Petanqueclub Leuven in Lovanium Cursus opgemaakt door August Carpentier L E S I: GESCHIEDENIS - REGLEMENT
A. GESCHIEDENIS 1. Egyptenaren Bij de Egyptenaren heeft men in het graf van de Farao Toetanchamon op een afbeelding kunnen uitmaken dat zij met een kleine soort boules speelden. 2. Grieken “Petti" – spel : Met werpstenen moesten de spelers naar een doel werpen. De speler die het kortst bij het doel wierp won de partij. 3. Romeinen Ongeveer hetzelfde werpspel als de Grieken. Wie het verst van het doel verwijderd was, kreeg een opdracht: de verliezer werd geblinddoekt en moest met de winnaar op de rug naar het doel lopen. 4. Frankrijk: Jeu Provençal – La Longue - Pointeur ( Plaatser): Een voet in de cirkel en met de andere voet naar links of naar rechts,naargelang het doel zich links of rechts bevond en dan op een been boule werpen. - Tireur (Trekker): Mocht 3 passen naar voren lopen en dan op één been de boule trekken. Toen een oud wereldkampioen( Jules Lenoir) in 1910 gehandicapt was (Reumapatient), niet meer kon lopen en in een rolstoel belandde, stelde een van zijn vrienden voor om het reglement van het spel aan te passen. Bollen werpen met voeten op de grond gesloten = pieds tanqués, waaruit afgeleid: pétanque. Zo zijn dan ook de aktuele regels van het petanque-spel ontstaan. Op een zeker ogenblik was het petanque- spel in Frankrijk zo populair, dat het overal gespeeld werd in de straten en openbare pleinen, zodanig dat het verkeer in de war werd gebracht. De Burgemeester heeft dan het petanque-spel op de openbare weg en pleinen verboden. Vooral in Marseille was het spel erg populair. Nu nog wordt het jaarlijkse grootste wereldtornooi daar gespeeld de eerste zondag van juli.: 3000 triplettes = 3000x3= 9000 spelers
2 B. REGLEMENT VAN HET SPEL
1. Terrein Minimum: 4m breed en 15m lang. 2. Bollen - Toegestaan: metalen bollen. - Verboden: Hout, Nagels, gevuld met lood. - Aftetingen: 7.05 cm - 8.00 cm diameter. - Gewicht: tussen 650 en 800 gr. 3. Cochonnet of But – Mikballetje Deze balletjes zijn van hout of kunststof Diameter: tussen 25 en 35mm. Geverfde buts, ongeacht de kleur, zijn toegestaan. Wordt geworpen tussen de 6 en 10 m en 50 cm van de achterlijn. Als het but na 3 pogingen niet reglementair is geworpen, is het de beurt aan de andere ploeg. De eerste ploeg behoudt het recht de eerste boule te werpen. Als het but bij het uitwerpen wordt tegengehouden door de scheidsrechter, een speler, een toeschouwer, een dier of einig bewegend voorwerp, is het ongeldig en moet het opnieuw worden uitgeworpen. 4.Werpcirkel Afmetingen van 35 tot 50 cm. De cirkel moet getrokken worden op tenminste l meter van enig obstakel en l meter van de uitlijn. In plaats van de cirkel worden ook matjes gebruikt met dezelfde afinetingen. Mogelijke stand van voeten
de voeten samen in de as van de cirkel
gescheiden voeten voet van de werparm vooruit
uit elkaar staande voeten, voet van de werparm in de as van de cirkel
Tijdens het uitwerpen moeten de voeten van de speler binnen de cirkel blijven. Bij uitzondering, mogen zij die het gebruik van een been missen met slechts een voet binnen de werpcirkel blijven. De speler die als eerste de but uitwerpt, moet niet noodzakelijk als eerste een boule werpen. Het mag een speler van dezelfde ploeg zijn. In de volgende werpronde wordt de cirkel getrokken op de lijn waar het mikballetje zich bevond.
3
5.Ploegen Doublettes : 2 x 2 spelers = 4 spelers met elk 3 bollen = 12 bollen. 1 pointeur (plaatser) en 1 tireur(trekker) Triplettes: 2 x 3 spelers = 6 met elk 2 bollen = 12 bollen. 1 pointeur – 1 middenspeler en 1 trekker. In principe moeten er dus altijd 12 bollen in het spel zijn. Bij iedere ploeg wordt een kapitein aangeduid.
