Cursus Aanpak Kindermishandeling en huiselijk geweld voor Aandachtsfunctionarissen en medewerkers
1
Deze reader is gemaakt voor personeel en directie van Kinderdagverblijf Het Kleurboompje
Bij de cursus hoort, naast deze reader ook een internet-pagina. Het adres daarvan heb je gekregen van je leidinggevende. Het is niet toegestaan dit web-adres door te geven aan collega’s van andere instellingen dan waar jij zelf werkt. Op deze pagina kun je, behalve samenvattingen van de bijeenkomsten en huiswerkopdrachten, ook digitale versies (PDF’s) vinden van alle belangrijke documenten. Het grote voordeel van gebruik van de digitale versies is dat ze interactief zijn: met een klik op een regel van de inhoudsopgave ben je direct waar je wilt zijn, en is lastig zoeken of bladeren niet meer nodig. In de reader is zoeken nog gemakkelijker gemaakt: op elke pagina kun je met een klik op het paginanummer terugkeren naar de Inhoud. Tip: Sla de digitale versies van Reader, Meldcode en Handleiding bij de meldcode op je eigen computer op. Je zult vaak genoeg even iets moeten opzoeken.
Hij bevat het overgrote deel van de kennis en vaardigheden van aandachtsfunctionarissen en is ook voor groepsleid(st)ers een nuttige hulp bij het signaleren van vermoedens van kindermishandeling en/of huiselijk geweld. Hij is deels geschreven en deels samengesteld uit teksten van derden (zie de colofon – pag. 43), door
Effective Chaos Management
©ECMt / Hans de Waard Rotterdam, 2013.
De reader is bedoeld voor gebruik in samenhang met de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en de daarbij behorende handleiding van de
(versie juli 2013), door hen die ook de bijbehorende training hebben doorlopen of er aan deelnemen. Vriendelijk verzoek: geef deze reader niet door aan derden, ook niet aan collega’s van andere instellingen voor kinderopvang.
2
Inhoud Vooraf
4
Deel 1 Achtergronden en gevolgen
5
1.1 Definitie van kindermishandeling 1.2 Vormen van mishandeling 1.3 Feiten en cijfers
5 5 5
Deel 2 Risicofactoren, de meldcode en de praktijk, signalen, tien motieven om níet te melden, medicalisering of versterking van sociale netwerken 13 2.1 Risicofactoren 2.2 De brug tussen papier en werkelijkheid 2.3 Tien motieven om níet te melden 2.4 Signaleringslijsten 2.5 Toespraak door Micha de Winter
13 14 16 19 23
Deel 3 Gesprekstechnieken
27
3.1 Het eerste basisprincipe: Voorgrond en achtergrond 3.2 Het tweede basisprincipe: Wat is van wie? 3.3. Basisgereedschap van gesprekstechniek 3.4 Gesprekssoorten, en –rollen 3.5 Intuïtie en ratio / Holmes & Columbo 3.6 Interculturele communicatie 3.7 Positionering van de culturen van buur– en immigratielanden per dimensie
27 28 29 32 34 37
Tot slot Inbedding in de bestaande patronen
39
42
Columns Bloed onder de nagels Wie meer wil zijn dan een toerist . . .
26 41
3
Vooraf
collega’s. En ook dat je niet handelt op basis van wat je weet, maar op basis van je intuïtie en vermoedens. Even belangrijk is je bereidheid om er voor uit te komen dat je iets niet weet, kunt of durft. Maak er een gewoonte van om in zo’n geval te overleggen met een collega bij wie jij je veilig voelt.
Deze reader en de Meldcode lijken het belangrijkste onderdeel van de training maar zijn dit niet. De training bevat vier vormen van leren die elkaar steeds een beetje overlappen: Kennis, Vaardigheden, Werkhouding, en Emoties en drijfveren De reader betreft het onderdeel kennis maar draagt weinig bij aan de ontwikkeling van de nodige vaardigheden, je werkhouding en je manier van omgaan met je motivatie en de emoties die bij een vermoeden van mishandeling altijd boven komen drijven. Hieronder verkennen we deze vier onderdelen wat verder.
Tenslotte zijn je emoties van belang Je moet wel van steen zijn om bij vermoedens van mishandeling niets te voelen. ‘Wat gebeurt er als ik ongelijk had?’ ‘Ik durf die vader niet meer aan te spreken ...’ ‘Ik voel me verdrietig als ik naar Marieke kijk’ zijn opmerkingen die eerder blijk geven van professionaliteit dan van zwakte. Maar er kunnen twee groepen onder je collega’s zijn voor wie deze professionaliteit net een stap te ver is: jonge collega’s, nog niet door de wol geverfd. En ook de collega’s die zelf, of in hun nabije omgeving, al te maken hebben gehad met een of meer vormen van mishandeling. De opdracht voor het team als geheel is deze collega‘s altijd te steunen en niet te oordelen. Je loopt het risico dat je rood van schaamte wordt als je weet waarom iemand niet deed wat ze eigenlijk had moeten doen. Motieven om iets niet te doen kunnen liggen vaak erg voor de hand en kunnen ook sterk verschillen. We komen daar in de training op terug.
Kennis is hier niet bedoeld als het kunnen maken van een toets over de inhoud van de reader. Maar het is wel nuttig om er de weg in te kunnen vinden. Als je een artikel leest over het enorme belang van het terugdringen van mishandeling zullen sommige dingen direct blijven hangen in je geheugen, en andere weer worden vergeten. De zaken die je direct onthoudt zijn voor jou de belangrijkste, de andere kun je altijd weer opzoeken. Signalen die wijzen op mogelijke mishandeling zijn er zo veel dat je ze in een bespreking over een kind er beter gewoon bij kunt pakken. Het is handig om de meldcode een keer gelezen te hebben. Dat geeft je inzicht en steun bij je eigen beslissingen.
Samengevat Leren omgaan met vermoedens van mishandeling gaat samen met meer leren over je zelf, je mogelijkheden en je beperkingen. We zijn bijna allemaal wel eens gepest en dus minstens een beetje ervaringsexperts.
Vaardigheden gaan bijvoorbeeld over het toevoegen van andere manieren van waarnemen, het beschrijven van je waarnemingen en omgaan met kinderen en ouders. Een voorbeeld is dat je in staat bent om jouw waarnemingen te beschrijven zonder dat je er een mening of een oordeel in verpakt. In plaats van ‘Maartje zit nogal eens te dromen’ kun je zeggen ‘Maartje lijkt vaak zo in zichzelf gekeerd dat ze alles om zich heen vergeet’. Voor alle duidelijkheid: het gaat hier niet om het veranderen van je gedrag, maar om het toevoegen van mogelijkheden, die je tot op dat moment nog niet kende.
In de training zullen we daarom veel oefenen, ervaringen uitwisselen en die gezamenlijk bespreken. De reader en de meldcode (met bijbehorende handleiding) zijn het ‘huiswerk’.
Over werkhouding is zoveel te zeggen dat we hier volstaan met een paar voorbeelden. Bij voorschoolse zorg en naschoolse begeleiding ga je met de kinderen in je groep het liefst om op een manier die je zelf het prettigst vindt. (Denk even terug aan de grote verschillen tussen de leerkrachten die je zelf bent tegengekomen.) Maar het terugdringen van mishandeling is altijd teamwerk. Bij je werkhouding hoort dat je zo snel mogelijk je indrukken, ervaringen en twijfels deelt met de aandachtsfunctionaris en/of je
4
Deel 1 Achtergronden en gevolgen 1.1 Definitie van kindermishandeling
1.3 Feiten en cijfers
Kindermishandeling is ‘elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel’. Deze definitie is opgenomen in de Wet op de jeugdzorg.
Vooraf Er is veel onderzoek gedaan in binnen– en buitenland. Maar de resultaten verschillen enorm. Dat hoeft ons niet te verbazen. Bij onderzoek naar zaken waar een taboe op rust is het altijd moeilijk om de waarheid boven water te krijgen. Een voorbeeld daarvan is het gegeven dat 90 % van alle mishandelde kinderen niet worden gemeld bij het AMK. De kans dat kinderen onterecht worden meegeteld is veel kleiner dan de kans dat ze mishandeld zijn en niet worden meegeteld. De meeste onderzoeksresultaten zullen dus vermoedelijk lager uitvallen dan de werkelijke feiten. Om deze redenen vermelden we hier zowel de cijfers van het Nederlands Jeugd Instituut als van ‘No Kidding’, een netwerk tegen kindermishandeling.
Maar een definitie als deze is niet voldoende: een heel zeldzame harde klap, bijvoorbeeld bij een grove overtreding van de gedragsregels in het gezin, is nog geen mishandeling. Een min of meer dagelijkse klap, gedurende een langere periode, is dat wel. Hetzelfde geldt voor eenmalig of regelmatig vernederend benaderen van een kind.
De feiten bij ‘No Kidding’ Kindermishandeling is een wereldwijd probleem. We denken vaak dat kindermishandeling in ons land wel meevalt. Dat is niet terecht. Na 5 jaar van campagne voeren constateert ‘No Kidding’ dat Nederland de ernst en omvang van kindermishandeling heel sterk onderschat. Er zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd om de ernst van kindermishandeling in cijfers weer te geven. Deze onderzoeken komen met verschillende onderzoeksresultaten. De reden hiervoor is dat de onderzoeksgroep per onderzoek verschilt. Zo wordt soms onderzoek gedaan onder tieners, andere onderzoeken beschrijven alleen de situatie in Nederland en het onderzoek van The Lancet (het belangrijkste internationaal bekende tijdschrift voor artsen) is bijvoorbeeld alleen in uitgevoerd rijke landen uitgevoerd. Uit de onderzoeken kan geconcludeerd worden dat in Nederland minimaal 350.000 kinderen worden mishandeld (onderzoek van The Lancet 2008). Dat zijn 3 kinderen per klas. Ook blijkt dat 1 op de 3 kinderen in Nederland onveilig is gehecht. Dat houdt in dat ze zich onvoldoende beschermd, gewaardeerd, geliefd voelen in het gezin waarin ze opgroeien. Dit is ontdekt in een onderzoek van de Universiteit van Amsterdam in 2005. Daarin is sprake van 37% van scholieren die niet goed gehecht zijn en daarom een grotere kans lopen mishandeld te worden.
1.2 Vormen van mishandeling Een gebruikelijke onderverdeling in vijf vormen van kindermishandeling is: • lichamelijke mishandeling • lichamelijke verwaarlozing • psychische (of emotionele) mishandeling • psychische (of emotionele) verwaarlozing • seksueel misbruik
De vaak vergeten vormen:
• Het laten meemaken van mishandeling van een van de andere kinderen of van een volwassene.
• Blootstelling aan zaken die voor de betreffende leeftijdsgroep ongewenst en/of beschadigend kunnen zijn zoals pornografie, opvallend excessief drugs– en alcoholgebruik enz. (Excessief betekent hier: het drugs- of alcoholgedrag leidt tot zichtbare gedragsverandering in een ongewenste richting, zoals herhaald verdriet, angst, schreeuwen, enz.) Als je er vaak getuige van bent dat je briertje of zusje regelmatig wordt geslagen is dat op termijn minstens zo beschadigend als het zelf ondergaan van mishandeling.
5
mishandelde kinderen die hulp krijgen is op dat moment al langer dan een jaar mishandeld. • Baby’s zitten op een dag gemiddeld 2 uur in een buggy: uit onderzoek blijkt dat dit veel stress veroorzaakt.
Feiten en cijfers
• In ons land sterft iedere week een kind aan mishandeling. • In Nederland worden ieder jaar 350.000 kinderen mishandeld: op school 3 kinderen per klas.
• In rijke landen wordt tussen de 5 en 10% van de meisjes tijdens hun jeugd verkracht. Dit geldt voor 1 tot 5% van de jongens. • In ons land doet ieder half uur een scholier een poging tot zelfdoding. www.kidshealth.org • Per jaar zijn meer dan 100.000 kinderen getuige van huiselijk geweld. Kinderen die getuige zijn van geweld lopen ernstige psychische schade op. Steeds meer kinderen en jongeren in Nederland kampen met grote gedragsproblemen. 1 op de 20 kinderen snijdt zichzelf (onderzoek Child and Adolescent Selfharm in Europe (CASE) onder ruim 4.000 Nederlandse scholierennovember 2005).
Seksueel misbruik
• Een op de vijf meldingen van seksuele kindermishandeling betreft een jongen. • 15% van alle Nederlandse vrouwen heeft voor hun zestiende een negatieve seksuele ervaring meegemaakt met een familielid. In iets meer dan 50% van deze gevallen gaat het om ernstige misbruik. • 24% van alle Nederlandse vrouwen is in hun jeugd geconfronteerd met seksueel misbruik door iemand van buiten de familiekring. In bijna 50% van deze gevallen is sprake van ernstig misbruik. Dit betekent dat bijna 40% van de vrouwen in Nederland voor hun zestiende jaar een of meerdere ervaringen met seksueel misbruik heeft gehad. • De leeftijd waarop seksueel misbruik het meest voorkomt is tussen 8 en 12 jaar. • Kinderen die het slachtoffer zijn van pedofielen worden in bijna 80% van de gevallen misbruikt door daders uit hun dagelijkse omgeving, vaak het gezin. Slechts in 10% van de gevallen zijn dader en slachtoffer onbekenden van elkaar. • Kinderen die jonger zijn dan drie jaar komen in pornofilms voor. • Het bekende aantal kinderporno-afnemers is in 13 jaar gestegen met 1500%.
Kindermishandeling
• Onderzoek wijst uit dat in de rijke landen een op de tien kinderen jaarlijks het slachtoffer wordt van een vorm van kindermishandeling. Slechts 10% van deze gevallen is bekend bij de instanties voor kinderbescherming. • 4 tot 16% van de kinderen in rijke landen wordt jaarlijks lichamelijk mishandeld. • 10% van de kinderen in rijke landen wordt slachtoffer van emotionele mishandeling of wordt verwaarloosd. • Elke drie uur wordt er bij de rechter bescherming gevraagd voor een kind. Onder toezichtstelling, ontheffing of ontzetting uit de ouderlijke macht. • 1 op de 20 baby’s die veel huilen wordt op de een of andere manier mishandeld, door elkaar geschud, of krijgt een doek op de mond om het huilen te smoren. Dit komt vaak te laat aan het licht omdat ouders zich ervoor schamen dat zij niet met hun baby kunnen omgaan. • Kindermishandeling leidt tot mentale problemen, drugs– en alcoholmisbruik, risicovol seksueel gedrag, zwaarlijvigheid en crimineel gedrag. • Verwaarlozing is minstens zo beschadigend als lichamelijke mishandeling en seksueel misbruik. • 80% van de TBS patiënten in het Pieter Baan Centrum zijn in hun jeugd emotioneel verwaarloosd, mishandeld of seksueel misbruikt. (Het PBC is de psychiatrische observatiekliniek van het Ministerie van Justitie. Het is formeel een gevangenis met een specifieke taak: het uitbrengen van adviezen aan rechtbanken) • Kindermishandeling is zowel een schending van de mensenrechten als een publiek gezondheidsprobleem en het veroorzaakt hoge lasten voor de samenleving. • Bij meer dan de helft van de kinderen die bij een AMK werd gemeld duurde de mishandeling op het moment van melding al langer dan een jaar. Tweederde van de
Kind en maatschappij
• 300 studies wereldwijd wijzen uit dat televisie kijken agressiviteit doet toenemen en angstgevoelens versterkt.
• Ruim 9% van de Nederlandse huishoudens leeft onder
of rond het sociale minimum (de armoedegrens). In 1998 betrof dit 354.000 kinderen onder de 18 jaar. • Kinderen kijken gemiddeld 4.000 uur televisie voor ze naar de kleuterschool gaan. • Voor hun 12e jaar zien kinderen minstens 90.000 geweld-acties en 6.000 moorden. • Meisjes met anorexia helpen elkaar via internet om zo mager mogelijk te worden. • Tieners laten zich filmen tijdens seks en verspreiden die filmpjes via internet onder vrienden en bekenden. • Scholieren tussen de 14 en 17 jaar hebben massaal harde porno op hun mobiele telefoons en sturen dit aan elkaar door. • 52% van alle 15 jarigen drinkt wekelijks alcohol. • Kinderen tussen de 11 en 18 jaar worden vaak online gepest en lijden daar heel erg onder. • Groepen jongeren slaan onschuldige voorbijgangers in elkaar, filmen dit en zetten de beelden op internet.
6
• Honderden meisjes onder de 16 jaar laten hun schaam-
van meldcodes. Tegelijkertijd zien we dat in het onderwijs ook minder actie ondernomen wordt. Scholen, en andere voorzieningen voor kinderen, moeten dus meer de meldcode gaan invoeren. Ook kan er meer gewerkt worden aan het vergroten van de bekendheid met de bestaande meldcode. • Het blijkt dat slechts een klein deel van de gesignaleerde gevallen van kindermishandeling gemeld wordt bij het AMK. Ondanks het feit dat de afgelopen jaren veel aandacht besteed is aan de implementatie van een meldcode. • De meldcode moet worden geïntegreerd in het werkproces – anders wordt er geen gebruik van gemaakt of heeft men er geen weet van. Dit heeft volgens ‘No Kidding’ alles te maken met betrokkenheidsgevoel en het nemen van verantwoordelijkheid. (Bron: Rapport meldcodes kindermishandeling april 2008 Ministerie Jeugd en Gezin.)
lippen verkleinen: ze vinden elkaar op websites om te praten over toekomstige operaties. • Meisjes verkopen hun lichaam in toiletten en garages voor breezers, een lift naar huis, happy meals enz. • Kinderen stoken elkaar op via internet en sms’jes hoe je jezelf van het leven kunt beroven. • Kinderwagens waarbij baby’s niet naar hun moeder kunnen kijken verstoren de ontwikkeling. Kinderen die hun moeder niet kunnen zien proberen vaker niet succesvol hun aandacht te trekken. Kinderen die met hun gezicht naar moeder gericht zitten lachen meer, luisteren meer naar de moeder en slapen sneller.
Huiselijk geweld
• Meer dan een kwart van de Nederlandse bevolking is slachtoffer (geweest) van huiselijk geweld.
• 900.000 kinderen onder de 12 jaar groeien op in een gezin waarvan een ouder psychische problemen of verslavingsproblemen heeft. Datzelfde geldt voor nog eens een half miljoen jongeren tot 22 jaar. • Zo’n 40% tot 70% van de mannen die geweld gebruikt tegen hun partner mishandelt ook hun kinderen; 50% van de vrouwen die mishandeld wordenmishandelt ook hun kinderen.
Feiten en cijfers 2: Het Nederlands Jeugd Instituut Uit onderzoek blijkt dat in 2010 ruim 118.000 kinderen en jongeren van 0 tot 18 jaar in Nederland (ruim 3 procent van het totaal) blootgesteld waren aan een vorm van kindermishandeling. (Tweede Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van kinderen en jeugdigen 2011 – prevalentie: vakterm van onderzoekers voor de mate waarin iets voor komt). De meerderheid betreft emotionele verwaarlozing (inclusief verwaarlozing van het onderwijs en getuige zijn van huiselijk geweld) en fysieke verwaarlozing met respectievelijk 36 en 24 procent van de gevallen. Seksueel misbruik wordt met 4 procent het minst gemeld. Vergeleken met de resultaten van de eerste ‘Nationale prevalentiestudie mishandeling in 2005’ (NPM 2005) is er sprake van een stijging van het aantal kinderen en jongeren dat wordt mishandeld. In 2005 ging het nog om ruim 107.000 kinderen en jongeren. De grootste stijging is te zien in het aantal kinderen dat slachtoffer is van fysieke en emotionele verwaarlozing.
