Maar God kwam tussenbeide. De overstromende wateren werden opgedroogd. Zo zal het zijn wanneer de ‘koning van het Noorden’ het antitypische land van Israël overstroomt en reikt tot ‘de Berg van het Heilig Sieraad’. De wateren van de Babylonische overstroming, de wateren van de grote rivier de Eufraat, zullen het land overstromen en dreigen de ‘Heilige Stad’ te verzwelgen (Dan. 11: 45 en Openb. 11: 2) Maar de Here die aan Daniël deze profetie gaf, aan de oever van de grote rivier, toen Hij de plechtige eed 1
zwoer, dat Hij een eind zou maken aan de vervolging van Zijn volk (Dan. 12: 5-7), zal de wateren van de grote rivier, de Eufraat opdrogen (Openb. 16: 12): de ‘koning van het Noorden’, zal aan zijn eind komen, zonder dat iemand hem helpt. (Dan. 11: 45) Dan. 11: 45 verwijst niet naar de letterlijk stad Jeruzalem, maar naar de ‘Heilige Stad’ de ware gemeente. (Grote Strijd, blz. 252, 253) De profetie van Daniël 10 tot 12 werd niet gegeven om de gebeurtenissen te beschrijven die in Palestina in de laatste dagen geschieden, maar om de ervaringen van het geestelijke Israël in geheel de wereld te beschrijven in het antitypische of geestelijke land van Israël, juist voordat zij ingaan in hun eeuwig Kanaän. De ‘koning van het Noorden’ is nog niet aan zijn einde gekomen. De Here waarschuwt Zijn volk door de profetie van Daniël 11: 40-45 en ook door Openbaring 13 tot 19, dat het pausdom een opstanding tot de macht zal hebben, al de politieke en geestelijke macht die het in het verleden uitgeoefend heeft, zal het weer uitoefenen, in de laatste strijd. Voor een kort ‘uur’, (Openb. 17: 12) zal de ‘koning van het Noorden’, de mens der zonde, de zoon des verderfs, de ‘kleine horen’, het beest, een bittere ‘oorlog’ voeren tegen het volk van God. (Openb. 12: 17 en Dan. 11: 40-45) Hij zal zeker schijnen van zijn doel, de algehele vernietiging van Gods ‘Heilige Stad’ Jeruzalem. ‘Hij zal zijn staatsietenten opslaan tussen de zee en de Berg van het heilig Sieraad; (Hij zal de Kerk omsingelen zoals de Romeinen het letterlijke Jeruzalem omsingelden om het te vernietigen) maar dan komt zijn einde, zonder dat iemand hem helpt.’ Niemand zal in staat zijn hem te helpen, want Hij die hem aan zijn einde brengt is niemand anders dan onze Here Jezus Christus: de Grote Vorst, die staat voor de kinderen van God, het Almachtige Hoofd en Verlosser van Zijn met bloed gekocht volk. Aan het einde der dagen, genoemd in Daniël 12: 13, zal de ‘koning van het Noorden’ tot zijn definitieve einde komen. Aan het einde der dagen zal het volk van God zich verheugen in haar eeuwige erfenis; aan het einde der dagen, begint haar onsterfelijke leven, in de lente van de eeuwigheid.
Enige woorden en teksten zijn soms moeilijk te verstaan, vandaar dat ik u aanraad om het volgende gedeelte over het Bijbelboek de Openbaring, rustig door te nemen en ga voor uzelf ook een vaste gewoonte maken om de dingen te herhalen, het is en blijft een studie, en dit komt u niet zomaar aanwaaien. Na deze studie over de ‘koning van het Noorden’ hoeft er geen twijfel meer te zijn, wie de ‘koning van het Noorden’ is, wie aan het hoofd van het wereldwijde Babylon staat, en wat de identiteit van de ‘kleine horen’ is. In de studie die nu volgt van het boek de Openbaring, zullen we nog meer bewijzen aanhalen, over het Babylon, de ‘koning van het Noorden’, de ‘kleine horen’ en het beest en zijn beeld. U zult nog meer verrast worden. (m.w.)
1
OPENBARING 1
De Openbaring van Jezus Christus. (Jan Kerssen) Ik ga weer hetzelfde doen zoals ik met het boek Daniël gedaan heb. Uit verschillende boeken haal ik het licht wat gegeven is. Ik weet dat er nog duizenden boeken zijn die geschreven zijn met de beste bedoelingen en eigenlijk moet of mag ik alleen maar zeggen, er is maar één boek en dat is de Bijbel. Ik hoop dat het ons een lichtbundel van boven mag geven. De Here Jezus Christus openbaarde Johannes datgene, wat Hij voorzag, wat Zijn volk in het laatste der dagen zou meemaken en nodig zou hebben om te overleven. De onderwijzing die Hij geeft, is in dit boek de Bijbel te vinden. Zij, die medewerkers willen zijn van het Koninkrijk der hemelen, zullen een grote belangstelling tonen, in hun studie en dagelijks gebed om leiding van de Heilige Geest te vragen. De plechtige en ernstige boodschappen die het boek de Openbaring geeft, is een gift tot eeuwig leven. God openbaart de toekomstige dingen. Mijn of ons gebed: Heer wilt u ons leiden in onze studie van Uw Woord, dat de Heilige Geest ons geven mag de wijsheid en kennis, 1
die u voor ons hebt weggelegd. Leer ons Uw Woord te bewaren, te verkondigen, en leer ons om ernaar te leven, vergeef ons wat achter ons ligt. Leer ons om met U door het leven te gaan. Laten we samen studeren, onder Uw leiding. Amen.
Openbaring. Sleutels die leiden tot het begrijpen van het boek ‘De Openbaring’. Voor onze studie van het boek de Openbaring, hebben wij een systematische benaderingswijze nodig die wij steeds moeten kunnen gebruiken. Wij zullen daarbij vijf richtlijnen in het oog houden. We zullen ze ‘sleutels’ noemen. De sleutels zullen de deuren van het oude huis, de Openbaring voor ons ontsluiten. De vijf sleutels zijn: 1. Het is een Bijbels principe dat letterlijke en lokale voorbeelden van het Oude Testament, symbolisch en wereldwijd worden toegepast in het Nieuwe Testament. Bijvoorbeeld: De letterlijke joden, de afstammelingen van Abraham, ontvingen vele beloften. In het Nieuwe Testament staat het woord ‘joden’ voor mensen die aanspraak kunnen maken op de beloften van God. Het zijn dan ook symbolische joden, geestelijke joden, d.w.z. diegenen, die ongeacht, ras, kleur of nationaliteit geloven zoals vader Abraham heeft geloofd. (Rom. 2: 28, 29 en 9: 7-9, Gal. 3: 7, 29) Zo wordt de letterlijke stad ‘Babylon’ uit de dagen van het Oude Testament het symbolische wereldwijde koninkrijk Babylon, in het Nieuwe Testament. (Openb.14: 8 en 17: 5, 6) 2. De Openbaring bevat heel veel symboliek. Veel is dan figuurlijk bedoeld. Wij moeten ten eerste proberen de betekenis van de symbolen te begrijpen. Wij moeten niet proberen ze letterlijk te verstaan. Bijvoorbeeld een ster die uit de hemel valt, stelt een engel voor en niet een letterlijke ster. Sprinkhanen, die ‘uit rook als een grote oven te voorschijn komen, zijn geen letterlijke sprinkhanen. Zij stellen dienstknechten van de duivel voor, die de waarheid ten onder houden, waar zij ook gaan. 3. Zo stellen getallen in het boek de Openbaring, (overeenkomstig het oosterse gebruik) in de eerste plaats kwaliteit voor i.p.v. kwantiteit. Het cijfer 7 verwijst naar vrede en rust na de strijd. (volmaaktheid) Het cijfer 12 verwijst naar het Koninkrijk van God. 4. De belangrijkste symboliek uit het boek de Openbaring is genomen uit het Oude Testament, ‘het heiligdom’ dat oorspronkelijk door Mozes bij de berg Sinaï gebouwd werd. De verwijzingen naar het ‘Heiligdom’ zijn gegeven om ons werkelijkheden te doen herinneren, die door het oorspronkelijke meubilair van het ‘Heiligdom’ heen, haar diensten voor afgebeeld hebben. 5. Het boek de Openbaring is een uitbreiding en een verklaring van de preek die Jezus op de Olijfberg voor Zijn discipelen hield, vlak voor Zijn kruisiging. Jezus’ preek is in drie onderdelen verdeeld: - tekenen der tijden - aanval en afval - het oordeel en de wederkomst Het boek de Openbaring volgt hetzelfde patroon. De hoofdindeling van de Openbaring wordt 1
gevonden in 3 onderdelen. -
de 7 zegels de 7 bazuinen de 7 plagen
De inhoud van deze 3 hoofdonderdelen loopt evenwijdig aan de inhoud van de 3 onderdelen van Jezus’ preek op de Olijfberg. Jezus vertelde Zijn discipelen dat wat Hij hen vertelde, in het boek Daniël teruggevonden kon worden. Het boek Daniël ligt dus ten grondslag aan de preek van Jezus op de Olijfberg en aan de Openbaring. Jezus breidde het gegeven in Daniël uit en Johannes weidde zelfs verder uit in het boek de Openbaring. Wanneer wij dus over een schriftuurplaats niet zeker zijn, dan kunnen wij in de preek van Jezus op de Olijfberg en in het boek Daniël op zoek gaan naar verduidelijking. Hoe gaan we om met symbolen? 1. 2. 3. 4.
Probeer het symbool op zich te begrijpen. Zoek naar de redenen voor het gebruik van dat symbool. Zoek de bron(nen), dus de oorspronkelijke betekenis. Zoek de letterkundige betekenis van het symbool. (tegenstelling of openbaring, of de nadruk op het laatste gebeuren) 5. Zoek de relatie met het hoofdthema, van het hoofdstuk. 6. Bekijk het in zijn directe context. 7. Probeer te ontdekken wat het betekende voor de eerste hoorders. 8. In het historische deel: zoek niet vanuit de geschiedenis naar de voorzegging, maar zoek vanuit het symbool naar de mogelijke geschiedenis. 9. Probeer niet om alle kleine details toe te passen, zoek naar een hoofdlijn, hoofdidee. 10. Geef een symbool tijd om in de gedachten te rijpen. Wat heeft de Openbaring van Jezus Christus te doen met een literaire structuur van het Bijbelboek? 1. Natuurlijk staat de Openbaring van Jezus Christus centraal in het boek. 2. Maar Johannes was een man van zijn tijd en gebruikt de schrijfvorm van zijn tijd. 3. Hij zoekt zelf naar de waarde van wat hij schrijft en zoekt een opbouw, die de waarde het beste weergeeft. 4. Jezus heeft Zijn Openbaring verpakt in symbolen, en die zijn bewust gekozen. 5. We moeten zeker zijn, dat we de verpakking er goed afhalen. 6. Het blijkt al gauw, dat Johannes zijn boek in 2 delen verdeeld heeft, één deel, dat betrekking heeft op de geschiedenis van de christelijke jaartelling, en één deel dat betrekking heeft op het laatste gebeuren vlak voor, tijdens, en na de wederkomst. 7. Dat bepaalt dus ook de uitleg. 8. Maar in beide delen vinden we symbolen, die overeenkomen met gedachten in het andere deel, soms een herhaling van symbolen.
In de Openbaring van Johannes komen heel wat engelen voor. Als je ze allemaal op een rijtje zet, ontdek je al gauw, dat er verschillende engelen zijn. Verschillende soorten en met verschillende taken. Bij sommigen engelen heb je niet het gevoel, dat het om hemelse engelen gaat. Hoe kan het ook anders in een boek van symbolen. Het Griekse woord voor engel geeft aan dat het om 1
boodschappers gaat. En als je dat woord steeds in de plaats van engel zet, ontdoe je het van de bijgedachten die wij normaliter hebben bij het woord engel. We willen een aanzet doen om de engelen met elkaar te vergelijken. 1: 1. De engel, die alles aan Johannes vertelt. Waarschijnlijk is het Gabriël, die ook alle boodschappen van God doorgaf aan Daniël en aan Maria en Jozef. 1: 20. De 7 engelen van de 7 gemeenten zijn de boodschappers van Gods gemeente. Dat kunnen predikanten en andere woordvoerders zijn. 5: 2. De sterke engel met een luide stem. Het hele universum moet deze vraag horen. 10: 1 is een andere sterke engel, maar diens uiterlijk doet ons erg aan de beschrijving van Jezus Christus denken. 18: 12. is ook nog een sterke engel met een molensteen, die hij in de zee wierp, als beeld van de ondergang van Babylon. 18: 1 zag Johannes een engel met grote macht en sterke lichtglans. Ook deze engel zou wel eens Jezus Christus Zelf kunnen zijn. 7: 2. De engel van de opgang der zon is gelijk aan de koningen van de opgang der zon in 16: 12. Hij is ook Michaël in Daniël 12: 1. We zouden dan in 17: 2; in 10: 1; in 18: 1 en waarschijnlijk ook in 18: 3, 4 kunnen spreken als het beeld van Christus als Hogepriester. Maar de uitgestuurde boodschappers kunnen zowel hemelse wezens als aardse wezens zijn. 5: 11. De vele engelen zijn hier hemelwezens. 7: 4. Ook dit zijn hemelse krachten, die de wervelstormen beheersen. 7: 11. De engelen om de troon in de hemel. 8: 2. De bazuinende engelen zijn waarschijnlijk hemelse engelen. 15: 1. De engelen met de plagen zijn geen aardse wezens. 14: 6. De engelen met de 3 boodschappen lijken echter meer op menselijke boodschappers, die de boodschap over de hele wereld verkondigen. Want het zijn boodschappen, die aan de aardse bewoners gegeven moeten worden. Natuurlijk kunnen Gods kinderen die boodschap niet verkondigen zonder de hulp van vele engelen en in de kracht van de Heilige Geest. Daarom komt de machtige engel Michaël van 18: 1 hen te hulp in de laatste fase. 14: 15. Bij de oogst is het niet zo duidelijk wie er verzamelt. Dan komen we bij zo een ingewikkelde zaak, dat wij mensen dit niet meer kunnen ontleden. Het gaat om de laatste grote samenwerking tussen de hemel en de gelovige kant van de aarde. En welke engel zal de satan binden voor de duizend jaar? (Openb. 20: 1. Gods kinderen zijn dan niet meer op aarde. Het moet een hemelse macht zijn, die macht heeft over de duivel en over de afgrond.) Duidelijk is in ieder geval, dat als we het Lam volgen in Zijn laatste werk op aarde, wij als Zijn volgelingen een grote rol spelen in dat werk. (Nu we een klein overzicht hebben genoten van het Bijbelboek de Openbaring kunnen we beginnen met onze studie van dit fascinerende boek, vol met symbolen, rampen en oorlogen. Maar een boek met veel beloften, een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Een aarde waar geen zonde meer voor zal komen, geen ziekte, geen dood maar een Koninkrijk in liefde. God is een God die Zijn beloftes nakomt, dit heeft de Bijbel al meer dan genoeg bewezen, dit geldt niet alleen voor het eeuwige leven, de eerste opstanding. Maar de beloftes van God geven ook een waarschuwing voor de tweede opstanding, de opstanding ten oordeel.)
Hoofdstuk 1. v. 1. Openbaring van Jezus Christus, welke God Hem gegeven heeft om zijn dienstknechten te tonen hetgeen weldra moet geschieden, en welke Hij door de zending van zijn engel aan zijn dienstknecht Johannes heeft te kennen gegeven. 1
v. 2. Deze heeft van het woord Gods getuigd en van het getuigenis van Jezus Christus, alles wat hij gezien heeft. v. 3. Zalig hij, die voorleest, en zij, die horen de woorden der profetie, en bewaren, hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij. v. 4. Johannes aan de zeven gemeenten in Asia: genade zij u en vrede van Hem, die is en die was en die komt, en van de zeven geesten, die voor zijn troon zijn. v. 5. en van Jezus Christus, de getrouwe getuige, de eerstgeborene der doden en de overste van de koningen der aarde. Hem, die ons liefheeft en ons uit onze zonden verlost heeft door zijn bloed. v. 6. – en Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader gemaakt - Hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden! Amen. v. 7. Zie, Hij komt met de wolken en elke oog zal Hem zien, ook zij, die Hem hebben doorstoken, en alle stammen der aarde zullen over Hem weeklagen. Ja, amen. v. 8. Ik ben de alfa en de omega, zegt de Here God, die is en die was en die komt, de Almachtige. v. 9. Ik, Johannes, uw broeder en deelgenoot in de verdrukking en in het Koninkrijk en de volharding in Jezus, was op het eiland, genaamd Patmos, om het woord Gods en het getuigenis van Jezus. v. 10. Ik kwam in vervoering des geestes op de dag des Heren, en ik hoorde achter mij een luide stem, als van een bazuin. v. 11. zeggende: Hetgeen gij ziet, schrijf dat in een boek en zend het aan de zeven gemeenten: naar Efeze, en naar Smyrna, en naar Pergamum, en naar Tyatira, en naar Sardes, en naar Filadelfia en naar Laodicea. v. 12. En ik keerde mij om, ten einde de stem te zien, die met mij sprak. En toen ik mij omkeerde, zag ik zeven gouden kandelaren, v. 13. en te midden van de kandelaren iemand als een mensen zoon, bekleed met een tot de voeten reikend gewaad, en aan de borsten omgord met een gouden gordel; v. 14. en zijn hoofd en zijn haren waren wit als witte wol, als sneeuw, en zijn ogen als een vuurvlam; v. 15. en zijn voeten waren gelijk koperbrons, als in een oven gloeiend gemaakt, en zijn stem was als een geluid van vele wateren. v. 16. En Hij had zeven sterren in zijn rechterhand en uit zijn mond kwam een tweesnijdend scherp zwaard; en zijn aanzien was gelijk de zon schijnt in haar kracht. v. 17. En toen ik Hem zag, viel ik als dood voor zijn voeten; en Hij legde zijn rechterhand op mij en zeide: Wees niet bevreesd, Ik ben de eerste en de laatste, v. 18. en de levende, en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk. v. 19. Schrijf dan hetgeen gij gezien hebt en hetgeen is en hetgeen na deze geschieden zal. v. 20. Het geheimenis der zeven sterren, die gij gezien hebt in mijn rechterhand, en de zeven gouden kandelaren: de zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten, en de kandelaren zijn de zeven gemeenten. Het onbetaalbare portret. Schriftgedeelte: Openbaring: 1: 1-20.
Het hoofdstuk in het kort. In de meeste Bijbelboeken wordt in de beginverzen van het boek, een sleutel gevonden voor het verstaan van de boodschap, van het gehele Bijbelboek. De Openbaring is daar geen uitzondering op. Het sleutelvers is Openbaring 1: 7 ‘Zie, Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien, ook zij, die Hem doorstoken hebben, en alle stammen der aarde zullen over Hem weeklagen.’ Het eerste vers 1
maakt duidelijk dat het laatste Bijbelboek de ontsluiting van de toekomst is. Het behandelt beide, de nabije en de verre toekomst - vanaf de dagen van Johannes, de discipel van Jezus, die het boek schreef. Het eerste hoofdstuk toont ook reeds aan dat hetgeen verteld wordt; verhaald wordt in hoofdzakelijk symbolische taal. Na het gezicht waarin de Meester beschreven wordt terwijl Hij wandelt te midden van kandelaren en sterren in Zijn hand houdt, legt Johannes uit: Het geheimenis der zeven sterren, die gij gezien hebt in Mijn rechterhand, en de zeven gouden kandelaren: de zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten, en de kandelaren zijn de zeven gemeenten. (Openb. 1: 20) Het grootste gedeelte van het hoofdstuk bestaat uit een prachtig portret van de Here Jezus Christus. Hij is degene die Zijn werk zal leiden door alle problemen van de toekomst. Hij weet wat er te gebeuren staat. Hij zorgt voor de kerk, bemoedigt haar en leidt haar tot de tijd van zijn wederkomst en brengt haar naar de plaats in de hemel die voor haar bereid is. Wat opvalt bij Johannes prachtige beschrijving van de Heer is, dat hij voortdurend terugvalt op oudtestamentische taal, om te beschrijven wat hij in het visioen ziet. Hij geeft aan, een buitengewone kennis te bezitten en maakt duidelijk dat wij, in de komende hoofdstukken, vrije verwijzingen naar het Oude Testament te verwachten hebben - haar steden, volkeren, helden en ervaringen. Commentaar. De oudtestamentische wortels van Johannes’ beschrijving van Jezus. Het kleed en de borstplaat doen ons denken aan de uitrusting van de Hogepriester. (Ex. 28: 4) De ogen als een vuurvlam en de voeten als koperbrons doen ons denken aan de beschrijving van de boodschapper die door Daniël gezien werd in het visioen bij de rivier de Tigris. (Dan. 10: 6) Het witte haar vinden we terug in het gezicht van Daniël i.v.m. de troonzaal. (Dan. 7: 9) De eenheid van de Vader en de Zoon wordt veronderstelt, dus wordt de beschrijving van de één toegepast op de ander zonder enige, theologische uitleg. Net als Daniël maakt ook Ezechiël melding van de bronzen voeten en de stem die klinkt als vele wateren. (Ez. 1: 7 en 43: 2) Jesaja spreekt over het zwaard dat uit de mond komt. (Jes. 49: 2) De Psalmen hebben dezelfde beschrijving van Gods volk die uitgaat om het oordeel uit te voeren over hen die niet in God geloven. (Ps. 149: 6, 7) Tezamen genomen geven deze oudtestamentische symbolen een verenigd beeld van het dienstwerk van de Heer. Het beeld dat Johannes tekent is niet alleen een lichamelijke beschrijving - hoe glorieus ook. Hij wil ons uit vroegere bronnen laten zien welk een overwinnende Verlosser wij hebben. De strijd is reeds op Calvarie zegevierend afgesloten en zal spoedig voleindigd zijn. In de dagen van Johannes was de kerk een periode van vervolging, mislukking, geestelijke neergang en morele trouw ingegaan, die eeuwenlang, steeds erger zou worden, Gods volk zou weer tot de vraag van Openbaring 6: 10 en Daniël 8: 13 komen. ‘Hoelang nog Here, voordat de waarheid weer gehandhaafd zal worden’? Dus, alvorens details te geven van de vreesaanjagende reis, die de kerk moet maken, toont Johannes ons onze Leider, onze Bevelhebber, onze liefdevolle Herder in Zijn veelzijdig dienstwerk. Onder Zijn leiding hebben we niets te vrezen, wat de toekomst ook moge brengen. De toespeling op de Hogepriester laat ons weten dat wij geen aardse priester als tussenpersoon meer nodig hebben. Want hij kan alleen maar offers brengen die keer op keer gebracht moesten worden. Wij hebben Jezus die ons nu bedient met de zegeningen van Zijn ‘eens-voor-altijd’ gebrachte Offer. De alziende ogen en de voeten als gepolijst koper brengen ons in herinnering dat Hij, voor ons, de weg van bezoeking gelopen heeft. Hij kent de weg. Hij weet wat pijn is. Hij voelt mee en troost. Het geluid van vele wateren doet ons weten dat Hij alle macht heeft over alle dingen. Zelfs de wind en de golven gehoorzamen Zijn stem. In Zijn hand zijn sterren (de engelen volgens vers 20) die, op zijn bevel ogenblikkelijk u terzijde kunnen staan, zoals bij Jakob en Daniël, want ‘de Engel des Heren legert zich rondom wie Hem vrezen, en redt hen.’ (Ps. 34: 8) Wiens aanzien was gelijk de zon schijnt in haar kracht, wil ons duidelijk maken dat de meest duistere omstandigheden in omstandigheden van 1
zonneschijn worden omgezet, wanneer wij ons vertrouwen in Hem handhaven. Elke omstandigheid die door satan uitgedacht wordt om onze band met Jezus te vernietigen en ons geloof in Hem zwak te maken, kan wanneer wij de Heer blijven vertrouwen, omgezet worden tot een zegenrijke omstandigheid. Het kan een ervaringssituatie worden, waarin wij sterker in het geloof komen te staan. (Rom. 8: 28) De beschrijving van het witte haar in de oordeelsscene van Daniël, en het scheermesscherpe zwaard maken ons bewust van het feit dat Jezus zowel Offer als Rechter is. Indien u uw leven in Zijn handen plaatst heeft u in het oordeel niets te vrezen. (Joh. 5: 24) Het leven van Christus komt te staan i.p.v. uw leven en u wordt aangenomen en waardig bevonden het eeuwig leven te ontvangen op grond van het leven van Jezus. Jezus Christus het Lam dat geslacht is, is uw plaatsvervanger. De Mensenzoon tussen de 7 gouden kandelaren. De 7 kandelaren zijn de 7 gemeenten. (vers 20) De 7 gemeenten lagen ongeveer in een kring; je kunt ze in genoemde volgorde langsrijden en weer in Efeze terugkeren. Christus wandelt dus tussen deze 7 gemeenten in, een verschijning die voor iedere gemeente een andere betekenis heeft. Christus openbaart zich aan iedere gemeente met andere karaktereigenschappen, met andere hogepriesterlijke hoedanigheden, hoedanigheden die op grond van de situatie in de desbetreffende gemeente lief of bedreigend kunnen zijn. Toch blijft Hij te midden van de gemeenten wandelen, dichtbij Zijn volk. Hij geeft aan, dat Hij alles weet; Hij geeft Zijn raad en Zijn beloften. Waarom kiest Hij deze 7 gemeenten? Jeruzalem is er niet bij. Ze liggen allemaal in Asia. Gemeenten met veel gelovigen zonder joodse achtergrond.
We kunnen niet om het getal 7 heen: 7 gemeenten, 7 zegels, 7 bazuinen, 7 plagen, 7 geesten, 7 ogen, 7 kandelaren, 7 sterren, 7 horens, 7 donderslagen, 7 koppen, 7 bergen. We mogen ons dan ook nooit beperken tot de letterlijkheid van 7 plaatselijke gemeenten. Deze 7 staan voor de gehele gemeente van Jezus Christus in alle landen en alle tijden. En de boodschappen van deze 7 zijn voor Gods kinderen in alle omstandigheden en alle tijden. Door ze te bestuderen komt er een boodschap op ons af, die dan een boodschap is van de Mensenzoon voor ons persoonlijk, als eenling, als gemeente, als totaal lichaam van alle gelovigen in een bepaalde tijd. Efeze: Hij die de 7 sterren in Zijn rechterhand houdt, die tussen de 7 gouden kandelaren wandelt. ‘De begerenswaardige, de wenselijke’. Vanaf de tijd van Paulus, was het hoofd-kwartier van de kerk in Asia, waar de gemeente zich ijverig en snel uitbreidde. Als we tot geloof komen omarmen we het geloof met bezieldheid en moet iedereen het horen. We mogen dan beseffen, dat het Christus is die ons tot kandelaar (lichtdrager) maakt en ons Zijn boodschappen geeft, door middel van het Woord en 1
van predikers. En Hij wil dan graag ons geloof, helder, fris en nieuw houden. Anders wordt onze kandelaar van zijn plaats gehaald. Smyrna: De eerste en de laatste, die dood geweest is en levend geworden. Zoete aroma van mirre! Een gemeente zonder vermaning. Een gemeente met veel martelaren. Christus is zelf de Bemoedigende voor Zijn kinderen die lijden om het evangelie, om hun liefde voor Jezus. Hij weet wat wij doormaken. En verzekerd ons, dat we dankzij Zijn opstanding, maar één- maal zullen sterven. Pergamum: Hij, die het tweesnijdende scherpe zwaard heeft. Verhevenheid heeft de plaats ingenomen van dienstbaarheid. De gemeente zoekt naar aanzien, ten koste van waarheid. Pergamum was lang het centrum van de Babylonische riten die hierheen over gebracht waren vanuit de stad Babel, vandaar ‘de troon des satans’. Als je dicht bij de invloeden van satan en de wereld leeft, loop je gevaar de goddelijke eenvoud te verliezen om in je omgeving mee te komen. Maar Christus heeft een zwaard, dat waarheid en dwaling heel zuiver kan scheiden. Het kan het verkeerde wegsnijden van een kind van God, maar het kan een veroordelend zwaard worden voor een afgedwaalde van God. Het vraagt om bekering. Thyatira: De Zoon Gods, die ogen heeft als een vuurvlam en Zijn voeten zijn als koperbrons. Wierookoffer van berouw. De gemeente, die de offers van Izebel heeft binnengelaten en laat begaan. Voor zulke gelovigen wordt Christus bedreigend met Zijn vurige ogen en voeten, die de heidenen zullen treden. Het hoofd van de kerk heeft harde voeten voor afdwalende kinderen en niets ontgaat aan Zijn oog. Maar Hij is begripvol voor hen, die te midden van zulke toestanden hun werken en liefde zuiver houden. ‘Ik leg u geen andere last op’. Sardes: Hij, die de 7 geesten Gods en de 7 sterren heeft. Dat wat blijft. Maar in Sardes was niet zoveel gebleven. Wel de naam (Sardes = dat wat in leven blijft) dus de naam dat gij leeft, maar gij zijt dood. En wat dood is, kan alleen levend gemaakt worden door de Geest des levens en door het Woord Gods, dat Hij door middel van de sterren, de engelen, de boodschappers van de gemeente aan ons geeft. Een boodschap voor naamchristenen, dus van wie Hij zegt: Ik heb geen van uw werken vol bevonden. Philadelfia: De Heilige, de Waarachtige, die de sleutel Davids heeft, die opent en niemand zal sluiten, en Hij sluit en niemand opent. Broederlijke liefde. Een gemeente waar Christus geen vermaning voor heeft, alleen maar bemoediging en belofte. Een gemeente op de grens tussen het Griekse Lydia en Mysia enerzijds en het Barbaarse Phrygië anderzijds. Een stad met verschrikkelijk veel tempels. (klein Athene) Een gemeente tussen twee werelden kan zonder sleutel Davids plat gedrukt worden, maar met de sleutel van David kan zij een poort naar de waarheid toe worden. Broederliefde en die ‘sleutel’ samen, overwinnen alle grenzen, net als de gelovigen in de 19de eeuw, die met Christus stonden tussen het tijdperk van pauselijke overheersing en duisternis en de moderne tijd met wetenschappelijke invloeden en materialistische filosofieën. Laodicea: De Amen, de getrouwe de waarachtige getuige, het begin der schepping Gods. Volkerenoordeel of oordeel over een volk. Volk dat oordeelt of dat veroordeeld wordt. Dat hangt voor de gemeente af van haar getuigenis. Als dat een getuigenis van lauwheid is, is er een God die het uitspuwt. Als het een volk is dat van Hem goud, klederen en zalf koopt, mag het met Christus als koning heersen. Hoe toepasselijk voor Gods volk in het einde van de wereldgeschiedenis. Waar is dan het ware getuigenis, het goud van het geloof, de klederen der gerechtigheid, de ogenzalf van het onderscheid?
1
7 Zaligsprekingen in de Openbaring. 1: 3. Zalig hij die voorleest, zij die horen de woorden der profetie en bewaren, hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij. 14: 13. Zalig de doden, die in de Here sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na. 16: 15. Zalig hij die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele en zijn schaamte niet gezien worde. 19: 9. Zalig zij, die genodigd zijn tot het bruiloftsmaal des Lams. 20: 6. Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding: over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God zijn en van Jezus Christus en zij zullen met Hem als koningen heersen, die duizend jaren. 22: 7. Zalig hij, die de woorden der profetie van dit boek bewaart. 22 : 14. Zalig zij, die hun gewaden wassen, opdat zij recht mogen hebben op het geboomte des levens en door de poorten ingaan in de stad.
Hoofdstuk 2 Aan Efeze: v. 1. Schrijf aan de engel der gemeente te Efeze: Dit zegt Hij, die de zeven sterren in zijn rechterhand houdt, die tussen de zeven gouden kandelaren wandelt: v. 2. Ik weet uw werken en inspanning en uw volharding en dat gij de kwaden niet kunt verdragen en hen op de proef gesteld hebt, die zeggen, dat zij apostelen zijn, maar het niet zijn, en dat gij hen leugenaars hebt bevonden; v. 3. en gij hebt volharding en hebt verdragen om mijns naams wil en gij zijt niet moede geworden. v. 4. Maar ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde verzaakt hebt. v. 5. Gedenk dan, van welke hoogte gij gevallen zijt en bekeer u en doe (weder) uw eerste werken. Maar zo niet, dan kom Ik tot u en Ik zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen, indien gij u niet bekeert. v. 6. Doch dit hebt gij, dat gij de werken der Nicolaïeten haat, welke ook Ik haat. v. 7. Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. Wie overwint, hem zal Ik geven te eten van de boom des levens, die in het paradijs Gods is.
Aan Smyrna: v. 8. En schrijf aan de engel der gemeente te Smyrna: Dit zegt de eerste en de laatste, die dood geweest is en levend geworden: v. 9. Ik weet uw verdrukking en armoede, hoewel gij rijk zijt, en de laster van hen, die zeggen, dat zij Joden zijn, doch het niet zijn, maar een synagoge des satans. v. 10. Wees niet bevreesd voor hetgeen gij lijden zult. Zie, de duivel zal sommigen uwer in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt, en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen. Wees getrouw tot de dood en Ik zal u geven de kroon des levens. 1
v. 11. Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. Wie overwint, zal van de tweede dood geen schade lijden. Aan Pergamum: v. 12. En schrijf aan de engel der gemeente te Pergamum: Dit zegt Hij, die het tweesnijdend scherpe zwaard heeft: v. 13. Ik weet, waar gij woont, dáár waar de troon des satans is; en gij houdt vast aan mijn naam en hebt het geloof in Mij niet verloochend, ook niet in de dagen van Antipas, mijn getuige, mijn getrouwe, die gedood werd bij u, waar de satan woont. v. 14. Maar ik heb enkele dingen tegen u: dat gij daar sommigen hebt, die vasthouden aan de leer van Bileam, die Balak leerde de kinderen Israëls een strik te spannen, dat zij afgodenoffers zouden eten en hoereren. v. 15. Zo hebt ook gij sommigen, die op gelijke wijze aan de leer der Nicolaïeten vasthouden. v. 16. Bekeer u dan; maar zo niet, dan kom Ik spoedig tot u en Ik zal strijd tegen hen voeren met het zwaard mijns monds. v. 17. Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. Wie overwint, hem zal Ik geven van het verborgen manna, en Ik zal hem een witte steen geven en op die steen een nieuwe naam geschreven, welke niemand weet, dan die hem ontvangt. Aan Thyatira: v. 18. En schrijf aan de engel der gemeente te Thyatira: Dit zegt de Zoon Gods, die ogen heeft als een vuurvlam en zijn voeten zijn als koperbrons: v. 19. Ik weet uw werken en liefde, en geloof en dienstbetoon, en uw volharding en uw laatste werken, die meer zijn dan de eerste. v. 20. Maar Ik heb tegen u, dat gij de vrouw Izebel laat begaan, die zegt, dat zij een profetes is, en zij leert en verleidt mijn knechten om te hoereren en afgodenoffers te eten. v. 21. En Ik heb haar tijd gegeven om zich te bekeren, maar zij wil zich niet bekeren van haar hoererij. v. 22. Zie, Ik werp haar op het ziekbed en hen, die met haar overspel bedrijven, breng Ik in grote verdrukking, indien zij zich niet van haar werken bekeren. v. 23. En haar kinderen zal Ik de dood doen sterven en alle gemeenten zullen inzien, dat Ik het ben, die nieren en harten doorzoek; en Ik zal u vergelden, een ieder naar uw werken. v. 24. Doch Ik zeg tot u allen, die voorts te Thyatira zijt, en deze leer niet hebt en die niet, gelijk zij zeggen, de diepten des satans hebt leren kennen: Ik leg u geen andere last op. v. 25. Maar wat gij hebt, houdt dat vast, totdat Ik gekomen ben. v. 26. En wie overwint en mijn werken tot het einde toe bewaart, hem zal Ik macht geven over de heidenen: v. 27. en hij zal hen hoeden met een ijzeren staf, als aardewerk worden zij verbrijzeld, gelijk ook Ik van mijn Vader ontvangen heb. v. 28. en Ik zal hem de morgenster geven. v. 29. Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.
Hoofdstuk 3. Aan Sardes: v. 1. En schrijf aan de engel der gemeente te Sardes: Dit zegt Hij, die de zeven Geesten Gods en de zeven sterren heeft: Ik weet uw werken, dat gij de naam hebt, dat gij leeft, maar gij zijt dood. v. 2. Wees wakker en versterk het overige, dat dreigde te sterven, want Ik heb geen van uw werken vol 1
bevonden voor mijn God. v. 3. Bedenk dan, hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het en bekeer u. Indien gij dan niet wakker wordt, zal Ik komen als een dief, en gij zult niet weten, op welk uur Ik u zal overvallen. v. 4. Doch gij hebt enkele personen te Sardes, die hun klederen niet hebben bezoedeld, en zij zullen met Mij in witte klederen wandelen, omdat zij het waardig zijn. v. 5. Wie overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor mijn Vader en voor zijn engelen. v. 6. Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. Aan Filadelfia: v. 7. En schrijf aan de engel der gemeente te Filadelfia: Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, die de sleutel Davids heeft, die opent en niemand zal sluiten, en Hij sluit en niemand opent. v. 8. Ik weet uw werken: zie, Ik heb een geopende deur voor uw aangezicht gegeven, die niemand kan sluiten; want gij hebt kleine kracht, maar gij hebt mijn woord bewaard en mijn naam niet verloochend. v. 9. Zie, Ik geef sommigen uit de synagoge des satans, van hen, die zeggen, dat zij Joden zijn en het niet zijn, maar liegen; zie, Ik zal maken, dat zij zullen komen en zich nederwerpen voor uw voeten, en erkennen, dat Ik u heb liefgehad. v. 10. Omdat gij het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u bewaren voor de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken hen, die op de aarde wonen. v. 11. Ik kom spoedig, houdt vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme. v. 12. Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven de naam mijns Gods en de naam van de stad mijns Gods, het nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel nederdaalt van mijn God, en mijn nieuwe naam. v. 13. Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. Aan Laodicea: v. 14. En schrijf aan de engel der gemeente te Laodicea: Dit zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, het begin der schepping Gods, v. 15. Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet. Waart gij maar koud of heet! v. 16. Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch heet, noch koud, zal Ik u uit mijn mond spuwen. v. 17. Omdat gij zegt: Ik ben rijk, en ik heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek, en gij weet niet, dat gij zijt de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte. v. 18. raad Ik u aan van Mij te kopen goud, dat in het vuur gelouterd is, opdat gij rijk moogt worden, en witte klederen, opdat gij die aandoet en de schande uwer naaktheid niet zichtbaar worde; en ogenzalf om uw oogleden te bestrijken, opdat gij zien moogt. v. 19. Allen, die Ik liefheb, bestraf Ik en tuchtig Ik, wees dan ijverig en bekeer u. v. 20. Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij. v. 21. Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon. v. 22. Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. (Het woord van Christus moet rijkelijk in ons wonen, door Zijn offer zijn wij nu met Zijn gerechtigheid bekleed. Zonder Hem was ons leven een leven zonder hoop, zonder doel, zonder liefde, maar wel met een einde. Hij geeft ons de kracht om te overwinnen, en Zijn beloften gelden voor iedereen. Hij is ons geloof, onze hoop en liefde en een leven zonder einde in het vooruitzicht.) 1
Het hoofdstuk in het kort. Johannes deed als hoofdpredikant dienst in de 7 gemeenten van het Bijbelse Asia - het tegenwoordige Turkije. Op latere leeftijd werd Johannes verbannen naar de strafkolonie op het eiland Patmos, niet ver van de kust van Turkije. Op dat eiland kreeg Johannes de visioenen van het Boek ‘de Openbaring’. Het 2e en 3e hoofdstuk van de Openbaring bevatten de volledige brieven die Jezus schreef aan elk van de 7 gemeenten. De volgorde van de brieven komt overeen met de route die Johannes zou volgen wanneer hij de gemeenten zou opzoeken vanuit zijn woonplaats Efeze. De gemeenten liggen als een hoefijzer gegroepeerd, gezien van Efeze naar Laodicea. De brieven hebben 3 belangrijke toepassingen: 1. Zij zijn persoonlijk gericht aan de plaatselijke gemeenten, die bestonden in de 1ste eeuw na Christus. Zij behandelden plaatselijke problemen en zaken. 2. Zij staan symbool voor de 7 hoofdperioden van de geschiedenis die zich voordoen tussen de 1ste en de 2de komst van de Here Jezus. Die perioden zijn belangrijk want dezelfde basisindeling van de geschiedenis wordt weergegeven in de visioenen van de 7 zegels en de 7 bazuinen. 3. Er zit een persoonlijke toepassing in, want de brieven aan de 7 gemeenten beschrijven 7 van de meest voorkomende, geestelijke toestanden: van de grootste toewijding tot de droevigste afval. Eén van deze boodschappen zal ongetwijfeld een ieder van ons persoonlijk aanspreken. Efeze, de grootste en meest belangrijkste van de 7 gemeenten, stelt de kerk van de apostelen voor, 31-100 na Chr. Deze kerk kende dogmatische zuiverheid, maar nam in enthousiasme af. Smyrna, de stad aan de kust, even ten noorden van Efeze, bezat een prachtige natuurlijke haven. Vandaag de dag is het de 3de grote havenstad van Turkije. Het stelt de vervolgde kerk voor, van 100-313 na Chr. Gedurende deze tijd vervolgde het Romeinse Rijk iedereen die weigerde mee te doen aan de cultus van de keizeraanbidding. Pergamum, een paar kilometer landinwaarts van Smyrna, was gebouwd op een heuvel die een 300 meter boven de vlakte uitstak. De stad ging er prat op één van de meest beroemde ziekenhuizen uit de oudheid te bezitten. Hier werd de afgod Asklepios (esculaap), gesymboliseerd door een slang, aanbeden - voor christenen een weerzinwekkende zaak, daar zij in de slang het symbool van de duivel zien. Pergamum stelt de kerk van het compromis voor, van 313-538 na Chr. Gedurende deze tijd bombardeerde satan de kerk met een lawine van valse leerstellingen. De protestantse Reformatie uit de 16de eeuw heeft geprobeerd daar schoon schip mee te maken. Thyatira, ligt op 64 kilometer zuidoost van Pergamum. De stad, die geen natuurlijke verdedigingsmiddelen had en weinig natuurlijke bodemschatten, werd een fabrieksstad. De vrouw Lydia, die in Hand. 16: 14 wordt genoemd, de purperverkoopster, kwam uit Thyatira. Thyatira stelde de kerk van de duistere Middeleeuwen voor, van 538-1517 na Chr. Gedurende deze tijd werd het licht van de waarheid zo goed als uitgedoofd. Sardes, lag op een plaats die een natuurlijke vesting genoemd mag worden. Gebouwd op de top van een steile klip, waarvan de wanden 500 meter steil naar beneden lopen, daardoor scheen het een onverslaanbare positie in te nemen. Sardes stelt de kerk van de hervorming voor, van 1517-1755 na Chr. 1
Filadelfia, is gelegen in een vulkanische vlakte, die nog steeds de meest heerlijke druiven voortbrengt. Het werd een centrum van Griekse invloed en werd daar zeer groot in. In het jaar 19 was het Grieks de enige taal die in dat gebied gesproken werd. Filadelfia stelt de kerk van de wederkomst voor, van 1755-1844 na Chr. Gedurende deze tijd werd aan de wereld de lang vergeten en verwaarloosde boodschap van de wederkomst van Jezus Christus weer verkondigd. Laodicea, lag eens in de buurt van de Hieriapolis, die nog steeds prat gaat op een bron met ongelooflijk heet water. Het water loopt naar de vallei en vloeit ook langs wat eens Laodicea was. Op het moment dat het hete water Laodicea had bereikt was het alweer afgekoeld tot een lauwe temperatuur. Laodicea stelt de kerk van vandaag voor, van 1844 - einde. Deze kerk wordt omschreven als zelfvoldaan en materialistisch. Een beschrijving die zeker passend is voor vele kerken in onze westerse maatschappij.
Commentaar. Uit het geschreven portret van Jezus uit hoofdstuk 1 nam Johannes iedere keer een aspect en gebruikte dat als inleiding van Jezus, bij de brieven aan de 7 gemeenten. (De gemeente kan erop vertrouwen dat ze door Christus beschermd wordt.) Efeze: Wandelend te midden van de kandelaren. Smyrna: Degene die stierf maar weer leeft. Pergamum: Degene met het tweesnijdend zwaar. Thyatira: Ogen als vlammend vuur en voeten als koperbrons. Sardes: Degene met de 7 sterren in Zijn hand. Filadelfia: Degene met de sleutels in Zijn hand. Laodicea: De getrouwe Getuige. 7 Boodschappen 7 Waarschuwingen 7 Beloftes 7 Overwinningen met 7 zegeningen, beloofd door de Volmaaktheid. Voor Efeze, die haar eerste liefde kwijt was, komt de goddelijke Geliefde heel dichtbij wandelen om weer gezien en bemind te worden. Bij Smyrna, waarvan de gemeenteleden worden gemarteld en gedood, komt Jezus als degene die gedood is geworden maar weer is opgestaan en eeuwig leven heeft. En omdat Hij leeft zal Hij ‘de doden die in de Here sterven, bij Zijn wederkomst opwekken’. Bij Pergamum, die strijd te voeren heeft tegen het kwaad en de afval, komt Jezus met het zwaard om ‘de goede strijd des geloofs’ te leiden. Bij Thyatira, die te lijden had onder de invloed van een geestelijke Izebel en die ongebreideld geestelijk overspel zag waar zij ook naar keek, en die wanhoopte of de duisternis ooit zou verdwijnen - komt Jezus als Prins van het licht, ogen verlicht met het hemelse licht en voeten glanzend met 1
goddelijke heerlijkheid, die, Zelf te midden van de beschreven duisternis, het licht der waarheid doet schijnen. Bij Sardes, die bijna zonder geluid te maken ter wereld kwam, komt Jezus als de Levensgever met levengevende handen. Die als een liefhebbende moeder, het kind dicht bij zich draagt totdat het zijn eerste schreeuw liet horen. En bij Sardes werd die schreeuw wereldwijd gehoord. Bij Filadelfia, zelfvoldaan en wereldwijs, komt Jezus als de getrouwe Getuige, de goede Herder. Hij draait hen niet de rug toe. Hij zoekt ieder afgedwaald schaap. Hij nodigt, steeds weer, elke weerbarstige persoon uit tot Hem te komen. Hij klopt aan ieders hart. Hij wil niet dat iemand verloren zal gaan maar, dat iedereen de weg weet te vinden naar Gods Koninkrijk. Elke boodschap is in de eerste plaats gezonden aan een speciale, bestaande gemeente, in de locatie van het Bijbelse Asia, uit de 1ste eeuw na Chr. Ten tweede: staat elke gemeente symbool voor de 7 tijden van de kerkgeschiedenis; van Jezus 1ste komst af tot aan Zijn 2de komst toe. Ten derde: beschrijven de 7 brieven 7 ervaringen waardoor heen Gods kinderen kunnen gaan en die kunnen uitlopen op de verheerlijking van Gods naam en de ontwikkeling van hun eigen karakter. Nu volgen de 7 brieven aan de 7 gemeenten, zowel voor het verleden, het heden en de toekomst. We komen steeds terug bij Hem, die is, die was en die komt. Efeze = De Begerenswaardige. Havenstad in een gebied, dat door aardbevingen erg mooi is. Stad ook van verandering: vanuit iedere plek krijg je een andere aanblik. De grote handelsstad van Asia aan het begin van de post en handelsroute. Tempel van Diana, de Astarte of zonnegodin, godin van vruchtbaarheid. Stad waar ook in 451 bij het Concilie van Efeze, Maria de naam ‘Moeder Gods’ kreeg. Een stad met veel tempels. Paulus werkte er 3 jaar. Het werd langzamerhand het hoofdkwartier van het evangelisatiewerk in Asia. Timoteüs en Johannes waren er lang predikant. v. 1. Naam van Jezus: Hij die de 7 sterren in Zijn rechterhand houdt, die tussen de 7 gouden kandelaren wandelt. Dat is een veilig gevoel zolang de gemeente trouw is, en een vermanend gevoel als de gemeente wat afzwakt. Hij is de Bewaker van de kerk. v. 2. Ik weet: uw werken en inspanning en volharding en dat gij de kwaden niet kunt verdragen, zogenaamde apostelen op de proef stelt, gij hebt volharding en hebt verdragen om Mijn Naams wil, gij zijt niet moede geworden. Wat een positieve kenmerken. En de Mensenzoon weet het allemaal. De Hogepriester ziet alles en weet dat Efeze een begerenswaardige gemeente is, of althans was. v. 4. Tegen u: dat gij uw eerste liefde verzaakt hebt. Het moment, dat de mens vergeet, dat de kracht van boven komt en steeds meer met eigen kracht aan het werk gaat. Dan is de kandelaar niet meer de houder van het licht, maar hij brandt zelf en zal dan wegsmelten. Als de apostelen sterven kan er een bezieling wegvallen. (Was dit ook niet zo in de tijd van Jozua, toen hij en de oudsten wegvielen liep Israël afgoden achterna, ze probeerden het zelf te doen.) v. 5. Gedenk dan van welke hoogte gij gevallen zijt, bekeer u en doe weder uw eerste werken. De mens moet regelmatig in zijn leven terugblikken naar het Pinkstergebeuren. En naar de ontwikkeling van zijn eigen leven. Soms moeten we bekeren en opnieuw beginnen. Anders kom Ik tot u en zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen. De havenstad verloor al snel zijn functie door het verzanden 1
van de haven. En in 1308 kwam de stad in handen van de Turken en verdween het christendom volledig. Het werd een moslimstad. De kandelaar was van zijn plaats gehaald. Nicolaïeten = veroveraars van het volk. Zijn dat de tovenaars die hun boeken verbrandden (Hand. 19: 19) of zijn het de mensen die leerden, dat vrije liefde een deel is van Gods liefde in de gemeente? God haat de werken van mensen, niet de mensen zelf. Een heel belangrijk onderscheid. v. 7. Wie overwint, door het horen naar wat de Geest tot de gemeente zegt, zal Ik geven te eten van de boom des levens, die in het paradijs Gods is. In Efeze waren bomen, die vereerd werden. Vooral de olijfboom. Als symbool van steeds terugkerende vruchtbaarheid. Van de boom des levens mag je steeds blijven plukken, straks in de hemel, maar ook nu. Voor een overwinnaar, blijft de Bijbel een boom des levens. Smyrna = bitter van smaak, zoet van geur. Stad van de aromatische mirre, de gom van parfum, wierook en balsem. De mirre is bitter van smaak, maar heeft een lieflijke geur. In 26 A.D. kreeg de stad toestemming voor de bouw van de tempel voor de keizer Tiberius. Daardoor werd deze stad de zetel van de keizer- aanbidding. Om aan de gilden en andere belangrijke zaken mee te doen, moest men één keer wierook offeren voor de keizer. Daarna was men vrij om zijn eigen godsdienst te beleven. Christenen weigerden dit en werden daardoor op zijn minst buitengesloten van alle activiteiten; hun goederen werden verbeurd verklaard en zij zelf onderworpen aan martelingen, verbranding en dergelijke. Of ze leefden in catacomben. (hoe raar het ook mag klinken, maar deze geschiedenis zal zich herhalen in het laatst der dagen vlak voor de wederkomst van Christus, maar daarover later meer.) In de stad was ook de berg Pagus met de tempel van Nemesis. Op die berg werd Polycarpus, bisschop van Smyrna verbrand in 168, omdat hij weigerde te offeren. Hij was door Johannes aangesteld als bisschop. v. 8. Naam van Jezus: De eerste en de laatste die dood geweest is en levend geworden. In Psalm 45: 9 wordt van Christus’ klederen gezegd, dat ze mirre, aloë en kassia zijn. Zijn kruisdood is de bitterste van alle martelaren, maar voor God het zoetste wierook. Hij ziet iedere martelaar van Zijn kerk en maakt hun bloed tot zaad van de kerk. Zijn opstanding is de grootste belofte voor Zijn lijdende kinderen. v. 9. Ik weet uw verdrukking en armoede, hoewel gij rijk zijt, en de laster van hen, die zeggen, dat zij Joden zijn, doch het niet zijn, maar een synagoge des satans. De christenen werden in Smyrna, maar ook in de 2de en 3de eeuw gezien als onruststokers en daarom zwaar vervolgd. In Smyrna groeide de kerk ondanks deze toestanden. Waar Efeze geen christenen meer kende na 1300, is Smyrna nog steeds de stad met de meeste christenen in de Turkse wereld. De kandelaar is niet weggenomen. Zeker is, dat Christus ons lijden ziet en voelt (Jes. 53) en nooit vergeet. Veel lijden werd veroorzaakt door de joden, direct en indirect. Voor God zijn dit echter zogenaamde joden, waar Hij zich voor schaamt. Niets tegen hen/ geen vermaning. Alleen maar raad: Wees niet bevreesd voor hetgeen gij lijden zult. Zie, de duivel zal sommigen uwer in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt, en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen. Wees getrouw tot de dood en Ik zal u geven de kroon des levens. De zware vernietiging van Calerius, maar vooral van Diocletianus zijn altijd bekend gebleven. Van 303 tot 313 leek Diocletianus erg veel op Nero. Het waren 10 zware jaren voor de kerk van Christus. In 313 hield dit plotseling op met de ‘bekering’ van Constantijn. Dat jaar wordt gezien als het einde van deze periode, de eeuw van vervolging en martelaarschap. 1
v. 11. Wie overwint zal van de tweede dood geen schade lijden. Geen mens ontkomt aan de eerste dood. Natuurlijk is het verschrikkelijk om onschuldig gemarteld en vermoord te worden, op wrede en vaak langdurige wijze. Maar eenmaal zullen de rollen omgedraaid zijn. Dan komt de tweede dood voor de vijanden van Gods volk, maar niet voor de martelaren. Voor dit eeuwige leven, ondanks de dood, waren erg veel christenen bereid te lijden en beschouwden het als een eer. Deze belofte geeft ons nu nog alle moed om te volharden onder tegenstand. Maar kunnen we ook volharden als het leven ineens zo gemakkelijk wordt? (U leest het goed, als het leven gemakkelijk wordt en alles voor de wind lijkt te gaan wordt God vaak vergeten. Jezus antwoordt hierop is: Wees waakzaam.) Wanneer we straks aan het einde van de studie van de Openbaring het boek redelijk kunnen begrijpen, dan zal er een wereld voor ons open gaan en worden de brieven geen brieven meer aan die plaatselijke gemeenten maar worden ze een boodschap voor ons in deze tijd waarin wij nu leven en blijken ze heel actueel te zijn. Dan valt het ons op dat er een herhaling van de geschiedenis gaat plaats vinden. Pergamum = verheffing. Veilige, bijna onneembare stad, 1000 meter hoog verheven. Een koninklijke stad. Proconsuls werden er gewijd en kregen als symbool een tweesnijdend scherp zwaard. In deze stad was het hoogste gerechtshof van de provincie. In de stad vestigden zich de Babylonische priesters, die na de val van hun land wegvluchten. Ze ontwikkelden in Pergamum een nieuwe school. Ze hadden nog de heilige kubussteen, en alle onderdelen van hun godsdienstrituelen. In 33 A.D. verhuisde alles naar Rome, die het met ‘christelijk wijwater’ omdoopte. Hun term ‘Pontifex Maximus’, opperste bruggenbouwer, werd eerst gebruikt voor de bouwers van de toren van Babel. De term is in Pergamum overgenomen door keizer Augustus, die zich vanaf 29 v. Chr. liet aanbidden als een god. Hij liet in Pergamum een tempel voor zich bouwen. Er was ook een tempel voor Zeus, gewijd aan Aesculapius, de slangegod, met een levende slang, die in de tempel bewaard werd. Daarbij ontstond ook een school voor medicijnen. De stad had waarschijnlijk de grootse bibliotheek met zeker 200.000 boeken. De stad zorgde hiermee voor een brug tussen de Griekse en de Romeinse cultuur. De term ‘Pontifex Maximus’ werd ook gebruikt door Constantijn de Grote, die een brug bouwde tussen heidendom en christendom. Hij gaf christenen vrijheid, werd zelf de opperste baas van de Kerk. Hij ging het concilie van Nicea voor, in 325 en bood de Kerk de steun aan van het zwaard, van geld en macht. v. 12. Naam van Jezus: Hij, die het tweesnijdend scherp zwaard heeft. Met de vorige gegevens is dit duidelijk een strenge naam, een dreigend oordeel. De christenen van de 4de en 5de eeuw leunden duidelijk op het verkeerde zwaard en maakten geen gebruik meer van het zwaard dat alles kan scheiden, ook waarheid en dwaling. v. 13. Ik weet waar gij woont, daar, waar de troon des satans is; en gij houdt vast aan mijn naam en hebt het geloof in Mij niet verloochend, ook niet in de dagen van Antipas, mijn getuige, mijn getrouwe, die gedood werd bij u, waar de satan woont. De troon des satans is duidelijk, met een tempel voor de Pontifex Maximus, Augustus, en een tempel voor Zeus. En als Constantijn zich op de kerkelijke troon zet, maakt hij het tot een satanische troon. Toch zijn er velen, die onder die omstandigheden trouw blijven. v. 14. Tegen u dat gij daar sommigen hebt, die vasthouden aan de leer van Bileam…Nicolaïeten… Het woord Bileam en Nocolaos (Hebr. en Grieks) betekent hetzelfde: overwinnaar van het volk. Ze doen hetzelfde als Constantijn: het volk ontrouw maken ter wille van eigen voordeel onder het mom van hele misleidende maatregelen. De christenen kregen voorspoed; de kerk stroomde vol met 1
‘bekeerde’ heidenen, die konden aanbidden in hun eigen tempels, alleen waren de namen veranderd. De kerk kreeg subsidie en de hulp van het leger en de wetgeving. Zo begon de ontrouw van de kerk, en de macht van de kerkelijke leiders. v. 16. Bekeer u dan, maar zo niet, dan kom ik spoedig tot u… zwaard mijns monds. Anders voert Christus oorlog met zijn zwaard. v. 17. Wie overwint: verborgen manna; een witte steen; een nieuwe naam. Het verborgen manna stond in de Ark. Dat is Gods voedsel voor overwinnaars. Slaven kregen een witte steen bij hun bevrijding, veroordeelden kregen een zwarte steen. Gods volharders krijgen van Hem een witte steen. En een nieuwe naam, van een nieuw leven in de nieuwe familie van God. Thyatira = offer van berouw. De tegenstelling van Pergamum. Deze stad had geen natuurlijke veiligheid. Geen sterk uiterlijk, volledig afhankelijk van haar muren. Ze heeft ook geen bijzondere geschiedenis. In deze stad waren gieterijen voor koper, brons en andere metalen. Daarnaast waren er gildes van de textielververijen, met vooral de kleuren rood en purper. Wellicht was Lydia degene die het christendom in deze stad bracht. In de stad stond de tempel van Apollo, de zonnegod, met binnen ook een altaar voor een godin. v. 18. Naam van Jezus: De Zoon Gods, die ogen heeft als een vuurvlam en zijn voeten zijn als koperbrons. Tegenover de zoon van de zonnegod Apollo staat de Zoon Gods. Maar de term ‘Zoon Gods’ komt alleen in dit vers van de Openbaring terug, in de middelste van de 7 brieven, die profetische betekenis heeft voor het midden van de christelijke jaartelling, voor de tijd dat de Vicarius Fili Dei over Europa regeerde, de ‘plaatsvervanger van Gods Zoon’, met zeer grote aanspraken en hoogmoed. De vuurvlam en de koperbrons zijn bekende beelden voor de inwoners van de letterlijke stad. Maar het klinkt zelfs nu nog bedreigend, voor mensen die hun voeten gezet hebben op de nekken van Gods kinderen. v. 19. Ik weet uw werken en liefde, en geloof en dienstbetoon, en uw volharding en uw laatste werken, die meer zijn dan de eerste. We weten te weinig van de christenen in Thyatira om de letterlijke betekenis van deze woorden te kennen, maar we kennen een lange rij hervormers en standvastige gelovigen uit de periode van 530 tot 1600. Een kleine greep: Ferme, Hippolytus, Joachim, Eberhard, Wycliffe, Hus, Luther, Calvijn, Knox, Waldensen, Albigensen en de Hugenoten. Ze zijn als de 7000 van Elia in de tijd van Izebel (1 Kon. 19: 18) die de knie niet hadden gebogen voor Baäl. Velen stierven voor hun geloof als laatste werk. God vergeet geen van deze werken. v. 20. Tegen u: Izebel…tijd gegeven om zich te bekeren… ziekbed…Izebel was een Fenicische prinses, die met koning Achab trouwde. Zij bracht haar Baäl-cultuur mee en vermengde die met de joodse aanbidding. Ze staat ten voorbeeld voor de verregaande vermenging van heidendom en christendom, voor wat Openb. 17 de hoer noemt, die met de koningen der aarde hoereerde. Het pausdom behaalde macht, door middel van valse decreten en brieven en grootspraak. De zonaanbidding en de rode en purperen klederen werden zichtbaar in de eredienst van de Kerk. Voor Izebel waren er 3 ½ jaar droogte, voor het pausdom waren er 1260 dagen. (profetische jaren) Daarna begon zijn ziekbed, de dodelijke wonde. (Openb.13) v. 24. Raad: Ik leg u geen andere last op. De meeste hervormers waren geen volmaakte christenen. Maar ze volgden het licht, dat ze hadden. En dat heeft de Mensenzoon gezien. En Hij doorzoekt hart 1
en nieren, het denken en de motivaties. En Hij legt geen andere last op. God heeft oog voor het overblijfsel in alle tijden. Zij leven met een eenvoudige boodschap, maar ze hoeven het voor God ook niet hoger en dieper te zoeken. v. 26. Wie Overwint zal Ik macht geven over de heidenen, en een morgenster geven. Na eeuwen de verschoppelingen van de volken te zijn geweest zal eenmaal de tijd komen, dat Gods volk over de volkeren zal oordelen. God zorgt voor een volledige keer. Dan krijgen Gods kinderen de morgenster van de Morgenster: de belofte van de eeuwig lichtende morgen, in het donkerste van de nacht. Ja, God zet alles recht, Hij maakt alles nieuw. Na een korte tijd van lijden, komt Jezus ons halen, bij het roepen van een Aartsengel en het klinken van een bazuin, gaan we Hem tegemoet. Op dat moment, ja op dat moment, zijn we het lijden vergeten en gaat er een nieuwe wereld voor ons open. Sardes = dat wat overblijft. Gelegen op een 450 meter hoge rots, slechts via één poort bereikbaar. In het verleden (voor Johannes) een rijke koninklijke stad, hoofdstad van het rijke koninklijke Lydië. In 549 v. Chr. werd de stad ingenomen door Kores toen de wacht niet oplette. In 213 v. Chr. gebeurde hetzelfde door Antiochus de Grote. Daarna leefde de stad met verregaande glorie, met aristocraten die teerden op de geschiedenis. Vandaar een stad, die de naam heeft te leven, maar in feite een stad des doods was. v. 1. Naam van Jezus: Hij, die de 7 Geesten Gods en de 7 sterren heeft. De volheid van Christus, die Zijn boodschappers in Zijn hand houdt, zodat er altijd een boodschap blijft, en het leven zo weer kan terugkeren. Jezus geeft deze betekenis voor een gemeente, die geen vervolging, geen Nicolaïeten, geen Bileam en Izebel heeft. Levend in de Gouden Eeuw met het verdrag van Westfalia in 1648 dat protestanten veel vrijheid gaf. Met de Bijbel gedrukt in eigen taal. Dus alle kansen, alle voorwaarden om tot leven te komen. v. 1. Ik weet: dat gij de naam hebt, dat gij leeft, maar gij zijt dood. Wees wakker en versterk het overige, dat dreigde te sterven, want Ik heb geen van uw werken vol bevonden voor mijn God. Naamchristenen dus. Van hervorming tot vormendienst. Ze zijn opgehouden met hervormen, ondanks de vrijheid en de Bijbel in de eigen taal. De christenen na 1648 en voor 1800 leven met een verleden, met de glorie van de vorige hervormers, maar zelf zijn ze ingeslapen als wachters voor de enige poort naar de waarheid, zoals de wachters in 549 en 213 v. Chr. Christus heeft voor hen dan ook geen lof, Hij weet niets positiefs te bedenken. De Lutheranen hielden vast aan Luther en maakten de werken niet vol; de Calvinisten hielden stipt aan de leer van Calvijn, maar het is een verkeerde vasthoudendheid. Ze reikten naar achteren, niet naar voren. v. 3. Raad: Bedenk dan, hoe gij het ontvangen hebt en gehoord hebt, en bewaar het en bekeer u. Indien niet… komen als een dief, en gij zult niet weten…Christus herinnert hen aan de nalatigheid van de wachters in de geschiedenis van de stad. Hij zal de innemer zijn van de stad, maar dan niet ten goede. Hij herinnert hen aan de hervormers en aan het tot stand komen van de Bijbel. Die Geest moet terugkeren. v. 4. Gij hebt enkele personen te Sardes die hun klederen niet bezoedeld hebben en zij zullen met Mij in witte klederen wandelen. Tussen alle vormendienst en staatsgodsdienst waren er vele gelovigen, die de oceaan overstaken om hun geloofsklederen niet te bezoedelen. En in Europa waren de Moravische broeders en de daaruit voortkomende Hernhutters (met Zinzendorf) en als gevolg, de methodisten als navolgers van Wesley; er waren ook Piëtisten 1
en andere gelovigen, die de hervorming wel voort zetten. Velen van hen liepen in zwarte klederen rond, maar zij zullen straks in witte klederen lopen. v. 5. Wie overwint zal aldus bekleed worden met witte klederen.. zijn naam geenszins uitwissen, zijn naam belijden. Als je naam in het boek van het leven van het Lam staat, dan ben je in Gods handpalm gegraveerd, dan ben je Zijn oogappel. Je bent dan onsterfelijk geworden, ook al ben je gestorven. En als Jezus, je naam belijdt voor de Vader, dan is er geen angst meer voor het oordeel, en dat betekent veel voor christenen die aardse veroordelingen ontvluchtten door naar Amerika te gaan. Filadelfia = broederlijke liefde. De stad kreeg de naam van Attalus II Philadelphus, die bekend stond om zijn loyaliteit aan zijn broer Eumenes II van Pergamum. De stad werd gebouwd als zendingsstad op de grens van het Hellenistische Lydië en het barbaarse Frygië om de Griekse cultuur en taal in Oost- Lydië en Frygië te ontwikkelen. En dat lukte erg goed. Er waren veel tempels in Filadelfia; het werd soms het ‘klein Athene’ genoemd. In die tempels werden zuilen opgericht met daarop de namen van verdienstelijke burgers. Voor de christelijke gemeente was er het gevaar van de opkomende Islam, die tegengehouden moest worden. v. 7. Naam van Jezus: De Heilige, de Waarachtige, die de sleutel Davids heeft, die opent en niemand zal sluiten, en Hij sluit en niemand opent. Volle zekerheid voor een gemeente zonder vermaning voor een gemeente met broederlijke liefde. Zo’n gemeente is volgens 1 Joh. 3: 14 overgegaan van de dood naar het leven. Jezus gaf zijn sleutels aan zijn apostelen. In deze tijd worden ze weer zichtbaar. v. 8. Ik weet uw werken: zie, Ik heb een geopende deur… gegeven…niemand sluiten, gij hebt kleine kracht, maar gij hebt mijn woord bewaard en mijn naam niet verloochend. Uit de gelovigen met de onbezoedelde klederen is een groep van krachtige zendelingen ontstaan. De Methodisten, de Adventbeweging, de zendelingen naar India, Birma en China enz. Liefdadigheidsorganisaties, zendingsgenootschappen, studieconferenties over Daniël en de Openbaring, Bijbelgenootschappen, dat alles ontwaakte zo rond 1800. Tussen de kerken was er een goede samenwerking. En die kleine kracht, geholpen door Jezus met de sleutel Davids werd geholpen door uitvindingen, verbeterde transportmogelijkheden en communicatie-methoden. v. 9. Zie, Ik geef sommigen uit de synagoge des satans, van hen, die zeggen, dat ze Joden zijn en het niet zijn… In Klein-Azië waren het de conflicten tussen de christenen en de joden waar Paulus al mee kampte, maar ook velen na hem. In de 19de eeuw zijn het de naamchristenen, die de actieve gelovigen aan alle kanten dwarszaten en belachelijk maakten en uit de kerken zetten. Later waren het de grote kerken en de maatschappij, die heel wat initiatieven van de ‘kerkjes’ overnamen. v. 10. Beloften: Ik zal u bewaren voor de ure der verzoeking… Ik kom spoedig; houdt vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme. We weten, dat het midden van de 19de eeuw een periode van grote verzoeking was voor de gelovigen. Christus kwam niet zo snel als zij het verwachtten. Velen zijn toen staand gebleven. Maar voor de wereld moest de grote verzoeking van de eindtijd nog komen. v. 12. Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in Gods tempel…en Ik zal op Hem schrijven de naam … In Filadelfia stonden de namen van de verdienstelijke burgers op zuilen in de tempels. Maar die tempels zijn verwoest. God heeft een eeuwige tempel. Wie zijn naam daarin heeft zal er nooit uit verdwijnen. Als we maar naam bij God gemaakt hebben. 1
N.B. De grote kentering kwam in Amerika door de onafhankelijkheidsoorlog en in Europa door de Franse Revolutie, die het denken van de mensen geheel veranderden. Het bracht een einde aan veel onrecht. Afschaffing slavernij, gevangeniswetgeving, schoolwetten, wetgeving voor kinderarbeid. Er kwam een verandering van een uniforme katholieke maatschappij, naar een pluriforme maatschappij. Het is alleen jammer, dat ook hier de geschiedenis zich zal herhalen. Voordat Jezus terug komt om ons te halen, zal de wereld in een chaos verkeren, en dat wordt ons niet bespaard. Ook nu zal het heftig worden, een totale vernietiging. Daarom moest Jezus wel zeggen, om ons aan te sporen: “Wie overwint…” Ja, wees waakzaam. Laodicea = oordeel van het volk of rechtvaardig volk. De stad is gebouwd door Antiochus II van Seleucie ter ere van zijn vrouw Laodice. Als eerste werden rijke joden aangetrokken, die mede zorgden voor handel, geldverkeer en goede weelde. Zij zorgden ook voor zichzelf, en verkregen vrijheid voor henzelf, waar de christenen van mee profiteerden. De stad op zichzelf had geen bijzondere kenmerken. Er waren in Laodicea waterbronnen met lauw water en daardoor waren er baden met lauw water, wat heel veel toeristen aantrok. De stad werd ook bekend, door Collyrium, een ogenzalf, gemaakt van tot poeder gemalen Frygische steen, wat bepaalde oogziekten genas. De stad werd bekend om zijn medische school, maar meer om zijn arrogantie en trots en zelfverzekerdheid. Ten slotte nog de wol van zwarte schapen. Van deze wol werd prachtige fluwelen zwarte kleding gemaakt voor de rijken van de stad. v. 14. Naam van Jezus: de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, het begin der schepping Gods. Hij, die aan het begin van alles staat, staat ook aan het einde, bij de laatste gemeente, vlak voor de wederkomst. Dan zal blijken, dat Jezus het laatste woord heeft, zoals Hij het eerste woord had en het Woord is. Maar zal Zijn gemeente dan ook de waarachtige getuige zijn? In een eeuw van evolutie is het Begin der schepping Gods wel heel toepasselijk. Is de evolutie niet de laatste grote poging van satan om het geloof in God te vernietigen? Om de mensen een idee te geven van zelfredding? v. 15. Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet. Waart gij maar…Zo dan, omdat gij lauw… spuwen…rijk en heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek, en gij weet niet dat gij zijt de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte. Er is haast geen verschil tussen de gelijkenis van de 10 maagden en deze brief. Mensen, die geloven in Christus en Zijn wederkomst, die leven in de laatste jaren voor Zijn komst zijn zozeer opgegaan in de wereld om hen heen, dat ze lauw geworden zijn. Kerken, instituten, scholen en ziekenhuizen, snel transport, communicatie… Maar de binnenkant is leeg, de olie is op. En dat is de diagnose van de grootste Arts aller tijden. Haar enige troost is, dat ze het niet weet. (Omdat ze misschien wel in slaap is gevallen.) v. 18. Raad: Koop van Mij gelouterd goud, witte klederen, ogenzalf. Voor een stad met bankiers, zwart-wollen kleding en oogmedicijn zijn dit bekende begrippen. Maar het gaat hier om rijkdom en bedekking van naaktheid en zicht die van boven komt. Het zijn de middelen, die de bruid nodig heeft om zich klaar te maken voor de bruidegom, die op het punt staat te komen. Het is zo naar, als je binnen bent en je hebt geen bruiloftskleed aan als de bruidegom komt. v. 19. Ik klop en Ik tuchtig: Maar, omdat Hij lief heeft en omdat Hij graag wil komen om maaltijd te houden. Dat is een daad van gemeenschap, van intieme omgang. Het verlangen van Christus is duidelijk.
1
v. 21. Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon. De belofte van de Grote Overwinnaar. We hoeven niet alleen te winnen. We hebben de beste Coach. Hij leert ons koning zijn, om de volken te oordelen. (Laodicea) N.B. De uitleg is wellicht erg eenvoudig en kort. Daarna moet er iets in het hart gebeuren. Er moet besloten worden of we willen kopen. En de gelijkenis van de parel maakt duidelijk, wat de prijs is. Hier overheerst ineens de 4de toepassing van de brieven: de persoonlijke toepassing op het eigen leven. Maar het is dan ook de tijd, dat de hemelse Hogepriester alles op alles zet om te kunnen komen om ons thuis te brengen. Kol. 3: 1-3. Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen die boven zijn waar Christus is gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenk de dingen die boven zijn, niet die op aarde zijn. Want gij zijt gestorven en uw leven is verborgen met Christus in God.
Hoofdstuk 4. De vierentwintig oudsten en de vier dieren. v. 1. Na deze dingen zag ik, en zie, er was een deur geopend in de hemel; en de eerste stem, die ik gehoord had, alsof een bazuin met mij sprak, zeide: Klim hierheen op en ik zal u tonen, wat na deze geschieden moet. v. 2. Terstond kwam ik in vervoering des geestes en zie, er stond een troon in de hemel en iemand was op die troon gezeten. v. 3. En die erop gezeten was, was van aanzien de diamant en sardius gelijk; en een regenboog was rondom de troon, van aanzien de smaragd gelijk. v. 4. En rondom de troon waren vierentwintig tronen, en op die tronen waren vierentwintig oudsten gezeten, in witte klederen gekleed en met gouden kronen op hun hoofden. v. 5. En van de troon gingen bliksemstralen, stemmen en donderslagen uit, en zeven vurige fakkels brandden voor de troon; dit zijn de zeven Geesten Gods. v. 6. En voor de troon was als een glazen zee, kristal gelijk. En midden in de troon en rondom de troon waren vier dieren, vol ogen van voren en van achteren. v. 7. En het eerste dier was een leeuw gelijk, en het tweede dier een rund gelijk, en het derde dier had een gelaat als van een mens, en het vierde dier was een vliegende arend gelijk. v. 8. En de vier dieren hadden elk voor zich zes vleugels en waren rondom en van binnen vol ogen en zij hadden dag noch nacht rust, zeggende: Heilig, heilig, heilig, is de Here God, de Almachtige, die was en die is en die komt. v. 9. En wanneer de dieren heerlijkheid, eer en dankzegging zullen brengen aan Hem, die op de troon gezeten is en tot in alle eeuwigheden leeft, v. 10. zullen de vierentwintig oudsten zich nederwerpen voor Hem, die op de troon gezeten is en Hem aanbidden, die tot in alle eeuwigheden leeft, en zij zullen hun kronen voor de troon werpen zeggende: v. 11. Gij, onze Here en God, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht; want Gij hebt alles geschapen, en om uw wil was het en werd het geschapen. Hoofdstuk 5. v. 1. En ik zag in de rechterhand van Hem, die op de troon zat, een boekrol, beschreven van binnen en van buiten, wel verzegeld met zeven zegels. v. 2. En ik zag een sterke engel, die met luider stem uitriep: Wie is waardig de boekrol te openen en haar zegels te verbreken? 1
v. 3. En niemand in de hemel, noch op de aarde, noch onder de aarde kon de boekrol openen of haar inzien. v. 4. En ik weende zeer, omdat niemand waardig was gebleken de boekrol te openen of die in te zien. v. 5. En een uit de oudsten zeide tot mij: Ween niet; zie, de leeuw uit de stam Juda, de wortel Davids, heeft overwonnen om de boekrol en haar zeven zegels te openen. v. 6. En ik zag in het midden van de troon en van de vier dieren en te midden der oudsten een Lam staan, als geslacht, met zeven horens en zeven ogen; dit zijn de zeven Geesten Gods uitgezonden over de gehele aarde. v. 7. En het kwam en heeft (de rol) aangenomen uit de rechterhand van Hem, die op de troon gezeten was. En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vierentwintig oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk een citer en gouden schalen, vol reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen. v. 9. en zij zongen een nieuw gezang, zeggende: Gij zijt waardig de boekrol te nemen en haar zegels te openen; want Gij zijt geslacht en Gij hebt (hen) voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie; v. 10. en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde. v. 11. En ik zag, en ik hoorde een stem als van vele engelen rondom de troon, en van de dieren en de oudsten; en hun getal was tienduizenden tienduizendtallen en duizenden duizendtallen, v. 12. zeggende met luider stem: het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de macht en de rijkdom, en de wijsheid en de sterkte, en de eer en de heerlijkheid en de lof. v. 13. En alle schepsel in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Hem, die op de troon gezeten is, en het Lam zij de lof en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden. v. 14. En de vier dieren zeiden: Amen. En de oudsten wierpen zich neder en aanbaden.
Het hoofdstuk in het kort. De hoofdstukken 4 en 5 brengen de inleiding van het boek de Openbaring tot een slot. Het visioen van de troon richt onze aandacht naar de hemel alwaar wij onze Verlosser kunnen aanschouwen terwijl Hij alle gebeurtenissen die in het heelal gaande zijn onder controle heeft. Vanaf die troon sprak Hij tot de 7 gemeenten. De scene introduceert ook de eerste van de 3 hoofdindelingen van het boek, want het toont ons de verzegelde boekrol waarin de gebeurtenissen van de 7 zegels beschreven staan. Op de troon bevindt zich de eeuwige Vader gehuld in rood en wit, de traditionele kleuren van gerechtigheid en zuiverheid. Bij Hem is de Zoon die de dood overwonnen heeft- maar afgebeeld als een Lam dat geslacht is. Bij de Vader en de Zoon is de Heilige Geest. Een regenboog omgaf van boven de troon, als symbool van het feit dat God altijd Zijn beloften nakomt. En God heeft de wereld beloofd dat degene die zich bekeerd en waarlijk spijt heeft van zijn zonden, onmiddellijk, d.m.v. Christus’ verdiensten aan het kruis, vergiffenis ontvangt. Deze vergeving is alleen maar ons deel d.m.v. het geloof. (Wat mij opvalt, God geeft de boekrol aan Christus, aan Hem is het oordeel en de wraak, maar ook de verzoening.) Vanuit de troon gingen bliksemstralen en donderslagen - symbolen van de heerlijkheid en majesteit van God. Als antwoord klinkt er koorzang op. De woorden luiden: “ Gij, onze Here en God, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht; want Gij hebt alles geschapen, en om uw wil was het en werd het geschapen.” (Openb. 4: 11) Rondom de troon zitten de 24 ouderlingen. Het getal is belangrijk. Het is het koninkrijksgetal met 2 vermenigvuldigd. Het stelt het eeuwig Koninkrijk voor bestaande uit de verlosten van het Oude en het Nieuwe Testament. Deze zijn opgewekt ten tijde van de opstanding van Jezus, Matt. 27: 51- 53. Zij voeren met Christus op ten hemel, (Ef. 4: 8) en zitten op tronen ten overstaan van de eeuwige troon. Zij stellen het Koninkrijk van heerlijkheid voor, dat aan het einde der tijden zal worden opgericht. Bij de troon worden ook vier levende wezens geschilderd. Deze hebben de gelijkenis als van een leeuw, de 1
koning van de savanne en koninklijk in zijn gedrag; de os, koning van het veld en altijd sterk en geduldig, de arend, koning van de lucht en bekend om zijn snelle vlucht en scherp gezichtsvermogen; de mens, koning van de schepping en het enige schepsel met wijsheid en verstandelijke vermogens. In deze viervoudige voorstelling zien wij de legermacht van de hemel. Deze vier wezens zouden kunnen voorstellen: Jezus’ majesteit, kracht, waakzaamheid, oneindige wijsheid. Commentaar. De 24 ouderlingen. In verband met de opstanding van Jezus schrijft Matteüs: ‘En zie, het voorhangsel van de tempel scheurde van boven tot beneden in tweeën, en de aarde beefde, en de rotsen scheurden, en de graven gingen open en vele lichamen der ontslapen heiligen werden opgewekt. En zij gingen uit de graven na Zijn opstanding en kwamen in de Heilige Stad, waar zij aan velen verschenen.’ (Matt. 27: 51-53) Later schrijft Paulus: ‘Daarom heet het: opgevaren naar de hoge voerde Hij krijgsgevangenen mede.’ (Ef. 4: 8) Matteüs ziet dus de opstanding van de 24 met Christus, Paulus ziet hun hemelvaart met Christus, en Johannes schildert hun ‘plaatsing op de troon’ met Christus in de hemel. De leeuw, koning van de wildernis, majesteitelijk en moedig, stelt Jezus voor, ‘de Leeuw van Juda’, Jezus de Overwinnaar. De os, is altijd het symbool geweest van geduld, volharding en kracht net zoals onze Heer toen Hij ‘onze ziekten op Zich heeft genomen en onze smarten gedragen.’ (Jes. 53) En zelfs vandaag de dag pleit Hij geduldig met tegenstribbelende mensen terwijl Hij hen verlossing, als gave, aanbiedt. Verstandelijk staat de mens aan de top van alle levende wezens. Geen ander schepsel heeft die gaven van verstand en wijsheid. Toen Jezus als mens op aarde vertoefde, zegt de Bijbel van Hem: ‘In wie al de schatten der wijsheid en kennis verborgen zijn, want in Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk.’ (Kol. 2: 3, 9) De arend, is de koning van de lucht. Hij staat bekend om zijn gezichtsvermogen en snelle, onvermoeibare vlucht. Dit beeld is een toepasselijke gelijkenis van onze Schepper-Verlosser die bij al ons doen en laten over ons waakt. De Bijbel zegt: ‘Want des Heren ogen gaan over de gehele aarde.’ (2 Kron. 16: 9) ‘En het zal geschieden, dat Ik antwoorden zal, voordat zij roepen. (Jes. 65: 24) ‘Want wij hebben geen Hogepriester, die niet kan medevoelen met onze zwakheden, maar één, die in alle dingen op gelijke wijze is verzocht geweest, doch zonder te zondigen. Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd.’ (Heb. 4: 15, 16) In het hemels Heiligdom. Deur in de hemel. Het is geen deur die ons de hemel binnenleidt, maar het is een deur in de hemel zelf; en hij voert ons, zoals blijkt uit de beschrijvingen, binnen in het hemels Heiligdom, dat Jezus Christus gebouwd heeft en geen mens. (Heb. 9) Troon in de hemel en iemand was op die troon gezeten. We vinden de troon beschreven door: Mozes in Ex. 24 Jesaja in Jes.6 Ezechiël in Ez. 1 Daniël in Dan. 7 1
Vooral de kleuren komen overeen. Diamant en sardius gelijk. Bij anderen de kleuren van vuur en metaal. De diamant is wit en de sardius is rood. Kleuren die pijn doen aan je ogen, vooral als je er naar kijkt met al het hemellicht. Het zijn de kleuren van heiligheid en gerechtigheid. Kleuren, die je niet kunt aanzien zonder speciale bescherming. Regenboog rondom de troon, van aanzien de smaragd gelijk. De zachte groene kleur van de smaragd is een weldaad voor de ogen. Ook de regenboog is een symbool van Gods genadeverbond met de mensheid. Zonder Jezus Christus zouden wij nooit God kunnen aanzien. Maar we zijn bij de troon der genade. 24 tronen met 24 oudsten. Ze zitten op tronen, worden aangesproken als Heer, dragen priesterlijke witte klederen, ze doen mee met de hemelse liturgie. Maar we weten niet waar ze vandaan komen. Volgens de Engelse vertaling loven ze God voor hun eigen verlossing, maar volgens de Nederlandse Bijbel bidden ze voor de verlossing van hen, die op de aarde zijn, zonder daar zelf een onderdeel van te zijn. Als het ‘opgevaren verlosten van de aarde’ zijn, dan moeten het degenen zijn, die na de kruisiging en opstanding opstonden, als krijgsgevangenen van Christus, (Matt. 27: 51- 53 en Ef. 4: 8 en Heb. 1: 9) dan zijn het de eerstelingen, het beweeg- offer van Christus. (Lev. 23: 15) Anders moeten het hemelse wezens zijn, die net als bij David (1 Kron. 24: 3-19 en 2 Kron. 8: 14) de hemelse wezens aanvoeren in de redding van aardse mensen. Maar ze zijn wel de bemiddelaars van de biddende heiligen. (Openb. 5: 8) Midden in de troon en rondom waren 4 dieren. Vier wezens, levende wezens volgens het Grieks. Ze zijn dichter bij de troon, dan de 24 oudsten. Het zijn eigenlijk de 4 karakters, die een rol spelen bij het oordeel. In Daniël 7 is het de ‘vierschaar’.
