CWO 1 Optimist WSV De Ank
Dit boek is van:___________________ 1
Inhoud Wat moet je eigenlijk leren? ................................................................................................................... 3 Theorie: ............................................................................................................................................... 3 Praktijk ................................................................................................................................................. 3
Deel 1 Theorie Schiemanswerk........................................................................................................................................ 5 Zeiltermen ............................................................................................................................................... 9 Onderdelen............................................................................................................................................ 11 Veiligheid ............................................................................................................................................... 12 Reglementen ......................................................................................................................................... 13 Krachten op het schip en hun gevolgen ................................................................................................ 15
Deel 2 Praktijk Het schip zeilklaar en nachtklaar maken ............................................................................................... 17 Overstag gaan........................................................................................................................................ 18 Gijpen .................................................................................................................................................... 19 Afvaren en aankomen aan hogerwal .................................................................................................... 21
2
Wat moet je eigenlijk leren? Wat moet je eigenlijk allemaal weten voor je CWO1? Hieronder staat kort beschreven wat je gaat leren in de theorie en in de praktijk. Hierna worden al deze onderdelen één voor één uitgelegd.
Theorie: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Schiemanswerk Zeiltermen Onderdelen Veiligheid De noodzaak van het reven onderkennen Reglementen Krachten op het schip en hun gevolgen
Praktijk 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Het schip zeilklaar en nachtklaar maken Sturen, roer- en schootbediening Stand en bediening van de zeilen Overstag gaan Opkruisen in breed vaarwater Gijpen Afvaren van hogerwal Onder toezicht aankomen aan hogerwal Toepassing van de reglementen
3
Deel 1 THEORIE
4
Schiemanswerk Schiemanswerk is alles wat te maken heeft met het werk dat een schieman vroeger deed. Een schieman was aan boord verantwoordelijk voor de touwen en de knopen. Een schieman kende dus veel knopen, maar wist ook veel van de kwaliteit en de sterkte van de verschillende touwen. Je moet de volgende knopen kunnen herkennen, zelf kunnen leggen en weten waarvoor je ze gebruikt: 1. achtknoop 2. halve steek 3. platte knoop 4. mastworp 5. kikker beleggen 6. opbossen van een lijn Achtknoop De achtknoop wordt meestal gebruikt om het einde van een schoot te verdikken, zodat deze niet vanzelf uit de blokken of leiogen kan lopen. Een achtknoop is altijd weer gemakkelijk los te maken.
Halve steek Halve steek: Een zeer eenvoudige knoop die kan dienen om een lijn voorlopig vast te zetten. Het bezwaar is dat de knoop vanzelf los gaat. Daarom gebruik je hem bijna nooit alleen.
5
Platte knoop Wanneer je twee einden van gelijke dikte aan elkaar vast wilt maken, gebruik je de platte knoop. Een bezwaar is dat een platte knoop nogal vast kan gaan zitten als er veel kracht op staat.
Mastworp De mastworp dient om een lijn op een paal vast te zetten. Veel gebruikt bij het afmeren van een schip. Een bezwaar is dat als er erg veel kracht op komt, de knoop erg vast kan gaan zitten. De mastworp wordt ook gebruikt als eerste knoop van een sjorring bij pionierwerken.
6
7
Kikker beleggen Op een kikker kun je gemakkelijk een lijn vastmaken waarop grote krachten staan (zoals de vallen). De lijn is weer gemakkelijk los te maken.
Opbossen van een lijn Door een lijn op te bossen komt hij niet in de knoop en kun je hem gemakkelijk weer gebruiken.
Onderhoud van touwen en lijnen Het is belangrijk om touwen en lijnen die je gebruikt goed te onderhouden. Dit zijn de meest belangrijke: 1. zorg dat er geen knopen in lijnen zitten als je ze niet gebruikt. Later willen ze misschien nooit meer los, en het beschadigt het touw. 2. zorg dat je lijnen op een droge plaats opruimt. Als lijnen niet kunnen drogen, kunnen ze gaan rotten en wordt de lijn minder sterk.