Kindermishandeling en scholen
• Van alle meldingen die gedaan worden bij het AMK, komt er 7% bij scholen vandaan.
• Scholen blijven achter bij de implementatie van de meldcode kindermishandeling in vergelijking met andere beroepsgroepen. • Kindermishandeling heeft geen prioriteit. De meeste professionals geven aan bij vermoedens van kindermishandeling geen actie te hebben ondernomen in het afgelopen jaar. • Bijna de helft van de professionals die met kinderen betrokken zijn, beschikt over een meldcode (45%). In het onderwijs is dat 49%. • Van de scholen met een meldcode heeft 4 op de 10 lesgevers geen idee van een meldcode. • De intentie om een meldcode in te voeren is niet hoog: Nog geen derde van alle professionals. Ook van de koepelorganisaties is er niet veel steun. Gedacht wordt dat de professionals het zelf wel invullen of dat kindermishandeling geen probleem is gebleken! • Training of scholing in het omgaan met vermoedens van kindermishandeling is laag: 29 %. (en niet structureel) In het onderwijs is dit maar 8%. • De behoefte voor het vergroten van kennis over kindermishandeling is niet minder bij professionals die al beschikken over een meldcode. • In het onderwijs is men minder bekend met de inhoud
Vormen van mishandeling in procenten emotionele verwaarlozing 36 fysieke verwaarlozing
24
emotionele mishandeling 11 fysieke mishandeling
7
18
seksueel misbruik
4
overige
7 % 0
15
30
45
één-oudergezinnen, gezinnen met drie of meer kinderen en stiefgezinnen. Ook een allochtone achtergrond laat een verhoogd risico zien. Voor gezinnen van Marokkaanse, Turkse, Surinaamse of Antilliaanse afkomst valt dit echter weg als rekening wordt gehouden met het gemiddeld lagere opleidingsniveau. Voor gezinnen uit landen die op een vluchtelingstatus duiden blijft dit verhoogd risico bestaan. Mogelijk spelen trauma’s in deze gezinnen daarbij een belangrijke rol. De effecten van risicofactoren in 2005 en 2010 zijn gelijk.
In 2005 ging het daarbij om ruim 24 procent van de gevallen en in 2010 om 36 procent van de gevallen. De onderzoekers concluderen dat door meer politieke en publieke aandacht professionals alerter zijn geworden op signalen van kindermishandeling en dit eerder rapporteren maar dat het feitelijk aantal slachtoffers van kindermishandeling vermoedelijk gelijk is gebleven.
Onderzoek naar kindermishandeling In 2005 zijn twee studies uitgevoerd met de vraag hoe vaak kindermishandeling voorkomt, één onder Advies– en Meldpunten Kindermishandeling en beroepskrachten (Nationale prevalentiestudie mishandeling2005) en één onder middelbare scholieren (Scholieren over Mishandeling2006). Het doel van deze studies was inzicht te verschaffen in de mate waarin verschillende vormen van kindermishandeling voorkomen onder kinderen en jongeren van 0 tot 18 jaar. In 2010 zijn de twee onderzoeken herhaald binnen de ‘Nationale prevalentiestudie mishandeling’ (2010). Deze studie bestaat uit twee delen: een informantenstudie en een scholierenstudie. Door verschillen in opzet van de deelonderzoeken zijn de gegevens niet zondermeer vergelijkbaar. Zo is in de scholierenstudie gebruik gemaakt van zelfrapportage door de leerlingen en in de informantenstudie zijn professionals die beroepsmatig met kinderen te maken hebben bevraagd.
Conclusie Het aantal slachtoffers van kindermishandeling is sinds 2005 niet gedaald. Daarop wijzen de cijfers afkomstig van drie bronnen: de professionals, de AMK’s en de scholieren. Meer beleidsmatige en publieke aandacht voor kindermishandeling heeft geleid tot een toename van het aantal meldingenvooral bij de AMK’s, maar niet tot een merkbare daling van het aantal slachtoffers. Lees voor een toelichting eventueel de volgende pagina. Nog een grafiek: Registratiegegevens Advies– en Meldpunten Kindermishandeling
Aantal contacten x 1000
■
■
■
■
10
■
■
30
■
■
■
■
Uit de informantenstudie (professionals die met kinderen werken) komt naar voren dat het aantal mishandelde kinderen is gestegen van 24,1 per duizend kinderen in 2005 naar 27,4 in 2010. Voor de gegevens van de Advies– en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s) is de stijging forser namelijk van 3,8 in 2005 naar 6,4 per duizend kinderen in 2010. Koppeling van gegevens van de informanten en de AMK’s leveren een landelijk beeld op van ruim 118.000 mishandelde kinderen. In 2005 ging het naar schatting om 107.000 kinderen. De prevalentie van kindermishandeling zoals gemeten in de scholierenstudie is hetzelfde gebleven als in 2005. 99 van de duizend scholieren geven aan mishandeld te zijn.
40
▲
■
■
20
50
■ ■
De prevalentie van kindermishandeling
60
totaal adviezen meldingen
■
70
■
De cijfers van hoe vaak kindermishandeling voorkomt zijn in beide onderzoeken gebaseerd op gevallen van kindermishandeling die zich hebben voorgedaan in 2010. Kinderen die in de jaren voorafgaand aan 2010 zijn mishandeld maar niet meer in 2010 zelf zijn niet meegeteld.
▲
2004
▲
▲
▲
▲
▲
2005 2006 2007 2008 2009 2010
Gebruikte onderzoeken of registraties: Nationale Prevalentiestudie Mishandeling (NPM). Scholieren over mishandeling. Adviezen en Meldingen over Kindermishandeling.
Risicofactoren Het risico op kindermishandeling is ruim acht keer groter in gezinnen met zeer laag opgeleide ouders en vijf keer groter wanneer beide ouders werkloos zijn. Daarnaast is het risico op kindermishandeling groter bij
8
▲
willekeurig geselecteerde scholen voor voortgezet onderwijs, door middel van het invullen van deze vragenlijst meegedaan aan het onderzoek.
Samenvatting van onderzoeken: Augeo–Foundation Kindermishandeling in Nederland In april 2007 zijn twee belangwekkende onderzoeksrapporten gepubliceerd en aan de Tweede Kamer gezonden. Het betrof de eerste empirische onderzoeken naar de aard en omvang van kindermishandeling in Nederland. Tot die tijd was niet onderzocht hoeveel kinderen in Nederland jaarlijks te maken hebben met mishandeling. Men ging uit van schattingen, gebaseerd op Amerikaans onderzoek van 50.000 tot 80.000 gevallen per jaar. Uit deze rapporten wordt duidelijk dat het aantal gevallen van kindermishandeling in Nederland beduidend hoger ligt dan tot dusverre werd aangenomen.
De SOM schat de omvang van kindermishandeling op 160.700 gevallen in deze leeftijdsgroep. In de afgelopen twaalf maanden bleek bijna twintig procent van de jongeren ervaring te hebben gehad met een vorm van kindermishandeling. Ruim een derde van de jongeren geeft aan ooit kindermishandeling te hebben meegemaakt in de vorm van ernstige psychologische agressie van ouders, fysiek geweld binnenshuis waargenomen, fysieke conflicten tussen ouders, seksueel misbruik en/ of ernstige verwaarlozing. Eén op de vijftien jongeren is in het afgelopen jaar slachtoffer geweest van een combinatie van verschillende vormen van kindermishandeling. Uit de SOM blijkt verder dat psychologische agressie van ouders en fysiek geweld binnenshuis de meest gemelde categorieën van kindermishandeling zijn.
De Nationale Prevalentiestudie Kindermishandeling (NPM–2005), Universiteit Leiden In de NPM–2005 zijn de omvang en de aard van mishandeling van kinderen en jeugdigen van 0 tot 17 jaar in Nederland onderzocht. De NPM–2005 maakte daarvoor gebruik van meer dan 1.100 informanten, verspreid over het hele land. Deze informanten waren professionals die beroepsmatig met kinderen te maken hebben in allerlei sectoren van de samenleving zoals onderwijs, kinderopvang, politie en huisartsen. Ook is gebruik gemaakt van de registraties van de AMK’s.
SOM, NPM–2005 en AMK–cijfers Het verschil in uitkomsten tussen de twee studies is dan ook geen verrassing. In de NPM werd immers gevraagd naar kindermishandeling zoals die bekend was bij buitenstaanders die beroepshalve weet hadden van kindermishandeling. De SOM heeft de (potentiële) direct betrokkenen bevraagd waarmee ook een deel van de gevallen die niet werden opgemerkt door professionals bekend is geworden. Beide onderzoeken tonen aan dat de omvang van kindermishandeling groter is dan tot nu toe werd aangenomen en bevestigen daarmee de noodzaak van een verbeterde aanpak.
De NPM–2005 schat de omvang van kindermishandeling op 107.200 gevallen. De prevalentie voor 2005 is daarmee ongeveer 30 gevallen van kindermishandeling op iedere 1.000 kinderen. Tenminste de helft van deze kinderen, 50.000 per jaar, ondergaan zware vormen van kindermishandeling met aanwijsbare schade als gevolg.
Wat de NPM–2005 daarnaast inzichtelijk maakt is dat er een groot verschil is tussen het aantal gevallen van kindermishandeling, dat bekend is bij professionals, en het aantal van die gevallen dat wordt gemeld bij het AMK. In 2005, het jaar waarover beide onderzoeken gaan, is ruim 38.000 keer contact opgenomen met een AMK en hebben professionals 6985 meldingen van vermoedens van kindermishandeling gedaan. Slechts een beperkt aantal professionals weet de weg naar het AMK te vinden, of professionals hebben redenen om de gevallen die bij hen bekend zijn niet bij het AMK te melden.
De meerderheid van de gevallen betreft vormen van verwaarlozing zoals fysieke en emotionele verwaarlozing en verwaarlozing van het onderwijs. De schatting van het aantal slachtoffers van seksuele mishandeling is ruim 4.700 gevallen. Fysieke mishandeling komt in ruim 19.000 gevallen voor. Eén-oudergezinnen, stiefgezinnen, gezinnen met werkloze ouders, allochtone gezinnen, gezinnen uit de laagste milieus en grotere gezinnen laten een verhoogd risico op kindermishandeling zien vooral gezinnen met een combinatie van dergelijke sociale risicofactoren.
Scholieren over Mishandeling (SOM), VU te Amsterdam Buitenlands onderzoek laat bij de VU–onderzoeksmethode (zelfrapportage) geen grote afwijkingen van de Nederlandse percentages zien. Bij de Leidse methode (registraties door professionals) ligt dat anders: de Nederlandse drie procent is beduidend hoger dan buitenlandse percentages. Dit is des te opmerkelijker omdat Nederland geen meldplicht of verplichte meldcodes voor professionals kent.
In de SOM–studie zijn de informanten geen volwassen professionals, maar zijn jongeren zelf benaderd als informanten. Omdat ook op deze manier nog niet eerder onderzoek was gedaan naar de aard en omvang van kindermishandeling in Nederland is ten behoeve van deze studie een nieuwe vragenlijst samengesteld. In totaal hebben 1.845 leerlingen uit de eerste vier klassen van het voortgezet onderwijs, verspreid over veertien
9
Gevolgen van mishandeling De ontwikkeling van een kind hangt voor een groot deel af van de kwaliteit van de relatie met de ouders. Dat geldt zeker in de eerste levensjaren. Later gaat de omgeving een steeds belangrijkere rol spelen. De liefdevolle zorg en aandacht van de ouder is voor het opgroeiende kind een basis voor wederzijds vertrouwen. Het kind kan zich daardoor in een veilige sfeer ontplooien. Bovendien stimuleert de positieve aandacht van de ouder het kind om zich evenwichtig te ontwikkelen op emotioneel, intellectueel en lichamelijk gebied.
Gevolgen voor de maatschappij De onveiligheid die kinderen tijdens hun opvoeding ervaren is een belangrijke oorzaak van gedrag dat de maatschappij als overlast en als bedreiging van de veiligheid ervaart. Verslaving is een van de manieren om de ellendige gevolgen van kindermishandeling in de jeugd te ontvluchten. Die verslaving aan drugs en alcohol brengt overlast voor de omgeving mee. Andere maatschappelijke gevolgen van kindermishandeling zijn de kosten van de behandeling die slachtoffers nodig hebben. Adrie Wolzak en Ingrid ten Berge, NJi.
In het geval van kindermishandeling ontbreekt die geborgenheid en komt de ontwikkeling van een kind zwaar onder druk te staan. Het ondermijnt het vertrouwen van het kind in anderen. Als het kind de buitenwereld als vijandig ervaart, dan verstoort dat zijn omgang met de kinderen en volwassenen om hem heen. Het kind zoekt de schuld voor het gedrag van de mishandelende ouder bij zichzelf. Daardoor krijgt hij een verwrongen, negatief beeld van zichzelf en loopt zijn zelfvertrouwen een grote deuk op.
• • • • • •
Ook moet gedacht worden aan: het verloren gaan van talenten en de voortzetting van mishandeling in volgende generaties. Enkele tientallen keren per jaar sterft in ons land een kind aan de gevolgen van mishandeling. Ook zelfdoding als gevolg van kindermishandeling, bij voorbeeld als gevolg van een depressie op latere leeftijd, komt voor, maar betrouwbare gegevens over de aantallen zijn er niet. [Red.]
Niet elk kind lijdt even veel onder mishandeling. De belangrijkste factoren die het effect bepalen, zijn: de ernst van het geweld, de verwaarlozing of het misbruik op zich; de leeftijd waarop het begint; hoe lang het voortduurt; het wel of niet aanwezig zijn van steun uit de omgeving; de persoonlijkheid van het kind; de mate van emotionele druk.
Meer informatie Meer informatie over de gevolgen van kindermishandeling vindt je in het document: Gevolgen van kindermishandeling van het NJi. Voor het downloaden van dit document: Ga naar: http://www.NJi.nl/eCache/DEF/1/06/190.html En scroll naar de onderkant van de pagina voor de download–knop.
Gevolgen tijdens de jeugd Een van de mogelijke gevolgen van kindermishandeling op korte termijn is lichamelijk letsel. In extreme gevallen, bij zware lichamelijke mishandeling of verwaarlozing, kan het kind zelfs aan de gevolgen overlijden. Ook remt kindermishandeling de ontwikkeling en kan kindermishandeling stoornissen veroorzaken. Mishandeling, verwaarlozing en seksueel misbruik van het kind verstoren de normale vorming van het netwerk van zenuwen in een deel van de hersenen.
*) Een posttraumatische stressstoornis is een ernstige psychiatrische ziekte die vaak heel lang duurt en normaal functioneren vaak niet mogelijk maakt. Ook ver in het verleden liggende traumatische ervaringen kunnen de oorzaak zijn. Deze stoornis komt veel voor onder militairen die actief zijn geweest in oorlogsgebieden.
Gevolgen op volwassen leeftijd Gevolgen van kindermishandeling op lange termijn zijn bijvoorbeeld posttraumatische stressstoornissen en dissociatieve stoornissen *). Ook lichamelijke klachten met een psychische oorzaak komen voor. Een volwassene die als kind is mishandeld, kan zijn toevlucht zoeken tot verslaving, zelfverwonding en zelfmoord als de herinneringen aan thuis ondraaglijk worden.
Een dissociatieve stoornis is een persoonlijkheidstoestand waarin de relatie met de werkelijkheid op allerlei manieren kan zijn verstoord. Een voorbeeld: “Mijn vader dacht dat hij met mij seks had. Maar dat was niet zo. Hij had seks met mijn lichaam, maar ik zat in die scheur in de muur (wijzend op de scheur)”. (Shirley Turcot in een Canadese documentaire over haar leven als slachtoffer van een haar misbruikende vader.)
10
Parkeren en Verwerken in verschillende levensfasen De gevolgen van kindermishandeling zijn lang niet altijd direct zichtbaar. Kinderen heben een soepele mind, die hen in staat stelt de pijn te ‘parkeren’ wanneer zonder hulp het verwerken ervan niet tot stand komt. Vaak wordt de pijn in de puberteit voor het eerst (indirect) zichtbaar en uit zich die in allerlei vormen van gedragsproblematiek. Deze kinderen zijn lang niet altijd in staat om hun ervaringen met behulp van psychologische ondersteuning te verwerken. Ze zijn daar dan te jong voor en psychologisch nog niet sterk genoeg. Een tweede periode waarin veel mensen met een traumatische verleden bereid zijn te trachten dit te verwerken begint tussen het 35ste en 40ste levensjaar. Levenservaring heeft hen ondanks alles een voldoende basis verschaft voor een therapeutisch proces. De derde periode is die van 50 tot 60 jaar, waarin het korte termijn geheugen merkbaar afneemt (een gewoon verschijnsel voor elke oudere) en het lange termijn geheugen juist toeneemt. Daardoor komen naast de leuke jeugdherrineringen ook de traumatische ongewild weer op de voorgrond. In allerlei beroepsgroepen is met enige regelmaat te zien dat collega’s die dertig jaar lang prima functioneerden, vrij plotseling dysfunctioneel gedrag vertonen of volledig instorten. Nogal eens heeft het ingeslikte verdriet dan uiteindelijk tot depressie geleid, waaronder alleen op dit terrein ervaren therapeuten nog de posttraumatische stress herkennen. De gevolgen voor de toekomst nemen sterk toe wanneer een kind aan een volwassene vertelt wat hem of haar is overkomen en met die informatie niets wordt gedaan, of de ondernomen acties niet leiden tot verandering (vermindering van mishandeling). In dat geval neemt het gebrek aan vertrouwen in anderen zo toe dat de schade op langere termijn - in welke vorm dan ook - doorgaans stevig toeneemt.
11
How many people are trapped in their everyday habits: part numb, part frightened, part indifferent? To have a better life we must keep choosing how we are living. Albert Einstein
12
Deel 2 Risicofactoren, de meldcode en de praktijk, signalen, tien motieven om níet te melden, medicalisering of versterking van sociale netwerken 2.1 Risicofactoren kan ook van invloed zijn: als geweld in een samenleving meer getolereerd wordt komt fysieke mishandeling vaker voor dan wanneer dat niet zo is.
Kindermishandeling is het gevolg van een combinatie van uiteenlopende omstandigheden waaronder de kans op mishandeld worden of gaan mishandelen toeneemt. Deze omstandigheden worden doorgaans ‘risicofactoren’ genoemd. De eerste risicofactor is ‘mishandeld zijn’: als het een keer gebeurd is neemt de kans op herhaling sterk toe.
Het lijkt erop dat ook alleenstaand ouderschap en gezinsgrootte risicofactoren zijn voor kindermishandeling. Hoe dat verband precies ligt is niet duidelijk. Het is aannemelijk dat alleenstaand ouderschap, of het hebben van een groot gezin, voor een ouder een bron van stress is en daarmee zijn functioneren als opvoeder beïnvloedt.
Problemen en persoonlijkheid van de ouder Ouders die hun kind mishandelen of verwaarlozen hebben relatief vaak psychische of psychiatrische problemen. Daarnaast lopen ouders, die zelf als kind mishandeld zijn of in hun jeugd andere negatieve ervaringen in het gezin hebben meegemaakt, een groter risico om hun eigen kind te mishandelen. Verder hebben mishandelende ouders meer dan andere ouders een gebrek aan pedagogisch besef. Tegenover hun kind ontbreekt het hen aan verwachtingen, beleving, sensitiviteit en empathie.