4 wezens, Leeuw, Rund, Mensengelaat, Arend,
4 karakters, 4 evangeliën, kracht/majesteit, Matteüs dienstbaarheid, Marcus, intellect, Lucas, goddelijkheid, Johannes,
4 kampen. Juda oostkant. Efraïm westkant. Ruben zuidzijde. Dan noordzijde.
Heilig, Heilig, Heilig. Dag en nacht vereren de hemelse wezens God. Daardoor is alles in voortdurende beweging. Beweging die geheel en al gericht is op verlossing van Gods kinderen op aarde. Het is geen chaos. Ezechiël maakt duidelijk, dat er wel degelijk een lijn in zit. Regelmaat, orde, gedreven door de Geest Gods.
1
De Boekrol en het Lam. Boekrol: Dit symbool is bekend uit de wereld van het ‘losserschap’ in het Oude Testament. Jeremia 32: 6-15 vertelt over de 2 documenten, één open en één verzegeld. Het openen van de boekrol geeft recht op het ‘losserschap’. Het heeft te maken met de landwetten, om te voorkomen, dat de erfenis vervreemd van de familie. Dat is ook het beeld van de aarde. Adam verloor het erfrecht van de aarde als gevolg van zijn zonde. Satan claimt vanaf dat moment de heerschappij over de aarde en haar bewoners. En hij schijnt er aardig in geslaagd te zijn het merendeel der mensen aan zijn kant te krijgen. Maar in Openbaring 5 is er gelukkig één Losser beschikbaar om de aarde te lossen. Ook de Romeinse wet kent gelijksoortige documenten als testament. Wie waardig is te openen heeft het erfrecht. Een gericht moet dan uitspraak doen over het recht om het testament te openen. In Openbaring 5 zijn we getuigen van zo’n rechtspraak. Het is niet het eindoordeel. De zegels worden wel geopend als de waardige gevonden is, maar er wordt nog niet voorgelezen uit de boekrol. Dat gebeurt in een later deel van de Openbaring, na de komst van het Woord Gods op het witte paard. Maar de hemel houdt wel de adem in als de vraag gesteld wordt: Wie is waardig? Het gaat om het lot van de aarde en om degenen die na het oordeel de erfgenamen zullen zijn van de aarde. Anders gaat de aarde verloren aan de grootste vijand. Geen wonder, dat deze vraag zo indringend is voor de hemelwezens. Maar tegelijkertijd wordt hier een grote waarheid duidelijk. Ten eerste is de Bijbel er heel stellig over, dat er buiten Jezus Christus ook werkelijk niemand of niets is in het ganse universum waardoor de aarde en de mens gered kunnen worden. Ten tweede is duidelijk, dat het gericht ook werkelijk het hele universum heeft afgezocht naar een losser. Het is van het allerhoogste belang. Leeuw/Lam: De enige, die het lot van de aarde en van de mens in Zijn hand kan nemen is Jezus Christus. De reden daarvoor wordt ons hier gegeven: Hij is de beloofde Messias, de wortel Davids. Volgens de evangelieschrijvers is hij de afstammeling van David en daardoor van Abraham en Adam en daardoor van God. Hij is daardoor van koninklijke bloede en kan op grond daarvan het koningschap over het hele volk van God op Zich nemen. Maar Hij is ook het Paaslam, dat de bevrijding van de dood betekent en van de Egyptische slavernij, de slavernij van alle zonden. Hij heeft de dood overwonnen en kan iedereen helpen die dood is, ook te overwinnen. Hij is de tweede Adam. Het Lam als geslacht is de rechtvaardiging door het geloof. Het spreekt ons vrij van de dood en schrijft onze namen in het boek des levens van het Lam. Er moet dan ook wel een trilling door het universum zijn gegaan, toen Jezus Christus door de Vader aanvaard werd als de (Ver) Losser van de mensheid en de aarde. Vandaar de uitbundige lof, die hierop volgt. Een lof die steeds meer aanzwelt als meerderen zich bij de 4 wezens en de 24 oudsten aansluiten. Eerst de engelen, maar dan ook alle wezens van het universum. Is het moment, dat Jezus Christus door de Vader aanvaard wordt, het moment na de opstanding, en voor de uitstorting van de Heilige Geest met Pinksteren? Is Pinksteren dan misschien het moment, dat het eerste zegel verbroken is? 7 horens en 7 ogen: De almacht van Jezus Christus wordt gesymboliseerd door de horens. De Heilige Geest door de ogen. Daarmee wordt ook aangegeven hoe nauw Christus en de Heilige Geest met elkaar verbonden zijn in het verlossingsplan.
Hoofdstuk 6. De eerste zes zegels geopend.
1
v. 1. En ik zag, toen het Lam een van de zeven zegels opende, en ik hoorde een van de vier dieren zeggen met een stem als van een donderslag: Kom! v. 2. En ik zag, en zie, een wit paard, en die erop zat, had een boog en hem werd een kroon gegeven, en hij trok uit, overwinnende en om te overwinnen. v. 3. En toen Hij het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom! v. 4. En een tweede, een rossig paard, kwam, en hem die erop zat, werd gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, en dat zij elkander zouden slachten, en hem werd een groot zwaard gegeven. v. 5. En toen Hij het derde zegel opende, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom! En ik zag, en zie, een zwart paard, en die erop zat had een weegschaal in zijn hand. v. 6. En ik hoorde als een stem te midden van de vier dieren zeggen: Een maat tarwe voor een schelling en drie maten gerst voor een schelling: en breng geen schade toe aan de olie en de wijn. v. 7. En toen Hij het vierde zegel opende, hoorde ik de stem van het vierde dier zeggen: Kom! v. 8. En ik zag, en zie, een vaal paard, en die daarop zat, zijn naam was (de) dood, en het dodenrijk volgde achter hem. En hun werd macht gegeven over het vierde deel der aarde om te doden, met het zwaard, met de honger, met de zwarte dood, en door de wilde dieren der aarde. v. 9. En toen Hij het vijfde zegel opende, zag ik onder het altaar de zielen van hen, die geslacht waren om het woord van God en om het getuigenis, dat zij hadden. v. 10. En zij riepen met luide stem en zeiden: Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen? v. 11. En aan elk hunner werd een wit gewaad gegeven, en hun werd gezegd, dat zij nog een korte tijd moesten rusten, totdat het getal vol zou zijn van hun mededienstknechten en hun broeders, die gedood zouden worden evenals zij. v. 12. En ik zag, toen Hij het zesde zegel opende, en daar geschiedde een grote aardbeving en de zon werd zwart als een haren zak en de maan werd geheel als bloed. v. 13. En de sterren des hemels vielen op de aarde, gelijk een vijgenboom zijn wintervijgen laat vallen, wanneer hij door een harde wind geschud wordt. v. 14. En de hemel week terug als een boekrol, die wordt opgerold, en alle berg en eiland werd van zijn plaats gerukt. v. 15. En de koningen der aarde en de groten en de oversten over duizend en de rijken en de machtigen en iedere slaaf en vrije verborgen zich in de holen en de rotsen der bergen; v. 16. en zij zeiden tot de bergen en tot de rotsen: Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon, en voor de toorn van het Lam; v. 17. want de grote dag van hun toorn is gekomen en wie kan bestaan?
De vier ruiters. Indeling: 1. Eerste zegel, wit paard, 2. Tweede zegel, rossig paard, 3. Derde zegel, zwart paard, 4. Vierde zegel, vaal paard, 5. Het brandofferaltaar, 6. Tekenen van Jezus’ wederkomst,
vers 1, 2 vers 3, 4 vers 5, 6 vers 7, 8 vers 9-11 vers 12-17.
1
Het hoofdstuk in het kort. De inleiding van het boek de Openbaring wordt gevormd door de hoofdstukken 1 t/m 5. De hoofdstukken 6 en 7 vormen het begin van de 1ste indeling van het boek. De zeven zegels uit hoofdstuk 6 zijn gebouwd op het gezicht van de 7 gemeenten. Wij krijgen een begrijpelijk beeld van de kerk door de eeuwen heen; van de tijd van de 1ste komst van Jezus tot aan Zijn wederkomst. Het enige grote verschil in tijdsperiode is het 6de zegel. Die beslaat een periode van 2 gemeenten, de periode van de 6de en de 7de gemeente. Het is echter ook zo dat in de voorstelling van de 7 gemeenten niets gezegd wordt over de wederkomst van Jezus. De periode van de 7 gemeenten eindigt met het toeleven naar die wederkomst, de latere voordrachten gaan verder en laten beide gebeurtenissen zien, die van Jezus’ wederkomst en Zijn onvermijdelijke vreugdevolle feestviering. Het eerste zegel: Bij het verbreken van het 1ste zegel komt een wit paard ten tonele. De ruiter draagt een overwinningskroon en een pijl en boog. (oorlogsmateriaal) Dit stelt de kerk uit de 1ste eeuw voor in haar succesvolle, geestelijke oorlogsvoering. Het tweede zegel: Bij het verbreken van het 2de zegel van de Schriftrol zet een rossig paard de strijd voort. Zijn ruiter slacht alles af waar hij maar komt. Dit stelt de 2de periode voor, die van 100-313, de tijd van de vervolging van de kerk door het Romeinse rijk. Rood staat voor bloedstorting. Het derde zegel: Bij het 3de zegel komt een zwart paard te voorschijn. Zijn ruiter draagt een weegschaal met zich mee. Eén van de 4 wezens noemt een prijs van het voedsel dat wordt gewogen. Het is een astronomisch hoog bedrag dat genoemd wordt. Dit geheel stelt de 3de periode in de tijd voor, die van 313-538. In de tijd kwam er veel dwaalleer in de kerk en ontstond er een grote, geestelijke hongersnood naar het ware woord van God. Zwart stelt afval voor in contrast met wit, de kleur van reinheid in het 1ste zegel. Het vierde zegel: Bij het 4de zegel komt een vaal paard op, die bereden wordt door de dood en gevolgd door het dodenrijk. Dit stelt de 4de periode in de geschiedenis voor, van 538-1517. Wij zien een beschrijving van de dodelijke toestand van de kerk gedurende de duistere Middeleeuwen. Gedurende deze tijd hield de geestelijke waarheid bijna op te bestaan. Het vijfde zegel: Geen beschrijving meer van paarden en ruiters. Het 5de zegel tekent het altaar in de voorhof van het Heiligdom, terwijl het bloed van de offerandes wordt uitgestort aan de voet van het altaar. Dit beeld staat symbool voor de ‘geofferde’ martelaren.
Het zesde zegel: omvat 4 gebeurtenissen: - een grote aardbeving in 1755 - tekenen in zon 1780 - maan 1780 - sterren 1833 De aardbeving van Lissabon vond plaats in 1755; de duisternis van de zon en de bloedrode maan was in 1780; de sterren vielen van de hemel, zoals bedoeld, in 1833. Het waren duidelijke aanwijzingen van God van het op handen zijnde einde. De laatste woorden van het 6de zegel geven een beschrijving van de goddelozen wanneer zij Christus’ wederkomst, aanschouwen en zich wanhopig zoeken te verschuilen. Het gezicht van de zegels wordt dan onderbroken door het hoofdstuk dat handelt over de 1
‘verzegeling’. De laatste woorden van hoofdstuk 6 stellen de vraag: “Wie kan bestaan?” Hoofdstuk 7 laat ons weten, wie kunnen bestaan, namelijk diegenen die voor Jezus gekozen hebben.
Commentaar.
Wat de Bijbel leert over de dood. De dood is als een slaap: 2 Samuel 7: 12 Matteüs 27: 52 Job 7: 21 1 Kor. 11: 30 Daniël 12: 2 1 Tess. 4: 14
De volgende lijst van Bijbelteksten geeft enig idee van wat er gebeurt met een mens die gestorven is: Ezechiël 18: 4 Job 27: 3 1 Tim. 6: 15, 16 Pred. 12: 7 1 Kor. 15: 51-54 Joh. 6: 39 Gen. 2: 7
(De mensen kunnen zich niet meer bekeren wanneer de laatste 7 plagen worden uitgestort want dan is de genadedeur dicht, maar we lezen dat ze dat zelfs niet meer zouden willen: Openb. 16: 9, 11, 21: En de mensen lasterden de naam van God, en zij bekeerden zich niet om Hem te eren. Vers 11: En zij lasterden de God des hemels, en zij bekeerden zich niet. Vers 21. En de mensen lasterden God vanwege de plaag van de hagel, want de plaag daarvan was zeer groot. Veel mensen willen gewoonweg niet zien wat er te zien valt, het is voor velen te moeilijk om kleur te bekennen, van ‘Heer ik ben fout geweest, kom mij zondaar te hulp’, maar helaas sommigen hebben liever het oordeel.) De eerste zes zegels. 4 paarden: We vinden deze paarden in Zacharia 1: 7-11; 6: 2, 3, 6; 10: 3 en in Habakuk. 3: 8, 9. Het zijn boodschappers van God, die naar alle uiteinden der aarde trekken in de kracht van God en van de Heilige Geest om de blijde boodschap van het evangelie te verkondigen. Dat werk van God gaat gepaard met tegenstand van buitenaf en van binnenuit. De paarden veranderen zelfs van kleur. 1ste zegel: Het leeuw-wezen roept: “Kom!” Wit paard, en een ruiter met boog en kroon; overwinnende. Het evangelie wordt verkondigd onder de kracht van Pinksteren. Kracht en reinheid en succes zijn kernwoorden van de eerste christengemeente. Als de tocht van Gods evangelieverkondigers ten einde is, komt Christus als het Woord Gods en als de Getrouwe en Rechtvaardige op een wit paard om Zijn volk thuis te halen. 2de zegel: Het rund-wezen: Rood paard, de vrede wordt weggenomen; zwaard. Oorlog van binnenuit als gevolg van vervolging door de Romeinse machthebbers. Maar ook is de vrede binnenin de gemeente weggenomen. Er komen steeds meer dwalingen en dwarsliggers. Toch gaat Christus door, het kan Hem niet stoppen. Het beslaat de periode tot aan het huwelijk van Kerk en Staat onder 1
Constantijn in 323. 3de zegel: Mens-wezen: Zwart paard, een weegschaal; honger. Honger in de gemeente van God, als de weg naar de kerk voor de heidenen eenvoudiger is geworden is het moeilijker om het Woord van God daartussen te ontdekken. Bijbels waren er niet in de periode van 300 tot 500. De bisschoppen hadden grote macht en waren weinig behulpzaam bij het vinden van het Woord Gods. 4de zegel: Het arend-wezen: Vaal paard, de dood en het dodenrijk. De dood komt de kerk binnen. Mensen die anders geloven dan de leiding van de kerk, werden gedood. Er komen steeds meer martelaren. Er is steeds minder waarheid te vinden. Steeds meer menselijke leerstellingen nemen de plaats in van Gods eenvoudige waarheid. Pas bij het oordeel komen de dood en het dodenrijk ten einde. (Openb. 20: 13) We kunnen deze periode laten lopen tot aan de Hervorming. 5de zegel: Martelaarszielen onder het altaar, geslacht om het woord, vraag om wraak. In het heiligdom op aarde was een koperen brandofferaltaar. De offers werden op het altaar gebracht, maar het bloed werd er onder gegoten. Het altaar is een symbool van Golgota, waar Jezus stierf voor de zonden der mensen. Maar Hij werd geofferd door zondige mensen, die daarna ook zijn volgelingen offerden. De zielen onder het altaar zijn een symbool voor allen die als martelaren met Christus moesten lijden. Zij zelf bidden voor hen die hen vervolgen, en laten de wraak aan God over. Maar soms lijkt het erg lang te duren voordat God ingrijpt. En de wraak komt pas in het oordeel. 6de zegel: Aardbeving, zon- en maansverduistering, sterrenregen, de hemel weggerold als een boekrol: Wie kan bestaan? De aardbeving kwam 1 november 1755 met Lissabon als de kern. De zon- en maansverduistering 19 mei 1780 als een onvoorspelbaar gebeuren. De sterrenregen van 6 uur lang gebeurde in 1833. (12/13 november) Het zijn dezelfde tekenen die Jezus voorzegd heeft in Matteüs 24: 29 met dezelfde omstandigheden. Na die voorzegging zou de komst van de Zoon des mensen geschieden. Die komst wordt nu voorzegd als het wegrollen van de atmosfeer, zodat elk oog Hem zal kunnen zien. Dan zal de laatste vraag gesteld worden door de goddelozen: “Wie kan bestaan?”. Maar Gods kinderen staan in het boek des levens van het Lam geschreven en zijn op dat moment veilig. Zij worden dan ook beschreven in het volgende hoofdstuk.
Hoofdstuk 7. De verzegelden uit Israel. v. 1. Daarna zag ik vier engelen staan aan de vier hoeken der aarde, die de vier winden der aarde vasthielden, opdat er geen wind zou waaien over de aarde, of over de zee, of over enige boom. v. 2. En ik zag een andere engel opkomen van de opgang der zon, hebbende het zegel van de levende God; en hij riep met luide stem tot de vier engelen, aan wie gegeven was aan de aarde en de zee schade toe te brengen, v. 3. en hij zeide: Brengt geen schade toe aan de aarde, noch aan de zee, noch aan de bomen, voordat wij de knechten van onze God aan hun voorhoofd verzegeld hebben. v. 4. En ik hoorde het getal van hen, die verzegeld waren: honderdvierenveertigduizend waren verzegeld uit alle stammen der kinderen Israëls. v. 5. Uit de stam Juda twaalfduizend verzegelden, uit de Stam Ruben twaalfduizend, uit de stam Gad twaalfduizend, v. 6. uit de stam Aser twaalfduizend, uit de stam Naftali twaalfduizend, uit de stam Manasse twaalfduizend, 1
v. 7. uit de stam Simeon twaalfduizend, uit de stam Issakar twaalfduizend, v. 8. uit de stam Zebulon twaalfduizend, uit de stam Jozef twaalfduizend, uit de stam Benjamin twaalfduizend verzegelden. v. 9. Daarnaast zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle volk en stammen en natiën en talen stonden voor de troon en voor het Lam, bekleed met witte gewaden en met palmtakken in hun handen. v. 10. En zij riepen met luide stem en zeiden: De zaligheid is van onze God, die op de troon gezeten is, en van het Lam! v. 11. En al de engelen stonden rondom de troon en de oudsten en de vier dieren, en zij wierpen zich op hun aangezicht voor de troon en aanbaden God, v. 12. zeggende: Amen, de lof en de heerlijkheid, en de wijsheid en de dankzegging, en de eer en de macht en de sterkte zij onze God tot in alle eeuwigheden! Amen. v. 13. En een van de oudsten antwoordde en zeide tot mij: Wie zijn dezen, die bekleed zijn met witte gewaden, en vanwaar zijn zij gekomen? v. 14. En ik sprak tot hem: Mijn Heer, gij weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het, die komen uit de grote verdrukking; en zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed des Lams. v. 15. Daarom zijn zij voor de troon van God en zij vereren Hem dag en nacht in zijn tempel; en Hij, die op de troon gezeten is, zal zijn tent over hen uitspreiden. v. 16. Zij zullen niet meer hongeren en niet meer dorsten, ook zal de zon niet op hen vallen, noch enige hitte. v. 17. want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen voeren naar waterbronnen des levens; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen.
Hoofdstuk 14: 1-5. v. 1. En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend, op wier voorhoofden zijn naam en de naam zijns Vaders geschreven stonden. v. 2. En ik hoorde een stem uit de hemel als de stem van vele wateren en als de stem van zware donder. En de stem, die ik hoorde, was als van citerspelers, spelende op hun citers; v. 3. en zij zongen een nieuw gezang vóór de troon en vóór de vier dieren en de oudsten; en niemand kon het gezang leren dan de honderdvierenveertigduizend, de losgekochten van de aarde. v. 4. Dezen zijn het, die zich niet met vrouwen hebben bevlekt, want zij zijn maagdelijk. Dezen zijn het die het Lam volgen, waar Hij ook heengaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God en het Lam. v. 5. En in hun mond is geen leugen gevonden; zij zijn onberispelijk.
Voor eeuwig verzegeld. 1. De 144.000 verzegeld - Openbaring 7: 1-8 2. De verlosten van alle tijden - Openbaring 7: 9-12 3. De blijdschap en het karakter van de 144.000 - Openb. 7: 13-16 en 14: 1-5 Het hoofdstuk in het kort. Johannes neemt ons nu mee in de tijd, naar het moment dat de bestemming van iedereen, door Jezus 1
wordt vastgesteld. De woorden uit Openb. 22: 11 worden dan geuit: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid”. Dan begint een tijd van grote benauwdheid. Want de engelen van God houden de boosheid van de goddelozen niet meer in toom. Dit beeld kunt u lezen in de eerste verzen van hoofdstuk 7. Degenen die voor de Here Jezus Christus hebben gekozen zullen echter niet in gevaar komen. Gelijktijdig met de aankondiging van Openb. 22: 11, aan het einde van het oordeel, treedt het speciale werk van een engel van God in werking die Gods volk verzegeld met een zegel die getuigt van Gods bijval, bescherming en voorziening. In de korte tijd die ligt tussen het beëindigen van de genadetijd en de zichtbare wederkomst van Jezus worden de laatste 7 plagen over de wereld uitgestort. Dit zullen wij in Openbaring 16 bestuderen. Deze plagen zullen hen die verzegeld zijn niet raken. Een interessant symbool wordt gebruikt om de verzegelden te beschrijven. Zij zijn leden van het Koninkrijk van God die wachten op hun overbrenging naar de hemel. En zij worden aangewezen door een passend symbool. Dat is het getal 12 , het getal van het Koninkrijk van God. Om deze grote schare aan te duiden wordt zij omschreven met het getal 12 dat met zichzelf en met 1000 wordt vermenigvuldigd. Eindelijk is het getal van de verlosten volledig. Deze aanduiding heeft niet de bedoeling hen te tellen, maar om hen te omschrijven. De eerste bedoeling van de getallen in Openbaring, is eerder een symbolische zetting in ogenschouw te nemen, dan kunnen wij er zeker van zijn dat het hier niet gaat om de telling van Gods volk. Er staat bijvoorbeeld, dat al deze verlosten joden zijn! Geestelijke joden dan wel te verstaan en geen letterlijk joden- mensen die het geloof hebben als Abraham, de geestelijke vader van alle gelovigen, jood zowel als heiden. Na het noemen van het volk van Gods Koninkrijk schildert Johannes twee verschillende beelden. Eerst geeft hij diegenen weer van alle tijden en culturen. Deze ontelbare schare staat voor God en zingt een koorzang waarbij engelen en de 24 ouderlingen instemmen. Dan wordt Johannes’ aandacht weer getrokken naar de groep die door de grootste diepten van wereldellende zijn gegaan. Tezamen met de informatie van Openbaring 14 leren wij dat deze mensen, vanwege kwaliteit, worden aangewezen als de 144.000. Zij hebben: -
Gods zegel van bescherming, gunst en voorzienigheid. Het voorrecht de eerstelingen te zijn van de verlosten. Zij zijn in Christus onberispelijk bevonden. Zij zijn door de laatste grote verdrukking gegaan. Zij zingen een exclusief, nieuw gezang. Zij kennen de vreugde van het volgen van het Lam waar Hij ook heengaat.
Commentaar. Dit hoofdstuk van verzegeling doet denken aan Ezechiël 9. De profeet ziet daar een groep mannen het koperen brandofferaltaar in de voorhof van het heiligdom naderen. Eén van hen, gekleed in wit linnen, had een inktpot bij zich en hij kreeg het bevel door Jeruzalem te gaan en de Hebreeuwse letter ‘Tau’, die in die dagen van Ezechiël als een ‘t’ of ‘x’ geschreven werd, op het voorhoofd van een ieder te plaatsen die bedroefd was over de afval in Israël. Aan de anderen, die zich bij deze in linnen geklede figuur bevonden, werd gezegd door de stad te gaan en iedereen neer te houwen die niet het beschermende teken had ontvangen. Verzegeld om te kunnen bestaan. Tussen het 6de en het 7de zegel, tussen de 6de en de 7de bazuin, tussen de 6de en de 7de plaag, vinden we een uitstapje met een sterke geestelijke boodschap. In het geval van de zegels, gaat het om een antwoord op de schreeuw van de goddelozen onder het 6de zegel: ‘Wie kan bestaan?’ Hier wordt 1
duidelijk gemaakt, dat velen zullen kunnen bestaan. Gods kinderen hebben geleerd om het hoofd boven water te houden in de gruwelijkste omstandigheden. Op het laatste moment van de wereldgeschiedenis zal de strijd nog zo erg worden, dat Gods kinderen er niet door zouden komen, als ze niet een speciale extra bescherming van God zouden krijgen. Daniël 12 zegt dat Michaël zelf de zonen van Zijn volk terzijde zal staan. Hij is het ook, die hier aangegeven wordt als de Engel uit het oosten. 4 engelen, 4 hoeken en 4 winden: Een soort allegorie, die doorgaat met natuurtermen. Maar in het Oude Testament wordt duidelijk gemaakt, dat de winden op oorlog en beroering slaan. (Dan. 7: 2; Jer. 25: 31, 32; 49: 36) In termen van onze tijd: God werkt aan een INF akkoord en andere overeenkomsten, om te voorkomen, dat de wereld één vernietigende oorlog wordt, waarbij ook Zijn kinderen zouden omkomen. God heeft eerst nog een werk te doen onder Zijn kinderen. Gods Geest is in staat om veel tegen te houden. Engel van de opgang der zon. Dat is het Oosten. Koning Kores kwam uit die richting om Babylon in te nemen. En het Oude Testament maakt Kores tot type van Christus, die Zijn volk uit geestelijk Babylon verlost vlak voor de wederkomst. Dit beeld vinden we herhaaldelijk in Jes. 41-49. Gods volk, Kores uit het Oosten, de Eufraat en Babylon vinden we daar steeds bij elkaar. Ook in het tussenstukje tussen de 6de en de 7de plaag. (Zie ook: Ez. 43: 2; Luc. 1: 78; Matt. 24: 27; Jes. 8: 7-13; 42: 6, 7). Michaël staat de zonen van Zijn volk terzijde in de grootste verdrukking aller tijden.
Zegel op hun voorhoofd. Ieder kind van God wordt volgens Ef. 1: 13 en 4: 30 door de Heilige Geest verzegeld. Maar de laatste verzegeling, vlak voor de wederkomst, in het heetst van de verdrukking is meer dan een verzegeling. Ezechiël 9 helpt ons daarmee. Onder de besnedenen zijn er Israëlieten die wenen over de zonden van Jeruzalem. Zij krijgen ook een merkteken op hun voorhoofd. Zij hoeven niet verzameld te worden voor de laatste grote oorlog van God. In de eindtijd krijgen Gods kinderen een zegel om beest, beeld en merkteken te kunnen doorstaan, om een doodsdecreet te kunnen doorstaan. (Openb. 13: 16, 17 en Ester) Openb. 14: 1 zegt, dat ze de naam van het Lam en van de Vader op hun voorhoofd hebben en dat ze het Lam volgen waar het ook heen gaat. Ze zijn onberispelijk. Openb. 12: 17 kenmerkt ze met de geboden en het getuigenis. Openb. 14: 12 kenmerkt ze met volharding, geboden en geloof. Als de hele aarde het beest, beeld en valse profeet achterna gaan, blijven deze mensen helemaal trouw aan God. Het gaat om gehoorzaamheid aan God of gehoorzaamheid aan satan. Satan is in de Openbaring de grote na-aper van God. Als God een zegel (teken) heeft, heeft satan een merkteken. Als God een rustdag heeft, heeft satan die ook. En die rustdag wordt kennelijk het laatste beslissende thema van de wereldgeschiedenis. Het is niet toevallig, dat Gods zegel in het 4de gebod te vinden is. Zijn naam: God, Zijn autoriteit: Schepper, Zijn machtsgebied: hemel en aarde. Dat is Zijn zegel. Daaraan kunnen we zien van wie de 10 geboden zijn. Net dat 4de gebod heeft satan geprobeerd te vernietigen, door zijn gebod ervoor in de plaats te stellen, als een christelijk gebod. We zullen in Openbaring 13 zien, dat dit inderdaad het laatste thema is van de strijd, maar dan wel gezien vanuit het eeuwig evangelie: rechtvaardiging door het geloof. De sabbat is een uiterlijk teken van een innerlijk relatie. (Ez. 20: 20) 144.000.
1
De allegorische sfeer van de eerste 3 verzen wordt doorgetrokken naar deze 5 verzen. Je komt in de verleiding, door de uitgebreide opsomming van stammen, om hier ineens over te gaan naar een letterlijk Israël. Maar die gedachteverandering komt voort uit ontwikkelingen van onze tijd. Niet de uitleg van de teksten zelf. Om het Lam te volgen en de naam van het Lam in al je denken te hebben kun je geen letterlijke Israëliet zijn. Dat wordt ook ondersteund door de beschrijving van de stad Jeruzalem in Openbaring 21. De namen van de 12 stammen staan daar op de 12 poorten. Maar die poorten steunen op 12 fundamenten. En op die fundamenten staan de namen van de 12 apostelen. Het gaat dus om het Israël dat gebouwd is op het geloof van de eerste christelijke gemeente. Laten we vasthouden, dat Johannes deze boodschappen schrijft aan de 7 gemeenten in Klein-Azia. Gemeenten die een mengeling waren van christelijke, heidense en van joodse oorsprong. En als we bij de symbolen van de vijanden van God komen in Openbaring 12-14 blijkt, dat deze vijanden niet speciaal joden vervolgen, maar al Gods kinderen. Al Gods kinderen staan straks in de strijd van beest, beeld en merkteken, en zeker niet alleen de tot Christus bekeerde Israëlieten. Nee, er is een ander beeld, dat hier naar boven gehaald wordt. De stamvaders waren van oorsprong niet zulke lieve jongens. Ze haalden aardig onchristelijke dingen uit. Toch werden ze de typen van Gods laatste onberispelijk volk. Dat laatste volk zal bestaan uit mensen van allerlei landen, van allerlei karakters en achtergronden. Ze hebben gemeen, dat ze allemaal het Lam aangenomen hebben en daardoor bevrijding vinden van zonden, maar vooral van de vervolgende machten van het einde. En ze gaan elk door een andere poort Jeruzalem binnen. Maar het belangrijkste is, dat ze er binnenkomen en daar het Lam zullen aanbidden. Een studie van Genesis 49, de zegeningen van vader Jakob, zal ons meer licht geven op de verschillende karakters, die Christus zullen vinden. Erfraïm en Dan ontbreken aan de opsomming. Dan wordt vervangen door Manasse. Efraïm krijgt geen plaats. Beide verloren hun plaats kennelijk door afgoderij. De ontelbare schare. Een schare overwinnaars voor het Lam. Allen zullen erkennen, dat ze gerechtvaardigd zijn door het geloof in het Lam. Zij worden getroost door het Lam, die alle tranen van hun ogen afwist. Want ze hebben heel wat moeten huilen tijdens de verdrukking die ze ondergaan hebben. Maar om hunnentwil heeft de leeuw zich laten slachten als een lam. Voor hen heeft het Lam de zegels geopend. Zij zullen de aarde samen met het Lam beërven. Het is dus een ontelbare schare, die kan bestaan, omdat ze hun gewaden hebben gewassen in het bloed des Lams. In Openbaring 15 beschrijft Johannes deze schare nog een keer, als ze aan de glazen zee staan. Christus kan dus rustig het 7de zegel openen, want de oogst van Zijn werk zal alle verwachtingen overtreffen.
Het 7de zegel. Een half uur stilte in de hemel. Een plaats, waar volgens alle beschrijvingen van de troon van God, een enorme bedrijvigheid heerst, waar alles in beweging is om mensen op aarde te verlossen, waar alle wezens dag en nacht loven en aanbidden. Ineens is daar een enorme stilte. Want na het verbreken van het laatste zegel kan de boekrol geopend worden en de inhoud gelezen worden. Daarvoor houdt de hele hemel de adem in. De zegels eindigen op een vreemde plek. Ineens zitten we in de indeling tot de 7 bazuinen. Het verhaal van de bazuinen kan niet los gemaakt worden van het verhaal van de zegelen. Als we het over de verkondiging van het evangelie door de kinderen van God gehad hebben, moeten we het ook hebben over de vijanden van Gods volk, die de waarheid verdraaid hebben en bestreden. Als we het hebben over de geredden, moeten we het ook hebben over de verlorenen. Zijn zij voldoende gewaarschuwd? Het antwoord begint in Openbaring 8: 2.
1
Openbaring 8 . Het zevende zegel - De vier bazuinen. v. 1. En toen Hij het zevende zegel opende, kwam er een stilte in de hemel, ongeveer een half uur lang. v. 2. En ik zag zeven engelen, die voor God staan, en hun werden zeven bazuinen gegeven. v. 3. En er kwam een andere engel, die met een gouden wierookvat bij het altaar ging staan, en hem werd veel reukwerk geschonken om het te geven, met de gebeden van alle heiligen, op het gouden altaar voor de troon. v. 4. En de rook van het reukwerk, mèt de gebeden der heiligen, steeg uit de hand van de engel voor Gods aangezicht op. v. 5. En de engel nam het wierookvat en vulde dat met het vuur van het altaar, en wierp (het vuur) op de aarde; en er kwamen donderslagen en stemmen en bliksemstralen en aardbeving. v. 6. En de zeven engelen, die de zeven bazuinen hadden, maakten zich gereed om te bazuinen. v. 7. En de eerste blies de bazuin, en er kwam hagel en vuur, vermengd met bloed, en het werd op de aarde geworpen; en het derde deel van de aarde verbrandde en het derde deel van de bomen verbrandde en al het groene gras verbrandde. v. 8. En de tweede engel blies de bazuin, en er werd iets als een grote berg, brandend van vuur, in de zee geworpen, en het derde deel van de zee werd bloed, v. 9. en het derde deel van de schepselen in de zee, die leven hadden, stierf, en het derde deel van de schepen verging. v. 10. En de derde engel blies de bazuin, en er viel een grote ster, brandend als een fakkel, uit de hemel, en zij viel op het derde deel der rivieren en op de bronnen der wateren. v. 11. En de naam der ster werd genoemd Alsem. En het derde deel der wateren werd alsem en vele van de mensen stierven van het water, omdat het bitter geworden was. v. 12. En de vierde engel blies de bazuin, en het derde deel van de zon werd getroffen en het derde deel van de maan en het derde deel van de sterren, zodat het derde deel daarvan verduisterd werd, en de dag voor het derde deel geen licht had en de nacht desgelijks. v. 13. En ik zag en hoorde een arend vliegen is het midden des hemels, die met luider stem zeide: Wee, wee, wee hun, die op de aarde wonen, vanwege de overige stemmen van de bazuin der drie engelen, die nog bazuinen zullen!
Hoofdstuk 9. De vijfde bazuin. v. 1. En de vijfde engel blies de bazuin, en ik zag een ster, uit de hemel op de aarde gevallen, en haar werd de sleutel van de put des afgronds gegeven. v. 2. En zij opende de put des afgronds en er steeg rook op uit de put, als de rook van een grote oven; en de zon en het zwerk werden verduisterd door de rook van de put. v. 3. En uit de rook kwamen sprinkhanen op de aarde te voorschijn en hun werd macht gegeven, gelijk de schorpioenen der aarde macht hebben. v. 4. En hun werd gezegd, dat zij aan het gras der aarde geen schade zouden toebrengen, noch aan enig gewas, noch aan enige boom, maar alleen aan de mensen, die het zegel van God niet op hun voorhoofden hadden. v. 5. En hun werd gegeven, dat zij hen niet zouden doden, maar dat de mensen zouden gepijnigd 1
worden, vijf maanden lang; en hun pijniging was als de pijniging door een schorpioen, wanneer hij een mens steekt. v. 6. En in die dagen zullen de mensen de dood zoeken, maar hem geenszins vinden, en zij zullen begeren te sterven, maar de dood vlucht van hen weg. v. 7. En de gedaante der sprinkhanen was als van paarden, die uitgerust zijn tot de oorlog; en op hun koppen waren kransen als van goud en hun aangezichten waren als aangezichten van mensen; v. 8. en zij hadden haar als vrouwenhaar en hun tanden waren als die van leeuwen; v. 9. en zij hadden borstschilden als ijzeren harnassen en het gedruis van hun vleugels was als het gedruis van wagens, wanneer vele paarden te strijde draven. v. 10. En zij hadden staarten als schorpioenen en angels, en in hun staarten was hun macht om de mensen schade toe te brengen, vijf maanden lang. v. 11. Zij hadden over zich als koning de engel des afgronds; zijn naam is in het Hebreeuws Abaddon en in het Grieks heeft hij tot naam Apollyon. v. 12. Het eerste wee is voorbijgegaan: zie, nog twee weeën komen hierna. De zesde bazuin. v. 13. En de zesde engel blies de bazuin, en ik hoorde een stem uit de vier horens van het gouden altaar, dat voor God staat, v. 14. zeggende tot de zesde engel, die de bazuin had: Laat de vier engelen los, die bij de grote rivier, de Eufraat, gebonden zijn. v. 15. en de vier engelen, die tegen het uur en de dag en de maand en het jaar waren gereed gehouden, werden losgelaten om het derde deel van de mensen te doden. v. 16. En het getal der legerscharen van de ruiterij was tweemaal tienduizend tuinduizendtallen; ik hoorde hun aantal. v. 17. En aldus zag ik in dit gezicht de paarden en hen, die erop gezeten waren: zij hadden rossige en blauwe en zwavelkleurige harnassen, en de koppen der paarden waren als leeuwenkoppen, en uit hun bek kwam vuur en rook en zwavel. v. 18. Door deze drie plagen werd het derde deel van de mensen gedood: door het vuur en de rook en de zwavel, die uit hun bek kwamen. v. 19. Want de macht der paarden ligt in hun bek en in hun staarten. Want hun staarten zijn als slangen, met koppen, en daarmede brengen zij schade toe. v. 20. En wie van de mensen overgebleven waren, die niet gedood waren door deze plagen, bekeerden zich toch niet van de werken hunner handen, om de boze geesten niet (meer) te aanbidden en de gouden, zilveren, koperen, stenen en houten afgoden, die niet kunnen zien, noch horen of gaan; v. 21. en zij bekeerden zich niet van hun moorden, noch van hun toverijen, noch van hun hoererijen, noch van hun dieverijen. Wanneer de bazuinen schallen! Indeling. Zeven zegels en zeven bazuinen Openb. 8: 1-6. 1. 2. 3. 4. 5.
Eerste bazuin, hagel en vuur, Openb. 8: 7 Tweede bazuin, brandende berg, Openb. 8: 8, 9 Derde bazuin, vallende ster, Openb. 8: 10, 11 Vierde bazuin, zon verduisterd, Openb. 8: 12, 13 Vijfde bazuin, sprinkhanenplaag, Openb. 9: 1-12 1
6. Zesde bazuin, paardenleger, Openb. 9: 13-21 Het hoofdstuk in het kort. Openbaring 8 en 9 brengen ons bij het begin van de tweede grote indeling van het boek en het derde algemene overzicht van de geschiedenis van de christelijke eeuwen. Deze hoofdstukken bevatten ook één van de meest beschrijvende apocalyptische gedeelten van het gehele boek. De beschreven beelden zijn adembenemend! Wat kan meer de aandacht vasthouden dan de schilderingen van deze sprinkhanen, bewapend met staarten van schorpioenen, die de aarde bedekken? Zij zijn zo sterk als paarden, zo machtig als koningen, zo geslepen als de meest boosaardige mens, en zo verleidelijk als de mooiste vrouw. Laten wij, alvorens de historische tijden aan te geven die door de bazuinen worden omvat, aandacht geven aan de symbolen en enigen Schriftuurlijke uitleggingen die reeds voor de hand liggen. - Door het zevenvoudig bazuingeschal werd de stadsmuur van Jericho vernietigd en werd de weg voor Israël, om het beloofde land binnen te gaan geopend. - Het zevenvoudig bazuingeschal markeert het begin van het historisch jubeljaar. - Een vallende ster doet denken aan de val van de grote ster, lucifer, die naast Gods troon stond in de hemel. - Bomen worden in de Bijbel als symbool gebruikt voor mensen. De gezonde levende boom stelt de levende christen voor. De droge, verdorde boom stelt de uitgedroogde ongelovige mens voor. - In het visioen van Zacharia stellen de paarden engelen voor. - De bodemloze put wordt door Johannes later in zijn visioen gebruikt om de plaats te beschrijven waar de duivel woont en gevangen gehouden wordt. De bazuinen beslaan dezelfde tijdsgeschiedenis als de eerder genoemde tijdsketenen van de 7 gemeenten en de 7 zegels hebben aangegeven. De eerste vier bazuinen dekken de tijd van de 1ste komst van Jezus tot in de duistere Middeleeuwen. Het begint met de jaren waarin het Romeinse rijk nog flink aan de macht is en het joodse volk op zoek is naar onafhankelijkheid. Maar nog voor er veertig jaren verstreken waren, werd Jeruzalem door het Romeinse rijk ingenomen en trachtte men het joodse geloof uit te roeien. Dit bracht ook met zich mee dat de christenen verstrooid werden. Getrouwe christenen vluchtten naar alle delen van de toenmaals bekende wereld en namen het evangelielicht met zich mee, waar zij ook gingen! Uiteindelijk viel ook het Romeinse rijk zelf. Niet zo zeer door de kracht van een andere natie maar meer nog door eigen immoraliteit en gebrek aan zelfbeheersing. De kerk nam stilletjes de plaats in van het Romeinse rijk. Maar zo zoetjes aan nam ook het licht van het evangelie gestaag af. Gedurende meer dan 1000 jaar leefde de wereld in de duisternis van wijdverspreide geestelijke afval. De 5de en de 6de bazuin brengen ons door de jaren van de Renaissance en de Reformatie. Een tijd waarin zoveel andere machten, invloeden op de wereld werden losgelaten. Het is echter het blazen van de 7de bazuin waar de christen naar verlangt! Met die tijd is de evangelieverkondiging uiteindelijk tot voleinding gebracht. Iedereen staat voor God met zijn eigen genomen besluit ‘voor of tegen God te zijn’. Het gordijn van het wereldtoneel zal tenslotte voor het laatst vallen, wanneer Jezus komt om de Zijnen thuis te halen. Commentaar. Een vergelijking tussen de zeven bazuinen en de zeven plagen. Bazuinen Openb. 8 en 9 1. plaag op aarde. 8: 7 2. plaag op de zee. 8: 8
Plagen Openb. 16 plaag op aarde. 16: 2 plaag op de zee. 16: 3 1
3. plaag op rivieren en waterbronnen. 8: 10 4. plaag op de zon. 8: 12 5. plaag van duisternis. 9: 2 6. plaag bij de Eufraat. 9: 14 7. stemmen i.v.m. laatste aankondiging. 11: 15
plaag op rivieren en waterbronnen. 16: 4 plaag op de zon. 16: 8 plaag van duisternis. 16: 10 plaag bij de Eufraat. 16: 12 stemmen i.v.m. laatste aankondiging. 16: 18
Tweevoudige vervulling. Gezien het feit dat de plagen uitgestort worden na de oordeelsdag (het sluiten van de genadetijd), wanneer elke zaak voor eeuwig beslecht zal zijn en er toch een frappante overeenkomst te zien is tussen de bazuinen en de schalen met plagen, lijkt het wel alsof er een tweevoudige vervulling van zal plaats vinden - één voor en één na het sluiten van de genadetijd. Dit is niet ongewoon zoals wij al hebben gezien bij de berichtgeving van de 7 gemeenten. Daar sloeg elk bericht in de eerste instantie op de situatie van de gemeente in haar specifieke bestaanstijd en sloeg het bericht ook op een grotere tijd van de geschiedenis van Gods kerk. De 7 zegels met hun ruiters sloegen ook in de eerste plaats op een bepaalde tijd in de geschiedenis en op een grotere tijdsperiode van de geschiedenis van de kerk. Nu zullen wij zien dat de bazuinen blazen op bepaalde perioden van de geschiedenis en ook opnieuw zullen blazen wanneer de wereld tegen haar slotoordeel aanloopt.
De bazuinen openbaren de schepping in omgekeerde volgorde. Schepping. 1ste dag: God schept licht. 2de dag: God schept de hemel. 3de dag: God schept vegetatie. 4de dag: God schept, zon, maan en sterren. 5de dag: God schept het gevogelte en de zeedieren. 6de dag: God schept de mens en de landdieren. 7de dag: God schept de sabbatsrust op de zevende dag. Oordeel in Bazuinen. Licht wordt verduisterd bij de 5de bazuin. De hemel wordt bevuild bij de 5de bazuin. Vegetatie wordt vernietigd bij de 1ste bazuin. Zon, maan en sterren worden verduisterd bij de 4de bazuin. Alle zeedieren sterven bij de 2de bazuin. De mens sterft bij het gebruik van verbitterd water van de 3de bazuin. Er is geen rust voor de goddelozen ten tijde van de 6de bazuin. Zij weigeren zich te bekeren. (1 Tess. 4: 13-18. Want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods, nederdalen van de hemel, en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst op staan, daarna zullen wij levenden, die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zo zullen wij altijd met de Here 1
wezen. Vermaan elkaar dus met deze woorden. 1 Kor. 15: 51. Zie, ik deel u een geheimenis mede. Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen zullen wij veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, bij de laatste bazuin, want de bazuin zal klinken en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden. De 7de bazuin zal de laatste zijn, dan zullen wij Hem zien komen waar we al zo lang op wachten.)
Openbaring 10. Het geopende boek. v. 1. En ik zag een andere sterke engel nederdalen uit de hemel, bekleed met een wolk, en de regenboog was op zijn hoofd en zijn gelaat was als de zon en zijn voeten waren als zuilen van vuur, v. 2. en hij had in zijn hand een geopend boekje en hij zette zijn rechtervoet op de zee en de linker op de aarde, v. 3. en hij riep met luider stem, zoals een leeuw brult, en toen hij riep, lieten de zeven donderslagen hun stemmen horen. v. 4. En toen de zeven donderslagen gesproken hadden, wilde ik het opschrijven, maar ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Verzegel hetgeen de zeven donderslagen gesproken hebben en schrijf het niet op. v. 5. En de engel, die ik zag staan op de zee en op de aarde, hief zijn rechterhand op naar de hemel, v. 6. en zwoer bij Hem, die leeft tot in alle eeuwigheden, die de hemel geschapen heeft en hetgeen daarin is en de aarde en hetgeen daarop is en de zee en hetgeen daarin is: er zal geen uitstel meer zijn, v. 7. maar in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer hij bazuinen zal, is ook voleindigd het geheimenis van God, gelijk Hij zijn knechten, de profeten, heeft verkondigd. v. 8. En de stem, die ik gehoord had uit de hemel, (hoorde ik) wederom met mij spreken en zij zeide: Ga heen, neem het boek, dat geopend ligt in de hand van de engel, die op de zee en op de aarde staat. v. 9. En ik ging heen tot de engel en zeide tot hem, dat hij mij het boekje zou geven. En hij zeide tot mij: Neem het en eet het op, en het zal uw buik bitter maken, maar in uw mond zal het zoet zijn als honing. v. 10. En ik nam het boekje uit de hand van de engel en at het op, en het was in mijn mond zoet als honing, maar toen ik het gegeten had, werd mijn buik bitter. v. 11. En er werd tot mij gezegd: Gij moet wederom profeteren over vele natiën en volken en talen en koningen. Zoet en bitter. Indeling. 1. 2. 3. 4.
Engel met het kleine boekje, vers 1-3 Zeven donderslagen en een eed, vers 4-6 De zeven bazuinen, vers 7 De ervaring van zoet en bitter, vers 8-11
Het hoofdstuk in het kort. Openbaring 10 begint met een andere fantastische beschrijving van de Heer. De beschrijving doet denken aan het beeld van Jezus uit hoofdstuk 1. Het lezen van Openbaring 10 verkwikt onze geest en 1
bemoedigt ons in dagen van moeite en teleurstelling. Het laatste gedeelte van het visioen vraagt aandacht voor een klein boekje in de handen van de Heer. -
het is klein, niet groot het is geopend, niet gesloten bij de eerste bestudering smaakt het zoet als honing na een tijd maakt de zoete smaak plaats voor die van bitterheid het loopt uit op een grote zendingsbeweging die wereldwijd is.
Dit kleine boekje is het tweelingboekje van de Openbaring, dat als een handschoen past bij een hand, namelijk, het Bijbelboekje Daniël. Gedurende de 19de eeuw is het ‘gesloten’ of ‘verzegelde’ boek Daniël steeds meer een geopend boek geworden, voor mannen en vrouwen die het boek bestudeerden en zijn profetieën gingen begrijpen. Toen Daniël het boek had voltooid, had God tegen hem gezegd: dat het boek ‘geopend’ (begrepen) zou worden in de eindtijd. En gedurende de 19de eeuw werd die voorzegging vervuld. Er is een heel goede reden geweest waarom de tijdsprofetieën van het boek zolang verzegeld/gesloten zijn geweest. Zij behandelden gedetailleerde perioden van de geschiedenis die zich duidelijk uitstrekken tot in de 19de eeuw! Dit zou christenen die in eerdere eeuwen hebben geleefd alleen maar hebben ontmoedigd. De profetie in de Bijbel die de langste tijdsperiode bevat vindt u in Daniël 8. Zij omvat 2300 jaren. De engel Gabriël vertelde Daniël dat die jaren zouden aanvangen bij de toestemming aan de Israëlieten om de Babylonische ballingschap de rug toe te keren en de gesloopte stad Jeruzalem te herbouwen. Die toestemming kreeg Israël in 457 voor Christus. De 2300 jaren eindigden dan in 1844. In de jaren 1830, toen de profetie ontsloten werd, hadden vele kerkelijke leiders en theologen het idee dat dit betekende dat Jezus in 1844 zou terugkeren. Het is duidelijk dat 1844 niet het einde van de wereld is geworden! Maar de verwachting van Jezus’ wederkomst zette wel de hele religieuze wereld op zijn kop. Welk een gedachte! Welk een zoete gedachte: ‘Christus zal binnenkort komen; om precies te zijn in 1844’. Maar de zoete smaak maakte plaats voor de bittere, toen 1844 aanbrak en voorbij ging en Jezus niet wederkwam. Sommigen gaven hun geloof op. Maar anderen wierpen zich weer op de Bijbelstudie en God liet hen weten dat Hij grote dingen met hen voorhad. Zij moesten het goede nieuws aan de gehele wereld brengen - en met een speciale benadrukking. Die speciale benadrukking zullen wij spoedig bestuderen in Openbaring 14. Uit de brokstukken van de teleurstelling van 1844 groeide een grote zendingsbeweging die sneller in omvang toenam dan bij welke andere beweging in de religieuze wereld dan ook. Dit brengt ons terug bij ‘het geopend boekje’- het hoofdthema van dit hoofdstuk. -
Het boekje Daniël is klein, slechts een paar bladzijden groot. Een bepaald gedeelte van Daniël werd onmiddellijk na het opschrijven, verzegeld en werd pas in de 19de eeuw een geopend boek. Bij het ‘eerste verstaan’ wekte Daniël zoete verwachtingen. Toen de verwachte wederkomst van Jezus niet plaats vond, bracht het boekje grote bitterheid. Het boek Daniël, met zijn tweelingboek, de Openbaring, leidde tot de oprichting van een wereldwijde zendingsbeweging.
Commentaar. ‘En ik zag een andere sterke engel nederdalen uit de hemel, bekleed met een wolk, en de regenboog was op zijn hoofd en zijn gelaat was als de zon en zijn voeten waren als vuur.’ (Openb. 10: 1) Johannes maakt hier gebruik van alle vier symbolen, die in de voorgaande hoofdstukken staan. Hij maak melding van het feit dat Jezus zal komen ‘met de wolken’ (Openb. 1: 7), dat een ‘regenboog’ 1
God op Zijn troon omgeeft (Openb. 4: 3), dat het gezicht van Jezus ‘schijnt als de zon’ (Openb. 1: 16) en dat Zijn voeten als ‘zuilen van vuur’ zijn (Openb. 1: 15) Deze boodschapper zal dan ook niemand anders zijn dan Jezus zelf! Andere schriftuurplaatsen versterken deze gedachten. In het visioen van Daniël in verband met de hemelse troonzaal (Dan. 7: 13) beschrijft hij de komst van Jezus tot Zijn Vader zodanig dat Jezus daar in de wolken gehuld is. Matteüs verhaalt Jezus’ eigen woorden: Zijn wederkomst in Matt. 24: 30. Zo ziet Ezechiël een regenboog rondom de Heer. (Ez. 1: 28) Matteüs heeft het over ‘Zijn gelaat straalde gelijk de zon’ bij de verheerlijking op de berg (Matt. 17: 20 en de vuurkolom die zo een belangrijke rol speelde bij de Exodusgeschiedenis uit Egypte (Ex. 13 en 14) brengt ons Gods bescherming en leidende hand in die tijd in herinnering. Paulus laat er geen twijfel over bestaan dat het Christus is geweest die allen leidde naar het beloofde land. Wij aarzelen dan ook niet bij het zeggen dat de machtige boodschapper uit Openbaring 10, niemand anders is dan Jezus Christus Zelf.
Openbaring 11. De twee getuigen. v. 1. En mij werd een riet gegeven, een staf gelijk, met de woorden: Sta op en meet de tempel Gods en het altaar en hen, die daarin aanbidden. v. 2. Maar laat de voorhof, die buiten de tempel is, erbuiten, en meet die niet; want hij is aan de heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden, tweeënveertig maanden lang. v. 3. En Ik zal mijn twee getuigen last geven om, met een zak bekleed, te profeteren, twaalfhonderd zestig dagen lang. v. 4. Dit zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaren, die voor het aangezicht van de Here der aarde staan. v. 5. En indien iemand hun schade wil toebrengen, komt er vuur uit hun mond en het verslindt hun vijanden; en indien iemand hun schade wil toebrengen, moet hij zo de dood vinden. v. 6. Dezen hebben de macht de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt gedurende de dagen van hun profeteren; en zij hebben macht over de wateren, om die in bloed te veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls zij willen. v. 7. En wanneer zij hun getuigenis zullen voleindigd hebben, zal het beest, dat uit de afgrond opkomt, hun de oorlog aandoen en het zal hen overwinnen en hen doden. v. 8. En hun lijk (zal liggen) op de straat der grote stad, die geestelijk genaamd wordt Sodom en Egypte, al waar ook hun Here gekruisigd werd. v. 9. En uit de volken en stammen en talen en natiën zijn er, die hun lijk zien, drie en een halve dag, en zij laten niet toe, dat hun lijken in een graf worden bijgezet. v. 10. En zij, die op de aarde wonen, zijn blijde en verheugd over hen en zullen elkander geschenken zenden, omdat deze twee profeten hen, die op de aarde wonen, gepijnigd hadden. v. 11. En na (die) drie en een halve dag voer een levensgeest uit God in hen, en zij gingen op hun voeten staan, en grote vrees viel op (allen), die hen aanschouwden. v. 12. En zij hoorden een luide stem uit de hemel tot hen zeggen: Klimt hierheen op! En zij klommen naar de hemel op in de wolk, en hun vijanden aanschouwden hen. v. 13. En te dien ure kwam er een grote aardbeving en een tiende deel der stad stortte in, en zevenduizend personen werden door de aardbeving gedood, en de overigen werden zeer bevreesd en gaven de God des hemels eer. v. 14. Het tweede wee is voorbijgegaan: zie, het derde wee komt spoedig.
1
De zevende bazuin - de lofzang der oudsten. v. 15. En de zevende engel blies de bazuin en luide stemmen klonken in de hemel, zeggende: Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan zijn Gezalfde, en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden. v. 16. En de vierentwintig oudsten, die voor God op hun tronen gezeten waren, wierpen zich op hun aangezicht en aanbaden God, v. 17. zeggende: Wij danken U, Here God, Almachtige, die is en die was, dat Gij uw grote macht hebt opgenomen en het koningschap hebt aanvaard; v. 18. en de volkeren waren toornig geworden, maar uw toorn is gekomen en de tijd voor de doden om geoordeeld te worden en om het loon te geven aan uw knechten, profeten, en aan de heiligen en aan hen, die uw naam vrezen, aan de kleinen en de groten en om te verderven wie de aarde verderven. v. 19. En de tempel Gods, die in de hemel is, ging open en de ark van zijn verbond werd zichtbaar in zijn tempel, en er kwamen bliksemstralen en stemmen en donderslagen en aardbeving en zware hagel. Twee getrouwe getuigen. Indeling. 1. 2. 3. 4. 5.
Het heiligdom opgemeten en misbruikt, vers 1, 2 Getuigen prediken, met zak bekleed, vers 3, 4 De macht van de getuigen, vers 5, 6 Dood en opstanding van de getuigen, vers 7-14 De zevende bazuin, vers 15-19
Het hoofdstuk in het kort. Openbaring 11 is de eerste van 3 opeenvolgende hoofdstukken die een belangrijke tijdsperiode behandelen, de 1260 jaren, die de duistere Middeleeuwen omvatten. Openbaring 11 maakt duidelijk dat Gods Woord in die tijd onderdrukt zou worden. Openbaring 12 vertelt over de geschiedenis van Gods kerk in die tijd, en Openbaring 13 beschrijft het werk van de tegenstanders van God gedurende die tijd. Deze 3 hoofdstukken bezien dezelfde tijdsperiode vanuit verschillende invalshoeken. Het symbool dat in Openbaring 11 centraal staat, bestaat uit twee getuigen, die ook als kandelaren en olijfbomen beschreven worden. Deze symbolen worden in het Oude Testament uitgelegd. De kandelaar die het pad van de christen verlicht, is ‘Gods Woord’. Gods Woord wordt geïnspireerd door de Heilige Geest. Olie is een symbool voor de Heilige Geest. Gods Woord is geschreven in twee Testamenten, in verschillende tijdperken één voor - en één na het kruis. ‘De Twee Getuigen’ zien wij dan ook als ‘Symbolen van Gods Woord, De Bijbel’. Openbaring 11 bevat een aantal toespelingen op het Oude Testament die belangrijke waarheden in onze gedachten brengen: - De afval van Israël in de dagen van koning Achab en de strijd die Elia op de berg Karmel moest leveren met de Baälpriesters die tot hun afslachting leidde. - De verwoesting van Sodom en de vlucht van Lot en zijn dochters. - De uittocht van het volk van God uit Egypte nadat zij aan de deurposten het bloed hadden gesmeerd zoals het door God was bevolen. Er zijn ook nieuwtestamentische toespelingen. - De dienst van Jezus die 3 ½ jaar duurde. - De preek van Jezus op de Olijfberg met de waarschuwing daarin, van de vernietiging van de 1
stad Jeruzalem en de verstrooiing van het volk. Breng deze aanwijzingen bijeen en men begint zicht te krijgen op de bedoeling van het hoofdstuk: - De ervaring van Elia toont ons aan dat, ook al lijkt het dat de hele wereld van God is afgedwaald, God nog steeds zijn getrouwe overblijfsel heeft. - De ontsnapping van Lot bemoedigt ons in het besef dat de dag van ontsnapping voor iedereen zal komen, die zijn vertrouwen op God stelt. - De uittocht uit Egypte leert ons de les dat geen rijk ter wereld, Gods volk eeuwig in zijn macht kan houden. Bevrijding is zeker! - Aan dit alles ligt ten grondslag het volmaakte leven van Jezus, Zijn volmaakte dood en glorieuze opstanding. Door Zijn toedoen en d.m.v. het geloof, hebben wij de zekerheid van het eeuwige leven. Het hoofdstuk begint met het vertrappen van het symbolische Jeruzalem. Dit gaat voort gedurende 42 profetische maanden oftewel 1260 letterlijke jaren. Gedurende deze tijd gaat het Woord Gods in rouw gekleed. Het lijkt wel alsof Gods Woord nooit meer zijn onsterfelijke waarheden kan doen horen. Maar dan worden wij eraan herinnerd dat, hoewel het Woord hulpeloos lijkt te zijn, het toch ongelooflijk krachtig is. Een ieder die met dit Woord speelt zal er met zijn leven voor boeten - voor eeuwig. Wij zien de geschiedenis voor onze ogen ontvouwt tot aan het einde van de duistere Middeleeuwen. Gedurende deze tijd zien wij het ongeloof, m.b.t. Gods Woord, over de hele wereld toenemen. Ten tijde van de Franse Revolutie werd de Bijbel weggedaan. Gedurende 3 tot 4 jaar stelde de atheïstische regering Gods Woord buiten de wet. Maar na de Revolutie nam de Bijbel een krachtiger plaats in dan het eeuwen had gekend. Spoedig ontstonden er de Bijbelgenootschappen die ervoor zorg droegen dat het Bijbelwoord in de gehele wereld gelezen kon worden in allerlei talen en dialecten. Deze wedergeboorte van Gods Woord stelde Johannes voor met de ten hemel opname van de twee getuigen, voor de ogen van de mensen.
Commentaar. Beschrijving van de twee getuigen. 1. Hun werk bestaat uit getuigen, zoals hun naam al aangeeft, vers 3. 2. Hun werk wordt aangegeven als profeteren, vers 3. 3. Zij prediken onder moeilijke omstandigheden, gedurende een groot deel van de christelijke tijd - 1260 jaren, vers 3. 4. Een andere benaming is olijfboom, vers 4. 5. Nog een andere benaming is kandelaar, vers 4. 6. Zij zijn in staat de mens te doden, vers 5. 7. Zij zijn het speciale vernietigingsdoelwit van de antichrist, vers 7. 8. Het is Gods adem die hem leven en macht geeft, vers 11. Identificatie van de Twee Getuigen. 1. De Bijbel in zijn twee delen, het Oude en het Nieuwe Testament, getuigt van de waarheid omtrent God. 2. De Bijbel in zijn twee delen, het Oude en het Nieuwe Testament, predikt en verkondigt Gods waarheid en liefde. 3. Gedurende de duistere Middeleeuwen werden de Schriften van de Bijbel achter gehouden, zodat hun waarheden gedurende die tijd zo goed als onbekend waren. 4. De Term ‘olijfboom’ is betekenisvol omdat de Heilige Geest de ‘Auteur’ is van de Bijbel en 1
olie vaak als een symbool voor de Heilige Geest gebruikt wordt. 5. Kandelaren waren in het Oude Testament als symbolen van Gods Woord gebruikt. 6. Het verwerpen van het getuigenis van de Bijbel staat gelijk aan het ondertekenen van zijn eigen doodsbericht. 7. De Bijbel is altijd het doelwit geweest van de antichrist. De vernietiging van de Bijbel zou betekenen dat twee van de belangrijkste getuigen van God het zwijgen opgelegd zouden worden. 8. Het bewijs dat God de Auteur van de Bijbel is wordt geleverd door het feit dat de Bijbel nog steeds een ‘bestseller’ is en dat Gods woord nog immer mensenharten voor Zich wint. God is het die, via het geschreven woord, de mensen voor Zich wint. Openbaring 12. De vrouw en de draak. v. 1. En er werd een groot teken in de hemel gezien: een vrouw, met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd; v. 2. en zij was zwanger en schreeuwde in haar weeën en in haar pijn om te baren. v. 3. En er werd een ander teken in de hemel gezien, en zie, een grote rossige draak met zeven koppen en tien horens, en op zijn koppen zeven kronen. v. 4. En zijn staart sleepte een derde van de sterren des hemels mede en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, om, zodra zij haar kind gebaard had, dit te verslinden. v. 5. En zij baarde een zoon, een mannelijk wezen, dat alle heidenen zal hoeden met een ijzeren staf; en haar kind werd plotseling weggevoerd naar God en zijn troon. v. 6. En de vrouw vluchtte naar de woestijn, waar zij een plaats heeft, door God bereid, opdat zij daar twaalfhonderd zestig dagen onderhouden zou worden. v. 7. En er kwam oorlog in de hemel; Michaël en zijn engelen hadden oorlog te voeren tegen de draak; ook de draak en zijn engelen voerden oorlog, v. 8. maar hij kon geen standhouden en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden. v. 9. En de grote draak werd (op de aarde) geworpen, de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt; hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen met hem. v. 10 En ik hoorde een luide stem in de hemel zeggen: Nu is verschenen het heil en de kracht en het Koningschap van onze God en de macht van zijn Gezalfde; want de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God, is nedergeworpen. v. 11. En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad, tot in de dood. v. 12. Daarom, verheugt u, gij hemelen en wie daarin wonen. Wee de aarde en de zee, want de duivel is tot u nedergedaald in grote grimmigheid, wetende dat hij weinig tijd heeft. v. 13. En toen de draak zag, dat hij op de aarde was geworpen, vervolgde hij de vrouw, die het mannelijk kind gebaard had. v. 14. en aan de vrouw werden twee vleugels van de grote arend gegeven om naar de woestijn te vliegen, naar haar plaats, waar zij onderhouden wordt buiten het gezicht van de slang, een tijd en tijden en een halve tijd. v. 15. En de slang wierp uit haar bek water achter de vrouw als een stroom, om haar door de stroom te laten medesleuren. v. 16. En de aarde kwam de vrouw te hulp en de aarde opende haar mond en verzwolg de stroom, die de draak uit zijn bek had geworpen. v. 17. En de draak werd toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de overigen van haar nageslacht, die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben; 1
v. 18. en hij bleef staan op het zand der zee. Het is een jongen! Indeling. 1. 2. 3. 4.
Geboorte, leven en hemelvaart van Jezus, vers 1-5 Satans opstand in de hemel, vers 7-9 De heerlijkheid van het kruis, vers 10-12 De kerk aangevallen. De kerk heeft overwonnen, vers 13-17
Het hoofdstuk in het kort. Hoofdstuk 12 bevat meer geschiedenis dan welk ander hoofdstuk in de Bijbel. Het is het hoofdstuk van de grote strijd die geleverd wordt. Het vertelt ons van de oorspronkelijke opstand van satan in de hemel, en via het leven en het werk van Jezus eindigt het met ‘de in Jezus overwinnende kerk’, die klaar staat voor Zijn wederkomst. Wat een overzicht! In de typische stijl van de apocalyptische lectuur, vertelt Johannes de geschiedenis niet in chronologische volgorde. Hij laat het aan ons over om de stukken op de juiste volgorde te leggen. De verzen 7-9 gunnen ons een blik in de hemel waarin wij de duivel in woorden (twist) gewikkeld zien met Jezus. Het is duidelijk dat de hele strijd gaat om het karakter van God, dat liefde is, want satan wil gelijk gesteld worden met Christus. De engelen kiezen partij en al gauw werden de muiters uit de hemel geworpen. De verzen 1-5 brengen het verhaal naar Palestina waar Jozef en Maria zich op weg begeven van Nazareth naar Bethlehem. Jezus wordt geboren. De duivel probeert via een decreet van Herodus, Jezus te doden. De aardse ouders van Jezus vluchten met Hem naar Egypte. Later volgen het dienstwerk, de dood en opstanding en de hemelvaart van Jezus naar de troon van Zijn Vader in de hemel. Vers 10 en 11 vieren de overwinning die door God behaald is door de aantoning van Zijn liefde, d.m.v. het kruisgebeuren. De verzen 13-16 tonen de strijd die in die dagen geleverd werd tussen het volk van God en de duivel. Het legt de nadruk op de donkere Middeleeuwen en de 1260 jaren. Satan probeert op tweeërlei wijze de gelovigen te vernietigen en Gods karakter van liefde voor de wereld te verduisteren. Ten eerste wijst het hoofdstuk de wijze van vervolging aan. De duivel probeert de kerk te vernietigen. Daarom hebben gelovigen eeuwenlang moeten lijden voor hun geloof. Maar God bewaarde het getrouwe overblijfsel door hen naar eenzame plaatsen te brengen waar zij verder konden leven en Hem aanbidden. Toen de duivel duidelijk werd dat hij de kerk van God niet lichamelijk kon vernietigen ging hij een andere weg ten dode bewandelen. Hij probeert de geloofspunten met onwaarheden te vermengen. Dit wordt bedoelt met de symbolische uitdrukking ‘de slang wierp uit haar bek water achter de vrouw als een stroom’. Maar het feit dat de kerk zich gedurende de duistere Middeleeuwen naar eenzame plaatsen had teruggetrokken heeft ertoe bijgedragen dat zij haar zuiverheid heeft bewaard. ‘En de aarde kwam de vrouw te hulp en de aarde opende haar mond en verzwolg de stroom.’ Het laatste vers van het hoofdstuk tekent de kerk die op de wederkomst van Jezus staat te wachten, en de woede van de vijand i.v.m. het nog steeds bestaan van de kerk Gods. De duivel heeft zo zijn best gedaan het geloof in God weg te doen kwijnen, maar is er niet ten volle in geslaagd. De kerk bestaat nog steeds. Er zijn nog steeds een aantal mensen die volledig op de Heer vertrouwen en daarvan uiting geven door de wijze waarop zij leven. Hun maatstaf is hoog. Zij nemen nog steeds de 10 geboden aan als een uitdrukking van de liefde ten opzichte van God en ten opzichte van hun naaste. (Joh. 15: 9, 10 en 14: 21) Commentaar. De 1260 jaren van de Middeleeuwen zijn op zulke verschillende manieren omschreven opdat wij in 1
staat zijn te begrijpen wat God ons daarmee wil zeggen. Door tekst met tekst te vergelijken vinden wij het volgende: - er gaan 12 maanden in een symbolisch oftewel profetisch jaar - 30 dagen in een symbolisch oftewel profetische maand - 360 dagen in een symbolisch oftewel profetisch jaar Dezelfde periode wordt in Openbaring 11 naar voren gehaald als 42 maanden en 1260 dagen. Openbaring 12 spreekt over de periode als 1260 dagen en 3 ½ jaar of 3 ½ tijden, hieruit volgt: 1260 dagen = 42 maanden = 3 ½ jaar en deze stellen 1260 letterlijke jaren voor. Zie uitleg in eerste gedeelte van Daniël. De macht van de machteloze is de Almachtige. (geschreven door Jan Kerssen) Machtelozen versus eigenmachtigen. In Openbaring 12 vallen we midden in de grootste oorlog aller tijden; een oorlog die alle eeuwen van de menselijke geschiedenis omvat. Jezus Christus laat Johannes aan ons vertellen, wanneer deze oorlog begon en om wie die oorlog gaat. Het einde van de oorlog vinden we er nog niet. Wel wordt duidelijk wie het gaat winnen. Eigenlijk is het geen oorlog, want, hoewel er twee partijen zijn, is er een eenzijdige aanval van een geweldenaar op een onschuldig ‘slachtoffer’ maar dan moet het woord slachtoffer tussen aanhalingstekens staan. Zij ziet er allerminst als slachtoffer uit. In de drakenverhalen die van dit verhaal zijn afgeleid, is de jonkvrouw meestal wel hulpeloos en hopeloos en wordt verlost door de held van het verhaal. Deze vrouw blijkt erop te vertrouwen, dat de draak machteloos is tegenover haar, vanwege haar grote Beschermheer. Het is een teken in de hemel. Het woord ‘teken’ bepaald wat we met het beeld van de vrouw mogen doen. Dit woord verheft een bekend voorbeeld tot lering en levensles, die naarmate men er over denkt, steeds groter en sprekender wordt. Een vrouw die een mannelijk kind baart, dat weggevoerd wordt naar God, dat roept bij velen het beeld van Maria en het kind Jezus en de bedreigende geweldenaar Herodus op, die als een draak tekeer ging tegen de kinderen van Bethlehem. Maria was inderdaad niet machteloos. God beschermde haar. Het verhaal klopt, maar klopt ook niet. Het gaat hier toch om een teken. Maria is het teken van alle vrouwen sinds Eva, die een mannelijk kind verwachtten, dat de wereld zou verlossen van zonde. Eva sprak het zelf uit: “Ik heb met des Heren hulp een man verkregen.” Maar haar zoon werd de eerste moordenaar. De hoop werd daarna op Set gezet, die naar de gelijkenis van Adam geboren werd, zoals Adam naar de gelijkenis van God geschapen werd. Intussen weten we van Lucas dat Set wel de voorvader van Jezus werd, maar na hem hebben Henoch en Abraham en vele andere mannen gehoopt, dat hun vrouw de beloofde Messias zou baren. Zo werd het beeld steeds meer een teken. De vrouw wordt tot teken van allen die voor Maria in verwachting van de verlossende zoon waren, mannen zowel als vrouwen. Mensen die er vol van waren, en in hun woorden en daden de Zoon ‘ter wereld’ brachten. Dat bepaald hun stralend uiterlijk. Deze mannen horen ook niet meer bij de aarde. Doordat de Messias al verlossend in hen werkt, zijn ze geestelijk boven de aarde uitgetild en hebben een plaats gevonden in de werkplaats van Gods genade, de werkplaats van Gods scheppende macht. Daar waar God de zon, de maan en de sterren schiep. Hij is nog aan het werk. Hij kan door middel van hen werken aan deze aarde. Op deze aarde zijn ze onderweg als Abraham, op weg naar de beloofde stad van God. In die stad is het werk van God klaar. Het werk is echter al ver op weg in het teken. De nacht van schaduwen is voorbij en de dag van de gerechtigheid is verschenen. Daarom is de maan onder haar voeten. De tijd van schaduwen is voorbij. We kunnen het teken preciezer bepalen. Gods volk heeft het wachten op de Messias achter zich. De tijd van symbolen en schaduwen zijn voorbij. De volheids des tijds is aangebroken. Het volk van God heeft 4000 jaar het wachten volgehouden. Dat is een overwinningskroon waard, een Stefanus, een lauwerkrans. Deze 1
overwinnende gemeente is herkenbaar aan de 12 apostelen, die het volk van God vooruit leiden van deze geboorte naar de uiteindelijke verschijning van het mannelijk wezen. Dan komt er een eind aan de geweldenaars van deze wereld. En weer is de gemeente van Christus een verwachtende vrouw, die Christus dagelijks ter wereld brengt in woord en daad. Het meest bepalende van het teken is de zon waarmee de vrouw bekleed is. De zon der gerechtigheid. In welk stadium men ook kijkt naar het volk van God, de verwachting van Jezus Christus bepaalt hen, kleurt hen en geeft hen kracht. Onnoemelijke kracht. Niet kapot te krijgen. En dat geeft een enorme uitstraling. Nu is het teken zichtbaar. De vrouw is het symbool voor alle mensen, die niet bouwen op eigen macht, maar hun macht ontlenen aan de Almachtige die het voor hen zal voleindigen. Het zijn Abels, die leven naar de onderwijzing van God, die hun leven en hun zonden door middel van geloofsoffers bij de Heer brengen. Daardoor missen ze veel, kunnen ze aan veel dingen niet mee doen. Soms kost het hen het leven door de hand van jaloerse geweldenaars. Voor de wereld zijn ze machtelozen. Om mee te sollen. Om plezier aan te beleven. Maar machteloos zijn ze allerminst. De macht van de machtelozen is de Almachtige. De Almachtige zal Zijn Zoon zenden om de geweldenaars te hoeden met een ijzeren staf. Er hoeft geen energie gestoken te worden, in wraak of slachtoffersgevoelens. Dit is bevrijdend. Er is echter een tweede teken in de hemel. Herodus kwam in gedachten. Hij wilde het mannelijk kind, dat naar zijn mening, hem naar de troon stond, vermoorden. Maar de draak wordt in vers 9 niet voor niets de oude slang genoemd. Die stond ook voor de vrouw om haar van God te scheiden. In de beschrijving van dit vers blijkt, dat het om de duivel, satan gaat, die vanaf de eerste slang de mensen en dieren heeft gevonden om zijn plannen uit te voeren. Dit is de duidelijkste tekening van de duivel in de hele Bijbel. De draak heeft maar één doel, en dat is het verslinden van het kind, dat wij verwachten. Laat een kind van God zijn verwachting kwijtraken en ophouden over Christus te praten en satan heeft zijn doel bereikt. Hij mag vrolijk verder leven, geen probleem, maar zonder de stralende kracht van het bewustzijn, gerechtvaardigd te zijn, door Jezus Christus. Stralende mensen zijn een directe bedreiging voor satan. Zij kunnen hem machteloos maken. Het is een tegengesteld teken. De vrouw is het symbool van aardse mensen, die door hun geloof in Christus boven de wereldse zaken worden uitgetild, tot in de werkplaats van God. Hun macht is de Almachtige, die hen boven hun machteloosheid verheft. De draak is in de hemel, in de werkplaats van God geschapen als één van de mooiste wezens en hij wordt eruit gegooid. Als Christus de dood heeft overwonnen is de ondergang van satan definitief. ‘Nu is verschenen het heil en de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God, is nedergeworpen. En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun leven niet lief gehad, tot in de dood .’ Wat een tegenstelling. Wat een zekerheid. Onze tweedeling is nu duidelijk. Een vereenvoudigde tweedeling. In de strijd van Christus gaat het om slecht twee kampementen. De mensen die hun kracht ontlenen aan het bloed van het Lam, die Hem dagelijks verwachten en verkondigen zijn de machtelozen, die hun macht ontlenen aan de Almachtige. Tegenover hen staan de eigen machtigen, die hun macht ontwikkelen over de ruggen van machtelozen. En laat één ding duidelijk zijn, het is de eigen machtigen vaak niet aan te zien, dat ze de draken zijn. Het gaat in beide kampementen om mensen, en heel vaak gelovige mensen. (Jezus zei: “Let op hun vruchten, daaraan herken je ze.”) Profetie is het verhaal van de strijd van eigen machtige mensen en volken die strijden tegen degenen, die hun macht ontlenen aan de Almachtige. Profetie is alleen te begrijpen als we op ieder moment deze twee kampementen onderscheiden. Zoals veel kinderen naar een film kijken: wie zijn de ‘goeden’ en wie zijn de ‘slechten’. We gaan een aantal ‘goede’ mensen en volken onderscheiden en evenzo een aantal geweldenaren ontmaskeren. Een spannend werk. Een gevaarlijk werk ook, want God heeft de ontmaskerde geweldenaren weer vermomd in symbolen. Daardoor kunnen we het gevaar lopen de verkeerden aan te wijzen. Dat mag nooit gebeuren. God moge ons helpen. De woestijnfase. 1
‘De vrouw vluchtte naar de woestijn, waar zij een plaats heeft, door God bereid, opdat zij daar twaalfhonderd zestig dagen (jaren) onderhouden zou worden.’ De draak was machteloos in zijn poging Jezus Christus te vernietigen. Christus had volledig gezegevierd. Satan wist, dat zijn lot eigenlijk bezegeld was, maar hij koos toch voor een wanhoopsoorlog tegen het volk van Jezus Christus. Als satan het volk van Jezus kan treffen, raakt hij metterdaad de Heer zelf. Het succes van satan blijkt erg veel af te hangen van de conditie van Gods volk op aarde. In de eerste eeuw na Pinksteren blijkt er nog veel kracht te zijn onder het volk. Zelfs als er weinig Bijbels beschikbaar zijn, dan nog heeft de gemeente voldoende kracht, om het evangelie vast te houden en in de hele wereld te verkondigen. Zolang de vijanden hoofdzakelijk Romeinen zijn, ‘heidenen’, kan men het onderscheid maken tussen wij en zij, tussen gelovigen en ongelovigen. Zelfs de gelovige joden, die zo tekeer gaan tegen de kerk van Christus, zijn goed herkenbaar: zij geloven niet dat Jezus de Messias is. Alles wordt veel moeilijker als Constantijn een campagne start om de heidenen in de kerk te brengen. Vanaf dat moment komt er een tweedeling binnen de kerk. De leer van de kerk wordt een beetje aangepast om het de heidenen gemakkelijker te maken, de weg naar het christelijke geloof te vinden. Er ontstaat een grote populaire kerk met een mengeling van christendom en heidendom en er blijft een trouw overblijfsel van Bijbelgetrouwe christenen. Maar wie is nu wie? Op het niveau van macht is dat wel te herkennen. In de populaire kant wordt veel geweld gebruikt om de ‘dwarsliggers’ tot andere gedachten te brengen, en de leer verandert een beetje. Maar op straat is het onderscheid moeilijk te maken. In Openbaring 12 is er een periode, waarin dit overblijfsel zo klein en onzichtbaar geworden is, dat God de ontwikkelende macht van de geweldenaren van de draak niet meer kan keren. De profetie karakteriseert deze donkere periode als een woestijnervaring. Het doet denken aan de eenzaamheidsschreeuw van Elia: ‘Ik alleen ben overgebleven.’ God antwoordt hem: “Er zijn zevenduizend die de knieën niet voor Baäl gebogen hebben.” Elia zat toen in een spelonk op de vlucht voor Izebel. Dat is de ervaring voor Gods volk in de woestijn. Opgejaagd, op de vlucht, in het verborgene, in de bergen en op andere stille en geheime plaatsen. De onzichtbare kerk, door God verborgen gehouden en onderhouden gedurende een periode van 1260 jaar. Het gaat om de donkere eeuwen, van 538 tot 1798. Satan doet in die tijd alles wat hij kan om de Gods getrouwen kapot te krijgen, maar ze worden net als Elia door God onderhouden. Deze periode heet vanaf nu de woestijnfase of de woestijnervaring. Het wordt de middelste van drie periodes in de profetie. Deze driedeling wordt de meetlat voor alle profetieën van beide bijbelboeken. De periode vóór de woestijnfase wordt de pre- woestijnfase en de periode erna de post-woestijnfase. We kunnen in geschiedenis- voorzeggende-profetie zoeken naar keerpunten van deze fasen: 538 en 1798. De postwoestijnfase wordt het hoofddoel van de studie. Volgens Openbaring 12 heeft God ineens een volkje, een overblijfsel, dat herkend wordt aan de geboden van God en het getuigenis van Jezus. Dit volk blijkt in staat te zijn de draak een halt toe te roepen op het zand van de zee. Nu moet hij al zijn truken uit de trukendoos halen om zichzelf nog een kans te geven. Het zal er heet aan toe gaan in de post-woestijnfase. God is mijn Vindicator. Zo gauw de post-woestijnfase onder de aandacht komt, moeten we er een nieuw begrip bij gaan leren. Het centrale begrip van het boek Daniël, opgesloten in de naam van het boek en de schrijver. God is mijn Vindicator is een goede vertaling van die naam. Meestal wordt als vertaling gegeven: God in mijn Rechter. Ons beeld van een rechter is een beperkt begrip, als het gaat om de profetie. De rechter krijgt van anderen het materiaal aangeleverd, om te onderzoeken wie de schuldige en wie de onschuldige partij is. Daarna kan er recht gesproken worden. De schuldige krijgt straf, de onschuldige wordt vrijgesproken. De Vindicator van het boek Daniël gaat verder. In het woordenboek wordt vaak een negatieve betekenis aan vindikatie gegeven: vergelden, straffen. Het is gericht op de schuldige 1
partij. De vertaling van het Engelse woord vindication gaat meestal over de onschuldige partij: van blaam zuiveren, rehabiliteren, onschuld bewijzen. Als we beide kanten bij elkaar brengen en de ervaringen van Daniël en zijn drie vrienden erbij brengen, ontstaat er een drievoudig beeld van de Vindicator in de profetie. De Vindicator onderzoekt zelf wie de schuldige en wie de onschuldige partij is. Zonder onderzoek is er geen rechtvaardige rechtspraak. De schuldige en de onschuldige komen duidelijk tegenover elkaar te staan. De Vindicator spreekt op grond van het onderzoek recht. Daarna zorgt de Vindicator zelf voor de uitvoering van de straf en de rehabilitatie. De Vindicator van Daniël is God. Hij garandeert dat de geweldenaar zijn straf niet zal ontgaan. Hij gaat gelukkig nog verder. De onschuldige wordt niet alleen vrijgesproken; God zal hem in ere herstellen, van blaam zuiveren, en zorgen dat hij alles krijgt, wat hij als gevolg van onderdrukking en vervolging heeft moeten missen. Er zijn kennelijk drie fasen in het werk van de Vindicator. Een onderzoekende fase, een rechtsprekende fase en een loon- naar-werken-fase. We kunnen nog niet teveel vooruit lopen, maar Openbaring 12 schijnt de deur voor de Vindicatie open te zetten. Net ervoor heeft God de deuren van de hemelse tempel open gezet. Sinds de eerste ‘Grote Verzoendag’ in de boeken van Mozes, is het zichtbaar worden van de Ark verbonden aan de dag van oordeel. Natuurlijk is de naam ‘Grote Verzoendag’ erg diep ingeburgerd, maar de naam, dag van Vindicatie, zou goed bij de betekenis ervan passen. Na het opengaan van de tempel en de Ark, geeft de Openbaring zicht op de tweedeling van de mensen op aarde. Het volk van Jezus Christus, de vrouw, en het volk van de draak, later gekenmerkt als een overspelige vrouw of hoer. In de gelijkenis van Jezus is het een tweedeling van schapen en bokken, de Mensenzoon die de oogst binnenhaalt. Daarna staan de getrouwen bij de glazen zee, veilig beschermd tegen de dag van Gods toorn. Vervolgens komen Gods genadeloze plagen over de bokken of slechteriken. Onder die plagen verschijnt de dag der beslissing, ‘Armageddon’. Op die dag verschijnt het Woord Gods om de vijanden hun eeuwige straf te geven en de bruid geworden vrouw haar eeuwig herstel te geven. We gaan ontdekken dat de post-woestijnfase tegelijkertijd het begin van de grote Vindicatie is. God treedt handelend op. Jezus zette ‘Zijn ene voet op de zee en Zijn andere voet op de aarde’ . De post-woestijnfase is de tijd van Gods ingrijpen. Jezus Christus gaat iets bewijzen. Het is de spannendste fase van de geschiedenis van het verlossingsplan. De profetieën van de eindtijd lichten de sluier op van dit grote gebeuren. Als Christus bekend maakt, wat Hij aan het doen is, op dit moment zo kort voor de wederkomst, wil ik het graag weten en er deel aan hebben. Het is zeker de moeite waard, want Christus staat op het punt om te winnen. Wat hoort bij elkaar? In Daniël 1: 1 en 2 komen we nog een belangrijk beginsel van de profetie tegen. In deze twee verzen komen we dezelfde tweedeling van mensen tegen als in Openbaring 12. Het volk van God en het volk van satan, staan hier tegenover elkaar. Daniël gaat echter een stap verder in zijn boek. Aan de kant van God staat niet alleen een volk, maar ook een koning, Jojakim, en de stad Jeruzalem, met een tempel en het gerei van de tempel. Aan de andere kant, er precies tegenover, staan inbegrepen bij het volk van satan, een koning, Nebukadnessar, en de stad Babel met een tempel en gerei van de afgod. Daartussen staat God, die Zijn eigen volk, met koning, stad en heiligdom in de macht van de heidense koning geeft. God laat Zijn volk niet alleen gaan. God ging mee naar Egypte en ging mee uit Egypte. (De Engel des Heren staat altijd naast je.) Als het 40 jaar in de woestijn moet blijven, blijft God er ook. Nu gaat God mee in ballingschap met Zijn volk. Met andere woorden: God, de Mensenzoon, het volk van de Allerhoogste, de tempel met zijn gerei en zijn diensten en aanbidders, de stad van God, het hoort allemaal bij elkaar, onafscheidelijk. Als we in de profetie de Mensenzoon ontmoeten, mogen we Zijn volk en heiligdom er automatisch bij denken. In Daniël 7 ontvangen de Mensenzoon en het volk van de Allerhoogste tegelijkertijd het eeuwig Koningschap. In Daniël 2 vormen Christus en Zijn volk het Koninkrijk van de ‘steen’, dat opgericht wordt. Als Michaël, de strijders naam van Christus, in Daniël 12 opstaat voor het grote handelen der eeuwen, gaat het om de zonen van Zijn 1
volk die Hij terzijde staat. Evenzeer brengt Daniël een onlosmakelijke verbinding aan tussen satan, de door hem gebruikte koningen, het volk van die koningen en de valse aanbidding van die volken. In zijn boek zijn de vorst van Perzië, satan en de aardse koningen van dat volk eigenlijk niet te scheiden. Het onderscheid wordt pas duidelijk als de Vorst van het verbond en de vorst der Perzen met elkaar aan het touwtrekken zijn om de koning van de Perzen aan hun eigen kant te krijgen. Deze samenbundeling binnen de twee tegenover elkander gestelde kampementen zullen ons helpen veel symbolen van de profetie te begrijpen. In beide kampen staat de leider centraal. In het ene kamp Christus, geheel zeker van Zijn overwinning; er is geen gevaar, dat de oorlog Hem uit de hand loopt. In het andere kamp de oneindig jaloerse satan; strijdend tegen het lot, dat hij heel goed kent: hij weet, dat hij al verloren heeft, maar kan zich alleen dood vechten en wil daarbij zoveel mogelijk slachtoffers maken. Er zijn algaande een aantal principes, regels en begrippen ontstaan, die als een soort gereedschap werken om de profetie te ontleden, te verklaren en te begrijpen. Dit hele boek is gebouwd op deze gereedschappen. Als één van deze gereedschappen of principes niet juist is, valt het hele bouwwerk in elkaar. In dit eerste deel liggen nu de fundamenten van het bouwwerk bloot. Hopelijk klopt dit fundament. Na de blootlegging van dit fundament gaan we aan de hand van Daniël beginnen met bouwen. Voor mij wordt het nu spannend als andere mensen mij op de vingers kijken. Is het gebouw stevig genoeg om alle reacties te doorstaan of heb ik straks een kaartenhuis gebouwd. Met God durf ik het aan. Gereedschappen voor de profetie-studie. 1. Tweedeling: Vrouw versus draak. Het gaat in iedere profetie om het volk van Jezus en de vijanden van Jezus. 2. Christus gericht. Het gaat in iedere profetie om het verlossingswerk van Jezus Christus. 3. Twee kampementen. Het gaat steeds om twee eenheden. a. Bij Jezus hoort een volk, een stad, een tempel en aanbidding. b. Bij satan hoort ook een volk, een koning, een stad en een tempel. Deze onderdelen kunnen nooit van elkaar losgemaakt worden. 4. Driedeling van de geschiedenis. Voor 536 A.D. spreken we over de : Pre- woestijnfase. Van 538 – 1798 spreken we over de: Woestijnfase. Na 1798 spreken we over de : Post – woestijnfase. 5. Vindicatie. Het ingrijpen van God in de oorlog tussen de ‘vrouw en de slang’. 1ste Vindicatie -fase is de periode van scheiding van schapen en bokken. 2de Vindicatie -fase is het vellen van het vonnis. 3de Vindicatie -fase is het betalen van loon naar werken. De Vindicator garandeert een zuivere scheiding, een zuivere uitspraak en een volledige rehabilitatie van Zijn volk. 6. Geen geografische gebondenheid. Het volk van God en het volk van satan zijn met Pinksteren verspreid over de hele aarde. Ze zijn niet gebonden aan een geografische plaats, maar aan een manier van denken en geloven. Letterlijk Babylon was misschien op de kaart aan te wijzen, maar geestelijk Babylon is niet aan te wijzen. Het is overal om ons heen. 7. Gelijke begrippen hebben gelijke betekenissen. 1
Tenzij het verband iets anders rechtvaardigt. Als Daniël. 9: 25; 11: 31; 12: 11 en Matt. 24: 15 over ‘de gruwel der verwoesting’ spreken, dan moet het om dezelfde ervaring in dezelfde ‘woestijnfase’ gaan. 8. Samen brengen wat samen hoort. De gebeurtenissen uit de woestijnfase worden door meerdere profetieën beschreven. Om een goed beeld van de periode te krijgen moeten we die beschrijvingen bij elkaar brengen. 9. Scheiding letterlijk en symbolisch. Het verschil tussen letterlijk en symbolisch is vaak moeilijk te bepalen, maar het verschil is nooit willekeurig. De 7 plagen zijn of allemaal letterlijk of allemaal symbolisch, niet half om half, tenzij we een goede reden vinden om van die regel af te wijken. 10. De werkelijkheid kan anders zijn. Dit vraagt op een openheid van houding. Soms menen we een sluitende verklaring te hebben voor een deel van de profetie, en ineens gebeurt er iets in de wereld, waardoor onze uitleg ongeldig gemaakt wordt. Laten we altijd bereid zijn, onze uitleg in te ruilen voor een betere. Profetie moet alleen God verhogen, nooit onszelf. Bovendien mag een uitleg nooit leiden tot het veroordelen van anderen. Dit is alleen aan God gegeven. (Citaat: J. K.) (We mogen nooit zelf op de stoel van God gaan zitten, het oordeel, wraak en de verzoening is aan Hem.)