8
Zeiltermen Op het water worden sommige dingen anders aangeduid dan op de wal. Ten eersten spreek je niet op een boot van links en recht maar van bakboord en stuurboord. Als je achter op de boot staat en je kijkt naar voren is links bakboord en rechts stuurboord. Stuurboord is ook de kant bij ons waar het wrikgat zit. Naast deze twee termen hebben we nog veel meer temen: Hogerwal; is de wal waar de wind vandaan komt. Lagerwal; is de wal waar de wind naar toe gaat. Langswal; is de wal waar de wind langs waait. Loef; dit is de kant waar de wind vandaan komt, en wordt ook wel hoge kant genoemd. Lij; dit is de kant waar de wind naar toe gaat (de kant van het zeil), en wordt ook wel lage kant genoemd. Oploeven; met de boot naar de wind toe draaien Afvallen; met de boot van de wind draaien Een zeilboot kan alle kanten op varen behalve tegen de wind in. Er zijn 4 koersen, bij elke koers staan je zeilen weer anders. Aan de wind; Hier vaar je ongeveer 45 graden ten opzichte van de wind (schuin naar de wind toe), zo kan je toch naar een punt zeilen wat tegen de wind in ligt. Je kan er alleen niet in een rechte lijn naar toe zeilen. Je hebt je zeilen strak aan getrokken. Halve wind; Nu vaar je dwars (90 graden) op de wind. Je zeilen kun je nu iets laten vieren. Ruime wind; Nu vaar je schuin van de wind af, je kunt je zeilen nu bijna helemaal laten vieren. Voor de wind; Je vaart nu recht van de wind af, je kan je grootzeil helemaal laten vieren, de fok kan nu te loevert staan, dat is aan de andere kant van het grootzeil. Overstag; Als je overstag gaat, draai je met de punt van de boot door de windrichting heen. Je zeilen gaan naar de andere kant van de boot als je door de wind draait. Gijpen; Als je gijpt, draai je met de achterkant van de boot door de windrichting heen. Je zeilen gaan naar de andere kant van de boot als je door de wind draait. Killen: Het killen van de zeilen kan op twee manieren gebeuren. 9
1. Je laat je zeilen te ver vieren (te los) . Hierdoor zal als eerste bij de mast het zeil gaan tegen bollen, dit noemen ze ook wel het killen van het zeil. 2. Je loeft te ver op (naar de wind toe draaien) hierdoor vangen de zeilen geen wind het zeil gaat killen
10
Onderdelen Voor je CWO1 moet je minimaal 15 onderdelen van de boot kennen.
11
Veiligheid Het is goed om een aantal zaken over de veiligheid te weten in de boot. Zo kun je beter op je eigen veiligheid letten. Omslaan: Als je omslaat met een boot, moet je bij de boot blijven. Hulp zal namelijk altijd op de omgeslagen boot afkomen. Je bent dus beter zichtbaar. Als je gaat zwemmen zien andere schepen je misschien over het hoofd. Je kunt op de omgeslagen boot klimmen zodat je minder snel afkoelt. Als je naar de kant wilt zwemmen, is dit soms verder dan je denkt. Ook gaat het zwemmen meestal zwaarder dan je denkt. Daardoor haal je het misschien niet. Regenkleding: Als je in de boot regenkleding aan trekt (vooral regenbroek), omdat het regent, er veel golven zijn of omdat je het koud hebt, moet je een zwemvest aantrekken. Met regenkleding aan kun je namelijk helemaal niet goed zwemmen. Misschien heb je dit wel eens geprobeerd op zwemles. Natuurwater is veel kouder dan zwembadwater, en er zijn golven. Je wordt snel moe en koud, en kunt dan niet meer zwemmen. Daarom moet je altijd een zwemvest aandoen als je regenkleding aandoet. Laarzen: Als je laarzen aandoet, moet je ook een zwemvest aandoen. Laarzen worden in het water heel zwaar. Je kunt dan niet meer met je benen zwemmen. Je kunt ze ook niet gemakkelijk uit trekken. En als je alleen met je armen kunt zwemmen, kom je niet zo ver. Reddingsvest: Een reddingsvest/zwemvest is verplicht als je regenkleding of laarzen draagt. Ook is hij verplicht bij