Risicofactoren bij seksueel misbruik Naar specifieke risicofactoren voor seksueel misbruik is nog weinig onderzoek gedaan. Seksueel misbruik in het gezin kan een uiting zijn van verstoorde gezinsverhoudingen. Vaak spelen daarin communicatieproblemen, sociale isolatie (gezinsleden hebben weinig aandacht voor elkaar en leven elk op een eigen eiland) en een tekort aan emotionele betrokkenheid en flexibiliteit, een rol. Ook kan er sprake zijn van geweld tussen de partners. Jonge kinderen en kinderen met een handicap, chronische ziekte of ontwikkelingsachterstand, zijn extra kwetsbaar voor seksueel misbruik. Meisjes lopen een groter risico dan jongens, zeker wanneer zij bij een stiefvader wonen. Zowel voor jongens als voor meisjes geldt dat zij meer risico op seksueel misbruik lopen wanneer zij opgroeien bij één biologische ouder. Seksueel misbruik komt vaker voor in gezinnen waarin de moeder letterlijk of emotioneel afwezig is. Dat is bijvoorbeeld het geval als de moeder buitenshuis werkt, verslaafd of ziek is.
Kwetsbare kinderen Sommige kinderen zijn moeilijker op te voeden dan andere kinderen. Het opvoeden van kinderen die extra zorg aandacht en geduld van ouders vragen, zoals kinderen die te vroeg geboren zijn of kinderen met een lichamelijke of verstandelijke handicap, geeft de ouders waarschijnlijk meer stress en gevoelens van incompetentie. Ook kinderen die problematisch gedrag vertonen doen een groot beroep op de opvoedingskwaliteiten en inspanningen van ouders en zijn voor ouders een bron van stress. Op jonge leeftijd zijn kinderen bovendien fysiek en emotioneel erg afhankelijk van hun opvoeders en daarmee extra kwetsbaar voor mishandeling en verwaarlozing.
Meer informatie Meer informatie over risicofactoren en beschermende factoren bij kindermishandeling is te vinden in het document Risicofactoren en beschermende factoren bij kindermishandeling.pdf dat gedownload kan worden onderaan deze web-pagina: http://www.NJi.nl/eCache/DEF/1/06/189.html
Leefomstandigheden In gezinnen waarin kindermishandeling voorkomt gaan de gezinsleden vaak op een negatieve manier met elkaar om. Bij fysieke kindermishandeling overheerst geweld in de onderlinge contacten. Daarnaast wonen gezinnen waarin mishandeling plaatsvindt, relatief vaak in buurten met zwakke sociale verbanden, criminaliteit, drugsproblematiek, armoede en achterstand. De bredere sociaal–culturele omgeving waarin ouders opvoeden
13
2.2 De brug tussen papier en werkelijkheid, ambtelijk of moederlijk
Vooraf: Alle instellingen voor kinderopvang zijn verplicht een meldcode te gebruiken. Dat kan de algemene meldcode van de overheid zijn, maar beter is het om de meldcode te gebruiken die is aangepast aan kinderopvang. door
Goede signalering begint niet met een greep naar een signaleringslijst maar met een niet-pluis gevoel. Waarom zou je je eigen vermogen om thuis direct te herkennen dat er iets niet pluis is niet gebruiken in je werk? Afhankelijk van de situatie kun je daar veel mee doen: met het kind gaan praten, een collega vragen of zij ook een niet–pluis gevoel heeft bij dit kind, voorlopig een paar dagen goed naar jezelf luisteren en nagaan of het gevoel sterker of zwakker wordt, enzovoort.
Omdat deze code doorgaans in ieders bezit is, werd hij niet in deze reader opgenomen. Lees hem een keer grondig door en gebruik hem daarna, net als deze reader als een naslagdocument.
En pas dan grijp je naar de signaleringslijsten ga je overleggen met de aandachtsfunctionaris of een ervaren collega of eerst nog een keer de meldcode lezen.
Bij gebruik op je computer kun je op de inhoudsopgave met één klik naar het onderwerp van je keuze gaan. Het zelfde geldt voor deze reader.
Samengevat: goede signalering hangt af van het serieus nemen van je eigen intuïtie.
Maar een meldcode is geen toverstaf. De relatie tussen papier en werkelijkheid is vaak nogal weerbarstig. Er bestaan nogal wat verschillende meldcodes Kindermishandeling en huiselijk geweld. In elke beroepsgroep ziet die code er anders uit. De een is prettig leesbaar, de andere lijkt op een ambtelijke opsomming van taken.
2.2.1 Opmerkingen Hierbij zijn nog een paar opmerkingen van belang.
Wetgeving In de wetgeving wordt gesproken over meldingsrecht in plaats van over meldingsplicht. Een Organisatie voor Kinderopvang die signalen niet heeft waargenomen kan daarom formeel niets worden verweten. En een organisatie waarbij in een later stadium is gebleken dat er signalen zijn waargenomen maar er niets mee is gedaan, moet daarvoor goede argumenten hebben om zich niet schuldig te maken aan verwijtbaar nalatig gedrag.
De ambtenaar neemt een duidelijk signaal waar, streept dit aan op de signaleringslijst, gaat na of er nog meer signalen te vinden zijn, schrijft een rapportje, laat de volgende stappen over aan een gespecialiseerde collega en gaat over tot de orde van de dag. Hij hanteert doorgaans het principe ‘bij twijfel niets doen’. Dit is waarschijnlijk de belangrijkste verklaring voor het grote aantal niet opgemerkte gevallen van mishandeling. Een moeder doet dat anders. Die voelt direct aan dat er met één van haar kinderen iets aan de hand is. Ze neemt haar kind op schoot en begint een gesprek.
Voorbereiding Zorg dat je, zolang je geen niet-pluis gevoelens hebt, bent voorbereid op dit onderdeel van je taak. Die voorbereiding kan op veel manieren plaats vinden. Een paar voorbeelden: 1. Vergroot je intuïtie, en je eigen vertrouwen daar in, door te oefenen in luisteren naar je ‘onderbuik’. 2. Zorg dat je de achtergronden van de aan jou toevertrouwde kinderen kent. De beste manier is om tenminste één keer op huisbezoek te gaan. Ken de risicofactoren en beschermende factoren bij elk kind. 3. Lees over kindermishandeling. Er is veel literatuur. De website van het Nederlands Jeugdinstituut (www.nji.nl) is een prima bron.
Op de website Artsennet (over de kwaliteit van het werk van huisartsen) staat een leuk citaat: ‘Ik weet het niet precies maar ergens klopt er iets niet met deze patiënt. Het lijkt me een coronair beeld maar ik heb nauwelijks objectieve argumenten voor deze diagnose’. Deze denkwijze heet ‘vertrouwen in het niet-pluis gevoel. Ervaren specialisten nemen dit gevoel serieus en gaan op onderzoek uit. Het PNP (pluis-niet-pluis) gevoel is in de praktijk van huisartsen al heel lang tamelijk gewoon.
14
4. Gebruik Google om antwoorden te vinden op jouw vragen. 5. Doe iets aan je eventuele eigen problemen met het onderwerp kindermishandeling. Zoek een counsellor of – als ‘t ernstig is – een therapeut. Er zijn er vele waarvoor de kosten voor rekening komen van de overheid.
De verwijsindex De wereld van de hulpverlening is niet overal even doorzichtig. Erg veel verschillende organisaties houden zich ermee bezig en de communicatie met – en helaas ook tussen – deze organisatie verloopt soms stroef. Het gevolg daarvan is dat er soms meerdere instellingen voor jeugdhulpverling in één gezin werkzaam zijn, zonder dat ze dit van elkaar weten. De overheid heeft geprobeerd dit probleem te verhelpen door regio’s te vragen een zgn. verwijsindex in te stellen. Elke professional (dus ook aandachtsfunctionarissen) kan daar een risico-kind melden. De verwijsindex onderzoekt dan of dit kind ook bekend is bij andere instellingen. Als dat zo is wordt dit doorgegeven en kan tussen de verschillende organisaties overleg plaats vinden.
Niets doen Er zijn veel goede motieven te bedenken om niets te doen. Maar tegen elk motief is ook wel wat in te brengen. Lees, als je aarzelt, nog eens de paragraaf hierna over 10 motieven om niet te melden en de paragraaf Gevolgen van mishandeling. Houd daarbij in gedachten dat huiselijk geweld, waarbij het kind zelf niet betrokken is, ook gezien kan worden als een vorm van kindermishandeling. Domweg omdat de gevolgen in psychische schade daarvan vaak nog groter zijn dan het zelf ondergaan van mishandeling.
Alleen of samen
Voor Amsterdam heet de verwijsindex Matchpoint (zie de sociale kaart en de handleiding van de meldcode). Het is daarom handig om je eigen instelling bij Matchpoint te registreren zodat, indien nodig, zelf een kind te kunnen melden. Als er in het gezin al hulpverlening aanwezig is ziet het invullen van je eigen stappenplan er natuurlijk anders uit.
Maak, als je niet weet hoe te handelen, een bij jou passende keuze. Je staat er niet alleen voor. Een paar mogelijkheden op een rij: 1. Voer een gesprek met het kind als je op voldoende vertrouwen kunt rekenen. 2. Je kunt zo’n gesprek zelf voeren of samen met een collega. 3. Overleg met een ervaren collega, de aandachtsfunctionaris of – al dan niet telefonisch – met een professional bij één van de instellingen die in de sociale kaart zijn genoemd.
Jouw vragen Tenslotte: stel al jouw vragen op de training of stuur een email naar
[email protected] of bel 06 53 46 35 66.
15
2.3 Tien motieven om níet te melden We zetten er hier een aantal onder elkaar. Niet omdat ze niet legitiem zouden zijn, want ze zijn zonder uitzondering begrijpelijk, maar wel om te onderzoeken wat er aan gedaan kan worden. De volgorde suggereert geen rangorde naar zwaarte of belang, maar is volstrekt willekeurig.
Van alle mishandelde kinderen wordt 90 % niet bij een AMK gemeld. Dat slechts 10 % opgemerkt zou worden door hun omgeving of op school is zo onwaarschijnlijk dat de – al dan niert bewuste – argumenten om niet te melden krachtig moeten zijn. 1. “Ik weet het niet zeker.”
Dat is heel logisch. Je bent er immers nooit bij. Een moeder kan liegen omdat ze haar man kwijt wil. Een kind kan liegen om een ouder of verzorger te pakken te nemen. Maar als je signalen hebt is het aan het AMK om uit te zoeken of het vermoeden gegrond is. Meldingen zijn zelden gebaseerd op zeker weten. Lees ook de paragraaf Bewijzen op de volgende pagina.
2. “Ik ben bang voor de gevolgen voor mijjzelf als ik er naast zit.”
Dat is terecht. Je weet nooit hoe het zich ontwikkeld. Wel is het zo dat diverse ervaren professionals hun best zullen doen om dat te ontdenken. En het hangt mede af van hoe je met je signalen bent omgegaan. Zorg in elk geval dat je strikt het protocol volgt, of dat een collega dat doet. De ervaring leert dat dat ouders, die jouw signalen te horen krijgen, snel genoeg begrijpen dat je daar het nodige mee gedaan hebt, en je uiteindelijk dankbaar zijn. Een ‘eenvoudiger’ oplossing is om hen, zonder conclusie, de signalen voor te leggen. Realiseer je ook dat jouw werkgever verplicht is je te beschermen. En vooral: een besluit tot melding neem je samen!
3. “Gedoe met instellingen en politie is slecht voor het imago van de school. En boze ouders ook.”
Zo kan het uitpakken, bijvoorbeeld door slordigheden in de procedure. Maar opgemerkte mishandeling waar niets mee wordt gedaan is een groter imago–risico. Als het kind feiten heeft laten doorschemeren of gewoon verteld al helemaal.
4. “Met zo’n melding gebeurt toch niks.”
Dat klopt als je alleen je vermoeden noemt en niet de signalen. Alléen een onderbuikgevoel is niet genoeg voor melding. En het komt regelmatig voor dat een AMK bij twijfel bij een 2e melding uit andere hoek wel degelijk in actie komt.
5. “Ik heb het gevoel dat er met Sophie iets mis is, en denk dat ze mishandeld of misbruikt wordt. Maar ik durf er niet met haar over te beginnen.”
Dat is terecht omdat het gespreksvaardigheden vraagt die lang niet iedereen in huis heeft. Bespreek je gevoel (en de aanleidingen daartoe) met collega’s, voer het gesprek met Sophie samen of vraag een zorgprofessional om dat te doen.
6. “Ik ben bang dat de mishandeling dan juist toeneemt.”
Dat is in sommige gezinnen helemaal niet ondenkbaar. Probeer het gezin te leren kennen. Vraag het kind in jullie gesprek of ze (of hij)die angst deelt en deel haar antwoord met het AMK in een anoniem adviesgesprek.
16
7. “Ik hoor me niet met de privé–omstandigheden van m’n kids te bemoeien.”
Dit is in principe waar, maar niet altijd. Je vraagt ouders ook naar mogelijke oorzaken als ze haar huiswerk nooit maakt, heel vaak een paar dagen ziek is, vaak verdrietig is, enzovoort. Voor scholen is – als gezinsomstandigheden op school problemen geven – je ‘bemoeien’ met het gezin geen taboe maar een noodzaak. Het is geen bemoeien meer, maar samen zorgen voor een kind.
8. ”Dat lijkt me een taak voor de politie of de hulpverleners en niet voor mij.”
Helemaal correct. Tenminste, als groepsleid(st)ers en kinderopvangvoorzieningen hun taak opvatten als die van politie of hulpverlening, is het niet hun taak. Maar dat klopt natuurlijk niet: De taak van leerkrachten en zorgprofessionals is uitsluitend om signalen tijdig te verzamelen en met elkaar te beoordelen of de signalen voldoende duidelijk zijn om te spreken van een vermoeden. Er is dus totaal geen sprake van bewijzen of weten.
9. “Daar ben ik niet voor opgeleid.”
Dat klopt ook. Veel opleidingen van groepsleid(st)ers doen tot op de dag van vandaag te weinig om hun studenten voor te bereiden op hun taken in de zorg. Maar dat ontheft de pedagigisch medewerkers niet van de verantwoordelijkheid om hun gezond verstand, invoelend vermogen en intuïtie te gebruiken.
10. “Mijn leidinggevende heeft me verboden het AMK te bellen. Als ik dat toch doe raak ik mijn baan kwijt.”
Dat komt voor. Enkele leidinggevenden hebben meer last van deze tien punten dan vele groepsleid(st)ers. En ze uiten dat met behulp van een verbod. Maar ze realiseren zich niet dat ze daarmee hun medewerkers in een onmogelijk op te lossen dilemma te brengen. Klem tussen leidinggevende en bestuur en tussen de medewerkster zelf en de kinderen. Leidinggevenden horen er voor te zorgen dat hun medewerkers zich veilig genoeg voelen om hun werk goed te doen. Je houden aan landelijke regelgeving, ondersteund door de directies, hoort bij die taak en mag dus nooit verboden worden.
‘Bewijzen’
Tot het zover is zijn nog drie thema’s van belang:
Groepsleid(st)ers die menen dat ze pas in actie mogen komen als ze de mishandeling kunnen bewijzen houden zichzelf voor de gek. Ze weten wel beter. Ze weten best dat dat niet haalbaar is. En dat ze daarmee van de verantwoordelijkheid waar het in deze reader om draait verlost zijn. Het is dus een verstandelijke oplossing voor onzekerheid en angst. Een betere oplossing is om samen te werken, met collega’s die minder moeite hebben met pijnlijke gesprekken. Dat is meestal goed te doen. Je zult merken dat dan alleen nog groepsleid(st)ers die zelf mishandeld zijn er moeite mee zullen houden. Ook de module communicatie van deze training zal je flink op weg helpen.
1. Juridische rechtvaardigheid Een belangrijk uitgangspunt van ons strafrecht luidt ‘Liever 10 criminelen op straat dat één niet–crimineel in het gevang.’ In het strafrecht zijn er vier mogelijkheden: een schuldige straffen of vrijspreken, en een onschuldige straffen of vrijspreken. In ons rechtsgevoel zijn er daarvan twee OK – een schuldige straffen en een onschuldige vrijspreken. De beide andere – een onschuldige straffen en een schuldige vrijspreken of in elk geval niet straffen – zijn niet OK. Datzelfde rechtsgevoel vertelt ons dat van de laatste twee de eerste erger is dan de tweede. Zie het schema in de rechter kolom van de volgende pagina.
17
Het probleem hierbij is dat elke maatregel, die we nemen om te voorkomen dat een onschuldige wordt gestraft, het aantal vrijgesproken schuldigen doet toenemen en omgekeerd. Vaak spreken we dan over ‘vormfouten’.
De schuldige
gestraft
vrijgesproken
OK
niet OK 1 2
Voor iemand die op heterdaad werd betrapt op een inbraak is dat prima. Maar mishandelaars worden vrijwel nooit op heterdaad betrapt. De bewijslast is buitengewoon moeilijk. Daarom ontbreekt bij zoveel mensen die mishandelen de hulp of de straf en is het betrokken kind daar de dupe van. Mishandeling neemt eerder toe dan af. Ons rechtsgevoel is daarvan vermoedelijk één van oorzaken. Uit angst een onschuldige te beschuldigen kijken we de andere kant op. Maar we hoeven helemaal geen uitspraak te doen over schuldig of onschuldig. daarvoor zijn de externe professionals. We zullen dus, om dit probleem aan te pakken, wat vaker het risico moeten nemen dat we na afloop moeten zeggen: “Het spijt me. Die melding was onterecht. Laten we samen op zoek gaan naar de andere oorzaken van onze zorgelijke signalen. Want die zijn wel gebleven.”
3 4 De onschuldige
niet OK, schande!
OK
len voor VO een groep docenten van één klas te vragen een lijstje te maken van de namen van de leerlingen waarvan ze vermoedden dat er iets aan de hand was. Die lijstjes vertoonden steeds opnieuw een sterke overeenkomst.
3. Mishandeling en pesten Mishandelde kinderen worden kwetsbaar, minder weerbaar. Pesters voelen dat aan en kiezen hen als doelwit. Hoe zou een kind zich voelen die thuis mishandeld wordt en op school ook nog gepest? Het gevoel van eigenwaarde daalt in hoog tempo. Allertheid bij pestgedrag, snel ingrijpen en het pestprotocol uit de kast halen zijn geboden. Al was het maar omdat pesters vaak ook zelf gepest of mishandeld zijn.