Openbaring 13. Het beest uit de zee.
v. 1. En ik zag uit de zee een beest opkomen met tien horens en zeven koppen; en op zijn horens tien kronen en op zijn koppen namen van godslastering. v. 2. En het beest, dat ik zag, was een luipaard gelijk, en zijn poten als van een beer en zijn muil als de muil van een leeuw. En de draak gaf hem zijn kracht en zijn troon en grote macht. v. 3. En (ik zag) een van zijn koppen als ten dode gewond, en zijn dodelijke wond genas; en de gehele aarde ging het beest met verbazing achterna, v. 4. en zij aanbaden de draak, omdat hij aan het beest de macht gegeven had, en zij aanbaden het beest zeggende: Wie is aan het beest gelijk? En: Wie kan er oorlog tegen voeren? v. 5. En hem werd een mond gegeven, die grote woorden en godslasteringen spreekt; en hem werd macht gegeven dit tweeënveertig maanden lang te doen. v. 6. En (het beest) opende zijn mond tot lasteringen tegen God, om zijn naam te lasteren en zijn tent en hen, die in de hemel wonen. v. 7. En hem werd gegeven om tegen de heiligen oorlog te voeren en hen te overwinnen, en hem werd macht gegeven over elke stam en natie en taal en volk. v. 8. En allen, die op de aarde wonen, zullen het (beest) aanbidden, ieder, wiens naam niet geschreven is in het boek des levens van het Lam, dat geslacht is, sedert de grondlegging der wereld. v. 9. Indien iemand een oor heeft, hij hore. v. 10. Indien iemand in gevangenschap voert, dan gaat hij in gevangenschap; indien iemand met het zwaard zal doden, dan moet hijzelf met het zwaard gedood worden. Hier blijkt de volharding en het geloof der heiligen. 1
Het beest uit de aarde. v. 11. En ik zag een ander beest opkomen uit de aarde en het had twee horens als die van het Lam, en het sprak als de draak. v. 12. En het oefent al de macht van het eerste beest voor diens ogen uit. En het bewerkt, dat de aarde, en zij die daarop wonen, het eerste beest zullen aanbidden, welks dodelijke wond genezen was. v. 13. En het doet grote tekenen, zodat het zelfs vuur uit de hemel doet nederdalen op de aarde ten aanschouwen van de mensen. v. 14. En het verleidt hen, die op de aarde wonen, wegens de tekenen, die hem gegeven zijn te doen voor de ogen van het beest. En het zegt tot hen, die op de aarde wonen, dat zij een beeld moeten maken voor het beest, dat de wond van het zwaard had en (weer) levend geworden is. v. 15. En hem werd gegeven om aan het beeld van het beest een geest te schenken, zodat het beeld van het beest ook zou spreken, en maken, dat allen, die het beeld van het beest niet aanbaden, gedood werden. v. 16. en het maakt, dat aan allen, de kleinen en de groten, de rijken en de armen, de vrijen en de slaven, een merkteken gegeven wordt op hun rechterhand of op hun voorhoofd, v. 17. (en) dat niemand kan kopen of verkopen, dan wie het merkteken, de naam van het beest, of het getal van zijn naam heeft. v. 18. Hier is de wijsheid: wie verstand heeft, berekene het getal van het beest, want het is een getal van een mens, en zijn getal is zeshonderd zesenzestig. Zult u het slachtoffer van een boycot worden? (Het klinkt allemaal apart, onwaarschijnlijk, niet te geloven, maar we gaan verder, uw nieuwsgierigheid wordt beloond.) Indeling. 1. 2. 3. 4.
Zeven Koninkrijken, van Egypte t/m de duistere Middeleeuwen, vers 1-10 Het ontstaan van Amerika, vers 11, 12 Een evenbeeld van de kerk uit de duistere Middeleeuwen, vers 13-15 Een economische boycot, vers 16-18
Het hoofdstuk in het kort. Openbaring 12 en 13 laten een ongelooflijk panorama van de geschiedenis zien. Openbaring 13 begint met een beschrijving te geven van een samengesteld beeld dat doet denken aan de eerste 3 dieren van Daniël 7. Zij worden weergegeven in de omgekeerde volgorde, van verschijnen, omdat Johannes terugkeek in de geschiedenis die achter hem lag, terwijl Daniël de dieren, die koninkrijken voorstelden, zag als in de toekomst. (De Steen zou het hele beeld verwoesten en begon bij de voeten en ging weer omhoog, om het totaal te vernietigen.) De naties die Gods volk vervolgden hielden niet op te bestaan na de dagen van Daniël! Zo krijgen wij eerst Egypte als vervolgende macht, dan Assyrië. In Daniëls dagen was het Babylon en later Medo-Perzië; later Griekenland en in de dagen van Johannes de Romeinen. Deze 6 rijken worden voorgesteld door de eerste 6 koppen van het samengestelde dier. De 7de kop die aan de macht komt na de dagen van Johannes, was de staatskerk uit de duistere Middeleeuwen, de rooms katholieke kerk. Toen de duistere Middeleeuwen, met de opkomst van de protestantse Reformatie, tot een einde kwamen, leek het erop dat de staatskerk ineen zou storten. De reacties tegen de kerk, zoals zij te zien waren in de Franse Revolutie, werden ook op 1
andere plaatsen waar genomen. Johannes beschrijft dit gebeuren, als de dodelijke wonde, aan het hoofd van de staatskerk. Maar het ongelooflijke gebeurt, het overleeft niet alleen de dodelijke wond, maar herstelt, zo volkomen dat de wereld er verbaasd over zal zijn. Hierna neemt Johannes ons mee op een andere reis, door de geschiedenis. Omtrent de tijd van de Franse Revolutie, tegen het einde van de 42 profetische maanden of 1260 dagen van de duistere Middeleeuwen, ziet Johannes een ander dier tot grootheid komen. Deze macht komt niet op in een gebied waar veel mensen wonen - uit de zee - maar komt op uit de aarde, een gebied dat, i.t.t. het symbool ‘zee’ (Openb. 17: 5) dat een weinig bevolkt gebied moet aangeven. Deze nieuwe macht had twee zaken waarop het kon steunen – oftewel, twee horens- en het sprak met al het gezag van een mystische draak. Er kan geen cryptischer beschrijving gevonden worden voor het ontstaan van de Verenigde Naties van Amerika. Amerika werd de bewaker van de gehele vrije wereld van nu, door : - Op te komen in de ‘nieuwe wereld’ (dun bevolkt) en niet in de ‘oude wereld’ . - In de moderne tijd en niet in de Middeleeuwen. - Met twee belangrijke, fundamentele principes, als bron van zijn kracht namelijk burgerlijke vrijheid en godsdienstvrijheid. - In een zeer korte tijd uit te groeien tot een supermacht. De rest van het hoofdstuk bestaat uit profetie die nog moet komen, dus toekomstige gebeurtenissen. Die gebeurtenissen zijn zo meedogenloos dat zij nauwelijks te geloven zijn. Ons wordt hierin voorgehouden dat Amerika onder één hoedje zal spelen met de kerk die in de duistere Middeleeuwen in de wereld het voor het zeggen had. Deze nieuwe organisatie, een soort godsdienstige verenigde naties, zal erop uit zijn de levens van alle mensen op aarde te regeren en te regelen. Het zal allen die het systeem een warm hart toedragen ‘brandmerken’. De tekst zegt ‘een merkteken’ geven. Dan kan er een economische boycot gestart worden tegen degenen die niet akkoord gaan met die meerderheid en het merkteken niet dragen! Wie zijn degenen die weigeren hun levenswijze aan te passen aan zo’n kwade macht? Degenen die de ontvangers zijn van ‘Gods zegel’ van bijval, behoeding en bescherming. Het is duidelijk dat de wereldbevolking dan verdeeld is in twee kampen. Degenen die het ‘merkteken van het beest hebben’, en dus behoren tot de tegenstanders van God, en degenen die het ‘zegel van God dragen’ . Een ieder zal moeten kiezen tot welke groept hij/zij wil behoren. Tot hen die Gods waarheid aanhangen en dus Gods zegel dragen of tot hen die het merkteken van het beest hebben. Wanneer deze twee kampen met hun identificaties zijn ontstaan, dan staan we vlak voor de wederkomst van Jezus Christus. Commentaar. Niet in Europa met haar dichte bevolking en geschiedenis van vele eeuwen, maar een nieuw land waar maar weinig mensen zijn - geen naties, menigten en volkeren. Historische zetting. Nadat de lange eeuwen van geestelijke duisternis, doorbroken werden door de protestantse Reformatie. Filosofische zetting. Er zijn twee in het oog springende horens van kracht. Profetische zetting. Hoewel het in zijn verschijning een lam-achtige indruk maakt, zal deze macht gaan spreken als de draak en de macht, die de wereld gedurende de Middeleeuwen regeerde, in het zadel helpen. Gebeurtenissen die nog toekomstig zijn. 1
1. Amerika zal betrokken geraken in ‘wonderdoenerij’ terwijl het handelingen verricht die de indruk vestigen dat God er achter staat. vers 13 2. Amerika zal de macht, die de wereld gedurende de duistere Middeleeuwen regeerde, helpen en begunstigen, terwijl zij de mensen zelf zullen dwingen tot de aanbidding van die macht. vers 12 3. Amerika zal de wereld leiden in de formatie van een andere organisatie - een geestelijke verenigde naties- en dan een ieder bevelen, die organisatie aan te hangen en zelfs boven Gods woord te plaatsen. vers 14 4. De doodstraf zal hen, die niet willen meewerken, boven het hoofd hangen. vers 15 5. Een merkteken zal duidelijk maken, wie aan zijn dagelijkse levensbehoeften mag komen (kopen) en wie niet. vers 16, 17
Het einde komt !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! (Geschreven door Jan Marcussen)
“ En het had twee horens als van een lam.” Deze horens als van een lam wijzen op jeugd, zachtaardigheid en stellen burgerlijke en godsdienstvrijheid voor. De onafhankelijkheidsverklaring en de grondwet weerkaatsen deze edele beginselen. Als gevolg van deze beginselen is het Amerikaanse volk groot geworden. De verdrukten en vervolgden uit alle landen hebben vol hoop gezien naar de V.S. Maar het dier met de lamshorens ‘sprak als de draak en het oefent al de macht voor het eerste beest, voor diens ogen uit. En het bewerkt dat de aarde en zij die daarop wonen, het eerste beest zullen aanbidden, welks dodelijke wond genezen was. En het doet grote tekenen, zodat het zelfs vuur uit de hemel doet nederdalen op de aarde ten aanschouwen van de mensen.’ (Openb. 13: 11, 12) Houdt uw ogen open. Terwijl het drama zich ontvouwt, zult u verbazingwekkende wonderen zien! ‘En het zegt tot hen die op aarde wonen dat zij een beeld moeten maken voor het beest, dat de wond van het zwaard had, en weer levend geworden is.’ (Openb. 13: 14) Kunt u zich voorstellen dat de V.S. zoiets zouden doen? Hoe zou iets dergelijks kunnen gebeuren? Let goed op! De horens als van een lam en dan de stem van de draak geven een karakterverandering te kennen. Een echte verandering! Als dit land spreekt als ‘ de draak’ betekent het, dat er geweld wordt gebruikt. Zoals we zullen zien, is dit beginsel gebruikt bij het beest dat op een luipaard leek, (het eerste beest uit Openb. 13) doordat het godsdienstige plichten oplegde via het gezag van de overheid. Een dergelijke handelswijze van de V.S. zou rechtstreeks indruisen tegen haar grote beginselen van godsdienstvrijheid. De grondwet voorziet erin dat ‘het Congres geen wet zal uitvaardigen betreffende de stichting van een godsdienst, of het verbieden van de vrije uitoefening daarvan’. ‘Het spreekt als de draak.’ De V.S.? Hoort u het in beweging komen? Hebt u gemerkt dat de houding in de laatste tijd onverdraagzaam en boos wordt? Boos op de misdaad? Boos op de politie, godsdienstige en sociale corruptie? Met het oog op de afschuwelijke trend van de tijd, is het te begrijpen waarom het volk als natie op die manier zal ‘spreken’. In één jaar tijd gaven de Amerikanen ruim 4 miljard dollar uit aan pornografie. 1
Vele miljoenen gezinnen werden getroffen door echtscheidingen, waardoor de levens van volwassenen en kinderen zijn verwoest. Moord, misdaad, sexueel misbruik, verwaarlozing van de bejaarden en zelfs van baby’s, maken ons doodziek. Winkeldiefstal is uitgegroeid tot een miljoenenzaak. Meer dan 16 miljoen Amerikanen die aan marihuana verslaafd zijn, bekijken de wereld met heel andere ogen en doen de maatschappij verstomd staan over hun gedrag en misdaad die eruit voortvloeit. Een recent rapport aan de Federale Communicatie Commissie zegt: “Het gemiddelde Amerikaanse kind is op een leeftijd tussen 5 en 14 jaar getuige van de gewelddadige dood van 13.000 mensen op de televisie. Een subcommissie van de Senaat maakte bekend dat in 10 jaar tijd het geweld, dat op de televisie te zien was, met sprongen steeg en dat de misdaad in het dagelijks leven met bijna 200% toenam.” Films die het denken van jong en oud vormen, worden door miljoenen bekeken. Er zijn films die nog maar nauwelijks een tipje oplichten van de sluier van het geweld dat ons land beheerst. Of in de woorden van de commentator: Amerika rolt naar de afgrond. Het struikelt op de neergaande weg van onzedelijkheid en jaagt steeds sneller naar het tijdstip, waarop geen terugkeer mogelijk is. De misdaad verdubbelt elke tien jaar, en hoe staat het met de economie? Het land is bankroet. Heel wat bejaarde echtparen raken hun medische verzorging en levensmiddelensteun kwijt, tenzij ze gaan scheiden en ongehuwd verder leven. Politieke en godsdienstige corruptie zijn er zelfs de oorzaak van dat de grondwet aangevallen wordt. Het volk is toornig. De mensen zijn boos. De verschuiving van waarden en de boosheid van deze tijd worden (in een snelle vervulling van de profetie) weerkaatst in de woorden die een Jezuïtische priester eruit gooide: “Ik snap gewoon niets van de eerbied die iedereen hier schijnt te tonen voor de Amerikaanse grondwet. Ik zou wel eens een Amerikaan willen zien opstaan en hem horen uitroepen: Geef ons recht. Geef ons fatsoen, en dat op basis van de Amerikaanse grondwet.” Is het een wonder dat onze natie zal spreken ‘als een draak’? En het sprak als de draak en oefent al de macht van het eerste beest voor diens ogen uit. (Openb. 13: 11, 12) We hebben nog niet alles gezien! Bereidt u voor op enkele schokkende feiten. (Jezus zei in Matt. 24: 6 ‘Ziet toe, weest niet verontrust: want dat moet geschieden, maar het einde is het nog niet.’) Wie is het eerste beest? Het beest geïdentificeerd. ‘En ik stond op het zand der zee, en ik zag uit de zee een beest opkomen met tien horens en zeven koppen; en op zijn horens tien kronen en op zijn koppen namen van godslastering.’(Openb. 13: 1) Hier hebben we het beest met het dreigende merkteken. Dit merkteken willen we beslist niet dragen! De meest ontzagwekkende waarschuwing van alle tijden is daarop gericht. (Openb. 14: 9, 10) Maar voordat we zien wat het merkteken is, moeten we er achter zien te komen, wie het beest is. En dat is niet al te moeilijk. De Bijbel maakt het in feite zo duidelijk, dat ik alleen maar de kenmerken zal opnoemen en dan zult u kunnen zeggen wie het is. Bent u gereed? 1. Een ‘beest’ stelt in de profetie een rijk een volk, een macht voor. De profetieën van Daniël zeggen ons: Hij sprak aldus: Dat vierde dier zal het vierde koninkrijk op aarde zijn. (Dan. 7:23) 2. Dit ‘beest’ komt uit de ‘zee’. Als een beest opkomt uit de ‘zee’, stelt het altijd een macht voor die opkomt uit een dicht bevolkt gebied: te midden van ‘volken, scharen, natiën en tongen’. (Openb. 17: 15) Het zou de bestaande regering moeten overwinnen. 3. Dit beest heeft zeven koppen en tien horens. Een kop stelt een hoofdzetel van een regering voor. Het hoofd van het land wordt de ‘zetel’ van het land genoemd. Een horen stelt een koning, een heerser voor. ‘En de tien horens – uit dat koninkrijk zullen tien koningen opstaan.’ (Dan. 7: 24) Het beest is een macht met aan het hoofd een mens. U ontdekt dat de 1
Bijbel zichzelf verklaart! 4. Het beest heeft namen ‘van godslastering’. (Openb. 13: 1) Wat is godslastering? Ook hier geeft de Bijbel zelf een definitie. In Johannes 10: 32, 33 lezen we dat de joden Jezus wilden stenigen en zeiden: “Niet om een goed werk willen wij u stenigen, maar om godslastering en omdat gij een mens, Uzelf God maakt.” Godslastering is het als een mens beweert God te zijn! Natuurlijk lasterde Jezus niet, omdat hij God is. Voor iemand die minder is dan God zou dit wel het geval zijn. Maar er zit meer aan vast. In Marcus 2: 5-11 wordt verteld hoe een verlamde man binnen wilde komen in het huis waar Jezus was, maar het was er te vol. Tenslotte haalde hij zijn vrienden over hem op het dak van het huis te dragen en het open te breken, zodat ze de man konden neerlaten, in het vertrek waar de Heiland onderwees. Daar komt hij naar beneden. Jezus kijkt in die smekende ogen en weet dat de arme man behoefte heeft aan vergiffenis en vrede met God, meer nog dan aan genezing van het lichaam. Jezus zeide tot hem: “Zoon, uw zonden zijn u vergeven.” Kunt u zich de wonderlijke vrede en blijdschap voorstellen, die in de ziel neerdaalden? Maar de godsdienstige leiders bekommerden zich niet in het minst om de ziel van de man. Ze probeerden alleen maar enkele woorden van Jezus op te vangen die ze tegen Hem konden gebruiken om Hem ter dood te brengen. In de Bijbel staat dat ze dachten: ‘Wat spreekt deze aldus. Hij lastert God. Wie kan zonden vergeven dan God alleen? De Heiland kende hun gedachten en zei: “Waarom overlegt gij deze dingen in uw harten? Hij vroeg hun of het gemakkelijker was om te zeggen: ‘Uw zonden zijn u vergeven’ of ‘ Sta op en wandel’. Toen genas Jezus de man en tot grote verbazing van het volk stond hij op en liep het huis uit. Nog eens, Jezus lasterde God niet door de zonden van de man te vergeven, omdat Hij deel uitmaakt van de Godheid en absoluut het recht had dit te doen. Tot ieder waarin Hij behagen had, kon Hij de liefelijke woorden van vergiffenis spreken, de hemelse vrede vulde dan de ziel. Ze konden Hem in het gezicht slaan en een doornenkroon drukken op dat Heilige voorhoofd; ze konden Hem slaan totdat Zijn rug open lag, maar ze konden Hem niet het heilig recht ontnemen de voornaamste zondaar vergiffenis te schenken. Wondere Jezus! Maar voor een ieder die lager staat dan God is het godslastering. Van het beest wordt gezegd: ‘En op zijn koppen staan namen van godslastering.’ De leiders van deze macht zouden zowel beweren dat ze god op aarde waren, alsook dat ze macht hadden om de zonden van mensen te vergeven. 5. ‘En de draak gaf zijn kracht, zijn troon en grote macht.’ (Openb. 13: 2) Het is duidelijk dat het beest zijn zetel en gezag ontving van de draak. Maar wie is de draak? Zie hier: ‘En Hij greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en satan, en Hij bond hem duizend jaren.’ (Openb. 20: 2) De draak is satan. Maar kijk hier eens naar. ‘En er werd een ander teken in de hemel gezien. En zie, een rossige draak met zeven koppen en tien horens, en op zijn koppen zeven kronen. En zijn staart sleepte een derde van de sterren des hemels mede en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw die baren zou, om zodra zij het kind gebaard had, dit te verslinden. En zij baarde een zoon, een mannelijk wezen, dat alle heidenen zal hoeden met een ijzeren staf; en haar kind werd plotseling weggevoerd naar God en Zijn troon.’ (Openb. 12: 3-5) Enkele jaren geleden beweerde iemand in Chicago, dat hij dat mannelijk kind was. Nauwelijks! Openbaring. 19: 15, 16 laat ons zien dat Christus dit mannelijk kind is. De draak stelt dus niet alleen satan voor, maar tevens een rijk waardoor satan werkte, om te proberen de kleine Jezus te doden, zodra Hij geboren was. Welke koning van welk rijk gaf het bevel om de kinderen in Bethlehem om te brengen? Natuurlijk, dat was koning Herodus. Hij stond in dienst van Rome en vertegenwoordigde dat rijk. Hier hebben we dus nog een aanwijzing. Het beest kreeg zijn macht, zetel en gezag van het Romeinse rijk. Het wordt steeds duidelijker. De draak stelt het Romeinse rijk voor. Satan gebruikte dit rijk om de Heiland der wereld te vernietigen. Laten we nu eens verder kijken. De draak (Romeinse rijk) had tien horens. Een 1
horen groeit uit de kop van een dier. U herinnert zich dat met een horen een koning werd aangeduid. Toen het Romeinse rijk ineen stortte, ontstonden er tien delen. Barbaarse stammen beukten tal van jaren op het Romeinse rijk tot het uiteenviel en de tien delen door tien koningen werden bestuurd. Dit waren de: Lombarden, Franken, Bourgondiërs, Oost-Goten, West-Goten, Vandalen, Herulen, Sueven, Hunnen en de Saksen. De Vandalen, Oost-Goten en Herulen werden uitgeroeid. Op hetzelfde grondgebied zien we nu: Italië, Oostenrijk, Zwitserland, Frankrijk, Duitsland, Engeland, Nederland, België, Spanje en Portugal. De Vandalen, Oost-Goten en Herulen werden uitgeroeid, omdat zij weigerden zich aan de paus te onderwerpen. De laatsten, de Oost-Goten werden door het leger van Justinianus uit de stad Rome verdreven en bestaan niet meer. In het jaar 538 werd de paus bij keizerlijk decreet hoofd van de christenheid en werd hij verlost van de Oost- Goten. Deze tien delen van Rome zijn de tien horens van de draak. (maar het beest is symbolisch dus het getal 10 ook, het ene rijk ging en het andere rijk kwam) Let nu eens op het verbazingwekkende punt: 6. ‘En allen die op de aarde wonen, zullen het beest aanbidden, ieder, wiens naam niet geschreven is in het boek des levens van het Lam, dat geslacht is sedert de grondlegging der wereld.’ (Openb. 13: 8) Dit is niet alleen een politieke, maar ook een godsdienstige macht. Ze eist en verkrijgt aanbidding. 7. Het is een wereldwijde macht. ‘En de gehele aarde ging het beest met verbazing achterna.’ (Openb. 13: 3) Laat mij even kort samenvatten. (U weet nog wel, even herhalen.) Misschien weet u al wie dit beest is. Kent u een wereldwijde politieke- godsdienstige macht met een mens aan het hoofd, die voorgeeft dat zij een god op aarde is, en zegt dat zij de zonden kan vergeven? Wie heeft zijn zetel en gezag van Rome ontvangen? Welke leider van een kerkelijke macht wordt vol verbazing nagelopen? Laat mij hier iets zeggen dat uiterst belangrijk is. God waarschuwt zo nadrukkelijk tegen het aanbidden van het ‘beest’ omdat Hij de mensen liefheeft. Hij houdt van alle mensen. Hij houdt ook van mij en van u. Hij weet dat iemand, die deze macht navolgt en zijn merkteken ontvangt, niet gelukkig kan zijn. Hij weet dat ‘zij geen rust hebben dag en nacht, die het beest en zijn beeld aanbidden en al wie het merkteken van zijn naam ontvangt. (Openb. 14: 11) Wie deze macht volgt heeft geen rust. God houdt zoveel van ons, dat Hij de krachtigste taal, die een mens kent gebruikt. Luister maar: 8. ‘En een andere engel, een derde, volgde hen, zeggende met luider stem: Indien iemand het beest en zijn beeld aanbidt en het merkteken op zijn voorhoofd of op zijn hand ontvangt, die zal ook drinken van de wijn van Gods gramschap die ongemengd is toebereid in de beker van Zijn toorn.’ (Openb. 14: 9, 10) Dat is krachtige taal. De taal van liefde is altijd krachtig als het gaat om een vraag van leven en dood voor degene naar wie die liefde uitgaat. Ik vraag u: Wat kon Hij nog meer doen? God heeft Zijn enige Zoon gezonden, om een afgrijselijke dood te sterven in onze plaats. Er is geen mens die het afschuwelijk lot hoeft te delen van hen, die het beest volgen en zijn merkteken ontvangen. Jezus heeft een uitweg gebaand. Hij heeft het zielelijden van Getsemane en de pijniging van het schijnverhoor verdragen, waar Hij geslagen werd, tot Zijn rug rauw was. Ze bogen zich spottend voor Hem neer en sloegen Hem met een stok op het hoofd, waardoor de dorens in Zijn voorhoofd drongen en het bloed langs Zijn gelaat stroomde. Zie Hem wankelen op de weg naar Golgota. Gods Zoon valt op Zijn gelaat in het stof. Hij verdraagt de verschrikkingen van onze zonden, terwijl Zijn bloed neerdruppelt aan de voet van het kruis. Zie naar de bevende lippen, terwijl Hij uitroept: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’ Daar hangt Hij als een slang aan het hout, terwijl Hij Zich kromt in zielsangst en de laatste druppel drinkt uit de beker van Gods toorn tegen de zonde. ‘Zoals Mozes de slang verhoogd heeft in de woestijn’ werd Jezus verheven en dat voor u, Hij heeft het voor u en voor mij gedaan! Hij heeft op Zich genomen wat u en ik verdienen. Beseft u waarom onze hemelse Vader zo vurig wenst dat we niet het beest volgen of zijn merkteken ontvangen? We behoeven die vreselijke straf niet te ondergaan. Jezus heeft de prijs 1
betaald. Toen zij de spijkers door Zijn handen sloegen, en Jezus bad: ‘Vader vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen’. Hij bad voor u en voor mij. Hij bad voor u! Iets anders wat we moeten begrijpen is dat God, als Hij duidelijk maakte wie het beest is, niet spreekt over oprechte mensen die er onwetend bij betrokken zijn. Weet u wat ik bedoel? Als Hij de macht identificeert, spreekt Hij over het ‘stelsel’, over de leiders, die weten wat ze doen, die bewust Gods Woord ongehoorzaam zijn en dit veranderen. Ziet u het? Onze God is een liefdevolle Vader. Hij stelt alleen hen aansprakelijk die begrijpen wat de Bijbel bedoelt en bewust ongehoorzaam zijn, of hen, die zich afwenden van het horen van zijn Woord en opzettelijk onwetend zijn. Het beest bestaat nu! Veel oprechte christenen die er nu nog mee samengaan, zullen spoedig de feiten daaromtrent vernemen. Ze zullen horen hoe God de mensen oproept, van haar (Babylon) uit te gaan. En ze zullen daarop reageren. We zijn nu toe aan het volgende punt bij het identificeren van het ‘beest’. 9. Het bezit eigenschappen van de vier dieren (naties) die voor het beest bestonden. Let goed op. ‘En het beest dat ik zag, was een luipaard gelijk, en zijn poten als dat van een beer en zijn muil als de muil van een leeuw. En de draak gaf zijn kracht en zijn troon en grote macht.’(Openb. 13: 2) Welke naties zijn dit? Weer geeft de Bijbel antwoord. ‘Die grote dieren, die vier, zijn vier koningen die uit de aarde zullen opkomen.’ (Dan. 7: 17) Het zijn vier wereldrijken, die na elkaar hebben geheerst van Daniëls tijd af, tot de val van Rome. Het zijn Babylon (605- 538 v. Chr.) Medo-Perzië (538- 331 v. Chr.) Griekenland (331- 168 v. Chr.) Rome (168 v. Chr. – 476 na Chr.) Lees de volgende beschrijving in Daniël 7. ‘Daniël hief aan en zeide: Ik had in de nacht een gezicht en zie, de vier winden des hemels brachten de grote zee in beroering, en vier grote dieren stegen uit de zee op, het ene verschillend van het andere. Het eerste geleek op een leeuw, en het had adelaarsvleugels. Terwijl ik bleef toezien, werden het de vleugels uitgerukt en werd het van de grond opgeheven en op twee poten overeind gezet als een mens, en hem werd een mensenhart gegeven. En zie, een ander, het tweede, geleek op een beer; het richtte zich op de ene zijde op, en drie ribben waren in zijn muil tussen zijn tanden; en men sprak met hem aldus: Sta op, eet veel vlees. Daarna zag ik en zie, een ander dier, gelijk een panter: het had vier vogelvleugels op zijn rug en vier koppen. En aan hem werd heerschappij gegeven. Daarna zag ik in de nachtgezichten, en zie, een vierde dier, vreselijk, schrikwekkend en geweldig sterk; het had grote ijzeren tanden; het at en vermaalde, en wat overbleef, vertrad het met zijn poten; en dit dier verschilde van alle vorige, en het had tien horens. Terwijl ik op die horens lette, drie van de vorige horens werden daarvoor uitgerukt; en zie, in die horen waren ogen als mensenogen en een mond vol grootspraak.’ Wat een beeld! Hier zijn ze, te beginnen bij Daniëls tijd. De leeuw - Babylon; De beer - Medo-Perzië; De panter - Griekenland. Het verschrikkelijke dier- Het Romeinse Rome. Omdat het beest met het merkteken overeenkomsten heeft met deze vier, moeten we het iets nader onder de loupe nemen. Babylon, voorgesteld door de leeuw, met twee vleugels, beheerste de wereld ten tijde van Daniël. Nu nog vinden we in de ruinen van het oude Babylon gebroken standbeelden van gevleugelde leeuwen. De leeuw was een gepast symbool voor Babylon. Het was de grootste van de koninkrijken uit de oudheid. De beide vleugels geven de snelheid aan waarmee ‘het gouden koninkrijk’ de beschaafde wereld van die tijd veroverd. In welk opzicht is 1
‘het beest’ uit Openbaring 13 gelijk aan Babylon? Nimrod, de stichter van Babylon maakte aanspraak op aanbidding door zijn onderdanen. Het is geweldig dat iemand wordt geëerd. Maar het is godslasterlijk wanneer men door andere mensen wordt aanbeden. Als een mens aanspraak maakt op aanbidding is dat een vreselijke zonde tegen God. De leider van ‘het beest’ doet hetzelfde. En let eens op! Na de dood van Nimrod kondigde zijn vrouw, koningin Semiramis aan, dat Nimrod de zonnegod was geworden! Stel u voor hoe de koningin majestueus aan de betoverde menigte verschijnt. De spanning is met een mes te snijden. Wat zou er met het rijk gebeuren nu de koning dood is? Ze hoopten op een echte oplossing. De koningin heft haar armen op om de toejuichingen van de menigte te doen ophouden. De gigantische mensenmassa wordt stil. Dan kondigt koningin Semiramis de betoverde menigte één van de meest verpletterende godslasterlijke verklaringen aan, die ooit tegen God is gericht. Ze kondigt haar volgelingen aan dat de goden van de hemel haar hebben geopenbaard, dat hun grote en geliefde koning nu zijn volk dient in een verheven positie. Nimrod is nu de zonnegod! Voor die mensen, verzameld voor de koningin in al haar luister, was dit niet iets ongelooflijks. Waarheen ging de zon elke dag? Nu hadden ze het antwoord. Ze aanvaardden het verhaal omdat ze elke dag iets aan de hemel konden zien, en die stralende vuurbal was niet langer iets bovennatuurlijks, maar het was een zonnegod, die zijn zegeningen uitgoot over zijn volk. Wanneer deze verdween, was dat om strijd te voeren tegen de boze geesten en demonen van de onderwereld. Wanneer de zon weer aan de hemel verscheen, wisten ze dat een nieuwe dag van veiligheid was aangebroken. Voor hen had dat alles zin! Uit dankbaarheid moesten ze nu hun toewijding jegens Nimrod tonen door voor hem neer te buigen als hij elke morgen opnieuw overwinnend uit de strijd te voorschijn trad. De koningin maakte wetten voor deze nieuwe vorm van aanbidding. Elke man, vrouw en elk kind moest elke morgen neerbuigen voor de zon om hem dank te brengen. Zo begon het satanische gebruik van zon-aanbidding. Een sinistere vervanging, een namaak godsdienst, en u zult zich verbazen over de wegen en de middelen waarmee satan dit anti-christelijk gebeuren door de eeuwen heen ingang heeft doen vinden. Hoe zit het met het volgende koninkrijk? Medo-Perzië nam het bewind over in die verschrikkelijke nacht toen koning Belsassar, de laatste koning van Babylon, in dronkenschap een feestmaal gaf voor zijn duizend vorsten, en de heilige vaten van de tempel van God op de grond smeet. Dat was de laatste druppel. Zijn knieën beefden van vrees toen hij zag dat een bloedloze hand zijn noodlot neerschreef op de muur van het paleis. Lees de beschrijving van die vreselijke nacht. ‘Koning Belsassar richtte een grote maaltijd aan voor zijn machthebbers, duizend in getal; en in tegenwoordigheid van die duizend was hij aan het wijn drinken. Belsassar beval bij het genot van de wijn, dat men het gouden en zilveren gerei zou brengen, dat zijn vader Nebukadnessar uit de tempel te Jeruzalem had weggevoerd, opdat de koning en zijn machthebbers, gemalinnen en zijn bijvrouwen daaruit zouden drinken. Tezelfdertijd verschenen vingers van een mensenhand, die tegenover de luchter op de kalk van de wand van het koninklijk paleis schreven, en de koning zag de rug van de hand, die aan het schrijven was. Toen verschoot de koning van kleur, en zijn gedachten verontrustten hem en zijn heupgewrichten werden los en zijn knieën stieten tegen elkaar.’ (Dan. 5: 1, 3, 5, 6) Wat een toneel! Bij het zien van die bloedloze hand is Belsassar verlamd van schrik. Hij roept de bezweerders, de Chaldeeën en waarzeggers, maar ze bieden geen hulp. Tenslotte stelt de koningin voor om Daniël te roepen. De corrupte koning is zich heel goed bewust van het feit, dat deze bewezen heeft dromen te kunnen verklaren en verborgenheden op te lossen, omdat de God des hemels met hem was. Maar Belsassar haat God en rekent Daniël zelfs niet onder de wijzen. Maar nu liggen de zaken anders! Hij is doodsbenauwd. Op voorstel van de koningin wordt Daniël geroepen. Let op wat er gebeurt. ‘Toen werd Daniël tot de koning gebracht. De koning nam het woord en zeide tot Daniël: Zijt gij die Daniël die tot de ballingen van Juda behoort, welke de koning mijn vader, uit Juda heeft weggevoerd?’ Nadat hij heeft verteld dat zijn bezweerders het handschrift op de muur 1
niet konden lezen, zegt de koning: “Ik heb van u gehoord, dat gij uitleggingen kunt geven en knopen ontwarren; nu dan, indien gij het schrift kunt lezen en mij de uitlegging daarvan kunt bekend maken, dan zult gij met purper bekleed worden en een gouden keten zal om uw hals gehangen worden, en gij zult als de derde in het koninkrijk heersen.” Daniël wist heel goed wat er die nacht zou gebeuren. Aardse belangen zonken in het niet. Binnen enkele uren zouden de meesten van dat hof dood zijn. Beloningen interesseerden hem niet. “Behoud uw geschenken” zei hij, “en schenk uw gaven aan een ander; nochtans zal ik het schrift voor de koning lezen en hem de uitlegging bekend maken.” Nadat hij de koning heeft herinnerd aan zijn opstand en trots tegen God, geeft hij de betekenis te kennen. Hier volgt het schokkende nieuws: “Dit is het schrift dat geschreven is” zegt Daniël, “ Mene, mene, tekel, ufarsin. Dit is de uitlegging van de woorden: Mene: God heeft uw koninkrijk geteld en er een einde aan gemaakt; tekel: gij zijt in de weegschaal gewogen en te licht bevonden; ufarsin : uw koninkrijk is gebroken en aan de Meden en Perzen gegeven.” De koning is verstomd. Kunt u zich zijn wanhoop voorstellen? Hij hoefde niet lang in spanning te zitten. In diezelfde nacht werd Belsassar, de koning der Chaldeeën gedood. Darius de Meder, ontving het koningschap, toen hij tweeënzestig jaar oud was. Hier hebben we het antwoord. De leeuw met de twee vleugels was dood. Het was het jaar 538 voor Christus. Medo-Perzië had volgens het schema de heerschappij overgenomen. De beer uit de droom van Daniël had de wereld veroverd! In welk opzicht is het dier uit Openbaring 13 gelijk aan Medo- Perzië? Bij de Meden en Perzen was het de regel dat een eens uitgevaardigde wet nooit kon worden herroepen. De regering werd als onfeilbaar beschouwd. U zult merken dat het ‘beest’ eenzelfde politiek volgt. Medo-Perzië heerste tot het rijk in botsing kwam met een jongeman wiens militaire genie onvergelijkelijk was – Alexander de Grote. Zijn streven naar macht maakte hem op 25 jarige leeftijd wereldheerser. Dat was op 1 oktober 331 v. Chr. Aan het hoofd van zijn leger bestreed Alexander de Perzische legers en versloeg ze bij Arbela. Zijn militair genie maakte Griekenland tot het derde wereldrijk. De panter met de vier koppen en vier vleugels uit het visioen van Daniël, had de plaats van de Medo-Perzische Beer ingenomen. Maar waarom vier koppen? Alexander had de wereld overwonnen, maar niet zichzelf. Bij een drinkgelag dronk hij de beker van Hercules, gevuld met wijn leeg. Dat was een enorme beker. De menselijke maag kan nauwelijks meer dan een vierde van de inhoud ervan bevatten. Niet één, maar twee bekers dronk hij. Dat veroorzaakte zijn dood. Alexander stierf aan een hevige koorts op 33 jarige leeftijd. Dat was in het jaar 323 voor Christus. Zijn wils beschikking luidde: ‘Laat het rijk overgaan naar de sterkste.’ Zijn vier generaals: Cassander, Lysimachus, Seleucus en Ptolemeüs namen het rijk over en deelden het onder elkaar. Deze delen worden voorgesteld door de vier koppen van het dier. En hoe zit het met de vier vleugels? Ze zijn een beeld van snelheid. Alexander had de wereld slechts in 13 jaar veroverd. Een dergelijk feit is nooit geëvenaard. Voor zijn dood had Alexander de Griekse steden bevolen hem als God te vereren. Het ‘beest’ uit Openbaring 13 is gelijk aan een ‘panter’ omdat het de Griekse beschaving heeft overgenomen en ook een leider heeft die aanspraak maakt op goddelijke eer. Wie is het vierde verschrikkelijke dier uit Daniël 7? (U ziet hoe belangrijk herhaling is.) ‘Daarna zag ik in de nachtgezichten en zie, een vierde dier, vreselijk, schrikwekkend en geweldig sterk; het had grote ijzeren tanden; het at en vermaalde en wat overbleef, vertrad het met zijn poten; en het had tien horens.’Dat vierde dier is een vierde koninkrijk dat op de aarde zal zijn. (Dan. 7: 7, 23) Het vierde rijk, voorgesteld door dit verschrikkelijke dier, is het Romeinse rijk. Rome heeft Griekenland in 168 voor Christus verslagen en gaf tenslotte zijn macht aan het ‘beest’ uit Openbaring 13. Uit dit ‘verschrikkelijke dier’ komt een ‘kleine horen’ voort. Nu volgt iets verbazingwekkends. Het ‘beest’ uit Openbaring 13 en de ‘kleine horen’ uit Daniël 7, zijn één en dezelfde macht! God wil zonder meer duidelijk maken dat er geen vergissing kan ontstaan over de vraag welke macht dit is, en daarom beschrijft Hij deze macht in beide profetische boeken. Is de Bijbelse profetie niet geweldig? Let eens op de beschrijving van de ‘kleine horen’? Terwijl ik op de horens lette, zie, daartussen verhief zich een 1
andere kleine horen, en drie van de vorige werden daarvoor uitgerukt, en zie, in die horen waren ogen als mensenogen en een mond vol grootspraak… en hij zal drie koningen ten val brengen. Hij zal woorden spreken tegen de Allerhoogste, en de heiligen des Allerhoogsten te gronde richten; en hij zal er op uit zijn tijden en wet te veranderen, en zij zullen in zijn macht gegeven worden voor een tijd, tijden en een halve tijd. (Dan. 7: 8, 24, 25) Als u deze beschrijving van de ‘kleine horen’ vergelijkt met de beschrijving van het ‘beest’ uit Openbaring 13, zult u zien dat ze één en dezelfde macht zijn. Het ‘beest’ met de ‘kleine horen’. De ‘kleine horen’ heeft mensenogen. Dan. 7: 8 Het ‘beest’ heeft het getal van een mens. Openb. 13: 18 De ‘kleine horen’ vervolgt de heiligen des Allerhoogsten. Dan. 7: 25 Het ‘beest’ voert ook krijg tegen de heiligen. Openb. 13: 7 De ‘kleine horen’ spreekt woorden tegen de Allerhoogste. Dan. 7: 25 Het ‘beest’ opende zijn mond tot lastering tegen God. Openb. 13: 6 De ‘kleine horen’ komt op tussen de tien horens. (10 delen van Rome) Dan. 7: 8 Het ‘beest’ ontvangt zijn troon, zijn kracht en grote macht, van Rome. (na de indeling van de 10 rijken) Openb. 13: 2 Eén van de meest verbazingwekkende dingen van deze macht is, dat hij zou ‘menen tijden en wet te veranderen’. Dan. 7: 25 Hier is een mens die zich aan God gelijk maakt en het waagt te knoeien met Zijn wet - de grondwet van het universum! Met lasterlijke onbeschaamdheid doet hij zijn werk. Maar God heeft gezegd: ‘Betrouwbaar zijn al Zijn bevelen, vastgesteld voor immer en altoos.’ Psalm 111: 7, 8. De 10de aanwijzing betreffende de identiteit van het ‘beest’ is de tijdsperiode die God heeft bepaald voor zijn heerschappij, eer het de ‘dodelijke wonde’ ontvangt. Het ‘beest’ zou 1260 jaar heersen. Om te zorgen dat men zich hierin niet kan vergissen, herhaalt God deze periode zeven keer in Daniël en in de Openbaring! De 1260 jarige regering van het ‘beest’ . (dezelfde tijdsberekening als de kleine horen, uit het boek Daniël). De 7 tekens die de periode van 1260 jaar noemen, spreken alle van dezelfde macht die Gods volk vervolgt. Het zijn deze teksten: Openb. 13: 5 en 11: 2; Dan. 7: 25 en Openb. 12: 14; 11: 3; 12: 6 en Dan. 12: 7. De sleutel voor het ontsluiten van de tijdsprofetieën is het beginsel, te vinden in Ezechiël 4: 6 en Numeri 14: 34. Deze verzen maken duidelijk dat in de profetie één dag gelijk is aan één letterlijk jaar. Daarom moeten alle tijdsperioden eerst in dagen worden omgerekend. Als we deze Bijbelse ‘sleutel’ gebruiken, worden tijdsprofetieën duidelijk en gemakkelijk te begrijpen. In de Bijbelse tijdrekening telt een maand voor 30 dagen. Eén jaar telt voor 360 dagen. Deze regel geldt voor het verstaan van Bijbelse tijdsrekening. In Openb. 12: 14; Dan. 7: 25 en Dan. 12: 7 wordt gesproken van ‘een tijd, tijden en een halve tijd’. Dit is gelijk aan 3 ½ tijd. Uit Daniël 4 weten we dat ‘een tijd’ gelijk is aan een letterlijk jaar. In dat hoofdstuk leest u hoe koning Nebukadnessar zijn verstand verloor, zoals Daniël had voorzegd, en ‘zeven tijden’ in het veld dwaalde. Hij bleef zeven letterlijk jaren in die toestand. Dus is 3 ½ tijd gelijk aan 3 ½ jaar. ( En 3 ½ jaar bevat 1260 1
dagen.) Openb. 11: 3 en 12: 6 noemen zonder meer 1260 dagen. (Waarin het beest Gods volk zou vervolgen.) Bij het gebruik van dit beginsel (1 dag = 1 jaar) uit Ezechiël 4: 6 en Numeri 14: 34 ontdekken we dat deze macht 1260 jaren zou heersen, alvorens een ‘dodelijke wonde’ te ontvangen. Als we een blik werpen op deze macht, zien we dat dit letterlijk is gebeurd. Als God deze tijdsperiode 7 maal herhaalt, toont dit aan hoe belangrijk Hij deze gegevens acht. Hier deze verzen opeenvolgend: Openbaring 11: 2 en 12: 6 zeggen dat deze vervolgende macht 1260 profetische dagen of wel 1260 letterlijke jaren zou heersen. Nog een aanwijzing vooraleer ik zeg wie het ‘beest’ is. Het staat niet alleen bekend als de ‘kleine horen’ uit Daniël 7, maar is eveneens dezelfde macht als de ‘grote hoer’ die zit op het scharlakenrode beest uit Openbaring 17. Laten wij er eens een blik op werpen. ‘Een van de zeven engelen die de zeven schalen hadden, kwam en sprak met mij, zeggende: Kom hier, ik zal u tonen het oordeel over de ‘grote hoer’ die zit aan vele wateren. En ik zag een vrouw zitten op een scharlaken rood beest, dat vol was van godslasterlijke namen, en het had zeven koppen en tien horens. (Openb. 17: 1-3) Hier ziet u die koppen en horens weer. We hebben ze nu vereenzelvigd met Rome. De hoer beheerst Rome, rijdt erop, maakt het tot haar zetel. Dat klinkt bekend, nietwaar? Het wordt steeds duidelijker. Deze ‘hoer’ stelt een verdorven kerkelijk stelsel voor. Let op: ‘En de vrouw was gehuld in purper en scharlaken en rijk versierd met goud, edelgesteente en paarlen.’ (Openb. 17: 4) Het is een rijke kerk. Een vrouw in de Bijbelse profetie wijst op een kerk. God vergelijkt Zijn volk, met een ‘bekoorlijke, verwende vrouw’. Jeremia. 6: 2 Een maagd is een zuivere kerk. Een hoer is een corrupte kerk. Ze werd genoemd ‘de moeder van de hoeren en van de gruwelen der aarde.’ (Openb. 17: 5) Het is niet alleen een kerk, het is een moederkerk. Het is een wereldmacht. ‘En ik zag de vrouw dronken van het bloed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus. En ik verbaasde mij toen ik haar zag, met grote verbazing.’ (Openb. 17: 6) O ja, ze doodt de heiligen. Dit is schokkend. Waarom zou onze hemelse Vader die zo vol liefde is, zo over een kerk spreken en haar openbaar maken aan de wereld? Waarom waarschuwt Hij, die vol medelijden en liefde is, iedereen die deze macht volgt en haar merkteken ontvangt, dat hun einde zal zijn in de poel van vuur? Volgens mij gebeurt dit, omdat het de waarheid is. Hoewel God heel teder en liefdevol is, spreekt Hij altijd de waarheid. Ik weet dat het overkomt als een schok, maar hier wordt een corrupte kerk getoond die door satan wordt gebruikt om de hele wereld van God af te trekken en mannen en vrouwen te beroven van hun eeuwig leven door het gebruiken van bedrog. Net als Nimrod en Alexander de Grote heeft deze macht leiders die de aandacht en aanbidding van de mensen afleiden van de ware, levende God en op zichzelf richten. De leiders brengen de mensen ertoe geen acht te slaan op Gods Woord, maar te luisteren naar hun woord; niet te horen naar Gods geboden, maar hun geboden te gehoorzamen. Daarom zegt God hoe de zaken staan - omdat Hij liefde is. En denk eraan, er zijn veel oprechte liefdevolle christenen in deze gevallen kerk die ‘Babylon’ wordt genoemd. Zij zullen aan Gods oproep gehoor geven en er uitgaan. Let eens op het volgende: ‘En hij riep met een sterke stem, zeggende: Gevallen, gevallen is de grote stad Babylon en zij is geworden een woonplaats van duivelen, een schuilplaats van alle onreine geesten en een schuilplaats van alle onrein en verfoeid gevogelte… En ik hoorde een andere stem uit de hemel zeggen: Gaat uit van haar Mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen. Want haar zonden hebben zich opgehoopt tot aan de hemel en God heeft aan haar ongerechtigheid gedacht.’ (Openb. 18: 2, 4, 5) Welnu – wie is het ‘beest’? Welke macht ? 1. Ontving haar zetel en gezag van Rome. (Openb. 13: 4) 1
2. 3. 4. 5. 6.
Heerste 1260 jaar over de wereld. (538- 1798) Ontving toen een dodelijke wonde, die later genas. (Openb. 13: 3) Is zowel een politieke als een godsdienstige macht, die aanbeden wordt. (Openb. 13: 4) Veranderde Gods wet. (Dan. 7: 25) Heeft een leider die voorgeeft, God op aarde te zijn, die de zonde kan vergeven, wat godslastering is. (Openb. 13: 1) 7. Is een moederkerk, dochters komen uit haar voort. (Openb. 17: 5) 8. Voerde oorlog tegen de heiligen. (Openb. 13: 7) 9. Is een wereldmacht waarover men zich verwondert. (Openb. 13: 3, 4) 10. Heeft aan het hoofd een ‘Mens’ waarvan de getalswaarde van de letters van zijn naam het getal 666 vormen. (Openb. 13: 18) 11. Heeft van zichzelf een beeld laten maken. (Openb. 13: 14) 12. Heeft een dreigend ‘kenmerk’ waarvan de drager geworpen zal worden in de poel van zwavel en het eeuwige leven zal derven. (Openb. 14: 9-11) Langzamerhand zullen de meesten wel begrijpen dat dit het pausdom is. Ze hebben gelijk. Het is de enige macht op aarde waarop al deze eigenschappen van toepassing zijn. Maar hoe zit het met het getal 666?
Beschrijving van het beest. Laten we de zaak eens nader bekijken om er zeker van te zijn dat er geen vergissing in het spel is. Het pausdom werd gesticht in het jaar 538 nadat de keizer van het Oost-Romeinse rijk bepaald had dat de bisschop van Rome het hoofd van alle kerken op aarde zou zijn. Er wordt gezegd, dat de draak, hem zijn kracht, zijn troon en grote macht gaf. (Openb. 13: 2) Hij gaf hem zijn ‘troon’. De Bijbel vertelde het feit honderden jaren voordat het gebeurde! Van het jaar 538 af, regeerde het pausdom precies 1260 jaar, tot in het jaar 1798 iets ongelooflijks gebeurde. De paus werd gevangen genomen. Bertier, een generaal van Napoleon, nam de paus gevangen, bracht hem naar Frankrijk, waar hij in gevangenschap stierf. En stichtte een republiek in Rome. Een dodelijke wonde. Het pausdom had precies 1260 jaar geheerst. Zou dat een samenloop van gebeurtenissen zijn geweest? Waarom deed Bertier dit? Napoleon wilde over de wereld heersen. Het pausdom stond hem in de weg. Ik vraag mij af of ze wisten dat ze de profetie in vervulling deden gaan ondanks zichzelf. ‘En zijn dodelijke wond genas en de gehele aarde ging het beest met verbazing achterna.’ (Openb. 13: 3) In 1929 erkende de Italiaanse regering Vaticaanstad als een onafhankelijke staat. De paus was weer koning! Op 9 maart 1929 zei hij: “De naties van de gehele wereld zijn met ons.” De ‘San Francisco Cronicle’ publiceerde een verslag van de ondertekening van het verdrag op de frontpagina. Daarin stond letterlijk: ‘Mussolini en Gaspari tekenen een historisch pact. Een wond van vele jaren oud, genezen.’ Dat is fantastisch! De Bijbel had voorzegd dat zijn wond zou genezen en de krant bevestigde het met dezelfde bewoording. Hoewel deze grote organisatie pas in het jaar 538 officieel aan de macht kwam, zag de apostel Paulus machten aan het werk die de weg baanden. Wat vond daar in het verleden plaats wat hij kon hebben gezien? Luister naar wat er gebeurde. Nadat Jezus terugkeerde naar de hemel, groeide de kerk voorspoedig onder de zegen van de Heilige Geest. Jezus had voorzegd welke behandeling Zijn volk zou ondergaan. ‘Dan zullen zij u overleveren aan verdrukking en zij zullen u doden, en gij zult door alle volken gehaat 1
worden om Mijn Naams wil.’ (Matt. 24: 9) Dit ging letterlijk in vervulling. Let op het volgende: ‘Van hun terechtstelling werd een spel gemaakt’ schreef Tacitus over de vervolgingen onder Nero. ‘Zij werden bekleed met huiden van wilde dieren en door honden in stukken gescheurd. Ze werden gekruisigd, verbrand, in brandbaar materiaal gewikkeld en in brand gestoken om de nacht te verlichten. Om aan de dood te ontkomen, moesten ze Christus verloochenen en een offer brengen aan de keizer. Sommigen hebben dit gedaan, maar velen lieten zich liever folteren en doden dan hun Heer te verloochenen.’ Het heidendom voorzag dat indien het evangelie zou triomferen zijn tempels en altaren zouden worden weggevaagd; daarom riep het al zijn krachten te hulp om het christendom uit te roeien. De christenen werden beroofd van hun bezittingen en van hun huizen verdreven. Velen bezegelden hun getuigenis met hun bloed. Edelman en slaaf, rijk en arm, geleerde en ongeletterde, allen werden onbarmhartig ter dood gebracht. Onder de heuvels buiten de stad Rome waren lange gangen uitgegraven. Dit duistere en ingewikkelde netwerk van gangen strekte zich kilometers ver buiten de stadsmuren uit. In deze ondergrondse schuilplaatsen begroeven de volgelingen van Christus hun doden, en hier vonden ze, als ze verdacht werden, een tehuis. Velen werden gemarteld en namen de bevrijding niet aan, opdat zij aan een betere opstanding deel mochten hebben. (Heb. 11: 35) Ze verblijden zich dat ze waardig geacht werden om voor de waarheid te lijden, en overwinningsliederen stegen op te midden van het geknetter der vlammen. Satan kon ze niet uitroeien. Jarenlang hebben de keizers Nero en Diocletianus hen bij duizenden ter dood gebracht. ‘U kunt ons doden, ons martelen en ons veroordelen,’ zei een christen tegen zijn vervolgers, ‘maar uw onrechtvaardigheid is het bewijs van onze onschuld.’ Tot het jaar 313 was het in strijd met de wet om een christen te zijn. Zo iemand was automatisch een misdadiger. Maar de volgelingen van Jezus verspreidden zich overal. Satan zag in dat hij zijn werkwijze zou moeten herzien. Hij moest een beter plan bedenken. Wat kon hij beter doen dan hen doden? De zaak gemakkelijker maken - en infiltreren. Als een verstandig generaal zou hij de kerk van binnen uit te gronde richten. Let eens op wat er gebeurde. Een luid gejuich steeg op uit het keizerrijk. Constantijn werd christen! De christenen zijn verrukt. Niet langer worden ze door honden en leeuwen in stukken gescheurd, of in koelen bloede vermoord, of als menselijke fakkels in brand gestoken om de arena te verlichten voor de gladiatoren. Het christendom is nu een staatsgodsdienst! Het wordt nu geweldig! Zo lijkt het tenminste. Maar heel geleidelijk, terwijl iedereen zich ontspant en zich niet langer bezorgd maakt over marteling en dood, gebeurt er iets. Er wordt een compromis gesloten! Beetje voor beetje laten de leiders, ter wille van de populariteit en het gewin de maatstaven zakken, totdat de heidenen gemakkelijker tot de kerk toetreden. Maar hierdoor komen dwalingen en heidense gebruiken de kerk binnen. God heeft Zich echter niet laten verrassen door satans plannen om Zijn kerk van binnenuit te gronde te richten en doet een duidelijke waarschuwing horen. Luister naar de onthullende woorden van Pauslus. ‘Laat niemand u misleiden, op welke wijze ook (alsof de dag des Heren reeds aanbrak), want eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren, de zoon des verderfs, de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet om aan zich te laten zien dat hij een god is.’ ‘Want het geheimenis der goddeloosheid is reeds in werking.’ (2 Tess. 2: 3, 4 ,7) Hij zag deze macht komen. Het mysterieuze werk van verderf groeide snel na de dood van de laatste apostel. Eén vraag: wat gebeurde er? Nadat de vervolging ophield, was het satans plan om de leiders van de kerk te beheersen. Als hij hen ertoe kon brengen hun ego op te blazen, ze geldgierig maken, zou heel de kerk daardoor worden besmet. Er zou een streven naar populariteit komen om zoveel mogelijk heidenen ertoe over te halen om christen te worden. De rijkdom en het prestige van de kerk zouden groeien. Wat doet het ertoe of je in de Bijbel iets moest veranderen om dat doel te bereiken! Introduceer enkele van de heidense gebruiken en riten in het christendom, geef ze een christelijke naam en de 1
heidenen zullen toestromen. En dat is precies wat er gebeurd is. De apostelen waren het gehele rijk doorgegaan en hadden in vele steden gemeenten gesticht. Met het verstrijken der jaren werden kleinere kerken gebouwd in de omliggende streken. De grote centra waren Jeruzalem, Rome en Alexandrië in Egypte. Tenslotte stond Rome aan de top. De volgende stap in satans plan was te zorgen dat de kerkelijke leiders zeggenschap kregen in de regering. (Om te helpen bij het ten uitvoer brengen van hun wetten.) Dit slaagde boven verwachting. Het slotstuk kwam in het jaar 538, toen de hele stad Rome werd overhandigd aan de paus van Rome. In de komende 1260 jaar heersten keizerlijke leiders met volledig burgerlijk gezag. Precies zoals het in de profetie was voorzegd! Ongelooflijk! Maar let eens op wat volgt. Er wordt gezegd dat het beest ‘namen van godslasteringen draagt’. (Openb. 13: 1) Eén van de voornaamste leerstellingen van de kerk is, dat haar zichtbare hoofd bekleed is met absoluut gezag van bisschoppen en priesters in alle delen van de wereld. Meer nog, hij nam de naam van God zelf aan! Hij werd aangesproken als ‘onze Here God de paus’ onfeilbaar genoemd, en de ‘Heilige Vader’, zoals Jezus Zijn Vader noemde. (Joh. 17: 11) Hij eiste aanbidding van alle mensen. Hoe zit het met het getal 666? Laten wij eens zien. De officiële titel van de paus is ‘Vicarius Filii Dei’ dat wil zeggen ‘Stedehouder van Gods Zoon’. Door de jaren heen is dit zijn officiële titel. In Out Sunday Visitor van 18 april 1915 staat: ‘De letters op de tiara van de Paus zijn ‘Vicarius Filii Dei’, wat betekent: stedehouder van de Zoon van God.’ In Openbaring 13: 18 staat: ‘Wie verstand heeft, berekene het getal van het beest, want het is een getal van een mens, en zijn getal is zeshonderd zesenzestig’ . Laten wij dat eens doen en zien wat we ontdekken. Herinnert u zich nog de getalswaarde van de Romeinse letters op school? V = 5 I = 1 C = 100 A = 0 R = 0 I = 1 U = 5 S = 0 F I L I I
= 0 = 1 = 50 = 1 = 1
D = 500 E = 0 I = 1 5+1+100+1+5+1+50+1+1+500+1= 666!!! In het Grieks, Hebreeuws en Latijn vinden we dezelfde uitkomst! Ik wil er snel aan toevoegen, dat als men deze schokkende ervaring met iemand anders deelt, men liefdevol en tactvol moet zijn. We moeten de mensen laten weten dat God van iedereen houdt. De waarheid moet gezegd worden - maar altijd in liefde. De 1260 jaren van pauselijke opperheerschappij worden de donkere Middeleeuwen genoemd. U heeft die uitdrukking beslist gehoord. De reden hiervan was dat de priesters iedereen verboden om de Bijbel te lezen of zelfs maar in huis te hebben. Honderden jaren lang mochten alleen priesters de Bijbel lezen. Satan moest het de mensen onmogelijk maken om de Bijbel te lezen, om hen in duisternis en bijgeloof te houden. De mensen wisten gewoon niet 1
beter. Er is een tijd geweest dat wanneer u gepakt werd met een Bijbel, u uit uw huis werd gesleept, opgehangen werd aan een paal en levend verbrand werd in uw voortuin! Wat Johannes vervolgens ziet is zo ongelooflijk, dat hij stomverbaasd is. De waarschuwing om niet het ‘merkteken van het beest’ te ontvangen, geldt beslist voor ons in deze tijd. U zult gauw merken wat het ‘merkteken’ is! We lezen in Daniël 7: 25 dat deze macht zou menen tijden en wet te veranderen. Hoe zou deze macht dit kunnen doen? Omdat de heidenen gewend waren beelden te aanbidden, schrapte de kerk het 2de gebod, waarin beeldenaanbidding wordt verboden. Ze plaatsten beelden in de kerk! Maar in plaats van beelden van heidense goden, gebruikten ze eenvoudig de beelden van overleden heiligen! Aan de mensen werd geleerd dat deze beelden alleen maar dienden om hun kennis en devotie te doen toenemen. Maar het resultaat was heel anders! Er wordt gezegd dat hij zou menen tijden en wetten te veranderen. Lees eens deze schokkende uitspraak uit een officieel decreet; ‘De paus heeft de macht tijden te veranderen, wetten af te schaffen en zelfs geboden van Christus te niet te doen’. (Decretal, de Translantic Episcop) Niet te geloven! Toen ik deze uitspraak voor het eerst las, viel mijn mond open. Ik was stom- verbaasd dat de officiële uitspraak van het pausdom een haast woordelijke aanhaling was uit de Bijbel! In plaats van negen geboden over te laten, werd het 10de gebod in tweeën gesplitst, zodat er toch 10 geboden waren. Satan heeft gezorgd dat het 2de gebod werd weggedaan. Maar hij was nog niet klaar. De leiders veranderden ook het 4de gebod. Deze verandering van het 4de gebod voltrok zich geleidelijk over een bepaalde tijdsperiode om niemand op te schrikken. Maar deze verandering is het meesterwerk van satan. Schrik niet! De volgende duizelingwekkende uitspraken komen van kerkelijke gezaghebbers en zijn gedocumenteerd. Vraag: Hebt u nog andere bewijzen om aan te tonen dat de kerk (Rome) macht heeft om feestdagen in te stellen of te bevelen? Antwoord: Als ze deze macht niet had, had ze niet datgene kunnen doen waarin alle moderne godsdiensten met haar overeenstemmen - ze had niet de viering van de zondag, de eerste dag van de week, in de plaats kunnen zetten van de viering van de zaterdag, de zevende dag van de week, een verandering waarvoor geen Bijbels gezag bestaat. (A Doctrinal Catechism, Keenan,p. 174) Dat is ongelooflijk! Kardinaal Gibbons zei: ‘De Katholieke kerk heeft uit hoofde van haar goddelijke zending de dag veranderd van zaterdag naar zondag.’ Opnieuw werd de vraag gesteld: Wat is de sabbatdag? Antwoord: Zaterdag is de sabbatdag. Vraag: Waarom vieren we de zondag in plaats van de zaterdag? Antwoord: We vieren de zondag in plaats van de zaterdag omdat de katholieke kerk tijdens het concilie van Laodicea ( in het jaar 364) de heiligheid van de zaterdag heeft overgebracht naar de zondag. (The Convert’s Catechism of Catholic Doctrine, p 50, 3rd ed) Wat staat er letterlijk in het 4de gebod? Gedenk de sabbatdag dat gij die heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de Here uw God; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch de vreemdeling die in uw steden woont. Want is zes dagen heeft de Here de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag; daarom zegende de Here de sabbatdag en heiligde die. (Ex. 20: 8-11) Erkennen kerkelijke gezagdragers dat er geen gebod bestaat in de Bijbel om de zondag te vieren? O ja, luister maar! ‘U kunt de Bijbel doorlezen van Genesis tot Openbaring, en u zult geen woord vinden waardoor de heiliging van de zondag wordt bevestigd. De Schrift gebiedt de heiliging van de zaterdag, een dag die wij nooit heiligen.’ (Faith of our Fathers, 111, Gibbons) Weet u, tijdens het Concilie van Trente, in 1545, stelden de leiders vast dat de ‘overlevering’ 1
evenveel gezag heeft als de Bijbel! Ze geloofden dat God hen had gemachtigd de Bijbel naar eigen inzicht te veranderen. Met ‘overlevering’ bedoelden ze menselijke leerstellingen. Jezus zei: ‘Tevergeefs eren zij Mij omdat zij leringen leren die geboden van mensen zijn.’ (Matt. 15: 9) Net zoals ze beelden binnen de kerk hadden gebracht om het voor de heidenen gemakkelijker te maken er binnen te komen, veranderden ze de sabbat om dezelfde reden. Hoe is dit alles begonnen? De zon was de voornaamste god van de heidenen. Dit ging reeds terug tot het oude Babylon. Omdat ze de zon vereerden op zondag, beseften de kerkleiders die een compromis zochten, dat als ze de sabbat veranderden van zaterdag naar zondag, daardoor verschillende dingen zouden worden bereikt. Ten eerste zou het hen afscheiden van de joden, die door vele romeinen werden gehaat en die net als Jezus (Luc. 4: 16) van het begin af op zaterdag hadden aanbeden. (En die het nu nog doen.) Ten tweede zou het voor de heidenen veel gemakkelijker worden de kerk binnen te komen als christenen samenkomen op dezelfde dag als de heidenen dat deden. Het werkte maar al te goed. De heidenen stroomden met duizenden tegelijk de kerk binnen. Satans plan om een compromis te sluiten deed zijn onheilspellend werk. De verandering vond geleidelijk plaats maar vele oprechte, trouwe christenen werden opgeschrikt. Ze kwamen naar de leiders toe en wilden weten waarom ze hadden gewaagd te knoeien met Gods wet. De kerkelijke leiders wisten dat dit zou gebeuren - en ze hadden hun antwoord klaar. Dat is een meesterwerk. Als iemand de Bijbel niet kent, klinkt dat heel aanvaardbaar. Aan de mensen werd verteld dat ze nu op zondag aanbaden omdat Jezus uit de dood was opgestaan op die dag. Er staat geen enkel vers in de Bijbel waarin ons wordt gezegd dat we dit moeten doen, maar zo werd het hun wel verteld. Is dat niet verbazingwekkend? U hebt het misschien zelf wel horen zeggen! Toen keizer Constantijn christen werd, werd het christendom een staatsgodsdienst weet u nog wel? Toen duizenden zonaanbidders de kerk binnenstroomden, duurde het niet lang of ze hadden een dominerende invloed. De meesten van Constantijns ambtenaren waren zonaanbidders. Omdat de Romeinse regering wankel begon te worden, raadpleegde Constantijn zijn ambtenaren en de kerkelijke leiders van Rome. ‘Wat moeten we doen?’ Hoe kunnen we de regering verenigen en stabiliseren? Het antwoord van de kerkelijke leiders kwam juist van pas. ‘Vaardig een zondagswet uit. Dwing iedereen zijn werk neer te leggen op zondag en die dag te vereren.’ Dat was het! Het zou de heidense zonaanbidders tevreden stellen, heidenen en christenen en het Romeinse rijk verenigen, als nooit tevoren. Het is het jaar 321. Constantijn geeft toe aan de suggestie van de kerkelijke leiders en vaardigt de eerste zondagswet uit! Hier is deze wet, rechtstreeks ontleent aan het betrokken wetboek: ‘Laat alle rechters en stedelingen, alsmede handswerklieden rusten op de eerbiedwaardige dag der zon.’