6.Punten Een partij gaat tot 13 punten. Bij begin van spel wordt lotje getrokken(tossen) om beginnende ploeg aan te duiden. De ploeg die het dichtst bij het cochonnetje ligt, heeft punt en moet dan de andere ploeg laten spelen totdat deze het punt weer afpakt. De ploeg die uiteindelijk het kortste bij ligt, scoort definitief het punt. Indien meerdere bollen van de winnende ploeg korter bij liggen, kan dit meerdere punten opleveren. Het is de spelers verboden een klein obstakel dat op het terrein ligt te verwijderen,te verplaatsen, plat te stampen of in de grond te drukken. Een speler die aan de beurt is, mag de inslag van de laatst gespeelde boule wegwerken. Puntentelling bij cochonnet(but) dat buiten geworpen wordt Als de but tijdens een werpronde ongeldig wordt, kunnen er zich drie gevallen voordoen: 1. Beide ploegen hebben nog boules te spelen: de werpronde eindigt onbeslist. 2. Slechts een ploeg heeft nog boules te spelen: deze ploeg krijgt evenveel punten als er nog boules overblijven. 3. Geen van beide ploegen hebben nog boules: Werpronde onbeslist.
LES 2: TECHNIEK PETANQUE 1. Houding van het lichaam A. Voeten in de cirkel: 3 posities:
de voeten samen in de as van de cirkel
gescheiden voeten voet van de werparm vooruit
uit elkaar staande voeten, voet van de werparm in de as van de cirkel
4
B. Staande houding:
Voorkeur wanneer cochonnet ligt tussen de 8 en 10 m.
C.Gehurkte houding:
Soms aangewezen wanneer cochonnet ligt tussen de 6 en 8 m. Balanceren op tippen bij het werpen.
2. Houding van de bal in de hand: Bal onderhands vasthouden. Handpalm+vingers houden contact met de bal. Geen druk uitoefenen met de Duim. Sluit alleen de holte van de handpalm. Arm + pols recht houden bij het werpen.
5 3.Soorten worpen. Pointeren, plaatsen of leggen van de bal: Naargelang de toestand van het terrein: - lage vlakke boule (roulette) - Half-hoge boule - Hoge boule Knie of tip van de voet richting cochonnet. Armzwaai naar achter en bij terugkomst ter hoogte van de borst loslaten en ogen steeds gericht op, het doel. (Hypnotiseren - Fixeren). Trekken of schieten: Bal onderhands, maar losjes in de hand houden. Tir à la rafle ( rollend trekker) : mogelijk bij effen terrein Tir devant ( vóórbal - +/- 1 m) :aangewezen op zanderig terrein + los grind Tir au fer ( ijzer op ijzer) : zeker toepassen op oneffen terrein.
Plomberen: Bal als lood laten vallen Om hindernissen te ontwijken moet de bal hoog geworpen worden om juist achter de hindernis te vallen en zo mogelijk te blijven liggen. Aangewezen wanneer cochonnet te dicht bij de lijn ligt. Oefeningen Oefening 1: Afstand Bal in het midden -gang: 2 punten Bal tussen de andere lijnen: 1 punt
6 Oefening 2 : Richting Bal buitenste cirkel: 1 punt Bal volgende cirkel: 2 punten Bal middelste cirkel: 3 punten
LES 3 : HET TREKKEN OF SCHIETEN A. Doel De bedoeling is de bal van de tegenspeler, die te dicht bij het mikballetie ligt, weg te trekken of weg te schieten. Zo is er weer plaats om naar het cochonnetje te werpen. B. Vasthouden van de bal Losjes in de hand, vingers rond de bal verspreid. Armzwaai langs het lichaam; aanhoudende fixatie van de weg te schieten bal, met knie gericht naar de bal. Arm en pols gestrekt houden. C. Verschillende manieren van trekken 1. Raspailleren of rollend trekken. ( Tir à la rafle) Kan gedaan worden op vlakke ondergrond. Bal zo kort mogelijk voor de bal laten vallen.
7 2. Half hoge bal voor de weg te schieten bal( Tir devant) Aangewezen bij +/- ongelijke ondergrond ( steentjes, zand). Bal niet te kort bij weg te schieten bal laten vallen, anders wipt deze erover. 3. ljzer op ijzer. ( Tir au fer). Kan altijd gebruikt worden, maar moeilijk te realiseren omdat op preciese afstand van de boule moet geworpen worden. Carreau: speciale worp, waarbij bal van de tegenspeler wordt weggeschoten en eigen bal blijft liggen.