2. Gebruik van intuïtie Mensen, dus ook groepsleid(st)ers, weten veel meer dan ze zich nog bewust zijn. Veel vaker dan ze denken zegt ‘hun onderbuik’ hen of er in een contact iets wel of niet klopt. Een voorbeeld: Iemand zegt min of meer vriendelijk “Nee hoor, ik ben helemaal niet kwaad.” Maar je voelt dat er iets niet klopt. Al weet je nog niet wat. Het gaat hier om hoe we omgaan met onze intuïtie. Descartes, de 17e eeuwse grondlegger van het rationalisme, leerde ons over het onderscheid tussen ’ziel’ en denken. In strijd met allerlei onderzoeken, die aantonen dat de mens veel meer is dan zijn denken, hechten we nog heel sterk aan het primaat van de hersens. Zo sterk dat we onze intuïtie in veel gevallen niet meer durven te vertrouwen. Intuïtie is eerder een krachtige bron van informatie. Wie zelf een begin van verdriet voelt in gesprek met een kind, kan er van uit gaan dat dat kind echt verdriet heeft. Het advies is daarom: leer je intuïtie weer te vertrouwen. Onderzoek of je ‘onderbuik’ gelijk heeft. Bijvoorbeeld door er rechtstreeks iets over te zeggen, (“Het lijkt erop dat je verdrietig, kwaad, somber enz. bent”). Je zult steeds vaker merken dat je intuïtie klopt. Zie ook deel 3. Wij hebben dit verschillende keren getest door op scho-
18
2.4 Signaleringslijsten Gedrag van de ouder
Het NJi geeft 3 gedeeltelijk verschillende lijsten met signalen voor de leeftijdsgroepen 0 - 4, 4 - 12 en 12 - 18 jaar. Omdat de werkelijkheid zich niet altijd aan deze leeftijdsgrenzen houdt en de derde zelden van toepassing is, hebben we de eerste twee in het scoringsformulier naast elkaar gezet.
onverschillig over het welzijn van het kind, laat zich regelmatig negatief uit over het kind, troost het kind niet, geeft aan het niet meer aan te kunnen, is verslaafd, is ernstig (psychisch) ziek, kleedt het kind te warm of te koud aan, zegt regelmatig afspraken af, vergeet preventieve inentingen, houdt het kind vaak thuis van school, heeft irreële verwachtingen van het kind, zet het kind onder druk om te presteren.
Er staat ook een signaleringslijst in de bijlagen van de handleiding bij de meldcode. Kies er eentje die je het prettigst vindt of leg ze naast elkaar en kies per item.
Gezinssituatie Samengaan van stressvolle omstandigheden, zoals slechte huisvesting, financiële problemen en relatieproblemen, sociaal isolement, alleenstaande ouder, partnermishandeling, gezin verhuist regelmatig, slechte algehele hygiëne.
De signalenlijsten zijn een hulpmiddel om een vermoeden van kindermishandeling te onderbouwen, niet om kindermishandeling te ‘bewijzen’. Vrijwel alle genoemde signalen kunnen namelijk ook andere oorzaken hebben. Hoe meer van de genoemde signalen het kind uitzendt, hoe groter de kans dat er sprake is van kindermishandeling. Maar er zijn ook kinderen waaraan niet of nauwelijks valt op te merken dat ze worden mishandeld.
Signalen specifiek voor seksueel misbruik Lichamelijk welzijn
verwondingen aan geslachtsorganen, vaginale infecties en afscheiding, jeuk bij vagina of anus, pijn in bovenbenen, pijn bij lopen of zitten, problemen bij plassen, urineweginfecties, seksueel overdraagbare aandoeningen.
0 – 4 jaar, voorschools
Lichamelijk welzijn blauwe plekken, brandwonden, botbreuken, snij–, krab– en bijtwonden, groeiachterstand, voedingsproblemen, ernstige luieruitslag, slecht onderhouden gebit, kind stinkt, heeft regelmatig smerige kleren aan, oververmoeid, vaak ziek, ziektes herstellen slecht, kind is hongerig, achterblijvende motoriek, niet zindelijk op leeftijd dat het hoort.
Gedrag van het kind
drukt benen tegen elkaar bij lopen of oppakken, afkeer van lichamelijk contact, overdreven lichamelijk contact, maakt afwezige indruk bij lichamelijk onderzoek, extreem seksueel gekleurd gedrag en taalgebruik, verstijft bij lichte aanrakingen.
Gedrag van het kind Deze signalenlijsten zijn – met enkele aanvullingen van ons – overgenomen uit een publicatie van het Nederlands Jeugdinstituut: Wolzak, A. (2009, 6e druk). Kindermishandeling: signaleren en handelen. Te bestellen via www.NJi.nl/publicaties.
weinig spontaan passief, lusteloos, weinig interesse in spel apathisch, toont geen gevoelens of pijn, in zichzelf gekeerd, leeft in fantasiewereld, labiel erg nerveus hyperactief, negatief zelfbeeld, weinig zelfvertrouwen, faalangst, negatief lichaamsbeeld, agressief, vernielzucht. Tegenover andere kinderen: agressief, speelt weinig met andere kinderen, wantrouwend, niet geliefd bij andere kinderen. Tegenover ouders: angstig, schrikachtig, waakzaam, meegaand, volgzaam, gedraagt zich in bijzijn van ouders anders dan zonder ouders (in puberteit tamelijk normaal). Tegenover andere volwassenen: angst om uit te kleden, angst voor lichamelijk onderzoek, verstijft bij lichamelijk contact, angstig, schrikachtig, waakzaam meegaand, volgzaam, agressief, overdreven aanhankelijk, wantrouwend, vermijdt, oogcontact. Overig: plotselinge gedragsverandering, gedraagt zich niet naar zijn leeftijd, taal– en spraakstoornissen.
19
4 – 12, primair onderwijs
Lichamelijk welzijn Tegenover andere volwassenen: angst om zich uit te kleden, angst voor lichamelijk onderzoek, verstijft bij lichamelijk contact, angstig, schrikachtig, waakzaam, meegaand, volgzaam, agressief, overdreven aanhankelijk, wantrouwend, vermijdt oogcontact.
blauwe plekken, brandwonden, botbreuken, snij– krab– en bijtwonden, groeiachterstand, te dik, slecht onderhouden gebit, regelmatig buikpijn, hoofdpijn of flauwvallen, kind stinkt, heeft regelmatig smerige kleren aan, oververmoeid, vaak ziek, ziektes herstellen slecht, kind is hongerig, eetstoornissen, achterblijvende motoriek, niet zindelijk op leeftijd dat het hoort;
Overig: plotselinge gedragsverandering, gedraagt zich niet naar zijn leeftijd, slechte leerprestaties, rondhangen na school taal– en spraakstoornissen.
Gedrag van het kind
timide, depressief weinig spontaan, passief, lusteloos, weinig interesse in spel, apathisch, toont geen gevoelens of pijn, in zichzelf gekeerd, leeft in fantasiewereld, labiel erg nerveus, hyperactief, negatief zelfbeeld, weinig zelfvertrouwen, faalangst, negatief lichaamsbeeld, agressief, vernielzucht, overmatige masturbatie.
Gedrag van de ouder onverschillig over het welzijn van het kind laat zich regelmatig negatief uit over het kind troost het kind niet geeft aan het niet meer aan te kunnen is verslaafd is ernstig (psychisch) ziek kleedt het kind te warm of te koud aan zegt regelmatig afspraken af houdt het kind vaak thuis van school, heeft irreële verwachtingen van het kind, zet het kind onder druk om te presteren.
Tegenover andere kinderen: agressief, speelt weinig met andere kinderen, vluchtige vriendschappen, wantrouwend, niet geliefd bij andere kinderen.
Gezinssituatie
Tegenover ouders: angstig, schrikachtig, waakzaam, meegaand, volgzaam, gedraagt zich in bijzijn van ouders anders dan zonder ouders (in puberteit tamelijk normaal).
samengaan van stressvolle omstandigheden, zoals slechte huisvesting, financiële problemen en relatieproblemen, sociaal isolement, alleenstaande ouder, partnermishandeling, gezin verhuist regelmatig, slechte algehele hygiëne.
Signalen specifiek voor seksueel misbruik Lichamelijk welzijn verwondingen aan geslachtsorganen, vaginale infecties en afscheiding, jeuk bij vagina of anus, pijn in bovenbenen, pijn bij lopen of zitten, problemen bij plassen, urineweginfecties, seksueel overdraagbare aandoeningen. Gedrag van het kind drukt benen tegen elkaar bij lopen, afkeer van lichamelijk contact, maakt afwezige indruk bij lichamelijk onderzoek, extreem seksueel gekleurd gedrag en taalgebruik, zoekt seksuele toenadering tot volwassenen.
20
Scoringsformulier voor vermoeden van kindermishandeling
0 - 4 4 - 12
Lichamelijk welzijn 0 - 4 4 - 12 a blauwe plekken brandwonden snij–, krab– en bijtwonden voedingsproblemen ernstige luieruitslag te dik slecht onderhouden gebit regelmatig buikpijn hoofdpijn of flauwvallen kind stinkt heeft regelmatig smerige kleren aan oververmoeid vaak ziek ziektes herstellen slecht kind is hongerig eetstoornissen achterblijvende motoriek niet zindelijk op leeftijd dat het hoort
Tegenover ouders: angstig schrikachtig waakzaam meegaand volgzaam gedraagt zich in bijzijn van ouders anders dan zonder ouders agressief Tegenover andere volwassenen: angst om uit te kleden angst voor lichamelijk onderzoek verstijft bij lichamelijk contact angstig schrikachtig waakzaam meegaand volgzaam agressief overdreven aanhankelijk wantrouwend vermijdt oogcontact
∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏
Gedrag van het kind timide depressief weinig spontaan passief lusteloos weinig interesse in spel apathisch toont geen gevoelens of pijn in zichzelf gekeerd leeft in fantasiewereld labiel erg nerveus hyperactief negatief zelfbeeld weinig zelfvertrouwen faalangst negatief lichaamsbeeld agressief vernielzucht Tegenover andere kinderen: agressief speelt weinig met andere kinderen vluchtige vriendschappen wantrouwend niet geliefd bij andere kinderen pesten of gepest worden
∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏
0 - 4
Overig: plotselinge gedragsverandering gedraagt zich niet naar zijn leeftijd taal– en spraakstoornissen Gedrag van de ouder onverschillig over het welzijn van het kind laat zich regelmatig negatief uit over het kind troost het kind niet geeft aan het niet meer aan te kunnen is verslaafd is ernstig (psychisch) ziek kleedt het kind te warm of te koud aan zegt regelmatig afspraken af vergeet preventieve inentingen houdt het kind vaak thuis van school heeft irreële verwachtingen van het kind zet het kind onder druk om te presteren
∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏
21
4 - 12 a
∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏
Gezinssituatie
0 - 4 4 - 12 a
Werken met de signaleringslijst
Samengaan van stressvolle omstandigheden zoals slechte huisves-
ting, financiële problemen en relatieproblemen sociaal isolement alleenstaande ouder partnermishandeling gezin verhuist regelmatig slechte algehele hygiëne. Signalen specifiek voor seksueel misbruik Lichamelijk welzijn verwondingen aan geslachtsorganen vaginale infecties en afscheiding jeuk bij vagina of anus pijn in bovenbenen pijn bij lopen of zitten problemen bij plassen urineweginfecties
seksueel overdraagbare aandoeningen Gedrag van het kind drukt benen tegen elkaar bij lopen (0 - 18) of oppakken (0 - 4) afkeer van lichamelijk contact overdreven lichamelijk contact extreem seksueel gekleurd gedrag en taalgebruik zoekt seksuele toenadering tot volwassenen maakt afwezige indruk bij lichamelijk onderzoek
Voor meer gebruikersgemak van de op vorige pagina’s overgenomen lijsten met signalen van kindermishandeling, hebben we ze hier in één schema bij elkaar gezet. Ook de verschillen tussen de leeftijdsgroepen worden daarmee zichtbaar. Signalen bij kinderen vanaf 12 jaar zijn niet opgenomen.
∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏
De gekleurde streepjes over de twee kolommen maken direct zichtbaar voor welke leeftijden de beschreven signalen van toepassing zijn. Daaruit blijkt direct dat de meeste signalen van toepassing zijn op alle leeftijden en de verschillen vooral te vinden zijn in het onderdeel Seksueel misbruik. Dit maakt duidelijk dat de leeftijdsgrenzen met en korreltje zout genomen moeten worden. Zo kan een gebrek aan spontaniteit ook bij een driejarige een signaal zijn en een overdaad aan lichamelijk contact ook bij heel jonge kinderen kan voorkomen. Als deze overschrijding van een aangegeven leeftijdsgrens voorkomt bij het kind, of de jongere, waarvoor je de lijst invult is er niets op tegen het betreffende signaal gewoon aan te vinken in de lijst.
∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏
De signalen die v0oral op het basisonderwijs van toepassing zijn staan dus vooral in de witte balk achter de streepjes en kunnen worden uitgebreid met signalen uit de linker kolom. Vink de signalen aan die op het kind waarover overleg zal plaatsvinden betreffen.
∏ ∏ ∏ ∏ ∏ ∏
Belangrijke signalen worden soms door meerdere leidsters geconstateerd. De duidelijkheid van de waarneming zegt ook iets over het belang voor de beslissing over melden of niet. Van belang bij die afweging is daarin mee te nemen dat de meeste signalen ook andere oorzaken kunnen hebben: achterblijvende motoriek kan ook een neurologische oorzaak hebben, anale jeuk of pijn kan ook het gevolg zijn van overdreven hygiëne met te scherpe zeep, vluchtige vriendschappen kan te maken hebben met autistische trekjes of sociale angst. Enzovoort. Ook de aanwezigheid van risicofactoren speelt een rol. Bij kinderen uit een woonomgeving met sterke sociale samenhang zijn lichtere signalen sterker dan bij een woonomgeving waar niemand zijn buren kent of spreekt. Zie ook het artikel op de volgende pagina.
Vooral in hun samenhang worden signalen een signaal van mogelijke kindermishandeling! Vul de signalenlijst nooit klakkeloos in. Blijf altijd zelf (mee)denken.
22
2.5 Toespraak door Micha de Winter
Het advies dat de Raad voor de Volksgezondheid & Zorg en de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling vandaag samen aan het kabinet uitbrengen is bedoeld als een uitwerking van dat verhaal. Een verdere analyse en een oplossingsrichting. We hebben ons de vraag gesteld wat eigenlijk de reden is dat het grootbrengen van kinderen voor veel mensen zo’n moeilijke onderneming is, waarom er zoveel risicokinderen zijn. En hoe het kan dat de meeste ouders heel veel tijd aan hun kinderen spenderen, maar toch steeds vaker de greep op hun kroost lijken te verliezen? En hoe zou het komen dat er steeds meer beroep op de jeugdzorg wordt gedaan, waardoor de wachtlijsten steeds weer groeien en professionals het werk nauwelijks aan kunnen?
bij de aanbieding van het advies Investeren rondom kinderen 10 september 2009 Prof. dr. Micha de Winter, lid van de adviesraad voor Maatschappelijke Ontwikkeling hield bij de aanbieding van het raadvies Investeren rondom kinderen, van de RMO en Raad voor de Volksgezondheid en Zorg een toespraak. Het complete advies (180 pag.) is te downloaden op de volgende webpagina: http://www.adviesorgaan-rmo. nl/Publicaties/Adviezen/Investeren_rondom_kinderen_september_2009 De tekst van de lezing is hieronder integraal opgenomen. Gepleit wordt voor een ombuiging van het beleid voor de huidige – medicaliserende en niet erg succesvolle – aanpak van kindermishandeling.
Als je naar problemen in gezinnen kijkt, kan je verschillende brillen opzetten. De meest gebruikelijke tegenwoordig is een soort van klinische bril: veel ouders schieten te kort in opvoedingsvaardigheden, of hebben zelf zodanige problemen dat ze een risicofactor vormen voor de ontwikkeling van hun kinderen. En wat je ook door die klinische bril te zien krijgt zijn steeds meer kinderen met een gedrags– of ontwikkelingsstoornis, zoals PDD, ADHD of misschien wel ADSL. Die bril, die we ook wel aanduiden als het ‘at–risk’ model, focust dus op problemen en risico’s, en leidt bijna onherroepelijk tot steeds meer professionele interventies. In de geneeskunde wordt een dergelijke manier van denken ook wel het ziektemodel genoemd. Maar in die tak van wetenschap is al sinds een flink aantal jaren het besef gegroeid dat je, als je de gezondheidstoestand van de bevolking wilt stimuleren, je niet kan volstaan met preventie en curatie. Je zult ook aan gezondheidsbevordering (health–promotion) moeten doen. In het verleden betekende dat bijvoorbeeld het aanleggen van riolering en de zorg voor schoon drinkwater, in het heden betekent het onder andere de zorg voor de voedselkwaliteit, de kwaliteit van het leefmilieu en bijvoorbeeld de bevordering van verkeersveiligheid. Dat zijn beleindsmaatregelen die uitermate effectief blijken te zijn voor gezondheid en levensverwachting van mensen.
Meneer de Minister, Dames en Heren Alweer bijna een jaar geleden, in oktober 2008, bracht het kabinet een nota uit over het gezinsbeleid, onder de titel ‘De kracht van het gezin’. Een veelbesproken verhaal, waarin het belang van gezin en opvoeding nadrukkelijk op de politieke agenda werd gezet. En daar was alle reden voor, want zoals u weet bestaan er in de samenleving veel zorgen over de jeugd, en vaak worden die zorgen ook rechtstreeks in verband gebracht met de kwaliteit van het gezinsleven en de gezinsopvoeding. Vandaar misschien dat een simpele affaire rond een dertienjarig meisje dat de wereld zeeën wil rondvaren om in het Guinness Book of Records te komen zich kon ontwikkelen tot een zaak die de gemoederen in Nederland dagenlang heftig wist te beroeren. Ten behoeve van die gezinsnota brachten de Raad voor de Volksgezondheid & Zorg en de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling elk een preadvies uit. De RVZ sprak over het belang van de zorg in familieverband, en de RMO had het over het versterken van de village, dat wil zeggen de sociale omgeving waarin ouders kinderen opvoeden. Van die preadviezen vinden we in de gezinsnota veel terug. Zo zegt het kabinet dat het niet aan de overheid is om te bepalen hoe mensen in gezins– en familieverband leven, maar dat ze wel kan helpen om de voorwaarden te scheppen voor een gezinsvriendelijke omgeving. Een betrokken maar begrensde overheid. En dat veel ouders het opvoeden in een geïndividualiseerde en pluriforme samenleving erg ingewikkeld vinden, dat ze het gevoel hebben op zichzelf teruggeworpen te zijn omdat ze minder houvast hebben aan vertrouwde patronen en sociale verbanden. Daarom wil het kabinet investeren in een gezinsvriendelijk beleid dat de kracht van gezinnen versterkt, en dat daarmee bijdraagt aan de sociale stabiliteit van de samenleving.