windkracht 4 of hoger en bij mensen zonder zwemdiploma. Een reddingsvest heeft een kraag die je hoofd boven water houdt als je bewusteloos bent. Een zwemvest heeft dit niet. Beide zorgen ze ervoor dat je blijft drijven. Zoek altijd een zwemvest/reddingsvest uit die geschikt is voor jou gewicht. Dit staat aan de binnenkant. Zwemmen: In het zwembad kun je altijd de bodem zien en weet je dat je er veilig kunt zwemmen. In buitenwater kun je dit niet. Omdat je niet weet hoe diep het is, hoe koud, en of er voorwerpen in het water liggen, moet je altijd voorzichtig het water in gaan. Je mag dus nooit duiken! Ook is het verstandig om bij de boot in de buurt te blijven of om iets dat drijft mee te nemen. Reven: Reven is het kleiner maken van het grootzeil. Reven kan nodig zijn wanneer het erg hart waait. Als het erg hard waait, gaat de boot gemakkelijk erg schuin en is het moeilijker om te sturen. De boot wil namelijk de hele tijd naar de wind toe draaien, oploeven dus. Dit komt omdat de boot loefgierig is. Wanneer het grootzeil kleiner gemaakt wordt, kan de boot beter in bedwang gehouden worden. Je gaat minder snel, minder schuin en je kunt beter sturen. Reven kan in onze boten door het zeil om de giek te rollen. Hoe dit precies gaat, hoef je nog niet te weten voor CWO 1. 12
Reglementen Op het water zijn, net als op straat, voorrangsregels. Deze regels staan beschreven in het BPR, het Binnenvaart Politie Reglement. Er zijn 6 belangrijke voorrangsregels: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Goed zeemanschap Klein schip wijkt voor groot schip Schepen aan stuurboordwal hebben voorrang Zeilboot gaat voor spierboot gaat voor motorboot Zeilboot met zeilen over bakboord heeft voorrang op zeilboot met zeilen over stuurboord Zeilboot aan loefkant wijkt voor zeilboot aan lijkant
1 Goed zeemanschap Dit betekent dat je altijd alles zult doen om een aanvaring te voorkomen. Ook als je voorrang hebt. Veiligheid gaat altijd eerst. 2 Klein schip wijkt voor groot schip Kleine schepen moet aan de kant voor grote schepen. Een schip is groot als het langer is dan 20 meter. Een schip is ook ‘’groot’’ als het beroepsvaart is. Dit betekent dat de functie van de boot een beroep is, zoals bijvoorbeeld een pont, een vrachtschip, een baggerschip of politie.
3 Schepen aan stuurboordwal hebben voorrang Als een zeilboot opkruist in een vaarwater moet de zeilboot wijken voor een boot die langs de kant vaart aan stuurboord .
13
4 Zeilboot gaat voor spierboot gaat voor motorboot Een motorboot wijkt voor een spierkracht voortbewogen schepen en zeilboten en een spierkracht voortbewogen schip wijkt voor een zeilboot.
5 Zeilboot met zeilen over bakboord heeft voorrang op zeilboot met zeilen over stuurboord Als er twee zeilboten elkaar kruisen dan kijken we eerst over welke boeg ze liggen, dus aan welke kant de zeilen staan. Als de zeilen over stuurboord staan moeten we de boot met de zeilen over bakboord voor laten gaan. 6 Zeilboot aan loefkant wijkt voor zeilboot aan lijkant In het geval dat er twee zeilboten over dezelfde boeg liggen, moet de boot die aan loefzijde ligt wijken voor het de boot aan lijzijde. ‘’Als je onder je zeilen door moet kijken, moet je wijken’’.
14
Krachten op het schip en hun gevolgen Het is de bedoeling dat je snapt wat de zeilen doen op de boot. Het grootzeil en de fok samen duwen de boot vooruit. Dat een schip niet zijwaarts gaat, komt door het zwaard. Het zwaard is het draaipunt van de boot. Het zwaard zit ongeveer onder de mast, en daarom wordt de mast ook wel aangewezen als draaipunt van de boot. Het grootzeil duwt de boot met de punt naar de wind toe. Dit noemen we loefgierig. De fok duwt de boot met de punt van de wind af. Dit noemen we lijgierig.