Oefening 3: Schieten Per geraakte bal: 1 punt. Per getrokken bal over de lijn: 3 punten.
LES 4: TAKTIEK A.Teambeslissingen Naargelang de resultaten van de teamspelers moet beslist worden of de cochonnet lang of kort gespeeld wordt bij het werpen. Eerste bal van de pointeur: " balle devant, balle d 'argent " of " Vóór bal, zilveren bal” Trekker houdt zijn ballen zo lang mogelijk bij. Cochonnet buiten wippen als tegenspelers geen ballen meer hebben. Verdedigend spelen, indien niet anders kan.( pointeren).
8 B. Speltoestanden
Biberon - Zuigfles
B
C
D
- Biberon / Zuigfles: Met het trekken zullen de bal + cochonnet verplaatst worden of buiten vliegen - B : Met het trekken zullen de bal + cochonnet verplaatst worden of buiten vliegen - C : Duwen, eigen bal komt op de plaats van de tegenstrever. - D : Stopbal: Eigen bal tegen bal van de tegenstrever pointeren.
C. Het duwen De bedoeling is de bal of de cochonnet zodanig te verplaatsen dat hierdoor het punt van de tegenspeler wordt afgenomen. Oefening 4 Bal of cochonnet raken: 1 punt Bal of cochonnet achter eerste lijn: 2 punten Bal of cochonnet achter tweede lijn: 3 punten
9 LES 5: RAVAGE ► VERWOESTING / VERNIELING Soms kan het nuttig zijn om verschillende ballen in een bepaalde zone weg te werken en zo het spel te openen. Dit is aangewezen indien de tegenspelers geen of bijna geen ballen meer hebben.
Oefening 5: Per geraakte, bal: 1 punt Per bal buiten de cirkel: 2 punten
LES 6: HET PLOMBEREN De bal van op een bepaalde hoogte als een stuk lood op de grond laten ploffen, om te beletten dat deze te ver zou rollen. Deze worp wordt meestal in de volgende gevallen toegepast : - Gevaar een bal van de tegenstrever te raken,die naar de cochonnet zou kunnen rollen. Dus plomberen over de bal. - Bij hellend terrein, om te blijven liggen waar de bal valt. - Wanneer het cochonnetje te dicht bij de koord ligt, om niet buiten te rollen.
10 Oefening 6 : Plomberen Bal ploft tussen de 2 lijnen, maar rolt over de tweede lijn:1 punt Bal ploft tussen de 2 lijnen en blijft binnen de 2 lijnen liggen: 3 punten.
BIJLAGE :
Aanbevelingen bij het Petanque-spelen met kinderen
• Om mogelijke ongevallen te vermijden dient van in het begin een goed uitgestippelde structuur in het spel aangekweekt te worden. • Met kinderen is het eenvoudiger om steeds met 2 boules te spelen, zelfs bij doublettes (normaal 3) om verscheidene redenen: - veiligheid - Partij gaat sneller vooruit en kan uitgespeeld worden. - Minder boules in het spel en dus eenvoudiger spel. - Geen 3 bollen met dezelfde tekening: moeilijk herkenbaar. • Nadruk leggen op het feit dat niemand zich achter een speler mag bevinden om bij armzwaai geen bal in het gezicht te krijgen. • Vóór het begin van de les , 2 boules met gelijke tekening voor ieder kind klaar leggen om ruzie te vermijden en om tijd te winnen. • Best de boules laten neerleggen achter de lijn. Dit om te voorkomen dat ze de Boules zouden laten vallen op de voeten van andere spelers of hier en daar met de Boules zitten te werpen. Boules alleen oprapen op het ogenblik dat het kind moet spelen. • Best ieder kind de 2 boules achter elkaar laten werpen, tenminste wanneer het punt niet afgenomen wordt door de tegenpartij. Het spel is beter te volgen. • Een speler dat geen ballen meer heeft ,moet zich aan de overkant begeven. • Bij interessante spelsituaties, de kinderen even naar de cochonnet uitnodigen om te analyseren en de taktiek te bespreken. • Na iedere, theoretische les wordt altijd een partijtje gespeeld, meestal 2 doublettes daar er normaal 8 kinderen zijn per les.