Naar analogie daarvan moeten we ook met een andere bril leren kijken naar het functioneren van gezinnen en problemen in de opvoeding. Een soort gezondheidsbevorderende bril, waarmee je kijkt naar de sociale en fysieke omstandigheden waaronder gezinnen kinderen proberen groot te brengen. Laat ik een voorbeeld geven. Kindermishandeling, een weerzinwekkend verschijnsel dat zich per jaar bij meer dan 100.000 kinderen in Nederland voordoet, speelt zich vrijwel altijd af binnen het gezin, achter de voordeur. De belangrijkste risicofactoren zoeken we daarom ook achter die voordeur. Ouders die zelf mishandeld
23
in ons sociale leven tal van ruimtelijke en generationele scheidingen aangebracht). Natuurlijk komen daar allerlei communicatie–technologische netwerken voor in de plaats, maar met name voor ouders en kinderen is familiariteit, vertrouwdheid van groot belang. Het gaat om ontmoeting, om vriendschap, zien en voelen hoe het in andere gezinnen en families eraan toe gaat, om onderlinge steun, controle en solidariteit. Daar leren kinderen normen en waarden, sociale relaties op te bouwen, de handen voor anderen uit de mouwen te steken, samen te leven met mensen die anders zijn dan zij zelf. Ouders kunnen zo hun dagelijkse besognes delen, van elkaar leren en elkaar helpen als dat nodig is. Over die bril hebben we het in ons advies ‘Investeren rondom kinderen’. We hebben het over de vraag hoe je de omgeving van gezinnen zo kunt versterken en faciliteren dat het achter de voordeur beleid niet steeds meer, maar juist minder gauw nodig is. Er is meer beleid ‘voor de voordeur’ nodig. De analyse die de RVZ en de RMO hebben gemaakt kan worden samengevat in het volgende plaatje:
zijn, een cultuur van familiegeweld, drank– en drugsmisbruik, ernstige psychische problemen, etc. dat zie je als je door een klinische bril kijkt. Heel belangrijk, om daar een scherp zicht op te krijgen. Maar die bril heeft ook een belangrijk nadeel. Hij beneemt ons namelijk het zicht op hele andere risicofactoren, sociale risicofactoren. We weten bijvoorbeeld uit onderzoek dat het risico op kindermishandeling enorm toeneemt als ouders kinderen opvoeden in een buurt waar mensen elkaar nauwelijks kennen, waar kinderen op straat aan hun lot worden overgelaten omdat volwassenen zich niet met elkaars kinderen willen of durven bemoeien. Kennelijk ontbreekt het daar aan onderlinge sociale steun en sociale controle. Als mensen elkaar niet kennen zijn ze ook nauwelijks bereid om de handen voor elkaar uit de mouwen te steken als dat eens nodig blijkt te zijn. Deze zelfde wetmatigheid geldt niet alleen voor kindermishandeling, maar ook voor problemen zoals jeugdcriminaliteit en een heel scala aan psychische problemen. Alleen al vanuit een wetenschappelijk perspectief zou het dus zeer voor de hand liggen om te kijken wat je als overheid zou kunnen doen om sociale relaties en wederkerigheid te bevorderen. Want omgekeerd blijken sociale bekendheid en sociale verbindingen goed opvoeden enorm te kunnen stimuleren!
Hier zijn we mee bezig Meer direct overheidsingrijpen
Een collega die met haar kinderen op vakantie in Hongarije was geweest vertelde me dat zij zo’n enorm verschil zag tussen Hongaarse en Nederlandse zwembaden. In Hongarije werd het zwembad bevolkt door mensen van alle leeftijden, van bejaarden tot kleuters, vaak hele families met drie generaties. In Nederlandse zwembaden zie je dat nauwelijks, vertelde ze. Hier heb je trim–zwemmen voor kleuters, discozwemmen voor puberende breinen, moederzwemmen en waterpret voor senioren. Wij willen de generaties graag uit elkaar houden om het zo iedere zwemconsument zoveel mogelijk naar de zin te maken. Maar wat mijn zegsvrouw vooral opviel was het verschil in atmosfeer. Terwijl Nederlandse zwembaden gedomineerd worden door ongeleide projectielen die enorm veel herrie produceren, waren de Hongaarse multigeneratie–zwembaden een oase van rust. Er heerste een soort van stilzwijgende sociale controle waar openlijke correctie eigenlijk nauwelijks nodig bleek.
•
Meer sociale inbedding van gezinnen
De gedachte is dat de verbrokkeling van sociale relaties in de woonomgeving mensen steeds meer op zichzelf terugwerpt, waardoor correcties en ondersteuning niet meer onderling plaatsvinden, maar op het bordje van de overheid belanden. Het resultaat ziet u hier:
Huidig beleidsstreven Overheid EKD Monitoring Vroegsignalering Effectieve interventie
Misschien wijst een dergelijk voorbeeld ons op mogelijke oplossingsrichtingen. Het gaat natuurlijk niet om die zwembaden, maar om de vraag hoe de opvoeding van kinderen en jongeren weer meer een zaak van burgers zelf en vooral ook van burgers onderling kan worden. Sociale relaties in woonomgevingen hebben de neiging te verbrokkelen (we werken elders, de familie woont elders, we winkelen elders, we sporten elders, we hebben
Illustratie van het bestaande beleidsstreven (EKD: Elektronisch Kinddossier.)
24
De overheid die de verantwoordelijkheid van burgers steeds meer over gaat nemen (iemand moet het doen!) en zich verplicht ziet om meer en meer aan individueel risico–management te doen. De overheid als hulpopvoeder voor als het allemaal niet wil lukken. Wij stellen voor om een ander register te gaan aanspreken.
belangrijke bron van die vraagstroom niet wordt ingedamd. We hoeven niet overal Hongaarse zwembaden. Maar een beleid dat bewust ontmoeting tussen gezinnen en generaties faciliteert (bv via scholen, kinderdagverblijven, generatiewoningen) etc. is heel wel denkbaar. De nieuwe Centra voor Jeugd en Gezin zouden daar een belangrijke rol in kunnen spelen. Professionals zouden zich een nieuwe rol kunnen aanmeten: namelijk niet zelf al die opvoedingscursussen geven, maar sociale relaties tussen opvoeders bevorderen, stimuleren dat mensen zelf met elkaar over de opvoeding in hun buurt gaan spreken. Hoe kunnen ze bijvoorbeeld stimuleren dat ouders en jongeren samen de jeugdoverlast in de buurt gaan aanpakken/ kortom: het versterken van wat ik maar de Pedagogische Civil Society noem. En tenslotte zou het kunnen gaan om de verandering van de ruimtelijke inrichting in woonwijken. Niet alleen blijkt zoiets simpels als het aanleggen van voortuintjes in nieuwbouwwijken de burencontacten enorm te kunnen bevorderen, maar we moeten ons ook richten op de vraag hoe we sociale functies op een nieuwe manier in de leefomgeving terug kunnen brengen. Waarom? Omdat ze een vergeten, veronachtzaamd onderdeel van de sociale omgeving vormen die kinderen heel hard nodig hebben om goed op te groeien tot actieve, betrokken burgers van de samenleving.
Een nieuw register Meer direct overheidsingrijpen
B
A
•
Meer sociale inbedding van gezinnen
De weg achter (A) en vóór ons (B). Beter opvoeden lukt niet alleen door steeds meer effectieve interventies uit te voeren. Dan is natuurlijk wel van belang, maar het is onvoldoende. Bovendien is de vraag naar professionele interventies oneindig, als een
25
Column Bloed onder de nagels Corina, en had eerlijk gezegd dat ik niet wist hoe ik met haar om moest gaan en dat ik graag beter contact met haar zou willen. Op mijn vraag hoe pa er tegenaan keek en of hij tips voor me had, hoorde ik alleen de tv, waarvan het volume zo te horen op 36 stond. ‘Weet ik niet, hoor’, zei hij uiteindelijk, ‘ik ga wel met haar praten’.
Ik stond het eerste jaar voor de klas en Corina haalde me het bloed onder de nagels vandaan. Tenminste, zo keek ik er op dat moment tegenaan. Mijn zelfreflectie, of zoals we vroeger op straat tegen elkaar zeiden, het ‘kijke naar je eige’, kon nog wel wat ontwikkeling gebruiken. Joop, mijn coach, vertelde dat leerlingen alleen hun gedrag bereid zijn te veranderen wanneer ze het gevoel hebben dat van hun ouders te mogen. ‘Kinderen zijn altijd loyaal aan hun ouders’, vertelde hij. ‘Je ziet dat vaak bij mishandeling, al ligt het er duimendik bovenop, ga er maar vanuit dat wanneer je het kind te dicht op de huid zit, het zich niet tegen haar ouders, maar tegen jou zal keren. Het kan zo maar gebeuren dat jij wordt beschuldigd van de ellende die thuis wordt uitgespookt. En zo gek is dat niet; er is in de ogen van een kind maar één manier waaraan je mislukte ouders kunt herkennen en dat zijn mislukte kinderen. Dus wijs je je ouders af, dan wijs je jezelf af. Kortom: ik moest van Joop met de ouders op één lijn komen te zitten en met hen onderzoeken hoe zij een bijdrage konden leveren aan een betere band tussen mij en hun dochter. Ik vond het allemaal kouwe-grond-psychologie, maar het zette me wel aan het denken. Joops one liner ‘If you can’t convince them, make them feel uncomfortable’, deed aardig opgeld.
De dag daarna kwam Corina niet op school; de dag daarna ook niet; de dag daarna wel: bont en blauw. Stil zat ze op haar plek en haalde me nimmer meer het bloed onder nagels vandaan. En ik? Ik schaamde me drie keer in de rondte, vond geen woorden om met haar te praten en was te laf om dit met Joop te bespreken. Een kleine twintig jaar later zag ik haar op een reünie. De steek in mijn maag voelde ik voordat haar naam en de situatie in herinnering kwam. Schaamte deed het bloed onder mijn nagels wegtrekken. Ouder (in meerdere betekenissen) en zowaar een stuk wijzer sprak ik haar aan. Ik kreeg een stralende glimlach. Aanvankelijk aarzelend deed ik mijn bekentenis en ik bood haar mijn excuus aan voor het telefoontje en voor wat ik daarna had nagelaten. Een nog bredere glimlach was het antwoord: ‘Jeetje, dat dat zo’n indruk op u heeft gemaakt. Ik kan me daar echt niets van herinneren. En ja, mijn vader is 10 jaar geleden overleden’. Vanuit hogere sferen voelde ik zijn glimlach over me heen komen: ‘Da’s mijn meissie, zie je nou hoe trouw ze blijft, schoolmeestertje.’
‘s Avonds belde ik Corina’s ouders en kreeg ik pa aan de lijn. Na afloop wentelde ik me in een tevredenheid waarin alleen onervarenen en onwetenden zich zo weldadig kunnen koesteren. Ik was niet verwijtend geweest naar
Jan Ruigrok www.rigardus.nl
26
Deel 3 Gesprekstechnieken De Handleiding bij de Meldcode voorziet in een groot aantal uitstekende tips voor gespreksvoering met ouders en/of kinderen. Op deze pagina’s gaan we wat dieper in op de kaders van professionele gespreksvoering.
3.1 Het eerste basisprincipe: Voorgrond en achtergrond Ze verstoren de waarneming van wat volgt en gaan een eigen leven leiden. Soms wordt een verwijt vergezeld van alle slecht of niet uitgesproken verwijten uit het verleden, onuitgesproken angst ontwikkelt zich tot maagzweer, ‘hij bedoelt het misschien wel goed, maar ik erger me toch, want toen ...’, enzovoort.
De illustraties bij deze paragraaf zijn overbekende optische illusies. Minder bekend is de historisch psychologische achtergrond van hun illusie–effect. Toen, in de eerste jaren van deze eeuw de Duitse waarnemingspsychologen Köhler, Wertheimer en Kofka hun onderzoek deden, werd het gebruikt om het principe te illustreren dat mensen – in hun waarneming – altijd de beeldendie op het netvlies vallen, onmiddellijk samenvoegen tot voor hen zinvolle gehelen. We zien op de eerste twee plaatjes ofwel twee gezichten ofwel een vaas. Een razendsnelle afwisseling van beide is mogelijk, beide exact tegelijkertijd zien is ondoenlijk. Het tweede plaatje heeft zelfs drie lagen waarvan we er toch maar één tegelijk zien. Wie langs de slootkant loopt, ziet zoveel planten als hij of zij kent, verder worden slechts beelden als ‘groen’, ‘bloem’, ‘gras’ of in het gunstigste geval ‘brandnetel’ of fluitekruid’ waargenomen. Een bioloog die de namen kent, onderkent daarmee veel meer voor hem of haar zinvole gehelen, en zal meer afzonderlijke planten waarnemen. De leeftijd van de vrouw op het derde plaatje maakt enorme sprongen heen en weer. Ook ieder die ooit van automerk veranderde zal dit verschijnsel herkennen. ‘Wat rijden er toch veel ...’ betekent: ‘Plotseling hebben heel andere signalen op mijn netvlies voor mij betekenis gekregen’.
Zulke unfinished business staat open waarneming in het hier en nu in de weg. Ze verhindert contact, aandacht en echtheid en werkt zo als stevige rem op een counsellingsproces. Omdat in onze cultuur zeer is ingebakken om emoties niet of heel voorzichtig te uiten, lichaamssignalen te negeren, weinig expliciet en ‘straight’ te communiceren, tranen te verbergen, is het erg moeilijk deze patronen te doorbreken. Voor professioneel gevoerde gespreken is dat echter een professionele must!
De Duits–Amerikaanse psychiater Fritz Perls, grondlegger van de gestalttherapie, ontdekte dat we niet alleen de signalen van buitenaf, maar ook die van binnenuit (gedachten, gevoelens, lichaamssensaties) tot zinvolle gehelen vormen. Zoals óf de gezichten óf de vaas op de voorgrond staan, zo staan ook gevoelens (gedachten, lichaamssensaties) op de voorgrond en blijven andere meer verborgen. Een gestalt (zinvol geheel) die zich van binnenuit aandient kan ruimte krijgen, herkend en geaccepteerd worden, en als een afgerond geheel weer naar de achtergrond verdwijnen. Boosheid, die adekwaat (niet afgezwakt, niet uitvergroot en in de goede richting) wordt uitgesproken, wordt doorgaans veel minder of verdwijnt geheel. Gestalten die geen toestemming krijgen op de voorgrond te verschijnen, blijven aanwezig in de vorm van onverwerkte emoties, ‘unfinished business’.
27
3.2 Het tweede basisprincipe: Wat is van wie? Mijn probleem
Het probleem van de ander
Gebruikelijk
Gebruikelijk
Als ik zelf een probleem heb (een kind stoort het spel, een collega doet niet wat is afgesproken) is de gebruikelijke benadering om door het gebruik van macht, gezag, overwicht, de ander (kind, collega) ander gedrag te laten vertonen: Mary, we hadden afgesporoken Wees even stil Kareltje Maria, wil je even naar mij kijken ipv naar buiten? De verantwoordelijkheid voor het eigen probleem wordt dan als het ware afgewenteld op de ander.
Als we zien dat een ander een probleem heeft (teleurstelling, woede, verdriet) is de neiging van de meeste mensen te proberen dit probleem op te lossen of kleiner te maken: Zo erg zal het toch niet zijn. Zal ik dan even voor je ... Heb je al gedacht aan ...geprobeerd om... Je haalt dan als het ware de verantwoordelijkheid voor het oplossen van het probleem van de ander naar je toe.
Alternatief van de communicatiethe0rie
Alternatief van de communicatietheorie
De gebruikelijke benadering (zie hierboven) leidt er vaak toe dat eindeloze herhalingen nodig zijn. De gevraagde gedragsverandering is tijdelijk, afgedwongen en komt niet voort uit betrokkenheid van de ander. Als je dit wilt veranderen kan een ‘Ik boodschap’ geformuleerd worden.
De gebruikelijke benadering (zie hierboven) leidt er vaak toe dat de ander zich miskend voelt, zich niet serieus genomen voelt, waardoor de geboden hulp wordt afgewezen. Effectiever is dan te reageren met een reactie waarin je –uitsluitend– laat merken dat je goed hebt geluisterd. Je geeft dan een zgn. ‘Actief – luister – reactie’
Ik–boodschap
Aktief–luister–reactie
Dit is een uitspraak die zo weinig mogelijk, liever nog niets, zegt over de ander, maar die vooral de emotie van de spreker uitdrukt. In z'n ideale vorm bestaat een ik–boodschap uit een waardevrije formulerin van de aanleiding, de emotie die daarbij hoort en een formulering over het gevolg dat een en ander voor jou heeft. De belangrijkste valkuilen zijn een oordelende ondertoon (zeuren, kletsen, staren) en het uitspreken van emoties die verkapt oordelen, zoals vervelend en irritatie. Het belangrijkste is dat de intentie van de spreker of spreekster is, om echt iets over zichzelf te zeggen in plaats van over de ander. Ik maak me bezorgd over jou. Daarom wil ik even met je praten. Je bent de laatste tijd steeds een paar dagen ziek. Ik wil daarom graag je moeder bellen, maar niet zonder dat jij dat weet.
Deze bestaat uit een samenvatting, weergave in andere woorden, gebaren blikken en hummen die de aandacht zichtbaar maken, of ook uit vragen om verheldering, concretisering, meer informatie over wat is verteld. Wat bij een actief–luister–reactie vooral vermeden moet worden zijn vragen en opmerkingen die de ge– dachten van de luisteraar verraden. Veel informatie wordt non–verbaal overgedragen. De kern van de boodschap zit vaak ‘tussen de regels’. Weergave van impliciet geuite gevoelens is dan ook van belang. Je bent bezorgd hè. Je denkt dat je het niet zult halen. Je vindt het moeilijk om dat te zeggen tegen juf Jannie.
Mijn
probleem
Wiens probleem is dit nou eigenlijk?
Dat van de an
der
28
Gebruikelijk
Alternatief
Met behulp van macht de verantwoordelijkheid bij de ander leggen
Je eigen beleving – in het hier–en–nu – uitspreken
De verantwoordelijkheid naar je toe halen. Oplossingen bieden.
Aktief luisteren en dat laten merken
3.3. Basisgereedschap van gesprekstechniek Vooraf Over communicatie is verschrikkelijk veel geschreven. Duizenden communicatieve voorschriften zijn in allerlei workshops, trainingsprogramma’s en boeken over de toonbank gegaan. Vaak, vooral bij Amerikaanse literatuur, met het karakter van een recept: doe het nu voortaan zo, dan komt het goed. Helaas blijkt dat in de praktijk om allerlei redenen niet te kloppen. Twee relativerende opmerkingen moeten worden gemaakt:
3.3.1. Nuances van voor– en achtergrond Vele auteurs hebben gewezen op een zekere gelaagd– heid van communicatie. Onder een zin of gebaar zitten vaak nog andere zinnen verstopt. Watzlawic onderscheidt het inhouds– en het betrekkingsniveau: de feitelijke boodschap en alles wat nog meer wordt gecommuniceerd (de 'onderlaag'). In Hoe bedoelt u? beschrijft W. Schulz von Thun een viertal niveau's die praktisch zijn geformuleerd en Watzlawic's onderlaag in drieën verdeeld. Het aan hem ontleende standaardvoorbeeld is het volgende: Een echtpaar zit in een auto die voor het stoplicht staat. Zij zit achter het stuur. Hij zegt: “Schat: het licht staat op groen.” Wat hij nog meer ‘zegt’ dan de feitelijke informatie (1. de zakelijke laag of het inhoudsniveau) over de kleur van het stoplicht, kan verdeeld worden in:
1. Een communicatietechniek werkt alleen als je hem ziet als uitbreiding van je eigen communicatieve repertoire, en niet als vervanging ervan. Met andere woorden: naast wat je tot nu toe deed zou je het ook zo kunnen proberen. Soms werkt dat beter. Doe dat dus vooral op momenten waarop je over je huidige repertoire van communicatieve vaardigheden niet tevreden bent. 2. Het verwerven van nieuwe communicatieve vaardigheden is een tamelijk ingewikkeld proces. Allereerst is nodig dat je merkt dat je in bepaalde situaties niet voldoende vaardig bent. Sommige mensen hebben dat jarenlang niet in de gaten. Als je bereid bent te gaan zoeken naar alternatieven voor je huidige (communicatieve) gedrag zal je merken dat het verwerven daarvan plaats vindt via een soort drietrapsraket: Eerste trap: wat is in deze specifieke situatie de oplossing die de communicatietheorie aandraagt? Tweede trap: hoe luidt een reactie die klopt met deze theorie? Derde trap: hoe luidt een reactie klopt met de theorie en ook nog bij mij past, m.a.w. die ik op een min of meer natuurlijke wijze zelf zou willen gebruiken? Vraag je bij de volgende concepten dus steeds twee dingen af: • kan ik een voorbeeld geven van wat de schrijver bedoelt? • hoe krijg ik dat voorbeeld op geloofwaardige, authentieke manier mijn mond uit?