De eerste zondagswet: ‘De vroegste waarneming van de viering van de zondag als een wettige verplichting is een wet van Constantijn in het jaar 321, waarin werd geboden dat alle gerechtshoven, stadsbewoners en winkels op zondag in rust moeten zijn, met uitzondering van degenen, die zich bezig houden met de landbouw.’ Enc. Brit, gde, art. Sunday. Het Latijnse origineel bevindt zich in de Codex Justiniani. (lib.3, title 12, lex.3) In Latijn en Engels staat deze wet in Ph. Schaff’s History of the Christian Church, vol. 3, 3rd. Period, ch.7.sec.75.p.380. Ook in Leroy E. Froom, The Prophetic Faith of our Fathers, vol 1,pp, 376-381. (Wash. DC. R&H Publ Assn, 1950) De christenen die geen compromis wilden sluiten om Gods wet te onteren, zagen zich voor een dilemma geplaatst. Satan had alles zo geregeld dat men gedwongen was de heidense ‘zonnedag’ te vereren of straf te ondergaan. Zelfs na de zondagswet van de keizer bleven vele christenen de 1
zevende dags sabbat die hun Verlosser had gehouden, eren en heiligen. God wist wat er aan de hand was en Hij had voorzegd dat de ‘mens der zonde zou menen de tijden en de wet te veranderen’. Satan stond op het punt een wereldwijde vervalsing in te voeren. Bijbels waren door de priesters verboden. Met het verstrijken van de jaren zouden de nieuwe generaties (zonder Bijbels) alles wat betreft de sabbat des Heren vergeten. En dat niet alleen - van tijd tot tijd werden grote kerkelijke concilies gehouden. In bijna elk van deze concilies werd de sabbat, die God had gegeven als gedenkteken van de schepping der wereld, neergedrukt en de zondag werd verheven. Deze heidense feestdag werd tenslotte beschouwd als ‘de dag des Heren’ en de kerkelijke leiders noemden de Bijbelse sabbat een overblijfsel van de joden. Zij die deze dag eer bewezen in gehoorzaamheid aan het 4de gebod van God, werden vloekwaardig verklaard. Om het 4de gebod weg te rukken uit het hart van Gods wet, en een nabootsing daarvan te maken, de Bijbels weg te nemen en de hele wereld te bevelen dit te aanvaarden - voor dit alles was het toppunt van bedrog noodzakelijk. Weet u, satan haat het 4de gebod meer dan andere geboden omdat alleen dit gebod zegt wie God in werkelijkheid is. U kunt onverschillig welke god aanbidden en de andere negen geboden houden (niet doden, niet stelen, enz.) maar om het 4de gebod te houden, moet u de Schepper van het universum aanbidden: Hij, die zelf op de zevende dag had gerust en aan Zijn volk heeft geboden hetzelfde te doen door een liefdevolle gehoorzaamheid aan Hem. Met het verstrijken van de eeuwen vergaten de mensen zonder Bijbel de sabbat van God, en de viering van de zondag werd stevig gevestigd. Velen weten zelfs nu nog niet van dit alles. De Waldenzen, die ik genoemd heb, en daarnaast enkele andere groepen in die duistere eeuwen hadden in het geheim Bijbels en velen hielden de Bijbelse sabbat door de eeuwen heen. Maar ze werden behandeld als paria’s. Als ze werden gepakt, werden ze dood gemarteld. Hun verminkte lichamen laten de wereld zien welke tactiek het beest altijd heeft gebruikt - en dat is geweld. Van hen die aan God trouw zijn gebleven in de laatste dagen, wordt gezegd: ‘Hier blijkt de volharding der heiligen, die de geboden Gods en het geloof van Jezus bewaren.’ (Openb. 14: 12) In onze tijd geven leiders, die weten waarover zij spreken toe, dat de mensen, en niet God, de sabbat hebben veranderd. Let op de volgende uitspraken van protestantse leiders:
Methodisten: De reden voor het vieren van de eerste dag in plaats van de zevende dag berust niet op goddelijk gebod. Men kan de Schrift vergeefs doorzoeken voor een machtiging om de zevende dag te veranderen in de eerste dag als rustdag. C. C. Chappall, Ten Rules For Living, p. 61. Baptisten: Harold Lindsell, redacteur van Christianity Today, zei: In de Bijbel staat niets dat van ons eist de zondag in de plaats van de zaterdag als heilige dag te houden. 5 november 1976. Episcopaalse kerk: Het Bijbels gebod zegt dat gij op de zevende dag zult rusten. Dat is de zaterdag. Nergens in de Bijbel staat dat men op de zondag moet aanbidden. Philip Carrington, Toronto Daily Star, 26 okt. 1949. Onze katholieke vrienden weten hoe de verandering tot stand gekomen is. Wij vieren de zondag in plaats van de zaterdag omdat de katholieke kerk tijden het concilie van Laodicea (in 364) de heiligheid van de zaterdag naar de zondag heeft overgebracht. The Convert’s Catechism of the Catholic Doctrine 3rd ed.p. 50. Zondag is een katholieke instelling en de aanspraken op het vieren ervan kunnen alleen op grond van Katholieke beginselen verdedigd worden. Van de eerste tot de laatste bladzij van de Bijbel is 1
niets te vinden dat het overbrengen van de wekelijkse openbare eredienst van de laatste dag der week naar de eerste dag rechtvaardigt. Catholic Press. God noemt de zevende dag 126 maal in het Oude Testament en 62 maal in het Nieuwe Testament. De eerste dag van de week wordt slechts 8 maal in het Nieuwe Testament genoemd. Een katholiek priester bood een beloning van $ 1000,- voor een ieder die één Bijbeltekst kon vinden waaruit blijkt dat de zondag heilig is en gevierd moet worden in plaats van de zevende dag. Niemand reageerde hierop. Bijbelteksten over de eerste dag. Miljoenen oprechte christenen gaan elke zondag, de eerste dag van de week, naar de kerk. Ze doen dat omdat ze geloven dat iemand ergens deze dag voor de eredienst heeft gewijzigd. Het is ook mogelijk dat ze zich niet bewust zijn dat God de zevende dag der week als Zijn heilige dag heeft afgezonderd. Het is zo, dat er een verandering heeft plaats gevonden. Maar door wie? We hebben ontdekt dat God de sabbat heeft ingesteld tijdens de eerste week van de geschiedenis van deze aarde. Hij heeft deze afgezonderd als een wekelijkse afspraak tussen de mens en Zichzelf als een zegen, een verfrissing, een afspraak tussen twee geliefden, bij wijze van spreken. (God en de mens) Maar zou God het niet hebben vermeld, in de Bijbel, als Hij van gedachten was veranderd betreffende deze bijzondere dag van afspraak met ons? Wij hebben al gezien dat de macht, voorgesteld door het beest, aanspraak maakt op het feit dat het deze verandering tot stand heeft gebracht, maar wat zegt de Bijbel hierover? Er staan 8 teksten in het Nieuwe Testament die de eerste dag der week noemen. Laten we ze eens onder de loep nemen. Matt. 28: 1; Marc. 16: 1, 2; Marc 16: 9; Luc. 24: 1; Joh. 20: 1; Joh. 20: 19; Hand. 20: 7, 8; en 1 Kor. 16: 1, 2. De eerste vijf teksten zeggen alleen maar, dat de vrouwen vroeg op de opstandingmorgen naar het graf kwamen, en dat Jezus opstond uit het graf. Zoek nu eens Johannes 20: 19 op in uw Bijbel, daar staat dat Jezus aan Zijn discipelen verscheen, later op de opstandingdag. Er wordt gezegd dat ze bijeen waren ‘uit vrees voor de joden’. Ze waren bang. Niemand kon weten wanneer de joden hen gevangen zouden nemen en hen het lot van hun Meester zouden doen ondergaan. Ze verborgen zich. Ze hadden gezien hoe hun geliefde Meester op vrijdag stierf. Ze keerden terug en bereidden specerijen en oliën; en op de sabbat rustten zij naar het gebod. (Luc. 23: 56) En nu verbergen zij zich achter gesloten deuren ‘uit vrees voor de joden’. Over een verandering wordt hier niet gesproken. De zevende tekst staat in Handelingen 27: 7, 8. ‘En toen wij op de eerste dag der week samengekomen waren om brood te breken, hield Paulus een toespraak tot hen en daar hij van plan was de volgende dag te vertrekken, zette hij zijn rede voor tot middernacht. En er waren verscheidene lampen in de bovenzaal, waar wij vergaderd waren.’ Dit was een avondvergadering - in het duistere deel van de eerste dag der week. Volgens de Bijbelse tijdrekening komt het donkere deel van de dag voor het lichte deel. ‘En God noemde het licht dag en het duistere noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest, de eerste dag.’ Het donkere deel komt het eerst. De Bijbel rekent de dag van zonsondergang tot zonsondergang. De zevende dag begint op vrijdagavond als de zon ondergaat. De eerste dag van de week begint op zaterdagavond bij zonsondergang. Paulus is met zijn vrienden bijeen op het donkere deel van de eerste dag der week - op zaterdagavond. Dit is dus een afscheidsvergadering. Hij sprak tot middernacht, toen de arme Eutychus uit het raam viel. U kunt zich voorstellen hoe opgelucht ze waren bij de ontdekking, dat God zijn leven gespaard had. In vers 11 staat dat ze met elkaar spraken tot de morgenstond. Toen vertrok Paulus. In vers 13 lezen we dat Paulus de hele zondag onderweg was naar Assus. Ook hier staat niets over een verandering van de sabbat. (Als de zondag de rustdag was geworden was Paulus zeker niet op reis gegaan, dat deden de joden niet op de rustdag.) De laatste tekst waarin over de eerste dag van de week wordt gesproken, staat in 1 1
Korintiërs 16: 1, 2. ‘Wat nu de inzameling voor de heiligen betreft, doet ook gij, evenals ik het in de gemeente van Galatië geregeld heb; elke eerste dag der week legge ieder uwer naar vermogen thuis iets weg, en hij spare dit op, opdat er niet eerst na mijn komst inzamelingen moeten gehouden worden.’ In vers 3 staat dat hij die gaven naar Jeruzalem zou brengen. Paulus vroeg net zoals hij in Galatië had gedaan aan de leden in Korinthe om te zorgen dat de inzameling gereed was als hij zou komen om deze mee te nemen naar de arme gelovigen in Jeruzalem. In deze tekst staat niets over een kerkdienst, maar iedereen moet thuis iets wegleggen. De eerste dag van de week was de beste tijd voor de mensen om wat geld opzij te leggen, omdat het later in de week zou worden uitgegeven. Dat geldt ook nu nog! Paulus vroeg dit, opdat er geen inzameling gehouden moet worden als ik kom. In die tijd leden christenen in Jeruzalem gebrek en Paulus ging langs de gemeenten om een inzameling voor hen te houden. (We zouden in onze tijd zo attent moeten zijn.) Ook in deze tekst staat niets over een verandering van Gods sabbat naar de zondag. Wat was Paulus’ gewoonte aangaande de eredienst? Let op: ‘En Paulus ging, zoals hij gewoon was, daar binnen en behandelde drie sabbatten achtereen met hen gedeelten uit de Schriften. (Hand. 17: 2) Jezus, ons groot voorbeeld; was ook gewoon om op zaterdag, de zevende dag, de kerkdienst te bezoeken. (Luc. 4: 16) Er wordt gezegd dat het beest (kleine horen) zou menen ‘tijden en wet te veranderen.’ Het 2de gebod werd verwijderd en beelden werden binnen de kerk gebracht. Alleen het 4de gebod heeft te maken met tijd. Let eens op de volgende schokkende aankondiging: ‘De paus heeft macht tijden te veranderen en wetten af te schaffen, en zelfs de geboden van Christus te niet te doen. De paus kan de goddelijke wetten wijzigen.’ Decretal, de Tranlatic Episc. Cap’ Ferrari, Ecclesiastical Dict. U moet steeds voor ogen houden dat onze God liefdevol en goed is. Zij die de zondag vieren en Gods 4de gebod overtreden zonder dat zij zich hiervan bewust zijn, worden niet veroordeeld. Alleen zij, die weten wat God gebiedt en die toch opzettelijk ongehoorzaam zijn, begaan zonde. Satan heeft zijn plannen zo goed verborgen, dat zelfs sommige predikanten deze val niet ontdekken. Satan spant zich, samen met vele godsdienstige leiders uit onze tijd, geweldig in om de feiten aangaande dit onderwerp verborgen te houden. Satan weet dat het overtreden van één van Gods geboden zonde is, wat onze Heiland pijn doet en wat ons berooft van het eeuwige leven met Hem, als we geen berouw tonen. Vele duizenden over de gehele wereld leren deze verbazingwekkende feiten van satans wereldwijde valstrik kennen en kiezen trouw aan God, boven trouw aan het beest. Als u begint om Gods ware sabbat te heiligen, wordt dit een verlustiging. Een lieflijke vrede en blijdschap vullen uw hart. U weet dat u niet langer één van Zijn liefdevolle geboden schendt, maar nauwer met de Heiland verbonden bent, met Hem leeft. De Openbaring beschrijft de getrouwen uit de laatste dagen ‘die de Geboden Gods en het geloof van Jezus bewaren’. (Openb. 14: 12) Het is schokkend, maar niettemin waar, dat vele predikanten op school niets anders hebben geleerd dan hun leraars voor hen. Hun is geleerd dat wij de 10 geboden niet meer hoeven te houden. Is dat niet verbazingwekkend? Wanneer zal het ooit zo zijn, om het 6de, het 8ste of het 9de gebod te breken en te moorden, te stelen of te liegen? Alle 10 geboden staan of vallen samen omdat het een verhouding van liefde is, tussen God en u. Als u één van deze geboden overtreedt, overtreedt u ze allemaal. (Jak. 2: 1, 11) Het is net als tussen twee geliefden - alles of niets. Jezus heeft gezegd: Meent niet dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen. Want voorwaar, Ik zeg u: Eer de hemel en de aarde vergaan, zal er niet één jota of tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied.’ (Matt. 5: 17, 18) Hemel en aarde zijn nog niet vergaan. Het is waar dat we worden gered uit Gods vrije genade en niet door onze gehoorzaamheid, maar het is ook een feit dat als iemand opzettelijk en volhardend aan God ongehoorzaam is, dit aantoont, dat hij niet genoeg van God houdt om Hem gehoorzaam te zijn, en dat hij nog niet wedergeboren is. Gods ware volk zal bestaan uit gehoorzame, gelukkige mensen die God zozeer liefhebben dat ze liever sterven dan nog langer tegen Hem te zondigen. Gehoorzaamheid wordt een vreugde als u 1
met Jezus wandelt! Voor vele mensen is het iets nieuws dat Mozes meer dan één stel wetten van God heeft ontvangen. Tijdens zijn eerste verblijf op de berg, gaf God hem Zijn grondwet van het universum (de Tien Geboden), die volgens Zijn woorden altijd zullen blijven bestaan. Bij een andere gelegenheid ontving Mozes de ceremoniële wet. De ceremoniële wet en de twee verbonden. Het onderscheid tussen de zedenwet van God (de Tien Geboden), en de ceremoniële wet is duidelijk. Let eens op het verschil tussen beide. De één met dierenoffers werd aan het kruis genageld, de ander blijft eeuwig. De Tien Geboden. 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Is ‘de koninklijke wet’ Jak. 2: 8 Werd door God gesproken. Deut. 4: 12, 13 Geschreven met Gods vinger. Ex. 31: 18 Werd in de ark gelegd. Heb. 9: 4 Blijft voor eeuwig. Ps. 111: 7, 8. Door Christus niet weggedaan. Matt. 5: 17, 18
De ceremoniële wet. 1. Wordt genoemd ‘de wet in inzettingen bestaande’. Ef. 2: 15 2. Werd door Mozes gesproken. Lev.1: 1-3 3. Door Mozes te boek gesteld. 2 Kron. 35: 12 4. Werd naast de ark gelegd. Deut. 31: 24-26 5. Werd aan het kruis genageld. Kol. 2:14 6. Werd door Christus weggedaan. Ef. 2:15 (Wat ook wel gezegd wordt: papier vergaat, maar steen blijft.) Er staat geschreven: ‘De Here uw God zult gij liefhebben met heel uw hart en heel uw ziel en heel uw geest.’ Het tweede gebod luidt: ‘Gij zult u naaste liefhebben als uzelf.’ Gods ‘Tien Geboden’ hangen aan deze twee geboden. De eerste vier op de eerste tafel zeggen ons hoe we God met heel ons hart moeten liefhebben. (geen andere goden, geen beelden aanbidden, Gods naam niet ijdel gebruiken, de sabbat heiligen.) De laatste zes op de tweede tafel hebben te maken met het liefhebben van onze naaste als onszelf. (Onze ouders eren, niet doden, geen overspel bedrijven, niet stelen, niet liegen, niet begeren.) Het Oude en het Nieuwe Verbond. Het Oude Verbond werd met bloed van dieren bekrachtigd (Ex. 24: 5-8) en was gebaseerd op de beloften van het volk dat zij Gods wet zouden onderhouden. Het Nieuwe Verbond is gebaseerd op Gods belofte om Zijn wet in ons hart te schrijven; dit Verbond werd bekrachtigd met het bloed van Christus. (Heb. 8: 10 en Jer. 31: 33, 34) ‘Want dit is het Verbond, waarmede Ik Mij verbinden zal aan het huis Israëls na die dagen, spreekt de Here: (Na die dagen, dus duidelijk gezegd geldt dit zowel voor het letterlijke als voor het geestelijke Israël, het totale volk van God.) Ik zal Mijn wetten in hun verstand leggen, en Ik zal die in hun hart schrijven, en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn.’ (Heb. 8 en 10) De ceremoniële wet had betrekking op het offeren van dieren. Die ‘kwam erbij’ vanwege de zonde en wees heen op het offer van de Zoon van God aan het kruis. Deze 1
wet moest bij de mensen de gedachte levend houden dat op zekere dag het ware Offer voor de zonde zou komen. Het schuldeloze Lam stelde ‘het Lam van God voor, dat de zonde der wereld wegneemt.’ (Joh. 1: 29) Omdat Jezus werkelijk gekomen is en voor ons is gestorven, is het duidelijk dat deze ceremoniële wet niet langer nodig is. Twee soorten van wetten die Mozes ontving waren de burgerlijke- en de gezondheidswetten. Op grond van de gezondheidswetten waren de Hebreeën de gezondste mensen op de aarde. Het waren de ceremoniële wetten van Mozes die bij het kruis werden weggedaan. Deze wet kende dierenoffers, spijs en dankoffers, en zeven ceremoniële sabbatten die met het jaar rouleerden en op verschillende dagen van de week vielen. Dit alles wees heen op de dood van de Zaligmaker aan het kruis en heeft nu voor ons geen waarde meer. Deze ceremoniële spijs en dankoffers, nieuwe maandagen en sabbatten waren een ‘schaduw van de dingen die komen zouden, maar het lichaam is van Christus.’ (Kol. 2: 16, 17) Al deze dingen waren een ‘schaduw’ van het kruis. Paulus noemt ze ‘het bewijsstuk’ dat door zijn inzettingen tegen ons getuigde en maakt duidelijk dat, dat ‘aan het kruis genageld was’. (Kol. 2: 14) Ik ben blij dat we niet langer dieren hoeven te doden. Deze zeven ceremoniële sabbatten die met het jaar rouleerden, werden afgeschaft met de andere ceremonieën en stonden los van de ‘sabbat des Heren’ die wekelijks terugkomt. Niet alleen wil God dat Zijn volk op deze aarde de sabbat viert in blijde gemeenschap met Hem, ook zegt de Bijbel ons dat we die dag in de hemel en op de vernieuwde aarde nog zullen vieren. (God is een God van orde, het lijkt mij onwaarschijnlijk dat God een sabbat instelt, dan de zondag instelt om daarna op de nieuwe aarde de sabbat weer in te voeren. M.W.) Satan heeft het grootste bedrog in de menselijke geschiedenis op zijn naam staan. Let eens op: de Bijbel zegt: gedenk de sabbatdag dat gij die heiligt. De katholieke kerk zegt: “Nee, uit hoofde van mijn goddelijke macht schaf ik de sabbatdag af en gebied u de eerste dag van de week te vieren.” En zie, de gehele beschaafde wereld buigt zich in eerbiedige gehoorzaamheid neer voor het gebod van de katholieke kerk. Geen wonder dat de Bijbel zegt: “En zij aanbaden de draak omdat hij aan het beest macht gegeven had, en zij aanbaden het beest zeggende: Wie is aan dit beest gelijk? en: Wie kan er oorlog tegen voeren? En allen die op de aarde wonen, zullen het beest aanbidden, ieder, wiens naam niet geschreven is in het boek des levens van het Lam.” (Openb. 13: 4, 8) Sommigen predikanten, die geen Bijbeltekst hebben om zich op te beroepen, zullen zeggen: ‘Maak je niet druk over Gods geboden, aanbid God elke dag of neem gewoon één uit de zeven dagen.’ Sommigen hoogontwikkelde predikanten hebben zelfs gezegd: ‘Maak je niet druk over wat de Bijbel zegt. Dat boek is ouderwets. Leid een goed leven, dan komt alles in orde.’ Veel predikanten zullen eerlijk zeggen op de vraag, waarom ze op zondag samenkomen in plaats van op de zevende dag: “ Ik weet dat de zaterdag de zevende dag, de sabbat is en dat de Bijbel deze dag niet heeft veranderd, maar als ik dat aan de mensen zou vertellen, zou ik mijn baan kwijt raken.’ Maar het was juist de vrees om zijn baan kwijt te raken en moeilijkheden te krijgen, die Pilatus ertoe bracht om te doen wat hij gedaan heeft. Weet u nog? Toen de mensen schreeuwden: “Als u deze mens laat gaan zijt gij geen vriend van de keizer.” (Joh. 19: 12) Was Pilatus bang? Als de mensen zich tegen hem zouden keren omdat hij Jezus vrij liet, kon geen mens zeggen wat er zou gebeuren. Het zou hem zijn baan kunnen kosten! De Bijbel zegt: ‘Pilatus oordeelde het geraden de schare haar zin te geven en hij liet daarom Barabbas los en gaf Jezus, na Hem gegeseld te hebben over, om gekruisigd te worden.’ (Marc. 15: 15) Mens! Dat is een serieuze zaak! Nog eens zeg ik - geen wonder dat de wereld vol verbazing het beest volgt en aanbidt - geen wonder! Om hun baan te houden of hun leven te redden sluiten de mensen een compromis. Ik loof God dat vele duizenden die deze waarheden leren kennen, eerlijk genoeg zijn om terug te keren naar de Bijbel en Jezus naar huis volgen. God maakt het zo duidelijk dat zelfs een kind het kan begrijpen. Alleen zij die onze hemelse Vader en Zijn geliefde Zoon met heel hun hart liefhebben, zullen stand houden in de laatste dagen en het beest niet aanbidden noch het ‘merkteken’ ontvangen. Trouwens het dreigende merkteken van het beest, wat is dat? Wees voorbereid op de schok!
1
Het merkteken van het beest. Het ‘merkteken van het beest’ en het ‘zegel van God’ staan lijnrecht tegenover elkaar. Aan het einde zal iedereen of het ene of het andere dragen. Zij die het zegel van God kiezen, zullen met Jezus in Zijn heerlijk Koninkrijk zijn - in dat overdadig tropisch paradijs van schoonheid, dat onze stoutste dromen overtreft. Het is een land waar liefde, vrede en geluk heersen. Zij, die het merkteken van het beest kiezen, zullen in de vuurpoel worden geworpen. Mens! Als er iets is dat we niet wensen, is dat het merkteken van het beest! We zijn nu zover om de grootste van alle valstrikken te ontdekken - de nabootsing die de wereld zal verleiden en deze zal dompelen in de diepste wanhoop. Het is de laatste druppel die de emmer doet overstromen. Luister wat God over dit dreigende merkteken zegt: ‘En een andere engel een derde, volgde hen, zeggende met luider stem: Indien iemand het beest en zijn beeld aanbidt en het merkteken op zijn voorhoofd of op zijn hand ontvangt, die zal ook drinken van de wijn van Gods gramschap, die ongemengd is toebereid in de beker van Zijn toorn; en hij zal gepijnigd worden met vuur en zwavel ten aanschouwen van de heilige engelen en van het Lam.’ (Openb. 14: 9, 10) Er zijn twee eenvoudige manieren om er achter te komen wat het merkteken van het beest is. Ten eerste, vraag aan het beest wat het merkteken van zijn gezag is. Hij zal u eerlijk antwoord geven. Ten tweede, probeer te ontdekken wat het zegel van God is, en u zult weten dat het ‘merkteken’ het tegenovergestelde is. De reden voor zulk een vreselijke waarschuwing tegen het ontvangen van het merkteken van het beest is, dat het ontvangen ervan een ernstige zonde tegen God is. Daarom zullen zij, die dat merkteken ontvangen, verloren gaan. Zij, die het zegel van God kiezen, zullen hun liefde en trouw tonen jegens Hem in plaats van aan het beest - zelfs met de dood voor ogen. O ja, de Bijbel openbaart dat er druk zal worden uitgeoefend. (de geliefkoosde methode van het beest) Zij, die het weigeren zullen vervolgd, geboycot worden, niet kunnen kopen of verkopen en ten slotte ter dood veroordeeld worden! Kijk eens goed naar deze verbazingwekkende woorden. Let op dat het deze keer het ‘beeld van het beest’ zal zijn dat het ‘doodsbesluit’ zal uitvaardigen. ‘En hem werd gegeven om aan het beeld van het beest een geest te schenken, zodat het beeld van het beest ook zou spreken, en maken dat allen, die het beeld van het beest niet aanbaden, gedood zouden worden…en dat niemand kan kopen of verkopen, dan wie het merkteken, de naam van het beest, of het getal van zijn naam heeft.’ (Openb. 13: 15, 17) Wat een beeld is dit! Geen wonder, dat van welke kant u het ook bekijkt, er een crisis voor de wereld nadert. De mensen kunnen het aanvoelen. En het zal niet lang meer duren. Zij, die God met heel hun hart liefhebben, zullen niet toegeven aan de druk, wat er ook mag gebeuren. Ze staan vastbesloten met de dood voor ogen, en ontvangen het zegel van de levende God op hun voorhoofden. Van Gods zegel wordt gezegd: ‘En ik zag een andere engel opkomen van de opgang der zon, hebbende het zegel van de levende God; en hij riep met luider stem tot de vier engelen, aan wie gegeven was aan de aarde en de zee schade toe te brengen, en hij zeide: Brengt geen schade toe aan de aarde, noch aan de zee, noch aan de bomen, voordat wij de knechten van onze God aan hun voorhoofden verzegeld hebben.’ (Openb. 7: 2, 3) In de profetie betekent ‘wind’ twist en oorlog. Er komt een wereldoorlog, zoals we weldra zullen zien. Maar hier houden de engelen deze terug tot - ja, tot wanneer? Ja, tot de dienstknechten van God een kans hebben gehad Gods zegel te ontvangen. Deze oorlog zou al zijn losgebroken, maar in Zijn grote liefde en genade houdt God deze tegen, nog maar een korte tijd. De wereld hield haar adem in bij de Cubaanse crisis en andere dergelijke confrontaties van de supermachten. De V.S. en Rusland alleen al hebben voldoende kernwapens om de wereld meer dan 20 maal op te blazen! Het is geen toeval dat het ‘merkteken’ van het beest nog niet is opgedrongen. Maar binnenkort zullen de engelen worden losgelaten! Hetzij via de T.V, de radio of door het zien van vervolgingen van anderen voor de rechtbanken waar zij, die Gods zegel hebben, zullen worden veroordeeld, zullen de mensen het verschil leren kennen tussen ‘het zegel’ en het ‘merkteken’ en zullen dan partij kiezen. Juist dit boek kan een methode zijn die God heeft gekozen dat u deze 1
fantastische feiten kunt leren kennen! God ziet er naar uit dat oprechte, nederige volgelingen van Jezus leren om welke belangrijke zaken het gaat - en in staat zullen zijn om Zijn zegel te ontvangen, wat satan voor hen heeft trachten te verbergen. Als iedereen weet waarover het gaat, en een uiteindelijke keuze doet - is het tijd om af te sluiten. Dan komt het einde van de genadetijd voor het mensdom, de zeven laatste plagen komen, de laatste ontzaglijke strijd, enz. (Later gaan we hier verder op in.) Waar u dan staat, wordt bepaald door de keuze die u doet! Wat is het zegel van God? Een zegel heeft te maken met officiële aangelegenheden. Officiële documenten krijgen het zegel van de bestuursambtenaar van de regering. Elke uitgevaardigde wet draagt een zegel. Elk zegel heeft drie delen: 1. De naam van de heerser 2. De titel van de heerser 3. Het gebied waarover hij heerst Toen Ronald Reagan in het begin van de jaren 80, als president werd gekozen, luidde het officiële zegel van de VS: Ronald Reagan, President van de Ver. Staten van Noord-Amerika. Dit zegel werd op een wet geplaatst om deze rechtsgeldig te maken. Het hele land, dat trouw was aan de regering, stond achter dit zegel. Ook Gods zegel maakt Zijn wet officieel en ook hier staat heel het universum, dat trouw aan Hem is, er achter. Evenals het zegel van de president aan zijn wetten verbonden is om deze rechtsgeldig te maken, bevindt Gods zegel zich in Zijn wet. Hoor wat God zegt: “Bind de getuigenis toe, verzegel de wet onder Mijn leerlingen.” (Jes. 8: 16) Waar worden we verzegeld? In ons voorhoofd. Zijn wet is in ons hart. Onder het Nieuwe Verbond luidt Zijn belofte: ‘Dit is Mijn verbond, waarmee Ik mij aan hen verbinden zal na die dagen, zegt de Here: Ik zal Mijn wetten in hun harten leggen, en die ook in hun verstand schrijven.’ (Heb. 10: 16) De Heilige Geest drukt Gods zegel op ons voorhoofd als wij dat willen. Het voorhoofd bevat de voorste hersenen. In dit gedeelte bevindt zich ons geweten. Als u Gods zegel aan uw voorhoofd ontvangt, wil dat zeggen, dat dit uw geweten is. U gelooft erin, u bent er trouw aan. Evenals de president met zijn zegel bekrachtigt op grond van het feit dat hij president is, bekrachtigt God Zijn zegel op grond van het feit dat Hij de Schepper van het universum is. Het beest zal zijn zegel (merkteken) opleggen op grond van het feit dat het een aanmatigende houding inneemt en de plaats van God probeert te bemachtigen. Waar vindt u de drie delen van Gods zegel? ‘Gedenk de sabbatdag dat gij die heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen, maar de zevende dag is de sabbat van de Here uw God; dan zult gij geen werk doen. Want in zes dagen heeft de Here de hemel en de aarde geschapen, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag; daarom zegende de Here de sabbatdag en heiligde deze.’ (Ex. 20: 8-11) Dit is de enige plaats in de Bijbel waar u Gods zegel vindt. Hier zijn de drie onderdelen van het zegel: 1. Zijn naam: ‘De Here uw God’ 2. Zijn titel: ‘God, uw Schepper’ 3. Zijn rechtsgebied: ‘Hemel en aarde, de zee en wat daarin is’ Geweldig! Geen wonder dat satan zo zijn best gedaan heeft om de waarheid van de geheiligde sabbat voor ons te verbergen. Het is Gods teken! U kunt vragen: Is de sabbat werkelijk Gods zegel ? Lees Ezechiël 20: 12: ‘Ook gaf ik hun Mijn sabbatten als teken tussen Mij en hen.’ ‘Heiligt Mijn sabbatten, dan zullen dezen een teken zijn tussen Mij en u, opdat gij weet dat Ik, de Here uw God ben.’ (Ez. 20: 20) (Het woord ‘teken’ is hetzelfde als ‘zegel’ zie Rom. 4: 11) Wat kan er nog duidelijker zijn? Gods zegel is Zijn sabbat! Satan wist dat hij de sabbat moest aanpakken. Geen wonder dat het beest deze wegrukte en er een nabootsing voor in de plaats gaf. Let eens op de volgende verbazingwekkende uitspraak 1
over het feit dat ze Gods sabbat hebben weggedaan voor de zondag. ‘Natuurlijk maakt de katholieke kerk aanspraak op het feit, dat zij deze verandering heeft bewerkstelligd. En deze daad (let goed op!) is een merkteken van haar kerkelijke macht en gezag in godsdienstaangelegenheden!’ Zondagsviering is het merkteken van pauselijk gezag. Het merkteken. Zondagsviering is het ‘merkteken van het beest’! Het is duidelijk waar het om gaat. God zegt dat Hij de ware God is. Hij heeft Zijn sabbat gegeven als een teken van Zijn gezag als Schepper van alles. Door de sabbat te heiligen erkennen wij Zijn gezag. Maar de katholieke kerk zegt daarentegen: Nee! Houdt de eerste dag van de week, en zie, de hele beschaafde wereld buigt zich in eerbiedige gehoorzaamheid neer voor het gebod van de heilige katholieke kerk. ‘Het is het merkteken van ons gezag dat we boven God staan.’ Maar hoe staat het met al onze geliefden die de zondag vieren en niet beter weten? Hebben zij het merkteken van het beest? Nee! Alleen zij die beter weten en beseffen dat ze Gods gebod overtreden, worden aansprakelijk gesteld. De Bijbel zegt: ‘Als iemand dan weet goed te doen, en het niet doet, is het hem tot zonde. (Jac. 4: 17) U en ik weten het nu en worden aansprakelijk gesteld. God maakt juist van dit punt de grote toets voor de hele wereld in de laatste dagen. Dit zal scheiding maken tussen hen die werkelijk zoveel van God houden dat ze Hem willen gehoorzamen, zelfs onder de vervolgingen, van hen die beweren dat ze christenen zijn, maar die net als Pilatus, meegaan met de massa - en ten slotte eindigen met het merkteken van het beest. Dit ‘merkteken’ zal pas officieel worden ontvangen als het met geweld wordt opgelegd door het dier met de twee horens uit Openbaring 13. We willen toch zeker niet onze liefdevolle Heiland pijn doen door één van Zijn geboden te overtreden. Dat zou Zijn hart breken. Zonde doet Hem boven alles pijn. Hij leed zielsangst aan het kruis om onze zonden weg te nemen. Het bloed liep Hem langs het lichaam. Zijn liefde voor ons is groot. Iedereen op aarde zal op dit punt op de proef worden gesteld. Miljoenen mensen over de hele wereld hebben deze verbazingwekkende waarheden ontdekt net als u en verheugen zich in een hechtere gemeenschap met Jezus dan ooit te voren. Hier is nog een vraag: Wat betekent het om het teken te ontvangen aan uw hand? Bedenk, dat het ontvangen op uw voorhoofd wil zeggen, dat u erin gelooft, dat u er trouw aan bent. (Er zal ook een uiterlijk teken zijn waaraan men kan weten wie al dan niet het teken heeft. Dat zien we later.) Wie het teken ontvangt aan zijn hand, zal daarmee instemmen als dit merkteken met dwang wordt opgelegd door het ‘beeld van het beest’, niet omdat zij erin geloven, maar alleen om te kunnen kopen en verkopen, om hun werk te houden en hun leven te redden. De hand is een zinnebeeld van werken, van in zijn levensonderhoud voorzien. Dit is een schokkende gedachte! Hoe zou iets dergelijks mogelijk kunnen zijn in ons vrij land? Als het ‘beeld van het beest’ probeert om iedereen te dwingen ‘het merkteken van het beest’ aan te nemen, hoe doet hij dat dan? Wie is trouwens dit ‘beeld van het beest’?
Het beeld van het beest. Wie is het ‘beeld van het beest’? Wat doet het ? Wie geeft het macht ? Hoe verder we komen, des te explosiever wordt alles. Lees eens wat er in Openbaring 13: 11, 12, 15-17 wordt gezegd: ‘En ik zag een ander beest opkomen uit de aarde en het had twee horens als van het Lam en het sprak als de draak. En het oefent als de macht van het eerste beest voor diens ogen uit. En het bewerkt dat de aarde en zij die daarop wonen, het eerste beest aanbidden, welks dodelijke wond genezen was… En hem werd gegeven om aan het beeld van het beest een geest te schenken, zodat het beeld van het beest zou spreken en maken dat allen, die het beeld van het beest niet aanbaden, gedood zouden worden. En het maakt dat allen, de kleinen en de groten, de rijken en de armen, de vrijen en de slaven, een merkteken gegeven wordt op hun rechterhand of op hun voorhoofd, en dat niemand kan kopen of verkopen, dan wie het merkteken, de naam van het beest of het getal van zijn naam heeft.’Alleen het denken hieraan maakt mij onpasselijk. Al lijkt iets dergelijks 1
onmogelijk, Gods Woord zegt toch dat het zal gebeuren. De V.S. van Noord-Amerika, het beest met de twee horens, zullen maken, dat allen het eerste beest aanbidden zullen door het ‘merkteken’ van het eerste beest wettelijk op te leggen. Dit wordt met geweld gedaan. Een ‘nationale zondagswet’ zal in ons land dwingend worden opgelegd. We hebben al gezien dat deze wet komt. We hebben ook al enkele redenen genoemd. We hebben al gezien dat het ‘beest met de twee horens’ de V.S. voorstelt. Het eerste beest is het pausdom. Het beeld van het beest is een godsdienstige macht net als het beest, dat veel van dezelfde valse leerstellingen brengt - het merendeel van de protestantse wereld. Om duidelijk te zeggen - Openbaring 13 openbaart ons het verbazingwekkende feit dat protestants Amerika zal maken dat allen het pausdom zullen aanbidden en diens ‘merkteken’ zullen ontvangen door het uitvaardigen van een ‘nationale zondagswet’, en dat allen die daarmee niet zullen instemmen, de gevolgen zullen moeten dragen. Wanneer de mensen zo diep neerdalen in geestelijk verval en die wet uitvaardigen, zullen ze niet alleen een ‘beeld’ van het beest maken in ons land, (Amerika) en het oude pauselijke beginsel van vervolging navolgen, ze zullen een procedure op gang brengen opdat allen het ‘merkteken’ van het beest zullen ontvangen. Het wordt steeds duidelijker! Ziet u, niet het beest zal zijn ‘merkteken’ met wettelijk gezag in ons land (Amerika) opleggen, maar zijn beeld - protestants Amerika - zal dit doen. Het komt er dus op neer dat we gedwongen zullen worden om de wetten van ons geliefde land te gehoorzamen en God ongehoorzaam te zijn, dan wel de wetten van ons land ongehoorzaam te zijn om onze Heer te gehoorzamen. Dat is pas een echte toets! Als u trouw wilt zijn aan God, zonder werk raakt, dat u niet kunt kopen of verkopen, dat u zelfs kans loopt om gedood te worden! Klinkt dat onwaarschijnlijk? Deze zaak is al op gang gebracht! Deze machtige godsdienstige groepen hebben reële zorgen. Ze werken aan heel wat goede zaken - betere televisieprogramma’s, het redden van het gezin, enz. Maar ze beseffen niet dat als de V.S. een ‘nationale zondagswet’ uitvaardigen, ze de godsdienstvrijheid hebben weggenomen van hen, die de dag des Heren vieren in plaats van de dag der zon, die de roomse kerk vanuit het heidendom heeft ingevoerd - ze het ‘merkteken van het beest’ opleggen! Zij die instemmen met deze onderdrukkende wet, terwijl ze zich bewust zijn van wat ze doen, zullen beslist het ‘merkteken van het beest’ ontvangen. Waarom? Omdat ze bewust ongehoorzaam zijn aan Gods gebod om gehoorzaam te zijn aan menselijke overleveringen. Jezus heeft gezegd: “Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren die geboden van mensen zijn.” (Marc. 7: 7) In Virginia, is het al gedaan. Ik bedoel een verplichte zondagswet - met een doodvonnis! Let op de volgende uitspraak: In 1610 eiste de eerste zondagswet in Amerika, in de staat Virginia: ‘Iedere man of vrouw moet ’s morgens de eredienst en de prediking op de sabbat (zondag) bijwonen, alsmede in de middag de eredienst en de catechisatie, op straffe van het verlies van voedsel en werk voor de hele komende week bij overtreding van de eerste maal, voor het verlies van werk en zweepslagen voor de tweede overtreding, en voor de doodstraf bij de derde overtreding!! Laws and Orders, Polique and Martial for the colony in Virginia; Voor het eerst ingesteld door Sir Thomas Gates, Ridder, Luitenant Generaal, 24 mei 1610. Wist u dat deze oude zondagswetten nog steeds te vinden zijn in de wetboeken van Virginia? Ze zijn nooit afgeschaft! Het is ongrondwettelijk zei een advocaat in Richmond, (sprekend van de zondagswet) het is een godsdienstige wet en ongrondwettelijk. Maar de wet bestaat nog steeds. De meeste staten hebben deze wetten in de afgelopen tweehonderd jaar opgelegd en weer ingetrokken. De meesten ervan zijn inactief, wachtende. Ziet u het? God weet waarover Hij spreekt en heeft ons gewaarschuwd uit liefde! Identiteitskaarten, nummers, infrarode kenmerken – iets dergelijks zal de volgelingen van de zondagswet toestaan te kopen en te verkopen. Zij zullen deze ‘tijdelijke’ zegeningen hebben. Er zal een enorme druk worden uitgeoefend om ermee in te stemmen. Wat zal de mensen ertoe brengen deze ‘nationale zondagswet’ aan te nemen? Misdaad zal een belangrijke factor zijn. Hebt u gemerkt dat de doodvonnissen terugkomen? Ja! De misdaad is niet langer te beteugelen. De mensen zijn bang. Ze maken zich nijdig over de misdaad en om deze oorzaak komen de doodvonnissen terug. Ik was even geleden in het postkantoor (de schrijver), ik keek vluchtig naar de krantenkoppen in het krantenrek. Daar las ik: ‘Misdadiger ter dood veroordeeld’. Een jongeman was ter dood veroordeeld 1
omdat hij een meisje van twee jaar in Wildwood, Florida, had vermoord. Het kind was ontvoerd, gemolesteerd, en levend begraven. Vreselijk! Het is te begrijpen dat met zulke verschrikkelijke misdaden de doodvonnissen terugkomen. De rechter zelf deed de uitspraak dat deze hoofdmisdaad in het bijzonder afgrijselijk, slecht, weerzinwekkend en wreed was. Citrus Cronicle News. Enkele familieleden van de jongeman, zegt de krant, kusten en omhelsden de openbare aanklager na afloop van de zitting. Op veel plaatsen vinden we in de Bijbel het doodvonnis uitgesproken over misdaden als moord, verkrachting, toverij, homosexualiteit, enz. (Gen. 9: 5, 6; Deut. 22: 25-29; Lev. 20: 13; Ex. 22: 18) Vorig jaar waren er minder dan 400 mensen in de dodencellen in de V.S. nu zijn er meer dan 1100. De openbare mening, die nog maar kort geleden tegen de doodstraf was, is er nu in meerderheid voor. Volgens de Bijbelse profetieën komt deze doodstraf terug. Een verschrikking! Deze straf komt terug en wordt gebruikt tegen hen, die God liefhebben en gehoorzamen. ‘En hem werd gegeven om aan het beeld van het beest een geest te geven, zodat het beeld van het beest ook zou spreken, en maken dat allen, die het beeld van het beest niet aanbaden, gedood zouden worden. (Openb. 13: 15) Nog maar kort geleden sprak een groep mensen op straat in Atlantic City, in New Yersey met iemand die de Bijbelse sabbat viert. Ze zeiden tegen hem (hij heet Tony): wat zou u doen als u gedwongen zou worden de zondag in plaats van de zaterdag te vieren? En ze voegden eraan toe: en als dat zelfs je leven zou kosten? Je kunt mijn leven nemen zij Tony, maar ik volg de Bijbel. Zo!! Beseften die groep mensen op straat wel wat ze zeiden? Weten de mensen wel wat er zich afspeelt? Het gebruiken van geweld is de methode van de draak. God geve dat Hij zulke gruwelen ver van ons land zal houden. Ik ben dankbaar dat ik weet dat Hij dat zal doen - tot ‘de dienstknechten van onze God’ verzegeld zijn aan hun voorhoofden. De tweede reden voor de oplegging van de zondagswet is de economische crisis. U bent zich wel zover van de situatie bewust, dat ik er geen commentaar op hoef te geven. De derde reden is, dat de godsdienstige leiders van alle volken het volk opporren voor deze wet, waarvan ze de mensen zullen doen denken dat deze onontbeerlijk is. Zoals al eerder besproken, worden in de media al boodschappen doorgegeven en artikelen in heel het land verspreid, die erbij de bevolking op aandringen, dat de toenemende economische crisis alleen kan worden afgewend als de zondagsviering strikt wordt opgelegd, door wetten van de regering, en deze wetten ook worden uitgevoerd. Nu zien u en ik duidelijk dat dit een vervulling is van de profetie, dat er bij de natie aangedrongen wordt op bekrachtiging van het ‘merkteken van het beest’. Maar voor de gemiddelde persoon die weinig afweet van de Bijbel, klinkt dit argument heel redelijk. Iets anders waardoor dit alles mogelijk is, is de komst van wonderen. Hebt u gemerkt dat er een toenemende belangstelling bestaat voor het bovennatuurlijke? God is beslist een God van wonderen. Juist op grond hiervan geloven velen, dat alle wonderen afkomstig zijn van God. Omdat ze hun Bijbel niet kennen, worden deze mensen maar al te licht verleid door de wonderen van satan. Luister: ‘En ik zag uit de bek van de draak en uit de bek van het beest en uit de mond van de valse profeet drie onreine geesten komen, als kikvorsen; want het zijn geesten der duivelen, die tekenen doen, welke uitgaan naar de koningen der wereld, om hen te verzamelen op de grote dag van de almachtige God.’ (Openb. 16: 13, 14) Waar het hier om gaat is, dat de duivelen evenzeer wonderen doen als God dit doet. Door deze bedriegerijen zal de gehele wereld worden verleid om het beest te aanbidden en zijn merkteken te ontvangen. Door de wonderen zullen velen menen dat ze het afdoende bewijs hebben dat deze opgelegde wet van God afkomstig is, en dat ze er mee moeten instemmen om de economie te redden en het volk te behouden. Eén van de voornaamste manieren bij het doen van deze bedrieglijke wonderen is het contact met overleden geliefden, welk contact afkomstig zou zijn uit de hemel. Voor mensen die het duidelijke Woord van God niet kennen, zal dit een overweldigende misleiding zijn. De Bijbel verbiedt met nadruk het zoeken van contact met de doden, omdat degenen die dit doen, boze geesten uitnodigen om tot hen te spreken. Om deze reden werden de mensen die zich in Bijbelse tijden met dergelijke praktijken bezighielden, gedood. Lev. 20: 6; 19: 31; en 1 Kron.10: 13, 14. Maar de mensen in onze moderne maatschappij zullen in dezelfde valstrik geraken. Satan maakt alles hiervoor reeds klaar. Volgens een opiniepeiling heeft één van de vier Amerikanen contact gezocht met doden! En de helft van de 1
weduwen in Amerika en in IJsland geeft toe contact met de doden te hebben gehad. Om een ‘nationale zondagswet’ uit te vaardigen, moet eerst de grondwet worden gewijzigd. Het grootste beginsel van scheiding tussen Kerk en Staat, waardoor ons volk groot is geworden, moest eerst ondermijnd worden. (vooral het eerste amendement) Hebt u wel eens mensen horen spreken over het wijzigen van het eerste amendement? Er zijn 34 staten nodig voor het samenroepen van een nationale vergadering om de grondwet te wijzigen. En reeds 32 staten hebben dit verzoek ingediend. Op grond van de profetie zal deze wijziging plaats vinden. Maar God verwacht dat wij als Zijn kinderen alles zullen doen wat in ons vermogen ligt om deze wijziging tegen te houden. De ‘pelgrimvaders’ hebben hun bloed vergoten om een volk te doen ontstaan waar godsdienstvervolging en onverdraagzaamheid van welke aard ook, onbekend zouden zijn. Moeten we onze godsdienstvrijheid zien vertrappen zonder er iets aan te doen? De kerken die zondag vieren zullen zich in grote coalities verenigen zodat de wereld bekeerd kan worden. De religieuze leiders krijgen het voor elkaar om hun kerkmensen de politiek in te sturen. Aangezien de nationale zondagswet een godsdienstwet zal zijn, is het voor de duivel zinvol om de kerken bij de politiek te betrekken. Zij moeten dan proberen de scheiding tussen Kerk en Staat teniet te doen teneinde godsdienstwetten mogelijk te maken. Het is schokkend dat het merendeel van de grote politieke religieuze leiders nu tegen de scheiding van Kerk en Staat zijn. Hebt u dat opgemerkt? Ze proberen het niet te verbergen. Jazeker, dat is schokkend. De zondagswet zal gezien worden als de juiste oplossing voor de verschrikkelijke problemen waaraan we het hoofd moeten bieden, en een manier om de gehele christenheid te verenigen. Er liepen koude rillingen over mijn rug toen midden in de nacht een krachtige radiozender niet ver van Washington DC met diepe stem sprak. Deze verklaarde staalhard dat Gods vloek op ons rust en pas zal worden weggenomen als het volk zich bekeerd en tot God terugkeert door het heiligen van de zondag. Het zullen voornamelijk de godsdienstige leiders zijn, die erop zullen aandringen de nationale zondagswet uit te vaardigen, waardoor alle mensen gedwongen zullen worden ‘het eerste beest te aanbidden’. Om dit eerste beest te aanbidden, hoeft u geen lid van een bepaalde kerk te worden. Alles wat u zult moeten doen is het volgen van zijn ‘merkteken’ in plaats van het teken van Gods gezag en daardoor eert u die macht boven God. In Gods oog aanbidt u dan die macht. U kunt het geloven of niet, maar de Bijbel voorzegt dat de gruwelen van de donkere Middeleeuwen herhaald zullen worden! De maatschappij wordt op een dusdanige wijze gemanipuleerd, dat het ontvangen van het ‘merkteken van het beest’ als iets populairs gezien zal worden. ‘En de gehele wereld verwonderde zich achter het beest. En zij aanbaden de draak omdat hij aan het beest macht gegeven had, en zij aanbaden het beest, zeggende: Wie is aan het beest gelijk? En: Wie kan er oorlog tegen voeren?’ (Openb. 13: 3, 4) Zij, die tegen deze wet durven ingaan, zullen gezien worden als mensen die de maatschappij trotseren. Ongeveer het ergste wat u van iemand in deze tijd kunt zeggen, is hem een lid te noemen van een ‘culte’ of een ‘sekte’. Zij die tegen het merkteken van het beest zijn, zullen beschouwd worden als sektariërs van de ergste soort. De autoriteiten zullen zich met hen bezig houden. De geestelijkheid die de Bijbel en Gods geboden verwerpt, zal ongetwijfeld worden geraadpleegd over de vraag hoe te handelen met de ‘ketters’. Als boetes en andere manieren van economische boycot hebben gefaald, zullen ze ter dood worden veroordeeld. (Openb. 13: 15-17) Mannen, vrouwen en kinderen uit alle klassen van de bevolking zullen voor hun leven moeten vluchten en zich moeten verbergen in de meest afgelegen gebieden, of, als ze gepakt worden in de gevangenis worden geworpen om hun vonnis af te wachten. Oorlog, verdeeldheid en natuurrampen zullen aan hen worden toegeschreven. Net als hun Heiland en als miljoenen martelaren voor hen, zullen ze door hun geliefden worden verworpen bespot en gezien worden als ‘arme dwazen’ waardoor al deze ellende over ons gekomen is. Wanneer zij die trouw aan God, om geloof voor de rechter worden gebracht, zal de kwestie van Gods ware sabbat over de gehele wereld ter kennis komen. De waarheid van Gods 4de gebod zal gezien worden in contrast met de nabootsing, die het beeld van het beest met wettelijk gezag de mensen tracht op te leggen. Ondanks alle verdeeldheid, het najagen van genot en de chaos in de wereld zullen allen ertoe gebracht worden of het ‘zegel van God’ 1
of het ‘merkteken van het beest’ te ontvangen. Boze geesten gaan uit om de wereld te verleiden. Zij die Gods Woord als een leidsman nemen, zullen niet in deze wereldwijde strik vallen. Ze zullen de waarheid inzien van de heilige dag van Jezus en deze dag waarnemen in gehoorzaamheid en liefdevolle dankbaarheid - zelfs met smaad en dood voor ogen. En dan- wanneer allen een keus hebben gedaan (en dat zal niet lang meer duren) komt het einde van de genadetijd en Jezus vaardigt het ernstige vonnis uit: ‘Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd.’ (Openb. 22: 11) Elk geval is vastgelegd, voor leven of voor dood. Dan, worden de zeven laatste plagen, verschrikkelijke plagen uit Openbaring 16, uitgestort over de goddelozen, en een wereldwijde strijd vindt plaats tijdens de 6de plaag. Het doet er niet toe van welke kant u deze zaak bekijkt – er nadert een enorme crisis voor onze wereld. Deze wereldwijde strijd zal alles overtreffen waarvan u ooit hebt kunnen dromen - het zal uw stoutste verbeelding te boven gaan.
Satans vijandschap jegens de wet. (Ellen White, Patriarchen en Profeten, blz. 294-307) De eerste poging van satan om Gods wet teniet te doen - ondernomen onder de zondeloze hemelbewoners - scheen gedurige enige tijd met succes bekroond te zullen worden. Een groot aantal engelen werd verleid: maar satans schijnbare triomf eindigde in nederlaag en verlies, scheiding van God en verbanning uit de hemel. Toen de strijd op aarde werd voortgezet, leek het erop dat satan opnieuw een voordeel behaalde. Door te zondigen werd de mens zijn gevangene, en het koninkrijk van de mens werd eveneens verraden aan de aartsrebel. Nu scheen voor satan de weg open om een onafhankelijk rijk te stichten en het gezag van God en van Gods Zoon uit te dagen. Maar het verlossingsplan maakte mogelijk dat de mens zich met God kon verzoenen, en gehoorzaamheid kon betonen aan Gods wet, waardoor eenmaal de mens en de aarde konden worden verlost van de macht van de boze. Opnieuw werd satan verslagen, en weer nam hij zijn toevlucht door bedrog, in de hoop zijn nederlaag te veranderen in een overwinning. Om de gevallen mens tot opstand te verleiden, stelde hij God voor als onrechtvaardig, doordat Hij had toegelaten dat de mens Zijn wet overtrad. Wel, zei de aartsverleider, ‘God wist wat de gevolgen zouden zijn’ waarom stond Hij dan toe dat de mens blootgesteld werd aan een proef, aan zonde, zodat ellende en dood het gevolg zouden zijn? En de kinderen van Adam, die niet dachten aan de lankmoedigheid en barmhartigheid, waardoor de mens nog een kans had gekregen, die geen rekening hielden met het ontzagwekkend, verbazingwekkend Offer dat de opstand kostte aan de Koning des hemels, luisterden naar de verzoeker, en morden tegen het enige Wezen dat hen kon redden van de verderfelijke macht van satan. Heden zijn er duizenden die dezelfde opstandige aanklacht richten tegen God. Ze beseffen niet dat de mens, als deze geen vrijheid van kiezen zou hebben, niet langer een verstandelijk wezen, maar slechts een robot zou zijn. Het is niet Gods bedoeling om de wil te beheersen. De mens werd als een vrij moreel wezen geschapen. Evenals de bewoners van andere werelden moest hij onderworpen worden aan een proef om te gehoorzamen; maar nooit is hij zodanig beproefd dat hij moest zondigen. Hem overkomt geen verzoeking of beproeving waaraan hij geen weerstand kan bieden. God trof zulke overvloedige voorzieningen, dat de mens nooit verslagen had behoeven te worden in de strijd tegen satan. Toen het mensdom op aarde toenam, schaarde zich bijna de gehele wereld aan de kant van de opstand. Opnieuw scheen satan de overwinning te hebben behaald. Maar almacht beknotte het werk der ongerechtigheid, en de aarde werd gereinigd van haar moreel verderf door de zondvloed. De profeet zegt: ‘Wanneer Uw gerichten op de aarde zijn, leren de inwoners der wereld gerechtigheid. Al wordt de goddeloze genade bewezen, hij leert geen gerechtigheid.. en de Majesteit des Heren ziet hij niet.’ (Jes. 26: 9, 10) Zo ging het ook na de zonvloed. Toen Gods oordelen voorbij waren, kwamen de 1
bewoners der aarde weer tegen God in opstand. Tweemaal waren Gods verbond en Zijn wetten door de wereld verworpen. Zowel de mensen voor de zonvloed als de afstammelingen van Noach verwierpen Gods gezag. Toen maakte God een verbond met Abraham, en koos Zich een volk dat de bewaarder van Zijn wet zou worden. Om dit volk te verleiden en te vernietigen, legde satan terstond zijn strikken. De kinderen van Jakob werden verzocht door het aangaan van huwelijken met heidenen en het aanbidden van hun afgoden. Maar Jozef bleef trouw aan God, en zijn trouw was een langdurig getuigenis van het ware geloof. Om dit licht te doven, werkte satan door de nijd van Jozefs broers en bewerkte dat ze hem als slaaf verkochten naar een heidens land. God leidde echter de gebeurtenissen, opdat de Egyptenaren Hem zouden leren kennen. Zowel in het huis van Potifar als in de gevangenis ontving Jozef een opvoeding en oefening die samen met de vreze Gods hem voorbereidde op zijn vooraanstaande positie als eerste minister van het volk. Vanuit het paleis van Farao werd zijn invloed gevoeld door heel het land, en de kennis van de ware God werd wijd en zijd verspreid. De Israëlieten in Egypte werden eveneens voorspoedig, en degenen die trouw waren aan God, oefenden grote invloed uit. De afgodische priesters raakten in paniek toen ze zagen dat de nieuwe godsdienst een goed onthaal vond. Geïnspireerd door satan met diens vijandschap tegen de God des hemels, deden ze wat ze konden om dit licht te doven. De priesters moesten zorgen voor de opleiding voor de troonopvolger, en door hun geest van vastbesloten tegenstand tegen God en hun ijver voor de afgodsdienst vormden ze het karakter van de toekomstige vorst, zodat dit leidde tot wreedheid en verdrukking van de Hebreeën. Gedurende veertig jaar na de vlucht van Mozes uit Egypte scheen afgoderij de overhand te hebben behaald. Van jaar tot jaar nam de hoop van de Israëlieten af. Zowel koning als volk verheugden zich over hun macht en spotten met de God van Israël. Deze geest werd sterker tot het zijn hoogtepunt bereikte in de Farao die tegenover Mozes kwam te staan. Toen de Hebreeuwse leider tot de koning kwam met de boodschap van ‘God, de God van Israël’, was het geen onbekendheid met de ware God, maar een uitdagen van Zijn macht, die het antwoord ingaf: ‘Wie is God, naar wie ik zou moeten luisteren? Ik ken God niet’. Van het begin tot het einde was de tegenstand van Farao niet het gevolg van onwetendheid, maar van haat en uitdaging. Hoewel de Egyptenaren zo lange tijd de kennis van God hadden verworpen, gaf de Here hun nog een kans om zich te bekeren. In de dagen van Jozef was Egypte een toevluchtsoord voor Israël geweest: God was geëerd door de vriendelijkheid die aan Zijn volk bewezen werd; en nu gaf de lankmoedige God, die traag is tot toorn en vol ontferming, elk oordeel de tijd om zijn werk te doen; de Egyptenaren hadden door de vloek van juist die voorwerpen die ze vereerden, bewijzen van de macht van God, en allen konden, als ze zich zouden onderwerpen aan God, aan zijn oordelen ontkomen. De dweepzucht en hardnekkigheid van de koning had tot gevolg dat de kennis van God zich verbreide, zodat vele Egyptenaren Hem begonnen te dienen. Omdat Israël zo geneigd was zich te vermaagschappen met de heidenen en hun afgodendienst over te nemen, liet God toe dat ze zich naar Egypte begaven, waar de invloed van Jozef overal gevolgd werd, en waar de omstandigheden voor hen gunstig waren om een afzonderlijk volk te blijven. Hier zou tevens de grove afgoderij van de Egyptenaren en hun wreedheid en verdrukking tijdens het laatste deel van hun verblijf in dit land, bij hen een afkeer van afgoderij moeten hebben gewekt en zouden ze ertoe gebracht moeten zijn hun toevlucht te zoeken bij de God hunner vaderen. Satan gebruikte echter juist deze voorzienigheid om zijn doel te bereiken, en verduisterde de geest van de Israëlieten, zodat ze de praktijken van hun heidense meesters navolgden. Vanwege hun bijgelovige eerbied voor dieren stonden de Egyptenaren niet toe dat de Hebreeën tijdens hun slavernij offeranden brachten. Zo werd hun geest door deze dienst niet gericht op het grote offer, en verzwakte hun geloof. Toen de tijd van Israëls verlossing aanbrak, ging satan zelf aan het werk om Gods plan te dwarsbomen. Hij was vastbesloten dat het grote volk, dat meer dan twee miljoen zielen telde, in onwetendheid en bijgeloof gehouden zou worden. Het volk dat God beloofd had te zullen zegenen en vermenigvuldigen, om tot een grote natie te maken en daardoor een kennis van Zijn wil te openbaren- het volk dat Hij tot de behoeders van Zijn Wet wilde maken- dit volk trachtte satan in onwetendheid en slavernij te houden, opdat hij bij henzelf de herinnering aan God 1
zou wegnemen. Toen de woorden ten aanschouwen van de koning werden gedaan, was satan zelf aanwezig om hun invloed te niet te doen en Farao te beletten het oppergezag van God te erkennen en zijn bevel te gehoorzamen. Satan deed alles wat hij kon om Gods werk na te bootsen en aan zijn wil weerstand te bieden. De enige gevolgen waren dat de weg gebaand werd voor verdere manifestaties van Gods macht en heerlijkheid, en voor Israëlieten en Egyptenaren het bestaan en de heerschappij van de ware en levende God werd bevestigd. God verloste Israël door machtige openbaringen van Zijn macht en door Zijn oordelen alle goden van Egypte te treffen. Hij voerde Zijn volk uit met blijdschap, Zijn uitverkorenen met gejubel, opdat zij Zijn inzettingen zouden onderhouden en Zijn wetten bewaren. (Ps. 105: 43-45) Hij redde hen uit hun dienstbaarheid, om hen te brengen naar een goed land - een land dat in Zijn voorzienigheid voor hen was bereid als een toevluchtsoord voor hun vijanden, waar ze onder de schaduw van Zijn vleugelen konden wonen. Hij wilde hen daar tot Zich leiden, en hen omsluiten door Zijn eeuwige armen; en als tegenprestatie voor al Zijn goedheid en barmhartigheid jegens hen werd van hen geëist dat ze geen andere goden voor Zijn aangezicht zouden hebben, dat ze Zijn naam zouden hoog houden en deze op aarde zouden verheerlijken. Tijdens de slavernij in Egypte hadden vele Israëlieten tot op zekere hoogte de kennis van Gods wet verloren, en hadden deze vermengd met heidense gewoonten en gebruiken. God bracht hen naar de Sinai en maakte daar Zelf Zijn wet bekend. Satan en zijn engelen waren ook daar aanwezig. Terwijl God Zijn wet aan Zijn volk bekendmaakte, was satan bezig iets te bedenken waardoor hij hen ertoe kon brengen te zondigen. Dit volk, dat door God was uitverkoren, zou hij ten aanschouwen van heel de hemel van God doen afwenden. Door hen tot afgoderij te verleiden, zou hij de betekenis van aanbidding teniet doen; want hoe kan iemand hoger stijgen door iets te aanbidden dat niet hoger staat dan hijzelf, en dat hij met eigen handen vervaardigd heeft? Als de mensen zodanig verblind konden worden ten opzichte van de macht, de majesteit en de heerlijkheid van de oneindige God, dat ze Hem zouden voorstellen door een gegoten beeld, of zelfs door een dier of een reptiel; als ze hun goddelijke relatie, zichtbaar in het feit dat ze het beeld droegen van hun Maker, zodanig konden vergeten dat ze zich voor dezen levenloze en weerzinwekkende voorwerpen zouden buigen - dan was de weg geopend voor alle mogelijke ontaarding; de boze hartstochten van het hart zouden niet langer in toom gehouden worden en satan zou volledig heerschappij uitoefenen. Reeds aan de voet van de Sinaï begon satan met het uitvoeren van zijn plannen om Gods wet teniet te doen, waarmee hij het werk dat hij in de hemel was begonnen, voortzette. In de veertig dagen die Mozes neerdaalde van de ontzagwekkende tegenwoordigheid van Gods heerlijkheid, met in zijn hand de geboden waaraan ze beloofd hadden gehoorzaam te zijn, vond hij hen, in openlijk verzet tegen deze geboden, neergebogen voor een gouden beeld. Door Israël tot deze gedurfde belediging en lastering van God te verleiden, was het satans bedoeling hen te verderven. Nu ze zich zo volkomen onwaardig betoonden, zo onbewust van alle zegeningen en voorrechten die God hun geboden had, terwijl ze plechtig verzekerd hadden trouw te blijven, zou volgens satan de Here Zich van hen losmaken en hen prijsgeven aan vernietiging. Zo zou het zaad van Abraham uitgeroeid worden, dat zaad der belofte, dat een kennis van de ware God in het leven zou houden, waardoor eenmaal het ware Zaad zou komen dat satan zou overwinnen. De grote opstandeling had zich voorgenomen Israël te vernietigen en zo Gods plannen te dwarsbomen. Maar weer werd hij verslagen. Hoewel ze zwaar gezondigd hadden, werd het volk Israël niet verdelgd. Terwijl degenen die zich hardnekkig aan de zijde van satan hadden geschaard, werden gedood, kreeg het volk, dat zich nederig en berouwvol toonde, vergiffenis. Het verslag van deze zonde zou voor altijd blijven bestaan als een eeuwig getuigenis van de schuld en de straf der afgoderij, maar ook van gerechtigheid en lankmoedige barmhartigheid van God. Het gehele universum was getuige geweest van het gebeuren bij de Sinaï. In de gevolgen van de beide bedieningen was de tegenstelling tussen Gods bestuur en dat van satan openbaar geworden. Opnieuw aanschouwden de zondeloze bewoners van andere werelden de gevolgen van satans afval, en het bestuur dat hij en de hemel gevestigd zou hebben als hij daartoe de kans had gekregen. Door mensen ertoe te brengen het 2de gebod te overtreden was het satans bedoeling om hun voorstelling van het 1
goddelijk Wezen te misvormen. Door het 4de gebod terzijde te stellen, wilde hij hen ertoe brengen God geheel en al te vergeten. Gods aanspraak op eerbied en aanbidding boven de goden der heidenen berust op het feit dat Hij de Schepper is, en dat alle andere levende wezens aan Hem hun bestaan te danken hebben. Zo wordt het voorgesteld in de Bijbel. De profeet Jeremia zegt: ‘De Here is de waarachtige God, Hij is de levende God en een eeuwig Koning.’ De goden die de hemel en de aarde niet gemaakt hebben, zullen vergaan van de aarde en van onder de hemel. Hij maakt de aarde door Zijn kracht, Hij bereidt de hemel toe door Zijn kracht en breidt de hemel uit door Zijn verstand. Verstomd staat ieder mens, zonder kennis; beschaamd staat iedere goudsmid om het beeld, want leugen is zijn gietsel er is geen geest in hen; nietigheid zijn zij, een bespottelijk maaksel; als aan hen bezoeking gedaan wordt, gaan zij teniet. Maar Jakobs deel is niet als deze; Hij is de Formeerder van alles, en Israël is de stam Zijner erfenis.’(Jer. 10: 10-16) De sabbat wijst als gedenkteken van Gods scheppende macht naar Hem als de Schepper van hemel en aarde. Daarom is deze een gedurige getuige van Zijn bestaan en een gedachtenis aan Zijn grootheid, Zijn wijsheid en Zijn liefde. Als de sabbat altijd geheiligd en waargenomen was, zou er nooit een atheïst of afgodendienaar zijn geweest. De instelling van de sabbat, afkomstig uit het paradijs, is even oud als de wereld zelf. Alle patriarchen hielden vanaf het begin eraan vast. Tijdens hun dienstbaarheid in Egypte werden de Israëlieten door hun meesters gedwongen de sabbat te schenden, en verloren ze voor een groot deel de kennis en heiligheid ervan uit het oog. Toen de wet van de Sinaï werd verkondigd, luidden de eerste woorden van het 4de gebod: ‘Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt’ – waaruit bleek dat de sabbat niet eerst toen werd ingesteld; we worden teruggewezen naar de oorsprong ervan bij de schepping. Om de mensen ertoe te brengen God te vergeten, was het de bedoeling van satan dit machtige gedenkteken neer te halen. Als de mensen ertoe gebracht konden worden hun Schepper te vergeten, zouden ze zich niet inspannen de macht van het kwade, weerstand te bieden en zou satan zeker zijn van zijn prooi. Satans vijandschap tegen Gods wet heeft hem ertoe gebracht strijd te voeren tegen elk gebod van de decaloog. Het grote beginsel van liefde en trouw jegens God, de Vader van allen, is nauw verbonden met het beginsel van broederlijke liefde en gehoorzaamheid. Minachting voor het ouderlijk gezag zal licht leiden tot minachting voor Gods gezag. Vandaar het streven van satan om de verplichting van het 5de gebod te verdoezelen. Bij de heidenen werd weinig acht geslagen op de strekking van dit gebod. Bij vele volken werden de ouders in de steek gelaten of zelfs gedood wanneer ze door hun leeftijd niet langer voor zichzelf konden zorgen. In het begin werd de moeder met weinig ontzag behandeld, en bij de dood van haar echtgenoot moest ze zich onderwerpen aan het gezag van haar oudste zoon. Mozes legde de nadruk op de verplichting de ouders te gehoorzamen en te eerbiedigen; maar toen de Israëlieten afweken van de Here, werd het 5de gebod, samen met de andere geboden, terzijde geschoven. Satan was een mensenmoorder van de beginne, en zodra hij macht kreeg over de mens, bracht hij hen niet alleen ertoe elkaar te haten en te doden, maar, om Gods gezag nog meer te schenden, maakte hij de overtreding van het 6de gebod tot een deel van de godsdienst. Door een misvormde voorstelling van goddelijke eigenschappen werden heidense volken ertoe gebracht te geloven dat mensenoffers noodzakelijk waren om de gunst der goden te verkrijgen; en de ergste wreedheden zijn begaan onder de verschillende vormen van afgoderij. Eén van deze gebruiken was dat kinderen ten aanschouwen van de afgoden door het vuur moesten gaan. Als een kind er ongedeerd doorheen kwam, geloofde het volk dat hun offers waren aanvaard; degene die aldus vrijkwam, werd beschouwd als een bijzondere gunsteling van de goden en met gunsten overladen, terwijl men hem later in ere hield; en hoe groot zijn misdaden ook mochten zijn, hij werd daarvoor niet gestraft. Maar als iemand zich brandde terwijl hij door het vuur ging, was zijn lot bezegeld; men geloofde dat de toorn der goden slechts gestild kon worden door het leven van het slachtoffer, en bijgevolg werd hij geofferd. In tijden van afval bestond dit gebruik ook in Israël. De schending van het 7de gebod vond eveneens plaats in naam van de godsdienst. De meest losbandige en gruwelijke gebruiken maakten deel uit van de heidense godsdiensten. De goden zelf werden als wellustig voorgesteld, en hun aanbidders gaven hun lagere instincten ruim baan. Onnatuurlijke ondeugden overheersten en de 1
godsdienstige feesten werden gekenmerkt door algemene en openlijke wellusten. Veelwijverij werd reeds vroeg beoefend. Dit was één van de zonden waardoor Gods toorn kwam over de wereld voor de zonvloed. Toch werd ook na de zonvloed dit gebruik in ere hersteld. Het was het wel overwogen pogen van satan om de instelling van het huwelijk te misvormen, om de verplichtingen ervan te verzwakken, en de heiligheid ervan weg te nemen; want er was geen zekerder weg om het beeld van God in de mens te vervormen en de deur te openen voor ellende en ondeugd. Vanaf het begin van de grote strijd is het satans bedoeling geweest om een onjuiste voorstelling te geven van het karakter van God, en opstand tegen Zijn wet te verwekken, en dit werk schijnt succes te hebben. Talloos velen luisteren naar satans verleidingen en keren zich tegen God. Maar hoewel dit kwaad voortgaat, werkt God aan de vervulling van Zijn plannen; aan alle geschapen wezens maakt Hij duidelijk dat Hij rechtvaardig en weldadig is. Door de verleidingen van satan heeft heel het mensdom Gods wet overtreden, maar door het Offer van Zijn Zoon is een weg geopend, waardoor ze kunnen terugkeren tot God. Door de verdienste van Christus worden ze in staat gesteld aan de wet van de Vader te gehoorzamen. Op deze wijze vergadert God in alle tijden te midden van afval en opstand een volk dat trouw is aan Hem- in wier hart Zijn wet is. (Jes. 51:7) Satan gebruikte bedrog om de engelen te verleiden; op dezelfde wijze heeft hij altijd zijn werk verricht onder de mensen, en zal dat tot het einde toe blijven doen. Als hij openlijk zou belijden dat hij streed tegen God en Gods wet, zouden de mensen op hun hoede zijn; maar hij vermomt zich en vermengt de waarheid met de leugen. De gevaarlijkste bedriegerijen, zijn leugens gemengd met waarheden. Op deze wijze worden dwalingen geloofd die de ziel beheersen en vernietigen. Zo trekt satan de wereld achter zich. Maar er zal een dag komen waarop aan zijn triomfen een einde wordt gemaakt. Gods handelswijze met de opstand zal als gevolg hebben dat het werk, zo lang onder een dekmantel gedaan, ontmaskerd wordt. De gevolgen van satans heerschappij, de resultaten van het terzijde stellen van Gods geboden, zullen zichtbaar zijn voor alle geschapen wezens. Eindelijk zal Gods wet gerechtvaardigd worden. Men zal ontdekken dat al Gods handelswijzen gericht waren op het welzijn van Zijn volk, en ten goede van alle werelden die Hij geschapen heeft. Satan zal ten aanschouwen van het ganse heelal moeten erkennen dat Gods bestuur en wet rechtvaardig is. De tijd is niet meer ver dat God zal opstaan om Zijn gezag, dat aangetast is, te rechtvaardigen. ‘De Here verlaat Zijn plaats om de ongerechtigheid der bewoners van de aarde aan hen te bezoeken.’ (Jes. 26: 21) ‘Doch wie kan de dag van Zijn komst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt?’ (Mal. 3: 2) Door hun zondigheid mocht het volk van Israël niet de berg naderen waarop God zou neerdalen om Zijn wet bekend te maken, opdat ze niet verteerd zouden worden door de heerlijkheid van Zijn tegenwoordigheid. Als zulke manifestaties van Zijn macht reeds de plaats kenmerken waar Zijn wet werd verkondigd, hoe verschrikkelijk moet dan wel Zijn oordeelsdag zijn, wanneer Hij komen zal om deze heilige wet recht te doen! Hoe zullen degenen die Zijn gezag geloochend hebben, in staat zijn om op die grote dag van vergelding Zijn heerlijkheid te verduren? De verschrikkingen van de Sinaï moesten het volk een beeld geven van het oordeel. Het geluid van de bazuin riep Israël op om God te ontmoeten. De stem van de Archangel en de bazuin van God zullen over heel de aarde de levenden en de doden voor het gerecht roepen. De Vader en de Zoon waren op de berg, omringd door tal van engelen. Op de grote dag des oordeels zal Christus komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met Zijn engelen. (Matt. 16: 27) Dan zal Hij zitten op de troon Zijner heerlijkheid, en voor Hem zullen al de volken verzameld worden. Toen Gods tegenwoordigheid geopenbaard werd op de Sinaï, was de heerlijkheid des Heren als een verterend vuur in de ogen van Israël. Maar wanneer Christus komen zal in heerlijkheid met Zijn engelen, zal heel de aarde in gloed staan door het vreselijke licht van Zijn tegenwoordigheid. ‘Onze God komt en zal niet zwijgen; vuur verteerd voor Zijn aangezicht, rondom Hem stormt het geweldig. Hij roept tot de hemel daarboven, en tot de aarde om Zijn volk te richten.’ (Ps. 50: 3, 4) Een vurige stroom zal voor Hem uitgaan, waardoor de elementen zullen branden en vergaan en de aarde en de werken daarin zullen verbranden. De Here Jezus zal van de hemel geopenbaard worden, ‘met de engelen Zijner kracht, in vlammend vuur, als Hij straf oefent over hen, die God niet kennen en het evangelie van onze Here Jezus niet 1
gehoorzamen.’ (2 Tess. 1: 7, 8) Nooit, sinds de schepping van de mens had men zulk een manifestatie van goddelijke macht aanschouwd als bij de verkondiging van de wet op de Sinai.’ (Ps. 68: 9) Te midden van de meest ontzagwekkende uitingen van de krachten der natuur werd Gods stem, als een bazuin, vanuit de wolk gehoord. De berg beefde vanaf de voet tot de top, en het leger van Israël lag bevend van schrik met het gelaat op de grond. Hij wiens stem toen de aarde deed schudden, heeft gezegd: ‘Noch eenmaal zal Ik niet slechts de aarde, maar ook de hemel doen beven.’ (Heb. 12: 26) De Schrift zegt: ‘De Here zal brullen uit den hoge en uit Zijn heilige woning Zijn stem verheffen.’ ‘Hemel en aarde beven.’ (Jer. 25: 30 en Joel 3: 16) Op die grote dag zullen de hemelen wegwijken, als een boekrol die wordt opgerold. (Openb. 6: 14) Elke berg en elk eiland zal uit zijn plaats bewogen worden. ‘De aarde waggelt zeer, als een beschonkene en zwaait heen en weer als een nachthut; want haar overtreding drukt zwaar op haar; zij valt en staat niet weer op.’ (Jes. 24: 20) ‘Daarom worden alle handen slap en elk mensenhart versmelt. Ja, zij zijn verschrikt, krampen en weeën grijpen hen aan. Dan zal Ik aan de wereld het kwaad bezoeken, zegt de Here en Ik zal de trots der overmoedigen doen ophouden en de hoogmoed der geweldenaars vernederen.’ (Jes. 13: 7, 8, 11) Toen Mozes terugkwam vanuit Gods tegenwoordigheid op de berg, waar hij de tafelen der getuigenis had ontvangen, kon het schuldige Israël niet het licht van zijn aangezicht verdragen. Hoeveel te minder kunnen zondaars zien op Gods Zoon als Hij zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, omringd door de hemelse heerscharen, om gericht te oefenen over de overtreders van Zijn wet en hen die Zijn verzoening hebben versmaad. Zij die Gods wet veronachtzaamd en het bloed van Christus vertreden hebben, ‘de koningen der aarde en de groten en de oversten over duizend en de rijken en de machtigen zullen zich verbergen, in de holen en de rotsen der bergen, en zij zullen zeggen tot de bergen en tot de rotsen; Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon, en voor de toorn van het Lam: want de grote dag van hun toorn is gekomen, en wie kan bestaan? (Openb. 6: 15-17) ‘Te dien dage zal de mens zijn gouden en zilveren afgoden, die hij zich gemaakt had om zich daarvoor neer te buigen, voor de ratten en de vleermuizen werpen, bij zijn vlucht in de rotsholen en in de bergspleten vanwege de verschrikking des Heren en de luister Zijner majesteit, wanneer Hij opstaat om de aarde te verschrikken.’ (Jes. 2: 20, 21) Dan zal gezien worden dat de opstand van satan tegen God is uitgelopen op de ondergang van hemzelf, en voor allen die zijn onderdanen geworden zijn. Hij heeft het doen voorkomen als zou het goede voortkomen uit overtreding; maar men zal ontdekken dat de bezoldiging der zonde de dood is. ‘Want zie, de dag komt, brandend als een oven! Dan zullen alle overmoedigen en allen die goddeloosheid bedrijven, zijn als stoppels, en de dag die komt, zal hen in brand steken - zegt de Here der Heerscharen - welke hun wortel noch tak zal overlaten.’ (Mal. 4: 1) Satan, de oorsprong van alle zonde, zal met alle werkers van het kwaad, al zijn takken, volledig afgesneden worden. Er zal een eind komen aan zonde, met alle jammer en ellende, die er het gevolg van zijn. De Psalmist zegt: ‘Gij hebt de volken bedreigd, de goddelozen te gronde gericht, hun naam hebt Gij uitgewist voor altoos en immer; de vijanden zijn weg- eeuwige puinhopen.’ (Ps. 9: 6, 7) Maar te midden van de woede van Gods oordelen zullen Gods kinderen niet behoeven te vrezen. ‘De Here is een schuilplaats voor Zijn volk en een veste voor de kinderen Israëls.’ (Joël 3:16) De dag die vrees en ondergang brengt voor de overtreders van Gods wet, zal voor de gehoorzamen onuitsprekelijke vreugde en heerlijkheid brengen. ‘Vergadert Mij mijn gunstgenoten die met Mij een verbond sluiten met offers. Daar verkondigt de hemel zijn gerechtigheid, want God is Rechter.’ (Ps. 50: 5, 6) ‘Dan zult gij tot inkeer komen en het onderscheid zien tussen de rechtvaardige en de goddeloze; tussen wie God dient, en wie Hem niet dient.’ (Mal. 3: 18) ‘Hoort naar Mij, gij die de gerechtigheid kent, gij volk, in welks hart Mijn wet is… Zie Ik neem uit uw hand de beker der bedwelming; de kelk Mijner grimmigheid zult gij niet langer drinken, Ik, Ik ben het, die u troost.’ (Jes. 51: 7, 12, 22) ‘Want bergen mogen wijken en heuvelen wankelen, maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken en Mijn vredesverbond zal niet wankelen, zegt uw Ontfermer, de Here.’ (Jes. 54: 10) Het grote verlossingsplan zal heel de wereld terugbrengen in Gods gunst. Alles wat door de zonde verloren ging, zal hersteld zijn. Niet slechts de 1
mens, maar ook de aarde zal verlost zijn, om een eeuwige woonplaats te zijn voor de gehoorzamen. Gedurende zesduizend jaar heeft satan gestreden om het bezit van de aarde. Nu is het oorspronkelijk doel van God dat Hij zich bij de schepping had voorgenomen, in vervulling gegaan. ‘De heiligen des Allerhoogsten zullen het Koningschap ontvangen, en zij zullen het Koningschap bezitten tot in eeuwigheid.’ (Dan. 7: 18) ‘Vanwaar de zon opgaat tot waar zij ondergaat, zij de naam des Heren geloofd.’ (Ps. 113: 3) ‘Te dien dage zal de Here de enige zijn, en Zijn naam de enige. En de Here zal Koning worden over de gehele aarde.’ (Zach. 14: 9) De Schrift zegt: ‘Voor eeuwig o Here, houdt Uw woord stand in de hemelen.’ (Ps. 119: 89) ‘Betrouwbaar zijn al Zijn bevelen, vastgesteld voor immer en altoos.’ (Ps. 111: 7, 8) De heilige wet die satan haatte en die hij trachtte omver te werpen, zal door een zondeloos universum geëerd worden. ‘En zoals de aarde haar gewas voortbrengt en een hof zijn zaaisel doet uitspruiten, zo zal de Here Here gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor het oog van alle volken.’ (Jes. 61: 11)
Openbaring 14. De aankondiging van het oordeel; de laatste waarschuwing. (Openb. 14: 6-13) v. 6. En ik zag een andere engel vliegen in het midden des hemels en hij had een eeuwig evangelie, om dat te verkondigen aan hen, die op de aarde gezeten zijn en aan alle volk en stam en taal en natie; v. 7. en hij zeide met luide stem: Vreest God en geeft Hem eer, want de ure van Zijn oordeel is gekomen, en aanbidt Hem, die de hemel en de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft. v. 8. En een andere, een tweede engel, volgde, zeggende: Gevallen, gevallen is het grote Babylon, dat van de wijn van de hartstocht zijn hoererij al de volkeren heeft doen drinken. v. 9. En een andere engel, een derde, volgde hen, zeggende met luider stem: Indien iemand het beest en zijn beeld aanbidt en het merkteken op zijn voorhoofd of op zijn hand ontvangt, v. 10. die zal ook drinken van de wijn van Gods gramschap, die ongemengd is toebereid in de beker van zijn toorn; en hij zal gepijnigd worden met vuur en zwavel ten aanschouwen van de heilige engelen en van het Lam. v. 11. En de rook van hun pijniging stijgt op in alle eeuwigheden, en zij hebben geen rust, dag en nacht, die het beest en zijn beeld aanbidden, en al wie het merkteken van zijn naam ontvangt. v. 12. Hier blijkt de volharding der heiligen, die de geboden Gods en het geloof in Jezus bewaren. v. 13. En ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Schrijf, zalig de doden, die in de Here sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hun na. Een laatste waarschuwing. Indeling: 1. de eerste engelboodschap, vers 6, 7 2. de tweede engelboodschap, vers 8 3. de derde engelboodschap, vers 9-12 Het hoofdstuk in het kort. Openbaring 14 is het evangeliehart van de Openbaring, de uitwerking van de woorden van Jezus omtrent de wereldomvattende invloed van het evangelie vlak voor Hij terugkomt. Het hoofdstuk 1
betekent ook een belangrijk keerpunt. Alles wat na dit hoofdstuk geschreven is gaat eigenlijk de toekomst aan. De verzen 6-12 worden de drie engelenboodschap genoemd. De eerste engelboodschap bevat het evangelie met twee benadrukkingen: -
De ure van Zijn oordeel is gekomen. De aanbidding van de Schepper is een kritische zaak geworden.
Van het evangelie wordt gezegd dat het onveranderlijk en eeuwig is. Elke generatie krijgt met het evangelie te maken in zijn eigen omstandigheden. ’s Werelds laatste generatie heeft het van node zich bewust te maken dat het evangelie van bijzonder groot belang is. Vooral wanneer het oordeel in de hemel uiteindelijk plaats vindt. Met de oordeelsaankondiging komt ook de uitnodiging de Heer als Schepper te aanbidden. Hoe laten wij zien dat wij Jezus als Schepper hebben aanvaard? Hoe eren wij Hem als Schepper? Het antwoord komt van de 10 geboden. In het 4de gebod staat dat wij de 7de dag van elke week tot aanbiddingsdag en als dag van ere moeten houden. Zodoende dragen wij de zegen en heiliging die God op die 7de dag gelegd heeft, weg. (Ex. 20: 8-11) De tweede engel boodschapt dat het geestelijke Babylon is gevallen. Het boek Daniël heeft de stappen die leiden tot de val van Babylon in 538 voor Christus te boek gesteld. In de eerste plaats kwam er een aanval op de ware godsdienst van God in Zijn heiligdom in Jeruzalem door koning Nebukadnessar. In de tweede plaats kwam er een valse godsdienst in de plaats van de ware aanbidding toen Nebukadnessar zijn onderdanen beval het gouden beeld uit de vlakte van Dura te aanbidden. In Daniël 4 lezen wij het verslag van de zelfaanbidding en trots van de koning, wanneer hij alles wat hij in zijn koninkrijk tot stand is gekomen aan zichzelf toeschrijft. Daniël 5 beschrijft de overwinning van Medo- Perzië over Babylon. Zoals het altijd is geweest, zo zal het ook in de eindtijd zijn, aanbidding zal de toetssteen zijn. De onderwerpen waar de eerste 4 van de 10 geboden over gaan zijn: -
wie wij aanbidden hoe wij aanbidden onze benadering van aanbidding op welk tijdstip wij aanbidden.
Wanneer God zijn Koninkrijk in een volmaakte wereld opnieuw opricht, dan zal het voor hen zijn die het vraagstuk van de aanbidding op Gods wijze hebben opgelost. Voor degene die de laatste fase van deze aarde overleven wil God de eerste en de laatste en de beste zijn, zodat Hij hen tot Zich kan brengen in de lucht. (1 Tess. 4: 15-17) De derde engel waarschuwt ervoor dat zij die niet op die wijze aanbidden zoals God dat wil, Hem dus niet in alles navolgen, als verwerpers van de genade van God gezien zullen worden. Zij zullen loon naar werken krijgen. Zij hebben er dan voor gekozen om van God gescheiden te zijn en van het leven dat Hij alleen kan geven. Zij zullen alleen gelaten worden om voor eeuwig te sterven. Maar daar hebben zij dan zelf voor gekozen. De drie engelenboodschap is Gods laatste oproep tot bekering aan een rebellerende wereld. Commentaar. Belijdenisgebed. Wanneer wij het onderstaande gebed in geloof bidden, vertrouwende dat God een God van vergeving is, dan ontvangen wij de zegeningen van het ‘goede nieuws’, zo wordt het evangelie van Jezus Christus genoemd. “Lieve Vader, ik heb gehandeld op een manier waar U niet achter staat. Ik heb verkeerd gedaan. Ik beken dat ik een zondaar (es) ben. Het spijt me. Vergeeft U mij, a.u.b. 1
Maak mij rein en volmaakt in Uw ogen. Ik dank U in Jezus naam. Amen.”