Bij een onjuiste zeilstand vangen de zeilen niet optaal wind en gaat de boot dus niet zo snel vooruit als dat mogelijk is. Je kunt je zeilen te strak hebben of juist te los. Wanneer je zeilen te los staan, kun je dit gemakkelijk zien; je zeilen beginnen eerst te killen en daarna te klapperen. Als je je zeilen te strak hebt, dan zie je dit niet. Maar je gaat wel langzamer. Daarom moet je altijd blijven ‘’spelen’’ met je zeilen. Dit betekent dat je vaak even moet laten vieren (losser doen), of even moet aantrekken, om te kijken wat er gebeurt en of je zeilen nog wel goed staan.
15
Deel 2 Praktijk
16
Het schip zeilklaar en nachtklaar maken Bij het zeilklaar en nachtklaar maken van de boot, zorg je dat de boot klaar is om te gaan zeilen of om verlaten te worden. Nachtklaar maken is niet hetzelfde als uitladen, wat wij aan het einde van de opkomst doen. Nachtklaar maken van de boot, doen we eigenlijk alleen op kamp. Wat moet er eigenlijk allemaal ingeladen worden? Inladen: 1. Mast 2. Spriet 3. Roertje 4. Zwaardje 5. Hoosblik Zeilklaar maken: 1. Geen water meer in de boot 2. Alles is ingeladen 3. Zeil opgetuigd 4. Alles netjes & schoon 5. Roertje achter de boot 6. Zwaardje klaar liggen Nachtklaar maken: 1. Roertje, zwaardje schoonmaken en in de loods 2. Mast controleren en opdoeken 3. Boot schoonmaken 4. Alles netjes .
17
Overstag gaan Overstag gaan doe je als je van koers wilt veranderen en daarbij met de kop door de wind gaat draaien. Tijdens de overstag moet je aan de andere kant van je roer gaan zitten, zodat je na je overstag weer tegenover de zeilen zit.
Overstag gaan Kijk altijd eerst of er ruimte is om overstag te gaan. Om overstag te gaan, ga je eerst oploeven tot aan de wind. Tijdens het overstag gaan, verricht je de volgende handelingen: 1. Klaar om te wenden? (kijk om je heen) 2. Roertje langzaam van je afduwen 3. Kijk goed om je heen of je niets of niemand in de weg zit. 4. De boot draait door de wind, heel even lig je in de wind, maar dan ineens komt het grootzeil over en kruip je naar de andere kant. 5. Trek je zeiltje aan en houdt je roer weer recht.
Opkruisen Wanneer een punt wat je wilt bezeilen tegen de wind in ligt, kan je daar niet zo maar komen. In de afbeelding zie je hoe dit probleem opgelost kan worden. Je zeilt hierbij aan de wind over bakboord en stuurboord. Je zigzagt heen en weer en gaat steeds overstag. Dit heet opkruisen.
18
Gijpen Als je voor de wind vaart en het waait niet al te hard, kan je gebruik maken van de gijp, om de zeilen van de ene zijde naar de andere zijde van de boot te verplaatsen. Net als bij overstag gaan, moet je ondertussen van roerkant wisselen. Gijpen bij harde wind is gevaarlijk.
19
20
Afvaren en aankomen aan hogerwal Voor CWO1 moet je kunnen aankomen en kunnen wegvaren van een hogerwal. Wegvaren is het makkelijkst. Afvaren van hogerwal Boot ligt met zeilen omhoog met de punt in de wind en alleen voor vast. Vaarwater is vrij. Maak van te voren goed duidelijk wie wat gaat doen. Wie gaat sturen? Wie doet het grootzeil? Wie doen de fok? Wie duwt af? Punt van de boot wordt naar bakboord/stuurboord afgeduwd. Fok wordt bak getrokken. Na voldoende gedraaid te zijn gaat de fok over, worden de zeilen aangetrokken en wordt een koers aangehouden.
Aankomen aan hogerwal Aankomen aan hogerwal is lastiger dan afvaren. Je moet namelijk goed de snelheid van de boot kunnen bepalen, en dat si best lastig. Je moet namelijk niet te snel of te langzaam aan komen varen. Het beste is als je precies stilligt vlak voor de kant, zodat je er zo af kunt stappen. Maar zo precies hoef je dat voor CWO1 nog niet te kunnen. Je vaart aan de wind als je aan een hogerwal wilt aanleggen. Je kunt door je zeilen losser of weer strakker te doen de snelheid van de boot regelen.
21
AANTEKENINGEN | VRAGEN:
22