2. Opmerkingen waarin hij zijn eigen gevoelens tot uitdrukt, zoals ongeduld, irritatie, ergernis, woede, frustratie. Dit is het gevoelsniveau, de laag waarop emoties tot expressie komen (het expressie-niveau). 3. Opmerkingen die gaan over over hoe hij hun relatie waarneemt: ‘ik kan beter rijden dan jij,’ ‘als ik niet oplet gaat het mis’, ‘gelukkig ben ik de baas’ (het relationele niveau). 4. Opmerkingen met een appèl–karakter: maak haast, geef gas, ga rijden! (Het appèl-niveau.) Samengevat kunnen dus onderscheiden worden:
• De zakelijke laag: De feitelijke inhoud van de woorden. • De expressielaag De uitdrukking van een emotie • De relationele laag: De visie van de spreker op de
relatie tussen beide.
• De appèl–laag:
De actie(s) die de spreker van de aangesprokene verlangt. Misverstanden zijn meestal het gevolg van reacties op de verkeerde laag. Vaak ontstaan schermutselingen en ruzies over het inhoudsniveau terwijl beide eigenlijk iets anders willen zeggen: Vijf minuten na aanvang van een omvangrijke taak zegt een kind: “Juf, ik ben klaar!” “Nou laat dan maar even zien” “Nee, dat komt morgen wel.” “Kom op joh, ik heb tijd genoeg.” “Nee, nu niet.”, enzovoort.
29
Een ik–boodschap die toch een waarde–oordeel bevat (al is het maar terloops) loopt de kans vooral als verwijt in ontvangst te worden genomen. “Als je een opdracht niet afkrijgt zonder de moeite te nemen me dat te melden, weet ik niet meer wat ik er mee aan moet.”
Het conflict had voorkomen kunnen worden als de lerares direct had gereageerd met: “Ik snap best dat je op dit moment geen fut meer hebt. Zet er nog tien minuten je schouders onder, dan is het tijd.” Het bovenstaande geeft, versimpeld geformuleerd, weer dat er dus altijd meer gezegd wordt dan wat je hoort. Er is een bovenlaag en een onderlaag. (en de onderlaag kan in drieën verdeeld worden. Er worden vele zaken ‘tussen de regels door’ gecommuniceerd. Vaak worden deze uitgedrukt met andere dan verbale communicatieve middelen: toon en volume, gezichtsuitdrukking, lichaamstaal.
Het bovenstaande impliceert dat jij–boodschappen zoveel mogelijk moeten worden vermeden. Ze zorgen er voornamelijk voor dat de ander weerstand vertoont, stekels overeind zet, zich heftig gaat verdedigen, enzovoort. Als het echt nodig is om een jij–boodschap te uiten, meestal kritiek of een verwijt, doe dat dan zo expliciet mogelijk: “Mijn kritiek op jou is ...” “Het verwijt dat ik je wil maken is ...”
Daarop letten, en vooral erop reageren, vraagt veel ervaring. Misschien kan de volgende suggestie je daarbij helpen: soms merk je dat je afdwaalt, de woorden van de ander niet meer kunt volgen, de draad kwijt raakt. Vraag je op zo’n moment af: Wat wil die ander nou eigenlijk zeggen? In de paragraaf luistervaardigheden worden verschillende manieren genoemd om te onderzoeken of je het goed hebt.
3.3.3. Grenzen De in de vorige paragraaf besproken ik–boodschappen vormen een specifieke manier om je doel te bereiken. Een ik–boodschap is een voorbeeld van assertief gedrag. Gebruik van formele of informele macht komt er niet aan te pas. En agressief gedrag is niet nodig.
3.3.2. Ik– & jij–boodschap Een belangrijke vraag ter voorkoming van misverstanden is of de uitgesproken boodschap vooral informatie bevat over de spreker, of vooral over de aangesprokene. Veel communicatie is (onbewust) bedoeld om op dit punt onduidelijkheid te zaaien. “Ik heb het gevoel dat je me niet begrijpt.” De spreker zegt weinig over zichzelf en maakt vooral de ander het verwijt dat zij of hij niet erg zijn best doet hem te begrijpen. “Ik voel me niet serieus genomen.” Deze zin lijkt op een poging een gevoel uit te drukken, maar impliceert ook vooral een verwijt: Jij neemt me niet serieus.
Het effect van een ik–boodschap is mede afhankelijk van het vermogen van de ander om ook werkelijk te horen wat je zegt, de gevoelslaag goed te interpreteren, zich bewust te zijn wat deze bij hem of haar zelf teweeg brengt en daar weer naar te handelen. Ik–boodschappen zullen dus niet altijd werken. Toch zijn er situaties waarin het noodzakelijk is dat het gedrag van de ander effectief wordt beïnvloed. Bijvoorbeeld wanneer deze zich niet houdt aan afspraken of opdrachten, of gedrag vertoont dat anderszins niet door een normale beugel kan. In dergelijke gevallen is het nodig een grens te stellen. Paradoxaal genoeg is het stellen van grenzen effectiever als daarbij geen macht wordt gebruikt. Machtsgebruik leidt tot tegenmacht, en dus tot strijd, waarbij na enige tijd winnen belangrijker is dan de zaak waar het om ging. Een grens is dus een zeer krachtige, assertieve, kontakt– volle, niet dreigende opmerking van de strekking ‘tot hier en niet verder.’ Enkele voorbeelden: (Vrouw tot haar echtgenoot): “Ik pik het niet meer van je dat je nog werkt op zaterdag!” (Lkr. tot directielid of collega): “Dit verwijt van je neem ik niet op mijn bordje. Ik vind het erg onterecht!” “Dat u boos wordt begrijp ik heel goed, en schelden acepteer ik niet.” Belangrijk is dat voor de hand liggende toevoegingen van de strekking ‘Anders gebeurt er .../ ga ik .../krijg je ... ’ worden vermeden. Criterium voor succes is de vraag of je de indruk hebt
Een vuistregel voor goede gebruik van ik– en jij–boodschappen is: 1. Vraag je af wie er nu eigenlijk een probleem heeft. Jij of de ander. 2. Als je zelf een probleem hebt, gebruik dan een ik– boodschap. 3. Als de ander een probleem heeft: schakel over op luister–vaardigheden. (Zie de volgende pagina.) Een goede ik–boodschap is vooral bedoeld om het effect van bepaald gedrag op de spreker zichtbaar te maken. Het bevat altijd duidelijke informatie over een gevoel van de spreker en het bevat geen waarde–oordeel. “Als je je stem zo verheft word ik bang en luister ik niet meer naar wat je zegt.” “Deze opdracht maakt me onzeker, ik ga twijfelen aan of ik het wel kan.”
30
• Maar
de ander werkelijk te hebben bereikt. Dit is zichtbaar in een bepaalde vorm van geraaktheid, in een reactie van de ander die relatief nieuw is en gaat bij de spreker vaak gepaard met een beleving van: ‘Zo, dat klopte precies met hoe ik het voel!’
Vermijd zoveel mogelijk het gebruik van het woord ‘maar’. Van een samengestelde zin, waarin het tweede deel begint met ‘maar’ komt alleen het tweede deel over. Iemand die te horen krijgt “Ik begrijp u, maar het klopt niet wat u zegt.” zal zich niet begrepen voelen. Beter is: “Ik begrijp u goed en misschien ziet u over het hoofd dat ...”
3.3.4. Luistervaardigheden Heel vaak ligt het echte probleem bij de ander. Luistervaardigheden zijn dan van het grootste belang. Het woord luisteren verwijst naar een passief gedrag. Dat is geheel onterecht: luisteren is hard werken: • tegelijkertijd horen van verschillende lagen (zie p. 3.3.1), • letten op inhoud en non–verbale communicatie, • letten op wat het uitgedrukt bij jou (aangesprokene) allemaal te weeg brengt. • laten merken dat je goed luistert, • de draad van het gesprek en je eigen doelen in de gaten houden.
• Stiltes
De meest verguisde en het meest moeilijk aan te leren luistervaardigheid is het laten vallen van stiltes. Het gebruik van stiltes varieert enorm per cultuur. In onze cultuur worden ze vooral beschouwd als ongewenste, spannende, moeilijke of moeizame momenten in een gesprek. In sommige culturen wordt niets zeggen ervaren als respectvol.” Even niets zeggen geeft (dwingt) de ander de kans verder na te denken, aan te vullen, voorbeelden te geven, belangrijke zijstappen te maken, enzovoort. Het is spannend en ook een uitnodiging om verder ‘met de billen bloot’ te gaan. Het doel van een gesprek is echter niet om de ander een zo aangenaam mogelijk tijd te bezorgen, maar om de meest relevante informatie boven tafel te krijgen. Paradoxaal genoeg lukt dat vaak heel goed door te zwijgen. Probeer het uit! Mark Traa beschrijft in De taal van de stilte een indianenstam waarbij na een begrafeisritueel alle gasten één voor éen voor de naaste familie gaan staan, hen recht aankijken, niets zeggen en na enkel ogenblikken doorlopen om plaats te maken voor de volgende. Het gebruik van taal wordt, wanneer zoveel emoties een rol spelen als verwarrend en respectloos gezien.
Enkele belangrijke luistervaardigheden zijn:
• Parafraseren
Dat is met eigen woorden herhalen wat de ander zegt. “Je hebt dus flink ruzie gehad met Jan.” • Verhelderende vragen stellen Doorvragen is een techniek die je het meest verleidt tot het inbrengen van eigen oplossingen, ideeën, oordelen. (‘Vind je ook niet dat ...”) Goede verhelderende vragen laten deze eigen ideeën buiten beschouwing. “Geef eens een voorbeeld.” “Kun je dat nog eens anders zeggen?” “Wil je je eigen verhaal eens kernachtig samenvatten”?.
• Het benoemen van gevoelens
Deze open vragen laten de spreker maximaal ruimte. Ze staan tegenover gesloten vragen, waarop veelal alleen één kort antwoord mogelijk is. Een vuistregel is: gebruik alleen een gesloten vraag als je in staat bent in die bepaalde situatie ook een open vraag te formuleren. Gesloten vragen (waar je aan gewned bent) leiden veelal tot een gespreksvorm die het best thuishoort in de verhoorkamer van een politiebureau.
Goed luisteren is vaak het luisteren naar wat tussen de regels door werd gezegd. (Vgl. par. 3.3.1). De emotionele kant van het gespreksonderwerp wordt vaak het slechtst tot uitdrukking gebracht. Vaak is het zaak daar expliciet naar te vragen. Dit kan het beste gebeuren door duidelijk te benoemen wat je denkt waar te nemen. De meest krachtige vorm is bevestigend, niet vragend. “Je voelt je in de samenwerking met Klaas erg onzeker.” “ Je hebt het gevoel dat die taak je boven je pet gaat.” “Je vindt dat een heel spannende opdracht omdat je denkt dat hij in je beoordeling zwaar meetelt.”
• Samenvatten Een goede luistertechniek is het van tijd tot tijd samenvatten van het gesprokene. Ook daar dienen de ideeën van de luisteraar buiten beschouwing te blijven.
Het is niet erg als zo’n weergave van een gevoel niet klopt. Van belang is dat je reactie de intentie van goed te willen luisteren uitstraalt. Als deze intentie merkbaar is zul je gecorrigeerd worden zodat je wel de goed informatie krijgt. “Nee, ik wordt niet onzeker, maar gespannen, omdat ik mijn woede zo loop in te slikken.”
Aan te raden is om een formulering in te bouwen die de ander de ruimte geeft verbeteringen aan te brengen: “Vat ik het goed samen als ik zeg .....?” “Klopt het om te zeggen dat het je vooral gaat om ....?” “Bedoelt u dat ...”
31
• Metaforen Woorden zijn abstracties, vereenvoudigingen van de werkelijkheid. Voor het uitdrukken van gevoelens en ervaringen is onze taal erg ontoereikend. Het gebruik van metaforen kan daarom verhelderend zijn. “Dus je voelt je dan als een kat in een vreemd pakhuis” “Nee, meer als een kat op een heet zinken dak.” Symbolen, beelden en metaforen kunnen op minstens drie manieren worden gebruikt: (ten Klooster e.a., Koog ad Zaan 1990) 1. Ingaan op het beeld van de ander: “Ik voel me aan de rand van de afgrond”. “Wat gebeurt er als je je omdraait?” 2. Zelf een beeld aanreiken: “Je hebt het gevoel dat er een zwaard van Damocles boven je hoofd hangt.” 3. Je kunt naast het beeld van de ander een eigen beeld gebruiken: “Het lijkt wel de wachtkamer van de tandarts.” “Je praat alsof je eigenlijk een slachthuis bedoeld.” Vanzelfsprekend zijn daarop allerlei variaties mogelijk. Vaak geven metaforen veel nauwkeurig weer waar het over gaat dan de feitelijke informatie. En een belangrijk voordeel is dat ze in ons spraakgebruik erg zijn ingeburgerd. Vrijwel iedereen maakt er gebruik van. In professionele communicatie zullen ze niet als bijzonder of gek opvallen.
3.4 Gesprekssoorten, en –rollen 3.4.1 Soorten gesprekken Verschillende auteurs hanteren heel verschillende benamingen en indeling van soorten gesprekken: planningsgesprek, voortgangsgesprek, begeleidingsgesprek, slecht–nieuwsgesprek, feedbackgesprek, diagnostisch gesprek, disciplinegesprek, enz. Ter voorkoming van misverstanden, pleiten we voor het gebruik van de term ‘helpend gesprek’ en de toevoeging van het doel: ten behoeve van voortgang, confrontatie, probleemaanpak, enz. Daarnaast is van belang steeds onder ogen te zien dat in het dagelijkse werk natuurlijk ook veel gesprekken worden gevoerd die daar niet onder vallen. Het geven van informatie, een taak of oefening, tonen van belangstelling voor het privé–welzijn van een cliënt en dergelijke maken geen deel uit van helpende gesprekken. Een helpend gesprek, meestal aan de orde bij mishandeling • vindt plaats op basis van een vertrouwensrelatie • is gepland, m.a.w. gebaseerd op een duidelijk doel, • heeft een expliciet gemaakt taakgericht doel • wordt gevoerd tussen mensen die, voor de duur van het gesprek, verschillende rollen kunnen hebben • wordt op een professionele manier gevoerd, d.w.z.met inzicht in welke vaardigheden vooral nodig zijn en zonder uitgesproken of non–verbale oordelen.
3.4.2 Doel, strategieën en rol Het is van belang onderscheid te maken tussen gespreksdoel en gespreksstrategie. Bij de meeste doelen kan gekozen worden uit verschillende strategieën. Een handige indeling in strategieën is die waarbij het gedrag van de helper geleidelijk kan verschuiven van expert naar coach. De expert laat zich vooral leiden door de eigen taakinhoudelijke deskundigheid. De coach maakt vooral gebruik van de deskundigheid van de cliënt. Maier (1966) onderscheidt ‘tell en sell’–gedrag’, ‘tell en listen’–gedrag en ‘problem solving’. Bij problem solving is het de cliënt die, gecoacht door de helper zélf zijn/ haar eigen probleem oplost. Bij ‘tell and sell’–gedrag wordt de conclusie meegedeeld en de cliënt overgehaald daarnaar te handelen. Bij ‘tell and listen’–gedrag wordt de conclusie meegedeeld, en vervolgens wordt de patient gevraagd zijn of haar mening daarover te geven. Weerstanden tegen het ‘echt in ontvangst nemen’ van de conclusie kunnen dan serieus genomen worden. De helper kan zichzelf zien als ‘rechter’ die bepaalt wat goed en slecht, toegestaan en verboden is, of als
Kinderraadsel Drie kikkers zitten op een stuk hout aan de rand van het water. Eentje besluit in het water te springen. Hoeveel zitten er nu nog op het hout? Antwoord: Drie. Waarom? Omdat kikkertjes weten dat besluiten en doen lang niet hetzelfde is.
32
‘coach’, die vooral stimuleert, motiveert, ondersteunt, en als alles daar tussen in. Als we het gedrag van helpers plaatsen op een lijn die loopt van rechter naar coach, van tell and sell naar problem–solving, dan zullen de meeste helpers een favoriete plek op die lijn hebben, of op zijn minst een voorkeursgebied. Wij denken dat het belangrijk is dat op basis van het gewenste gespreksdoel, de persoonlijkheid van de cliënt en de deskundigheid van de helper steeds opnieuw een positie op deze lijn wordt gekozen.
Expert
De tweede is het vermogen zich te verplaatsen in de belevings– en gevoelswereld van de ander. Dit vermogen is door Rogers empathie genoemd. Het is het vermogen om ‘tussen de regels door’ te luisteren, om te zien wat de ander voorzichtig, impliciet, vaak slecht merkbaar, toch zou kunnen willen communiceren en hoe de ander zich voelt, van moment tot moment. Het derde element van een professionele grondhouding is 'onvoorwaardelijk', of 'totale' aandacht voor alles wat zich tussen beide afspeelt. Afgeleid zijn, de blik afwenden, 'ergens anders zijn' is een vorm van gedrag die er vaak toe leidt dat de ander afhaakt, zich niet serieus genomen voelt, enzovoort.
SPREKEN LUISTEREN ‘Tell & sell’
‘Tell & listen’
Coach
professionele gesprekken
Het vierde element noemt Rogers congruentie. Daarmee bedoelt hij het zo volledig mogelijk samenvallen van dat wat gezegd wordt en de non–verbale communicatie in de ruimste zin. Een bekend podium voor discongruentie is de politiek. In de meest congruent communicerende politici wordt door de samenleving doorgaans het meeste vertrouwen gesteld. De meeste mensen spelen dagelijks communicatieve spelletjes ('het is voor jouw bestwil', 'nee, ik bedoel het niet negatief', 'natuurlijk houd ik van je'. Iemand die beroepsmatig communiceert wordt geacht zulke spelletjes achterwege te kunnen laten.
In dit schema wordt heel zichtbaar dat het gespreksgedrag van de helper naarmate deze meer naar rechts op de lijn opschuift, verandert van vertellen naar luisteren. Op zijn (of haar) vermogen de ander goed te begrijpen wordt een steeds sterker appèl gedaan. Deze benadering kan gemakkelijk worden gezien als ‘soft’. We hechten er daarom aan te benadrukken dat het ook bij een sterk luisterende houding belangrijk is duidelijk te zijn over de grenzen van de helper en de organisatie. Bij een begripvolle houding hoort ook de bereidheid heel helder aan te geven voor welk gedrag geen begrip zal worden opgebracht. Een counsellor die bijvoorbeeld uit empathie verbaal geweld of het overschrijden van tijdsgrenzen tolereert, biedt onvoldoende veiligheid aan zijn cliënten. Hij of zij creëert een samenwerkingsklimaat waarin onduidelijk is wat kan en niet kan. Het resultaat is doorgaans een stevige dosis weerstand, of het inslikken van wat gezegd zou moeten worden. 3.4.3 Grondhoudingen Bij de pogingen de ander zo goed mogelijk te begrijpen is een grondhouding van belang waarin een viertal aspecten onderscheiden kan worden: De eerste noemt Visschedijk het ‘ik ben ook maar een mens’ gevoel. Dat is het bewustzijn dat een hogere plaats op de deskundigheidsladder of maatschappelijke hiërarchie niet samenvalt met betere waarden of een automatisch gelijk of een vanzelfsprekend verschil in respect. Het is, in de woorden van Rogers, het vermogen de ander als mens te aanvaarden zoals hij of zij is. Rogers spreekt van 'acceptance', maar dat begrip heeft in het Nederlands te veel de connotatie van goedkeuren of waarderen. Maar dat wordt hier niet bedoeld. De kern is om het onderscheidt te kunnen maken tussen de ander als mens en zijn of haar gedrag.