De laatste waarschuwing. (Ellen White, De grote strijd, blz. 558-566) Hierna zag ik een andere engel, die grote macht had, nederdalen uit de hemel, en de aarde werd door zijn lichtglans verlicht. En hij riep met sterke stem: Gevallen, gevallen is de grote (stad) Babylon en zij is geworden een woonplaats van duivelen, een schuilplaats van alle onreine geesten en een schuilplaats van alle onrein en verfoeid gevogelte. En ik hoorde een andere stem uit de hemel zeggen: Gaat uit van haar Mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen.Volgens deze Bijbeltekst zal de aankondiging van de val van Babylon, die door de tweede engel van Openbaring 14 werd uitgesproken, in de toekomst worden herhaald. Bovendien zal ook de verdorvenheid die is binnengeslopen in de verschillende organisaties waaruit Babylon bestaat sinds de tijd dat die boodschap voor het eerst werd verkondigd in de zomer van 1844, worden aangetoond. Deze tekst beschrijft de verschrikkelijke toestand van de godsdienstige wereld. Bij elke verwerping van de waarheid zal het verstand van de mensen meer worden verduisterd en hun hart meer worden verhard tot ze zich verschanst zullen hebben achter de hardheid van hun ongeloof. Ondanks de waarschuwingen van God zullen ze de Tien Geboden blijven overtreden, zodat zij degenen die de geboden wel heiligen op den duur nog gaan vervolgen. Christus wordt gesmaad door de minachting die men toont voor Zijn volk. Wanneer het spiritisme door de kerken wordt aanvaard, zal alles wat het vleselijk hart nog in toom houdt, worden weggenomen. De godsdienst zal dan een dekmantel worden om de laagste vormen van ongerechtigheid te verbergen. Het geloof in spiritistische verschijnselen zal de deur openen voor verleidende geesten en leringen van duivelen. Op die manier zullen de boze engelen zich in de kerken doen gelden. De Bijbel beschrijft de toestand van Babylon op het ogenblik dat deze profetie in vervulling gaat: ‘Haar zonden hebben zich opgehoopt tot aan de hemel en God heeft aan haar ongerechtigheid gedacht.’ Ze heeft de maat van haar schuld vol gemaakt en haar verwoesting staat voor de deur. Maar God heeft nog een volk in Babylon en voor Zijn oordelen over deze wereld worden uitgestort, moeten deze getrouwen uit Babylon worden geroepen, ‘opdat ze geen gemeenschap hebben aan haar zonden en niet ontvangen van haar plagen’ : vandaar de beweging, die symbolisch wordt voorgesteld door de engel die uit de hemel nederdaalt, de aarde verlicht met zijn lichtglans en met luider stem roept om de zonden van Babylon te verkondigen. In deze boodschap wordt de oproep ‘Gaat uit van haar Mijn volk’ uitgesproken. Deze aankondigingen vormen samen met de boodschap van de derde engel de laatste waarschuwingsboodschap die aan de bewoners van de aarde zal worden gebracht. De wereld gaat een verschrikkelijke crisis tegemoet. De machthebbers van deze aarde zullen een bondgenootschap sluiten om Gods geboden te bestrijden en zullen een bevel uitvaardigen dat ‘allen, de kleinen en de groten, de rijken en de armen, de vrijen en de slaven’ zich moeten schikken naar de gebruiken van de kerk en de valse sabbat (zondag) moeten vieren. (Openb. 13: 16) Wie weigert zich daaraan te onderwerpen, zal door de burgerlijke overheid worden gestraft en zal uiteindelijk ‘des doods schuldig’ worden geacht. Anderzijds eist Gods wet, die de heiliging van de bij de schepping ingestelde rustdag oplegt, gehoorzaamheid en ze bedreigt allen die haar geboden overtreden met Gods gramschap. Wanneer het probleem zo scherp zal zijn gesteld, zal iedereen die Gods wet overtreedt om een menselijke instelling te gehoorzamen het merkteken van het beest ontvangen. Men aanvaardt het teken van trouw aan de macht die men verkiest te gehoorzamen in plaats van God. De waarschuwing uit de hemel luidt: ‘Indien iemand het beest en zijn beeld aanbidt en het merkteken op zijn voorhoofd of op zijn hand ontvangt, die zal ook drinken van de wijn van Gods gramschap, die onvermengd is toebereid in de beker van zijn toorn.’ (Openb. 14: 9, 10) Niemand zal echter de 1
gramschap van God ondergaan voordat hij de gelegenheid heeft gehad de waarheid te leren kennen en haar heeft verworpen. Velen hebben nooit de kans gehad om de speciale waarheid voor deze tijd, te horen. De juiste betekenis van het 4de gebod, is hun nooit uitgelegd. God weet wat er in elk hart omgaat en onderzoekt elk motief. Hij zal dan ook niet toestaan dat iemand die tot de kennis der waarheid wil komen, niet zou weten wat de inzet is van deze strijd. Het bevel zal de mensen niet onverwachts treffen. Iedereen zal voldoende licht ontvangen om bewust te kiezen. De sabbat zal de grootste toets der getrouwheid zijn, want dit is het punt der waarheid waarover de opvattingen het meest uiteenlopen. Wanneer de mensen aan deze laatste toets zullen worden onderworpen, zal de scheidingslijn worden getrokken, tussen degenen die God wel en degenen die Hem niet dienen. Het vieren van de valse sabbat (zondag) in overeenstemming met de wetten van de Staat, maar in strijd met het 4de gebod, zal een bewijs zijn van trouw aan de macht die zich tegen God verzet. Het heiligen van de ware sabbat in gehoorzaamheid aan Gods wet zal dan het bewijs zijn van de trouw aan de Schepper. De ene groep zal door het aanvaarden van het teken, van hun onderwerping aan aardse machten het ‘merkteken van het beest’ ontvangen. De andere groep die het ‘teken van trouw’ aan Gods gezag verkiest, zal daarentegen ‘het zegel’ Gods ontvangen. Tot nu toe zijn zij die de boodschap van de 3de engel verkondigen vaak als onheilsprofeten beschouwd. Hun waarschuwing dat de onverdraagzaamheid op godsdienstig gebied de overhand zal krijgen in de V.S. en dat de Kerk en Staat zullen samengaan om de mensen die Gods geboden bewaren te vervolgen, zijn als absurd en onzinnig beschouwd. Er is met grote stelligheid beweerd dat dit land (Amerika) nooit anders kan worden dan dat het altijd geweest is; de verdediger van de godsdienstvrijheid. Maar wanneer het probleem van de verplichte zondagsviering de gemoederen overal zal bezighouden, zal men de gebeurtenis waar men zolang aan getwijfeld heeft en waar men zo ongelovig tegenover stond, steeds naderbij zien komen en dan zal de boodschap van de derde engel gevolgen hebben die vroeger niet mogelijk waren. God heeft in elke generatie Zijn boodschappers gezonden om de zonden van de wereld en van de gemeente te veroordelen maar de mensen horen liever aangename dingen en zijn alles behalve gesteld op de zuivere, onverbloemde waarheid. Veel hervormers wilden toen zij aan hun taak begonnen met grote voorzichtigheid te werk gaan bij het veroordelen van de zonden van de gemeente en van het volk. Ze hoopten de mensen door het voorbeeld van een heilig, christelijk leven terug te brengen tot de leer van de Bijbel. Maar de Geest Gods daalde op hen neer, zoals in het geval van Elia, die werd aangespoord om de zonden van de verdorven koning en van het afvallige volk te veroordelen. Ze waren dan wel verplicht de duidelijke uitspraken van de Bijbel en de leerstellingen die ze niet graag wilden verkondigen aan de mensen mee te delen. Ze voelden zich gedrongen de waarheid met grote ijver te verkondigen en te wijzen op het gevaar dat de mensen bedreigde. Ze brachten de woorden die de Here hun ingaf zonder enige vrees voor de gevolgen, en de mensen moesten wel naar de waarschuwingsboodschap luisteren. Zo zal ook de boodschap van de derde engel worden verkondigd. Wanneer de tijd is aangebroken dat deze boodschap met zeer grote kracht aan de wereld moet worden gebracht, zal God nederige boodschappers gebruiken en zal Hij de mensen die zich aan Zijn dienst hebben gewijd, leiden. Ze zullen eerder door de zalving van Zijn Geest dan door hun opleiding daartoe in staat worden gesteld. Mannen van geloof en gebed zullen worden gedrongen om met een heilige ijver uit te gaan en de woorden verkondigen die God hun heeft toevertrouwd. De zonden van Babylon zullen aan het licht worden gebracht. De vreselijke gevolgen van het verplicht stellen van kerkelijke inzettingen door de burgerlijke overheid, de rampzalige invloed van het spiritisme en de heimelijke, maar snelle vooruitgang van de pauselijke macht zullen stuk voor stuk duidelijk worden. De mensen zullen door deze ernstige waarschuwingen worden aangegrepen. Duizenden en nogmaals duizenden die zulke woorden nog nooit hebben gehoord, zullen ernaar luisteren. Vol verbazing zullen zij horen dat Babylon de kerk is die is gevallen door haar dwalingen en zonden, door haar verwerping van de waarheid die haar van de hemel was gezonden. Wanneer de mensen zich tot hun vroegere godsdienstige leiders richten met de ernstige vraag: ‘Is dat wel waar?’ Zullen de predikanten fabels opdissen en aangename gebeurtenissen aankondigen om ze te kalmeren 1
en hun gealarmeerd geweten te sussen. Daar velen zullen weigeren zonder meer genoegen te nemen met het gezag van mensen, zullen ze een duidelijk ‘Aldus luidt het woord des Heren’ verlangen. De populaire predikanten zullen zoals de Farizeeën in het verleden woedend worden wanneer hun gezag in twijfel wordt getrokken en zullen de boodschap aan satan toeschrijven. Ze zullen de massa, die de zonde liefheeft, ophitsen om de verkondigers van de boodschap te bespotten en te vervolgen. Wanneer de strijd zich uitbreidt naar nieuwe gebieden en de mensen worden bepaald bij Gods overtreden wet, zal de satan in actie komen. De kracht waarmee de boodschap wordt verkondigd, zal haar tegenstanders razend maken. De geestelijkheid zal bijna bovenmenselijke inspanningen doen om het licht buiten te houden om te vermijden dat het op hun kudde zou schijnen. Ze zullen alle middelen waarover ze beschikken aangrijpen om een discussie over deze uiterst belangrijke punten te onderdrukken. De kerk zal een beroep doen op de sterke hand van de Staat. Katholieken en protestanten zullen hierbij eendrachtig samenwerken. Wanneer de beweging om de zondagsviering verplicht te stellen met meer stoutmoedigheid en vastberadenheid zal optreden, zal de wet worden ingeroepen tegen hen die Gods geboden bewaren. Ze zullen worden bedreigd met geldboetes en gevangenisstraf. Men zal aan sommige mensen invloedrijke posities en aan anderen beloningen en voordelen aanbieden om hen ertoe te bewegen hun geloof op te geven. Maar ze zullen vast beraden antwoorden: ‘Bewijs ons aan de hand van Gods Woord dat wij dwalen’. Dat was ook de houding van Luther in gelijkwaardige omstandigheden. Zij die voor de rechtbank worden gedaagd, zullen de waarheid met overtuiging verdedigen en sommigen die hun getuigenis horen, zullen op hun beurt alle geboden Gods gaan onderhouden. Zo zal het licht opgaan voor duizenden die de waarheid anders nooit zouden hebben gehoord. De mensen zullen een stipte gehoorzaamheid aan het Woord van God als een rebellie beschouwen. Ouders zullen door satan worden verblind en zeer hardnekkig en streng optreden tegen hun gelovige kinderen. Werkgevers zullen hun werknemers die de geboden houden, onderdrukken. De liefde zal verkoelen. Kinderen zullen worden onterfd en van huis worden verdreven. De woorden van Paulus zullen letterlijk in vervulling gaan: ‘Allen die in Christus Jezus godvruchtig willen leven, zullen vervolgd worden.’ (2 Tim. 3:12) Wanneer de verdedigers van de waarheid weigeren de zondag te vieren, zullen sommigen in de gevangenis worden geworpen, anderen zullen worden verbannen of als slaven worden behandeld. Voor mensen met wereldse wijsheid schijnt dat op dit ogenblik gewoon onmogelijk, maar wanneer de Geest Gods van de mensen zal worden weggenomen en ze onder de heerschappij van satan, die Gods geboden haat, zijn gekomen, zullen er vreemde dingen gebeuren. De mens kan erg wreed zijn, wanneer hij God niet meer vreest of liefheeft. (Is dit niet bewezen in en door de geschiedenis, en wordt het ons niet dagelijks voorgespiegeld door het journaal, en komt het niet steeds dichter bij ons bed? Hoeveel bewijzen hebben we nog nodig, voordat we op Gods Woord gaan vertrouwen. M.W.) Wanneer de storm nadert, zullen veel mensen die de boodschap van de derde engel zogenaamd hadden aangenomen, maar niet waren geheiligd door gehoorzaamheid aan de waarheid, hun geloof prijsgeven en zich aansluiten bij de tegenstanders. Doordat ze vertrouwelijk met de wereld zijn omgegaan en haar geest in zich hebben opgenomen, zijn ze de dingen op bijna dezelfde manier gaan beoordelen. Wanneer de beproeving over hen komt, zijn ze onmiddellijk bereid ook de brede weg, die velen opgaan te kiezen. Begaafde mannen met een innemend karakter, die zich eens in de waarheid hebben verheugd, zullen hun talenten gebruiken om de mensen te bedriegen en te misleiden. Ze worden de felste tegenstanders van hun vroegere broeders. Wanneer sabbatvierders voor de rechtbank moeten verschijnen om zich voor hun geloof te verantwoorden zullen deze afvalligen satans beste medewerkers zijn om hen te lasteren, te beschuldigen en de machthebbers tegen hen op te hitsen, door hun valse verklaringen en verdachtmakingen. In deze tijd van vervolgingen zal het geloof van Gods boodschappers op de proef worden gesteld. Ze hebben de waarschuwingsboodschap in alle getrouwheid gebracht en hebben alleen vertrouwd op God en Zijn Woord. De Geest van God, die hun hart beïnvloedde, heeft hen tot spreken gedrongen. Ze werden gedreven door een heilige ijver, en 1
door Gods kracht bezield, hebben ze hun plicht gedaan zonder zich af te vragen wat nu precies de gevolgen zouden zijn wanneer ze het woord dat God hun had gegeven aan de mensen zouden brengen. Ze hebben niet stil gestaan bij hun wereldse belangen en hebben ook niet geprobeerd hun reputatie of hun leven te behouden. Maar wanneer de storm van verzet en tegenstand over hen zal losbarsten, zullen sommigen door de angst onmiddellijk uitroepen: Als we de gevolgen van onze woorden hadden voorzien, zouden we onze grote mond hebben gehouden. Aan alle kanten rijzen de moeilijkheden op. Satan benadert hen met vreselijke verleidingen. Ze achten zich niet in staat het werk waar ze aan zijn begonnen tot een goed eind te brengen. Ze worden met vernietiging bedreigd. De geestdrift die hen bezielde, is verdwenen, maar ze kunnen niet meer terug. Wanneer het tot hen doordringt hoe hulpeloos ze zijn, zullen ze tot de Almachtige gaan om kracht. Ze zullen zich herinneren dat de woorden die zij hebben verkondigd niet van henzelf, maar van God kwamen. Hij had hun de opdracht gegeven de waarschuwingsboodschap aan de wereld te brengen. God had de waarheid in hun hart gelegd en zij konden niet anders doen dan haar verkondigen. De godsmannen uit het verleden waren aan dezelfde beproevingen blootgesteld. Wycliff, Hus, Luther, Tyndale, Baxter en Wesley eisten dat alle leerstellingen aan de Bijbel zouden worden getoetst en ze zeiden dat ze alles zouden laten vallen wat die toets niet kon doorstaan. Deze mannen werden meedogenloos vervolgd en toch bleven ze de waarheid verkondigen. In de verschillende periodes van de kerkgeschiedenis is er steeds een bijzondere waarheid verkondigd die speciaal bedoeld was voor de behoeften van Gods volk in die tijd. Elke nieuwe waarheid heeft zich een weg moeten banen tegen haat en tegenstand … Zij die het licht der waarheid aannamen, stonden bloot aan verleidingen en beproevingen. Als er een crisis heerst, geeft God een bijzondere waarheid aan de mensen. Wie kan dan weigeren de boodschap te verkondigen? God geeft Zijn dienstknechten nu de opdracht de laatste genadeboodschap aan de wereld te brengen. Als ze dat niet doen, lopen ze zelf gevaar. De boodschappers van Christus mogen zich niet bekommeren om de gevolgen. Ze moeten hun plicht doen en de rest aan God overlaten. Wanneer de tegenstand nog groter wordt, zullen Gods diensknechten verbaasd zijn. Zij zullen zich afvragen of zij de crisis hebben uitgelokt? Maar hun geweten en het Woord van God geven hun de zekerheid dat ze juist hebben gehandeld. Hoewel de beproevingen voortduren, ontvangen zij kracht om die te dragen. De strijd spitst zich toe en neemt in hevigheid toe, maar hun geloof en moed groeien naarmate de toestand erger wordt. Zij zeggen met overtuiging: “Wij durven niet aan Gods Woord te tornen door Zijn heilige wet te splitsen.” We mogen niet zeggen dat het ene gebod belangrijker en het andere onbelangrijk is om op goede voet te staan met de wereld. De Here die wij dienen kan ons verlossen. Christus heeft de machten van de duisternis overwonnen. Waarom zouden wij dan bang zijn voor een wereld die al overwonnen is? Vervolgingen in verschillende vormen zijn het gevolg van een beginsel dat zal bestaan zolang satan bestaat en het christendom leeft. Geen mens kan God dienen zonder zich de vijandschap van de heerscharen van de duisternis op de hals te halen. Boze engelen zullen hem zeker aanvallen, want ze zijn bang dat ze door zijn invloed hun slachtoffers zullen verliezen. Boosdoeners die door zijn voorbeeld worden veroordeeld, zullen met die engelen samenwerken en hem door aanlokkelijke verleidingen van God proberen te scheiden. Wanneer ze daar niet in slagen, zullen ze met harde hand druk op zijn geweten uitoefenen. Maar zolang Jezus de Middelaar van de mens is in het hemelse heiligdom zal de remmende invloed van de Heilige Geest zowel door de overheid als door de mensen worden gevoeld. De invloed is nog altijd tot op zekere hoogte merkbaar in de wetten van het land. Als deze wetten er niet waren, zou de toestand van de wereld nog veel slechter zijn. Veel machthebbers zijn werkzame instrumenten van satan. Toch heeft God ook Zijn medewerkers onder de leiders van het land. De vijand spoort zijn aanhangers aan om maatregelen voor te stellen die Gods werk ten zeerste zouden belemmeren, maar politieke leiders die de Here vrezen, worden door heilige engelen beïnvloed om die voorstellen met onweerlegbare argumenten te bestrijden. Zo zal de sterke stroom van het kwaad door een paar mannen worden ingedijkt. De tegenstand van de vijand van de waarheid zal in bedwang worden gehouden, zodat de boodschap van de derde engel kan worden verkondigd. Wanneer de laatste waarschuwingsboodschap 1
aan de wereld zal worden gebracht, zal zij de aandacht trekken van deze leidinggevende mannen door wie de Here nu werkt. Enkele van hen zullen die boodschap aannemen en zullen in de tijd der benauwdheid aan de kant van Gods volk staan. De engel die deelneemt aan de verkondiging van de boodschap van de derde engel zal de hele wereld met zijn heerlijkheid verlichten. Gods Woord voorzegt een wereldwijd werk met buitengewone kracht. De Adventbeweging van 1840-44 was een luisterrijke uiting van Gods kracht. De boodschap van de eerste engel werd gebracht naar elke zendingspost ter wereld en in sommige landen was er de grootste godsdienstige belangstelling sinds de Hervorming van de zestiende eeuw. Dit alles zou echter worden overtroffen door de grote opwekkingsbeweging ontstaan door de verkondiging van de laatste waarschuwingsboodschap van de derde engel. Dit werk zal veel gemeen hebben met dat van Pinksteren. Zoals de ‘vroege regen’ werd gegeven door de uitstorting van de Heilige Geest aan het begin van de evangelieverkondiging om het kostbare zaad te doen ontkiemen, zal de ‘late regen’ worden gegeven aan het einde van de evangelieverkondiging om de oogst te doen rijpen. ‘Ja, wij willen de Here kennen, ernaar jagen Hem te kennen. Zo zeker als de dageraad is in zijn opgang. Dan komt Hij tot ons als de regen, als de late regen, die het land besproeit.’ (Hosea. 6: 3) ‘En gij kinderen van Sion, juicht en verheugt u in de Here, uw God, want Hij geeft u de leraar ter gerechtigheid; ja, regenstromen laat Hij voor u neerdalen, vroege en late regen, zoals voorheen.’ (Joël 2: 23) ‘En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees.’ ‘En het zal zijn, dat al wie de naam des Heren aanroept, behouden zal worden.’ (Hand. 2: 17, 21) Het belangrijke werk van de evangelieverkondiging zal niet worden afgesloten met een geringere openbaring van Gods kracht dan waarmee het begon. De profetieën die werden vervuld door de uitstorting van de vroege regen in de begindagen van de gemeente, zullen opnieuw worden vervuld door de late regen aan het einde van de evangelieverkondiging. Dat bedoelde de apostel Petrus, met de tijden der verkoeling, toen hij zei: ‘Betert u dan en bekeerd u, opdat uw zonden mogen uitgewist worden, wanneer de tijden der verkoeling zullen gekomen zijn van het aangezicht des Heren, en Hij gezonden zal hebben Jezus Christus.’ De gezichten van Gods boodschappers zullen stralen van heilige toewijding. Ze zullen van de ene plaats naar de andere gaan om de boodschap van de hemel te verkondigen. De waarschuwing zal door duizenden stemmen aan de hele aarde worden gebracht. Er zullen wonderen gebeuren, zieken zullen worden genezen en de gelovigen zullen tekenen en wonderen meemaken. Satan zal ook actief zijn met zijn bedrieglijke wonderen en hij zal zelfs ‘vuur uit de hemel doen neerdalen op de aarde ten aanschouwen van de mensen.’. (Openb. 13: 13) De bewoners van de aarde zullen dan verplicht zijn partij te kiezen. De boodschap zal niet zozeer door argumenten, maar wel door de grote overtuigingskracht van Gods Geest worden gesteund. De argumenten zijn al aangevoerd. Het zaad is reeds uitgestrooid. Nu moet het ontkiemen en vrucht dragen. De publicaties die door geschriftenevangelisten zijn verspreid hebben hun uitwerking niet gemist. Velen waren wel onder de indruk van de boodschap gekomen, maar hadden de waarheid niet ten volle begrepen of gehoorzaamd. Nu dringen de stralen van het licht overal door en wordt de waarheid volledig begrepen. Gods oprechte kinderen verbreken de banden die hen vastketenden. Hun familiebanden en het feit dat ze tot een bepaalde kerk behoren, kunnen hen niet langer tegenhouden. De waarheid is belangrijker dan alle andere bijkomstigheden. Ondanks het feit dat vele krachten zich gezamenlijk tegen de waarheid keren, zullen velen Christus volgen.
Openbaring 14:13 t/m 15:8. v. 13. En ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Schrijf zalig de doden, die in de Here sterven, van 1
nu aan. Ja, zegt de Geest, dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na. De oogst. v. 14. En ik zag en zie, een witte wolk, en op die wolk iemand gezeten als een mensen zoon met een gouden kroon op zijn hoofd en een scherpe sikkel in zijn hand. v. 15. En een andere engel kwam uit de tempel en riep met luider stem tot hem, die op de wolk gezeten was: Zend uw sikkel uit en maai, want de ure om te maaien is gekomen, want de oogst der aarde is geheel rijp geworden. v. 16. En Hij, die op de wolk gezeten was, zond zijn sikkel uit op de aarde, en de aarde werd gemaaid. v. 17. En een andere engel kwam uit de tempel, die in de hemel is, ook hij met een scherpe sikkel. v. 18. En een andere engel kwam uit het altaar; deze had macht over het vuur en hij riep met luide stem tot hem, die de scherpe sikkel had, zeggende: Zend uw scherpe sikkel uit en oogst de trossen van de wijngaard der aarde, want zijn druiven zijn rijp. v. 19. En de engel wierp zijn sikkel op de aarde en oogstte van de wijngaard der aarde en wierp het in de grote persbak van de gramschap Gods. v. 20. En de persbak werd getreden buiten de stad, en er kwam bloed uit de persbak tot aan de tomen der paarden, zestienhonderd stadiën ver.
Openbaring 15. Het lied der overwinnaars. v. 1. En ik zag een ander teken in de hemel, groot en wonderbaar: zeven engelen, die de zeven laatste plagen hadden, want daarmede is de gramschap Gods voleindigd. v. 2. En ik zag (iets) als een zee van glas met vuur vermengd, en de overwinnaars van het beest en van zijn beeld en van het getal van zijn naam, staande aan de glazen zee, met de citers Gods. v. 3. En zij zingen het lied van Mozes, de knecht Gods, en het lied van het Lam, zeggende: Groot en wonderbaar zijn Uw werken, Here God, Almachtige; rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen, Gij, Koning der volkeren! v. 4. Wie zou niet vrezen, Here, en Uw naam niet verheerlijken? Immers Gij alleen zijt heilig. Want alle volken zullen komen en zullen voor U nedervallen in aanbidding, omdat uw gerichten openbaar zijn geworden. De zeven schalen der gramschap. v. 5. En daarna zag ik, en de tempel van de tent der getuigenis in de hemel ging open; v. 6. en de zeven engelen, die de zeven plagen hadden, kwamen uit de tempel, bekleed met rein en blinkend linnen en de borst omgord met een gouden gordel. v. 7. En een van de vier dieren gaf aan de zeven engelen zeven gouden schalen, vol van de gramschap van God, die leeft tot in alle eeuwigheid. v. 8. En de tempel werd vervuld met rook vanwege de heerlijkheid Gods en vanwege zijn kracht; en niemand kon de tempel binnengaan, voordat de zeven plagen der zeven engelen voleindigd waren. De oogst binnengehaald. Indeling:
1
1. 2. 3. 4.
De graanoogst, Openbaring 14: 13-16 De druivenoogst, Openbaring 14: 17-20 De overwinning aan de glazen zee, Openbaring 15: 1-4 De zeven engelen bereiden zich voor op het uitstorten van de plagen, Openbaring 15: 5-8
Het hoofdstuk in het kort. Het slot van Openbaring 14 schrijft over twee oogsten: een graan- en een druivenoogst. Deze oogsten stellen de tweedeling van de bevolking voor bij de wederkomst van Jezus. Degenen die het zegel van God dragen worden als ‘graanoogst’ binnengehaald. Degenen die Gods liefdevolle uitnodiging, om deel te hebben aan het eeuwige leven, naast zich neer hebben gelegd, zullen bij de ‘druivenoogst’ binnengehaald worden. Deze symboliek is direct ontleent aan het leefpatroon van degenen aan wie Johannes in de eerste plaats schreef. Iedere zomer keek men uit naar de twee oogsten. Het graan zorgde voor brood en de druiven zorgden voor de drank. Het slagen van deze oogsten maakten hun leven en gezondheid uit gedurende het jaar. De beide beelden spraken dan ook bijzonder sterk tot de verbeelding van hen die het van de landbouw moesten hebben. Jezus vertelde eens een gelijkenis die dezelfde symboliek gebruikte. Bij de verklaring daarvan zei Jezus dat de oogst het einde van de wereld betekende en dat de maaiers de engelen waren. (Matt. 13: 24-39) Eén ding bij de druivenoogst is bijzonder interessant. Johannes herinnert zijn lezers eraan dat, teneinde de most te verkrijgen, de druiven letterlijk met voeten getreden werden. De most vloeide dan naar een vergaarbak waaruit het geschept kon worden om te worden gekookt en bewaard. In het geval van de druivenoogst van Openbaring 14 vloeit de most ‘1600 stadiën’ ver. Dit is 4x 4x 100. Daar het cijfer 4 voor wereldomvattend staat, wil dit beeld zeggen dat er op universeel gebied met de zonde wordt afgerekend. Openbaring 15 verandert het toneel helemaal. Johannes richt onze aandacht hemelwaarts en toont ons de verlosten die hun overwinning met Jezus vieren. Zij zingen een bijzonder lied - het lied van Mozes en het Lam. De woorden luiden: Groot en wonderbaar zijn Uw werken Here God, Almachtige; rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen, gij Koning der volkeren! Wie zou niet vrezen, Here, en Uw naam niet verheerlijken. Immers Gij alleen zijt heilig. Want alle volken zullen komen en zullen voor U nedervallen in aanbidding, omdat Uw gerichten openbaar zijn geworden. (Openb. 15: 3, 4) In de slotwoorden van dit hoofdstuk worden wij teruggeleid naar het heiligdom. Wij zien de 7 engelen met de 7 schalen die de 7 plagen ontvangen. Het tijdperk van de zonde is bijna verleden tijd. Een volmaakte aarde staat op het punt van doorbreken en te worden opgericht. Commentaar. De zeven zegenwensen die de overwinnaar (es) zijn beloofd lezen wij in Openbaring 2 en 3. Zeven zegenwensen, voor degene die God trouw blijft tot in de dood. Deze beloften zullen voor hen uitkomen die staan aan de glazen zee en het lied van Mozes en het Lam zingen. De zegenwensen zijn: - Eten van de vrucht van de boom des levens - Openb. 2: 7 - Van de tweede dood geen schade lijden - Openb. 2:11 - Eten van het verborgen manna – Openb. 2:17 - Macht krijgen over de heidenen – Openb. 2:26 - Bekleed worden met witte klederen - Openb. 3:5 - Worden tot een zuil in de tempel - Openb. 3:12 - Zitten met Christus op Zijn troon - Openb. 3:21
1
Openbaring 16. De zeven plagen. v. 1. En ik hoorde een luide stem uit de tempel zeggen tot de zeven engelen: Gaat heen en giet de zeven schalen van de gramschap Gods uit op de aarde. v. 2. En de eerste ging heen en goot zijn schaal uit op de aarde, en er kwam een boos en kwaadaardig gezwel aan de mensen, die het merkteken van het beest hadden en die zijn beeld aanbaden. v. 3. En de tweede goot zijn schaal uit in de zee, en zij werd bloed als van een dode, en alle levende wezens, die in de zee waren, stierven. v. 4. En de derde goot zijn schaal uit in de rivieren en in de waterbronnen, en (het water) werd bloed. v. 5. En ik hoorde de engel der wateren zeggen: Rechtvaardig zijt gij, die zijt en die waart, Gij Heilige, dat Gij dit oordeel hebt geveld. v. 6. Omdat zij het bloed der heiligen en der profeten vergoten hebben, hebt Gij hun ook bloed te drinken gegeven; zij hebben het verdiend! v. 7. En ik hoorde het altaar zeggen: Ja, Here God, Almachtige, uw oordelen zijn waarachtig en rechtvaardig. v. 8. En de vierde goot zijn schaal uit over de zon en haar werd gegeven de mensen te verzengen met vuur. v. 9. En de mensen werden verzengd door de grote hitte en zij lasterden de naam van God, die de macht heeft over deze plagen, en zij bekeerden zich niet om Hem eer te geven. v. 10. En de vijfde goot zijn schaal uit over de troon van het beest, en zijn rijk werd verduisterd, en zij kauwden op hun tong van pijn, v. 11. en zij lasterden de God des hemels vanwege hun pijnen en vanwege hun gezwellen, en zij bekeerden zich niet van hun werken. v. 12. En de zesde goot zijn schaal uit op de grote rivier, de Eufraat, en zijn wateren droogde op, zodat de weg bereid werd voor de koningen, die van de opgang der zon komen. v. 13. En ik zag uit de bek van de draak en uit de bek van het beest en uit de mond van de valse profeet drie onreine geesten komen, als kikvorsen; v. 14. want het zijn geesten van duivelen, die tekenen doen, welke uitgaan naar de koningen der gehele wereld, om hen te verzamelen tot de oorlog op de grote dag van de almachtige God. v. 15. Zie, Ik kom als een dief. Zalig hij, die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele en zijn schaamte niet gezien worde. v. 16. en hij verzamelde hen op de plaats, die in het Hebreeuws genoemd wordt Harmageddon. v. 17. En de zevende goot zijn schaal uit in de lucht en er kwam een luide stem uit de tempel, van de troon zeggende: het is geschied. v. 18. En er kwamen bliksemstralen en stemmen en donderslagen, en er geschiedde een grote aardbeving, zo groot als er geen geweest is, sedert een mens op de aarde was: zo hevig was deze aardbeving, zo groot. v. 19. En de grote stad viel in drie stukken uiteen en de steden der volken storten in. En het grote Babylon werd voor God in gedachtenis gebracht, om daaraan de beker met de wijn van de gramschap zijns toorns te geven. v. 20. En alle eilanden vluchtten weg en bergen werden niet (meer) gevonden. v. 21. En grote hagel (stenen), een talent zwaar, vielen uit de hemel op de mensen, en de mensen lasterden God vanwege de plaag van de hagel, want de plaag daarvan was zeer groot.
Het hoofdstuk in het kort.
1
De overeenkomsten tussen de zeven plagen en de 10 plagen ten tijde van de uittocht van het volk Israël uit Egypte zijn zo duidelijk dat niemand ze over het hoofd kan zien. Het meest belangrijke punt hebben wij reeds in de vorige hoofdstukken beschouwd. Dat punt is dat de plagen van Egypte het einde markeerden van de mogelijkheid voor Egypte om met God samen te werken. Het was toen of nooit. En na de 10de plaag zou er geen nieuwe gelegenheid komen. Voor het volk van God betekenden de plagen het einde van eeuwen, van werken en slavernij en het begin van een nieuw tijdperk van vrijheid in het beloofde land. En evenzo markeren de plagen aan het einde van ons tijdperk een overgang. Wanneer de plagen over de wereld gekomen zijn dan betreden de getrouwe kinderen van God het ‘beloofde land’ voor een eeuwigheid van vrede en liefde. Het is ook interessant om in beide gevallen naar de aard van de plagen te kijken: 1ste plaag: Zweren. Egypte kreeg een plaag van puisten. (Ex. 9: 9) 2de en 3de plaag: Zeeën en bronnen werden tot bloed. In Egypte werd het water van de Nijl, enz. tot bloed. (Ex. 9: 19) 4de plaag: De zon verzengd alles. In Egypte kwam lichamelijke narigheid d.m.v. kikvorsen, vliegen, luizen en sprinkhanen. (Ex. 8) 5de plaag: Duisternis. Egypte kende deze plaag ook. (Ex. 10: 21) 6de plaag: De strijd van Armageddon brengt de twee kampen tegenover elkaar. In Egypte bestond het ene kamp uit hen die hun deurposten voorzien hadden met het bloed van het Lam. (Ex. 12) Het andere kamp bestond uit hen die dat niet gedaan hadden. 7de plaag: Donder en hagel. Beide plagen sloegen ook Egypte. (Ex. 9: 18) Zoals wij dat al verschillende keren eerder bij het cijfer 7 hebben gezien, verdelen de 7 plagen zich ook in de cijfers 4 en 3. In het geval van de plagen schijnt het zo te zijn dat de eerste 4 plagen op bepaalde gedeelten van de wereld vallen, terwijl de laatste 3 plagen universeel zijn. Wanneer bijvoorbeeld de gehele wereldvoorraad water, bloed zou worden, dan zou het leven, nog voor de wederkomst van Jezus, ophouden te bestaan. Er is weinig toelichting nodig op de eerste 4 plagen. Zij volgen de lijn van zweren, bloed en zonnehitte. De 5de plaag markeert de overgang wanneer het wereldwijde koninkrijk van de duisternis steeds meer ingesloten wordt door zijn eigen verwerping van God. De 6de plaag is de spectaculairste van allen. Het spruit voort uit een oudtestamentische ervaring. De twee koningen Cyrus en Darius, kwamen uit het Oosten, Babylon aanvallen. Zij ontwierpen een aanvalsplan dat nog steeds tot de verbeelding van de militaire strategen spreekt! Onder de dekking van de nacht - een nacht waarin Babylonië feest vierde - leidden zij de rivier de Eufraat om de stad heen naar een nabij gelegen vlakte. De soldaten trokken door de droog gevallen rivierbedding de stad binnen en namen haar in. In die nacht viel Babylon en een nieuw wereldrijk kwam op. Evenzo, zal wanneer de ruggensteun van het geestelijke Babylon is weggenomen, geestelijk Babylon vallen en de Koning van het Oosten, de Here Jezus Christus, zal komen en Zijn eeuwig Koninkrijk oprichten. De 7de plaag van de aardbeving en hagel kondigt Jezus wederkomst aan. Commentaar. De woorden van troost van de psalmist. “Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, vernacht in de schaduw des Almachtigen. Ik zeg tot de Here: Mijn toevlucht en mijn vesting, mijn God, op wie ik vertrouw. Want Hij is het, die u redt van de strik des vogelvangers, van de verderfelijke pest. Met Zijn vlerken beschermt Hij u, en onder Zijn vleugelen vind gij een toevlucht; zijn trouw is schild en pantser. Gij hebt niet te vrezen voor de verschrikking van de nacht, voor de pijl, die des daags vliegt; voor de pest, die in het duister rondwaart, voor het verderf, dat op de middag vernielt. Al vallen er duizend aan uw zijde, en 1
tienduizend aan uw rechterhand, tot u zal het niet genaken; slechts zult gij het met uw ogen aanschouwen, en de vergelding aan de goddelozen zien. Want Gij, o Here, zijt mijn toevlucht. De Allerhoogste hebt gij tot uw schutse gesteld; geen onheil zal u treffen, en geen plaag zal uw tent naderen.” (Ps. 91: 1-10)
De tijd der benauwdheid. (Ellen White, de Grote Strijd, blz. 580) Wanneer het middelaarschap van Christus in het hemelse heiligdom ten einde is, zal de ongemende gramschap van God over allen die het beest en zijn beeld aanbidden en zijn merkteken ontvangen, worden uitgestort. De plagen die over Egypte kwamen toen God Israël zou verlossen, waren van dezelfde aard als de nog verschrikkelijkere en algemenere oordelen die de wereld kort voor de uiteindelijke verlossing van Gods volk zullen treffen. De ziener van Patmos zegt in zijn beschrijving van deze vreselijke plagen: ‘Er kwam een boos en kwaadaardig gezwel aan de mensen, die het merkteken van het beest hadden en die zijn beeld aanbaden.’ ‘En de zee werd als bloed van een dode, en alle levende wezens, die in de zee waren stierven. En de rivieren en de waterbronnen… werden bloed.’ Hoe verschrikkelijk deze plagen ook zijn, Gods vonnis is rechtvaardig. De engel roept uit: ‘Rechtvaardig zijt Gij…dat Gij dit oordeel hebt geveld. Omdat zij het bloed der heiligen en der profeten vergoten hebben, hebt Gij hun ook bloed te drinken gegeven; zij hebben het verdiend!’ Ze hebben Gods volk ter dood veroordeeld en hebben door hun vonnis evenzeer de schuld van hun bloed op zich geladen als wanneer ze het met eigen handen hadden vergoten. Jezus verklaarde de Joden van Zijn tijd ook schuldig aan al het bloed van de heiligen dat vergoten was sinds de dagen van Abel, want de Joden waren met dezelfde geest bezield en wilden dezelfde misdaden plegen als de moordenaars van de profeten. Bij de volgende plaag worden de mensen door de zon verschroeid. ‘En de mensen werden verzengd door de grote hitte.’ De profeten beschrijven de toestand van de aarde in die verschrikkelijke tijd met de volgende woorden: ‘Verwoest is het veld; de aardbodem treurt…want de oogst van het veld is verloren gegaan.. alle bomen des velds zijn verdord. Voorwaar de blijdschap is beschaamd van de mensenkinderen weggevlucht.’ ‘Verschrompeld zijn haar zaadkorrels onder haar aardkluiten; verwoest zijn de voorraadschuren… Hoe kreunt het vee! De runderkudden dolen rond, want er is voor hen geen weide… de waterbeken zijn uitgedroogd en een vuur heeft de weiden der woestijn verteerd.’ ‘De tempelzangen worden tot weeklacht op die dag, luidt het woord van de Here Here. Talrijk zijn de lijken! Allerwegen werpt Hij ze neder ! Stil!’ (Joël 1: 10-12; 17-20 en Amos 8: 3) Deze plagen zijn niet algemeen, want anders zouden alle bewoners van de aarde volledig worden uitgeroeid. Toch zijn het de vreselijkste plagen die de mensen ooit hebben meegemaakt. Alle oordelen die de mensheid hebben getroffen voor het afsluiten van de genadetijd waren ‘gemend met Gods genade’. Het verzoenend bloed van Christus beschermde de zondaar tegen de volle maat van zijn straf, maar bij het eindoordeel wordt de gramschap ongemengd uitgestort. Op die dag zullen talloze mensen verlangend uitzien naar Gods genade, die ze zo lang hebben veracht. ‘Zie de dagen komen luidt het woord van de Here Here, dat Ik een honger in het land zal zenden - geen honger naar brood, en geen dorst naar water, maar om de woorden des Heren te horen. Dan zullen zij zwerven van zee tot zee, en van het noorden naar het oosten zullen zij dolen, om te zoeken naar het woord des Heren; maar vinden zullen zij het niet.’ (Amos 8: 11, 12) Gods volk zal ook moeten lijden, maar hoewel ze worden vervolgd en verdrukt, ontbering en honger lijden, zal God hen niet laten omkomen. De God die voor Elia zorgde, zal geen van Zijn offervaardige kinderen in de steek laten. Hij die de haren op hun hoofd telt, zal voor hen zorgen en ze zullen ondanks de hongersnood genoeg te eten hebben. Terwijl de ongelovigen van honger omkomen en door epidemieën sterven, zullen engelen de rechtvaardigen beschermen en ook in hun behoeften voorzien. De belofte aan degenen die in 1
gerechtigheid wandelen luidt: ‘Zijn brood is gewis, zijn water verzekerd.’ De ellendigen en de armen zoeken naar water, maar het is er niet, hun tong verdroogt van dorst: Ik de Here, zal hen verhoren: Ik de God, van Israël, zal hen niet verlaten.’ (Jes. 33: 15, 16 en 41: 17) ‘Al zou de vijgenboom niet bloeien, en er geen opbrengst aan de wijnstokken zijn, de vrucht van de olijfboom teleurstellen; al zouden de akkers geen spijsoffers opleveren, de schapen uit de kooi verdreven zijn en er geen runderen in de stallingen zijn, nochtans zal ik juichen in de Here, jubelen in de God van mijn heil. (Hab. 3: 17, 18) ‘De Here is uw bewaarder, de Here is uw schaduw aan uw rechterhand. De zon zal u des daags niet steken, noch de maan des nachts. De Here zal u bewaren voor alle kwaad. Hij zal uw ziel bewaren.’ ‘Want Hij is het, die u redt van de strik des vogelvangers, van de verderfelijke pest. Met Zijn vlerken beschermt Hij u, en onder Zijn vleugelen vindt gij een toevlucht; Zijn trouw is schild en pantser. Gij hebt niet te vrezen voor de verschrikking van de nacht, voor de pijl, die des daags vliegt, voor de pest, die in het duister rondwaart, voor het verderf, dat op de middag vernielt. Al vallen er duizend aan uw zijde, en tienduizend aan uw rechterhand, tot u zal het niet genaken; slechts zult gij het met uw ogen aanschouwen, en de vergelding aan de goddelozen zien. Want Gij, o Here, zijt mijn toevlucht. De Allerhoogste hebt gij tot uw schutse gesteld; geen onheil zal u treffen, en geen plaag zal uw tent naderen. (Ps. 121: 5-7 en 91: 3-10) Toch zullen de mensen denken dat Gods kinderen, zoals de martelaren voor hen, spoedig hun getuigenis met hun bloed zullen moeten bezegelen. Zijzelf zullen vrezen dat de Here hen in de steek heeft gelaten en hen heeft overgeleverd aan hun vijanden. Het is een tijd van vreselijke angst. Dag en nacht smeken zij God om hen te verlossen. De goddelozen verheugen zich en vragen spottend: “Hoe staat het nu met jullie geloof ? Waarom verlost God jullie niet uit onze handen; jullie zijn toch Zijn kinderen?” Maar zij die op hun verlossing wachten, zullen zich Jezus’ kruisiging op Golgota herinneren, toen de hogepriesters en oudsten ook spottend opmerkten: ‘Anderen heeft Hij gered, Zichzelf kan Hij niet redden. Hij is Israëls Koning; laat Hij nu van het kruis afkomen en wij zullen aan Hem geloven.’ Allen zullen zoals Jakob met God worstelen. Hun gezicht is bleek en het drukt hun innerlijke strijd uit. En toch blijven ze vurig bidden. Als de mensen alles konden zien, zouden ze groepen machtige engelen waarnemen die als wachters zijn opgesteld rondom hen die ‘het woord van Christus lijdzaamheid’ hebben bewaard. De engelen hebben vol medelijden hun wanhoop gezien en hun gebeden gehoord. Ze wachten op het bevel van hun Leider om hen uit hun gevaarlijke positie te bevrijden. Ze moeten echter nog even geduld hebben. Gods kinderen moeten de beker van Christus drinken en met Zijn doop gedoopt worden. Deze vertraging, die hen zo zwaar valt, is het beste antwoord op hun gebeden. Wanneer ze vol vertrouwen wachten op Gods tussenkomst moeten ze geloof, hoop en geduld hebben. Dit is juist één van de ernstige gebreken in hun geestelijk leven geweest. Ter wille van de uitverkorenen zal de tijd der benauwdheid worden ingekort. ‘Zal God dan Zijn uitverkorenen geen recht verschaffen, die dag en nacht tot Hem roepen. Ik zeg u, dat Hij hun spoedig recht zal verschaffen.’ (Luc. 18: 7, 8) Het einde zal er vlugger zijn dan men wel denkt. Het koren zal in Gods schuur bijeengebracht worden en het onkruid zal in bossen gebonden en verbrand worden. De hemelse wachters volgen hun bevel stipt op en blijven waakzaam. Een algemeen decreet zal het tijdstip bepalen wanneer zij die de geboden bewaren ter dood mogen worden gebracht, maar hun vijanden zullen in enkele gevallen hun tijd gewoon niet kunnen afwachten en zullen proberen hen voor de vastgestelde tijd van het leven te beroven. Maar niemand zal de machtige wachters, die rondom elke trouwe volgeling van Christus zijn opgesteld, kunnen passeren. Sommigen worden aangevallen wanneer ze uit de steden en dorpen vluchten, maar de zwaarden die tegen hen worden opgeheven, zullen breken en als stro op de grond vallen. Anderen zullen worden beschermd door engelen die de gedaante van soldaten hebben aangenomen. God heeft door de eeuwen heen heilige engelen uitgezonden om Zijn volk te helpen en te bevrijden. Hemelse wezens hebben een actieve rol gespeeld in het leven van de mensen. Ze zijn verschenen in gewaden die schitterden als de bliksem. Ze zijn als reizigers verkleed tot de mensen gekomen. Engelen zijn in menselijke gedaante aan godsmannen verschenen. Ze hebben op de middag onder eikenbomen gerust. Ze hebben bij mensen 1
gelogeerd. Ze hebben reizigers ’s nachts de weg gewezen. Ze hebben met eigen handen het vuur op het altaar ontstoken. Ze hebben de deuren van gevangenissen geopend en Gods boodschappers in vrijheid gesteld. Ze zijn in volledige hemelse wapenrusting de steen van Christus graf komen wegrollen. Engelen zijn vaak in de gedaante van mensen op vergaderingen aan de gelovigen verschenen en ze bezoeken de bijeenkomsten van de ongelovigen - zoals toen ze naar Sodom gingen om hun daden op te tekenen en om vast te stellen of ze de grenzen van Gods geduld hebben overschreden. De Here is barmhartig: ter wille van enkelen die Hem oprecht dienen, houdt Hij de rampen tegen en laat Hij de grote massa nog wat met rust. De zondaren beseffen niet dat zij hun leven te danken hebben aan die paar gelovigen die ze zo graag bespotten en verdrukken. Hoewel de leiders van deze wereld er zich niet van bewust waren, hebben engelen vaak op hun vergaderingen gesproken. De mensen hebben naar hen gekeken, hebben naar hun waarschuwingen geluisterd, hebben zich tegen hun voorstellen verzet, hebben de spot bedreven met hun adviezen en hebben hen mishandeld. In raadzalen en rechtbanken hebben deze hemelse boodschappers blijk gegeven van een grondige historische kennis. Ze hebben laten zien dat ze de zaak van verdrukten beter konden verdedigen dan de knapste en welsprekendste advocaten. Ze hebben plannen en complotten verijdeld die Gods werk ernstig zouden vertragen en veel leed over Gods volk zouden hebben gebracht. In tijden van gevaar en nood ‘legert de Engel des Heren Zich rondom wie Hem vrezen, en redt hen.’(Ps. 34: 8) Gods kinderen zien verlangend uit naar de komst van hun Koning. Wanneer men de wachters vraagt: ‘Wat is er van de nacht? Antwoorden ze zonder enige aarzeling: Morgen komt, maar ook de nacht.’ (Jes. 21: 11, 12) De morgen gloort boven de bergtoppen. Binnenkort wordt Zijn heerlijkheid geopenbaard en weldra gaat de zon der gerechtigheid op. Zowel de morgen als de nacht zullen spoedig aanbreken: voor de verlosten, het begin van de eeuwigheid; voor de ongelovigen, het begin van de eeuwige nacht. Wanneer Gods strijders tot hun hemelse Vader bidden, zal het zijn alsof de sluier die hen van het onzichtbare scheidt bijna helemaal is weggeschoven. De hemel zal stralen door het morgenrood van de eeuwige dag en de woorden: ‘Blijf getrouw. Uw verlossing is nabij’ klinken als het lied van de engelen. Christus de almachtige Overwinnaar, reikt Zijn vermoeide strijders een kroon van onsterfelijke heerlijkheid aan. Uit de open poorten klinkt Zijn stem: ‘Zie, Ik ben met u, weest niet bevreesd. Ik ken uw zorgen. Ik heb uw lijden gedragen. Gij strijd tegen geduchte tegenstanders. Ik heb de strijd voor u gestreden en in Mijn naam zijt gij meer dan overwinnaars.’ Onze liefdevolle Verlosser zal ons helpen wanneer wij Zijn hulp hard nodig hebben. Hij is ons voorgegaan op de weg naar de hemel. Elke doorn die onze voeten pijn heeft gedaan, heeft ook Hem verwond. Elk kruis dat wij hebben moeten dragen, heeft Hij voor ons gedragen. God laat de strijd toe om ons voor te bereiden op de vrede. De tijd der benauwdheid zal een vreselijke beproeving zijn voor Gods volk, maar voor alle gelovigen zal dan ook de tijd zijn aangebroken om vol vertrouwen uit te kijken naar de vervulling van Gods beloften. ‘De vrijgekochten des Heren zullen wederkeren en met gejubel in Sion komen; eeuwige vreugde zal op hun hoofd wezen, blijdschap en vreugde zullen zij verwerven, kommer en gezucht zullen wegvluchten. Ik, Ik ben het die u troost. Wie zijt gij, dat gij bevreesd zijt voor een sterfelijk mens, voor een mensenkind, dat als gras wordt weggeworpen, dat gij vergeet de Here, uw Maker…dat gij bestendig, de gehele dag, verschrikt zijt vanwege de grimmigheid van de verdrukker, wanneer hij uit is op verderven? Waar is nu de grimmigheid van de verdrukker? IJlings wordt de kromgeslotene ontboeid, hij zal niet sterven, niet in de groeve dalen en hem zal geen brood ontbreken. Want ik ben, de Here uw God, die de zee opzweept, zodat haar golven bruisen, wiens naam is Here der Heerscharen. Ik heb Mijn woorden in uw mond gelegd en met de schaduw Mijner hand heb Ik u bedekt.’ (Jes. 51: 11-16) ‘Daarom hoort toch dit, ellendige en beschonkene, maar niet van wijn. Zo zegt de Here, de Here en uw God, die de rechtszaak van Zijn volk verdedigt: Zie, ik neem uit uw hand de beker der bedwelming; de kelk Mijner grimmigheid zult gij niet langer drinken. En Ik geef die in de hand van hen die u verdrukken, die tot u zeiden: werp u neer, opdat wij over u heengaan; en gij maaktet uw rug als de aarde en als een straat voor wie daarover gingen.’ (Jes. 51: 21-23) God heeft bij het overzien van de eeuwen Zijn aandacht bepaald bij de crisis die Zijn 1
volk zal meemaken wanneer de machten van deze aarde zich in slagorden tegen hen zullen opstellen. Zoals de ‘kromgeslotenen’ zullen ze de dood door honger of geweld vrezen. Maar de Heilige die de rode zee kliefde zodat Israël kon doortrekken, zal Zijn grote kracht tonen en ervoor zorgen dat ze in vrijheid gesteld worden. ‘Zij zullen Mij ten eigendom zijn zegt de Here der Heerscharen, op de dag die Ik bereiden zal. En Ik zal hen sparen, zoals iemand zijn zoon spaart, die hem dient.’ (Mal. 3: 17) Als het bloed van Christus getrouwe getuigen op dat ogenblik werd vergoten, zou het geen zaad zijn dat wordt uitgestrooid om een oogst voor God voor te bereiden zoals dat wel het geval was met het bloed van de martelaren. Hun trouw zou geen getuigenis zijn dat anderen van de waarheid kan overtuigen. Het verharde hart heeft Gods barmhartigheid immers zo vaak verworpen dat het nu echt te laat is. Als de rechtvaardigen nu aan hun vijanden werden overgeleverd, zou de vorst van de duisternis weer een overwinning behalen. De dichter van de Psalmen heeft gezegd: ‘Want Hij bergt mij in Zijn hut ten dage des kwaads, Hij verbergt mij in het verborgene van Zijn tent.’ (Ps. 27: 5) Christus advies luidde: ‘Kom, Mijn volk, ga in uw binnenkamers, en sluit uw deuren achter u; verberg u een korte tijd, tot de gramschap over is. Want zie de Here verlaat Zijn plaats om de ongerechtigheid der bewoners van de aarde aan hen te bezoeken.’ (Jes. 26: 20, 21) De verlossing van hen die geduldig op Christus’ komst hebben gewacht en die zijn opgeschreven in het boek des levens zal een buitengewone gebeurtenis zijn. (God nodigt ons uit, om tot Hem te komen, zo te komen zoals we zijn, schuldig, de uitnodiging geldt nog steeds; in een bedrijf zouden ze zeggen: zolang de voorraad strekt of op=op. God sloot de deur van de ark in de tijd van Noach, toen het begon te regenen; ik noem het de plaag van de regen, toen kon niemand meer binnenkomen en werd het zelfs tot in de ogen nat. God roept en roept, breng Hem niet tot zwijgen. M. W.)
Openbaring 17. Het oordeel over Babylon. v. 1. En één van de zeven engelen, die de zeven schalen hadden, kwam en sprak met mij, zeggende: Kom hier, ik zal u tonen het oordeel over de grote hoer, die zit aan vele wateren, v. 2. met wie de koningen der aarde gehoereerd hebben, en zij, die op de aarde wonen, zijn dronken geworden van de wijn harer hoererij. v. 3. En hij voerde mij in de geest weg naar een woestijn. En ik zag een vrouw zitten op een scharlaken rood beest, dat vol was van godslasterlijke namen, en het had zeven koppen en tien horens. v. 4. En de vrouw was gehuld in purper en scharlaken en rijk versierd met goud, edelgesteente en paarlen, en zij had in haar hand een gouden beker, vol gruwelen, en de onreinheden van haar hoererij. v. 5. En op haar voorhoofd was een naam geschreven, een geheimenis: het grote Babylon, moeder van de hoeren en van de gruwelen der aarde. v. 6. En ik zag de vrouw dronken van het bloed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus. En ik verbaasde mij, toen ik haar zag, met grote verbazing. v. 7. En de engel zeide tot mij: waarom verbaast gij u? Ik zal u het geheimenis van de vrouw zeggen en van het beest met de zeven koppen en tien horens, dat haar draagt. v. 8. Het beest dat gij zaagt, was en is niet, en het zal opkomen uit de afgrond en het vaart ten verderve: en zij, die op de aarde wonen, wier naam niet geschreven is in het boek des levens van de grondlegging der wereld af, zullen zich verbazen als zij zien, dat het beest was en niet is en er toch 1
zal zijn. v. 9. Hier is het verstand, dat wijsheid heeft: de zeven koppen zijn zeven bergen, waarop de vrouw gezeten is. v. 10. Ook zijn het zeven koningen: vijf ervan zijn gevallen, een is er nog en de andere is nog niet gekomen, en wanneer hij komt moet hij korte tijd blijven. v. 11. En het beest, dat was en niet is, is zelf ook de achtste, maar het is uit de zeven en het vaart ten verderve. v. 12. En de tien horens, die gij zaagt, zijn tien koningen, die nog geen koningschap hebben ontvangen, maar één uur ontvangen zij macht als koningen met het beest. v. 13. Dezen zijn één van zin en geven hun kracht en macht aan het beest. v. 14. Dezen zullen oorlog voeren tegen het Lam, maar het Lam zal hen overwinnen- want Hij is de Here der Heren en de Koning der koningen- en zij, die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen. v. 15. En hij zeide tot mij: De wateren die gij zaagt, waarop de hoer gezeten is, zijn natiën en menigten en volken en talen. v. 16. En de tien horens, die gij zaagt, en het beest, dezen zullen de hoer haten, en zij zullen haar berooid maken en naakt, haar vlees eten en haar met vuur verbranden. v. 17. Want God heeft in hun hart gegeven zijn zin te volbrengen en dit eensgezind te doen en hun koningschap aan het beest te geven, totdat de woorden Gods zullen voleindigd zijn. v. 18. En de vrouw, die gij zaagt, is de grote stad, die het koningschap heeft over de koningen der aarde. De hoer en het beest. Indeling: 1. 2. 3. 4.
De hoer die zit op het beest, vers 1-6 De 7 koninkrijken, vanaf Egypte tot in de duistere Middeleeuwen, vers 7-11 De hoer geruggensteund door 10 toekomstige koningen, vers 12-15 De hoer valt door toedoen van die koningen, vers 16-18
Het hoofdstuk in het kort. Openbaring 17 bevat een overzicht van gebeurtenissen t.t.v. de 6de en de 7de plaag. Johannes toont ons het beest met de 7 koppen - het stelt de volkeren voor die, door de tijden heen, Gods getrouwen hebben tegengestaan en vervolgd hebben. In de dagen van Johannes waren er reeds 5 geweest, één bestond nog, en de 7de moest nog komen. De Openbaring is het verhaal van 2 steden; Babylon en Jeruzalem. Het is het verhaal van 2 leiders: Jezus en satan. Het verhaal van 2 machten; het goede en het kwade. Het verhaal van 2 moeders; de moeder getekend in Openbaring 12 en nu deze opzichtige dame van de nacht. De 1ste moeder wordt vervolgd. De 2de moeder heeft vervolgd. De 2de vrouw had veel hulp in de personen van haar ‘dochters’ die, evenals zijzelf, de prostitutie bedreven. De kleding van beide vrouwen staat in scherpe tegenstelling tot elkaar. De één is bekleed in purper en scharlaken; de ander is gekleed in eenvoudig, smetteloos wit - symbool van gerechtigheid. De laatste 7 verzen brengen ons tot de tijd van de plagen, de tijd van Gods oordeel. (Het hoofdstuk begint met een gesprek met Johannes en één van de engelen die één van de 7 schalen heeft, met één van de plagen.) Openbaring 13 heeft ons gewaarschuwd voor de toekomstige oprichting van een organisatie die het evenbeeld zou zijn van de combinatie Kerk en Staat, zoals die de wereld regeerde in de dagen van de duistere Middeleeuwen. Openbaring 17 geeft ons daar meer details over. Omdat de gebeurtenissen nog toekomstig zijn moet onze uitleg een voorzichtige zijn. Er zullen 10 koningen zijn die deze 1
organisatie zullen steunen. Of dit getal symbolisch is of letterlijk, dat zal de toekomst uitwijzen. De organisatie, die zo gelijkt op die vanuit het verleden, zal erop uit zijn de Heer en Zijn Koninkrijk te overheersen. Hij zal pogen Gods volk in deze wereld te vernietigen. Maar in de laatste ogenblikken van de wereldgeschiedenis, nadat ieder geval voor eeuwig beoordeeld is en vastligt, zal deze macht geen vorderingen kunnen maken. Maar het Lam zal hem overwinnen, en zij, die met Hem zijn, de geroepenen, en uitverkorenen en gelovigen. Wanneer de politieke machten zien dat hun doelstellingen niet gerealiseerd kunnen worden, dat hun pogingen t.o.v. God en Zijn volk geen zin hebben, dan zullen zij zich tegen het geestelijke Babylon keren en de wereldwijde organisatie ontmantelen. Dit zal het teken zijn dat de komst van Jezus uiteindelijk een feit zal zijn.
Commentaar. Wanneer de religieuze en politieke machten zich voor de laatste keer tegenover God plaatsen, zal het volgende plaats vinden: - De vereniging is toekomstig: 10 koningen, die nog geen koningschap hebben ontvangen, vers 12. - Deze samenwerking zal slechts voor een korte tijd zijn: maar één uur ontvangen zij macht als koningen, vers 12. - De eenheid heeft één doel voor ogen: Dezen zijn één van zin en geven hun kracht en macht aan het beest, vers 13. - Het doel van deze eenheid is te vechten tegen God: Dezen zullen oorlog voeren tegen het Lam, vers 14. - De eenheid zal in woede uiteen vallen, wanneer de strijd tegen hen onderling gekeerd wordt, vers 16. ‘En de 10 horens, die gij zaagt, en het beest, dezen zullen de hoer haten, en zullen haar berooid maken en naakt, haar vlees eten en haar met vuur verbranden.’
De vrouw en het opgestane beest uit Openbaring 12-20 (geschreven door Louis. F. Were uit Australië) Voorwoord. Algemeen wordt aangenomen dat Openbaring 17 vitale informatie bevat betreffende de komende wereldcrisis. De belangrijkheid van de teksten zoals Openb. 12: 7 en 14: 6-14 en het laatste deel van Openbaring 13 wordt duidelijk begrepen door hen die het profetische woord bestuderen. Minder bekende delen van de Openbaring bevatten echter eveneens belangrijke informatie. Er zijn redenen waarom sommige delen van de Schrift minder bekend zijn dan andere. Soms zijn sommige gedeelten speciaal voor een bijzondere crisis geschreven en wanneer de crisis nadert zorgt de Here ervoor dat Zijn volk bijzondere aandacht wijdt aan de verwaarloosde profetie. Dat is ook het geval met Openbaring 17; het bevat een boodschap van de Heer voor Zijn volk om de komende wereldcrisis het hoofd te kunnen bieden. Soms worden bepaalde delen van het profetisch woord niet goed begrepen door verkeerde opvattingen met betrekking tot de symbolen die daarin voorkomen, of vanwege verkeerde uitlegging van het voorgaande gedeelte. Dit is ook het geval geweest met Openb. 17. Aangezien de profetie over de 6de en de 7de plaag nu beter wordt begrepen, heeft dat ook gevolgen voor de uitleg van Openb. 17. Het is de gewoonte van de schrijver van de Openbaring om eerst de 1
aandacht te vestigen op een bepaalde crisis om daarna over de crisis uit te weiden. De 6de en de 7de plaag brengen de machten van Babylon tot een tijd wanneer zij ten volle Gods toorn ontvangen. Openbaring 17 is geschreven om de gebeurtenissen uit te leggen die tot deze toorn van God geleid hebben. Door de beginselen van burgerlijke en geestelijke en godsdienstige vrijheid in het bijzonder in Amerika leek er hoop te zijn dat de geest van vervolging nooit zou herleven. Maar wanneer de citadel van democratie als Amerika zelf voor de overwinnende menigten van Babylon valt, en zij de grote invloed die zij over de hele aarde heeft gaat gebruiken tegen het volk van God verdwijnt alle hoop om de zaak van gerechtigheid te behouden. Alleen door Gods Almachtige hulp zal de vernietiging van Gods volk voorkomen worden. Openb. 17 is geschreven om ons te waarschuwen voor de komende periode waarin het schijnt dat de machten van Babylon over het Israël van God triomferen; opdat wij zouden weten dat de Here met ons zal zijn in die crisis en ons de algehele overwinning zal geven over de machten die zich tegen ons opstellen. Openb. 17: 14 vertelt ons wie met ons zal zijn in de strijd. De Here Jezus is zo verbonden met Zijn volk dat van de koningen die zich verenigen met het beest en de vrouw ‘om krijg te voeren tegen de overigen’ wordt gezegd dat zij oorlog voeren tegen het Lam, maar het Lam zal hen overwinnen - want Hij is de Here der heren en de Koningen der koningen - en zij die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen.’ Voor Jezus is Zijn bruid een kostbaar bezit, en wanneer ‘de grote hoer’ haar boze bondgenoten voortdrijft om de heiligen te vernietigen, komt Hij tussenbeide met Zijn almachtige kracht en brengt algehele vernietiging voor de machten van Babylon.
Hoofdstuk 1. Waarom God de profetie van Openbaring 17 gaf: Zijn boodschap aangaande de komende wereldcrisis en de eindoverwinning van Zijn laatste gemeente. De profetie van Openbaring 17 is Gods liefdesboodschap voor Zijn laatste gemeente. De gemeente is het enige voorwerp waaraan God in een bijzondere zin Zijn verheven zorg besteedt. Aan Johannes werden tonelen van het allerhoogste belang in de ondervinding van de kerk geopenbaard. Hij zag haar geestelijke toestand, de gevaren, de strijd en de uiteindelijke verlossing van Gods volk… Onderwerpen van groot belang werden hem geopenbaard, in het bijzonder voor de laatste gemeente, opdat zij, die van de dwaling tot de waarheid zouden keren, onderricht zouden worden aangaande de gevaren en de strijd die toekomstig zijn. Niemand behoeft in duisternis te verkeren betreffende datgene wat op aarde plaats zal vinden. (Ellen White, de Grote Strijd, blz. 319, 320) ‘Wanneer de boeken van Daniël en de Openbaring beter worden begrepen, zullen de gelovigen een geheel andere godsdienstige ervaring hebben.’ Eén ding zal zeker begrepen worden uit de studie van de Openbaring, dat de verbinding tussen God en zijn volk hecht en zeker is. De last van elk boek en elke zin van de Bijbel is de ontvouwing van dit wonderbare thema, ’s mensen verheffende kracht van God, die ons de overwinning geeft door onze Here Jezus Christus. Hij die deze gedachte grijpt, heeft een oneindig veld voor studie. Hij heeft de sleutel die het hele schathuis van Gods Woord voor hem zal ontsluiten. Deze geïnspireerde instructie dringt ons om Openbaring 17 te bestuderen als een profetie die Gods liefde voor Zijn volk openbaart; het is ter wille van hen dat Hij dit hoofdstuk heeft gegeven, opdat zij mogen weten, wat er gebeuren zal en hoe zij zich hiervoor kunnen voorbereiden; het bevat ook Gods verzekering dat Hij met Zijn 1
volk zal zijn in hun ure der beproeving en hen tenslotte de overwinning zal geven. Het zeventiende hoofdstuk van de Openbaring begint met, Eén van de zeven engelen, die de zeven schalen hadden’, zei tegen Johannes : ‘Kom hier, ik zal u tonen het oordeel over de grote hoer, die zit aan vele wateren, met wie de koningen der aarde gehoereerd hebben en zij die op de aarde wonen, zijn dronken geworden van de wijn harer hoererij.’ (Openb. 17: 1, 2) Bij een eerste blik kan gedacht worden dat dit hoofdstuk geen betrekking heeft op de gemeente, maar op de oordelen van God’, op de ‘grote hoer.’ Maar de engel toont echter onmiddellijk de grootheid van het kwaad door deze hoer bedreven, waardoor zij veroordeeld wordt om de zeven laatste plagen te ontvangen en in het bijzonder de 6de en de 7de plaag. Haar grote zonde die in het bijzonder Gods toorn doet ontbranden is dat zij Gods volk vervolgt en probeert het te vernietigen. Zij gebruikt de vele wateren waarop zij zit om Gods volk te overstromen. Zij heeft een onwettige verbinding met de koningen der aarde en gebruikt hun macht tegen Gods volk. Dat Openb. 17 werd gegeven om te tonen dat Gods oordeel over de Babylonische hoer zal vallen, omdat zij de koningen gebruikt om Zijn volk te vervolgen, wordt in de eerste verzen getoond. Wij moeten eraan denken, dat Johannes dikwijls tot de climax van zijn thema komt bij het begin van een profetie en dan voortgaat om de omstandigheden te tonen die tot die climax hebben geleid. Let op hoe Openbaring 1: 7 dit beginsel volgt: ‘Zie, hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien, ook zij, die Hem hebben doorstoken, en alle stammen der aarde zullen over Hem weeklagen.’ Merk op dat voordat Johannes één van de vele gebeurtenissen openbaart die in de geschiedenis zouden plaatsvinden tot aan de wederkomst, hij het weeklagen van de verlorenen beschrijft als ieders oog Jezus ziet komen op de wolken van kracht en heerlijkheid. Hij toont de climax voordat hij de gebeurtenissen ontvouwt die tot de climax leiden. Wij citeren een andere illustratie. Na een korte inleiding van het beest van Openb. 13 zegt Johannes onmiddellijk: ‘En ik zag een van zijn koppen als ten dode gewond en zijn dodelijke wonde genas; en de gehele aarde ging het beest met verbazing achterna.’ (Openb. 13: 3) Zodra Johannes het beest inleidt, haast hij zich om erbij te vermelden dat het beest een dodelijke wonde ontvangt die genezen wordt met als resultaat dat de gehele wereld zich zou buigen voor de macht van het opgestane beest. De verwonding van het beest (vers 3) bij het begin van de beschrijving, door Johannes, van de activiteiten van dit beest is hetzelfde als het in gevangenschap geleid worden genoemd in vers 10, aan het einde van de beschrijving door Johannes van de activiteiten van het beest tot aan het einde van de twee en veertig maanden. De genezing van de dodelijke wonde en de daarop volgende verbazing van de wereld achter het beest genoemd in vers 3 wordt verder verklaard in Johannes’ levendige beschrijving van ‘het beest als een Lam’. Dat het eerste beest helpt om zijn verloren heerschappij terug te winnen, waardoor de wereld met verbazing het beest achterna gaat door de afdwinging van het ‘merkteken van het beest’. (zie vers 11-17) Met dit leidende beginsel voor ons, hoe Johannes eerst de climax toont, keren wij ons tot Openbaring 17: 2 en merken dat het eerste kenmerk in de beschrijving van de ‘grote hoer’ is, dat zij het is, ‘met welke de koningen der aarde gehoereerd hebben’. De bewoners der aarde zijn dronken geworden van de wijn harer hoererij. Dat wil zeggen, de verbinding van Kerk en Staat, waarbij de Kerk de Staat leidt, zal een in praktijk gebracht geloof zijn van de regeringen der aarde. Wanneer de regeringen en het volk verenigd zijn in de veronderstelde gerechtigheid van het afdwingen van het merkteken van het beest door middel van de Staat, dan zullen diegenen, die Gods sabbat houden en de Bijbelse voorschriften van scheiding van Kerk en Staat voorstaan, als vijanden van wet en orde bevonden worden. Zij die de sabbat van de Bijbel heiligen, zullen gebrandmerkt worden ‘als vijanden van de wet en orde, als afbrekers van de zedelijke beperkingen der maatschappij, regeringsloosheid en corruptie veroorzakende en Gods oordelen over de aarde inroepende’. Hun gemoedsbezwaren zullen stijfhoofdigheid, hardnekkigheid en verachting der overheid genoemd worden. Zij zullen beschuldigd worden van afkerigheid van de regering. Predikanten die de verplichting der goddelijke wet ontkennen zullen van de kansel af de plicht verkondigen om gehoorzaamheid te bewijzen aan de burgerlijke overheden als door God aangesteld. In wetgevende en rechtszalen zullen de gebodenbewaarders verkeerd worden voorgesteld en 1
veroordeeld. Hun woorden zullen in een vals licht gesteld worden. De waardigheidsbekleders in Kerk en Staat zullen zich verenigen om alle klassen om te kopen, te overreden of te dwingen de zondag te eren. Vrijheid van geweten dat zo’n groot offer heeft gekost, zal niet langer geëerbiedigd worden. In de strijd die spoedig komt zullen de woorden van de profeet de waarheid zien: ‘De draak vergrimde op de vrouw en ging heen om krijg te voeren tegen de overigen van haar zaad die de geboden Gods bewaren en het getuigenis van Jezus Christus hebben.’ Het kan ons niet ontgaan op welke dramatische wijze de heiligen in het profetische beeld van Openb. 17 komen. ‘En ik zag, dat de vrouw dronken was van het bloed der heiligen, en van het bloed der getuigen van Jezus.’ (Openb. 17: 6) De grote hoer is de moordenares van Gods kinderen. De heiligen worden in dit visioen voorgesteld als de slachtoffers van de bloeddorstige hoer. Er kan dus geen misverstand bestaan aangaande het doel waarvoor deze profetie gegeven is. Zij is gegeven als een waarschuwing voor Gods volk wat hun gevaarlijke toestand zal zijn als de grote hoer de heerseres wordt over de aardse koninkrijken. In Openb. 20: 2 wordt de afvallige kerk voorgesteld als de vrouw Izebel die zich een profetes noemt. De Heer der heerlijkheid klaagde haar aan wegens haar onwettige verhouding die zij had met de aardse machten, zeggende: ‘En ik heb haar tijd gegeven opdat zij zich zou bekeren van haar hoererij en zij heeft zich niet bekeerd. Zie, Ik werp haar op het ziekbed, en hen, die met haar overspel bedrijven breng Ik in grote verdrukking, zo zij zich niet bekeren van hun werken. En haar kinderen zal Ik door de dood ombrengen.’ (Openb. 2: 20-23) Izebel was de dochter van Ethbaäl, de koning der Sidoniërs en leidde Achab tot de aanbidding van Baäl. Achab richtte voor Baäl een altaar op in het huis van Baäl, hetwelk hij te Samaria gebouwd had. Ook maakte Achab de gewijde paal zodat Achab de Here de God van Israël meer krenkte dan alle koningen die voor hem in Israël geweest waren. (1 Kon. 18: 31, 33) Achab werd een werktuig in de hand van de goddeloze vrouw en op haar aansporing doodde men de profeten van God. Want het geschiedde dat Izebel de profeten des Heren uitroeide. (1 Kon. 18: 4) Izebel heeft klaarblijkelijk de profeten des Heren niet zelf gedood, maar zij gebruikte daartoe de macht van de staat. Elia, de profeet des Heren die in de Schrift wordt voorgesteld als een type van Gods volk, werd gebruikt om de ongerechtigheid van de vereniging van Israël met de afgoderij van de Baäldienst tegen te gaan. Met de onweerstaanbare hemelse kracht die op hem rustte daagde hij de valse leer der Baälaanbidders uit en openbaarde hij aan het volk de ongerechtigheid die Israël gebracht was door Izebel. Baäl betekent heer… Baälsdienst was zonaanbidding, een listige satanische filosofie die Gods schepping in de plaats stelde van de Schepper, een godsdienstige filosofie die een grote macht plaatst in de handen van een valse priesterorde. (1 Kon. 16: 32, 33 en 18: 22-40) De omstandigheden die overheersten in Israël ten tijde van Izebel vertonen een opmerkelijke overeenkomst met de tijd gedurende de donkere Middeleeuwen en zullen eveneens aanwezig zijn in de laatste gebeurtenissen van de eindstrijd tussen waarheid en dwaling. De treffende overeenkomst tussen de gebeurtenissen van die dagen en de gebeurtenissen die plaats vinden in de allerlaatste dagen van de aardse strijd is zo duidelijk dat men direct begrijpt waarom de Here de profeet Elia heeft aangewezen als een type van diegenen die de laatste grote waarschuwingsboodschap zullen verkondigen, tegen het goddeloze werk van de andere Izebel, die de koningen der aarde zal gebruiken om de dienstknechten van God te vervolgen en zal zoeken te doden. Zij die in deze duistere wereld God dienen zijn dierbaar in Zijn oog, als ‘Zijn oogappel’. (Zach. 2: 8) De Here Jezus die Zijn dierbaar bloed gaf om Zijn volk te verlossen zegt: ‘In zoverre gij het aan één van deze Mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan.’ (Matt. 25: 40) Als men één van Gods kinderen verwondt is dat ‘zondigen tegen Christus’. (1 Kor. 8: 12) Zijn kinderen zijn dierbaar in Zijn ogen. Christus waarschuwt hen die menen dat zij ongestraft Zijn kinderen kunnen kwaad doen: ‘Ziet toe, dat gij niet één dezer kleinen veracht.’ (Matt. 18: 10) En tot Zijn kinderen die op Hem vertrouwen zegt Hij: ‘Elk wapen dat tegen u gesmeed wordt, zal niets uitrichten.’ (Jes. 54: 17) De Psalm die in het bijzonder geschreven is voor de gevaren van het eindgebeuren zegt: ‘Met Zijn vlerken beschermt Hij u, en onder Zijn vleugelen vind gij een toevlucht. (Ps. 91: 4) De profetie van Openbaring 17 is gegeven om ons ‘het oordeel over de grote hoer, die zit aan vele wateren’ te tonen, een oordeel dat van de hemel 1
op haar valt, omdat zij de koningen der aarde (met wie zij een onheilig verbond heeft) gebruikt om Gods volk te vervolgen. Dit is het doel waarvoor deze profetie gegeven werd. Het is tevens geschreven om Gods volk te bemoedigen met de wetenschap dat God ten volle nota neemt van de woede van haar toorn tegen Gods volk en zo troost vindt, wetende dat God met haar zal handelen en verlossing aan Zijn verdrukt volk zal brengen. Van de engel die opdracht heeft om aan Johannes het oordeel te tonen, dat over de grote hoer zal komen, wordt duidelijk gezegd dat hij ‘één van de 7 engelen is die de 7 schalen hadden’. (Openb. 17: 1) Aldus worden wij terugverwezen naar de beschrijving van het uitgieten van Gods onvermengde toorn op diegenen die de waarschuwingsboodschap die verkondigd was door Gods volk, verworpen hadden. De derde engelboodschap waarschuwt tegen de aanbidders van ‘het beest en zijn beeld’ en het ontvangen van ‘het merkteken van het beest.’ Het beest vervolgde Gods volk in de donkere Middeleeuwen. Het beeld van het beest is in de laatste dagen een vereniging van Kerk en Staat die Gods volk vervolgt. ‘Wanneer de belangrijkste kerken van de Verenigde Staten… de Staat zullen beïnvloeden om haar besluiten door te voeren en haar instellingen te steunen, dan zal protestants Amerika een beeld gemaakt hebben van de Roomse priesterregering en het opleggen van burgerlijke straffen op mensen met afwijkende overtuiging, zal onvermijdelijk het gevolg zijn.’ Het ‘beeld van het beest’ stelt die vorm van afvallig protestantisme voor die ontwikkelen zal, wanneer de protestantse kerken de hulp van de burgerlijke macht zullen zoeken voor de afdwinging van haar leerstukken. De waarschuwing tegen de laatste grote afval, wanneer Kerk en Staat zich verenigen om het merkteken van het beest af te dwingen, zal met de machtigste demonstratie van goddelijke kracht, die ooit in verband met Gods werk is getoond, verkondigd worden. Johannes zegt: ‘Ik zag een andere engel, die grote macht had, nederdalen uit de hemel en de aarde werd door zijn lichtglans verlicht. En hij riep met sterke stem, zeggende: Gevallen, gevallen is de grote stad Babylon… omdat van de wijn van de hartstocht harer hoererij al de volken gedronken hebben en de koningen der aarde met haar gehoereerd hebben.’ (Openb. 18: 1-3) De Here zal Zijn volk met moed bezielen, die hen in staat zal stellen, deze ernstige waarschuwing tegen deze nationale afval te verkondigen. Zij die deze waarschuwing verwerpen, zullen met bittere wrevel en toorn vervuld worden; hun natuurlijke hartstochten zullen door de boze geesten tot het uiterste gebracht worden. Naar deze strijd wijzende zegt Ellen White: ‘Wij werden vervuld met de Heilige Geest toen wij uitgingen en de sabbat meer ten volle verkondigden. Dit maakte de kerken en de naam-adventisten woedend, daar zij de sabbat- waarheid niet konden tegenspreken. Ik werd gewezen op de tijd dat de boodschap van de derde engel eindigde. De kracht Gods had op Zijn volk gerust…de laatste grote waarschuwing had overal weerklonken en het had de bewoners der aarde die de boodschap niet wilden aannemen in beroering gebracht en vertoornd. Het is naar deze tijd, wanneer de luide roepstem met grote kracht gegeven zal worden, waarnaar de laatste profetie van Daniël verwijst: de luide roep zal met zulk een machtige kracht gegeven worden, dat de ‘Koning van het Noorden’ daar zeer verontrust door zal worden, zodat hij in grote grimmigheid zal uittrekken om velen te verdelgen en te vernietigen. Om dit te bereiken legert hij zich bij de geestelijke ‘heilige Stad’ maar de Here komt tussenbeide om Zijn volk te verlossen. Dit is een lering van Daniël 11: 45 en 12: 1. Wanneer wij het boek Daniël bestuderen zien wij drie onderdelen in het eindconflict: 1. De Koning van het Noorden bezet het land Israël. Dat doet hij door de verbinding tussen Kerk en Staat tot stand te brengen en aldus door het schenden van het beginsel van godsdienstvrijheid, het gebied van het geweten dat alleen God toebehoort, binnengaat. 2. Zondagswetten zijn in strengheid toegenomen, totdat een doodstraf wordt verbonden aan hun overtreding, om te worden uitgevoerd na een zekere tijdsperiode. “In die tijd wanneer de bedreiging met de dood wordt uitgesproken over de sabbatsvierders die weigeren voor het beeld van het beest te buigen, zal Michaël opstaan die ons ter zijde zal staan.” 3. “In die tijd” (de tweede maal dat deze uitdrukking wordt gebruikt in Daniël 12:1), wanneer de tijdsperiode in het doodsbevel op het punt staat te verstrijken en aldus de dood toegemeten zal 1
worden aan Gods volk, op de tijd van de 6de en de 7de plaag, “in die tijd zal uw volk ontkomen”. Het is op die tijd dat Gods volk bedreigd wordt met de dood, in het decreet dat hun nog een bepaalde tijd geeft om hun sabbatsviering op te geven, dat Michaël onze Heer en Heiland opstaat, en de reden voor Zijn staan of het begin van Zijn regering, na het sluiten van de genadedeur wordt aldus verklaard: ‘Omdat Hij de zonen van uw volk terzijde staat.’ De machten van het kwaad dreigen Zijn volk te vernietigen, dat is genoeg! Dit wekt Hem tot toorn! Hij staat op en sluit de deur der genade zodat Hij met ongemengde toorn kan handelen met de vervolgers van Zijn volk. Hij zal Zijn volk verlossen! Om dit te doen stort Hij plaag voor plaag uit. We zullen de plagen nooit bestuderen zonder achter hun uitgieting de grote liefde van de Here Jezus voor Zijn vrijgekochte volk te zien: Het is ter wille van hen in hoofdzaak, dat de plagen uitgestort worden. Ellen White zegt hierover: “Ik zag de leidende mannen van de aarde tezamen beraadslagen, en satan en zijn engelen waren zeer bezig rond hen. Ik zag een geschrift, afschriften ervan werden in verschillende delen van het land verspreid, waarin last gegeven werd, dat tenzij de heiligen hun eigenaardig geloof zouden opgeven, de sabbat opgeven en de eerste dag der week vieren, de mensen na een zekere tijd vrij waren om hen te doden…satan wenste het voorrecht te hebben om de heiligen van de Allerhoogste te vernietigen; maar Jezus gebood Zijn engelen hen te bewaken. God zou geëerd worden door de getrouwe wachtende gelovigen die Hem zolang hadden verwacht, in de hemel op te nemen zonder dat zij de dood zouden zien. God zou niet toelaten dat Zijn Naam gesmaad zou worden onder de heidenen. De tijd was bijna gekomen wanneer Hij Zijn grote kracht zou manifesteren, en Zijn heiligen glorierijk zou verlossen. Voor de heerlijkheid van Zijn Naam zou Hij iedereen van diegenen die geduldig op Hem gewacht hebben verlossen, wier namen geschreven waren in het boek.” Op deze wijze brengt Ellen White de dood waarmee de ‘Koning van het Noorden’ dreigt, als hij uittrekt ‘in grote grimmigheid om velen te verdelgen en te vernietigen’, (Dan. 11: 44) in verband met de verlossing van Gods volk ‘al wie in het boek geschreven wordt bevonden.’ (Dan. 12: 1) De verlossing van Gods volk wordt teweeg gebracht door de stem van God, die volgens de Openbaring weerklinkt ten tijde van het begin van de 7de plaag. (Openb. 16: 7) Daniël zegt dat de ‘Koning van het Noorden’ tot zijn einde komt ten tijde van de verlossing van de heiligen. Johannes zegt, dat de verlossing van de heiligen door de stem van God geschiedt bij het begin van de 7de plaag. De ‘Koning van het Noorden’ wordt beschreven als zijnde juist op het punt te staan om de heiligen te doden, wanneer God hen verlossing brengt en de ‘Koning van het Noorden’ komt tot zijn einde, zonder dat iemand hem helpt, want de Here had tot zijn totale ondergang besloten in de strijd van die grote dag van God Almachtig, ‘Armageddon’, wat betekent ‘de berg der slachting’. Hoofdstuk 2. Openbaring 17, een uitbreiding van het beeld van de wereldcrisis zoals getoond in Openbaring 16. Openbaring 16 werpt licht op Openbaring 17 en Openbaring 17 geeft licht op Openbaring 16. Zij zijn delen van eenzelfde voorstelling. Dezelfde machten, dezelfde strijd, dezelfde oordelen, dezelfde resultaten worden in beide hoofdstukken gezien. Openbaring 17 gaat er dieper op in hoe de machten van het kwade verbonden worden in hun tegenstand tegen het volk van God, door de leerstellingen van Babylon, de wijn, die de koningen der aarde dronken maakt en hen ertoe brengt om verkeerde beslissingen te nemen; en hoe de aldus gevormde eenheid van ‘de koningen der wereld’ om Gods volk te vernietigen, nog niet ten volle bereikt wordt voordat de tijd van het uitgieten van de 6de plaag aanbreekt. Openbaring 17 wordt ons gegeven om te tonen hoe deze eenheid bereikt wordt onder de koningen die enerlei mening hebben en hun kracht en macht aan het beest geven. Wij zien dat 1
Openbaring 17 in speciale zin handelt over de gebeurtenissen die leiden tot de tijd van de 6de plaag. Om deze gedachte verder te verduidelijken tonen wij het verband tussen de verdeeldheid van de machten van Babylon, getoond in Openb. 16: 19 ten tijde van de 7de plaag en dezelfde verdeeldheid die in Openb. 17: 16 wordt getoond. In Openb. 16: 17-19 lezen wij van het oordeel waarin wordt verklaard dat ‘het grote Babylon is gedacht geworden voor God om haar te geven de drinkbeker van de wijn des toorns Zijner gramschap’. De climax van de gebeurtenissen als de stem van God verlossing brengt voor Gods volk van de Babylonische vervolgers wordt door Johannes als volgt beschreven: ‘En de grote stad is in drie delen gescheurd’, dezelfde drie delen die genoemd worden in Openb. 16: 13 die zich verenigden in hun gemeenschappelijk plan om de heiligen te doden. Openb. 16 zegt alleen dat de machten in drie delen wordt verdeeld. Deze ‘drie delen’ worden in vers 13 genoemd als ‘de draak, het beest en de valse profeet’ maar er wordt niet aangegeven waardoor die verdeeldheid zal ontstaan. Openb. 17 echter is gegeven, om te laten zien hoe de verdeeldheid waarnaar in Openb. 16:19 wordt verwezen, komen zal en met welke resultaten. In Openb. 17: 16 deelt Johannes ons mee wat er gebeurt als de stem van God verlossing voor Zijn volk brengt en tevens verwarring brengt onder haar vijanden. Hij zegt: ‘En de tien horens die gij gezien hebt op het beest, die zullen de hoer haten en zullen haar berooid maken en naakt en zij zullen haar vlees eten en zullen haar met vuur verbranden’. Openbaring 17 is ons gegeven om te tonen op welke wijze de natiën van de wereld ertoe gebracht worden zich te verenigen in het afdwingen van strenge zondagswetten die Gods volk in conflict zullen brengen met de overheden; hoe deze natiën ertoe geleid worden zich te verenigen in hun voornemen om alle sabbatsvierders uit te roeien en hoe God onder de 6de plaag de wateren van de Eufraat doet keren zodat ze niet langer het doel van Babylon dienen om de heiligen uit te roeien. Openbaring 17 toont ook dat het volk van Babylon in verwarring gebracht wordt als Gods stem verlossing voor Zijn volk brengt, zich op hun godsdienstige leiders werpt met dezelfde wapenen die bedoeld waren om Gods volk te doden. Dus is het volkomen duidelijk dat Openb. 17 gegeven is om de verdere bijzonderheden te geven hoe de machten van Babylon verenigd worden, wat leidt tot een verenigde actie om Gods volk te vernietigen ten tijde van de 6de plaag , het geeft tevens de bijzonderheden hoe deze eenheid wordt verbroken en de machten, die verenigd waren om de heiligen te doden, verward en verdeeld worden en zich tegen elkander keren en elkaar afslachten. Daar dit ongetwijfeld het doel is waarvoor Openb. 17 gegeven is, moet daarom ook alles wat in dit hoofdstuk genoemd wordt dienovereenkomstig uitgelegd worden. Dat Openb. 17 werd gegeven als een verdere uitlegging van de gebeurtenissen die plaats vinden voor en gedurende de 6de en de 7de plaag blijkt ook uit het feit dat Openb. 17 handelt over dezelfde symbolen en gebeurtenissen die plaatsvinden onder de 6de en 7de plaag. Openb. 16: 12 zegt dat de zesde schaal van Gods toorn wordt uitgegoten ‘op de rivier de Eufraat’, (de rivier van Babylon) en zijn water is opgedroogd. Dit is een aanhaling uit Jer. 50: 38 die voorspelde dat de wateren van de Eufraat, waarop het oude Babel gebouwd was, zouden opdrogen. Dit is nu het allereerste kenmerk wat met betrekking tot de Babylonische hoer naar voren wordt gebracht. De engel vertelde aan Johannes: ‘Ik zal u tonen het oordeel over de grote hoer, die zit aan vele wateren.’ (Openb. 17: 1) Deze tekst is een directe aanhaling uit Jeremia 51: 13, wat het oude Babel beschrijft als geesten ‘op vele wateren’ namelijk de Eufraat. De engel geeft ook de betekenis van de wateren van de Eufraat waarop de grote hoer zit. Hij zegt: ‘De wateren, die gij zaagt, waarop de grote hoer gezeten is, zijn natiën en menigten en volken en talen.’ (Openb. 17: 15) De wateren van de Eufraat zijn dus een voorstelling van volkeren, scharen, natiën en tongen die het bevel opvolgen van de grote hoer. Het opdrogen van de Eufraat kan dus alleen betekenen dat wanneer God de oordeelsschaal uitgiet in de 6de plaag, dat die mensen die voorheen gehoorzaam waren om de wensen en verlangens van de Babylonische hoer uit te voeren, nu weigeren om haar snode plannen uit te voeren, maar in plaats daarvan zich tegen haar keren en haar vernietigen. Dat Openb. 17 een verdere ontvouwing is van het beeld dat in Openb. 16 getoond wordt betreffende de gebeurtenissen onder de 6de en de 7de plaag wordt meer en meer duidelijk als men de twee hoofdstukken met elkaar vergelijkt. Let op de relatie tussen de koningen van de gehele wereld, verenigd om oorlog te voeren 1
tegen God in die ‘oorlog op de grote dag van de Almachtige God’ beschreven in Openb. 16: 12-16 en de uitgebreide beschrijving van die strijd in Openb. 17: 12-17. In Openb. 16 zijn de koningen der gehele wereld in oorlog tegen God en in Openb. 17: 12-14 zullen de koningen ‘oorlog voeren tegen het Lam’. In Openb. 16: 14-16 komen de koningen ten ondergang in Armageddon - dit woord betekent ‘berg der slachting’ en in Openb. 17: 14 staat dat het Lam hen zal overwinnen. ‘Want Hij is de Here der heren en de Koningen der koningen.’ Deze roemrijke titel, die hier genoemd wordt in verband met het Lam die deze koningen overwint, vinden we ook in Openb. 19: 1-21, waar we een verdere uitbreiding van het beeld van de vernietiging van de koningen in verband met de oorlog die de Koning der koningen voert tegen de legers der aarde. Het is duidelijk dat in dit conflict niets van een letterlijke militaire strijd wordt bedoeld. Deze strijd gaat over ‘het merkteken van het beest’ en heeft niets te maken met een militaire strijd. Het gaat over de strijd tegen het Lam en tegen degenen die met Hem zijn, zoals beschreven wordt in Openb. 17: 14. Het toont dezelfde strijd als die beschreven wordt in Openb. 16: 12-16 en heeft geen speciale verwijzing naar iets van militaire aard. Als men het duidelijke verband tussen hoofdstuk 16 en 17 altijd had gezien en als men Openb. 17 gezien had als de verdere uiteenzetting van Openb. 16 met bijzondere betrekking tot de gebeurtenissen onder de 6de en de 7de plaag, dan zou er nooit een theorie zijn ontstaan omtrent een militair Armageddon. Het geloof dat Openb. 16:12-16 een militaire oorlog beschrijft in Palestina kan niet anders dan de grootheid van de verlossing van God verkleinen. Deze menselijke uitlegging verzuimt het verband te zien tussen Openb. 16 en 17 en juist Openb. 17 is de verklaring van de symbolen en omstandigheden genoemd in verband met de 6de en de 7de plaag. Het verstaan van Openb. 16 in het bijzonder van de 6de en de 7de plaag zal ook van grote invloed zijn op iemands inzicht op het verstaan van Openb. 17. Het zien van Openb. 16: 12-16 als een militaire strijd tussen de natiën in Palestina vermindert een juiste waardering van de verlossing van Gods volk door Gods stem. In Openb. 16 beschrijft de profeet de strijd tussen Christus en de natiën der wereld die zich verenigd hebben in hun doel om Gods volk te vervolgen. God zendt plaag na plaag om ze te doen afwijken van dit doel, totdat ten tijde van de 6de plaag ‘de koningen der gehele wereld’ besloten hebben om het volk van God te doden. In het boek de Grote Strijd blz. 579-594, beschrijft Ellen White de gebeurtenissen die plaats zullen vinden gedurende de uitstorting van de 7 plagen. De gebeurtenissen onder de 4 eerste plagen worden in enkele bladzijden beschreven. Voor het uitgieten van de 7de plaag, als Gods volk verlost wordt door Gods stem, beschrijft Ellen White, de gebeurtenissen die plaats vinden voor en ten tijde van de 6de plaag als volgt: ‘Wanneer zij die Gods wet eren, niet langer beschermd worden door menselijke wetten, zal er in verschillende landen gelijktijdig een beweging ontstaan die hun vernietiging beoogt. Wanneer het de in het decreet vastgestelde tijd nadert, zullen de mensen samenspannen om de gehate sekte uit te roeien. Besloten wordt om in één enkele nacht zo hard toe te slaan, dat de stem van vermaan en berisping geheel tot zwijgen zal gebracht worden. Het volk van God bidt nog om goddelijke bescherming, terwijl overal groepen gewapende mannen, opgehitst door scharen van boze engelen (zie Openb. 16: 13, 14) zich gereedmaken om het doodvonnis te voltrekken. Maar juist dan, in de ure van de grootste nood, zal de God van Israël ingrijpen om Zijn uitverkorenen te verlossen. ‘En de Here zal Zijn heerlijke stem doen horen…’ (Jes. 30: 29, 30) Met triomfkreten, gespot en verwensingen staan tal van boze mannen op het punt om zich op hun prooi te werpen, wanneer in eens een dichte duisternis, zwarter dan de duisternis van de nacht, over de aarde valt. Dan omspant een regenboog glanzende met de heerlijkheid van de troon van God, de hemelen en schijnt elke biddende groep te omcirkelen. De boze horden worden plotseling tot staan gebracht. Hun spottend geroep wordt niet meer gehoord. De voorwerpen van hun moord-woede worden vergeten. Met angstige voorgevoelens staren ze naar het symbool van Gods verbond en verlangen beschermd te worden tegen Zijn alles overweldigende glans. Het is te middernacht dat God Zijn macht tot verlossing van Zijn volk openbaart… in het midden van het uitspansel is een heldere plek van onbeschrijfelijke heerlijkheid van waar de stem van God komt, als het ‘geluid van vele wateren’, zeggende: ‘Het is geschied.’ (Openb. 16: 17) Die stem doet de 1
aarde en hemel beven. Ellen White verbindt op deze wijze in één dramatisch beeld de gebeurtenissen van de 5de, de 6de en de 7de plaag. Om nu de 6de plaag eruit te halen en toe te passen op een veronderstelde militaire oorlog in Palestina doet grote onrechtvaardigheid aan het geïnspireerde Woord van God door er iets in te brengen wat totaal niets te maken heeft met het kernpunt en brengt daardoor verwarring in het verstaan van de heerlijke overwinningsboodschap die de Here gegeven heeft tot troost en leiding van Zijn laatste gemeente. Het is duidelijk dat Openb. 17 de verdere verklaring is van Openb. 16 en dat met betrekking tot de 6de en 7de plaag dezelfde machten, dezelfde strijd, dezelfde oordelen en dezelfde resultaten in beide hoofdstukken genoemd worden. Openb. 17 bevat de verdere uiteenzetting of verklaring van de symbolen en gebeurtenissen genoemd onder de 6de en de 7de plaag. Ellen White beschrijft de gebeurtenissen bij de verlossing van Gods volk als volgt: ‘Nadat de heiligen zijn verlost door de stem van God, keren de goddelozen menigten hun woede op elkaar. De aarde schijnt overstroomd te worden met bloed, en dode lichamen liggen van het ene einde der aarde tot het andere eind. Nu in wanhoop belijden deze leraars aan de wereld hun werk en bedrog. De scharen zijn met woede vervuld. ‘Wij zijn verloren’, roepen ze uit, ‘en jullie zijn de oorzaak van onze ondergang’. En zij keren zich tegen de valse herders. Juist diegenen, die hen eenmaal het meest bewonderd hebben, zullen de vreselijkste vervloekingen over hen uitspreken. Dezelfde handen, die hen eenmaal met lauweren gekroond hebben, zullen opgeheven worden om hen te vernietigen. De zwaarden, die bedoeld waren om Gods volk te doden, worden nu gebruikt om hun vijanden om te brengen. Overal is strijd en bloedvergieten. Het werk van vernietiging begint onder diegenen die beleden hebben geestelijke leiders van het volk te zijn. De valse wachters zijn de eersten die vallen. (Gr. Strijd Blz. 604, 606) Ellen White citeert dan Zacharia 14: 12, 13 waarop wij de aandacht willen vestigen ten einde te wijzen op de toestand van verdeeldheid die ontstaat als de Here opstaat om te strijden tegen de Babylonische machten die in slagorde tegen Gods volk opgesteld staan in ‘de oorlog van die grote dag van God Almachtig’. Zij zegt: ‘Dan zal dit de plaag zijn, waarmee de Here alle volken zal treffen, die tegen Jeruzalem zijn uitgerukt: Hij zal ieders vlees, terwijl hij nog op zijn voeten staat, doen wegteren, en ieders ogen zullen wegteren in hun kassen, en iedere tong zal wegteren in zijn mond. Ja, te dien dage zal er onder hen een grote, door de Here bewerkte, ontsteltenis wezen, en ieder zal de hand van een ander grijpen, en ieders hand zal zich tegen die van een ander verheffen.’ In de dolle strijd van hun eigen wilde driften en door de verschrikkelijke uitstorting van de ongemengde toorn Gods zullen de goddeloze bewoners van deze aarde - priesters, machthebbers en mensen, rijk en arm, hoog en laag - vallen. (Gr. Strijd, blz. 606) Wij willen nog een voorbeeld geven waaruit duidelijk blijkt dat Openb. 17 gegeven is als een verklaring van de gebeurtenissen die in Openb. 16 voorkomen, in het bijzonder tot de betrekking tot de gebeurtenissen in de 6de en de 7de plaag. Door ‘de grote hoer’ voor te stellen als zittende op ‘vele wateren’ wat verwijst naar wateren van de Eufraat speelt in verband met de eenheid van Babylon en ook in verband met de verdeeldheid die gebracht wordt door het uitgieten van de 6de plaag op deze wateren, zodat zij niet langer Babylon dienen, maar daarentegen een bedreiging voor haar worden. Het opdrogen van de wateren van de Eufraat door de 6de plaag wordt in de beschrijving van Openb. 16 gevolgd door de verdeling van Babylon. (Openb. 16: 12, 19) In Openb. 17: 1, 15, 16 worden de wateren van de Eufraat genoemd in verband met: 1. De schijnbare veiligheid van ‘de grote hoer’ zittende op deze wateren - de wateren ondersteunen en helpen haar - en de toestand van overeenstemming (verzen 12, 17) onder de ondersteuners van Babylon. 2. De opdroging van de wateren en het aldus haar niet langer steunen en helpen, wat leidt tot een toestand van verdeeldheid en strijd onder diegenen die voorheen gehoorzaamd hadden aan de bevelen van de Babylonische hoer. Dus in zowel Openb. 16 als verder uitgebreid in Openb. 17 stellen de wateren van de Eufraat de eenheid voor onder diegenen die de Babylonische hoer dienen, en het opdrogen van de wateren van de Eufraat verwijst naar de toestand van verdeeldheid en de daarop volgende strijd onder de gelederen 1
van de Babylonische wereld. Een goed verstaan dus van de gebeurtenissen van de 6de en de 7de plaag vereist een goed begrip van de symbolische betekenis van het symbool van de wateren van de Eufraat en het opdrogen daarvan door de tussenkomst van God ten behoeve van Zijn volk.