3.4.4 Valkuilen en fouten Een belangrijke valkuil is om te vergeten dat de werkelijkheid van de ander niet noodzakelijk samenvalt met die van jezelf. Er bestaat niet zoiets als een objectieve, feitelijk juiste beleving van de werkelijkheid. Deze zienswijze komt vaak tot uitdrukking in formuleringen als ‘hoe kun je dat nou zeggen’, ‘je hebt het echt mis’, ‘je ziet het niet goed’. Een effectievere zienswijze is die van ‘multiple realities’. Verschillende werkelijkheden bestaan naast elkaar. Dat iemand een andere werkelijkheidsbeleving heeft als jij, is niet raar, maar eerder logisch en interessant. Een aantal veel gemaakte fouten bij het trachten de ander te begrijpen zijn: • onjuiste, vaak te ver gaande interpretaties op basis van de eigen beleving, ‘projectie’. • reakties op basis van vooroordeel, onterechte stereoty pering, etikettering. ‘Hij is nu eenmaal erg simplistisch!’ • te gunstige of te ongunstige inschatting op basis van niet relevante gegevens. Een laag sociaal economisch niveau kan leiden tot onderschatting van het begripsvermogen van de ander, verlegenheid en een onverzorgd uiterlijk eveneens. Nauwkeurige aansluiting bij het echte ontwikkelingsniveau van de ander is belangrijk. • conclusies op basis van de veronderstelling dat het ver-
33
3.5 Intuïtie en ratio / Holmes & Columbo
toonde gedrag ook bewust gedrag is. Veel mensen zijn zich allerlei aspecten van hun eigen gedrag niet bewust, laat staan dat ze de motieven van dat gedrag kennen. • conclusies op basis van gedrag dat alleen het gevolg is van opvattingen over wat in de school wenselijk geacht zou worden. Om die reden kan bijvoorbeeld in een conflictvermijdende organisatiecultuur kritiek, of het hebben van een probleem met iemand anders, collega of ouder, worden ingeslikt; kan wenselijk assertief gedrag worden omgezet in onwenselijke overdreven bescheidenheid; kan het idee dat de resultaten het allerbelangrijkste zijn leiden tot veel te weinig cliënt–vriendelijkheid; enzovoort.
De meeste mensen, dus ook pedagogisch medewerksters en leidinggevenden, (maar ook (ortho)pedagogen, coaches, psychologen en psychotherapeuten beschikken over een aanzienlijke portie gezonde intuïtie. Ze weten al snel met welke kinderen iets aan de hand is, welke niet lekker in hun vel zitten, met een zak vol problemen rondlopen. Ze durven er alleen niet voor uit te komen, omdat ze het niet ‘hard’ kunnen maken. Jammer is dat ze vaak weinig durven vertrouwen op hun intuïtie. In ons land heerst een cultuur van: 'Je spreekt iets pas uit als je het weet'. Maar (zeker) weten komt weinig voor. Zo ontdekken ze niet dat hun collega’s dezelfde indrukken hebben. Veel kinderen worden daardoor niet besproken, totdat de problemen ernstig geëscaleerd zijn.
3.4.5 Kenmerken van gesprekken over mishandeling
• Deze gesprekken hebben vrijwel altijd een lading, die voor beide partijen ongemakkelijk is. Als die ongemakkelijkheid overheerst is het van belang hem eerlijk te benoemen en te aanvaarden. • Beschouw deze gesprekken als helpend. Achter elke vorm van mishandeling zijn problemen verscholen. • Realiseer je dat het gesprek door het kind of de ouder altijd gevoerd wordt met een zwaar loyaliteitsprobleem op de achtergrond. De niet mishandelende ouder heeft het gevoel te moeten kiezen tussen haar kind en haar partner. Dat is een even onverdraaglijke keuze als die van het kind, dat wil dat de mishandeling stopt én loyaal wil blijven aan de ouders. Wellicht zich bewust van het feit dat dit niet kan. • In de eerste fase hebben ze vaak het karakter van een slecht–nieuws gesprek. Houd de inleiding zo kort mogelijk (geen koetjes en kalfjes–begin) en kom dan direct met het slechte nieuws. • Vertel feitelijk en zonder oordelen wat je tot het voeren van dit gesprek heeft gebracht. Meestal is dat bezorgdheid op basis van signalen. Noem de signalen, beschrijf ze begrijpelijk en vertel dat ze passen in het beeld van mishandelde kinderen en ook een andere oorzaak kunnen hebben. • Geef veel ruimte voor reactie en reageer op de reacties altijd met begrip. Dat geldt ook de boze reacties. Die hebben doorgaans het doel om de werkelijkheid niet onder ogen te hoeven zien. • Vermijd gesloten vragen, houd alle mogelijkheden open. Leg uit waarom je wel moet melden, of op een andere manier hulp moet inschakelen. • Geef tijd om jouw boodschap te laten bezinken, eventueel met een vervolgesprek. • Vermijd gesprekken met mishandelende ouders. Dat is werk voor professionals en je maakt hun werk er moeilijker door. De ouders hebben alle tijd om zich ‘in te dekken’ voor het volgende gesprek.
Een 'opvallend' kind is daarom niet eentje die klaar is voor overplaatsing naar een andere groep of gespecialiseerde instelling, maar een kind waaarbij je geen goed gevoel hebt. De spanning tussen verstand en intuïtie werkt ook door in de relatie tussen kinderen en groepsleid(st)ers: Het kind wil een gevoel kwijt, de groepsleid(st)er wil feiten horen. Het kind vertelt het meest als het open vragen en begrip krijgt, de groepsleid(st)er en de ouders stellen gesloten vragen. Een oplossing van dit probleem ligt – zo lijkt het – niet voor het grijpen. Zwart–wit denken ligt meer voor de hand: Een groepsleid(st)er is 'hard' of 'boterzacht'. Een voorziening voor kinderopvang wil dat de kinderen het leuk hebben of bekend staan om een goede zorgaanpak. Maar beide benaderingen hebben voor én nadelen en ze kunnen beide tot bruikbare resultaten leiden. We noemen ze niet meer rationeel en intuïtief, maar spreken van gericht en ongericht bewustzijn, als gereedschappen van begeleiding. Een leid(st)er met gericht bewustzijn vraagt naar feiten die hij of zij aanwezig vermoedt en probeert efficient en snel de focus van het gesprek te beperken. iemand met ongericht bewustzijn houdt alle mogelijkheden open en neemt de tijd het kind zelf te laten puzzelen. In deze paragraaf beschrijven we ze daarom als verschillende stijlen van begeleiding, aan de hand van een ongebruikelijke metafoor.
34
3.5.2 De uitnodigende of verleidende en de provocerende benadering
3.5.1 Gericht vs ongericht bewustzijn Gericht bewustzijn behoort bij het analytisch wetenschappelijk model dat aan het eind van de 19e eeuw ontstond. Model staat: Sherlock Holmes: “The ideal reasoner ... would, when he had been shown a single fact in all its bearings, deduce from it not only the chain of events which lead up to it, but also the results which would follow from it. As Couvier could correctly describe a whole animal from the contemplation of a single bone, so the observer who has thoroughly understood one link in a series of incidents should be able to accurately state all the other ones, before and after. “Data, data, data,” he cried impatiently. “I can’t make bricks without clay.”
De provocerende benadering gaat er van uit dat de resultaten die tellen resultaten zijn, die gepland waren, en dat geen gebeurtenissen van belang kunnen plaats vinden als de begeleider ze niet veroorzaakt of afdwingt dat er iets gebeurt. In de uitnodigende benadering streeft de begeleider ernaar de ander, en het systeem, te interesseren voor wat hij/zij/het zelf aan het doen is, waar de leden van het systeem zelf hun aandacht op richten en wat de aard van de processen is die zich afspelen. ‘Verleiding’ betekent beweging in de aandacht van het cliëntsysteem, het mogelijk worden van nieuw bewustzijn en grotere effectiviteit daarvan. Het begrip ‘systeem’ kan slaan op elke samenhangende groep mensen, maar is voor groepsleid(st)ers doorgaans de vriendengroep, de groep, het gezin, de school van hrt kind dat de aanleiding gaf voor het proberen de puzzel op te lossen.
Ongericht bewustzijn komt voort uit 20ste eeuws existentialisme, en de nadruk op onzekerheid, aanwezigheid en hier–en–nu fenomenen. Model staat Detective Columbo, belangrijkste personage in een beroemde Amerikaanse detectiveserie, die liep tussen 1968 en 2003. Columbo, gespeeld door Peter Falk, gedraagt zich als een spons, dompelt zich onder in een omgeving en wacht tot belangrijke informatie zich opdringt. Hij heeft vaak herhaaldelijk contact met de zelfde persoon, stelt dan dezelfde vraag, maakt contact, irriteert, frustreert. Hij laat zich leiden door mensen en gebeurtenissen. Holmes daarentegen heeft altijd zelf alles volledig onder contrôle.
Actief, gericht bewustzijn
Open, ongericht bewustzijn
Gaat naar de wereld toe.
Laat de wereld op zich af komen.
Dwingt iets om zich te laten zien.
Wacht tot er iets zichtbaar wordt.
Gebruikt een structuur of model om vorm te geven aan wat het wil zien en horen.
Onderzoekt zonder structuur of vooroordeel over wat het wil zien en horen.
Vragen zijn gefocust op een smal, scherp omschreven gebied.
Alles is even belangrijk, zo breed mogelijk blikveld.
Bekijkt de dingen in termen van hoe ze werken.
Opzettelijk naïef, steeds hopend op nieuw inzicht.
Methodisch, onderzoeks– technisch gebruik van zintuigelijke waarneming.
Afwachtend gebruik van zintuigelijke waarneming.
De provocatieve stijl richt zich dus vaker op een persoon, terwijl de evocatieve (uitnodigende) stijl de blik verruimt tot het syteem en de omgeving waarin die persoon zich bevindt. Provocerende stijl
Uitnodigende stijl
Acties die er voor zorgen dat er iets gebeurt.
Gedrag dat jouw manier van in de wereld staan toont of benadrukt.
Een actieve gerichte inter– ventie; gepland of scherp gefocussed gedrag dat bedoeld is om de ll. te dwingen tot iets specifieks.
Gedrag van de ib’er dat er voor zorgt dat de ll. zichtbaarder wordt, maar de verantwoordelijkheid ligt bij de ll. en is vaak niet voorspelbaar.
Acties die begrip, verwach– tingen, ‘contracten’ tussen mensen aan het wankelen brengen.
Gedrag dat voorwaarden creëert zoals vertrouwen, hoop, veiligheid, visie, zodat echte interesse in anderen kan toenemen.
Acties die het normale functioneren van het systeem rond de ll. onderbreken.
Gebruik van vaardigheden en waarden zonder het systeem in haar eigen functioneren te onderbreken.
Acties die het noodzakelijk maken dat de ll. zijn gedrag verandert.
Acties die een wig slaan in het bewustzijn van de ll., maar deze toch zelf eigen gedrag laten kiezen.
De ll. kan niet vermijden te Acties die niet dwingen tot antwoorden, hij/zij moet wel een specifieke reactie of het geven van een direct iets doen. antwoord.
Waarden zijn proces– Werk wordt ondersteund door aan inhoud gerelateer- gericht en niet verbonden de opvattingen en concepten. met de inhoud.
35
▲
▲
36
3.6 Interculturele communicatie en de relatie tussen cultuur en gedrag
3.6.1 Integratie bestaat niet Integratie wordt vaak ervaren als assimilatie: ‘Doe toch net zoals wij’. Vraag maar eens een Nederlandse emigranten, die 50 jaar geleden naar Australië of Canada verhuisden – ook westerse culturen – of zij zich nog Nederlander voelt. “Natuurlijk!” zullen ze zeggen.
3.6.2 Voorbeelden in en buiten het aandachtsveld mishandeling
• Machtsverschillen. Veel professionals zijn van mening dat allochtone kinderen en jongeren veel verder gaan in onacceptabel gedrag dan hun autochtone leeftijdgenoten. Dit is geen verwijtbare constatering. En het is er een die verklaarbaar is. De grootste groepen allochtonen komen families met een achtergrond in Suriname, de Antillen, Turkije en Marokko. Dit zijn landen waar aanzienlijk grotere machtsverschillen aanvaard en gewaardeerd worden dan in Nederland. De cultuur in veel immigratielanden is aanzienlijk meer strikt, gedisciplineerd of streng is dan bij ons. 1) Zo zeer dat allochtone kinderen op onze scholen het gevoel krijgen dat bij ons alles mag. Ze kunnen niet nuanceren tussen culturen met een meer of mindere aanvaarde ‘machtsafstand’. Daarover heeft niemand ze ooit iets geleerd. Wij ondersteunen eigen initiatief en zelfstandigheid. Onze immigratielanden ondersteunen gehoorzaamheid. Er mag bij ons daarom veel, maar niet alles. Maar als je de cultuur waar je in terecht komt niet kent, ga je die vanzelf verkeerd interpreteren. En dus ongewenst gedrag vertonen. De onmacht van Nederlanders hier effectief mee om te gaan zorgt voor een vicieuze cirkel en toename van het probleem.
Mensen zijn dus niet meer of minder geïntegreerd, maar meer of minder bekwaam in bicultureel zijn. Dit onderscheid is van groot belang bij het werken met allochtone ouders als het gaat over kindermishandeling. Als ze zich in het nauw gedrukt voelen, hun eergevoel beschadigd wordt, zullen ze zonder het zich bewust te zijn, automatisch terugvallen op hun primaire cultuur. Hoe krachtig dit mechanisme is blijkt uit de drastische middelen waar allochtone families toe over kunnen gaan wanneer ze menen dat hun gekrenkte eer gewraakt moet worden. Enige aandacht voor cultuurverschillen is, vooral vanwege de kwetsbare kanten van een interculturele context, onontbeerlijk. Zeker in een stad als Rotterdam, met meer dan 50 % jonge burgers uit meer dan 175 culturen. Bij de aanpak van probleemsituaties wordt vrijwel standaardmatig vergeten dat cultuurverschillen daarin een grote rol spelen. Professionals lijken het eng of overbodig te vinden zich daarin te verdiepen. En zelfs allochtone collega’s volgen dat voorbeeld. Dat coaches met enige regelmaat stuiten op onderlinge conflicten tussen collega’s, waarin interculturele factoren een evidente rol spelen, heeft op dit negerend gedrag geen invloed. Aan de conclusie, dat aandacht voor multiculturaliteit in Nederland te kort schiet, valt niet te ontkomen. Bij kindermishandeling kan dat leiden tot verrgroting van de problemen.
Door ditzelfde verschil is een kind slaan in veel landen een aanvaard verschijnsel. Het is ‘nodig’ en gewoon. En omdat het bij Nederlandse kinderen minder en minder werkzaam is, wordt het thuis erger. Tot wij het mishandeling noemen. Maar het is dezelfde uiting van onmacht als waarmee Nederlandse lesgevers leerlingen de klas uit sturen, of anderszins steeds dezelfde ineffectieve straffen herhalen.
• Middelmaat Onlangs kwam de zesjescultuur weer in het nieuws. Die is, zoals veel mensen denken, geen gevolg van gemakzucht of ,erger, luiheid maar van het feminiene kakakter van onze cultuur. Dat betekent in dit voorbeeld: val niet op, doe gewoon, da’s al gek genoeg, en probeer niet beter te zijn dan een ander. (Met, wereldwijd, sport en kunst als algemeen geaccepteerde uitzonderingen.) Wie negens haalt is een ‘stuudje’ of een uitslover. In vrijwel alle immigratie landen van ons land is het juist gewoon om te proberen hoge cijfers te halen. En weer ontstaat de verkeerde indruk. Dit wordt niet ervaren als ‘probeer hier altjd om een 5,5 te halen’ maar ‘hier hoef je totaal je best niet te doen’.
Daarbij komt dat Nederlanders hun eigen cultuurbepaalde gedrag even slecht kennen als allochtonen. Culturele socialisatie vindt grotendeels plaats in de eerste twee levensjaren, gerekend vanaf de conceptie, en verloopt dus vanzelf volledig onbewust. Wie meer wil weten van zout water vraagt dat ook niet aan de haringen. Die weten immers niet dat er iets anders bestaat dan zout water.
37
In de eerste maanden vinden allochtone kinderen dit stapelgek. Dan passen ze zich aan. De allochtone meisjes minder dan de jongens. Zij zijn meer bereid zich loyaal te tonen aan de veelal vrouwelijke lesgevers en beter in staat nuances waar te nemen.
• Onzekerheid Het leven is vol onzekerheden. Bekende, zoals het verkeer, ziek worden en onvoldoendes halen en onbekende, zoals beschuldigd worden van mishandeling, je kind zien spelen (later flirten) met een kind uit een andere cultuur of – voor ouders – voor een gesprek gevraagd worden naar school te komen. Het gaat hier om de mate waarin mensen bereid zijn om onvoorspelbare, ambigue, risicovolle en emotioneel beladen zaken vermeden worden. Paradoxaal genoeg gaat dit alleen over onbekende risico’s. In landen waarvan de cultuur gekenmerkt wordt door onbekende risico’s worden bekende risico’s juist gemakkelijker genomen. Een voorbeeld daarvan is het drieste, vaak risicovolle gedrag van mensen uit Turkije, Griekenland, Portugal en België in het verkeer (een bekend risico). Ook hier verschillen nationale culturen aanzienlijk. Nederland bevindt zich, wereldwijd gezien onderin de middenmoot. Onze immigratielanden kennen vrijwel allemaal een hogere ‘onzekerheidsvermijding’ dan wij gewoon vinden.
Dit verschil geldt niet alleen onze grote immigratieculturen, maar geldt ook België, Oost–Europa en de Balkanlanden. (Nederland is, na Noorwegen en Zweden, een van de meest feminiene landen op aarde. 1) Voor alle duidelijkheid: dit heeft geen invloed op de emancipatie van meisjes en vrouwen. Die problematiek hoort meer bij de aanvaarde machtsverschillen dan bij femininiteit. Meisjes willen vaak hogere cijfers halen om meer macht te hebben over hun eigen leven en tenminste de middelmaat halen, waardoor hun talenten ook sneller tot ontwikkeling komen. Als kinderen, tijdens een aanpakproces bij mishandeling thuisgehouden worden is onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk. En meisjes lopen hier een groter risico dan jongens.
• Individualiteit
In gesprekken over een vermoeden van mishandeling moeten we dus bij allochtone ouders rekening houden met een grote mate van vermijding en daar uiterst behoedzaam en begripvol mee omgaan. En zeker niet op een zeer directe, kritische of veroordelende Nederlandse manier.