Hoofdstuk 3. De Koningen van het Oosten; een symbool van Jezus Christus en Zijn hemelse legers. Van de wateren van de Eufraat wordt gezegd dat zij worden opgedroogd ‘zodat de weg bereid werd voor de koningen, die van de opgang der zon komen’. Teneinde de betekenis van deze uitspraak in haar betrekking tot het opdrogen van de wateren van de Eufraat duidelijk te maken, geven wij de volgende gedachten door: Openb. 16: 12, ‘de wateren van de Eufraat droogden op zodat de weg bereid werd voor de koningen van het Oosten’. Openb. 17: 12-17; De wateren van de Eufraat: diegenen die gehoorzamen aan hun godsdienstige leiders. Het opdrogen van de wateren van de Eufraat: De menigten die ophouden Gods volk te vervolgen, en die, hun valse geestelijke leiders hatende, hen doden, waarna de menigte elkander doodt. Christus met Zijn hemelse legers zal niet eerder komen dan na dit crisisuur, wanneer Babylon verdeeld wordt: Zij, de koningen ‘der aarde’, stemmen overeen hun koningschap aan het beest te geven ‘totdat de woorden Gods zullen voleindigd zijn’. Oneindige wijsheid heeft bepaald dat de komst van de ‘koningen van het Oosten’, Christus die Zijn legers van de hemel aanvoert, niet eerder zal plaatsvinden dan na het opdrogen van de wateren van de Eufraat. Hoe meer dit aspect bestudeerd wordt, hoe meer de hemelse wijsheid wordt geopenbaard. Men zij er ten eerste aan herinnerd dat het opdrogen van de wateren van de Eufraat niet plaats vindt bij de komst van Christus, maar enige dagen voor deze majestueuze gebeurtenis. Aardse natiën worden niet uit de weg genomen omdat zij de komst van de hemelse legers zouden kunnen verhinderen. Het is duidelijk dat mensen noch demonen, de komst van de Almachtige God kunnen verhinderen als Hij komt om Zijn volk bijeen te vergaderen. Hij kon dat nu doen, maar Hij doet het niet omdat in Zijn programma bepaalde dingen eerst moeten gebeuren. Om ten laatste Zijn Koninkrijk op basis van vertrouwen te vestigen achtte God het noodzakelijk om bepaalde gebeurtenissen te laten ontwikkelen tot Zijn glorie, en tot de openbaring van het ware karakter en werk van satan. Gedurende 6000 jaren heeft God toegelaten dat satan zijn kwaad deed in de wereld. Hij had satan op elke tijd gedurende die 6000 jaar kunnen vernietigen. Op dezelfde wijze kon Christus de machten van Babylon voor de tijd van de 6de en de 7de plaag vernietigen. Maar in Zijn oneindige wijsheid weerhoudt God Zijn hand, totdat het zaad van satan tot een verschrikkelijke oogst groeit en genoeg verderfelijke vruchten voortbrengt om zichzelf te veroordelen. Evenzo zal de oogst van het zaad dat Babylon zaaide, toegelaten worden om zulke vrucht te dragen dat Babylon voor het universum veroordeeld zal staan. Bewerende bezorgd te zijn om de wereld te redden van goddeloosheid en de zondagsviering afdwingende om de beschaving te redden, en de massa te redden van het verderf, enz, zal Babylon ogenschijnlijk Christus verhogen en de wet van het land als de wet van God, terwijl zij in werkelijkheid werkt tegen de ware leer van de Bijbel. Misleid zijnde om te geloven dat zij het geheim van het succes gevonden hebben zeggen zij: ‘vrede en veiligheid’ maar in plaats daarvan ‘zal een plotseling verderf hun overkomen’ en zij zullen geenszins ontkomen. (1 Tess. 5: 3) Voor de laatste keer, en ditmaal, in de hele wereld gelijktijdig, zal het duidelijk getoond worden, dat alleen een regering die gebaseerd is op ware leringen van God, gebaseerd op de precieze overeenstemming aan de werkelijke woorden van Gods heilige wet, kan blijven bestaan! Voor een korte periode zal de wereld zich verenigen in haar voornemen om Gods volk om te brengen onder het voorwendsel de wereld te redden van haar ondergang, om dan slechts tot ontdekking te komen dat zulk een handelwijze juist dat zal verhaasten wat ze gezocht hebben te vermijden. Zo was het ook in de dagen van onze Heer, God liet toe dat satan zijn bitterheid tegen Jezus zou openbaren om het ware karakter 1
van satan te openbaren. Niets kon satan zo zeker hebben beroofd van de genegenheid van de hemelse engelen en van het ganse trouwe heelal, als de wrede strijd die hij voerde tegen de Verlosser der wereld. Nu stond de schuld van satan zonder verontschuldiging vast. Hij had zijn ware karakter als leugenaar en als moordenaar laten zien. Hij had beweerd dat de overtreding van Gods wet vrijheid en verheffing zou brengen; maar men kon nu zien dat het tot slavernij en vernedering had geleid. (Gr. Strijd, blz. 461, 462) Wijzende naar de laatste strijd zegt Ellen White: de satanische ijver, waarmede de vorst der duisternis hen zal bezielen voor de vervulling van zijn boosaardige plannen zal de schijn van ijver voor God dragen. Men zal aanvoeren dat de weinigen die zich verzetten tegen een instelling van de Kerk en tegen een wet van de Staat, niet geduld behoeven te worden en dat het beter is dat zij lijden dan dat gehele naties in verwarring en wetteloosheid worden geworpen. Hetzelfde argument werd achttienhonderd jaar geleden aangevoerd tegen Christus door de oversten van het volk: ‘Het is ons nut, zei de sluwe Kajafas, dat één mens sterve voor het volk en het gehele volk niet verloren ga.’ (Joh. 11: 50) Dit argument zal de doorslag geven: en uiteindelijk zal een decreet worden uitgevaardigd tegen hen die de sabbat van het 4de gebod heiligen, hen openlijk veroordelende als verdienende de zwaarste straf, en men zal het volk de vrijheid geven om na een zekere tijd hen ter dood te brengen. (Gr. Strijd, blz. 568, 569) De koningen van het Oosten zullen niet eerder komen dan nadat die schijn van vroomheid ontmaskerd wordt: Christus en Zijn engelen zullen niet eerder komen dan nadat de eenheid van Babylon, die tot stand wordt gebracht door de veronderstelde eerbied voor de zogenaamde ‘dag des Heren, de viering van de zondag’ ingesteld door het pausdom als het teken van haar macht en autoriteit verbroken wordt en het ware karakter van allen wordt geopenbaard. De godsdienstige leiders zullen, ‘in wanhoop voor de wereld, hun werk van bedrog belijden’ en hun zogenaamde vrome volgelingen zullen dan de haat in hun harten openbaren door hun valse geestelijke leiders te doden, en zich ook tegen elkander keren met wederzijdse haat, totdat de wereld één groot slagveld van strijdende partijen is. Omstandigheden teweeggebracht door de tussenkomst van God ten behoeve van Zijn volk zijn de oorzaak dat de machten van Babylon hun misleidend uiterlijk afwerpen, en brengen de beginselen van satan tot openbaarheid die verborgen zijn geweest onder de schijn van godsdienstige ijver. Christus en Zijn hemelse legers zullen niet eerder komen dan het karakter van het volk van Babylon duidelijk wordt geopenbaard. De koningen van het Oosten komen niet eerder dan de wateren van Babylon afgewend worden van het dienen van Babylon, en in plaats daarvan één van de middelen wordt van haar vernietiging. In oude tijden, waarschijnlijk te danken aan Kores, die de natuurlijke loop van de rivier omboog, werd Babel ‘een bezit van roerdompen en waterpoelen’. (Jes. 14: 22, 23) Jeremia had voorspeld: ‘De zee is over Babel heengeslagen, door haar bruisende golven is het bedekt…Want de Here verwoest Babel en vaagt het grote rumoer eruit weg; hun golven bruisen als machtige wateren, dreunend klinkt hun geluid, want tegen Babel is een verwoester gekomen en gevangen worden zijn helden, gebroken zijn de bogen, want een God van vergelding is de Here, Hij vergeldt gewis.’ (Jer. 51: 42, 55, 56) ‘Vergeldt haar, gelijk zij vergolden heeft.’ (Openb. 18: 6) De menigte die zij op Gods volk losliet zal dan op haar aanvallen. Kores en de andere ‘Koningen van het Oosten’, (Jer. 51: 11, 28) (Jes. 41: 2, 25 en 46: 11) wachten totdat de wateren van de Eufraat waren afgeleid van de rivierbedding ‘opdat de weg van de koningen van het Oosten bereid werd’ , voordat zij in het hart van Babylon oprukten om haar totale val tot stand te brengen. Christus, de engelen en de heiligen (van wie gezegd wordt, dat zij nu de koningen en priesters zijn (Openb. 1: 6 en 5 :10) en die Christus helpen in Zijn hemelse dienst, die Hem zullen begeleiden bij Zijn wederkomst zullen niet in de oostelijke hemel gezien worden voordat de ontmaskering van de valse herders plaatsvindt. Wanneer de wateren van Babylon, die tot nu toe haar ondersteuning en bescherming hadden gegeven, afgewend zijn van hun gebruikelijke Eufraat-bedding, wanneer het volk ziet dat zij door haar godsdienstige leiders bedrogen zijn geworden en zich tegen hen in woede keert, dan zal de weg van de koningen van het Oosten bereid zijn. De Eufraat, voorheen een bolwerk en een steun voor Babylon, was door een toegangsweg te worden voor de legers van koning Kores het middel waardoor Babylon omvergeworpen werd. Het 1
opdrogen van de wateren van de Eufraat werd het teken voor de ramp die het oude Babylon overkwam. Johannes maakt de antitypische toepassing en toont dat de eenwording van de koningen der gehele wereld in hun voornemen om de laatste gemeente uit te roeien de toorn van God doet ontbranden met als gevolg de algehele verwoesting van Babylon. Het opdrogen van de wateren van de Eufraat is het signaal voor het begin van deze vernietiging, dit zal slechts het voorbereidende werk zijn tot de grotere vernietiging die volgt. Dat er een grote slachting zal plaatsvinden onder tevoren verenigde gelederen van Babylons legers (beschreven in Openb. 19: 11-21 als zijnde in strijd met de hemelse legers) gedurende de weinige dagen tussen het opdrogen van de Eufraat en de wederkomst wordt aangeduid door het feit dat Openb. 19: 11-21 het resultaat beschrijft met de uitspraak: ‘En de overigen werden gedood met het zwaard, dat kwam uit de mond van Hem die op het paard zat.’ (Openb. 19: 21) Ellen White verwijst naar Openb. 19: 11-21 als een beschrijving van de ‘strijd van Armageddon’. Bij Zijn wederkomst vernietigt de Heer ‘de overigen’ van de goddelozen die overgebleven zijn; want vanaf de tijd dat de wateren van de Eufraat opdrogen, het oordeel van God dat de periode van de algehele verwoesting van Babylon begint, worden de goddelozen in uiterste verwarring geworpen en beginnen elkaar te vernietigen totdat bij de komst van Christus er nog een ‘overblijfsel’ overblijft om gedood te worden door de werkelijke komst van Christus. Goed begrepen is elke grote crisis en elke grote verlossing die eertijds het oude Israël overkwam en in de Heilige Schrift is opgetekend, een voorstelling van de eindcrisis en de eindverlossing van Gods volk. In het verleden is het Gods methode geweest om verlossing aan Zijn volk te brengen, door de verenigde vijanden van Zijn volk omver te werpen, door verwarring te brengen onder hun gelederen waardoor zij zich tot elkander keerden en elkander doodden. (Zie Richteren 7: 22; 1 Sam. 14: 20; 2 Kron. 20: 32; Ez. 38: 21 en Zach. 14: 13) ‘Het zwaard van de één zal tegen de ander zijn.’ (Ez. 38: 21) ‘Ik zal de troon der koningen omver werpen… de paarden en hun ruiters zullen neerstorten, ieder door het zwaard van de ander.’ (Haggai 2: 21, 22) Wanneer wij al de bijzonderheden die gegeven worden van gebeurtenissen die er zullen zijn onder de 6de en de 7de plaag bij elkaar plaatsen, wordt een verbazend duidelijk beeld getoond. In de beschrijving die Ezechiël ons geeft van de gebeurtenissen in verband met de 6de en de 7de plaag vermeldt hij de grote aardbeving die plaatsvindt bij het klinken van Gods stem bij het begin van de 7de plaag die verlossing aan Gods volk brengt. Op deze tijd van de verlossing van Zijn volk ‘zal Ik op al Mijn bergen het zwaard tegen hem oproepen, luidt het woord van de Here, Here; het zwaard van de één zal tegen de ander zijn.’ (Ez. 38: 21) Jeremia zegt in hoofdstuk 25: 30-38, waar hij schrijft over dezelfde tijd en dezelfde gebeurtenissen, dat Gods stem die verlossing zal brengen aan Zijn volk, schrik en verwarring zal brengen in de gelederen van de machten van Babylon. ‘De Here zal brullen uit den hoge en uit Zijn heilige woning Zijn stem verheffen; geweldig zal Hij brullen tegen Zijn dreve, een roep als van druiventreders zal Hij aanheffen tegen alle inwoners der aarde. Krijgsrumoer verbreidt zich tot aan het eind der aarde, want de Here heeft een rechtsgeding met de volken, Hij houdt gericht over al wat leeft; de goddelozen geeft Hij over aan het zwaard, luidt het woord des Heren… En zij die door de Here geveld zijn, zullen te dien dage liggen van het ene einde der aarde tot het andere.’ Bij het vergelijken van deze teksten met die van Ezechiël weten wij dat het overgeven van de goddelozen aan het zwaard betekent dat zij elkaar afslachten en dat bij de wederkomst ‘de overigen’ die overblijven van dat vreselijke bloedbad, gedood zullen worden ‘door het zwaard van Hem die op het paard zit.’ (Openb. 19: 21) Volgens Ellen White is de volgorde der gebeurtenissen als volgt: 1. Een verenigde aanval om Gods volk te doden; 2. de tussenkomst van God ten behoeve van Zijn volk; 3. de machten van Babylon worden verdeeld, elkeen begint de andere te doden, welk vreselijk vernietigingswerk voortduurt tot; 4. Jezus als Koning der koningen en Heer der heren nederdaalt uit de oostelijke hemel en 1
het werk der vernietiging voltooit. Het oordeel van God zal dus, beginnend met de uitgieting van de 6de plaag, de diepte of hoeveelheid van de wateren van de Eufraat verminderen wanneer Christus en Zijn hemelse legers neerdalen uit de oostelijke hemel om totale vernietiging aan Babylon te brengen, evenzo verminderden de wateren van de Eufraat terwijl Kores en de andere ‘koningen van het Oosten’ het hart van Babylon binnentrokken om haar totale val teweeg te brengen. Wij zien dus hoe dicht het antitype het oude type evenaart. Wanneer alle dingen beschouwd worden, kunnen wij ons alleen verwonderen over de nauwkeurigheid van de toepassing van het type door Johannes: Zoals het opdrogen van de Eufraat door Kores het begin was van de verwoesting van het oude Babylon, evenzo begint door het opdrogen van de Eufraat door tussenkomst van God, om Zijn volk te redden van de vernietiging door de koningen der aarde en van de gehele wereld die periode, gedurende hetwelk Babylon ‘verdeeld’ wordt. (Openb. 16: 19) Hun periode van overeenstemming genoemd in Openb. 17: 12-17 eindigt, en ieder keert zich in haat tegen de ander in onderlinge slachting. Openbaring 17 is door God aan Zijn volk gegeven om hen helder inzicht te geven hoe de eenheid van Babylon tot stand gebracht zal worden, door wonderen verricht met hulp van boze geesten, zich vermommend als door God gezonden om de mensen te overtuigen van de zondagsviering en als gevolg daarvan de opgewekte haat tegen diegenen die trouw blijven aan Gods onveranderlijke wet, en hoe deze eenheid zal verbroken worden en hoe de periode van overeenstemming met een gemeenschappelijk doel om Gods kinderen te doden zal eindigen in de uiterste verwarring en de daarop volgende slachting van de machten van Babylon. Openb. 17 werd geschreven om Gods volk de gezegende verzekering te geven dat de Here met hen zal zijn en zij ‘met Hem’. Dat de strijd niet enkel tegen hen zal zijn, maar dat deze koningen ‘strijden tegen het Lam en dat het Lam hen overwinnen zal’ (Openb. 17: 12-14) Aldus gewapend met de kostelijke beloften van hun Almachtige Zaligmaker zal de laatste gemeente van God in staat gesteld worden om de gevaren van de eindstrijd tegemoet te treden in de volle wetenschap dat de Here met hen zal zijn en dat aan elk vertrouwend kind van God de overwinning verzekerd is. Openb. 17 toont ons de totale nederlaag die zal komen tot de ogenschijnlijk triomferende machten van Babylon en de heerlijke overwinning die de laatste gemeente van God wacht. (‘Vrees niet, zegt God, want Ik ben met u, zie niet angstig rond, want Ik ben uw God, Ik sterk u, ook help Ik u en ondersteun Ik u, met Mijn heilrijke rechterhand.’ Jes. 41:1).
Hoofdstuk 4. Waarom de zevende kop van het beest als achtste geteld wordt. Het beest van Openbaring 12, 13 en 17 heeft steeds 7 koppen en wanneer men naar de achtste kop zou zoeken, zou dit bewijzen dat men een bepaald kenmerk van de profetie van Openb. 17 niet begrepen heeft. De 7de kop wordt namelijk als 8ste geteld vanwege de symbolische betekenis. Het getal 8 wordt in de Schrift gebruikt als het symbool van de opstanding van Christus en van de 1
overwinning over Zijn vijanden. Als wij dit weten kunnen wij de betekenis vatten van Openb. 17: 11 waar staat: ‘En het beest dat was en niet is, is zelf ook de 8ste maar het is uit de 7 en het vaart ten verderve.’ Dit beest dat een ‘dodelijke wonde’ ontving en waarvan de dodelijke wonde zou genezen, zal volgens Openb. 17 een opstanding hebben. Zoals Jezus triomfeerde over Zijn vijanden en in heerlijkheid verrees om Zijn volk te verlossen, zo zal dit beest van zijn plaats van dood verrijzen tot een positie van zelfs grotere macht, die hij zal zoeken te gebruiken voor de vernietiging van het volk van God. Openb. 17: 11 verwijst naar ‘het beest dat was (d.w.z. had leven en macht) en niet is (verloor leven en macht voor een tijd), is zelf ook de 8ste. (d.w.z. het zal een opstanding tot leven en macht hebben) en vaart ten verderve.’ Ellen White zegt: “De invloed van Rome in de landen die eens haar gezag erkenden, is nog verre van vernietigd.” (Gr. Strijd, blz. 533) Wij weten dat deze opstanding tot macht voor het millennium een geestelijke opstanding is, dat is, een verrijzenis van het pauselijk systeem en niet de opstanding van dezelfde mensen die in het verleden dit systeem controleerden; terwijl het aan het eind van het millennium een letterlijke opstanding zal zijn van al de mensen die door de eeuwen heen Babylon vormden. De Openbaring is geschreven volgens het beginsel van de vergroting van het verleden totdat het haar climax bereikt met de vernietiging van de bozen. Volgens dit beginsel zien wij dat Openbaring een toepassing kan hebben op de gebeurtenissen in Europa gedurende de donkere Middeleeuwen, toen koningen in Europa hun kracht en sterkte aan het pausdom verleenden, maar dat dit herhaald zal worden op wereldwijde schaal in het laatste conflict. Deze toepassing moet gemaakt worden van de Franse Revolutie die genoemd wordt in Openb. 11, die voornamelijk een opstand tegen de pauselijke kerk was. De tonelen die zich afspeelden gedurende die Revolutie zullen ook op wereldwijde schaal gebeuren aan het einde wanneer de koningen en het volk die de hoer ondersteund hebben zich tegen haar zullen keren en haar in stukken scheuren, zoals uitgebeeld is in Openbaring 17. Voordat wij ons tot de Schriftuurlijke voorbeelden wenden van het gebruik van getal 8 als het symbool van de opstanding van Christus en van Zijn overwinning over Zijn vijanden, pauzeren we een ogenblik om te tonen dat er een verbinding is tussen de getallen 6 en 8 in de Openbaring. De zonde regeert op de aarde gedurende 6000 jaren voor de wederkomst, (zie de Grote Strijd, blz. 608, 620). Dan komen de 1000 jaren van Openbaring 20. Aldus komen wij aan het eind van 7000 jaar na de schepping tot de vollere en laatste toepassing van die profetieën die de laatste strijd beschrijven. Dan aan het eind van de 7000 jaar vanaf de schepping, brengt het beging van het 8ste millennium ons tot de laatste triomf die door al de verlosten gedeeld zal worden. De betekenis van de opstanding van Christus en haar symbolische herhaling in de doop van iedere gelovige in verbinding met het getal 8, kan opgemerkt worden als men zich herinnert dat de besnijdenis moest gebeuren op de 8ste dag. (Gen. 17: 12) Het moet opgemerkt worden dat het geïnspireerde verslag zegt: ‘En toen acht dagen vervuld waren, zodat ze Hem moesten besnijden, ontving Hij de naam Jezus.’ (Luk. 2: 21) Aldus werd de naam Jezus, wat ‘JHWH, de Heiland’ betekent, aan onze Heer gegeven toen Hij besneden werd op de 8ste dag. Het is omdat Hij God is en Almachtige kracht bezit dat iedere gelovige levend gemaakt wordt na met Hem gestorven te zijn en een opstandingsleven ervaart, een ervaring die gesymboliseerd wordt door de doop. Door de plechtigheid van de besnijdenis, werd de persoon niet alleen toegewijd aan God, maar was het een teken dat het toekomstige leven aan de Heer zou behoren: niet alleen het nieuwe leven van de baby, maar de kleinkinderen die zouden volgen werden opgedragen aan God. Het getal 8 is van oude tijden het door de Here verkoren getal geweest om nieuw leven te symboliseren. Gods vijand, in zijn poging om de zondag als een heilige dag gevierd te krijgen, maakt een verkeerd gebruik van de betekenis van het getal 8 in verbinding met de opstanding van Christus. Hij heeft getracht de zondag van elke week ‘de achtste dag’ genoemd te krijgen en heeft gewerkt om de verwijzing naar de ‘acht dagen’ van Johannes 20: 26 naar de ‘eerste dag’ van de week te laten verwijzen. De poging van satan om de zondag, de eerste dag van de week, de 8ste dag te noemen, is een poging om het getal 8, dat in de Schrift als het symbool van de triomf van de Heer over Zijn vijanden gebruikt wordt te 1
verletterlijken. Satan neemt het feit van het symbolisch gebruik van het getal 8 in verbinding met de opstanding van Christus op de eerste dag van de week en gebruikt het om zijn opstand tegen God te koesteren. Echter, het punt om op te merken is dat, terwijl de opstanding van Christus acht keer in het Nieuwe Testament genoemd wordt, wij nergens bevolen worden om die dag waar te nemen als een heilige dag, of die dag elke week te eren. De opstanding viel op een joodse jaarlijkse feestdag en er was geen noodzaak ten einde de opstanding van Christus elke week te eren. De dienst in de oude ceremonie, die de opstanding typeerde (het opdragen van de eerste vruchten) werd eenmaal elk jaar opgevoerd; terwijl offeranden die de dood van Jezus voorstelden, dagelijks gebracht werden. Als orthodoxe christelijke kerken het nodig achten om de dood van Christus jaarlijks te gedenken, zou zeker een jaarlijkse gebeurtenis voldoende zijn geweest om een gebeurtenis te gedenken die in de oude ceremonie slechts door een jaarlijkse dienst voorafschaduwd werd; daarentegen werd de dood van Jezus, die zij eenmaal per jaar gedenken, in het Mozaïsche stelsel dagelijks afgebeeld. Het Loofhuttenfeest dat in het Oude Testament het enige feest was dat acht dagen gehouden werd, was eveneens een symbool van het nieuwe begin, wanneer bij de wederkomst van Jezus alle verlosten in het ‘Nieuwe Jeruzalem’ worden binnengehaald. ‘Ook op de vijftiende dag van de zevende maand als gij de vrucht van het land verzameld hebt, zult gij des Heren feest zeven dagen vieren: op de eerste dag zal een sabbat zijn.’(Lev. 23: 39 vergelijk ook Lev. 23: 34, 36 met Num. 29: 3 en Num. 8: 18) De 8ste dag kan geen symbool van de zondagsviering zijn zoals sommige zondagsvierders beweren, daar deze jaarlijkse sabbat ieder jaar weer op een andere dag van de week terugkeerde en geen verband hield met de weekcyclus. Het tegenbeeld van de schaduwdienst zoals afgebeeld in het Loofhuttenfeest is de nieuwe en betere rust in Gods Koninkrijk, wanneer aan het einde van de wereld bij de wederkomst van Christus de gelovigen binnengehaald worden in het nieuwe Jeruzalem. (zie Matt. 13: 30. 39; Openb. 14: 14-16 en Heb. 4 :1-11). Het Loofhuttenfeest zal haar vollere toepassing hebben wanneer de zonde geheel is verbannen (zoals aan het einde van het 1000 jarig Godsrijk) en de nieuwe wereld aan het begin van het 8ste millennium zal beginnen. Terwijl het getal 8 maar eenmaal in de Openbaring genoemd wordt met betrekking tot de gebeurtenissen voorafgaande aan de wederkomst, en dat tevens met betrekking tot de 7de kop die als de 8ste geteld wordt, nochtans wordt het getal 8 dikwijls naar voren gebracht door een diepere studie van de Openbaring. Het gebruik van het getal met betrekking tot het beest is, zoals wij getoond hebben een vervalsing, een imitatie van datgene wat tot de Heer behoort. Het merkteken van 8 op dit opgestane beest openbaart deze macht aldus, als een macht die niet alleen onze Heer imiteert, maar ook vooruitloopt op de toestand van vrede en veiligheid die in de nieuwe wereld zal bestaan. Wij lezen in Openb. 17: 11 ‘En het beest dat was, en niet is, is zelf ook de 8ste, maar het is uit de 7 en het vaart ten verderve.’ Dit beest dat de dodelijke wonde ontving en wiens dodelijke wonde genezen zou worden en waar de gehele wereld met verbazing achterna zou gaan, volgens Openb. 13, wordt in Openb. 17 beschreven als hebbende een opstanding; op deze wijze imiteert het de dood en opstanding van Jezus. Zoals Jezus Zijn vijanden overwon en verrees in Zijn heerlijke macht om die macht te gebruiken om Zijn volk te redden, zo zal dit beest van zijn plaats des doods opkomen tot een positie van zelfs grotere macht, wat het zal zoeken te gebruiken voor de vernietiging van het volk van God. Openb. 17: 11 verwijst naar het beest dat was (d.w.z. had leven en macht) is zelf ook de 8ste (d.w.z. het zal door een opstanding tot leven en macht komen) en het vaart ten verderve. Ellen White schrijft: De invloed van Rome in de landen die eens haar gezag erkenden, is nog verre van vernietigd. En de profetie voorzegd een herstel van haar macht. (Gr. Strijd, blz. 533) Sprekende over de tijd wanneer de wonderen van het Spiritualisme de wereld zal verenigen in zijn strijd met de waarheid van God, schrijft zij: ‘Pausgezinden, protestanten en wereldlingen zullen geleidelijk de gedaante van godzaligheid aanvaarden zonder de kracht ervan en in deze vereniging zullen zij een grote beweging zien voor de bekering van de wereld, en het inluiden van het langverwachte duizendjarig Godsrijk.’ (Gr. Strijd, blz. 543, 544) De wereld is vervuld met geweld en oorlog en twist, nochtans zullen de mensen zich onder één hoofd, de pauselijke macht verenigen om God te bestrijden in de persoon van Zijn getuigen. Het is omdat dit 1
vervolgende beest beweren zal, vrede en veiligheid te brengen, door het afdwingen van de zondagsviering, dat het gemerkt is met het opstandingsgetal. Zoals reeds gezegd, werd het getal 8 reeds in het vroege christendom als argument ten gunste van de zondagsviering gebruikt. Het wordt in dit verband echter niet symbolisch gebruikt, maar om een letterlijk 8ste dag aan te duiden. Reeds in de 2de eeuw werd hiernaar verwezen. Het getal 8 als argument ten gunste van de zondagsviering verkeert echter in een argument als wij inzien dat het merkteken van het beest eveneens in verband met het getal 8 gebracht kan worden.
Hoofdstuk 5. Duidt Openbaring 17:11 aan dat het beest wat Johannes in visioen zag, uitsluitend het 8ste was, ten tijde dat hij het zag? Het antwoord op de vraag behoort tot latere hoofdstukken wanneer wij het probleem van de tijd meer ten volle zullen bezien, de tijd waarvan de engel kon zeggen dat het beest ‘was’(d.w.z. in de verleden tijd) maar nu ( in de tegenwoordige tijd) ‘niet is’; en op welke tijd Johannes in het verleden kon zien en zeggen: ‘Ik zag de vrouw dronken van het bloed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus’; en op die tijd waarop de engel tegen Johannes zegt, hem herinnerde aan wat hij had gezien: Het beest dat gij zaagt, was (verleden tijd) en is niet. (tegenwoordige tijd) Wij behandelen deze vraag op dit moment vanwege het verband met het getal 8, wat wij in het vorige hoofdstuk hebben bezien. Vers 11 luidt: ‘En het beest dat was, en niet is, is zelf ook de 8ste , maar het is uit de 7.’ Er zijn er die menen dat, vergeleken met vers 8, vers 11 aanduidt dat het beest dat Johannes in visioen zag, uitsluitend het 8ste was ten tijde dat hij het zag. Op het eerste gezicht kan de uitdrukking ‘is zelf ook de 8ste’ zo verkeerd begrepen worden, dat het de gedachte zou uitdrukken, dat Johannes toen een 8ste kop van het beest zag. Zulk een zienswijze is echter in tegenspraak met de rest van de feiten die in Openb. 17 aan het licht gebracht worden. De gestelde vraag wordt waarschijnlijk het beste beantwoord door een uitspraak te bestuderen die drie maal met veranderingen wordt herhaald. De verandering vindt men in het laatste deel van de zin; dat deel wat te doen heeft met de toekomstige activiteiten van het beest. Met alle niet ter zake dienende woorden weggelaten lezen wij: Vers acht (eerste deel)‘Het beest was, en is niet; en het zal opkomen uit de afgrond.’ Vers acht (laatste deel) ‘Het beest was, en is niet, en er toch zal zijn.’ Vers 11: ‘Het beest dat was en niet is, is zelf ook de 8ste.’ Door deze drie variaties van dezelfde uitspraak te vergelijken wordt gemakkelijk gezien dat het laatste deel van elke zin handelt over de toekomst van het beest, en de uitdrukking ‘is niet’ is dat deel van de zin wat over de tegenwoordige tijd handelt. Met andere woorden, de engel gaf dit visioen aan Johannes en voerde hem in de geest naar de ‘is niet periode’ van het beest, en in het bijzonder naar het einde van die ‘is niet periode’, want de engel vertelde Johannes dat het beest ‘op het punt staat op te komen uit de afgrond’. Als wij nu nog eens de drie uitspraken met de variatie in het laatste deel van elke zin bezien, zien wij dat door ze onder elkaar te plaatsen, zij ons voorzien van de betekenis van de uitspraak ‘is zelf ook de 8ste’ (wat voor Johannes toekomst was, dat het beest uit de afgrond zou opkomen is voor ons verleden, de 8ste wat de 7de is, is al uit de afgrond opgekomen en regeerd in bijna zijn oude kracht). (m.w.). Het zal opkomen uit de afgrond En zal er toch zijn Is zelf ook de 8ste Dat is, wanneer het uit de afgrond opgekomen zal zijn, wanneer ‘het er is’ is het de 8ste. Het woord 1
‘is’ in de laatste uitspraak heeft geen betrekking op de tijd dat Johannes het visioen werd getoond, maar op die periode wanneer het beest opgestaan zal zijn en dan zijn herstellende vervolgende machten zal gebruiken. Dat de uitdrukking ‘is zelf ook de 8ste’ betrekking heeft op de toekomstige activiteiten van het beest, wordt verder ondersteund door het onmiddellijke verband van het vers te bezien. De engel spreekt tot Johannes over de 7 koppen, hoe er 5 zijn gevallen en zegt: ‘Eén is er nog, en de andere is nog niet gekomen.’ (Merk op dat hij spreekt over de komst van de 7de kop wat toekomstig is.) En wanneer hij komt (de 7de kop dus), moet hij korte tijd blijven. Zo moet het beest dat was en is niet; Hij telt als de 8ste koning, ofschoon hij één der 7 is en is op zijn weg naar de vernietiging. Aldus zal het opgemerkt worden dat wanneer de engel de koppen begint te tellen en de tegenwoordige tijd bereikt met de 6de kop die toen bestond “ één is er nog “ hij dan begint te spreken over de 7de kop, en hij zegt meer over die 7de kop, dan over al de andere: ‘de andere is nog niet gekomen; is zelf ook de 8ste maar het is uit de 7 en het vaart ten verderve.’ Zo wordt het duidelijk gezien dat wanneer hij wijst naar de komst van de 7de kop, wat hij voor de derde maal doet, de engel over die tijd wanneer de 7de tot leven is opgestaan zegt: ‘is zelf ook de 8ste, of hij telt als een 8ste.’ Er kan niet teveel nadruk opgelegd worden met betrekking tot de uitlegging van Openb. 17 dat er slechts 7 koppen zijn op het beest dat afgebeeld is in Openb. 12, 13 en 17 en wanneer men zoekt naar een werkelijke 8ste kop, men dan faalt om het essentiële feit van de profetie te vatten, dat de 7de kop namelijk geteld wordt met het symbolische getal 8, speciaal om op het feit te wijzen dat het de kop is dat de dodelijke wonde had ontvangen, en weer tot leven en activiteit zal worden opgewekt. Wie stellen de beesten van Openbaring 12, 13 en 17 voor? De beesten afgebeeld in Openb. 12, 13 en Openb. 17 hebben dusdanige overeenkomsten dat het duidelijk is dat in de profetische beeldengalerij deze drie beesten bedoeld zijn om de continuïteit te illustreren van satans pogingen door de eeuwen heen om werkende door verscheidene regeringen het werk van Christus op aarde tegen te gaan. Op deze drie beesten zijn dezelfde 7 koppen en 10 horens. In Openb. 12: 3 zijn de kronen op de koppen; (de horens hebben geen kronen) in Openb. 13: 1 zijn de kronen op de horens en Openb. 17: 3 heeft het beest geen kronen op de koppen of horens. De afwisseling in de kronen is toe te schrijven aan de verschillende tijdsperioden die door deze profetieën worden afgebeeld. De kronen op de koppen van de draak leggen aldus de nadruk op het feit, dat dit beest de regeringen voorstelt die door satan gebruikt zijn tegen Gods volk door de eeuwen heen. In Openb. 12 worden wij terug gebracht tot de oorlog in de hemel tussen Christus en satan, en stap voor stap worden wij van die tijd af door satans vervolging van de kerk gedurende de dagen van pauselijke oppermacht gebracht tot zijn laatste strijd met de gemeente van het overblijfsel. Men zal zien dat het dezelfde draak is die vervolgt door de eeuwen heen. Het is de draak die tegen Jezus in de hemel vocht. (vers 7-9) Het is dezelfde draak die Christus zocht te doden toen Hij op deze wereld werd geboren. (vers 4) Het is dezelfde draak die de kerk vervolgt gedurende de dagen van pauselijke oppermacht. (vers 6, 13-16) Het is dezelfde draak die de laatste gemeente vervolgt. (vers 17) Afgezien van de regering die er was op de verscheidene tijden dat satans woede bijzonder werd gemanifesteerd was het dezelfde draak. De kronen op de koppen geven aan, dat de nadruk lag op de verscheidene regeringen door de eeuwen heen, die door hun macht, de doeleinden van satan bevorderd hebben, in het vervolgen van de kerk. In Openb. 13 zijn de kronen op de horens omdat die profetie zich concentreert op de tijd van de pauselijke oppermacht in de duistere Middeleeuwen toen de natiën van Europa het beest gehoorzaamden en oorlog voerden tegen de heiligen. (Openb. 13: 5) Deze profetie echter, na ons gewezen te hebben op de verwonding van het pausdom aan het einde van de 1260 jaren, geeft een beeld weer hoe de laatste strijd versneld zal worden door het werk en de invloed van het beest als een lam. (Openb. 13: 11-17) Protestantse landen zullen hun beginsel van godsdienstvrijheid verzaken, 1
misleid als zij zijn betreffende het merkteken van het beest. In Openb. 17 zijn geen kronen op de koppen of de horens, omdat de nadruk is op de laatste strijd en in dat hoofdstuk wordt van de koningen gezegd, dat zij hun macht als koningen niet hebben ontvangen, om zich te verenigen met het beest in het vervolgen van het volk van God tot op een bepaalde tijd, wanneer zij ‘macht ontvangen als koningen één uur met het beest’. Dezen zijn één van zin en geven hun macht en kracht aan het beest. (Openb. 17: 12, 13) Om onderscheid te maken tussen de vervolging van de heiligen gedurende de 1260 dagen van pauselijke oppermacht afgebeeld in Openb. 13 en de laatste strijd over het merkteken van het beest, in het bijzonder in het beeld gebracht in Openb. 17 worden de kronen die op de horens in Openb. 13 waren, niet in het visioen van Openb. 17 in beeld gebracht. Het beest van Openb. 12 met de kronen op de koppen van de draak stelt de regeringen der aarde door alle eeuwen heen voor, die door satan gebruikt zijn geworden, om Gods volk te vervolgen, met inbegrip van de regeringen der aarde in de laatste dagen. De beesten van Openb. 13 en 17 zijn bedoeld om uit te weiden over de twee tijdsperioden, wanneer zogenaamde christelijke machten de kracht van de Staat zouden gebruiken om de heiligen te vervolgen, namelijk in de donkere Middeleeuwen en in de slottonelen van de wereldgeschiedenis. Twee bijzondere tijden van vervolging worden in beeld gebracht gedurende het lange leven van de draak van Openb. 12: 1. gedurende de 1260 jaren (verzen 6, 14, 15) en 2. in de laatste strijd met het overblijfsel (vers 17). Tussen vers 15 waar de draak zijn grootste poging doet om Gods volk te vernietigen en vers 17 is de stellige verklaring: ‘De aarde kwam de vrouw te hulp en de aarde opende haar mond en verzwolg de stroom, die de draak uit zijn bek had geworpen’. (vers 16) Tussen de verzen 15 en 17 vindt de opkomst van de Verenigde Staten van Amerika plaats en de verspreiding van de protestantse beginselen van godsdienstige en burgerlijke vrijheid. De periode van de betrekkelijke rust, in beeld gebracht in Openb. 12: 16 tussen de twee vervolgingen wordt uitgebreid beschreven in Openb. 13 met de opkomst van het beest als een lam, dat de democratische beginselen onder de regeringen der aarde verspreidt en de tijdelijke vrede die aan de kerk verleend wordt, wat te kennen wordt gegeven in Openb. 12: 16 wordt ook in Openb. 17 aangeduid, waar van het vervolgende beest gezegd wordt dat het in een toestand van werkloosheid is, ogenschijnlijk dood en begraven. Zo zien wij dat Openb. 13 en 17 slechts uitwijdingen zijn van twee perioden van vervolging die in Openb. 12 in beeld gebracht worden. Openb. 13 over de vervolging in de donkere Middeleeuwen, Openb. 17 over de laatste strijd op de aarde over de sabbat. De draak stelt het vervolgende heidendom (spiritisme) voor, het beest en de valse profeet stellen de pauselijke en protestantse afdelingen van belijdende christenen voor. Deze drie vormen de drie delen van Babylon, genoemd in Openb. 16: 13, 19. Het beest van Openb. 17 houdt verband met het beest van Openb. 12 en in het bijzonder met het beest van Openb. 13, doch niet met het beest van Openb. 11. Het beest van Openb. 11 stelt de machten van het Atheïsme voor. Het komt in het profetisch beeld op, ongeveer in de tijd van de beëindiging van de 1260 jaren van pauselijke vervolging, zie Openb. 12: 2, 3. In deze verzen heeft God de vervolging der heiligen gedurende deze periode van pauselijke oppermacht geschetst; een periode waarvan in Matt. 24: 21, 22 verklaard was dat ‘ter wille van de uitverkorenen die dagen zouden worden ingekort’. Hoe zou God die dagen inkorten? Door te maken dat de aarde de vrouw helpt. Mannen van deze wereld, mannen die geen godsdienst belijden en zelfs godsdienst tegenstaan ‘Anti-klerikale atheïsten’, zouden opstaan om de pauselijke macht tegen te staan. Zo zou God door Zijn verborgen voorzieningen de twee partijen met elkaar in strijd brengen, zodat Zijn gemeente een periode van betrekkelijke vrede zou vinden. In Dan. 11: 40 was voorzegd dat de ‘Koning van het Zuiden’ (Egypte) in botsing zou komen met de ‘Koning van het Noorden’. (Babylon) Het was door de verwonding van de ‘Koning van het Noorden’ dat God een einde maakte aan de vervolging. Dat naar dezelfde macht wordt verwezen zowel in Dan. 11: 40 als in Openb. 11: 7, 8 kan ook gezien 1
worden in het feit dat in Openb. 11 verwezen wordt naar “ de grote stad “ die geestelijk genaamd wordt ‘Sodom en Egypte’. Het geïnspireerde commentaar is in dit verband onze bijzondere aandacht waard: ‘Dit is Atheïsme ; en de natie die door Egypte voorgesteld werd, zou uitdrukking geven aan die overeenkomstige ontkenning van de eisen van de levende God en ongeloof en uitdaging openbaren… Volgens de woorden van de profeet zou er dus een weinig voor het jaar 1798 de één of andere macht opstaan, om tegen de Bijbel oorlog te voeren. Deze profetie is aller nauwkeurigst en treffendst vervuld in de geschiedenis van Frankrijk tijdens de Franse Revolutie in 1793. (Gr. Strijd, blz. 255) Deze macht stelt de machten van ‘het atheïsme’ voor, wat een ‘macht van satanische oorsprong en karakter’ is. Het wordt hierin voorgesteld als komende uit ‘de afgrond’ . Beiden, atheïsme en valse godsdienst, zich vermommend als de ware godsdienst en de macht van de Staat gebruikend om Gods volk te vervolgen, zijn van satanische oorsprong. Valse godsdienst helpt satan om velen van het christendom tot het atheïsme te keren. Zij zijn twee kanalen waardoor satan werkt. ‘In veel van de volken van Europa waren de machten die de Kerk en Staat regeerden, beheerst door satan, door middel van het pausdom. Maar hier wordt een nieuwe openbaring van de macht van satan aan het licht gebracht.’ (Gr. Strijd. blz. 255) Neen, het beest van ‘de afgrond’ genoemd in Openb. 11 is niet dezelfde als het beest van ‘de afgrond’ genoemd in Openb. 17. Beiden zijn van satanische oorsprong, dat is de reden waarom zij beiden in beeld gebracht werden als komend uit ‘de afgrond’. Communisme is grotendeels een uitvloeisel van een opstand tegen de verdrukkingen en tirannie van valse godsdienstige leringen en praktijken. In landen waar heden het communisme sterk is, is het volk getuige geweest van valse godsdienst, die haar macht stelde boven de belangen van het volk totdat de mensen opstonden tegen wat hen als christendom geleerd was. Beiden, het valse godsdienstige geloof en het systeem van pausgezindheid en atheïstische communisme zijn van satanische oorsprong. Zij komen beiden op uit ‘de afgrond’. Dit is de enige overeenkomst tussen de twee beesten: dat van Openb. 11 en dat van Openb. 17. Afgezien van het feit dat zij van dezelfde boze bron zijn, namelijk satan, stellen deze twee beesten machten voor die heden streven naar de wereldheerschappij; een strijd die volgens profetieën als Dan. 11: 40-45 en Openb. 13, 16 en 17 gewonnen zal worden door het beest van Openb. 17 als het de hele wereld leidt tegen het volk van God. Maar op het laatst, de allerlaatste dagen van de aardse geschiedenis zullen de machten van het antiklerikalisme opstaan om de valse godsdienstleiders te vernietigen. Eén der voornaamste tegenwerpingen tegen de uitlegging dat het beest uit de afgrond betrekking heeft op een opleving van de pauselijke hiërarchie is het feit dat dit beest Babylon haat en haar met vuur verbrand. (Openb. 17: 16) Men meent dat dit een onverzoenlijke tegenspraak schept, want zegt men, hoe kan een oplevend pausdom zichzelf haten en zichzelf met vuur verbranden? Dit argument zal niet te weerleggen zijn, als de profetie niet een vrouw beschreef zittende op het beest, op deze wijze het wereldlijke van het kerkelijke scheidende. Terwijl het beest van Openb. 13 Kerk en Staat verenigd door op deze wijze het pausdom te symboliseren, beschrijft Openb. 17, teneinde er op te wijzen dat de regeringen die eens hun kracht en macht aan de vrouw gegeven hadden om de heiligen te vervolgen en die opgehouden hadden om de vrouw te helpen, beïnvloed zouden worden om opnieuw de wil van de kerk te doen, de kerk met de vrouw en de regeringen met het beest waarop zij zit. Het argument zou dus toegepast moeten worden op de vrouw die zichzelf haat en verbrandt, wat de profetie natuurlijk niet zegt. De profetie zegt niet dat het beest, na opgekomen te zijn uit de afgrond, ontdekt dat de vrouw op hem zit en onmiddellijk in zijn haat voor haar, haar met vuur verbrandt. De vrouw had eerder op het beest gezeten en het beest verhindert haar niet om hem opnieuw te beklimmen. De profetie duidt aan dat terwijl het beest tevreden is om de vrouw te dragen, terwijl de vrouw, het beest en de koningen prachtig tezamen gaan, dat er iets gebeurt waardoor het beest en de koningen de vrouw haten en haar met vuur verbranden. Dat is zoals wij getoond hebben de tussenkomst van God ten behoeve van Zijn volk, wat aangeduid is in Openb. 17: 14, en wat de 1
oorzaak is van het opdrogen van de wateren van de Eufraat, genoemd in het volgende vers 15. Het beest en de koningen zien dan de Babylonische hoer in al haar afzichtelijkheid, en dan en niet eerder haten zij haar en verbranden haar. Het beest uit de afgrond uit Openb. 17 doet dan ditzelfde als het beest uit Openb. 11. Het volk en de machtigen die door dit beest worden afgebeeld keren zich vol afschuw naar de kerkelijke bedriegers die zo gemeen hun krachten hebben gebruikt voor zelfzuchtige doeleinden. Het beest van Openb. 11 stelde de antiklerikale krachten voor die dan ‘het tiende deel van de stad (Babylon) deden vallen’. (Openb. 11: 13) Dezelfde oorzaak en hetzelfde gevolg zal ook in de laatste dagen gebeuren. Wanneer de wereldlijke machten en het gewone volk de Babylonische hoer die in het bijzonder de godsdienstige leiders voorstelt, ‘in haar ware gedaante zien’ zullen zij zich vol afschuw naar deze geestelijke bedriegers keren, en zodoende zullen het beest en de koningen de hoer haten en haar met vuur verbranden. Het beest dat oprijst uit de afgrond in Openb. 11 heeft geen voorafgaand bestaan, voor zover het in de profetie gesymboliseerd wordt: het rijst daaruit op, hatende de godsdienstige misleiders en pleegt geweld tegen hen. Maar het beest van Openb. 17 heeft een voorafgaand bestaan gehad; het heeft de vrouw een dienst gedaan door haar toe te laten hem te berijden en te leiden. Toen het pausdom haar macht verloor om de regeringen als middel te gebruiken om oorlog te voeren tegen de heiligen, zetten de regeringen het bestaan nog voort, maar nu in een machteloze toestand wat betreft het vervolgen van de heiligen, en het is dat aspect, wat aldus in de profetie wordt afgebeeld. Het beest van Openb. 17 stelt de regeringen voor die beïnvloed zijn geworden door de vrouw om hun krachten van vervolging tegen de heiligen weer te doen gelden, totdat het Lam tegen hen strijd en de verenigde toestand van de machten van Babylon in een verdeelde toestand brengt door het opdrogen van de wateren van de Eufraat. Niet eerder dan op dat ogenblik is er enige overeenkomst tussen het beest van de afgrond van Openb. 11 en het beest dat in Openb. 17 vermeld wordt als komende uit de afgrond. Maar er kan geen twijfel zijn dat wat het beest van Openb. 11 deed, de kerkelijke leiders aanvallend en veroorzakend dat ‘het tiende deel van de stad (Babylon) viel’ een illustratie is, van wat er gebeuren zal ten tijde van de 6de en de 7de plaag, wanneer de tijd komt dat God de valse geestelijke leiders ontmaskert. Dan wordt het wereldlijke beest dat tevoren gewillig was om de Babylonische hoer te gehoorzamen, woedend omdat het door haar misleid was geworden, en haar hatende en haar met vuur verbrandende zal het de hele stad Babylon doen vallen.
Hoofdstuk 6. De twee beesten van de afgrond. Is ‘het beest dat uit de afgrond opkomt’ van Openb. 11:7 hetzelfde als ‘het beest dat… zal opkomen uit de afgrond’, genoemd in Openb. 17: 8 ? Omdat het eerste beest de opkomst van het georganiseerde atheisme symboliseert, moet dan het laatste beest ook betrekking hebben op georganiseerd atheïsme? De gedachte is uitgesproken dat, omdat het beest van Openb. 11 en ook het beest van Openb. 17 beiden uit de afgrond opkomen, zij betrekking moeten hebben op dezelfde macht. Het is echter onbevredigend om haastige conclusies te baseren op een overeenkomst, die op andere gronden verklaard kan worden. Niet de overeenkomsten alleen moeten beschouwd worden, want zouden er ongelijkheden zijn dan zullen zij duidelijk tonen dat de twee symbolen niet op hetzelfde betrekking hebben. Om dit feit te illustreren zullen wij in het kort de opvallende kenmerken van twee gelijkenissen weergeven. Eerst zullen we de overeenkomsten weergeven:
1
Matt. 25: 14-29 Naar het buitenland Mens Voor enige tijd en keert terug Hield afrekening met de slaven Prees twee slaven Veroordeelde een slaaf Een slaaf met één talent was fout Zei dat de Heer een ‘hard mens’ was Zijn ene talent moest aan de slaaf met met de tien talenten gegeven worden Streng gestraft Gelijkenis is gevolgd door: ‘Want een ieder die heeft zal gegeven worden.’
Lukas 19: 12-22. Naar een ver land Man van hoge geboorte Voor enigen tijd weg en keert terug Hield afrekening met de slaven Prees twee slaven Veroordeelde een slaaf Een slaaf met één pond was fout Zei dat de Heer een ‘streng mens’ was Zijn ene pond moest aan de slaaf met de tien ponden gegeven worden Streng gestraft Gelijkenis is gevolgd door: ‘Want een ieder die heeft zal gegeven worden.’
Vanwege dit aantal overeenkomsten trekken sommigen de conclusie dat zij betrekking hebben op dezelfde gelijkenis, en dat het kleine verschil louter komt door de wijze van weergeven door Matteüs en Lukas. De ongelijkheden tonen echter snel dat deze gelijkenissen niet dezelfde zijn. De ongelijkheden. Talenten Drie dienstknechten Eerste dienstknecht begon met vijf talenten en eindigde met tien. Tweede dienstknecht begon met twee talenten en eindigde met vier. Derde dienstknecht begon met één talent, eindigde met een ongebruikte, en zei dat de Heer een ‘hard mens’ was.
Ponden Tien dienstknechten Eerste diensknecht begon met één pond en eindigde met tien. Tweede diensknecht begon met één pond en eindigde met vijf. Derde dienstknecht begon met één pond, eindigde met een ongebruikte en zei dat de Heer een ‘streng mens’ was.
Wanneer wij alleen de overeenkomsten hadden bestudeerd, zouden wij deze twee gelijkenissen één en dezelfde noemen. Maar wanneer wij echter naar verdere details zien, waarin de verschillen verschijnen, dan weten wij onmiddellijk dat onze eerste conclusie gebaseerd was op uiterlijke overeenkomsten. Op dezelfde wijze openbaart een diepgaande analyse van het beest van Openb. 11 en het beest van Openb. 17, dat zij twee verschillende machten voorstellen, beiden echter opkomende uit de afgrond.
Hoofdzaak 7. Wat wordt bedoeld met ‘de afgrond’? De afgrond of de bodemloze put is de plaats waar vandaan de beide beesten van Openb. 11 en 17 komen; dit betekent niet dat in beide hoofdstukken naar dezelfde macht wordt verwezen, maar dat 1
beiden van ‘satanische oorsprong en karakter’ zijn. (Gr. Strijd, blz. 255) De afgrond symboliseert de macht van satan. Jezus kwam naar de aarde ‘opdat Hij door Zijn dood hem, die macht over de dood had, de duivel, zou onttronen.’ (Heb. 2: 14) In Rom. 10:7 gebruikt Paulus het Griekse woord ‘Abussos’ (het woord dat met ‘bodemloze put’ of ‘afgrond’ wordt vertaald) om te verwijzen naar het graf, of naar de toestand van de dood. Hij zegt: ‘Wie zal in de afgrond nederdalen?’ (dat is om Christus uit de doden te doen opkomen) Het woord ‘afgrond’ is in het Grieks ‘Abussos’. Dit woord wordt op niet mis te verstane wijze gebruikt om het graf of de toestand van de dood voor te stellen waarvan gesproken wordt als zijnde beneden, want het beeld dat door Paulus in deze tekst gebruikt wordt is dat van ‘Christus uit de doden te doen opkomen’. Van satan wordt gezegd ‘de macht des doods’ te bezitten en dat wordt gezegd ‘beneden’ te zijn, daarom zou elke macht van ‘satanische oorsprong en karakter’ gesymboliseerd kunnen worden als opkomende uit de ‘afgrond’. Zoals in Openb. 11: 7 en ook in Openb. 17: 8. Wanneer de Geest der Profetie verwijst naar ‘ongeloof en Spiritualisme’, geen godsdienst en valse godsdienst, schrijft ze: ‘Een kracht van beneden leidt de mensen tot oorlog tegen de hemel. Menselijke wezens hebben een verbond gesloten met satanische machten om de wet van God ongeldig te maken.’(Schatkamer, dl.3, blz. 316) Wanneer wij een Bijbels onderwerp bestuderen is het altijd raadzaam om het zo breed mogelijk te bezien teneinde te vermijden dat men tot beperkte gedachten over het onderwerp komt. Wij menen dat de hierboven gegeven gedachten voldoende zijn om betekenis van de afgrond uit te leggen, zoals het betrekking heeft op onze studie van Openb. 17, maar wij geven de volgende aanvullende gedachten opdat men zal zien dat de Openbaring dikwijls in een paar woorden weergeeft wat in andere delen van de Bijbel gevonden wordt. In Jes. 24 wordt een levendig beeld gegeven van de toestanden onmiddellijk voorafgaande aan en gelijktijdig met de wederkomst van Christus. Vers 21 zegt ons dat ‘te dien dage zal het geschieden dat de Here bezoeking zal brengen over het heer der hoogte in den hoge en over de koningen der aarde op de aardbodem’. Vers 22 toont dat ‘de put’, de plaats van gevangenneming en uiteindelijk van straf, deze aarde is. De ‘put’ van Jes. 24 is dus dezelfde als de bodemloze ‘put’ van Openb. 20; en de ‘vele dagen’ van Jes. 24: 22 verwijzen naar dezelfde periode van 1000 jaren van Openb. 20, gedurende welke tijd satan ‘gebonden’ wordt. De ‘put’ of de ‘kuil’ wordt in het Oude Testament gebruikt om naar het graf te verwijzen. (Jes. 38: 18; 14: 19 en Psalm 28: 1 en 88: 3-12) Wanneer Johannes naar de tijd verwijst dat deze aarde zonder menselijke bewoners zal zijn, is het heel natuurlijk dat hij dezelfde uitdrukking ‘afgrond’ of ‘bodemloze put’ gebruikt om haar verwoeste en onbewoonbare toestand te beschrijven. De afgrond, deze wereld in een staat des doods gedurende de 1000 jaren zal de ‘gevangenis’ van de satan zijn. (Openb. 20: 3, 7) Hij zal in zijn eigen huis gebonden worden bij de wederkomst van Christus en de gelovigen zullen uit satans gevangenis bevrijd worden. ‘Zij zullen terugkeren uit het land van de vijand’ dat is het graf (Jer. 31: 16) Christus heeft Zijn gemeente belooft dat ‘de poorten van het dodenrijk haar niet zullen overweldigen’. (Matt. 16: 18) In Job 38: 17 wordt de vraag gesteld: ‘Zijn de poorten des doods voor u onthuld’ ? Ook in Psalm 9: 14 wordt verwezen naar ‘de poorten des doods’. De poorten der steden waren de plaats van de versterking en het voornaamste bolwerk in tijd van oorlog. (Richt. 5: 8 en Ps. 147: 13) In een wijdere betekenis is het graf dus een synoniem voor de macht van de duivel. Wanneer in de Bijbel over de kracht en de werkingen van God gesproken wordt, wordt het voorgesteld als zijnde en komende van boven. (Joh. 3: 31; 8: 23 en Jak. 3: 15, 17) De heerschappij van satan daarentegen wordt afgebeeld als zijnde van beneden. Samengevat komen wij tot de conclusie dat de uitdrukking ‘afgrond’ of ‘bodemloze put’ in de Openbaring en haar synoniemen uit de Bijbel, ten eerste wordt gebruikt voor deze wereld, wat het domein van satan is, totdat het ‘het Koninkrijk van onze Heer’ wordt; (Openb. 11: 15) en ten tweede, als een toestand die ‘aards, ongeestelijk en duivels’ is; (Jak. 3: 15) en ten derde, als een synoniem voor het graf, de plaats des doods, symboliserend de macht van satan die ‘de macht des doods’ heeft. Moge God geven dat wanneer Jezus komt om de vorst van de bodemloze put te binden (Openb. 20: 1-3) in zijn eigen huis, 1
(Matt. 12:49) wij zegetekenen van ’s Heren verlossende liefde zullen zijn en bevrijd zullen worden uit ‘de hand van de vijand’ (Jer. 31: 16) om geëerd te worden als burgers van het Koninkrijk wat ‘niet van deze wereld is’. (Joh. 18: 36)
Openb. 20: 14 En de dood en het dodenrijk werden in de poel des vuurs geworpen. Openb. 21: 4 En Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen en de dood zal niet meer zijn. Openb. 20: 6 Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding; over hen heeft de tweede dood geen macht. 1 Kor. 15: 55 Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw prikkel? Hosea 13: 14 Dood, waar zijn uw pestziekten, dodenrijk waar is uw verderf.
Hoofdstuk 8. De verbranding van de Babylonische hoer (Openb. 17: 16) is hetzelfde als de verbranding van de Babylonische stad beschreven in Openb. 18. De noodzakelijkheid om Openb. 17 en 18 op te vatten als een uitbreiding over de laatste fasen van het eindconflict beschreven in Openb. 12 tot 16. Openb. 12 tot 19 beschrijft de Grote Strijd vanaf haar begin in de hemel tot de verwoesting van de aarde bij de wederkomst van Christus. Openb. 12 begint met de Grote Strijd die in de hemel begon tot het eindconflict over de geboden Gods. De volgende hoofdstukken zijn uitbreidingen over de laatste delen van de voorafgaande hoofdstukken. Openb. 12 volgt de strijd door de eeuwen heen, tot vers 17 de nadruk legt op de laatste fase van deze langdurige strijd. Openb. 13 gaat dan terug tot de oorsprong van het pausdom; haar leerstellingen van Babylon, haar imperialisme van het heidense Rome; haar strijd tegen de heiligen gedurende 1260 jaren totdat ze aan het eind van deze periode de dodelijke wonde ontvangt, welke genezen wordt, dan worden verdere bijzonderheden gegeven hoe de oorlog tegen de heiligen in de laatste dagen begonnen zal worden door de hulp die aan het beest gegeven zal worden door het beest als een lam. Openb. 13 eindigt met bijzonderheden van de strijd bedoeld in Openb. 12: 17. Alvorens bijzonderheden te geven hoe de strijd zal eindigen met de vernietiging van de vijanden van God en Zijn volk, beschrijven Openb. 14 en 15 de waarschuwingsboodschap en de afsluiting van de genadetijd. Openb. 16 weidt dan uit over de gebeurtenissen die na de afsluiting van de genadetijd geschieden. Openb. 16 beschrijft het lot van hen die Gods volk hebben willen dwingen het merkteken van het beest aan te nemen. Openb. 16 eindigt met bijzondere nadruk op de 6de en 7de plaag, 5 plagen worden beschreven van vers 2 tot vers 11, (10 verzen) maar er zijn 10 verzen nodig om de 6de en de 7de plaag te beschrijven. Openb. 17 is een verdere uitbreiding over de wereldcrisis die tot een spits gebracht wordt onder de 6de en de 7de plaag. Wij willen nu aantonen dat Openb. 18 een verdere uiteenzetting is van de vernietiging van de Babylonische hoer onder het beeld van de verbranding van de Babylonische stad. Er wordt dus een ordelijke ontvouwing van bijzonderheden gezien betreffende de laatste strijd; hoofdstuk 19 brengt ons dan tot de laatste beschrijving van de beloning van de gelovigen en de straf van hen die tegen Gods volk gestreden hebben. Goede Bijbelstudenten weten dat in Daniël 2 een schets gegeven wordt van de wereldgeschiedenis van het oude Babylon af tot aan het einde van het moderne Babylon. De verdere hoofdstukken geven een verdere uiteenzetting van de belangrijke kenmerken van Daniël 2. Hieruit blijkt dat de machten van Babylon de enige machten zijn die met de term ‘Koning van het Noorden’ aangeduid kunnen worden. Wanneer het beginsel gevolgd wordt dat volgende hoofdstukken het thema wat eerder genoemd is, herhalen en uitbreiden, worden de hoofdstukken na Openb. 12 gezien als een nadere uiteenzetting van 1
de beschrijving in Openb. 12. Hieruit volgt, dat de strijd van Armageddon wanneer het uitgelegd wordt als een strijd tussen hemel en aarde en niet als een militaire strijd van aardse legers in Palestina, niet iets vreemds is aan wat er in Openbaring, over de draak, het beest en de valse profeet geschreven staat. Ook Openb. 17 is niet te scheiden van de gebeurtenissen van Openb. 16 doch geeft juist meer licht over de gebeurtenissen van Openb. 16. Op gelijke wijze kan ook Openb. 18 niet gescheiden worden van de inhoud van Openb. 17, maar moet eerder gezien worden als een verdere uiteenzetting van wat in Openb. 17 beschreven staat. De verdeling van de Bijbel in hoofdstukken en verzen is van grote hulp in het opzoeken van bepaalde teksten, maar deze verdeling houdt het gevaar in, dat het de samenhang tussen bepaalde profetieën verbreekt. De verdeling van de hoofdstukken Daniël 11: 44, 45 en 12: 1 verbergen voor sommigen Bijbelstudenten het verband tussen de ‘Koning van het Noorden’ die met grote grimmigheid uitrekt om velen te verdelgen, en de verlossing van Gods volk. De verdeling van Openbaring 17 en 18 in twee hoofdstukken, verbergt eveneens het feit dat beide hoofdstukken tezamen horen. Het falen om dit te zien is oorzaak bij sommigen dat men verschil maakt tussen het Babylon van Openb. 17 en dat van Openb. 18. In zijn commentaar op Openb. 17 zegt Uriah Smith: ‘Dit hoofdstuk heeft, denken wij, meer speciaal betrekking op de oude moeder, of het katholieke Babylon. In het volgende hoofdstuk vinden wij, als wij ons niet vergissen de aard en het lot van een ander groot deel van Babylon, namelijk de dochters uitgebeeld.’ In zijn commentaar op Openb. 18 zegt hij: ‘En daar haar val, die hier getoond wordt een zedelijke val is, moet het toegepast worden op een bepaalde tak van Babylon, naast of buiten de heidense of pauselijke delen ervan. Zij die zich vastklemmen van deze door de mens gemaakte verdeling van Openb. 17 en 18 maken daardoor ook de fout dat zij niet de werkelijke betekenis zien van Openb. 17. Over dat gedeelte van Openb. 17 wat speciaal toont hoe de koningen der aarde het beest, dat Gods gemeente vervolgt ondersteunen zegt Uriah Smith: ‘Deze taal moet verwijzen naar het verleden toen de koninkrijken van Europa eenstemmig hun macht ter ondersteuning aan het pausdom gaven… Het kan niet toegepast worden op de toekomst.’ Aangaande de verbranding en verwoesting van de Babylonische hoer zoals geschreven staat in vers 16 zegt hij: ‘Een deel van dit werk hebben de Europese natiën al gedurende vele jaren gedaan. De voltooiing hiervan zal geschieden wanneer Openb. 18: 8 vervuld wordt. Hieruit blijkt dat hij het grootste deel van Openb. 17 toepaste op de geschiedenis uit het verleden van het pausdom en daarom geloofde dat Openb. 18 voornamelijk betrekking heeft op het afvallige protestantisme. Had hij echter verstaan dat Openb. 17 een verdere uiteenzetting is van de gebeurtenissen die betrekking hebben op de laatste fase van het eindconflict, dan zou hij de vollere openbaring betreffende de verbranding van de hoer (Openb. 17: 6) in Openb. 18 gezien hebben. Wij zullen nu aantonen dat het Babylon van Openb. 17 en het Babylon van Openb. 18 één en hetzelfde is. Openb. 17: 5 maakt duidelijk dat met Babylon de moeder en haar dochters inbegrepen is, en hetzelfde wordt in Openb. 18 bedoeld. De vrouw Babylon van Openbaring 17. Vers 5 Het grote Babylon Vers 2 met welke de koningen der aarde gehoereerd hebben, …zijn dronken geworden van de wijn harer hoererij. Vers 4 En de vrouw was bekleed met purper en scharlaken en versierd met goud en kostelijk gesteente en paarlen. Vers 6 En ik zag dat de vrouw dronken was van het bloed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus. Vers 16 Dezen (de koningen) zullen de hoer haten en haar met vuur verbranden. Vergelijk voorgaande verzen over de vrouw uit Openb. 17 met de volgende verzen over de stad uit 1
Openb. 18 en merk de overeenkomst op: Openbaring 18 Vers 2 Het grote Babylon Vers 3 En de koningen der aarde met haar gehoereerd hebben, gedronken hebben van de wijn van de hartstocht harer hoererij Vers 16 De grote stad was bekleed met lijnwaad en purper en scharlaken en versierd met goud en kostelijk gesteente en paarlen. Ver 24 En in dezelfde is gevonden het bloed der profeten en der heiligen en al degenen die gedood zijn op de aarde. Vers 9 En de koningen der aarde zullen over haar wenen wanneer zij de rook van haar verbranding zien. Voordat de Heer aan Johannes een beschrijving geeft van de luide roep, die Gods volk oproept om uit de grote stad Babylon te gaan, zorgt Hij ervoor ons te tonen dat de hoer van Openb. 17 en de stad van Openb. 18 één en dezelfde is. Hij zeide tot Johannes: “En de vrouw die gij gezien hebt is de grote stad, die het koninkrijk heeft over de koningen der aarde.“ (Openb. 17: 18) Zo zien wij dus dat wanneer wij het beginsel van de herhaling en de verdere uitbreiding toepassen op Openb. 12 tot 19, elk volgend hoofdstuk de beschrijving van het voorgaande hoofdstuk bevestigt en dat hoofdstuk 18 een verdere verklaring is van de laatste gebeurtenissen van de strijd beschreven in hoofdstuk 17. (Mijn mening die ik altijd naar voren breng wanneer iemand het boek Daniël of de Openbaring gaat lezen: het is voor onze gemakzucht geweest, dat de boeken uit de Bijbel verdeeld zijn in hoofdstukken en verzen. Maar zowel het Bijbelboek Daniël en de Openbaring zijn op zich elk één boek en de hoofdstukken en de verzen zijn niet van elkaar te scheiden. Wat wel het geval kan zijn en dit gebeurt vaak, dat de Bijbelboeken elkaar aanvullen, maar daarom is het ook een meesterwerk. M.W.)