Nederlandse kinderen schamen zich veel minder snel voor fouten, msidraging en andere ‘domheden’ dan hun allochtone leeftijdgenoten. En ze nemen ook gemakkelijker het risico dat ze zich zouden gaan schamen. ‘Zo erg is dat toch niet.’ (Er zijn natuurlijk uitzonderingen, maar die noemen we snel faalangstig, dyslectisch of anderszins geëtiketteerd.) En ze maken zich niet druk over een eventueel schaamtegevoel van hun ouders. Ze gaan er vaak van uit dat hun ouders het voor hen op zullen nemen. Lang niet altijd onterecht.
Voor enige onderbouwing van deze paragraaf volgt hier een grafiek van de vier beschreven dimensies van nationale cultuurverschillen voor Nederland en onze belangrijkste buur– en immigratielanden.
In Nederland is het individu veel belangrijker dan de groep of de familie. In alle immigratielanden is dat anders. Daar is de familie belangrijker dan het individu. 1) Ouders schamen zich voor wangedrag van hun kinderen en zullen hen eerder en zwaarder straffen dan Nederlandse ouders. Soms zodanig dat het riskant is de ouders te informeren over een vermoeden van mishandeling en verstandiger direct tot melding over te gaan. Wereldwijd gezien bevindt Nederland zich, net als bij de dimensie ‘femininiteit’ in een uitzonderingspositie. Wij kenen de, na de landen van de Angelsaksiche wereld, meest individualistische cultuur op aarde. 1)
In 1991 publiceerde Geert Hofstede de populaire versie van het verslag van een wereldwijd onderzoek in 52 landen en drie landengroepen. Hierin analyseerde hij welke samenhangende groepen waarden het meest kenmerkend zijn voor de verschillen tussen nationale culturen. Lees meer over de resultaten daarvan op de volgende twee pagina’s.
Van groot belang voor alle communicatie met allochtone ouders is ook om je te beseffen dat in ‘collectivistische’ (familie –0f groepsgeoriënteerde) gezinnen de communicatie veel impliciter verloopt dan in individualistische samenlevingen.
38
3.7 Positionering van de culturen van buur– en immigratielanden per dimensie In deze grafiek zie je het cultuurprofiel op hoofdlijnen van onze buurlanden (ter vergelijking, omdat veel lezers die zullen hebben ervaren) en immigratie landen, vanwege de consequenties daarvan voor te voeren gesprekken met ouders die in deze culturen zijn gesocialiseerd.
Nederland 53 38 14 80
Betekenis van de kleuren:
Duitsland
Rood: onzekerheidsvermijding, par. 3.6.5 Onzekerheid, lage score > gering, hoge score > hoog.
65 35 66
Grijs: Machtsafstand, par. 3.6.2 Machtsverschillen, hoge score > grote machtsafstand, lage score > lage machtsafstand.
67 België Vl. 97 61
Groen: feminiene t.o. masculiene waarden, par. 3.6.6 Middelmaat lage score > feminiene waarden domineren, hoge score > masculiene waarden domineren.
43 78 Turkije 85
Blauw: Individualisme t.o. collectivisme, par. 3.6.4 Individualiteit Lage score > collectieve waarden, hoge score > individualistische waarden.
66 45 37
Bron: Geert Hofstede & Gert Jan Hofstede: Allemaal andersdenkenden, Amsterdam 2007, 23stw druk, 2007.
Marokko 68 70
Wat valt op in de grafiek?
53
Als je weet dat dit onderzoek zo nauwkeurig is uitgevoerd dat 3 tot 5 punten verschil al staan voor een betekenisvol verschil (m.a.w.dat in de werkelijkheid het verschil herkenbaar is) dan zijn de verschillen tussen Nederland en de immigratielanden erg groot. Maar ook de verschillen tussen Nederland en België vallen op. Nederlanders, die naar Duitsland zijn verhuisd, hebben het in cultureel opzicht gemakkelijker dan de Nederlanders in België. Europese landen scoren veel hoger op Individualisme dan onze immigratielanden, m.u.v. de Antillen. Daar is de Nederlandse invloed zichtbaar. De Surinaamse machtsafstand springt er in duidelijk uit, evenals de Nederlandse feminiene oriëntatie.
46 Suriname 53 85 37 47 N. Antillen 60 80 65 80 30 50 60 80
Voor beter begrip 0
20
40
60
80
Van de Nederlandse Antillen ontbreken de gegevens. We volstaan daarom met schattingen. Daarbij moet bedacht worden dat de Antilliaanse situatie cultureel erg ingewikkeld is en er grote verschillen tussen de eilanden kunnen bestaan. Deze schattingen komen volledig voor rekening van de auteur van dit artikel [red.]
100
Hofstede’s scores voor Ned., Duitsland, België Vl., Turkije, Marokko, Suriname en Ned. Antillen
39
kan iemand die zich thuisvoelt in een land met hoge onzekerheidsvermijding bijvoorbeeld gemakkelijk tegelijkertijd iemand zijn met heel weinig behoefte aan orde.
Ze zijn gebaseerd op de scores in midden– en zuid Amerika en de cultureel relevante informatie die ons land bereikt. De scores voor Marokko zijn niet afkomstig uit het onderzoek, maar gefundeerde benaderingen op basis van later onderzoek. Voor een goede interpretatie zijn de volgende overwegingen van belang: 1. De cijfers kunnen niet horizontaal worden vergeleken. 35 op masculiniteit heeft een andere betekenis dan 35 op onzekerheidsvermijding. 2. Binnen één dimensie zijn niet de absolute aantallen, maar uitsluitend de onderlinge verschillen van betekenis. 3. Binnen landen is een grote spreiding mogelijk, die verschilt per dimensie. Aan te nemen valt dat, bijvoorbeeld, de spreiding in Nederland op onzekerheidsvermijding groter is dan die op indvidualisme t.o. collectivisme. De belangrijkste interpretatiefout is om de scores te zien als oordelen. Er spreekt geen enkel goed of slecht uit. Hoogstens kan gesteld worden dat mensen zich meer thuis voelen bij de ene score dan bij de andere. Elke positie op de schaal heeft eigen voor– en nadelen. Daarbij is het onder ogen zien van de nadelen van de eigen cultuur het moeilijkst. De Nederlandse gelijkheidscultuur (overwegend feminiene waarden) leidt tot een verontwikkelde zorgstructuur én tot een onderwijssyteem waarin de middelmaat de norm is, hoog scorende leerlingen al gauw als uitslover worden gezien en daardoor veel talent verloren gaat.
Een tweede vorm van foutief gebruik is toepassing op andere niveaus dan nationaliteiten of samenlevingen. Ze gelden niet voor organisaties, of landstreken en nog minder voor families of andere kleine groepen.
De plaats van professionele gespreksvoering op de dimensies Counselling is voornamelijk ontwikkeld in de Angelsaksische wereld, een activiteit van uitgesproken individualistische culturen. Slechts drie landen scoren lager op de IDV (individualisme) –index dan Nederland: alle drie Angelsaksische gebieden, de VS, Australië en Groot–Brittannië. Canada, en buiten het angelsaksische gebied uitsluitend Hongarije, scoren gelijk aan Nederland. Al onze buren en immigratielanden scoren op IDV lager of veel lager dan wij en hanteren dus meer collectivistische waarden. Bijna alle belangrijke literatuur op het terrein van professionele communicatie, ook als het interculturele communicatie betreft, komt uit de Angelsaksische (individualistische) wereld. Eerst ten behoeve van psychotherapie, daarna ook voor coaching, en andere gespreksvormen. Vermoedelijk is weinig uitleg nodig bij de stelling dat professionele communicatie vooral ontwikkeld werd in samenlevingen met een individualistische oriëntatie en een relatief feminiene, op zorg en zorgzaamheid gerichte, cultuur. Als gevolg van dit alles is professionele gespreksvoering van allochtone landgenoten en vluchtelingen een op zichzelf staande vaardigheid.
Valkuilen Bij het werken met Hofstede’s dimensies ligt een aantal valkuilen zo voor de hand dat het aanbeveling verdient ze hier te noemen. Veel misverstanden zijn het gevolg van een verkeerde toewijzing van gedragspatronen aan dimensies. Een berucht voorbeeld is dat de Duitse behoefte aan duidelijke hiërarchie toegeschreven moet worden aan machtsafstand. De werkelijkheid is dat de Duitse score op machtsafstand net iets lager is dan de Nederlands. Dat komt omdat zij hiërarchie gebruiken om onzekerheden over verantwoordelijkheid te voorkomen. De vragenlijsten, die leidden tot de scores op de dimensies zijn geen persoonlijkheidstests. De dimensies kunnen niet worden toepgepast op individuele personen. Stereotypering van personen op grond van schattingen omtrent hun plaats op een dimensie moet dan ook altijd worden vermeden. Het wel is mogelijk over een individu de uitspraak te doen dat zij of hij zich waarschijnlijk het meest thuis voelt in een land met . . . . (bijvoorbeeld hoge of lage onzekerheidsvermijding). Daarbij moet dan in gedachten worden gehouden dat deze persoon op een deelaspect weer volstrekt van deze karakteristiek kan afwijken. Zo
Spelen met masculiene en feminiene uitstraling van mode
40
Column Wie meer wil zijn dan een toerist . . . Het was nog in de tijd dat in Nederland elke reiziger wist dat je in Marokko één ding niet moest doen: flirten met de vrouwen. Zij wisten dat wij dat wisten en hadden er prachtig misbruik van gemaakt. Bij het afscheid krijg ik een zoen. Tot groot vermaak van de hele familie. En ik had geleerd het bewustzijn van Marokkanen niet meer te onderschatten.
Het is 1985. Ik ben op reis en zwerf in mijn eentje – ’s ochtends vroeg, nog geen hitte – door Fez. Een potentiële prooi voor de vele gidsen. Maar een vriendelijk “Nee, dank je wel. Ik blijf liever alleen” komt er begrijpelijk uit in ’t Frans en doet wonderen. Een paar straten verder weten ze allemaal dat ik geen gemakkelijke prooi ben en laten me mijn gang gaan. Plotseling overkomt me een echt wonder: Ik word, zonder enige opdringerigheid, aangesproken door een aardige knul van rond de twintig, die uitstekend engels spreekt. We raken in gesprek over van alles en nogwat. Ik besluit zelf het initiatief te nemen en vraag hem: “Ben jij ook een gids?” “Ja, maar ik wilde eigenlijk alleen mijn engels oefenen.” Dat kan ook beide. Dus ik vraag hem voor de rest van de dag mijn gids te zijn. De binnenstad van Fez is tenslotte een onmogelijke doolhof. Ik heb nu al geen flauw idee meer hoe ik er weer uit kom. Als voorwaarde stel ik dat hij me bij tenminste één school voor voortgezet onderwijs naar binnen praat, om een les te kunnen bijwonen. We wisselen onze voornamen uit. Hij heet Abdellah. Hij installeert me op het terras van een theehuis en gaat een paar telefoontjes voeren. Na een kwartiertje komt hij terug en zegt trots: “Gelukt, maar pas vanmiddag.” We zwerven door allerlei wijken en steeg jes, waar niet of nauwelijks toeristen komen. Ik dompel mezelf onder in de sfeer en de cultuur en voel me als in een film. Opeens zegt hij: “’t Is bijna 12 uur. Wil je hier ergens eten, of bij ons thuis? Ik heb mijn moeder al gebeld”. Weigeren was geen optie, al vind ik het wel spannend.
We liepen napratend naar de school. Abdellah toonde me zijn eigen oude école secondaire, ging mee naar binnen, en klopte op een deur. Hij sprak kort met de leraar, wees me een stoel aan en liet me achter. Vierenveertig leerlingen van een jaar of zestien. Jongens en meisjes door elkaar. Het was doodstil. De leraar – wiskunde, aan het bord te zien – ging verder met zijn uitleg. Zijn frans zo snel, dat ik het niet kon volgen. Ik verbaasde me over de wel heel erg ver gaande discipline. Steeds als de leraar even ophield met spreken kon je een speld horen vallen. Zelfs als die niet viel. Er werd een bedrukt papier rondgedeeld, een proefwerk, vermoedde ik, want het bord was schoongeveegd en iedereen pakte een pen. Plotseling, het enige wat hoorbaar was waren de pennen en het papiergeritsel, riep de leraar veel luider dan nodig was en boos van toon: “Allez, vite, vite, et en silence!” Opschieten, en stil! Een half uur later, de les was afgelopen, bedankte ik de leraar en liep met de klas mee naar buiten. Nog steeds stomverbaasd over de in mijn ogen onbegrijpelijke uitval van de docent. En over de leerlingen, die geen van allen naar me durfden te kijken. Op straat, op weg naar een kleuterschool, die Abdellah ook had geregeld, vertel ik hem over mijn verbazing. Zijn houding verandert totaal, van open en vrolijk in sterk naar binnen gekeerd. Hij kijkt angstig om zich heen en trekt me in een hoek waar niemand ons kan horen. “Waarschijnlijk dacht de leraar dat je een spion was van Koning Hassan”, zegt hij. Als hij een traan wegveegt weet ik dat hij het meent. Voor de tweede keer wordt ik rood van schaamte. Aangekomen bij een vrolijk spelende kleuterklas zegt hij: “We zijn te laat. Er is nu alleen nog maar een speeluurtje. Zullen we buiten blijven kijken?” Ik stem er opgelucht mee in. Hans
De hele familie is aanwezig. We eten met zijn allen, zonder bestek, uit één schaal. Er is een oudere zus van hem bij. Net als hij gekleed in een spijkerbroek en een bloesje. Onder het eten kijkt ze vaak naar me, probeert mijn blik te vangen. Als de schaal leeg is gaat ze over tot onbeschaamd flirten. Ze kijkt me glimlachend aan en komt naast me zitten en fluistert iets wat ik niet versta. Voor iedereen is duidelijk dat ik absoluut niet weet hoe ik op haar moet reageren. Gegiechel alom. Ik krijg een opvallend rooie kop. Ze was erg mooi, iets jonger dan ik en kennelijk van beide ook zelf op de hoogte.
41
Tot slot: Inbedding in de bestaande patronen We beginnen hier met een zijstap naar het onderwijs: Reguliere scholen zijn al een aantal jaren hard bezig om naast hun onderwijs–taken ook een cultuur en een structuur te organiseren die tegemoet komt aan zorgvragen van leerlingen. Soms gaat het daarbij om kinderen die tijdelijk niet goed meedraaien, maar het gaat ook om het aan boord nemen van kinderen met allerlei heel verschillende beperkingen. Van lichamelijke problematiek (chronische ziekte of beperkingen) tot leer- en gedragsproblemen, zoals dyslexie en adhd.
er uit zien? Welke protocollen zijn al gemaakt en welke moeten volgen? En meer van dit soort vragen. Bij dit alles zal de noodzaak van samenwerking en overleg toenemen en de vaardigheden van ervaren leidsters vaker ook buiten hun eigen groep moeten worden ingezet. Bij voorbeeld bij het voeren van lastige of pijnlijjke gesprekken met ouders van kinderen uit de andere groepen. Op dit moment hebben de instellingen voor kinderopvang nog veel mogelijkheden om zelf te bepalen hoe ze vorm willen geven aan het omgaan met tijdelijke of permanente speciale behoeften van kinderen, of die nu door ouders worden uitgesproken of niet.
Remedial teachers, leerlingbegeleiders, intern begeleiders (BO), zorgcoördinatoren (VO) en coaches stromen de scholen binnen. Ouders hebben er recht op om te weten hoe de leerlingenzorg geregeld is. Daarom worden zorgplannen en protocollen gemaakt. Het wetgevend kader er voor is te vinden in de wet Passend Onderwijs waarop veel scholen en besturen zich al enkele jaren aan het voorbereiden zijn. In oktober 2012 is de wet aangenomen. Hij zal ingaan op 1 aug. 2014.
Voor de hierboven geschetste ontwikkelingen is een breed maatschappelijk draagvlak. Wachten tot het overwaait is geen optie. De ervaringen in het onderwijs hebben geleerd dat plezier in het werk er ook door toeneemt, het werk interessanter wordt en de kinderen het meer naar hun zin hebben en – niet onbelangrijk – de ouders meer vertrouwen krijgen in de instellingen. We wensen de medewerkers en directies waar wij voor werken dan ook, hoe gek het mag klinken bij mishandeling, veel werkplezier.
Het ligt voor de hand dat dit alles ook gevolgen zal hebben voor de kinderdagverblijven en naschoolse zorg. Daar is aandacht voor kinderen met beperkingen vaak heel gewoon. Ook aan hen zullen eisen worden gesteld met betrekking tot de door hen te verlenen zorg aan individuele kinderen. De verplichte aanwezigheid van een Aandachtsfunctionaris is daarvoor een krachtig signaal. De manier waarop die zorg wordt aangeboden zal er vermoedelijk op veel instellingen voor de kinderopvang minder formeel uitzien dan in het onderwijs. Voorlopig is de Aandachtsfunctionaris de spil van de zorg en zullen alleen kinderen met ernstige problematiek naar een andere instellingen mogen verwezen. En hoe informeel de groepsleidsters er ook over zullen communiceren, een aantal afspraken, takenverdelingen en zelfs het gebruik van protocollen (bijvoorbeeld een pest–protocol – een beschrijving van hoe om te gaan met waargenomen pestgedrag) worden al gebruikt en zijn op de duur niet meer weg te denken. Het is daarom van belang dat het werk van de aandachtsfunctionaris zal moeten passen in de werkprocessen van andere zorg. Met welke andere instellingen voor jeugdzorg wordt samengewerkt? Hoe wordt intern omgegaan met incidenten? Hoe gaat de publicatie van de mogelijkheden van de instellingen
Rotterdam, najaar 2013, Hans de Waard
42
Colofon De training waar deze reader bij hoort is een productie van: ECMt, Effectief Chaos Management, Rotterdam Op 1 febr. 2012 is de wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in werking getreden. In 2013 is deze wet aangepast. Eén van de verplichte stappen van deze wet is het consulteren van een deskundige collega (stap 2). Dat impliceert dat specifieke deskundigheid in de organisatie aanwezig moet zijn. Aangeraden wordt hiervoor een aandachtsfunctionaris (huiselijk geweld en) kindermishandeling aan te stellen.
NJi
Het Nederlands Jeugdinstituut, NJi (alle hieronder niet genoemde tekst) Infolijn (030) 230 65 64 /
[email protected] NJi – dossier kindermishandeling
NO KIDDING, netwerk tegen kindermishandeling (cijfers over kindermishandeling) http://www.no-kidding.nu
Delen van de inhoud van deze reader zijn, met in acht neming van het recht op intellectueel eigendom, overgenomen van websites en/of publicaties van de instellingen en personen in de rechter kolom.
Augeo
De auteurs en rechthebbenden van opgenomen tekstmateriaal zijn niet verantwoordelijk voor het gebruik daarvan.
De Augeo Foundation (Samenvatting van de beschreven onderzoeken) www.augeo-foundation.nl
Prof. dr. Micha de Winter (Toespraak) bij de aanbieding van het advies Investeren rondom kinderen, 10 september 2009) M.de
[email protected]
Columns: Jan Ruigrok en Hans de Waard Vormgeving en typefouten: Hans de Waard,
Hans de Waard (Deel 3, overige toevoegingen en redactie )
[email protected] / 06 53 46 35 66)
Foto’s: www.dreamstime.com en HdW. Druk: Goud Print Center, Alblasserdam
De training Omgaan met kindermishandeling is een product van ECMT (C3). ECMT is een merknaam van IM-TeaM, Rotterdam KvK 24239816 BTW 066978142
43