Hoofdstuk 9. De oplevende macht van het kwade, tegengegaan door de neerdalende kracht van de hemel. Nu wij het verband tussen Openb. 17 en 18 hebben getoond, zijn wij beter in staat het verband op te merken tussen het opkomen van het beest uit de afgrond en de engel die uit de hemel neerdaalt en met grote kracht de ‘Luide roep’ verkondigt. Zoals wij in een vorig hoofdstuk hebben getoond betekent het opkomen van het beest uit de afgrond, het tot leven weerkeren van het beest van vervolging. Het opkomen van het beest uit een toestand van dood, beeldt de opstanding van godsdienstige tirannie uit, wanneer ‘koningen en regeerders en gouverneurs’ weer opnieuw, maar thans op een wereldwijde schaal, hun macht en kracht zullen geven voor de vervolging van Gods volk. De volgende uitspraak van de Geest der Profetie is in dit verband van bijzonder belang. ‘Koningen en regeerders en gouverneurs hebben op zichzelf het merkteken van de antichrist geplaatst en worden voorgesteld als de draak, die oorlog voert tegen de heiligen, die Gods geboden bewaren en het geloof van Jezus hebben.’(Testimonies 39) Merk op dat deze uitspraak Openb. 12: 17 met Openb. 17: 12-17 verbindt. Openb. 12: 17 verklaart dat de draak oorlog zal voeren tegen Gods laatste gemeente, terwijl Openb. 17: 12-17 verklaart dat de ‘Koningen’ hun kracht zullen geven aan het vervolgende beest, door oorlog te voeren tegen Gods volk. Dit toont dat Openb. 12 de draak voorstelt als het symbool van de vervolgingen van alle 1
eeuwen, eindigende met de eindstrijd over de sabbat. Openb. 13 en 17 stellen twee delen van deze lange strijd voor, namelijk dat van de donkere Middeleeuwen en dat van het eindconflict (Openb. 17) wat in het kort is aangehaald in Openb. 12: 17. Wanneer Openb. 17 wordt gezien als nadere aanduiding van de climax der eindstrijd over de sabbat, leidend tot de tijd dat de goddelozen trachten de heiligen te doden, maar dit niet kunnen omdat God tussenbeide komt ten behoeve van Zijn volk, beschreven in de 6de en de 7de plaag, en wanneer Openb. 18 gezien wordt als een verdere beschrijving van diezelfde strijd en van het lot van Babylon, dan toont het onmiddellijk het verband tussen het beest dat opkomt uit de afgrond en de komst van de sterke engel uit de hemel om het opkomen van de boze machten van beneden het hoofd te bieden. De hemel aanvaardt dat wat de laatste uitdaging van satan tegen het werk en het volk van God zal zijn. Openb. 17 beschrijft de herrijzing als uit de dood van het beest van vervolging en godsdienstige tirannie werkende door de Staat, de vereniging van Kerk en Staat. Is dit niet het kenmerk wat zo sterk naar voren wordt gebracht in Openb.18? Is de waarschuwing van de luide roep niet tegen dit kwaad van verbinding van Kerk en Staat? De Openbaring zegt: Hierna zag ik een andere engel die grote macht had en de aarde werd door zijn lichtglans verlicht. En hij riep met sterke stem zeggende: Gevallen, gevallen is de grote stad Babylon en zij is geworden een woonplaats van duivelen.. omdat van de wijn van de hartstocht harer hoererij al de volken gedronken hebben en de koningen der aarde met haar gehoereerd hebben…En ik hoorde een andere stem uit de hemel, zeggende: Gaat uit van haar Mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen. Want haar zonden hebben zich opgehoopt tot aan de hemel. (Openb. 18: 1-4) Hier worden wij gewezen op de tijd dat al de volken en de koningen der aarde hoererij bedreven zullen hebben met deze Babylonische hoer, die hoofdpersoon is in Openb. 17. Wij zien hier direct dat de luide roep terugwijst naar het kwaad dat de koningen en de volkeren bedrijven met de Babylonische hoer en die daardoor dronken zijn geworden van de wijn van de hartstocht harer hoererij. Dit herhaalt feiten die ons onthuld zijn in Openb. 17: 2, 4; feiten ook die genoemd worden in Openb. 14: 8 en 18: 9. De luide roep kan dus alleen verstaan worden in het licht dat een bijzondere boodschap van de hemel komt om de wereld te waarschuwen voor de ernstige gevolgen van het zich verenigen met deze geestelijke hoer in het vervolgen van Gods volk. Openb. 17 wijst op deze rampzalige verbinding van Kerk en Staat; Openb. 18 wijst op de boodschap die waarschuwt tegen dit reusachtige kwaad: de twee hoofdstukken moeten verstaan worden als delen van één geheel en niet gelezen worden als twee afzonderlijke hoofdstukken die twee afzonderlijke profetieën bevatten. Aangaande de term ‘Babylon’ gebruikt in hoofdstuk 14, 17 en 18 schrijft de Geest der Profetie: ‘Het kan echter nog niet gezegd worden dat ‘Babylon gevallen is omdat zij ALLE volken heeft doen drinken van de wijn van de hartstocht harer hoererij’. Zij heeft nog niet ALLE volken dit laten doen… Maar het werk van de afval heeft zijn hoogtepunt nog niet bereikt. Niet totdat deze toestand zal bereikt worden en de vereniging van de kerk met de wereld ten volle tot stand gebracht zal worden, zal de val van Babylon voltooid zijn. De verandering is een voortgaande en de volledige vervulling van Openb. 14: 8 is nog toekomstig... Openb. 18 wijst op de tijd wanneer als resultaat van het verwerpen van de drievoudige waarschuwing van Openb. 14: 6-12 de kerk ten volle de toestand zal hebben bereikt, die voorspeld is door de tweede engel, en het volk van God dat nog in Babylon is, zal opgeroepen worden zich af te scheiden van haar gemeenschap.’ (Gr. Strijd, blz. 365, 366) Na citering van Openb. 18:1-4 zegt de Geest der Profetie: ‘Dit Schriftgedeelte wijst vooruit naar de tijd wanneer de aankondiging van de val van Babylon zoals gedaan door de tweede engel van Openb. 14 herhaald moet worden met toegevoegde vermelding van het verderf dat de verscheidene organisaties die Babylon vormen is binnengedrongen sinds die boodschap voor het eerst werd gegeven, in de zomer van 1844. Een vreselijke toestand van de godsdienstige wereld wordt hier beschreven. Met elke verwerping van de waarheid zal het verstand van het volk duisterder worden, hun harten moeilijker te bewerken, totdat zij verschanst worden in een ongelovige stoutmoedigheid.’ 1
In strijd met de waarschuwing die God heeft gegeven, zullen zij voortgaan om één van de bevelen van Gods wet met voeten te treden, totdat zij ertoe gebracht worden diegenen te vervolgen, die het heilig houden.. Van Babylon op de tijd van deze profetie aan het licht gebracht, wordt verklaard: ‘Haar zonden hebben zich opgehoopt tot aan de hemel en God heeft aan haar ongerechtigheid gedacht.’ (Openb. 18: 5) Zij heeft de maat van haar schuld vol gemaakt, en de verwoesting staat op het punt haar aan te vallen. Vreselijk is de beslissing waartoe de wereld gebracht moet worden. De machten der aarde, die zich verenigen om oorlog te voeren tegen de geboden Gods, zullen bevelen dat, ‘allen de kleinen en de groten, de rijken en de armen, de vrijen en de slaven’ (Openb. 13: 16) zich zullen moeten schikken naar de gewoonten van de kerk door de viering van de valse sabbat.’ (Gr. Strijd, blz. 558) De Geest der Profetie verbindt op deze wijze Openb. 13, 14, 17 en 18 tezamen als één grote beschrijving van hetzelfde conflict. De luide roept wordt gehoord als zijnde de waarschuwing van de hemel tegen de verbinding van Kerk en Staat, wat afgebeeld is in Openb. 17. Openb. 12: 17 wijst naar die tijd heen. Openb. 13: 11-17 wijst ook heen naar diezelfde tijd en ook Openb. 14: 8-11 en Openb. 17. Zoals opgemerkt zal worden in de Bijbel en in het commentaar van de Geest der Profetie is er een herhaling en een uitbreiding van de onderwerpen die in Openb. 12 en 13 geïntroduceerd zijn tot de climax van de Openbaring betreffende dezelfde acteurs en dezelfde strijd in Openb. 19 bereikt wordt. Daar wij dit nu uit de Bijbel en de Geest der Profetie bewezen hebben, wijzen wij naar de betekenis van het beest dat komt van beneden, wiens opstanding ten leven deze betreurenswaardige stand van zaken veroorzaakt, en zodoende de luide roep noodzakelijk maakt. Het beest dat uit de afgrond opkomt, wordt getoond in contrast met de engel die van de hemel neerdaalt, verkondigende de luide roep. Het beest uit de afgrond vertegenwoordigt de macht van het kwade die op het aardse toneel verschijnt voor de laatste akte in het grote zonde-drama. De Geest der Profetie beschrijft het in deze woorden: ‘Een macht van beneden leidt de mensen ten oorlog tegen de hemel. Mensen hebben beraadslaagd met satanische machten om de wet van God krachteloos te maken.’ In de voorafgaande paragraaf staat het volgende: ‘De volgelingen van Christus (voorgesteld door de engel nederdalende van de hemel) moeten zich verenigen in een krachtige poging om de aandacht van de wereld te vestigen op de snel in vervulling gaande profetieën van het Woord van God. Zullen zij aan wie zulk een groot licht gegeven is nu koud en zonder geloof zijn? Dan in hetzelfde artikel wordt er bij Gods volk aangedrongen de boodschap te geven, zeggende: ‘De kerk zal de voorzienige werking van de Here der heerscharen zien. Het licht der waarheid zal in heldere sterke stralen schijnen. De aarde zal verlicht worden met de heerlijkheid des Heren.’(Schatkamer dl.3, blz. 316-319) Op deze wijze wordt ‘de macht van beneden’ van Openb. 17: 8-11 verbonden met het feit dat de aarde verlicht wordt door de heerlijkheid van de engel, en van de engel wordt gezegd dat hij ‘van de hemel neerkomt met grote macht’. Het beest dat opkomt uit de afgrond wordt in contrast gesteld met de engel-boodschapper die neerdaalt van de hemel; De één stelt de macht van de boze voor, in het bijzonder van godsdienstige vervolging, toenemende in kracht totdat de gehele wereld in de valstrik wordt gevangen; de andere stelt de bijzondere kracht voor die de hemel op de laatste gemeente zal uitstorten ten einde de opkomende macht van het kwade te weerstaan. In het commentaar van de Geest der Profetie worden vele levendige beschrijvingen van de grootheid van die tijd gevonden en van de hevigheid waarmee de twee machten, de één van de hemel en de ander van beneden, in die laatste strijd zullen strijden. ‘Ik wijs u op de strijdlustige bewegingen die er nu zijn voor de beperking van godsdienstvrijheid. ‘Gods geheiligd gedenkteken (de sabbat) is neergehaald en in zijn plaats staat een valse sabbat (de zondag) die geen heiligheid draagt, voor de wereld. En terwijl de machten der duisternis de geesten uit de afgrond aanporren, zend de Heer des hemels kracht van boven om de noodtoestand het hoofd te bieden door zijn levende getuigen op te wekken om de wet des hemels te verhogen. Nu, juist nu, is het onze tijd om te werken in de zendingsvelden. Wanneer Amerika het land van godsdienstvrijheid 1
zich met het pausdom zal verenigen door het geweten geweld aan te doen en de mensen te dwingen om de valse sabbat (de zondag) te eren, zal het volk van ieder land op de aardbol ertoe geleid worden om haar voorbeeld te volgen.’(Schatkamer dl. 2,blz. 393) Zo zien wij dat wanneer Amerika de wereld voorgaat om de zondagsviering af te dwingen, wanneer de machten der duisternis de geesten uit de afgrond aanporren zal de Heer des hemels kracht van boven zenden om de noodtoestand het hoofd te kunnen bieden door Zijn levende getuigen op te wekken om de wet des hemels te verhogen.’ Het zal opgemerkt worden dat dit precies datgene is wat wij geleerd hebben uit onze studie van het beest dat opkomt uit de afgrond en dat tegengestaan wordt door de kracht van God in de luide roep voorgesteld door de engel die neerdaalt van de hemel met grote kracht. Let nu op het volgende citaat: ‘Satan is een ijverige Bijbelonderzoeker. Hij weet dat de tijd kort is en hij probeert op elk punt het werk des Heren op aarde tegen te gaan. Het is onmogelijk enig denkbeeld te geven van de belevenis van Gods volk dat zal leven op aarde, wanneer hemelse heerlijkheid, die de aarde verlicht door de engel die neerdaalt van de hemel, zal samengaan met een herhaling van de vervolgingen uit het verleden. (het vervolgende beest uit de afgrond) Zij zullen wandelen in het licht dat afstraalt van de troon Gods. Door middel van de engelen zal er een voortdurende verbinding zijn tussen hemel en aarde. En satan, omringd door boze engelen en bewerende God te zijn, zal tal van wonderen doen om, indien mogelijk, zelfs de uitverkorenen te misleiden.’ (Schatkamer dl.3, blz. 293)
Hoofdstuk 10. De koningen der aarde… zijn dronken geworden van de wijn harer hoererij. Valse leerstellingen veroorzaken dat het vervolgende beest ‘zal opkomen uit de afgrond.’ De belangrijkheid van de ware leer, in het ontvangen van de kracht van de late regen. Terwijl wij uitgaan van het grondbeginsel dat de dingen van Babylon in de Openbaring genoemd worden, als namaaksels van de dingen van Christus, zullen wij een ander punt beschouwen dat een namaaksel is van het ware, namelijk de wijn die Babylon geeft, en die de volken der aarde dronken maakt. (Openb. 14: 8; 17: 2 en 18: 3) Wijn wordt in de Bijbel gebruikt als een symbool voor leerstellingen. (Matt. 9: 17) Gegiste wijn stelt valse leerstellingen voor; leerstellingen die vergif in zich hebben, gelijk aan alcohol in gegiste wijn; die de hersenen verduisteren en de zedelijke gevoeligheid verlamt, van hen die ervan drinken. Dit is de wijn die de Babylonische hoer geeft, aan de koningen en volken der aarde: Gevallen, gevallen is het grote Babylon dat van de wijn van de gramschap zijner hoererij, al de volken heeft doen drinken (Openb. 14: 8) en zij die op de aarde wonen, zijn dronken geworden van de wijn harer hoererij. (Openb. 17: 2) ‘Omdat van de wijn van de toorn harer hoererij al de volken gedronken hebben.’ (Openb. 18: 3) Op deze wijze wordt de nadruk gelegd op de invloed van de wijn die Babylon te drinken geeft aan de volkeren der wereld, dat hun geestelijke waarnemingsvermogens afstompt en hun gedachten vergiftigt, hen tot onzedelijke dronkaards maakt en veroorzaakt dat het beest der vervolging ‘zal opkomen uit de afgrond’. Openbaring is een boek van tegenstellingen: Licht en duisternis; waarheid en dwaling; goed en kwaad; Christus en satan; het Lam en het beest; de gemeente des Heren en de synagoge van satan; de machten des Hemels en de machten der aarde. Boodschappen van boven en Openbaringen van beneden. Bewegingen van boven en bewegingen van de afgrond, de gezonde alcoholvrije wijn der ware leer en de verontreinigende wijnen van valse leerstelling. Openbaring plaats de tegengestelde machten tegenover elkaar en dit wordt op zodanige wijze gedaan dat wanneer de één onder beschouwing is, de andere vanzelf aan de bedachtzame lezer verschijnt. 1
Dwaling behoort niet op een louter negatieve wijze gezien te worden; het behoort gezien te worden als het tegengestelde van de waarheid. Satan bedenkt de dwaling als een middel om de waarheid te verbergen. Niemand die zijn verstand verduisterd heeft, met de dwalingen die satan klaarmaakt, is in staat om de waarheid te zien. Schrijvende over diegenen ‘die verloren zijn’ zegt Paulus: ‘ongelovigen, wier overleggingen (verstand) de god dezer eeuw met blindheid heeft geslagen, zodat zij het schijnsel niet ontwaren, van het evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld Gods is.’ (2 Kor. 4: 3, 4) De mensen worden misleid wanneer zij ‘de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden’ (Rom. 1: 18) Zij ‘hebben de waarheid’ maar op zulk een wijze dat het vruchteloos is, want het wordt bedekt met “ ongerechtigheid “ . Satans meest succesvolle methode is die van misleiding. Hij vermengt dwaling met waarheid. ‘Dwaling is nooit onschadelijk .’ Het heiligt nooit, maar brengt altijd verwarring en onenigheid. Het is altijd gevaarlijk. De vijand heeft grote macht over de geest van hen die niet door en door versterkt zijn door gebed, en gegrondvest zijn in Bijbelse waarheid. (Schatkamer dl.2,blz. 106) Dwaling geeft de geest een verkeerde richting en bereidt de weg voor de macht van satan, juist zoals de kracht van God met de waarheid samengaat. Let op de volgende uitspraak van de Geest der Profetie: ‘De Vertrooster wordt genoemd ‘De Geest der waarheid’. Zijn werk is het om de waarheid te omschrijven en te handhaven. Hij woont eerst in het hart als de Geest der waarheid en op deze wijze wordt Hij de Vertrooster. Er is vrede en troost in de waarheid maar geen vrede of troost kan in de leugen gevonden worden. Het is door valse theorieën en tradities, dat satan zijn macht over het verstand verkrijgt. Door mensen tot valse maatstaven te leiden misvormt hij het karakter. Door de Schriften spreekt de Heilige Geest tot het verstand en drukt de waarheid op het hart. Op deze wijze legt Hij de dwaling bloot en verdrijft het van de ziel. Het is door de Geest der waarheid, werkende door het Woord van God dat Christus Zijn verkoren volk aan Zichzelf onderwerpt. (Wens der eeuwen) In het volgende citaat uit Medical Ministry blz. 89 worden wij gewaarschuwd tegen de buitengewone bedrieglijkheid van de dwaling: ‘Het verstand waarin de dwaling eens bezit heeft genomen, kan zich nooit vrij tot de waarheid ontwikkelen, zelfs niet na onderzoek. De oude theorieën zullen om erkenning vragen. Het begrip van dingen die waar en verheven en geheiligd zijn zal verward worden.’ Bijgelovige ideeën zullen de geest binnengaan, om zich te vermengen met de ware en deze denkbeelden zijn altijd verlagend in hun invloed. Blijf trouw aan het woord ‘er staat geschreven’. Werp uit de geest de gevaarlijke indringende theorieën, die wanneer zij gekoesterd worden de geest in slavernij zullen houden zodat de mens niet een nieuw schepsel in Christus zal worden. De geest moet voortdurend beteugeld en bewaakt worden. Het moet alleen datgene als voedsel gegeven worden wat de godsdienstige ervaring zal versterken. Satans meest succesvolle methode is dat van misleiding, hij vermengt dwaling met waarheid. Paulus verklaarde: ‘Want zulke lieden zijn schijnapostelen, bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als apostelen des lichts. Het is dus niets bijzonders indien ook zijn dienaren zich voordoen als dienaren der gerechtigheid.’ (2 Kor. 11: 13-15) Het Babylonische systeem is een namaaksel van de dingen van Christus; deze satanische organisatie is in bittere tegenstand tot Christus maar verbergt haar vijandschap onder het mom van, eerbied voor Christus. Satan is de persoonlijke vijand van Christus, maar in zijn tegenstand tot Christus doet hij het werk van Christus na. ‘Satan is altijd eerzuchtig geweest om het werk van Christus na te doen, en zijn eigen macht en aanspraken te vestigen. Hij doet dit in het algemeen niet openlijk. Hij is listig, en weet dat de meest doeltreffende manier voor hem om zijn werk te volbrengen is, om tot de arme gevallen mens te komen in de gedaante van een engel des lichts. Satan kwam tot Christus in de woestijn in de gedaante van een mooie jonge man, meer als een vorst dan als een gevallen engel, met de Schrift in zijn mond.’(1T. blz. 293) Jezus blies op de discipelen en zeide tot hen: ‘ontvang de Heilige Geest’. (Joh. 20: 22) In de eerste geschriften blz. 43, 44 staat: ‘Ik zag dat satan werkte door tussenpersonen op een aantal manieren, 1
niet door de kracht van de Heilige Geest, maar door de kracht van satan, geademd op deze tussenpersonen, en door hen tot het volk. God zal voor Zijn volk in kracht werken; en satan zal toegestaan worden om ook te werken.’ Wanneer diegenen die de waarheid kennen betreffende de dienst van Jezus in het Hemelse Heiligdom bidden; ‘Mijn Vader geef ons Uw Geest’ dan zou Jezus op hen de Heilige Geest ademen. In de eerste geschriften blz. 55, 56; bij de beschrijving van diegenen die het licht niet hebben gevolgd staat dat ‘satan zou dan op hen een onheilige invloed ademen’. Satan zelf bleef niet in de waarheid, hij is de verborgenheid der ongerechtigheid. Door zijn sluwheid geeft hij aan zielverdervende dwalingen, de schijn van waarheid. Hierin is zijn macht, om te misleiden. Het is omdat zij een namaaksel van de waarheid zijn dat spiritualisme, theosofie en dergelijke misleidingen zulk een macht over de geest der mensen verkrijgen. Hierin is de meesterlijke werking van satan, hij geeft voor de redder der mens te zijn, de weldoener van het menselijk geslacht, zo verlokt hij gemakkelijker zijn slachtoffers tot de vernietiging.’ (TM , blz. 365) ‘Als de handeling, die de kroon zet op alles in het grote drama van misleiding, zal satan zichzelf als Christus uitgeven.’ (Gr. Strijd, blz. 576) ‘En satan omringd door boze engelen, en bewerende God te zijn, zal tal van wonderen doen, om indien mogelijk, zelfs de uitverkorenen te misleiden.’ (Schatkamer dl. 3, blz. 293) ‘Satan heeft lang voorbereiding getroffen voor zijn laatste poging om de wereld te misleiden. Beetje bij beetje heeft hij de weg voorbereid voor zijn meesterstuk van misleiding in de ontwikkeling van het spiritisme.’ (Gr. Strijd, blz. 516) ‘Iedere preek over de onsterfelijkheid van de ziel is zo de weg aan het voorbereiden voor de reusachtige misleiding. Diegenen die de sabbatswaarheid verwerpen zullen beweren dat het zich snel verspreidende verderf grotendeels toe te schrijven is aan de ontheiliging van de zogenaamd christelijke sabbat en dat het afdwingen van de zondagsviering, de zeden van de maatschappij zeer zou verbeteren.’ Door de twee grote dwalingen, de onsterfelijkheid van de ziel, en de heiligheid van de zondag, zal satan de mensen onder zijn misleiding brengen. Terwijl de eerste de grondslag voor het spiritisme legt, schept de laatste een band van sympathie met Rome. De protestanten van de Verenigde Staten van Amerika zullen de eersten zijn om hun handen uit te strekken over de kloof om de hand van het spiritisme te grijpen; zij zullen over de afgrond heen reiken om de hand te drukken met de Roomse macht; en onder de invloed van dit drievoudig verbond, zal dit land de voetstappen van Rome drukken in het vertrappen van de rechten van het geweten. Hij (satan) zal verschijnen in het karakter van een engel des lichts. Door de werking van het spiritisme, zullen wonderen worden gedaan, de zieken zullen genezen worden, en vele onmiskenbare wonderen zullen worden verricht. En wanneer de geesten zullen voorgeven in de Bijbel te geloven, en eerbied voor de inzettingen van de kerk aan de dag zullen leggen, zal hun werk worden aanvaard als een manifestatie van goddelijke kracht…” Mededelingen van de geesten zullen verklaren, dat God hen gezonden heeft om de verwerpers van de zondag van hun dwaling te overtuigen, bevestigende dat de wetten van het land gehoorzaamd moeten worden als de wet van God. Zij zullen de grote boosheid in de wereld betreuren, en het getuigenis van godsdienstige leraren ondersteunen, dat de ontaardde toestand der zeden veroorzaakt wordt door de ontheiliging van de zondag. De verontwaardiging zal groot zijn tegen allen die weigeren hun getuigenis te aanvaarden. Terwijl satan hen zoekt te vernietigen die Gods wet eren, zal hij ervoor zorgen dat ze beschuldigd worden als wetschenders, als mensen die God onteren en oordelen over de wereld brengen. Hij werkt zowel door godsdienstige als wereldlijke autoriteiten, hen bewegende tot de handhaving van menselijke wetten in strijd met de wet van God. Diegenen die de sabbat van de Bijbel eren zullen aangeklaagd worden als vijanden van wet en orde…zij zullen beschuldigd worden van ontrouw aan de regering. Predikanten die de verplichting van de Goddelijke wet ontkennen zullen van de kansel de plicht verkondigen om gehoorzaam te zijn aan de burgerlijke autoriteiten als door God geordineerd. In wetgevende colleges en gerechtshoven zullen zij die de geboden houden verkeerd voorgesteld worden en veroordeeld worden. De waardigheidsbekleders van Kerk en Staat zullen zich verenigen om alle standen om te kopen, te overreden, of te dwingen de zondag te vieren. (Gr. Strijd, blz. 542-547) Zo worden de menigten der 1
aarde en de koningen der aarde dronken gemaakt door de wijn van Babylon en maken het voor het vervolgende beest mogelijk om ‘op te komen uit de afgrond’. De laatste grote misleiding zal zich spoedig voor ons vertonen. De Antichrist zal voor onze ogen zijn wonderlijke werken verrichten. Zo sterk zal de namaak gelijken op het ware, dat het onmogelijk zal zijn om er onderscheid tussen te maken, dan alleen door de Heilige Schriften. Alleen zij die hun geest hebben versterkt met de waarheden van de Bijbel zullen zich in de laatste grote strijd staande houden.’ (Gr. Strijd, blz. 548) Wat de mensen nu doen en denken, bereidt voor het vervolgende beest de weg voor, om van zijn plaats van non-activiteit op te staan. We hebben getoond dat de ‘luide roep’ van Openb. 18 voorgesteld door een engel neerdalende van de hemel, hebbende grote kracht, genoemd wordt in oppositie van het beest afgebeeld in Openb. 17 als opklimmende uit de afgrond. Merk op wat de Geest der Profetie zegt aangaande Openb. 18: 1-4 ‘met elke verwerping van de waarheid zal het verstand van de mensen meer verduisterd, hun harten weerspanniger worden, tot ze zich verschanst hebben in een ongelovige stoutmoedigheid.’ (Gr, Strijd, blz. 558) Aldus door het aannemen of het verwerpen van de waarheden van de Bijbel verenigen de mensen zich met de beweging die voorgesteld wordt door de engel die van Hem komt of ze te helpen en zijn medeplichtig aan de opstanding van het vervolgende beest uit de afgrond. Schrijvende over de vrouw (Babylon) van Openb. 17…hebbende in haar hand een gouden drinkbeker, vol van gruwelen en onreinheden, zegt Ellen White: Babylon wordt gezegd de moeder der hoeren te zijn, door haar dochters moeten kerken gesymboliseerd worden die vasthouden aan haar leerstellingen en overleveringen, en haar voorbeeld volgen door de waarheid en de goedkeuring van God op te offeren, teneinde een onwettig verbond met de wereld aan te gaan. Veel van de protestantse kerken volgen Rome’s voorbeeld door een zondige verbinding met de ‘koningen der aarde’ - de staatskerken door hun betrekking tot wereldlijke regeringen; en andere kerken door de gunst van de wereld te zoeken. En de naam ‘Babylon’ (verwarring) kan met recht op deze kerken toegepast worden.’ (Gr. Strijd, blz. 357, 358) ‘Gelovende dat de zondagsviering door de Staat behoort afgedwongen te worden, zullen de kerken uiteindelijk geloven dat de vervolging van Gods volk een geoorloofde zaak is.’ (Gr. Strijd, blz. 558, 569) Het moet opgemerkt worden dat waar ook Ellen White de vervolging beschrijft die over de laatste gemeente zal komen, de nadruk wordt gelegd op het feit dat die vervolging wordt gebracht door de kerk werkende door de Staat. Merk op de volgende uitspraken: ‘Vreselijk is de beslissing waartoe de wereld gebracht wordt. De machten der aarde, zich verenigende om oorlog te voeren tegen de geboden Gods, zullen een bevel uitvaardigen dat ‘allen, kleinen en groten, en rijken en armen, en vrijen en dienstknechten’ zich zullen schikken naar de gewoonten van de kerk door de viering van de valse sabbat. (de zondag). Allen die weigeren zich daaraan te onderwerpen, zullen met burgerlijke straffen gestraft worden, en er zal uiteindelijk worden bekend gemaakt dat zij de dood verdienen. Wie met de afloop zo duidelijk voor ogen gesteld de wet van God zal overtreden door een menselijke inzetting te gehoorzamen, ontvangt het merkteken van het beest. Terwijl het vieren van de valse sabbat (de zondag) in overeenstemming met de wet van de Staat, maar in strijd met het 4de gebod, een belijdenis van trouw mag zijn aan een macht die in verzet is tegen God, is het houden van de ware sabbat in gehoorzaamheid aan Gods wet een bewijs van trouw aan de Schepper. Terwijl de ene groep, door aanvaardig van het teken van onderwerping aan aardse machten, het ‘merkteken’ van het beest ontvangt, ontvangt de andere groep die het teken van trouw aan het goddelijk gezag verkiest, het zegel Gods… Hun voorspellingen dat godsdienstige onverdraagzaamheid in de Verenigde Staten de overhand zou krijgen, dat ‘Kerk en Staat’ zouden samengaan om diegenen te vervolgen die de Geboden Gods bewaren, zijn belachelijk en ongegrond verklaard geworden… De kerk doet een beroep op de sterke arm der burgerlijke macht en, in dit werk gaan rooms katholieken en protestanten samen. Bovenstaande citaten komen voor in het hoofdstuk ‘de laatste waarschuwing’ wat begint met het citeren van Openb. 18: 1-4. Met andere woorden, deze waarschuwings-boodschap wijst op het kwaad van deze vereniging van Kerk en Staat, en zonder twijfel zal de uitlegging die we nu proberen duidelijk te maken gebruikt worden door er op te wijzen 1
dat deze toestand werd afgebeeld in Openb. 17 door de komst van het beest van vervolging uit zijn plaats van non-activiteit en door te verklaren dat de Here in Zijn Woord zijn laatste waarschuwingsboodschap heeft afgebeeld als een engel neerdalende van de hemel, protesterend tegen deze ‘zondige verbinding’ van de kerken met de koningen der aarde. Ellen White leert duidelijk dat diegenen die de laatste waarschuwingsboodschap brengen, gesymboliseerd worden door de engel die neerdaalt van de hemel, de aarde verlichtende met haar heerlijkheid, en met een sterke stem verkondigende de zonden van Babylon: ‘De zonden van Babylon zullen geopenbaard worden.’ De vreselijke gevolgen van het op staatsgezag afdwingen van de inzettingen van de kerk, de veroveringen door het spiritisme, de sluipende maar snelle vooruitgang van de pauselijke macht, dat alles zal worden ontmaskerd. Door deze ernstige waarschuwingen zullen de mensen in beroering komen. Duizenden en nog eens duizenden zullen luisteren die nooit zulke woorden als deze hebben gehoord. In verbazing horen zij het getuigenis dat Babylon de kerk is, die gevallen is vanwege haar dwalingen en zonden, vanwege haar verwerping van de waarheid, haar van de hemel gezonden. (Gr. Strijd, blz. 561) De luide roep wijst naar de profetie van Openb. 17 als een beschrijving van de dan overheersende toestanden. De gevallen kerken zijn Babylon. Babylon heeft verdervende leerstellingen gekoesterd, de wijn der dwaling. Deze wijn der dwaling bestaat uit valse leerstellingen, zoals de natuurlijke onsterfelijkheid van de ziel, de eeuwige pijniging van de bozen, de loochening van het voorbestaan van Christus voorafgaand aan Zijn geboorte in Bethlehem, en het verdedigen en het verhogen van de eerste dag van de week (de zondag) boven Gods heilige dag de sabbat. Deze en soortgelijke dwalingen worden aan de wereld getoond door de verscheidene kerken en aldus worden de Schriften vervuld die zeggen: ‘Want alle natiën hebben gedronken van de wijn van de gramschap haar hoererij .’ Het is een gramschap die opgewekt wordt door valse leerstellingen, en wanneer koningen en presidenten van de gramschap van haar hoererij drinken, worden zij opgewekt tot gramschap tegen diegenen die NIET in overeenstemming willen komen met de valse en satanische ketterijen die de valse sabbat (de zondag) verhogen en de mensen ertoe leiden om Gods gedenkteken (de sabbat) met voeten te treden.’(TM, blz.62) Het vervolgende beest komt op uit de afgrond wanneer koningen en menigten de wijn van Babylon drinken. De heerlijkheid van het licht van de engel met de luide roep komt wanneer onder het volk van God de christelijke ervaring zich verdiept, welke komt als een resultaat van een beter begrip en betere toepassing van de waarheden die vervat zijn in de profetieën. Er zal een helderder licht schijnen uit de boeken van Daniël en de Openbaring en dat helderder licht zal als resultaat een godsdienstige opwekking hebben. ‘Een onderzoek van elk punt dat als waarheid werd ontvangen zal de zoeker belonen, hij zal kostelijke juwelen vinden. En wanneer wij nauwkeurig iedere tittel en jota waarvan wij denken dat het vastgestelde waarheid is, onderzoeken, door Schrift met Schrift te vergelijken, kunnen we misschien fouten in onze uitlegging van de Schrift ontdekken.’ (E. White. Rev. And Herald 10 juli 1889) ‘Wanneer wij verstaan als volk wat dit boek voor ons betekent, zal er onder ons een grote opwekking gezien worden. Wanneer de boeken van Daniël en de Openbaring beter begrepen worden, zullen de gelovigen een geheel andere godsdienstige ervaring hebben.’ (TM, blz.113)
Hoofdstuk 11. Wat is het verband tussen het beest van Openb. 13 en de vrouw en het beest van Openb. 17 ?
Een gezaghebbende uitspraak, wat er bedoeld wordt met het beest van Openb. 13 is door Ellen White gegeven: ‘Om te leren wat het beeld is en hoe het gevormd zal worden, moeten we de kernmerken van het beest zelf, het pausdom bestuderen. Toen de jonge gemeente corrupt werd door af te wijken van de eenvoud van het evangelie, verloor zij de Geest en de kracht van God, en om macht te hebben over het geweten van het volk riep zij de hulp van de wereldlijke macht in. Het gevolg was het 1
pausdom, een kerk die de macht van de staat beheerste en het gebruikte om haar eigen doeleinden te bevorderen, in het bijzonder de bestraffing van ‘ketterij’.’ ‘Wanneer de Verenigde Staten een beeld van het beest vormt, zal de godsdienstige macht zodanig de burgerlijke regering beheersen dat het gezag van de Staat gebruikt zal worden door de kerk om haar eigen doeleinden te bereiken. Altijd wanneer de kerk wereldwijde macht verkregen heeft, heeft zij die gebruikt om afwijking van haar leerstellingen te straffen. Het was afval die de eerste kerk ertoe bracht om de hulp van de burgerlijke regering te zoeken, en dat bereidde de weg tot de ontwikkeling van het pausdom, het beest. Wanneer de voornaamste kerken van Amerika zich verenigen op die geloofspunten die zij met elkaar gemeen hebben en de staat zullen beïnvloeden om haar decreten af te dwingen, haar instellingen te ondersteunen, dan zal protestants Amerika een beeld hebben gemaakt van de roomse priesterheerschappij en het opleggen van burgerlijke straffen aan andersdenkenden zal het onvermijdelijke gevolg zijn. Het ‘beeld van het beest’ stelt die vorm van afvallig protestantisme voor, die ontwikkeld zal worden wanneer de protestantse kerken de hulp van de burgerlijke macht zullen zoeken voor de afdwaling van haar dogma’s.’ (Gr. Strijd, blz. 411-414) Hier hebben wij dus een duidelijke uitspraak van wat er wordt bedoeld met het ‘beest’ en een ‘beeld van het beest’. Het beest van Openb. 13 wordt duidelijk verklaard als zijnde ‘het pausdom’, een kerk die de macht van de staat beheerst, en die voor haar eigen doeleinden gebruikt, in het bijzonder voor de bestraffing van ketterij. Het beeld voor het beest zal worden gevormd, ‘wanneer de protestantse kerken de hulp van de burgerlijke macht zoeken, voor het afdwingen van haar leerstellingen’. Omdat in Openb. 17 de vrouw op het beest zit, aldus de Kerk die de Staat beheerst voorstellend, wordt soms gedacht dat het beest ‘uit de afgrond’ niet precies hetzelfde kan zijn als het luipaardachtige beest van Openb. 13, omdat daar zowel de vrouw als het beest voor nodig zijn. Dit heeft sommigen ertoe geleid om te overwegen dat dit beest van Openb. 17 zijn tegenbeeld niet vindt in het beest van Openb. 13 maar in het beest van Openb. 11 waarvan eveneens gezegd wordt dat het uit de afgrond komt. In een ander hoofdstuk hebben wij geschreven dat het beest van Openb. 11 inderdaad een macht voorstelt die uit de afgrond opkomt, precies zoals wordt gezegd ten aanzien van het beest van Openb. 17, maar zoals wij hebben aangetoond wijst hun komen uit de afgrond op het feit dat zij beiden van satanische oorsprong zijn. In Openb. 11 stelt het beest de opkomst van een anti-geestelijke, atheïstische macht voor, die strijd voert tegen het pauselijk systeem, dat in het bijzonder in Frankrijk van kracht was. In Openb. 17 stelt het beest de burgerlijke macht voor die bevelen van de afvallige kerk gehoorzaamt, tot de tijd van de 6de en de 7de plaag, waarna het precies gelijk is aan het beest van Openb. 11 in zijn anti-klerikalisme. Tot die tijd van de 6de en de 7de plaag stelt het beest van Openb. 17 de macht van de burgerlijke regering voor die beheerst wordt door de kerk. De toevoeging van de vrouw, de afvallige kerk, van Openb. 17 behoort niet het idee over te dragen dat er een groot verschil is tussen het beest van Openb. 13 en dat van Openb. 17. Het beest van Openb. 13 stelt volgens Ellen White het pausdom voor, een Kerk die de macht van de Staat beheerste. De bek van dat beest wordt gezegd te zijn ‘als de bek van een leeuw’. (het symbool van Babylon in Daniël 7) Aldus wordt in Openb. 13 gezegd, dat Babylon spreekt voor de koninkrijken die in het beest besloten liggen. Ook in Openb. 17 wordt Babylon voorgesteld als heerschappij voerende over het beest. De twee hoofdstukken gaan over precies dezelfde dingen. Door de vrouw af te beelden zittende op het beest, wordt dezelfde waarheid op een duidelijker manier voorgesteld: ‘de Kerk beheerst de Staat’. Het toegevoegde symbool van de vrouw in Openb. 17 moet niet de vele overeenkomsten tussen de twee beesten verbergen. In beide gevallen stelt het de Staat voor die een deel wordt van het Babylonische systeem en de Babylonische leerstellingen afdwingt. Het getal en de naam van het beest worden NIET getal en de naam van de vrouw genoemd. Het beest wordt niet het beeld van de vrouw genoemd. De waarschuwingsboodschap van Openb. 14: 9-11 is niet tegen de aanbidding van de vrouw en haar beeld en haar merkteken. Het beest van Openb. 13 verenigt beide, Kerk en Staat: in Openb. 17 is het nog dezelfde combinatie van Kerk en Staat, maar 1
de vrouw wordt als een afzonderlijke eenheid van de staat getoond ten einde het misleidende deel duidelijk te maken dat Babylonische leerstellingen hebben om de staat er toe te brengen Gods volk te vervolgen. In Openb. 19 verwijst de Schrift alleen naar ‘het beest’ en niet naar de vrouw. De vrouw is hier weer inbegrepen in de term ‘het beest’. Het is moeilijk om in de symboliek een sterk onderscheid te maken tussen kerk en staat omdat dezelfde mensen betrokken zijn in deze twee aspecten van het nationale leven. Koningen, regeerders, politici en het volk wat hen ondersteunt zijn dikwijls terzelfdertijd kerkmensen. Afzonderlijke naties kunnen gemakkelijk door afzonderlijke symbolen voorgesteld worden, maar zo een scherp onderscheid kan niet gemaakt worden tussen het burgerlijke en godsdienstige leven van hetzelfde volk en hetzelfde gebied. De Schrift maakt daarom niet zo een scherp onderscheid tussen de vrouw en het beest, en alleen dan wanneer het er de nadruk op wil leggen, op de belangrijke rol die valse leerstellingen hebben om de staat er toe te brengen het volk van God te vervolgen. Ook Ellen White verklaart op de ene plaats dat het beest als een lam een regering is, en op de andere plaats past zij het symbool van het beest als een lam toe, op de ‘kerken’ die door Babylon voorgesteld worden. Dit is geen tegenspraak, want regeringspersonen zijn dikwijls niet verstoken van kerkelijke aansluiting. In Openb. 13 wordt een kerk getoond die de macht van de staat gebruikt, om haar eigen doeleinden te bevorderen. Dit zien wij ook in Openb. 17. Het kerkelijke of het leerstellige aspect wordt hier benadrukt ten einde de nadruk te leggen op het feit dat leerstellingen er toe leiden dat burgerlijke autoriteiten gebruikt worden als gereedschap in de handen van de Babylonische vrouw voor de vervolging van Gods volk. ‘Onreine geesten’ zullen wonderen doen om de koningen van de gehele wereld op te zetten tegen Gods volk. ‘De wonderdoende kracht, gemanifesteerd door het spiritualisme, zal zijn invloed uitoefenen tegen diegenen die verkiezen God eerder dan mensen te gehoorzamen. Mededelingen van de geesten zullen verklaren dat God hen gezonden heeft om de verwerpers van de zondag (de eerste dag der week) van hun dwaling te overtuigen, verzekerende dat de wetten van het land als de wet van God behoren te gehoorzamen.’ (Gr. Strijd, blz. 545) Op die wijze worden ‘de koningen van de aarde en van de gehele wereld vergaderd tot de oorlog op de grote dag van de Almachtige God’. De vrouw van Openb. 12 symboliseert het volk, de gemeente, die Gods geboden gehoorzaamt. De vrouw van Openb. 17 symboliseert een kerk die belijdt de Here te dienen en te gehoorzamen, maar in werkelijkheid diegenen vervolgt die Hem waarlijk gehoorzamen. Zoals alle intelligente protestanten weten is het de valse leer zoals het primaatschap van Petrus en soortgelijke bijgelovige leerstellingen die de afvallige en misleidde kerk er toe bracht om het volk van God te vervolgen. En helaas, het is door de leer dat de zondag de heilige dag is, en door het geloof in de onsterfelijkheid van de ziel, en ook door zulke valse opvattingen dat zulk een geloof afgedwongen behoort te worden door de staat, dat de protestanten de hand zullen reiken aan de pauselijke macht in het vervolgen van het volk van God. Om de aandacht te vestigen op de macht van valse leerstellingen wordt het kerkelijk aspect van de machten van Babylon enigszins gescheiden getoond van de politieke macht. Maar terwijl dat leerstellige aspect als een factor apart van de macht van de staat wordt getoond wordt het toch zelfs in de profetie duidelijk geopenbaard als leidinggevende aan de staat. Wanneer de naties misleid worden om te geloven dat de zondag de dag is die waargenomen moet worden, en wanneer zij misleid worden om te geloven dat het hun godsdienstige plicht is om diegenen te vervolgen die weigeren hierin mee te gaan, dan zullen zij dronken geworden zijn ‘van de wijn harer hoererij’ dat is van de onwettige verbinding van Babylon met de machten der aarde. God heeft geen enkele kerk gemachtigd om haar ledental te verhogen door zich met de staat te verenigen; in Bijbels taalgebruik ‘hoererij’. Openb. 17 en Openb. 18: 1-4, 9 openbaren dat door valse leerstellingen betreffende zondagsviering en de veronderstelde plicht van de staat om deze valse sabbat (zondag) af te dwingen, al de volkeren van de wereld ertoe geleid worden om het volk van God, dat trouw blijft aan de hemelse regering, te vervolgen. De vrouw wordt voorgesteld als zittende op twee dingen: In vers 1 lezen wij dat ‘de grote hoer zit op 1
vele wateren’ en in vers 3 lezen wij: ‘En ik zag de vrouw zitten op een scharlakenrood beest’. Vers 7 spreekt ook van ‘het geheimenis van de vrouw en van het beest’ dat haar draagt. Vers 9 bevat een verdere uitlegging betreffende de vrouw zittende op het beest, en toont dat zij zat op het beest gedurende de 7 koppen. De engel zegt: ‘De 7 koppen zijn 7 bergen (of regeringen, zie Jer. 51: 25 en Dan. 2: 35) waarop de vrouw gezeten is’. Ongetwijfeld zijn de vele wateren van de Eufraat waarop deze hoer zit dezelfde als het beest waarop zij zit. Wij worden duidelijk geïnformeerd dat ‘de wateren die gij zag waarop de hoer gezeten is, zijn Natiën en menigten en volken en talen’. Wij weten aldus ook wat er met het beest bedoeld wordt. De wateren van de Eufraat verwijzen naar dat volk wat gehoorzaamt aan het bevel van de Babylonische leiders door het volk van God te vervolgen. Ons wordt aldus getoond dat door satanische misleidingen, valse leerstellingen die de geestelijke gevoeligheid verlamt, Babylon op de volkeren zit en hen leidt in hun oorlog tegen God en Zijn volk en de volkeren tot hun ondergang verzamelt.
Hoofdstuk 12. Kunnen de Verenigde Staten van Amerika afgebeeld zijn door de 6de of enige andere kop van het beest? Sommigen die het beest als een lam van Openb. 13 toepassen als één van de koppen van het beest van Openb. 17 doen dit in een poging om aan een totaal van 8 koppen te komen. Sommigen passen de 6de kop van het beest toe op de Verenigde Staten en denken op deze wijze het probleem op te lossen wat zich hier voordoet door de uitlegging van de engel dat de 6de kop ‘er nog is’ gedurende de periode dat het beest ‘niet is’. Sommigen denken dat een macht die zo opvalt in het profetisch beeld van Openb. 13 ook in de profetische symboliek van Openb. 17 als één van de koppen moet voorkomen. Het beest als een lam wordt in het profetische beeld in Openb. 13 gebracht om te tonen hoe het beest zijn macht hersteld zal krijgen; hoe de wereld ertoe geleid zal worden het beest met verbazing achterna te gaan, door het beest, als een lam dat de gelijkenis van een draak aan zal nemen. De Openbaring noemt dikwijls het beslissende deel eerst wanneer het een acteur in het drama van de grote strijd tussen goed en kwaad voorstelt. Wanneer het dit beest als een lam voorstelt, zegt het: ‘Het had twee horens als die van het lam, en het sprak als de draak.’ (vers 11) Wat in zijn beschrijving van deze macht volgt, leidt tot de wereldcrisis over het merkteken van het beest, een crisis die veroorzaakt wordt door deze macht die de wereld ertoe brengt om ‘het beest te aanbidden welks dodelijke wonde genezen was’ en hij doet dit door de mensen te dwingen om ‘het merkteken van het beest’ te ontvangen. (vers 13-17) Zo wordt protestants Amerika in beeld gebracht, niet als een afzonderlijke kop, die alleen het volk van God vervolgt, maar als een medewerker van het beest. Het afvallig protestantisme, door de leerstellingen van het beest te verbreiden maakt het mogelijk dat de dodelijke wonde genezen wordt, en bereid de weg voor de opstanding van het beest van vervolging. Afvallig protestantisme wordt afgebeeld als een medewerker van het beest, niet als een afzonderlijke kop, maar als een deel van die vervolgende kop. Merk op de woorden van Openb. 13: 13, 14; ‘En het doet grote wonderen zodat het zelfs vuur uit de hemel doet nederdalen op de aarde ten aanschouwen van de mensen. En het verleidt hen, die op de aarde wonen, wegens de tekenen, die hem gegeven zijn te doen voor de ogen van het beest’. Merk ook op in Openb. 19: 20 hoe de valse profeet een helper is van het beest, niet een afzonderlijke, onafhankelijke kop. ‘En het beest werd gegrepen en met hem de valse profeet, die de tekenen voor zijn ogen gedaan had, waardoor hij hen verleidde, die het merkteken van het beest ontvangen hadden en die zijn beeld aanbaden.’ De Schriften duiden duidelijk aan dat de macht van het pausdom hersteld zal worden en dat het afvallig protestantisme zich met haar zal verenigen in het werk van het vervolgen van het volk van God, en daarom niet als een onafhankelijke kop moet beschouwd worden. Merk op de volgende uitspraken van de Geest der Profetie, die verklaren dat de protestanten zich met het pausdom zullen verenigen: ‘Wanneer Amerika, het land van de godsdienstvrijheid, zich zal verenigen met het 1
pausdom om het geweten aan banden te leggen en de mensen te dwingen de valse sabbat (de zondag de 1ste dag der week) te vieren, zal het volk van elk land der aardbol ertoe gebracht worden om haar voorbeeld na te volgen: de protestantse kerken verenigen zich met de wereld en met de pauselijk macht tegen hen die de geboden van God bewaren. De kerk doet een beroep op de sterke arm van de burgerlijke macht en in dit werk, verenigen zich de pausgezinden en de protestanten.’ (Gr. Strijd, blz. 561) ‘Onder één hoofd, de pauselijke macht, zullen de mensen zich verenigen om God in de persoon van Zijn getuigen tegen te staan.’ (7T.blz.182) Zo kan er geen vraag zijn dat zowel de Bijbel als de Geest der Profetie wijzen naar het herstel van de pauselijke macht waarmee de macht van het afvallige protestantisme verenigd zal worden, er zal slechts één hoofd zijn, ‘de pauselijke macht’ onder wie het volk zich zal verenigen om God in de persoon van Zijn getuigen tegen te staan. Er is geen afzonderlijke protestantse kop. In de poging om uit te leggen hoe één van de koppen bestaan kon zonder het lichaam van het beest, het probleem wat gesteld wordt door de uitspraak van de engel dat de 6de kop ‘is’ gedurende de periode dat het beest ‘niet is’ , hebben sommigen gezegd dat het beest van het lam, de 6de kop van het beest vormt vanaf de tijd dat het pausdom zijn dodelijke wonde kreeg in 1798, totdat de geest van onderdrukking en terreur opnieuw oprijst. Op deze manier denkt men uit te leggen hoe een kop van een beest kon bestaan zonder een lichaam, want van de 6de kop wordt gezegd, het ‘is’ wanneer het beest ‘niet is’. Deze mening geeft echter verscheidene problemen. Voordat we deze noemen, willen we een korte uitspraak betreffende het pausdom, dat zijn dodelijke wonde ontvangt, geven. Voor 1798 waren er gebeurtenissen die een aanwijzing gaven dat het pausdom zijn supermacht verloor. Voor 1798 had het grotendeels de controle over de wereldlijke macht om het volk van God te vervolgen verloren. De Heiland had gezegd in Zijn wederkomst- predicatie, dat de verdrukking van die dagen ‘verkort zou worden’. (Matt. 24: 22 en Marc. 13: 20, 24) De 1260 dagen of jaren, eindigden in 1798. Een kwart eeuw eerder was de vervolging zo goed als geëindigd. De tijdsperiode van pauselijke oppermacht, genoemd in Daniël en de Openbaring liep echter niet eerder af dan in 1798 toen de paus gevangen werd genomen en het pausdom praktisch ophield te bestaan. Wat in 1798 gebeurde was werkelijk de climax van de gebeurtenissen die er aan voorafgingen. Wanneer de Schriften naar 1798 wijzen als de tijd van het verlies van het laatste restje van de pauselijke oppermacht, geven we die datum als de tijd wanneer het pausdom haar dodelijke wonde ontving, ofschoon we erkennen dat deze gebeurtenissen slechts het hoogtepunt was van de gebeurtenissen die geschied waren in de politieke wereld en die de macht van het pausdom onder de naties had verzwakt. Door de suggestie te verwerpen, dat protestants Amerika de kop van het beest is, nadat de pauselijke macht haar dodelijke wonde ontving, willen we erop wijzen dat indien de koppen symbolen zijn van vervolgende machten, (en er schijnt geen reden om dit standpunt wat algemeen aanvaard is, niet te geloven en er blijkt geen andere reden te zijn voor hun bestaan) zou het inconsequent zijn te geloven dat de 6de kop niet een vervolgende macht voorstelde maar één die een machtige kracht is geweest om aan de wereld burgerlijke en godsdienstvrijheid te brengen; een kracht die een machtig bolwerk is geweest tegen priesterlijke en koninklijke tirannie. Het zou zeker onlogisch zijn of tegengesteld aan de bedoeling van deze profetie, om naar de koppen van het beest te wijzen als voorstellende die machten, die het volk van God door de eeuwen heen vervolgd hebben, en dan naar de 6de te wijzen en het toe te passen op een macht die Gods volk vrijheid van de woede van onverdraagzaamheid en vervolging heeft gegeven. Wanneer er beweerd wordt dat de 6de kop protestants Amerika voorstelt die tenslotte haar beginselen van godsdienstvrijheid zal verzaken en zo Gods volk zou vervolgen, willen we erop wijzen dat dit argument in tweeërlei opzichten faalt. Wanneer de Verenigde Staten een vervolgende macht wordt zal het beest van vervolging opgekomen zijn uit de afgrond. En ten tweede, wanneer het vervolgende beest opkomt uit de afgrond, heeft het niet de 6de maar de 7de kop. Wij worden duidelijk geïnformeerd in Openb. 17: 10, 11 dat wanneer het beest opkomt uit de afgrond hij dan de 7de kop heeft hetwelk gemerkt wordt met het symbolische getal 8. Zo zou het onmogelijk zijn voor protestants Amerika om 1
de 6de kop te zijn vanaf 1798 tot de opkomst van vervolging omdat: 1. de koppen de vervolgers van Gods volk voorstellen en gedurende die tijd (van 1798 tot nu) de Verenigde Staten een groot bolwerk is geweest in de verdediging van godsdienstvrijheid; en zij kon niet voorgesteld worden door de 6de kop wanneer godsdienstige tirannie opkomt uit de afgrond omdat: 2. het beest dat opkomt uit de afgrond de 7de kop bezit. De 6de kop moet bestaan (ofschoon in een verwonde, praktisch levenloze toestand. Schriftuurlijke redenen die dit belangrijke kenmerk ondersteunen zullen in het volgende hoofdstuk gegeven worden) gedurende de periode van 1798 totdat het beest van vervolging zijn dreigende kop weer opsteekt uit het graf; het kan niet bestaan na die tijd, omdat het beest dan de 7de kop heeft, hetwelk gemerkt is met het symbolische getal 8.
Hoofdstuk 13. ‘Het zijn zeven koningen, vijf ervan zijn gevallen, één is er nog.’ De 6de kop ‘is’ gedurende de periode dat het beest ‘niet is’. Het geheimenis van de 6de en de 7de kop en de ‘is niet’ periode van het beest, uitgelegd in het licht van ‘de verborgenheid der Godzaligheid’. Wanneer er enige onzekerheid ontstaat is het altijd verstandig, om te beginnen bij dat wat zeker en vast is, en dan te werken van het bekende naar het onbekende. Als wij weten wat vast en zeker is, dan is dat een goed fundament om daar verder op te bouwen. In een storm is het van het grootste belang als men een goed anker heeft. Wanneer wij dit beginsel toepassen bij de beschouwing van de 6de en de 7de kop zijn er verschillende bewezen feiten die ons helpen naar het zoeken van een antwoord op de problemen die wij in het opschrift genoemd hebben. Het eerste feit is dat het beest slechts 7 koppen heeft, en niet 8; de 7de kop wordt met 8 gekenmerkt, omdat dit het Bijbelse symbool voor opstanding is, en dit beest van vervolging heeft een opstanding tot leven en macht. Dit herlevende beest van vervolging is hetzelfde beest als het 7de en laatste kop en daarvan wordt gezegd dat het ‘de achtste is’ maar het is uit de 7de. Er is een Amerikaanse Bijbelvertaling die als volgt luidt: ‘Hij telt als de achtste, ofschoon hij één van de 7 is.’ (vers 11) De 7de kop is het vervolgende beest, opgestaan uit de dood om zijn schandelijk werk tegen de gemeente te hervatten. De 7de kop is de laatste kop, de laatste vorm van vervolgende macht tegen Gods volk, want in de Geest der Profetie, wijst het getal 7 op volledigheid en is symboliek van het feit dat de boodschappen (of hier, vervolgers en vervolgingen) zich uitstrekken tot het einde van de tijd. (Van Jer. Tot Rome, geschreven door E.White. blz. 426) De laatste of 7de kop van het beest omvat daarom de verenigde machten van het pauselijke Rome en het afvallig protestantisme wat in de voorgaande hoofdstukken duidelijk is verklaard. Er zouden geen moeilijkheden zijn in het verstaan van de symbolen van Openb. 17 als wij ons herinneren hoe wij de voorgaande hoofdstukken hebben leren verstaan. Openb. 12 laat ons de gehele loop zien van de grote strijd tussen de machten van goed en kwaad, wat eindigt in vers 17 met het eindconflict, de strijd tegen de laatste gemeente die de geboden Gods bewaren en het getuigenis van Jezus hebben. Openb. 13 beschrijft de opkomst van het pausdom uit de leerstellingen van Babylon via het Romeinse rijk en toont ook het ontstaan van het protestants Amerika welks grote macht en krachtige invloed (eens gebruikt om de zuivere democratische beginselen te bevorderen) uiteindelijk gebruikt zullen worden om de niet- democratische plannen van het pausdom te ondersteunen, ellende brengende over Gods volk door de afdwinging van de pauselijke zondag, wat dan inderdaad het merkteken van het beest is. In dit 13de hoofdstuk worden wij bekend gemaakt met de verwonding van één van de koppen van het 7 hoofdig beest, de pauselijke kop en ons wordt ook meegedeeld dat deze kop, ofschoon ogenschijnlijk dood, toch enig leven had behouden en dat het tegen het einde weer zal opstaan tot een 1
grotere macht dan het ooit tevoren had. Deze verrijzing tot macht zal tot stand gebracht worden door het protestants Amerika, dat door het terzijde stellen van haar democratische beginselen en het zich verbinden met het pausdom een vervolgende vorm van regering zal voortbrengen, een regering die godsdienstige dogma’s zal afdwingen van het volk en daardoor moeilijkheden voor Gods volk zal brengen, dat zal weigeren de voorschriften van Rome, dat door het afvallige protestantisme afgedwongen zal worden, te gehoorzamen. Het 14de hoofdstuk van de Openbaring toont ons Gods drievoudige boodschap; de derde boodschap is in het bijzonder een waarschuwing tegen het beest en zijn merkteken en zijn beeld. Met andere woorden, deze boodschap waarschuwt in het bijzonder tegen de gehoorzaamheid aan de voorschriften van het beest, in het bijzonder tegen het ontvangen van het merkteken van het beest en het beeld van het beest, dat is het houden van de pauselijke zondag, wat dan afgedwongen zal worden door de zogenaamde protestantse landen, die het voorbeeld zullen volgen van de Verenigde Staten. Het 16de hoofdstuk van de Openbaring, beschrijft de plagen die zullen vallen op hen die het beest aanbidden, en die zijn merkteken zullen ontvangen, en die de aardse regeringen zullen gehoorzamen die de pauselijke zondag afdwingen. De 6de plaag toont ons het einde van de wereldcrisis, die voor Gods volk zal komen als het doodsdecreet dat uitgesproken is over alle sabbatsvierders (7de dag van de week) dat op het punt staat uitgevoerd ter worden: dat zal dan de tijd zijn dat God tussenbeide zal komen om Zijn volk van deze bedreigde dood te verlossen. In plaats van dat Gods volk de dood ondergaat door de handen van hun vervolgers, worden zij bevrijd terwijl hun moordenaars de wraak van de Almachtige ontvangen. Vanaf die tijd zal de wraak van God op Babylon komen om het geheel te vernietigen. (Openb. 16: 17-21) Het is Gods bedoeling dat wanneer wij Openb. 17 gaan bestuderen wij deze feiten in gedachten houden. Wij mogen dus met zekerheid weten dat de 7de kop, de laatste kop, van het uit de dood opgestane beest verwijst naar de verenigde machten van het pausdom en het afvallige protestantisme. (Ik heb al vaker gezegd, er wordt veel herhaald, u gaat misschien nu begrijpen waarom; omdat de boodschap zo belangrijk is, het gaat om uw leven, uw leven hangt af van de keus die u maakt. M. W.) Elke poging daarom om van Amerika een aparte kop te maken brengt verwarring waar het niet behoort te zijn. Het lamachtige beest van Openb. 13: 11-17 wordt in dit profetische beeld gebracht, niet om een aparte rol te spelen maar eerder dat haar macht gezien mag worden als definitief bij te dragen aan het succes van het beest- het lamachtig beest dwingt het merkteken van het beest af en maakt een beeld van het beest, is een bijvoegsel aan het beest en is als zodanig niet één van de koppen van het beest. De 7de kop die gevormd wordt door de vervolgende macht van het pausdom en het afvallig protestantisme heeft op zich de 10 koningen, die de regeringen voorstellen die het vervolgende beest helpen door ‘hun kracht en macht aan het beest’ te geven; dat is, door het gebruiken van hun regeermacht, het merkteken afdwingend en daardoor Gods volk in moeilijkheden brengen. De 7 koppen zijn opeenvolgend in tegenstelling tot de 10 horens die gelijktijdig zijn. De engel die de 7 koppen verklaarde zei tegen Johannes: ‘De 7 koppen zijn 7 bergen, waarop de vrouw gezeten is, ook zijn het 7 koningen: 5 ervan zijn gevallen, één is er nog en de andere is nog niet gekomen, en wanneer hij komt, moet hij korte tijd blijven.’ De 10 horens echter zijn gelijktijdig want ‘zij ontvangen macht als koningen, één uur met het beest’. Dezen zijn één van zin en geven hun kracht en macht aan het beest. Dus deze tien horens zullen tezamen bestaan op de zevende en laatste kop van het beest wat gemerkt wordt met het getal 8, om aan te tonen dat het die macht was die eenmaal gewond was, maar weer was opgestaan om zijn verschrikkelijk werk van het bestrijden van de laatste gemeente voort te zetten. Het begrijpen van de raadsels van Openb. 17 hangt af van ons begrip, dat Johannes wanneer hij zaken beschrijft met betrekking tot ‘de verborgenheid der ongerechtigheid’ het namaak systeem van valse aanbidding, hij gebruik maakt van beschrijvende zinnen, die verstaan worden in het licht van de verborgenheid der godzaligheid. De Here Jezus stierf maar stond weer op uit het graf door Zijn eigen 1
almachtige kracht. ‘De Godheid stierf niet’, zoals verklaard door Ellen White en gebaseerd op Schriftuurlijke uitspraken. De gelovige moet ook dagelijks sterven. (1 Kor. 15: 31 en 2 Kor. 4: 10-16) Het feit echter dat hij elke dag sterft, toont in werkelijkheid dat hij de voorgaande dag niet geheel dood was, of indien iets van de oude mens stierf, de oude natuur overbleef, want het moet iedere dag ter dood gebracht worden. Op een andere plaats zegt Paulus: ‘Onze oude mens is mede gekruisigd (met Jezus) opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn; want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde. Zo moet het ook voor u vaststaan dat gij wel dood zijt voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus. (Rom. 6: 6-11) Onze Here stierf, nochtans bezat Hij leven in Zichzelf om op te staan uit de dood. Zijn ‘Godheid stierf niet’ . De oude mens van de Christen, de oude zondige natuur wordt met Jezus gekruisigd, ‘hij is dood’ maar in werkelijkheid wordt hij alleen als dood gerekend, want de Christen die niet waakt, weet uit ervaring dat de oude natuur weer levend wordt in al zijn oude kracht, tenzij dat de oude mens elke dag gekruisigd wordt. Wij sterven elke dag opdat wij dagelijks Gode leven mogen, Jezus zei: ‘Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme dagelijks zijn kruis op en volge Mij.’ (Luc. 9: 23). ‘Wij moeten dagelijks bekeerd worden.’ ( 7T, blz. 252) (De natuur die je voedt zal overheersen. M.W.) ‘Zij, die de waarheid geloven moeten dagelijks bekeerd worden.’ (TM, blz. 248) ‘Als u de Here wilt zoeken en elke dag bekeerd wilt worden, al uw klachten zullen gestild worden, al de verwarrende problemen die u nu het hoofd moet bieden, zullen opgelost worden. Hier hebben wij licht van ‘de verborgenheid der godzaligheid’, wat zoals wij gezien hebben de basis is van ons begrip van de raadsels van Openb. 17 waar ‘de verborgenheid der ongerechtigheid’ beschreven wordt in een taal die betrekking heeft op ‘de verborgenheid der godzaligheid’. De oude mens sterft, is dood, wordt als dood gerekend, maar staat op, bij de eerste gelegenheid, om zijn leven van zonde te vervolgen. Op dezelfde wijze ontvangt het vervolgende beest zijn dodelijke slag, wordt als dood gerekend, maar staat bij de eerste gelegenheid op om zijn werk van vervolging van het volk van God voort te zetten. Aldus zijn wij in staat te begrijpen hoe het is wanneer het vervolgende beest ‘niet is’ of in een toestand van dood, of als dood gerekend wordt, dat de 6de kop ‘is’. De 7 koppen zijn 7 koningen, 5 ervan zijn gevallen, één is er nog. Eén van de koppen namelijk de 6de bestaat gedurende de tijd dat het beest als dood gerekend wordt, wanneer zijn macht om te vervolgen is weggenomen door de ‘dodelijke wonde’ wat driemaal in Openb. 13 wordt genoemd. Het pausdom ontving een dodelijke wonde, maar het heeft sinds toen geleefd. De burgerlijke macht duurde ook voort, maar zijn vervolgende natuur is dood, of op zijn minst is het pausdom niet in staat geweest het te gebruiken om Gods volk te vervolgen zoals het deed in het verleden en zoals het zal doen in de toekomst. Wanneer wij de ervaringen van het pausdom gedurende de lange periode van haar geschiedenis overzien, dan zien wij twee grote feiten als hoge bergen in een wijd landschap namelijk: 1. Het pausdom vervolgde Gods volk gedurende twaalf eeuwen van zijn oppermacht; 2. dat sinds 1798 hij deze macht om te vervolgen, verloor. Dat de roomse kerk meer dan twaalf eeuwen de koninkrijken der aarde gebruikte om diegenen te straffen die zich verzette tegen haar aanspraken van de ware kerk te zijn, en leerstellingen leerde die in strijd waren met haar belijdenis en dat zij thans deze macht niet heeft wordt erkend door een R.K. boek met de titel ‘Een half uur met de dienstknechten van God’. ‘Vele eeuwen na de bekering van Constantijn was het voor de kerk makkelijker om de ketterij te onderdrukken door een beroep te doen op de wereldse macht, dan door het organiseren van eigen rechtbanken. De bisschoppen hadden als regel slechts de verschijning van ketterij door te geven aan de overheid en die haastte zich het te onderzoeken en, indien nodig, het te onderdrukken of te bestraffen. De plichten en de macht van inquisiteurs zijn vastgelegd in het kerkelijk recht, waarbij 1
altijd aangenomen wordt dat de burgerlijke macht haar maatregelen zal steunen. Het is aldus vastgelegd dat zij macht heeft de burgerlijke overheid te dwingen om de verordeningen tegen ketters na te komen. Ook dat ze alle overheden en rechters kunnen dwingen om vonnissen tot uitvoer te brengen, en dat zij deze moeten gehoorzamen op straffe van excommunicatie, ook dat de inquisiteurs in gevallen van ketterij de wereldlijke macht kunnen gebruiken, en dat alle tijdelijke heersers verplicht zijn de inquisiteurs in zaken van geloof te gehoorzamen. Zulk een toestand zoals hier wordt beschreven bestaat thans niet in enig deel van Europa; nergens help de Staat de Kerk in het verdrukken van ketterij; het is daarom overbodig om reglementen te beschrijven die de rechtspraak beheersen, wat het middel heeft verloren waardoor het kon werken en leven.’ (blz. 58-60) Dit is niet alleen een getuigenis van de nauwkeurigheid van de vervulling van de profetie, betreffende de dagen van pauselijke oppermacht, maar het is ook een duidelijke uitspraak van het feit, dat het pausdom het gebruik van de wereldlijke macht, de macht van de Staat, heeft verloren en daardoor niet meer in staat is om de gelovigen te vervolgen. Het laat ook zien, wat wij kunnen verwachten als deze macht hersteld wordt. Voordat het pausdom de dodelijke wonde kreeg, werd de Staat door geestelijke tirannie gedwongen de kerk te steunen in het bestraffen van non-conformisten. Dit is de macht die hersteld zal worden. Zoals opgemerkt in het boek de Grote Strijd, blz. 533. De invloed van Rome in landen die voorheen haar heerschappij erkenden is nog verre van vernietigd. De profetie voorspelt een herstel van haar macht. (Openb. 13: 3) ‘Wanneer Amerika het land van godsdienstvrijheid zich met het pausdom zal verenigen door het geweten geweld aan te doen en de mensen te dwingen de valse sabbat (de zondag) te eren, zal het volk van ieder land ertoe geleid worden haar voorbeeld te volgen.’ (6T blz. 18) Want God heeft in hun hart gegeven zijn zin te volbrengen en dit eensgezind te doen en hun koningschap aan het beest te geven, totdat de Woorden Gods zullen voleindigd zijn. (Openb. 17: 17) Het zou dwaas zijn voor een ieder om te proberen om Openb. 17 anders te verklaren dan dat het een uitlegging of een vollere openbaring is van de feiten die ons reeds in Openb. 12 gegeven zijn. Steeds is het hetzelfde zevenkoppige beest, met de 10 horens. En het is voor de hand liggend dat de heenwijzingen naar het wegnemen van de vervolgende machten van het beest gevolgd door het herstel van die machten een uitbreiding zijn van dezelfde feiten die geopenbaard zijn in Openb. 13. In Openb. 13 wordt driemaal gezegd dat één ‘van de koppen een dodelijke wonde ontvangt’. Driemaal wordt er ook gezegd dat deze wonde zal genezen, waarna de gehele wereld zich zal verwonderen achter het beest. Op gelijke wijze wordt er in Openb. 17 driemaal gezegd dat het beest een dodelijke wonde ontvangt wat het onmachtig maakt het volk van God te vervolgen, gevolgd door zijn opstanding tot macht om weer het volk van God te vervolgen, welk feit ook al in Openb.13 driemaal genoemd wordt. Dus het verband tussen Openb. 13 en 17 is onbe-twistbaar. In Openb. 17:10 zegt de engel, dat het de 6de kop is die bestaat, de ‘ene’ dat ‘is’ terwijl de vervolgende macht van het beest in een toestand van slaap is. Dat is dan de kop die volgens Openb. 13 de dodelijke wonde ontving. Zoals wij al hebben aangetoond in een taal die men in christelijke ervaring verstaat, ontvangt de pauselijke kop ‘een dodelijke wonde’ d.w.z. het verliest haar macht om Gods volk te vervolgen, toch bestaat het pausdom nog, en gedurende de periode dat de beginselen van het protestantisme burgerlijke en godsdienstige vrijheid; de scheiding van Kerk en Staat, van kracht zijn onder de natiën kan het zijn kwaadwilligheid tegen Gods volk niet beoefenen. Zulk een toestand vind zijn tegenbeeld in de christelijke ervaring, want zolang als de gelovige op Jezus ziet in gebed en Bijbelstudie, houdt hij de oude natuur in een krachteloze toestand. Zolang de beginselen van het ware protestantisme van kracht zijn, maken deze hemelse beginselen het pausdom onmogelijk zijn macht om Gods volk te vervolgen, te gebruiken. Wanneer de gelovige geen gebruik maakt van de kracht van Christus door gebed en Bijbelstudie, komt de oude natuur weer boven, het heeft een opstanding tot macht. Jezus onze Heer, sprekende van zulk een ervaring zegt: ‘Zodra de onreine geest van de mens is uitgevaren gaat hij door dorre plaatsen om rust te zoeken, en als hij die niet vindt, zegt hij: Ik zal terugkeren naar mijn huis, waar ik ben uitgevaren. En als hij komt, vindt hij het geveegd en op orde. Dan trekt hij heen en neemt zeven andere geesten mede, bozer dan hijzelf; en zij komen binnen en wonen daar. En het 1
wordt met die mens in het einde erger dan in het begin. (Luk. 11: 24-26) Dus de belijdende christen die zijn ervaring niet handhaaft gaat van kwaad tot erger. Zo gaat het ook met het pausdom. Het hield op een vervolgende macht van Gods volk te zijn omdat de Here werkte door menselijke machten om het een dodelijke wonde toe te brengen. Het bestaat nog, ofschoon in een krachteloze toestand wat betreft het vervolgen van Gods volk op enige georganiseerde wijze door de Staat. Maar wanneer de tegenwoordige periode (waarin hemelse beginselen van democratie en godsdienstvrijheid van kracht zijn) eindigt, en de toestand het weer toelaat, zal zijn macht om te vervolgen verdubbeld worden. Door het voorafgaande hebben wij getoond dat de zevende kop het herstel van pauselijke macht plus de macht van het afvallige protestantisme gesteund door de ‘koningen der aarde en van de gehele wereld’ voorstelt. Wij hebben ook getoond dat gedurende de tijd wanneer de vervolgende macht van het beest in toom wordt gehouden door de macht van God werkende door waarlijk protestantse beginselen, de 6de kop bestaat in gewonde en krachteloze toestand. Het pausdom bestaat nog, maar kan niet vervolgen. Er is dus geen verborgenheid die niet verklaard kan worden, betreffende de 6de en de 7de kop en de ‘is niet’ periode van het vervolgende beest. Hoofdstuk 14. ‘Er zijn 7 koningen, 5 ervan zijn gevallen, één is er nog.’ Wie zijn die 5 die gevallen zijn ? Hier volgt vanzelf de vraag: Wie zijn de 5 die volgens de engel gevallen zijn? Wanneer wij beginnen met Egypte, de eerste van de naties, die Gods volk slecht behandelden, zou dat Assyrië nummer 2 maken, Babylon 3, Medo-Perzië 4, Griekenland 5 en Rome nummer 6. Er zijn meer dan 7 naties geweest, die oorlog voerden tegen Israël. De 7 koppen zijn een aanduiding van de totale voorstelling van al de vijanden van Gods volk door de eeuwen heen en als zodanig is het niet noodzakelijk, dat er precies 7 naties vastgesteld moeten worden die Israël vervolgden. De Schrift openbaart dat er meer dan 7 koningen en naties waren die tegen Israël vochten. Terwijl sommigen van deze vijanden geduchte machten waren, is het echter mogelijk dat de 7 machten, voorgesteld door de 7 koppen gekozen zijn omdat zij komen in de categorie van wereldmachten, en ook omdat zij een ernstige bedreiging waren voor het bestaan van Israël als natie. Egypte hield Israël gevangen. Het bevel van Farao om al de mannelijke kinderen te doden was bedoeld om Israël als volk klein te houden. De vervolging van Israël door Farao was om het volk tot totale slavernij te brengen. Assyrië overstroomde het Noordelijke koninkrijk van Israël, zoals voorzegd was door de profeet Hosea. Jesaja profeteerde ook dat het land van Gods volk overstroomd zou worden door de Assyriërs, maar in grote lijnen voorzegde hij tevens de ondergang van de machtige natie. Zoals studenten van de Bijbel zich zullen herinneren bedreigde het Assyrische leger Jeruzalem. Het is niet zonder betekenis dat deze invasie van Juda door de Assyriërs en hun totale nederlaag en vernietiging door het ingrijpen van God zo duidelijk beschreven wordt in het boek van de profeet Jesaja, hele hoofdstukken zijn er aan gewijd. (Jes. 36, 37, 38 en 2 Kon. 17 tot 20) Deze vernietiging van de Assyriërs wordt in Jesaja gebruikt als een type van de aanval op Gods volk in de laatste dagen door de antitypische Assyriërs (Jes. 10; 12-34) In de eerste vijf van de zeven laatste plagen is er een herhaling van de plagen van Egypte. Hoe men het ook beziet, het is wel duidelijk dat Egypte één van de koppen van het beest is, dat Israël vervolgd heeft, want op het toppunt van haar macht, trachtte zij Israël te vernietigen, en haar tot slavernij te brengen toen het leek dat zij vrij zou komen. God moest het volk met plagen bezoeken en het Egyptische leger en de eerstgeborenen vernietigen om Zijn volk te verlossen en om deze redenen is Egypte een type van de naties in de laatste dagen die zullen trachten om het volk van God te vernietigen. De nederlaag van het binnenvallende Assyrische leger is een type van de nederlaag van diegenen die in de laatste dagen zullen trachten Gods volk te vernietigen. De ondergang van de Assyriërs en ook van de Babyloniërs is samengevoegd in het boek 1
Jesaja. Deze beide machten werden verslagen, nadat zij hun valse goden boven de Naam van God hadden verheven. Er zijn dus Schriftuurlijke redenen, om te geloven dat deze drie grote machten, vanwege hun vijandschap jegens Israël, goed voorgesteld kunnen worden door de drie eerste koppen op het beest dat Christus en Zijn volk tegenstaat. Zij konden gekozen worden als een voorstelling van andere vijandige machten, die Israël in haar vroegere dagen bemoeilijkt hebben, en de reden waarom zij liever dan anderen die vijandigheid betoonden in die dagen, is, omdat zij in de categorie van wereldmachten waren en als zodanig passender het wereldverbond voorstellen dat Gods volk in het laatste der dagen zal tegenstaan. Na door onafhankelijke studie deze conclusie bereikt te hebben, was het interessant om het volgende te lezen in Ellicott’s New Testament Commentary; bij Openb. 17: ‘Het wilde beest behoort niet tot een eeuw, maar is een macht die in iedere eeuw is opgestaan; de zeven koppen stellen de opeenvolgende hoogtepunten van de wereldmacht voor….slechts twee grote machten waren Babylon vooraf gegaan, namelijk, Egypte en Assyrië: deze komen in de oude profetieën voor als machten die vijandig waren tegen de rechtvaardige Koning. Johannes kon niet de vertegenwoordiger van de steeds opkomende geest van wereldse vijandschap tot Gods volk zien, zonder Egypte en Assyrië inbegrepen te zien. De stemmen van Mozes en Jesaja riepen tot hem over de eeuwen heen dat in deze machten het wereldbeginsel van hun dag zijn helderste en sterkste openbaring vonden. In verscheidene wereldrijken toonde de wereldmacht zichzelf: In Egypte het huis van slavernij (Ex. 20: 2) ; in Assyrië, dat zichzelf tegen God verhief (Jes. 37: 23) ; in Babylon, de hamer van de gehele aarde (Jer. 50: 23) ; in Perzië en in Griekenland; en na elkaar vielen deze koninkrijken, slechts om door een andere gevolgd te worden. Rome; vijf vielen: één is er nog…de zevende kop moet eerder een vereniging van monarchieën dan een afzonderlijk universeel rijk zijn.’ Een nauwkeurige analyse van de plagen zal openbaren waarom de eerste van de zeven laatste plagen terugwijst naar Egypte, terwijl de 6de en de 7de plaag naar de ondergang van Babylon verwijst. Het opdrogen van de wateren van de Eufraat is in de profetieën van Jesaja verbonden met de ondergang van Assyrië en ook met de ondergang van de oude stad Babylon. Zoals Egypte voorafging aan Assyrië en Babylon, zo zijn de eerste van de zeven laatste plagen gelijk aan die welke Egypte troffen, terwijl de 6de plaag betrekking heeft op de ervaring die het Assyrische leger onderging toen het trachtte het volk van God in Jeruzalem te vernietigen; de 6de plaag heeft ook betrekking op de ondergang van Babylon door Kores die de wateren van de Eufraat opdroogde. Terwijl de eerste van de zeven laatste plagen gaat over gebeurtenissen met een meer nationaal karakter, beeldt de 6de plaag de tijd af van wanneer Babylon, dat valse systeem van aanbidding dat de wereld heeft misleid, totaal vernietigd zal worden. Het oordeel komt het eerst over de godsdienstige leiders die door de demonstratie van Gods Almachtige kracht gedwongen zullen worden tot de verklaring dat zij het volk hebben misleid. De wateren van de Eufraat, de menigten, houden op om hun Babylonische leiders te gehoorzamen, en na de belijdenis van hun godsdienstige leiders gehoord te hebben, keren zij zich tegen hen, en slaan hen met de zwaarden waarmede zij de rechtvaardigen hadden willen slaan; daarna beginnen zij elkander te slaan. Deze slachting duurt voort over de hele wereld tot dat Jezus komt in heerlijkheid om het werk van vernietiging van de bozen te voltooien. (Openb. 19: 21) De voorgaande feiten tonen Schriftuurlijke redenen om aan te nemen dat de eerste drie koppen op het beest van Openb. 12, 13 en 17 verwijzen naar de machtige koninkrijken van Egypte, Assyrië en Babylon. Aangezien Medo-Perzië, Griekenland en Rome in de profetie ook als wereldmachten worden getoond, is het geheel en al veilig om aan te nemen dat zij tezamen de zes koppen van wereldmachten vormen voor de laatste combinatie van godsdienstige en politieke machten die bestaan zal wanneer ‘de koningen der aarde en van de gehele wereld’ door Babylons valse leerstellingen geleid zullen worden tot hun ondergang.
Hoofdstuk 15. 1
Heeft de zesde kop betrekking op het heidens Rome en het pauselijke Rome ? Zoals we gezien hebben is er Schriftuurlijke reden om aan te nemen dat de zeven koppen betrekking hebben op zeven wereldmachten: Egypte, Assyrië, Babylon, Medo-Perzië, Griekenland en Rome, en de laatste combinatie van pauselijke en protestantse machten met de koningen der aarde. Betreffende de eerste zes van deze koppen zal weinig of geen tegenspraak zijn, want vele Bijbelstudenten ondersteunen deze uitlegging. Maar niet zoveel zullen direct aanvaarden dat beide, heidens en pauselijk Rome door één kop alleen worden voorgesteld. Wij zullen redenen trachten te geven, waarom Rome in beide zijn heidens en pauselijke fasen kon worden aangeduid door de zesde kop. In een voorafgaand hoofdstuk werkten wij terug van de tijd van de wederkomst, en toonden aan dat op die tijd de combinatie van pauselijke en protestantse machten en de koningen der aarde de zevende kop vormde. Wij hebben ook Schriftuurlijke redenen aangevoerd om te geloven dat de kop die verwond werd de zesde kop was, namelijk de pauselijke kop, hetwelk (oprijzend om de zevende kop te worden) hersteld wordt in zijn vervolgende macht en om die reden met het symbolische getal acht wordt gemerkt, het Bijbel-getal voor opstanding tot leven en macht. Nu wensen wij redenen naar voren te brengen om te geloven, dat Rome in beide, zijn heidense en pauselijke fasen wordt voorgesteld, door de 6de kop. Het is het Romeinse beest dat bestaat totdat: ‘het dier werd gedood, zijn lichaam werd vernietigd en prijs gegeven aan de brand van het vuur.’ (Dan. 7: 11) Bijbelstudenten weten dat dezelfde grond wordt bedekt in Dan. 2, 7, 8, en 10-12, en in elk van hen is de laatste regeringsvorm die van Rome. Dit was het argument, dat James White gebruikte toen hij de mening dat ‘Turkije’ de laatste macht van Daniël 11 is, veroordeelde. Hij schreef in een redactioneel artikel in de Review and Herald van 9 nov 1877: ‘Laten wij een korte blik werpen op de lijn der profetie die vier keer in het boek Daniël gespannen is. Het zal toegegeven worden dat men over dezelfde grond gaat in de hoofdstukken 2, 7, 8 en 11. Wij komen eerst langs het grote beeld van hoofdstuk 2, waar Babylon, Perzië, Griekenland en Rome door het goud en zilver het koper en het ijzer worden voorgesteld. Allen stemmen overeen dat de voeten niet ‘Turks’ maar Romeins zijn. En als wij komen langs de leeuw, de beer, het luipaard en het beest met de tien horens, die hetzelfde voorstellen als het grote beeld, zullen allen weer overeenstemmen dat het niet ‘Turkije’ is, dat in het brandende vuur wordt geworpen, maar het Romeins beest. Zo ook hoofdstuk acht, allen stemmen overeen dat de ‘Kleine horen’ die opstond tegen ‘de Vorst der vorsten’, niet ‘Turkije’ is maar Rome. In al deze lijnen is tot dusver Rome de laatste regeringsvorm die genoemd wordt. Nu komt het punt in de discussie waar zeer veel van afhangt. Bestrijkt het elfde hoofdstuk van de profetie van Daniël de grond afgemeten door de hoofdstukken 2, 7 en 8? Indien dit zo is, dan is de laatste macht die in dat hoofdstuk 11 genoemd wordt Rome. In de eerste van de profetieën die de wereldrijken tot aan de komst van Christus beschrijven wordt ons medegedeeld dat het Romeinse Rijk niet door een ander koninkrijk zal worden opgevolgd, maar in een verdeelde toestand zal blijven tot de komst van Christus. De tien tenen van het beeld, en de tien horens van het Romeinse beest van Daniël 7, stellen de verdeling van het Romeinse koninkrijk voor. Het ijzer van Rome duurt tot de komst van Christus. (Dan. 2: 34; 41-45) De Steen treft het ijzer van de tenen. Het Romeinse beest zou voortduren tot de wederkomst, en dan in een poel des vuurs geworpen worden. (Openb. 19: 20 en 20:10) Het pausdom wordt genoemd ‘de zoon des verderfs’. Het beest dat opgestaan is, na de dodelijke wonde genoemd in Openb. 13 ontvangen te hebben, is ‘uit de zeven en vaart ten verderve’. (Openb. 17: 11) Het heidens Rome beheerste haar politieke terrein door militaire macht: het pauselijke Rome oefent haar macht over de naties uit door valse leerstellingen. Zoals de wereld de Caesars gehoorzaamde, zo zal de wereld de bevelen van de geestelijke Caesar moeten gehoorzamen wanneer de zondagswetten afgedwongen worden. Er zijn meer redenen waarom Rome zowel in zijn heidense als pauselijke fase door één kop wordt afgebeeld, namelijk, door de 6de kop. Het is duidelijk dat de 1
zeven koppen in Openb. 12, 13 en 17 machtige vijanden van het volk van God voorstellen. In de tijd van het Oude Testament, vanaf de tijd dat Israël een natie werd en de profetische beeldspraak gebaseerd werd op het feit dat Israël een natie was die de wil van God gehoorzaamde, in tegenstelling tot de heidense naties, die Gods verlossingsplan tegenstonden, bestonden er zes van die koppen, waarvan de zesde Rome was. Met Rome komen wij in Nieuwtestamentische tijden, en in het rijk van de geestelijke toepassing van die Oudtestamentische letterlijkheden. De kerk wordt dan het Israël van God, en al de beloften en profetieën met betrekking tot Israël, wordt de kostbare erfenis van de kerk, die nog wordt voorgesteld als het ‘volk’ van Israël. (Matt. 21: 43; 1 Pet. 2: 9; Gal. 6: 16 en Heb. 8: 10) Het Romeinse volk, het zesde volk dat het nationale Israël zou bestrijden, vindt op gelijke wijze zijn geestelijke tegenhanger in de roomse kerk. Het pausdom wordt altijd voorgesteld als een deel van Rome: wat van de één gezegd wordt, wordt ook van de ander gezegd. De verzen 23-25 van Daniël 8 gebruiken dezelfde woorden voor beide, heidens en pauselijk Rome uit te beelden. Wat het letterlijk Rome als volk deed, deed en doet het geestelijke Rome in een geestelijke betekenis. Tot de Hebreeërs spraken de letterlijke Romeinen in een taal die men niet verstond (Deut. 28: 49) en het geestelijke Rome, door zich in haar bijeenkomsten aan de Latijnse taal te houden spreekt eveneens in ‘duistere’ zinnen. ‘Zijn kracht zal sterk zijn, maar niet door eigen kracht’, is gelijk voor het letterlijke als het geestelijke Rome. Het letterlijke Rome overheerste een groot deel van de oude wereld; de macht van het geestelijke Rome was groot in het verleden, maar reikt nu tot de uiterste delen van de aarde. ‘Op ontstellende wijze zal hij verderf brengen.’ Beiden het heidens en het pauselijke Rome hebben op wonderlijke wijze verderf gebracht. 50.000.000 martelaren getuigen van de ‘dubbele’ toepassing van dit vers met betrekking tot het geestelijke Rome. De woorden ‘wat hij onderneemt zal gelukken’ ; ‘machtigen zal hij verderven, ook het volk der heiligen’, passen op beiden, het letterlijke en het geestelijke Rome. Het heidense Rome viel het letterlijke land van Israël binnen, en vernietigde de joodse natie, sloeg vele joden, vernietigde hun stad en tempel. Het geestelijke Rome viel het geestelijke land van het geestelijke Israël binnen, en vernietigde miljoenen leden van het geestelijke Israël, de geestelijke stad en tempel van God. De overgang van letterlijk naar geestelijk Rome wordt ook gezien wanneer wij Dan. 12: 7 en Dan. 8: 24 vergelijken. In Dan. 12: 7 lezen wij: ‘Wanneer er een einde komt aan het verbrijzelen van de macht van het heilige volk.’ De verwijzing naar de vernietiging van het heilige volk heeft zijn oorsprong in Dan. 7: 25 en Dan. 8: 24. Dat het pauselijke Rome in toevoeging tot het heidense Rome wordt beschreven in Dan. 8: 24 is duidelijk uit het feit in Dan. 12: 7 gezegd wordt dat dit werk van vernietiging gebeurt gedurende de 1260 jaren van pauselijke oppermacht. Dan. 12: 7 spreekt van het pauselijke Rome hebbende macht om ‘te verstrooien de hand des heiligen volks’ of om te ‘verbrijzelen van de macht van het heilige volk.’ Het verstrooien van het letterlijke joodse volk waar Jezus naar verwees in Luc. 21: 24; Matt. 21: 43,44, was de letterlijke vervulling: maar in de donkere Middeleeuwen gebeurde de geestelijke vervulling, toen het pauselijke Rome de geestelijke stad en tempel, de kerk aanviel. Er zijn veel redenen om aan te nemen dat heidens en pauselijk Rome voorgesteld worden door dezelfde kop, want bij het beschrijven van de Romeinse macht heeft de Heilige Geest dikwijls naar heidens en pauselijk Rome verwezen als dezelfde macht. In Matt. 24: 15 lezen wij: ‘Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan.’ In Dan. 9: 26, 27 lezen wij van de komst van de Romeinen, die zouden ‘de stad en het heiligdom te gronde richten, maar zijn einde zal zijn in de overstroming; en tot het einde toe zal er strijd zijn: verwoestingen, waartoe vast besloten is en op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen, en wel tot aan de voleinding toe en waartoe vast besloten is, dat zal zich uitstorten over wat woest is.’ ‘Gruwelen’ is het woord dat in de Schrift gebruikt wordt als het betrekking heeft op afgodische eredienst. Ellen White geeft op Matt. 24:15 de volgende toelichting: ‘Wanneer de aan afgoden gewijde banieren van de Romeinen, zouden worden geplant in de heilige grond, die zich over enige afstand buiten de stadsmuren uitstrekte, moesten de 1
volgelingen van Christus veiligheid vinden in de vlucht.’ (Gr. Strijd. blz. 23) Wij krijgen hier niet alleen een uitlegging wat er bedoeld wordt met ‘gruwelen’ namelijk afgodendienst, maar ons wordt ook verteld dat de macht waarnaar verwezen wordt die van Rome is, in dit geval heidens Rome. Hetzelfde woord wordt ook gebruikt wanneer pauselijk Rome beschreven wordt. In het boek Daniël wordt het woord ‘gruwelen’ driemaal genoemd. (Dan. 9: 29; 11: 31 en 12: 11) Zoals wij juist gezien hebben past Ellen White Dan. 9: 27 toe op het heidense Rome en zoals alle goede Bijbelstudenten weten wordt er naar het pauselijk Rome verwezen wanneer dezelfde uitdrukking gebruikt wordt in Dan. 11: 31 en Dan. 12: 11. Wij vinden dus niet alleen dat het Oude Testament beiden het heidense en pauselijke Rome met dezelfde woorden aanduidt, maar hetzelfde ook in het Nieuwe Testament toepast, waar het Griekse woord voor ‘gruwel’ (delugma) zesmaal voorkomt. (Matt. 24: 16; Mark. 13: 14; Luk. 16: 15; Openb. 17: 4, 5 en Openb. 21: 27) Hier vinden wij weer hetzelfde woord gebruikt om beiden, heidens en pauselijk Rome aan te duiden. Zoals we gezien hebben past Ellen White Matt. 24: 15 en Mark. 13: 14 betreffende de ‘gruwel der verwoesting’ toe op het heidense Rome en het boek de Openbaring dat de geestelijke Romeinse macht beschrijft, noemt haar ‘de moeder der hoeren en gruwelen van de aarde’.(Openb. 17: 5) Beiden heidens en pauselijk Rome worden door dezelfde woorden aangeduid. De joodse natie en stad werden vernietigd ‘met een vloed’ van Romeinse soldaten. (Dan. 9: 26) Dezelfde uitdrukking wordt gebruikt wanneer het werk van vernietiging door pauselijk Rome tegen de kerk van Jezus in de Middeleeuwen beschreven wordt. (Openb. 12: 15-17) Wij zien weer datzelfde woord dat gebruikt wordt voor zowel heidens als het pauselijke Rome. Wij zien hetzelfde feit wanneer wij Luk. 21: 20, 24 vergelijken met Openb. 11: 2. Luk. 21: 20, 24 beschrijft Jeruzalem als omringd door de Romeinen. Jezus profeteerde: ‘Jeruzalem zal van de heidenen vertreden worden.’ Verwijzende naar het pauselijke Rome zegt Johannes dat de ‘heidenen de ‘Heilige Stad’ vertreden’. Er wordt dus gelijke taal gebruikt om beiden heidens en pauselijk aan te duiden. Wat het heidens Rome letterlijk deed aan het joodse volk en stad, wordt in Openbaring als symbool gebruikt om het vernietigende werk van het pausdom tegen Gods volk te beschrijven. Wanneer Ellen White de eindcrisis beschrijft worden dezelfde symbolen gebruikt. ‘Zoals de nadering van de Romeinse legers een teken was voor de discipelen van de komende vernietiging van Jeruzalem, zo moet deze afval (van protestants Amerika en andere landen die zich verenigd hebben met Rome om de pauselijke zondag af te dwingen) voor ons een teken zijn, dat de grens van Gods verdraagzaamheid wordt bereikt, dat de maat van ongerechtigheid van Amerika vol is, en de engel der genade op het punt staat weg te vliegen om nooit meer terug te keren.’ Zoals de belegering van Jeruzalem door de Romeinse legers het teken was voor de joodse christenen om te vluchten, zo zal de machtsaanmatiging van onze natie (Amerika) in het decreet dat de pauselijke sabbat (de zondag) afdwingd een waarschuwing voor ons zijn. Men ziet aldus dat de aanval op Jeruzalem door de Romeinen door Johannes als symbool gebruikt wordt om de aanval op Gods volk in de Middeleeuwen te beschrijven, en dat hetzelfde symbool ook door Ellen White gebruikt wordt om de aanval op Gods laatste gemeente in het eindconflict te beschrijven. Het zijn nog steeds de Romeinse legers die Israël aanvallen door heel de christelijke bedeling heen. Dit toont dat zelfs de 7de kop die pauselijke en protestantse machten symboliseert nog voorgesteld wordt als het Romeinse machten zijn. Afvallig protestantisme wordt dus niet door een aparte kop voorgesteld maar wordt inbegrepen bij de Romeinse legers. Hoe meer dit overdacht wordt hoe meer het logisch en duidelijk zal blijken. Als wij de geschriften van Ellen White bestuderen komen wij onder de indruk van het aantal keren dat zij over Rome schrijft wanneer zij naar het pausdom verwijst. ‘Veel van de protestantse kerken volgden het voorbeeld van Rome van ongerechtige verbinding met ‘de koningen der aarde’ de kerken die afscheiden van Rome, tonen andere van haar kenmerken. (Gr. Strijd, blz. 546) Lees de blz. 532536 van het boek de Grote Strijd als een voorbeeld van het grote aantal keren dat Ellen White verwijst naar de ‘invloed van Rome’ met de instelling van de zondag, die enkel op het gezag van de roomse 1
kerk; de vijandschap van Rome tegen de ware sabbat en zijn verdedigers aantoont. ‘Rome vertrapte de sabbat om haar eigen dag (de zondag) te verhogen’, ‘de tirannieke macht van Rome’, ‘het beleid van Rome’, ‘de glansrijke overwinning van Rome’, ‘de bedoelingen van Rome’. Protestanten aanvaarden de hulp van Rome in het werk van de verheffing van de zondag. ‘Wij zullen spoedig zien en voelen wat het doel van het Romeinse element is.’ Op blz. 357 lezen wij: ‘Babylon wordt verder verklaard te zijn, die grote stad die het koningschap heeft over de koningen der aarde.’ (Openb. 17: 8) De macht die zoveel eeuwen despotische heerschappij voerde over de vorsten van het christendom in Rome. Pauselijk Rome is het uitvloeisel van heidens Rome. Het pausdom verrees uit het heidens Rome. Pauselijk Rome onderwijst de oude Babylonische mysteries die zij ontving via het heidens Rome. Verrijzende uit het heidense Rome, voortzettende de keizerlijke macht en wereldlijke glorie van het heidense Rome in dezelfde hoofdstad van het oude Romeinse Rijk, het is passend dat de Heilige Geest, het oude Babylon met Rome zou vermengen; heidens en pauselijk Rome. Hoofdstuk 16. Johannes werd in een visioen verplaatst naar onze tijd. Wanneer het ‘beest op het punt staat op te komen uit de afgrond’. De 1260 dagen van pauselijke oppermacht worden niet genoemd in Openb. 17. Wat is de betekenis van deze weglating? Beide beesten van Openb. 13 en 17 hebben zeven koppen en tien horens en hebben een aantal overeenkomsten, en verwijzen naar dezelfde macht. De vrouw en het beest van Openb. 17 is hetzelfde als het beest van Openb. 13 waar de kerk is inbegrepen in het symbool van het beest. Behalve dit, is er een ander verschil en dat betreft het tijdselement. Het beest van Openb. 13 steeg op ‘uit de zee’ terwijl het beest van Openb. 17 opkomt uit ‘de afgrond’. Het eerste stelt het begin of de geboorte van het beest voor. In Dan. 7 verklaarde de engel aan Daniël dat de vier dieren die ‘opkwamen uit de zee’ betekende dat ‘vier koningen zouden opstaan uit de aarde’. (verzen 3, 17) Op deze wijze werd hun oorsprong aangeduid. Echter het beest van Openb. 17 komt niet op ‘uit de zee’ maar uit ‘de afgrond wat een verwijzing is naar de plaats van de dood. Het moet derhalve eerder geleefd hebben en gestorven zijn. Hierdoor weten we dat de profetie van Openb. 17 betrekking heeft op de tijd wanneer de dodelijke wonde, die door één van de koppen van het beest van Openb. 13 ontvangen is, genezen wordt en heel de wereld zich verbazen zal achter het beest. Dus één van de koppen, de pauselijke, van het beest van Openb. 13 heeft een opstanding. Er bestaat slechts één kop tegelijk, zo is de pauselijke kop die geslagen werd, de kop die genezen zal worden, of op zal staan; dan zal de hele wereld zich verbazen achter het beest, wiens kop genezen is van de dodelijke wonde. Daarom weten we dat Openb. 17 door God gegeven werd opdat zijn volk ingelicht zou worden, betreffende de laatste strijd, die na de opstanding van het vervolgende beest zal volgen. Wanneer wij over deze gedachten doordenken zien wij een opmerkelijke weglating van welke aanhaling of verwijzing ook naar de 1260 dagen van pauselijke oppermacht. Zij worden genoemd in Dan. 7 en zijn inbegrepen in de 2300 dagen van Daniël 8 en 9; er wordt naar verwezen in Dan. 11: 35, 40; 12: 7, 11, 12 en in Openb. 11: 2, 3 12: 6, 14 en 13: 5 maar niet in Openb. 17. Waarom ? Klaarblijkelijk omdat de voornaamste toepassing van deze profetie betrekking heeft op de tijd volgend op de voltooiing van die dagen. Dat Johannes in zijn visioen verplaatst wordt naar de periode even voordat het beest opgewekt wordt tot macht, met andere woorden tot onze tijd, is volkomen duidelijk uit het feit dat de engel niet minder dan drie keer in dit hoofdstuk verklaart dat het beest ‘was’ en nu ‘niet is, en zal komen’. Drie tijden worden gebruikt: één wijst naar de activiteiten van het beest in het verleden, voordat het zijn dodelijke wonde ontving; een andere wijst naar de toekomstige activiteiten van het beest; terwijl de 1
engel spreekt van het heden- de ‘is niet’ periode van de activiteiten van het beest, wanneer het door het ontvangen van de dodelijke wonde niet in staat is Gods volk te vervolgen. Merk op dat de engel het driemaal duidelijk maakt dat het ‘nu’ is, ‘nu’ wanneer het beest Gods volk niet kan vervolgen, omdat zijn dodelijke wonde nog niet geheel genezen is, dat de profetie ‘nu’ haar boodschap heeft voor Gods volk. Nu, voordat het vervolgende beest uit zijn doodstoestand ten volle opstaat, nu, wanneer het beest ‘op het punt staat’ om uit de afgrond op te komen, is deze profetie van toepassing. Het was tot onze tijd dat Johannes in zijn visioen verplaatst werd en de spoedig komende opstanding van het beest getoond werd, dat tenslotte Gods volk zal vervolgen; het was tot onze tijd dat hij werd verplaatst om de ontvouwing van de tonelen van de laatste grote strijd te zien, wat leidt tot het ‘oordeel over de grote hoer’. Dit oordeel was al vermeld in Openb. 16 maar meer ten volle beschreven in Openb. 17: 16, 17 en in Openb. 18. In Openb. 17: 8 lezen wij: ‘Het beest dat gij zag, was en is niet; en staat op het punt om op te komen, uit de afgrond’. In hetzelfde vers lezen wij: ‘Wanneer zij het beest zien, hoe het was, en niet is, en zal komen.’ In vers 11 lezen wij weer: “ Het beest dat was, en niet is, is zelf ook de achtste (dat is, wanneer het komt) en is uit de zeven en het vaart ten verderve.’ Aldus werd Johannes in de tijd verplaatst naar onze dagen toen hij in staat was terug te zien op het beest van vervolging dat ‘was’ en daar hij in de periode stond wanneer het beest van vervolging in een toestand van werkloosheid is, een ‘niet is’ toestand zag hij naar de nabije toekomst wanneer het beest ‘op het punt staat uit de afgrond op te komen.’ Vanaf heden keek hij met ons, terug naar de tijd toen de vrouw de Staat gebruikte om de heiligen te vervolgen, want hij zeide: ‘Want ik zag de vrouw dronken van het bloed der heiligen en der getuigen van Jezus.’ (vers 6) Het is op deze tijd dat vijf koppen zijn gevallen en de 6de ‘de één is’ en er slechts één kop van vervolging over is, op het beest. Vanaf heden, terugziende naar de dagen van pauselijke opperheerschappij kon Johannes het pausdom beschrijven als de hoer ‘met wie de koningen der aarde gehoereerd hebben, en zij die op de aarde wonen zijn dronken geworden van de wijn harer hoererij’. (Openb. 17: 2) Zoals wij getoond hebben verwijst deze profetie voornamelijk naar de laatste strijd, wat een wereldwijde herhaling zal zijn van wat er gebeurde in Europa gedurende de dagen van de pauselijke opperheerschappij. In veel grotere betekenis zal vers 2 herhaald worden, want dit is het kenmerk wat in het bijzonder beklemtoond wordt in de ‘luide roep’. De engel die grote macht had daalde neer uit de Hemel, ‘En riep met sterke stem, zeggende: Gevallen, gevallen is de grote (stad) Babylon, omdat van de wijn van de toorn harer hoererij al de volken gedronken hebben, en de koningen der aarde met haar gehoereerd hebben.’ (Openb. 18:1-3) Dus de tijd waarnaar Johannes werd verplaatst toen hem het oordeel over de grote hoer werd getoond, het vreselijke lot dat over de Babylonische hoer zal komen, die zo dikwijls in het verleden Gods volk heeft vervolgd, was tussen 1798 (toen de macht van het beest om te vervolgen was weggenomen) en de tijd dat het beest weer tot leven komt in de naaste toekomst. De vrouw, die de koningen en natiën haar vergiftigde wijn heeft gegeven, brengt de koningen ertoe haar te behagen door de heiligen te vervolgen. De rijzende macht van het kwaad wordt ontmoet door de nederdalende kracht van God als Zijn dienstknechten de luide roep verkondigen. De profeet Ezechiël, werd door de Geest ‘in visioen van God naar Jeruzalem verplaatst, terwijl hij in Babylon woonde waar hij dingen zag en beschreef alsof hij er persoonlijk tegenwoordig was. Wanneer men Ezech. 8: 7-18 zonder de inleidende verzen zou lezen zou men tot verkeerde conclusies komen waar Ezechiël verbleef op die tijd. Evenals Ezechiël in visioen naar een andere plaats verplaatst werd, werd door de Geest Johannes in visioen verplaatst naar onze tijd en beschreef Johannes wat hij zag aangaande de pauselijk vervolgingen in het verleden; hij zag de verwonding van de pauselijke kop van het beest, en wees naar de dingen die in onze dagen gebeuren die aanwijzingen zijn dat het vervolgende beest ‘op het punt staat op te komen uit de afgrond’. En de profetie voorzegd een herstel van haar macht, ‘ik zag één van zijn koppen als ten dode gewond, en zijn dodelijke wonde genas; en de gehele aarde ging het beest met verbazing achterna’. (Openb. 13: 3) In stilte groeit ze in 1
macht. (Gr. Strijd, blz. 533- 536) De studie van Openb. 17 is dus bestemd om steeds belangrijker voor Gods volk te worden, want het bevat een boodschap die meer ten volle verkondigd zal worden naarmate de boze dagen die daarin beschreven worden naderen, wanneer Gods volk dichter tot haar beproevingstijd wordt gebracht wanneer ‘Kerk en Staat’ zich zullen verenigen voor haar vernietiging. Hoofdstuk 17. ‘Wanneer hij – de zevende kop – komt, moet hij korte tijd blijven.’ In een voorafgaand hoofdstuk was het noodzakelijk om melding te maken betreffende de 7de kop waarvan gezegd werd: ‘En wanneer hij komt, moet hij korte tijd blijven.’ Dit is de enige plaats waar melding wordt gemaakt van de tijdsduur betreffende deze zeven koppen. Het vermelden van de tijdsduur van de 7de kop, in tegenstelling tot het volkomen stilzwijgen betreffende de tijdsduur van de andere koppen suggereert zeker zijn betekenis voor Gods volk. Zoals wij eerder getoond hebben is de 7de kop de laatste van de koppen – het beest heeft slechts zeven koppen – en dit beest in zijn opgestane toestand wordt in zijn dodelijk werk tegen de laatste gemeente geholpen door de tien horens, of de tien koningen die ‘macht ontvangen als koningen één uur met het beest’. (vers 12) Dus de ‘korte tijd’ vindt zijn parallel in de tijd dat de tien koningen macht bezitten met het opgestane beest voor ‘één uur’. Van het Griekse woord ‘Hora’ is het niet moeilijk om een juist begrip te vormen van de werkelijke lengte van de bedoelde tijd. Dr. Strong zegt dat dit woord betekent: ‘Dag, uur, ogenblik, jaargetijde’. Terwijl een zekere onbepaaldheid van de werkelijke tijdslengte uit het woord zelf volgt, leidt het verband ons in ons begrip van de betekenis die de Here aldus trachtte over te brengen. Openb. 17 en 18 vullen elkander aan – de verwoesting van Babylon als een stad zoals in Openb. 18 beschreven wordt, stelt dezelfde vernietiging van Babylon voor – de vernietiging van de Babylonische hoer waarvan gezegd wordt ‘die Grote stad’ genoemd in de laatste verzen van Openb. 17. Drie keer wordt in Openb. 18 gezegd dat de vernietiging van Babylon komt in ‘één uur’: ‘Wee, wee gij grote stad, Babylon, gij sterke stad, want in één uur is uw oordeel gekomen.’(vers 10) ‘Want in één uur is al die zo grote rijkdom verwoest.’ (vers 16); ‘Want zij is in één uur verwoest.’ (vers 19) Babylon regeert de natiën vanaf de tijd van het afdwingen van de zondagswetten voor de afsluiting van de genade tijd, tot de uitgieting van de 6de plaag, die spoedig opgaat in de opening van de 7de plaag. Dan, door het ingrijpen van God ten behoeve van Zijn volk, als Zijn machtige stem door de gehele wereld wordt gehoord en begeleid wordt door de machtige openbaring van Zijn macht ten behoeve van Zijn volk, biechten de valse godsdienstige leiders hun overtreding op. Dit heeft tot gevolg dat Babylon verdeeld wordt; elk deel keert zich in woede tot de andere totdat de gehele wereld één groot slagveld wordt. Van de tijd dat God besluit de tot nu toe triomfantelijke machten van Babylon te vernietigen bij de opening van de 6de plaag tot de komst van Christus is, in de woorden van Ellen White, ‘een aantal dagen; spoedig’. Uit deze feiten weten wij dat dit ‘uur’ voor de vernietiging van Babylon niet meer dan een aantal dagen kan duren – dat is, wanneer de gehele tijd van het moment, dat de 6de plaag wordt uitgegoten, tot de komst van Christus wordt beschouwd. Het gebruik van het woord ‘uur’ kan ook bedoeld zijn om de haast uit te drukken waarmee het onheil Babylon overvalt. Als het ‘ene uur’ van Openb. 17: 12 in verband wordt gebracht met het ‘ene uur’ van Openb. 18: 10, 17 en 19 heeft men het recht om te concluderen dat als het uur genoemd in Openb. 18 betrekking heeft op een zeer korte periode, het uur van Openb. 17 dit ook doet. De zevende kop is de laatste kop dat Gods volk vervolgt en zal duren vanaf de tijd dat ‘Kerk en Staat’ zich verenigen in de laatste dagen om het merkteken van het beest af te dwingen totdat deze eenheid verbroken wordt op de tijd van de 6de en de 7de plaag. Van de tijdsduur dat de 7de kop zal heersen wordt ons meegedeeld: ‘En wanneer hij komt, moet hij korte tijd blijven’. (Openb. 17: 10) Een andere 1
vertaling zegt: ‘Wanneer hij komt, moet hij slechts een poosje blijven’. De vertaling van Goodspeet zegt: ‘De andere is nog niet gekomen en wanneer hij komt moet zijn verblijf kort zijn’. De vertaling van Moffat zegt: ‘Als hij komt moet hij slechts een kort poosje blijven’. Daar het uur van de vernietiging van Babylon slechts een kort poosje is, ‘een korte tijd’ zal het de periode waarin het de 7de kop toegelaten zal worden om Gods volk te vervolgen ook ‘een uur’ zijn, een ‘korte tijd’ een ‘kort poosje’. (U kunt wel nagaan hoe heftig de strijd zal zijn). De klaarblijkelijke betekenis is dat de 7de kop beperkt wordt tot een korte tijd wanneer hij verschijnt, want men zal zien dat wanneer de 7de kop tot aanzijn komt, wanneer de 6de kop die gewond was van zijn dodelijke wonde genezen wordt en tot leven en macht weer opgewekt wordt (aldus geholpen door het afvallige protestantisme), dat dan gezegd wordt, dat de koningen ‘één van zin zijn en hun kracht en macht aan het beest geven, ontvangende macht als koningen één uur met het beest’. Dus de tijdsduur dat de 7de kop (welke gemerkt wordt met 8 vanwege zijn opstanding uit een toestand van dood), Gods volk vervolgt, wordt duidelijk verklaard ‘één uur’ te zijn, want dat is de tijdsduur dat de koningen ‘macht ontvangen als koningen één uur met het beest’: dat is beiden, het beest en de koningen vervolgen Gods kinderen voor ‘één uur’, een ‘korte tijd’ een ‘klein poosje’. Want wanneer het beest komt, moet zijn verblijf ‘kort zijn’, hij moet slechts een kort ‘poosje’ blijven. Wat Rome deed gedurende de dagen van haar oppermacht toen haar macht voornamelijk beperkt was tot Europa, zal op wereldwijde schaal herhaald worden. Als de tijd nadert voor de wereldwijde vervulling zal de Heilige Geest meer en meer de grotere vervulling van Gods volk openbaren en hen aldus voorbereiden voor de tonelen die daarin afgebeeld zijn. Het ‘uur’ in de donkere Middeleeuwen toen de koningen hun macht en kracht aan het beest gaven, daarvan kon hij zeggen dat het ‘een tijdperk’ was, maar als de gebeurtenissen zoals in de profetie geschilderd, versneld zullen worden (zoals uitdrukkelijk vermeld in een aantal profetieën) moet het ‘uur’ meer beslist als ‘een korte tijd’ een ‘kort poosje’ worden gezien; het zal begrepen worden in het licht van het uur genoemd in Openb. 18 voor de vernietiging van Babylon. Deze verwoesting zal plotseling teweeg gebracht worden in ‘een aantal dagen’ spoedig. Gedurende ‘één uur’ slechts ‘een klein poosje’ zal Babylon het volk van God vervolgen; gedurende ‘een kort uur zal zij triomfantelijk zijn. Maar dat uur van triomf zal plotseling veranderen in het ‘uur’ voor haar vernietiging. God gaf deze boodschap over de kortheid van de tijd waarin Zijn volk over de zondag – sabbat kwestie vervolgd zou worden om hen te bemoedigen. Vanaf de tijd dat de zondagswetten in de Verenigde Staten afgedwongen worden tot de verlossing van Gods volk op de tijd van de 6de en de 7de plaag zal inderdaad ‘slechts een klein poosje’ zijn. Die tijd zal wel vreselijk zijn, maar de Here heeft Zijn volk de verzekering gegeven dat het ‘slechts een klein poosje’ zal zijn. Door de strijd tot een climax te brengen zal de Here toelaten, dat de macht van Babylon hersteld zal worden: ‘Want God heeft het in hun hart gegeven zijn zin te volbrengen en dit eensgezind te doen en hun koningschap aan het beest te geven, totdat de woorden Gods zullen voleindigd zijn.’ (Openb. 17: 17) Deze overeenkomst zal slechts ‘één uur’ een ‘klein poosje’, slechts een ‘kleine poos’ duren, tot de uitgieting van de 6de plaag. Wanneer de woede van Babylon wordt losgelaten, dan zal God tot Zijn volk spreken door zulke zinnen als Jesaja 26: 20 ‘Komt Mijn volk, ga in uw binnenkamers, en sluit uw deuren achter u; verberg u een korte tijd, tot de gramschap over is, want zie, de Here verlaat Zijn plaats om de ongerechtigheid der bewoners van de aarde aan hen te bezoeken.’ Hoofdstuk 18. De toepassing van Openb. 17 op de gebeurtenissen vóór en na de duizend jaren: ‘Hij moet een klein tijdje blijven.’ (Openb. 17: 10) ‘Hij moet voor een kleine tijd losgelaten worden.’ (Openb. 20: 3) De profetieën van de Openbaring zijn zo geschreven, in het bijzonder die van de hoofdstukken 12 tot 1
20, dat zij naar gebeurtenissen wijzen die voor en na de duizend jaren plaatsvinden. Wij moeten eerst het beginsel van de interpretatie uitleggen dat begrepen moet worden ten einde de betekenis en het verband tussen de 7de kop van het beest die met 8 geteld wordt, en de gebeurtenissen aan het einde van de duizend jaren te vatten. De overeenkomst van de taal gebruikt in Openb. 17: 10 en Openb. 20: 3 is voldoende om de onderzoeker van de heilige Schrift ertoe te brengen, om de reden voor zulke overeenkomst te onderzoeken. Openb. 17:10 zegt van de 7de kop: ‘Hij moet een kleine tijd blijven’; Openb. 20: 3 zegt: ‘Hij moet voor een kleine tijd losgelaten worden’. De eerste tekst verwijst naar de 7de kop (gemerkt met het getal 8 om te symboliseren dat het opgestaan is) vóór de duizend jaar, de andere tekst verwijst naar satan na die duizend jaren. Eén van de onderliggende beginselen is dat vóór de duizend jaren er een geestelijke of symbolische toepassing is, betreffende de acteurs en factoren in hun relatie tot het middelpunt (de Here Jezus in Zijn kerk) van de beeldspraak die de grote strijd tussen de machten van goed en kwaad afbeeldt; na de duizend jaren wordt een letterlijke toepassing gedaan met betrekking tot het letterlijke middelpunt – de Here Jezus in het letterlijke Nieuwe Jeruzalem. Bijvoorbeeld, Openb. 14: 20 luidt: ‘En de wijnpers werd getreden buiten de stad.’ Vóór de duizend jaren beschrijft dat vers het verschrikkelijke bloedbad van de slachting van al de bozen die zich rond de kerk verzameld hebben om het volk van God te vernietigen; na de duizend jaren beschrijft het de grote vernietiging van al de bozen van alle eeuwen wanneer zij verzameld zijn rond de heilige stad, trachtende het in te nemen en de heiligen daarbinnen te vernietigen. (Openb. 20: 7-9) Indien de eenvoudige waarheid uitgedrukt door deze twee teksten geloofd werd, zou ieder probleem verbonden met het begrijpen van de profetieën betreffende de laatste strijd automatisch opgelost worden. Omdat er verkeerde uitleggingen verkondigd zijn met betrekking tot ‘Armageddon’, oppervlakkige, door de mens gemaakte uitleggingen, heeft de daaruit volgende verwarring een sluier gespreid over de studie van de Schriften, zodat wat helder en eenvoudig is, nu verward wordt weergegeven. De eenvoudige uitspraak van Ellen White dat ‘Christus het Middelpunt is van alle ware leerstelling’ zou indien dit geloofd werd een vloed van licht werpen op iedere profetie van de eindtijd, want iedere profetie van de eindtijd beeldt de laatste strijd af als woedend rond Jeruzalem, waar Jezus regeert. Vóór de duizend jaren beschrijven die profetieën een symbolische verzameling van de volkeren om het volk van God aan te vallen; na de duizend jaren beschrijven dezelfde profetieën een letterlijke verzameling tegen het Nieuwe Jeruzalem, waar Jezus regeert. Om al de profetieën die de geestelijke strijd afbeelden juist te verstaan, moet Jeruzalem uitgelegd worden als het middelpunt van de strijd tussen goed en kwaad. In het Oude Testament was Jeruzalem het letterlijke middelpunt van het nationale Israël, en vele van Israëls nationale vijanden waren tegen Jeruzalem. Zoals de dingen van het oude Israël in het Nieuwe Testament verklaard worden als een type van de ervaringen van de kerk – het geestelijke Israël (1 Kor. 10: 11 en 1 Pet. 2: 9-11), zien wij aldus de ervaringen van het volk van God in Nieuwtestamentische tijden voorgesteld, en in het bijzonder in de laatste dagen. In Openb. 11: 2 wordt de kerk afgebeeld als ‘de heilige stad’ die gedurende 1260 jaren van pauselijke oppermacht door de ‘heidenen’ vertreden werd. Omdat de kerk aldus voorgesteld wordt, moet de rest van de Schrift automatisch op dezelfde wijze uitgelegd worden. Dus Babylon, ‘de koning van het Noorden’ liggende aan de Eufraat ‘in het Noordenland’ (zie Ezechiël 26: 7 en Jer. 25: 9; 46: 6, 10) wat letterlijk te noorden van de letterlijke stad Jeruzalem was, wordt in het Nieuwe Testament symbolisch voorgesteld als zijnde te noorden van de symbolische stad Jeruzalem. Wanneer van de Babylonische machten genoemd in het boek de Openbaring - de draak, het beest, en de valse profeet; de Babylonische vrouw, het beest en de koningen - gezegd wordt dat zij zich verzamelen tegen God en Zijn volk, moet die verzameling als een symbolische verzameling vóór de 1000 jaren begrepen worden; en als een letterlijke verzameling tegen Christus en zijn volk na de 1000 jaren. Het loutere feit, dat de kerk symbolisch wordt afgebeeld als ‘de heilige stad’ in Openb. 11: 2 en daar 1
aangevallen wordt door haar vijanden, en toch het Nieuwe Jeruzalem ‘de heilige stad’ beschreven in Openb. 21 in een letterlijke betekenis begrepen wordt, toont aan dat vóór de 1000 jaren Jeruzalem een symbolische betekenis heeft en een letterlijke betekenis na die 1000 jaren. De vijanden van Gods volk van het Oude Testament die zich letterlijk verzamelden rond de letterlijke stad Jeruzalem worden in de geestelijke beeldspraak van de Openbaring ten tonele gebracht als typen van de vijanden die zich verzamelen om de geestelijke stad van Israël aan te vallen. De Openbaring houdt deze afbeelding vol tot aan het eind van de duizend jaren: dan zullen al de letterlijke vijanden van het oude Israël en al de vijanden van de kerk zich letterlijk verzamelen rond de letterlijke stad het Nieuwe Jeruzalem, waarin de zichtbare Zoon van God regeert, de Vredevorst, de Vernietiger van het kwaad dat oorlog voert tegen Hem en Zijn volk. Profetieën die de laatste strijd over de wet van God afbeelden, zoals Dan. 11: 40-45; Joël 3; Zach. 14; Ezechiël 38 en 39; Openb. 14: 12 en Openb. 16: 12-16, gebruiken dezelfde wijze van uitdrukken als Israël nog in het ‘Heilige Land’ woont. De taal is dezelfde, maar de toepassing is anders. Het verwijst niet naar het nationale, maar naar het geestelijke Israël; het land is niet het letterlijke maar het symbolische land van Israël; de vijanden verzamelen zich niet letterlijk tegen de letterlijke stad Jeruzalem, maar zij worden voorgesteld alsof zij dit deden – want Jeruzalem is het type van de kerk en wordt aldus toegepast in Openb. 11: 2 en 14: 20. Dezelfde profetieën kunnen vóór en na de duizend jaren toegepast worden. Zij kunnen als volgt samengevat worden: Vóór de duizend jaren valt satan Christus aan in Zijn kerk, het geestelijke of symbolische Jeruzalem; na de duizend jaren valt satan Christus en Zijn kerk aan binnen het letterlijke Jeruzalem; voor de duizend jaren is de ‘oorlog’ een geestelijke vereniging, een symbolische verzameling om de kerk in het geestelijke land aan te vallen; na de duizend jaren zal het een letterlijke verzameling en een letterlijke aanval zijn op de letterlijk heilige stad. De ‘oorlog’ of ‘de strijd’ die door de Openbaring beschreven wordt van haar begin in de hemel (Openb. 12: 7-9) tot haar einde (Openb. 20: 8), is ‘de oorlog’ tussen Christus en satan afgebeeld in ‘The Conflict of the Ages’, boekenserie van Ellen White. De Bijbel en de Geest der Profetie leren dat ‘de strijd’ (Openb. 20: 8) na de duizend jaren dezelfde ‘strijd’ of ‘oorlog’ is (Openb. 12: 17; 16: 14; 17: 14 en 19: 11-21) als vóór de duizend jaren. De laatste strijd zal gevoerd worden ‘buiten de stad’ (Openb. 14: 20) ‘Want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de Here gezegd heeft.’ (Joël 2: 32) Deze profetie verklaart dat ‘bevrijding’ zal komen voor ‘het overblijfsel’ op de berg en te Jeruzalem. Joël 3 is de voortzetting van dezelfde profetie: de verzameling van de volkeren rond Jeruzalem en de ‘bevrijding’ van Israël ‘binnen Jeruzalem’ kan alleen verwijzen naar de overwinning van ‘Gods geboden houdend overblijfsel’ tegen wie satan ‘oorlog’ zal voeren in de laatste dagen door de vrouw en het opgestane beest en de koningen der aarde. (Openb. 12: 17) Dit is precies wat geleerd wordt in de profetie betreffende de ‘koning van het Noorden’ die het beleg zal slaan rond Jeruzalem (Dan. 11: 45) met de bedoeling het te vernietigen, wanneer hij tot zijn einde komt door de tussenkomst van de Heer ten behoeve van Zijn volk.
Vóór en na de duizend jaren. Merk op de overeenkomst van wat er gebeurt onder de gelederen van de bozen vóór en na de duizend jaren; vóór de duizend jaren wanneer de bozen zich realiseren dat zij verloren zijn en dat zij misleid zijn door hun godsdienstige leiders, zich met woede tegen hen keren. (zie Gr. Strijd, blz. 603, 604, 606) Na de duizend jaren wordt hetzelfde toneel herhaald, alleen op een veel grotere schaal. Van die tijd lezen wij: Hun woede wordt ontstoken tegen satan en diegenen die zijn helpers zijn geweest in de 1
misleiding en met de woede van demonen keren zij zich tot hen. (Gr. Strijd, blz. 619) Dit is natuurlijk één van de aantal gevallen waar gebeurtenissen vóór de 1000 jaren op een grotere schaal na de 1000 jaren herhaald zal worden, maar zij kunnen allen uit de Schriften onderscheiden worden, wanneer het algemene beginsel gebruikt wordt, namelijk, wat gebeurt vóór de duizend jaren wordt geestelijk of symbolisch voorgesteld, en na de duizend jaren moet het in letterlijke zin opgevat worden. Door dit beginsel weten wij dat de 7de kop die met 8 genummerd wordt omdat het verwijst naar zijn opstanding uit de dood, een geestelijke of een symbolische opstanding moet hebben vóór de duizend jaren, maar een letterlijke opstanding na de duizend jaren. Deze organisatie zal een geestelijke of symbolische opstanding tot macht hebben om zich bezig te houden met een geestelijke of symbolische verzameling om Israël in ‘de heilige stad’ aan te vallen; maar, aan het eind van de duizend jaren zal er een letterlijke opstanding ten leven en macht zijn, een letterlijk verzameling van al de volkeren van de verlorenen rond het Nieuwe Jeruzalem om zich bezig te houden met een letterlijke strijd tegen Christus en Zijn kerk. De Bijbelse leer dat het beest, de valse profeet en de koningen der aarde verenigd zullen worden in hun oorlogsvoering tegen het volk van God, wordt duidelijk uiteen gezet door Ellen White. (zie Gr. Strijd, blz. 546, 547, 559, 560, 569, 586) Men moet opmerken dat afvallige protestanten ‘zich verenigen met de wereld en met de pauselijke macht tegen de gebodenhouders’. (Schatkamer 2, blz. 155) Onder één hoofd - de pauselijke macht zal het volk zich verenigen om God tegen te staan in de persoon van Zijn getuigen. (Schatkamer 3, blz. 174) Dus deze grote confederatie komt onder het ene hoofd - het zevende - dat duurt totdat het vernietigd wordt wanneer God tussenbeide komt ten behoeve van Zijn volk in de gebeurtenissen van de 6de en de 7de plaag. Deze grote confederatie van boosheid wordt in zulke profetieën als Ezechiël 38 en 39; Joël 3, beschreven. Een zorgvuldige studie van deze profetieën openbaart dat daaruit in de Openbaring Schriftuurplaatsen worden aangehaald wanneer het gebeurtenissen beschrijft die vóór en na de duizend jaren gebeuren moeten. In Ezechiël 38 en 39 wordt grafisch een geweldig leger beschreven, een combinatie van machten uit alle windstreken dat door Gog tegen het Israël van God geleid wordt. Johannes haalt in Openb. 16: 16; 19: 17, 18; 20: 8 de profetie van Ezechiël betreffende God aan. Een analyse van deze drie aanhalingen uit de profetie van Ezechiël over Gog openbaart dat Johannes ze aanhaalt met betrekking tot de verzameling van de vijanden van Gods volk beiden vóór en na de duizend jaren. De begraafplaats voor de vijanden van Israël wordt afgebeeld als zijnde in een dal ten oosten van de Middellandse Zee. (Ez. 39:11) Volgens Bijbelverklaarders die aanzienlijke studie gemaakt hebben van de topografische, geografische en historische kenmerken van de beschrijving van Ezechiël moet dit een verwijzing naar Megiddo zijn. De verwijzing naar Megiddo in Openb. 16: 16 is gedeeltelijk genomen uit het toneel van de vernietiging van de legers van Gog op ‘de bergen van Israël’. ( Ezechiël 39: 4) De vijanden van Gods volk zullen vernietigd worden op de bergen van Israël, zie ook Jesaja 14: 25-27. De slachting van Israëls vijanden op de ‘bergen van Israël’ is de basis van het eerste deel van het ‘Armageddon’ want in het Hebreeuws (waar in het bijzonder op gewezen wordt in Openb. 16: 16) betekent ‘Har’ een berg. ‘Megiddo’ betekent ‘slachting of vernietiging.’ Dus Armageddon of Harmageddon, betekent ‘de berg der slachting’ vandaar de toepassing van het gebruik van de naam in de beschrijving van de nederlaag van de vijanden van Christus en Zijn ware Israël. Omdat de begrafenis van het leger van Gog in het visioen van Ezechiël wordt afgebeeld als zijnde te Megiddo (reeds genoemd in Richteren 4 en 5 als de plaats van de nederlaag van Israëls vijanden) verbindt Jezus in Openb. 16: 16 de twee hoofdtrekken van ‘berg’ en ‘Megiddo’ als één woord- Armageddon. In werkelijkheid is Megiddo volgens de Bijbel in een dal, en niet op een berg. Volgens Richteren 5: 19-21 is Megiddo in het dal waar de rivier Kison stroomde – ‘wateren van Megiddo … de rivier de Kison’. In 2 Kron. 35: 22 lezen wij over ‘het dal van Megiddo’. Wij lezen nooit van de berg Megiddo, toch is dat de betekenis van Openb. 16: 16. Het is dus duidelijke dat er niet naar een letterlijke plaats wordt verwezen, maar 1
naar een symbolische plaats, (waarmee Megiddo verbonden wordt, wat betekent ‘slachting’ of ‘vernietiging’) want het woord van God spreekt Zichzelf niet tegen. Wanneer men echter Openb. 16: 16 toepast op een letterlijke plaats wordt het Woord van God aldus gedwongen zichzelf tegen te spreken. De begraafplaats van het leger van Gog te Megiddo (wat aan de oude weg ten oosten van de Middellandse Zee was) waar Ezechiël 39: 11 naar verwijst als het dal der doortrekkenden, ten oosten van de zee, daar zal men Gog met heel zijn menigten begraven en men zal het noemen: het dal van Gogs menigte. Omdat Gog en zijn leger vernietigd worden ‘op de bergen van Israël’ en verzameld en begraven worden bij ‘een plaats, aan het oosten van de zee’ (wat Megiddo omschrijft in het dal waarlangs de rivier Kison stroomde), voegt Openb. 16: 16 de berg samen met Megiddo in het dal. Omdat de begraafplaats van Gog ‘in het dal van Megiddo’ in Ezechiël 39: 11 wordt beschreven als een plaats, verwijst Openb. 16: 16 naar een plaats in het Hebreeuws genaamd Armageddon. Openb. 19: 17, 18 is een aanhaling uit Ezechiël 39: 4, 7-20 en door de toepassing in de Openbaring van het visioen van Ezechiël betreffende Gogs machtige confederatie van machten uit alle windstreken om Israël aan te vallen, weten wij dat de profetie van Ezechiël betrekking heeft op de aanval op Gods volk van het overblijfsel. Want Openb. 19: 17, 18 citeert uit deze profetie wanneer het, het lot van de verenigde legers van het beest en de valse profeet in samenwerking met de koningen der aarde beschrijft, zie Openb. 19: 19, 20 en let op het verband, verzen 11-16. De profetie van Ezechiël 38 en 39 beschrijft dus de verenigde machten in de laatste dagen die zich zullen verenigen om de kerk van het overblijfsel aan te vallen. Ezechiël 38 en 39 is dus een schildering van de zevende kop van het beest van Openb. 17. Openb. 20: 8 is ook een verwijzing naar de profetie van Ezechiël 38 en 39. Openb. 20: 8 past Ezechiël 38 en 39 toe op de vijanden van Christus en Zijn kerk. Daarom moet dit alles als de nadrukkelijke leer van de Heilige Geest beschouwd worden betreffende het grote leger van Gog tegen Israel. Aangezien de Heilige Geest de profetie betreffende Gogs grote combinatie van Israëls vijanden heeft toegepast op de bozen die de heiligen aanvallen die met Christus in het heilige Jeruzalem zijn na de duizend jaren, weten wij dat die profetie wanneer zij geciteerd wordt in Openb. 19: 11-21 ook verwijst naar de aanval van al de bozen - de zevende kop van het vervolgende beest - tegen de kerk van het overblijfsel die met Jezus zijn in het symbolische Jeruzalem op de berg Sion. (vergelijk Openb. 17: 14; Openb. 14: 1 en Openb. 11: 2; 14: 20) Vóór de duizend jaren is die verzameling een symbolische verzameling tegen Gods volk in de ‘Heilige Stad’ na de duizend jaren zal er een letterlijke verzameling tegen de letterlijke ‘heilige stad’ zijn. De gedachte van een kolossaal verbond van al Israëls vijanden is het in het oog lopend kenmerk in beide, Ezechiël 38 en 39 en de Openbaring. Een studie van Ezechiël 38 en 39 zal een levende voorstelling openbaren van de eindtijdcombinatie van alle vijanden van Israël tegen de kerk van het overblijfsel. De combinatie van de legers in Ezechiël 38 en 39 is tegen de Heilige van Israël in het midden van Zijn volk. (zie Ez. 39: 7 en 43: 7) Van het eindtijd-verbond wordt ook gezegd dat het de aanval tegen Jezus Christus is Die in het midden van Zijn volk is. (zie Openb. 17: 4 en 19: 19) Gezien het licht van de gebeurtenissen die geschieden zullen aan het einde van de duizend jaren worden de profetieën van Openb. 17 in een grotere betekenis gezien: ‘Het beest dat was en niet is, en het zal opkomen’, ‘het beest dat was en niet is, is zelf ook de achtste, maar het is uit de zeven’. Die grotere betekenis kan gezien worden in de toepassing van de profetieën die de laatste strijd afbeelden. Zoals in de periode na het ontvangen van de dodelijke wonde in 1798 de 6de kop bestaan heeft, zonder politieke macht om de kerk te vervolgen, zo zal satan gedurende de duizend jaren levend zijn maar aangezien de bozen allen dood zijn, zullen er geen volken zijn, waardoor hij kan werken om het volk van God te vervolgen. Het volk van God zal dan trouwens in de hemel zijn. Er is een grote overeenkomst tussen het pausdom dat zijn dodelijke wonde in 1798 ontving en van toen af tot juist voor de wederkomst niet in staat is om krijg te voeren tegen de heiligen, en satan, die zijn dodelijke wonde ontvangt bij de wederkomst, omdat door de dood van de volken die voorheen zijn wil deden hij verplicht is om af te zien van zijn krijg tegen de kerk. 1
Het pausdom leefde voort sinds 1798, maar is machteloos geweest om het volk van God kwaad te doen. Zo zal satan voortleven gedurende de duizend jaren, maar machteloos zijn om verder oorlog te voeren tegen het volk van God, tot de opstanding van de volken die voorheen zijn wil gedaan hebben en de heiligen terugkeren naar deze aarde in het Nieuwe Jeruzalem. Dan zal in een dubbele betekenis vervuld worden: ‘Het beest dat gij zag, was en is niet, en het zal opkomen uit de afgrond.’ (Openb. 17: 8) Dan zal in een grote betekenis vervuld worden: ‘En het beest, dat was en niet is, is zelf ook de achtste, maar het is uit de zeven.’ Zo moet het beest dat was, maar niet is, tellen als de achtste koning, ofschoon hij één van de zeven is. (Openb. 17: 11) De zevende kop bestaat uit een combinatie van alle vervolgende machten van de eindtijd, en wordt met acht gestempeld omdat het verwijst naar de opstanding van de machten der vervolging tegen het volk van God. Die combinatie van vervolgers wordt gesymboliseerd als een grote verzameling van de wereldmachten tegen Israël op de bergen van Israël; op de berg Sion en in Jeruzalem. Na de duizend jaren wanneer de bozen allen opgestaan zijn, worden alle vijanden die afgebeeld zijn als de zeven koppen van het vervolgende beest, dat opgewekt is om zich te verenigen in hun gemeenschappelijk doel, wat zij door de geschiedenis heen met elkaar gemeen hadden, ofschoon door de tijd en afstand van elkaar gescheiden, namelijk haat voor God en Zijn volk. En de zevende kop stelt de grootste combinatie van deze vijanden voor, want de zevende kop zal gevormd worden door ‘de koningen van de aarde en van de gehele wereld’ geleid door ‘het beest en de valse profeet’, en die grootste combinatie van Israëls vijanden - de zevende kop - wordt afgebeeld door de kolossale horden van Gogs leger, geschilderd in Ezechiël 38 en 39. Zoals vóór de duizend jaren er verwezen wordt naar de combinatie van alle vervolgers van de kerk van het overblijfsel als de legers van ‘Gog en Magog’ zo wordt na de duizend jaren de veel grotere combinatie van al de vijanden van Israël voorgesteld door alle zeven koppen, die ook als de legers van ‘Gog en Magog’ genoemd worden in Openb. 20: 8. De zevende kop die gevormd wordt door de combinatie van alle eindtijd-vervolgers van Gods volk, vindt dus zijn grotere toepassing na de duizend jaren in de grote combinatie van alle zeven koppen. Zoals er vóór de duizend jaren een combinatie van alle machten tegen de kerk en het overblijfsel zal zijn, zo zal er na de duizend jaren een grotere combinatie tegen alle geredden zijn. Dan, in hun opstand tegen de Koning van Israël en in hun haat tegen Gods volk, verzamelen zij zich tezamen als een grote combinatie ten einde het Nieuwe Jeruzalem aan te vallen wat dan neergedaald is en geheel het letterlijke land van Israël bedekt. Zoals de legers van Gog zich vóór de duizend jaren verenigen in hun aanval op het geestelijke of symbolische Jeruzalem, zo zullen de legers van Gog zich na die duizend jaren verenigen in hun aanval op de letterlijk stad het Nieuwe Jeruzalem. Betreffende de 7de of opgestane kop in de laatste dagen lezen wij: ‘Hij moet een korte tijd blijven.’ (Openb. 17: 10) Wij lezen ook hetzelfde betreffende het herstel van satans macht aan het eind van de duizend jaren, wanneer de bozen van alle eeuwen opgewekt worden: ‘Hij moet voor een korte tijd worden losgelaten.’ (Openb. 20: 3) Van het beest onder de 7de kop lezen wij ook: ‘En het zal opkomen uit de afgrond, en het vaart ten verderve.’ (Openb. 17: 8, 11) In de vervulling gaat de 7de kop dat de reusachtige combinatie van het grote leger van Gog vormt ten verderve op de tijd van de wederkomst en wordt vernietigd bij Armageddon. Na de duizend jaren zal de opgestane 7de kop verenigd met al de vervolgende koppen van alle eeuwen, ten verderve gaan, om dan nooit meer op te staan. Zoals de 7de kop vóór de duizend jaren ‘uit de afgrond moet opkomen’ zo moet satan aan het einde van de duizend jaren ook opkomen uit de ‘afgrond’ waarin hij geworpen was. (Openb. 20: 1-3) Zoals de 7de kop vóór de duizend jaren ‘een klein poosje moet blijven’ zo moet satan aan het eind van de duizend jaren ‘voor een korte tijd worden losgelaten’. Zoals de 7de kop vóór de duizend jaren slechts tot macht opgewekt wordt om ‘ten verderve te gaan’ zo moet satan en al zijn volgelingen aan het eind van de duizend jaren slechts tot leven en macht opgewekt worden ‘om ten verderve te gaan’. (2 Pet. 3: 7) Zoals het beest en de valse profeet (die zich verenigen vóór de duizend jaren om de 7de kop te vormen) beiden ‘levend in de poel des vuurs 1
worden geworpen’. (Openb. 19: 20) bij de wederkomst, zo zal satan en zijn boze legerscharen ‘in de poel van vuur en zwavel worden geworpen, waar ook het beest en de valse profeet zijn.’ (Openb. 20: 10 en 15) Met andere woorden het ‘verderf’ wat op de 7de kop zal komen op de tijd van de wederkomst wordt ook toegepast op de bozen na de 1000 jaren. Over het Romeinse beest lezen wij: ‘Terwijl ik bleef toekijken, werd het dier gedood, zijn lichaam werd vernietigd en prijsgegeven aan de brand van vuur.’ (Dan. 7: 11) Over de geestelijke roomse macht, het pausdom, lezen wij ook dat het de zoon ‘des verderfs’ genoemd wordt. (1 Tess. 2: 3) Het verderf verwijst naar de nederlaag van het Roomse beest bij de wederkomst, maar verwijst ook naar de laatste grote betekenis van de vernietiging die deze macht zal ondergaan na de 1000 jaren. Vóór de 1000 jaren is er een symbolische opstanding en een symbolisch meer van vuur waarin het symbolische beest en de valse profeet geworpen worden; aan het einde van de 1000 jaren is er een letterlijke opstanding en een letterlijk meer van vuur waarin al de bozen van al de eeuwen geworpen worden. Wij hebben reeds getoond dat de wijnpers vertreden wordt ‘buiten de stad’ (Openb. 14: 20)verwijst naar de vernietiging van de bozen vóór de 1000 jaren, symbolisch afgebeeld als plaats nemende rond de kerk, ‘de heilige stad’. Na de 1000 jaren worden de bozen letterlijk vernietigd ‘buiten de stad’, het letterlijke Nieuwe Jeruzalem. Er is in de Openbaring een duidelijke verbinding tussen de gebeurtenissen vóór de 1000 jaren en die na de 1000 jaren. Het grote verschil is, dat het Jeruzalem aangevallen vóór de 1000 jaren symbolisch bedoeld is, terwijl het Jeruzalem na de 1000 jaren verwijst naar het letterlijk Nieuwe Jeruzalem. De verzameling vóór de 1000 jaren is een symbolische verzameling - een vereniging van doel - tegen Israël; terwijl na de 1000 jaren het een letterlijk verzameling zal zijn tegen het letterlijk Nieuwe Jeruzalem. Christus vernietigt de bozen door het zwaard uit Zijn mond bij Zijn tweede komst. (Openb. 19: 15 en 21) Maar na de 1000 jaren zal de grote vernietiging van al de bozen in een grotere betekenis het leiderschap en koningschap van de Messias bewijzen. Zoals in de muziek het octaaf ons terug brengt om opnieuw te beginnen, maar nu een octaaf hoger, zo brengt de opstanding de bozen terug naar waar zij eerst waren, alleen diegenen die indertijd Israël vervolgd hebben, zullen dan allen tezamen zijn om dezelfde ‘oorlog’ te voeren tegen de heiligen. Werkende volgens het beginsel wat wij aan het werk gezien hebben in de beschrijving van de laatste strijd, en in achtnemende het beginsel van vergroting de toepassing van dezelfde zaak in een grotere betekenis - weten wij dat hetzelfde beginsel werkt met betrekking tot de overwinning van Israël zoals opgetekend in het Oude Testament: zij combineren zich om het volmaakte beeld van de laatste overwinning van het geestelijke Israël voor te stellen, precies zoals al de nederlagen van de vijanden van Israël, opgetekend in het Oude Testament zich combineren om het totale beeld van de beslissende nederlaag van de vijanden van Gods volk voor te stellen. In de laatste wereldwijde omverwerping van hen die tegen God vechten worden al de tonelen van het verleden zoals opgetekend in het Oude Testament verzameld in één beeld. De omverwerping van alle machten voorgesteld door de 7 koppen voorafschaduwden de omverwerping van de reusachtige wereldwijde combinatie van vijanden die als de 7de kop afgebeeld worden, en die onder de algemene uitdrukking ‘Gog’ zullen komen. Al de vijanden die in oude tijden leden, en al Gods volk die door tussenkomst van de Heer de overwinning genoten, zullen na de 1000 jaren, voor het ogenblik verzameld worden in het ene beeld, om voor de laatste keer al de nederlagen en al de overwinningen van het verleden weer op te voeren. Verschrikkelijk zal de slachting van de bozen zijn, in de eerste fase van Armageddon, vóór het millennium, maar veel en veel verschrikkelijker zal het zijn na het millennium want al de opgestane bozen vanaf de dagen van Kaïn tot de wederkomst zullen er bij betrokken zijn. Al de vervolgers van het volk van God zullen er zijn met de haat nog in hun hart tegen God en Zijn heiligen. De trotse Farao zal er zijn, zoekende het geestelijke Israël tot de dood te achtervolgen; de Edomieten met hun voordurende haat tegen Israël zullen er zijn: de koningen van Kanaän die vernietigd werden bij Megiddo zullen er zijn om weer deel te nemen in de strijd; de trotse Assyriërs en de Babyloniers uit het gebied van de Eufraat zullen weer opmarcheren naar het land van Israel; de koningen van Scythië 1
(die in oude tijden de naam Gog droegen) Gomer en zijn benden, de Perzen en de Ethiopiërs, Libiërs, de niet-wedergeborenen van Scheba, Dedan en de kooplieden van Tarsis zullen er zijn. (Ezech. 38) Het beest en de valse profeet en allen die de 7de kop van het vervolgende beest in de laatste dagen vormden zullen er zijn. Maar Immanuël, ‘God met ons’, zal daar zijn – persoonlijk zichtbaar, om Zijn volk te verlossen en om de vijanden te vernietigen zoals Hij de Assyrische legers vernietigde toen zij dreigden Zijn volk te vernietigen in Jeruzalem lang geleden. Die Assyrische invasie werd vergeleken met het overstromen van de wateren van de Eufraat over de bergen van Israël. De betekenis van het woord ‘Eufraat’ is die van stromen. In de beeldspraak die Jesaja gebruikte in Jes. 8: 7-8, stroomden de legers van Assyrië naar het volk van God om de dood te vinden door de handen van Hem die nooit sluimert of slaapt, maar die altijd waakt over Zijn volk. Aan het eind van het millennium is de satan niet alleen van plan om ‘tot de nek toe te reiken’ (Jeruzalem werd toen vergeleken met een man die bijna verdrinkt in een woedende overstroming) met zijn overstromende menigten, maar om de inwoners van Jeruzalem te verdrinken met de kolkende wateren van zijn woede. Maar de wateren van de Eufraat, de rivier van Babylon, worden altijd opgedroogd, en het grote leger van Gog wordt vernietigd op ‘de bergen van Israël’. De 8ste kop van het vervolgende beest, na verrezen te zijn uit ‘de bodemloze put’, de ‘afgrond’ van de plaats des doods, zal dan ten volle en voorgoed ‘ten verderve gaan.’ (Openb. 17: 8, 11) Maar het volk van God die aan Zijn kant stond in de grote strijd tussen Christus en satan; diegenen die besloten hebben ‘het Lam te volgen waar Het ook heen gaat’ en die een schuilplaats hebben gevonden in Zijn liefhebbende zorg, zullen eindeloos leven in dat Koninkrijk dat in stand zal blijven in alle eeuwigheid, omdat het op liefde gegrondvest is. ‘Israël wordt verlost door de Here, met een eeuwige verlossing.. tot in alle eeuwigheden.’ (Jes. 45: 17) ‘Hem zij de heerlijkheid in de gemeente en in Jezus Christus tot in alle geslachten, van eeuwigheid tot eeuwigheid. Amen.’ (Efeze 3: 21)
Openbaring 18. De val van Babylon. v. 1. Hierna zag ik een andere engel, die grote macht had, nederdalen uit de hemel, en de aarde werd door zijn lichtglans verlicht. v. 2. En hij riep met sterke stem, zeggende: Gevallen, gevallen is de grote (stad) Babylon en zij is geworden een woonplaats van duivelen, een schuilplaats van alle onreine geesten en een schuilplaats van alle onrein en verfoeid gevogelte, v. 3. omdat van de wijn van de hartstocht harer hoererij al de volken gedronken hebben en de koningen der aarde met haar gehoereerd hebben en de kooplieden der aarde rijk geworden zijn uit de macht harer weelderigheid. v. 4. En ik hoorde een andere stem uit de hemel zeggen: Gaat uit van haar mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen. v. 5. Want haar zonden hebben zich opgehoopt tot aan de hemel en God heeft aan haar ongerechtigheid gedacht. v. 6. Vergeldt haar, gelijk ook zij vergolden heeft, en geeft haar dubbel naar haar werken; mengt haar het dubbele in de beker, die zij gemengd heeft; v. 7. geeft haar zoveel pijniging en rouw, als zij heerlijkheid en weelde genoten heeft. Want zij zegt in haar hart: Ik troon als koningin, ik ben geen weduwe en geen rouw zal ik zien. v. 8. Daarom zullen haar plagen op één dag komen: dood en rouw en hongersnood, en zij zal met 1
vuur verbrand worden; want sterk is de Here God, die haar geoordeeld heeft. v. 9. En de koningen der aarde, die met haar gehoereerd hebben en weelderig geweest zijn, zullen over haar wenen en weeklagen, wanneer zij de rook van haar verbranding zien. v. 10. van verre staande uit vrees voor haar pijniging, zeggende: Wee, wee, gij grote stad, Babylon, gij sterke stad, want in één uur is uw oordeel gekomen. v. 11. En de kooplieden der aarde wenen en bedrijven rouw over haar, omdat niemand meer hun lading koopt, v. 12. lading van goud, zilver, edelgesteente en paarlen, van fijn linnen, purper, zijde en scharlaken; allerlei welriekend hout, allerlei snijwerk van ivoor en allerlei voorwerpen van het kostbaarste hout, van koper, ijzer en marmer. v. 13. kaneel, specerij, reukwerk, mirre, wierook, wijn, olie, bloem en tarwe, lastdieren, schapen; (lading) van paarden en wagens en van lichamen; en zielen van mensen. v. 14. En het ooft, waarnaar uw ziel begerig was, is van u weggegaan en wat kostelijk en schitterend was, is voor u verloren en het zal nooit meer gevonden worden. v. 15. De kooplieden in deze dingen, die aan haar rijk geworden waren, zullen van verre staan uit vrees voor haar pijniging, wenend en rouw bedrijvend, v. 16. en zeggende; Wee, wee die grote stad, die gehuld was in fijn linnen, purper en scharlaken, en rijk versierd was met goud en edelgesteente en paarlen, want in één uur is al die zo grote rijkdom verwoest! v. 17. En iedere stuurman en iedere kustvaarder en de zeelieden en allen, die de zee bevaren, bleven van verre staan, v. 18. en riepen, toen zij de rook van haar verbranding zagen, zeggende: Welke stad was aan deze grote stad gelijk! v. 19. En zij wierpen stof op hun hoofden en riepen, wenend en rouw bedrijvend, zeggende: Wee, wee die grote stad, waarin allen, die schepen op zee hadden, door haar kostbaarheden rijk geworden zijn, want zij is in één uur verwoest! v. 20. Wees vrolijk over haar, gij hemel en gij heiligen, en gij apostelen en profeten, want God heeft uw rechtszaak tegen haar berecht. v. 21. En een sterke engel nam een steen op als een grote molensteen en wierp hem in de zee, zeggende: Zo zal Babylon met geweld geworpen worden, de grote stad, en zij zal nooit meer gevonden worden. v. 22. En geen stem van Citerspelers en zangers, van fluitspelers of bazuinblazers zal meer in u gehoord worden, en niemand, die enige kunst beoefent, zal meer in u gevonden worden, en geen geluid van de molen zal meer in u gehoord worden. v. 23. En geen lamplicht zal meer in u schijnen, en geen stem van bruidegom en bruid zal meer in u gehoord worden, want uw kooplieden waren de machthebbers der aarde, want door uw toverij werden alle volken verleid; v. 24. en in haar werd gevonden het bloed van profeten en heiligen en van allen, die geslacht zijn op aarde. Openbaring 18 en het lot van 4 steden. Indeling: 1. 2. 3. 4.
Een engel verlicht de aarde, vers 1-4 De hoer geoordeeld, vers 5-8 Het weeklagen door: koningen, kooplieden en zeelui, verzen 9-19 De hoer veroordeeld, vers 20-24
1
Het hoofdstuk in het kort. Zoals sprekers en leraars heel goed weten wordt onderricht beter opgenomen door het gebruik van voorbeelden. In Openb. 18 doet Johannes een krachtige oproep d.m.v. voorbeelden. Voor diegenen die dit hoofdstuk voor het eerst lezen lijkt de inhoud alleen maar vol te staan met heldenverhalen uit het Oude Testament. Deze verhalen zijn overbekend zodat alleen al bij het noemen van een aantal sleutelwoorden de geschiedenissen voor de geest gehaald kunnen worden. Johannes heeft de vijandige macht beschreven als een vrouw van lichte zeden. Hij gaat nu verder met dat symbool maar voegt er een ander aan toe, die van een stad. En hij noemt ze allebei Babylon. Een nauwkeurige studie van dit hoofdstuk brengt naar voren dat Johannes 4 steden in gedachten had toen hij dit hoofdstuk schreef: Sodom- Tyrus- Nineve en Babylon, die hij met name noemt. Het ontstaan en de val van elke stad is een duidelijk voorbeeld van het lot van alle machten en mensen die God verwerpen. Lees de geschiedenissen van die steden in uw Bijbel: Babylon in Daniel 5 Tyrus in Ezechiël 26 Nineve in Jona 1-4 Sodom in Genesis 18, 19 Commentaar. De profetieën omtrent Tyrus (Ezechiël 26: 3, 7, 12, 14) 1. Vele volken zullen tegen Tyrus opstaan. 2. Nebukadnessar zal tegen Tyrus opkomen. 3. Tyrus, stenen, balken en puin zullen in het water geworpen worden. 4. De plaats die Tyrus vroeger innam zal een droogplaats worden voor de netten van vissers. 5. Tyrus zal nooit herbouwd worden. De boodschap van Nineve. Nog 40 dagen en Nineve wordt ondersteboven gekeerd ! (Jona. 3: 4) De waarschuwing gegeven aan Lot in Sodom. ‘Sta op, neem uw vrouw en uw beide dochters, die zich hier bevinden, opdat gij niet vanwege de ongerechtigheid der stad verdelgd wordt.’(Gen. 19: 15) Gods belofte aan Israël in ballingshap. ‘Want zo zegt de Here: Neen, als voor Babel 70 jaren voorbij zullen zijn, dan zal Ik naar u omzien en Mijn heilrijk woord aan u in vervulling doen gaan door u naar deze plaats terug te brengen.’ (Jer. 29: 10)
Openbaring 19. Een lied op de val van Babylon. v. 1. Hierna hoorde ik als een luide stem ener grote schare in de hemel zeggen: Hallelujah! Het heil en de heerlijkheid en de macht zijn van onze God, v. 2. want waarachtig en rechtvaardig zijn zijn oordelen, want Hij heeft de grote hoer geoordeeld, die de aarde met haar hoererij verdierf, en Hij heeft het bloed zijner knechten van haar hand geëist. v. 3. En zij zeiden ten tweede male: Hallelujah! En haar rook stijgt op tot in alle eeuwigheden. 1
v. 4. En de vierentwintig oudsten en de vier dieren wierpen zich neder en aanbaden God, die op de troon gezeten is, en zij zeiden: Amen, Hallelujah! v. 5. En een stem ging uit van de troon, zeggende: Looft onze God, al zijn knechten, die Hem vreest, gij kleinen en gij groten! De bruiloft des Lams. v. 6. En ik hoorde als een stem van een grote schare en als een stem van vele wateren en als een stem van zware donderslagen zeggende: Hallelujah! Want de Here, onze God, de Almachtige, heeft het koningschap aanvaard. v. 7. Laten wij blijde zijn en vreugde bedrijven en Hem de eer geven, want de bruilofts des Lams is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt; v. 8. en haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen. v. 9. En hij zeide tot mij: Schrijf, zalig zij, die genodigd zijn tot het bruiloftsmaal des Lams. En hij zeide tot mij: dit zijn de waarachtige woorden van God. v. 10. En ik wierp mij neder voor zijn voeten om hem te aanbidden, maar hij zeide tot mij: Doe dit niet! Ik ben een mededienstknecht van u en uw broederen, die het getuigenis van Jezus hebben; aanbid God! Want het getuigenis van Jezus is de geest der profetie. Het woord Gods. v. 11. En ik zag de hemel geopend, en zie, een wit paard; en Hij, die daarop zat, wordt genoemd Getrouw en Waarachtig, en Hij velt vonnis en voert oorlog in gerechtigheid. v. 12. En zijn ogen waren een vuurvlam en op zijn hoofd waren vele kronen en Hij droeg een geschreven naam, die niemand weet dan Hijzelf. v. 13. En Hij was bekleed met een kleed, dat in bloed geverfd was, en zijn naam is genoemd: het Woord Gods. v. 14. En de heerscharen, die in de hemel zijn, volgden Hem op witte paarden, gehuld in wit en smetteloos fijn linnen. v. 15. En uit zijn mond komt een scherp zwaard, om daarmede de heidenen te slaan. En Hijzelf zal hen hoeden met een ijzeren staf en Hijzelf treedt de persbak van de wijn der gramschap van de toorn Gods, des Almachtigen. v. 16. En Hij heeft op zijn kleed en zijn dij geschreven de naam: Koning der koningen en Here der heren. Het beest en zijn profeten overwonnen. v. 17. En ik zag een engel staan op de zon en hij riep met luider stem en zeide tot alle vogels, die in het midden des hemels vlogen: Komt, verzamelt u tot de grote maaltijd Gods. v. 18. om te eten het vlees van koningen en het vlees van oversten over duizend en het vlees van sterken en het vlees van paarden en van hen, die daarop zitten, en het vlees van allen, vrijen en slaven, kleinen en groten. v. 19. En ik zag het beest en de koningen der aarde en hun legerscharen verzameld om de oorlog te voeren tegen Hem, die op het paard zat, en tegen zijn leger. v. 20. En het beest werd gegrepen en met hem de valse profeet, die de tekenen voor zijn ogen gedaan had, waardoor hij hen verleidde, die het merkteken van het beest ontvangen hadden en die zijn beeld aanbaden; levend werden zij beiden geworpen in de poel des vuurs, die van zwavel brandt. v. 21. En de overigen werden gedood met het zwaard, dat kwam uit de mond van Hem, die op het 1
paard zat; en al de vogels werden verzadigd van hun vlees. Openbaring 19: Gods bruiloftsmaal. Indeling: 1. Het bruiloftsmaal in de hemel, vers 1-10 2. Jezus overwint de tegenstanders, vers 11-16 3. De andere maaltijd op aarde, vers 17-21 Het hoofdstuk in het kort. De hemelse gids van Johannes liet hem een lange reeks Contrasterende beelden zien. En deze beelden, die voortdurend heen en weer schieten tussen het verheerlijkte en het angstaanjagende, heeft Johannes getrouw neergeschreven. Na de verwoesting in Openbaring 18 komt de viering in hoofdstuk 19. Maar ook hier nemen wij niet één maar twee beelden waar. Op aarde is er rampspoed terwijl in de hemel ware gelukzaligheid heerst. Het hoofdstuk gebruikt de beeldspraak van een bruiloft. Johannes beschrijft de feestelijkheden als de huwelijkssluiting tussen Jezus en Zijn volgelingen, die worden gesymboliseerd door het Nieuwe Jeruzalem. De bruid is gekleed in smetteloos wit, een symbool van de onbevlekte en volmaakte gerechtigheid van de Heer. Het feest wordt gevierd met muziek en een verrukkelijke maaltijd. Johannes kon alleen uitdrukkingen als ‘vele wateren’ en ‘donderslagen’ bedenken om enigszins de heerlijkheid van het gebeuren te omschrijven. Dan verandert het beeld. Jezus wordt aanschouwd terwijl Hij, vergezeld door Zijn trouwe engelen, van de hemel afdaalt. De zeven laatste plagen zijn uitgestort. Het verzamelen van de volken naar hun Armageddon is voorbij. Nu moeten allen die hebben gekozen om NIET tot Gods Koninkrijk te behoren de gevolgen van hun keuze oogsten. Het afschuwelijk alternatief van het hemelse bruiloftsmaal is het verzamelen van de gieren die zich vol gaan proppen met de lijken van de goddelozen. (natuurlijk symbolisch bedoeld, niet letterlijk). Dit doet ons denken aan de woorden van Jezus in Matt. 24: 28. Met oneindig verdriet kan Jezus niet anders dan dit tafereel te laten geschieden. De verlorenen en hun leiders komen uiteindelijk terecht in een poel van vuur die het gebeuren afsluit. Commentaar. Het werk van Bevelvoerder Jezus wordt in drie beeldspraken op een rijtje gezet. Ten eerste wordt ons verteld dat Hij een zwaard heeft. Een scherp zwaard komt uit Zijn mond waarmee Hij alle opstandige volken zal treffen. Wanneer wij als gelovigen aan de wederkomst van Christus denken staan wij zelden stil bij de functie van dat zwaard. Maar het loon van de zonde is de dood, evenzeer als de gave van God, het eeuwige leven is. Ten tweede wordt ons verteld dat Hij hen zal hoeden met een ijzeren staf. Zoals wij al eerder opmerkten, heeft de herdersstaf twee uiteinden en daarmee ook twee doeleinden. Aan het ene einde bevond zich een krul, die precies rond de hals van een weggelopen schaap paste, om hem daarmee weer op het juiste pad te brengen. Maar aan het andere einde had de staf een ijzeren of bronzen verdikking. Als er gevaar dreigde kon de herder de staf omdraaien en zich verdedigen. Lange tijd heeft de Heer de vriendelijke krulkant van de herdersstaf gebruikt. Nu, aan het einde van de wereldgeschiedenis, moet Hij de ijzeren verdikking gebruiken. De derde beeldspraak is de wijnpers der gramschap. Jesaja geeft aan dat deze persbak voor de wijn een symbool is voor Gods toorn die wordt uitgestort. Wij hebben dit ook gelezen in de laatste verzen van hoofdstuk 14. Daar werden twee oogsten getoond, graan- en druivenoogst. De druiven werden in de persbak gestort en getreden; en het sap kwam tot aan de tomen van de paarden 1.600 symbolische 1
stadiën ver.
Openbaring 20.
Het duizendjarig rijk.
v. 1. En ik zag een engel nederdalen uit de hemel met de sleutel des afgronds en een grote keten in zijn hand; v. 2. en hij greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, en hij bond hem duizend jaren, v. 3. en hij wierp hem in de afgrond en sloot en verzegelde die boven hem, opdat hij de volkeren niet meer zou verleiden, voordat de duizend jaar voleindigd waren; daarna moest hij voor een korte tijd worden losgelaten. v. 4. En ik zag tronen, en zij zetten zich daarop, en het oordeel werd hun gegeven; en (ik zag) de zielen van hen, die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het woord van God, en die noch het beest noch zijn beeld hadden aangebeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand ontvangen hadden; en zij werden weder levend en heersten als koningen met Christus, duizend jaren lang. v. 5. De overige doden werden niet weder levend, voordat de duizend jaren voleindigd waren. Dit is de eerste opstanding. v. 6. Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding; over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen, (die) duizend jaren. De satan veroordeeld. v. 7. En wanneer de duizend jaren voleindigd zijn, zal de satan uit zijn gevangenis worden losgelaten, v. 8. en hij zal uitgaan om de volkeren aan de vier hoeken der aarde te verleiden, Gog en Magog, om hen tot de oorlog te verzamelen, en hun getal is als het zand der zee. v. 9. En zij kwamen op over de breedte der aarde en omsingelden de legerplaats der heiligen en de geliefde stad; en vuur daalde neder uit de hemel en verslond hen, v. 10. en de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in de poel van vuur en zwavel, waar ook het beest en de valse profeet zijn, en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden in alle eeuwigheden. Het laatste oordeel. v. 11. En ik zag een grote witte troon en Hem, die daarop gezeten was, voor wiens aangezicht de aarde en de hemel vluchtten, en geen plaats werd voor hen gevonden. v. 12. En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden boeken geopend. En nog een ander boek werd er geopend, het (boek) des levens; en de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken. v. 13. en de zee gaf de doden, die in haar waren, en de dood en het dodenrijk gaven de doden, die in hen waren, en zij werden geoordeeld, een ieder naar zijn werken. v. 14. En de dood en het dodenrijk werden in de poel des vuurs geworpen. Dat is de tweede dood: de poel des vuurs. v. 15. En wanneer iemand niet bevonden werd geschreven te zijn in het boek des levens, werd hij geworpen in de poel des vuurs. Eindelijk de hemel. Indeling. 1
1. 2. 3. 4.
satan duizend jaar gebonden, vers 1-3 het oordelen van de goddelozen gedurende duizend jaar in de hemel, vers 4-6 de goddelozen opgewekt en hun aanval op het Nieuwe Jeruzalem, vers 7-10 het laatste oordeel, vers 11-15
Het hoofdstuk in het kort. Eindelijk de hemel! Bij de wederkomst van Christus begint een periode van 1000 jaar, die gewoonlijk het ‘millennium’ genoemd wordt, alhoewel dit woord zelf niet in de Bijbel voorkomt. Openbaring 20 is het enige hoofdstuk in de Bijbel dat over deze periode rept met het noemen van de tijdsduur. Om een volledig beeld te krijgen moeten wij een aantal Schriftgedeelten lezen. Wanneer wij dat doen wordt de volgorde der gebeurtenissen duidelijk. Uit Jezus gelijkenis over het goede zaad en het onkruid (Matt. 13: 24-30) leren wij dat Jezus zich bij de wederkomst eerst bezig houdt met de goddelozen. Zij worden gedood door de heerlijkheid van Zijn komst. Doordat zijn volgelingen er niet meer zijn heeft satan niets meer te doen. Dan worden de heiligen, die in hun graven slapen, door Jezus opgewekt en de gelovigen die Christus wederkomst meemaken opgenomen in de lucht om daar Jezus te ontmoeten en naar de hemel op te varen. (1 Tess. 4: 15-17) De overige doden, de ongelovigen, worden niet eerder levend dan nadat de duizend jaar voorbij zijn. Bij het begin van de duizend jaren zijn de verlosten van alle tijden dus in de hemel en alle ongelovigen zijn dood op aarde. Satans handen zijn gebonden. Hij heeft niemand om te verleiden. Johannes noemt dit het binden van de duivel. Gedurende de duizend jaren hebben de gelovigen de gelegenheid om de goddeloze doden te berechten, om zo volledig overtuigd te worden van het feit dat God bij iedere zaak rechtvaardig en eerlijk heeft gehandeld. Zij zullen dan ook inzien, dat een ieder die niet in de hemel is gekomen, daar niet gemist wordt omdat God hem of haar daar niet wenste, maar omdat hij of zij zelf niet wilden. Zij hebben hun eigen lot bepaald. Het tafereel waarbij de boeken worden geopend, wordt door Johannes heel levendig beschreven. Een bron van veel vreugde is het feit dat er een BOEK DES LEVENS is. Hierin staan de namen van allen, die hun leven aan Jezus Christus overgegeven hebben. Aan het einde van de duizend jaren daalt het Nieuwe Jeruzalem neer op aarde met daarin Jezus en de Zijnen. De goddelozen worden opgewekt. Satan tracht onmiddellijk deze menigte te verzamelen en de stad met geweld in te nemen om zodoende de aarde weer onder zijn gezag te plaatsen. Maar wanneer zij de stad naderen valt vernietigend vuur uit de hemel, dat voor altijd ieder spoor van zonde en zondaars verteert. Tenslotte kent het Universum vrede! En de zonde zal geen tweede keer de kop opsteken! Commentaar. Begin van de duizend jaren, lees 2 Tess. 1: 7, 8; Jes. 24: 5, 6 en 1 Tess. 4: 16, 17. 1. Jezus komt weer. 2. de goddeloze levenden sterven vanwege de heerlijkheid van Zijn komst. 3. degenen die in de Here gestorven zijn worden ten leven opgewekt. 4. alle verlosten worden opgenomen om de Heer in de lucht te ontmoeten. 5. satan wordt duizend jaar gebonden. Gedurende de duizend jaren, lees Openb. 20: 1-4 en Jer. 4: 23-27. 1. satan gebonden. 2. satan is opgesloten in de ‘afgrond’ dat is deze aarde. 3. de goddelozen blijven in hun doodslaap. 1
4. de verlosten in de hemel doen het oordeelswerk over de goddelozen. 5. Gods naam wordt gezuiverd! Na de duizend jaren, lees Openb. 20: 6-9. 1. satan wordt losgelaten. 2. de goddelozen worden uit de doden opgewekt. 3. het Nieuwe Jeruzalem daalt uit de hemel op de aarde neer. 4. de goddelozen vallen de stad aan. 5. de aarde wordt herschapen.
Openbaring 21. De nieuwe hemel en de nieuwe aarde. v. 1. En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer. v. 2. En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is. v. 3. En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn, v. 4. en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. v. 5. En Hij, die op de troon gezeten is, zeide : Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide: Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig. v. 6. En Hij sprak tot mij: Zij zijn geschied. Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde. Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water des levens, om niet. v. 7. Wie overwint, zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn. v. 8. Maar de lafhartigen, de ongelovigen, de verfoeilijken, de moordenaars, de hoereerders, de tovenaars, de afgodendienaars en alle leugenaars - hun deel is in de poel die brandt van vuur en zwavel; dit is de tweede dood. Het Nieuwe Jeruzalem. v. 9. En er kwam een van de zeven engelen met de zeven schalen, die vol waren van de laatste zeven plagen, en hij sprak met mij, zeggende: Kom hier, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams. v. 10. En hij voerde mij weg in de geest op een grote hoge berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God; v. 11. en zij had de heerlijkheid Gods, en haar glans geleek op een zeer kostbaar gesteente, als de kristalheldere diamant. v. 12. En zij had een grote hoge muur en zij had twaalf poorten en op die poorten twaalf engelen, en namen op (de poorten) geschreven, welke zijn die van de twaalf stammen der kinderen Israëls. v. 13. Naar het oosten waren drie poorten en naar het noorden drie poorten en naar het zuiden drie poorten en naar het westen drie poorten. v. 14. En de muur der stad had twaalf fundamenten en daarop twaalf namen der twaalf apostelen des Lams. v. 15. En hij, die met mij sprak, had een gouden meetstok om de stad op te meten, en haar poorten en haar muur. v. 16. En de stad lag in het vierkant en haar lengte was even groot als haar breedte; en hij mat de stad op met de stok; twaalfduizend stadiën, haar lengte en haar breedte en haar hoogte waren gelijk. v. 17. En hij mat haar muur op: honderdvierenveertig el, mensenmaat, die engelenmaat is. v. 18. En de bouwstof van haar muur was diamant; en de stad was van zuiver goud, gelijk zuiver 1
glas. v. 19. En de fundamenten van de muur der stad waren met allerlei edelgesteente versierd. Het eerste fundament was diamant, het tweede lazuursteen, het derde robijn, het vierde smaragd, v. 20. het vijfde sardonyx, het zesde sardius, het zevende topaas, het achtste beril, het negende chrysoliet, het tiende chrysopraas, het elfde saffier, het twaalfde ametist. v. 21. En de twaalf poorten waren twaalf paarlen: iedere poort afzonderlijk was uit één parel, en de straat der stad was zuiver goud, gelijk doorschijnend glas. v. 22. En een tempel zag ik in haar niet, want de Here, God, de Almachtige, is haar tempel, en het Lam. v. 23. En de stad heeft de zon en de maan niet van node, dat die haar beschijnen, want de heerlijkheid Gods verlicht haar en haar lamp is het Lam. v. 24. En de volken zullen bij haar licht wandelen en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid in haar; v. 25. en haar poorten zullen nooit gesloten worden des daags, want daar zal geen nacht zijn; v. 26. en de heerlijkheid en de eer der volken zullen in haar gebracht worden. v. 27. En in haar zal niets onreins binnenkomen, en niemand die gruwel en leugen doet, maar alleen zij, die geschreven zijn in het boek des levens, van het Lam.
Openbaring 22. v. 1. En hij toonde mij een rivier van water des levens, helder als kristal, ontspringende uit de troon van God en van het Lam. v. 2. Midden op haar straat en aan weerszijden van de rivier staat het geboomte des levens, dat twaalf maal vrucht draagt, iedere maand zijn vrucht gevende; en de bladeren van het geboomte zijn tot genezing der volkeren. v. 3. En niets vervloekts zal er meer zijn. En de troon van God en van het Lam zal daarin zijn en de dienstknechten zullen Hem vereren, v. 4. en zij zullen zijn aangezicht zien en zijn naam zal op hun voorhoofden zijn. v. 5. En er zal geen nacht meer zijn en zij hebben geen licht van een lamp of licht van de zon van node, want de Here God zal hen verlichten en zij zullen als koningen heersen tot in alle eeuwigheden. Slot. v. 6. En hij zeide tot mij: Deze woorden zijn getrouw en waarachtig, en de Here, de God van de geesten der profeten, heeft zijn engel gezonden om zijn knechten te tonen hetgeen weldra geschieden moet. v. 7. En zie, Ik kom spoedig. Zalig hij, die de woorden der profetie van dit boek bewaart! v. 8. En ik, Johannes, ben het die deze dingen hoorde en zag. En toen ik ze gehoord en gezien had, wierp ik mij neder voor de voeten van de engel, die ze mij toonde, om te aanbidden. v. 9. Maar hij zeide tot mij: doe dat niet! Ik ben een mededienstknecht van u en van uw broederen, de profeten, en van hen, die de woorden van dit boek bewaren; aanbid God! v. 10. En hij zeide tot mij: verzegel de woorden van de profetie van dit boek niet, want de tijd is nabij. v. 11. Wie onrecht doet, hij doet nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd. v. 12. Zie, Ik kom spoedig en mijn loon is bij Mij om een ieder te vergelden, naardat zijn werk is. v. 13. Ik ben de alfa en de omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde. v. 14. Zalig zij, die hun gewaden wassen, omdat zij recht mogen hebben op het geboomte des levens 1
en door de poorten ingaan in de stad. v. 15. Buiten zijn de honden en de tovenaars, de hoereerders, de moordenaars, de afgodendienaars en ieder, die de leugen liefheeft en doet. v. 16. Ik, Jezus, heb mijn engel gezonden, om ulieden dit te betuigen voor de gemeenten. Ik ben de wortel en het geslacht van David, de blinkende morgenster. v. 17. En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En wie het hoort zegge: Kom! En wie dorst heeft, kome, en wie wil, neme het water des levens om niet. v. 18. Ik betuig aan een ieder, die de woorden der profetie van dit boek hoort: Indien iemand hieraan toevoegt, God zal hem toevoegen de plagen, die in dit boek beschreven zijn; v. 19. en indien iemand afneemt van de woorden van het boek dezer profetie, God zal zijn deel afnemen van het geboomte des levens en van de heilige stad, welke in dit boek beschreven zijn. v. 20. Hij, die deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom spoedig. Amen, kom, Here Jezus! v. 21. De genade van de Here Jezus zij met allen.
Visioenen van toekomstige heerlijkheid. Hij, die gestorven is voor de zonden der wereld, opent wijd de poorten van het paradijs voor allen die in Hem geloven. Spoedig zal de strijd gestreden, de overwinning behaald zijn. Spoedig zullen we Hem zien, op wie onze hoop voor het eeuwige leven is gevestigd. En in zijn aanwezigheid zullen de beproevingen en het lijden van deze tijd als niets worden geacht. Aan de vroegere dingen zal niet meer gedacht worden, het zal niemand in de zin komen. Geef dan uw vrijmoedigheid niet prijs, die een ruime vergelding heeft te wachten. Want gij hebt volharding nodig, om de wil van God doende, te krijgen hetgeen beloofd is. Want nog een korte, korte tijd, en Hij die komt zal er zijn, en niet op Zich laten wachten. (Hebr. 10: 36-37) ‘Israël wordt door de Here verlost met een eeuwige verlossing; gij zult noch beschaamd staan, noch te schande worden in alle eeuwigheid. (Jesaja 65: 17) Zie omhoog, zie omhoog, en laat uw geloof gaan toenemen. Laat dit geloof u leiden langs het smalle pad dat voert naar de poorten van gindse stad, naar de ruime onbegrensde toekomst vol heerlijkheid, die voor de verlosten is bestemd. Hebt dus geduld broeders, tot de komst des Heren! Zie, de Landman wacht op de kostelijke vrucht des lands en heeft geduld, totdat de vroege en de late regen erop gevallen is. (Jac.5: 7) Oefent ook gij geduld, sterk uw harten, want de komst des Heren is nabij. De volkeren der verlosten zullen geen andere wet dan de Wet des hemels kennen. Allen zullen één gelukkige, eensgezinde familie vormen, bekleed met de gewaden van lof en dank. Over dit alles zullen de Morgensterren samen zingen, en de kinderen Gods zullen juichen, terwijl God en Christus samen zullen verkondigen: ‘Er zal geen zonde en geen dood meer zijn.’ ‘En het zal geschieden van nieuwe maan tot nieuwe maan en van Sabbat tot Sabbat, dat al wat leeft zal komen om voor Mijn aangezicht neer te buigen, zegt de Here.’(Jes.66: 23 ) En de heerlijkheid des Heren zal zich openbaren en al het levende tezamen zal dit zien. De Here Here zal Zijn gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor het oog van alle volken’. ‘Te dien tijde zal de Here der heerscharen tot een sierlijke kroon en een prachtig diadeem zijn voor de rest van Zijn volk. ‘Want de Here troost Sion, Hij troost al haar puinhopen; Hij maakt haar woestijn als Eden en haar wildernis als de hof des Heren.’ (Jes. 51: 3) De heerlijkheid van de Libanon is haar gegeven, de luister van de Karmel en van Saron. Men zal u niet meer noemen: Verlatene, en men zal uw land niet meer noemen: Woestenij, maar gij zult genoemd worden: Mijn Welgevallen, en uw land: Gehuwde. (Jes. 62: 4) Zoals de bruidegom zich over de bruid verblijdt, zal uw God zich over u verblijden. (Jes. 62: 5) ( Ellen White, Profeten en Koningen, blz. 449)
Het enige wat ons nu rest is; verdere studie te doen, tekst met tekst vergelijken en bidden om de 1
Heilige Geest, dat Hij ons leiden mag tot de volle waarheid die is in Christus Jezus.
.
1