CURASAO IN 1782 DOOR
B. DE GAAY FORTMAN
Eenige maanden vóór zijn overlijden zond de heer P. A. Euwens O. P. mij een boek, dat hij vermeld had gevonden in een catalogus van den boekhandelaar en antiquair Karl W. Hiersemann te Leipzig, geprijsd voor 60 mark. Een vriendenhand had hem het boek geschonken. De titel luidt: 7?etsen emes ScAwet'zers in wersc/uedene if o/omen won .draeri&a waAretirf dem /eiz/ern Kneg. 7Ve6s< «mer Awrzen /?e/afo'on won dem SeeJre//en worn 12. J4/>«7 1752, unrf «ner Z?escAra'oKng won den /nse/n Mar/inig'Me, Cwrapao wnd iArer i-Vodw&en, i?egjer«ngswer/ass«ng, Zwstand M.s.ze». « n i einer
De naam van den schrijver wordt niet vermeld. Hiersemanns catalogus geeft op Girod-Chantrans. Het exemplaar, dat pater Euwens verwierf bevat een ex libris „comes de Solms". Deze tenaamstelling schijnt buiten kijf te zijn. Over Girod-Chantrans licht ons in de A^o«we//g .Biogf a/>Aie genéro/e de/>Mt's /«stew/>s/es /»/MS recw/és ;«soV<2 nos /owrs van dr. Hoefer, 1857. Justin GirodChantrans, zoo wordt daar gezegd, Fransch letterkundige en natuuronderzoeker, is in 1750 te Besancon geboren en aldaar 1 April 1841 overleden. Hij nam dienst bij de genie van het leger en werd naar de Antillen gezonden. In den vrijen tijd, dien de dienst hem liet, verzamelde hij insecten, planten en delfstoffen. In Europa teruggekeerd, vroeg hij om gezondheidsredenen ontslag uit den militairen dienst, en sedert wijdde hij zich aan de natuurlijke historie. Hij is een der stichters van de Société d'agriculture du Doubs, en was in 1802 lid van het corps législatif. Heel wat werken worden daar van hem genoemd en daaronder Voyage i'«n Swz'sse dans /'/iwéri^Me />enrfani /a «Vrm'ère gMerre. /Iwx Sm'sses 7757. Waarom noemt hij zich Zwitser? Het Z,e:a&on der ScAzmz, 1926, spreekt van
350
CURASAO IN
1782
een geslacht Girod, uit het departement Doubs stammende, dat in 1810 zich in Freiburg vestigde en in 1863 genaturaliseerd werd. Het gelukte mij niet de bovengenoemde Fransche uitgave in handen te krijgen, en de oplossing van de moeilijkheid, dat deze uitgave een jaar later zou verschenen zijn dan de Duitsche, leek mij, dat deze laatste een vertaling van het handschrift zou kunnen zijn. Echter vond de heer W. R. Menkman tijdens een verblijf te Weenen een Fransche uitgave van 1785 in de universiteitsbibliotheek, getiteld Foyage '«« SMJ'SSCrfawsrft//erewtesco/om'es e, auec «we teWe Z)o«Mwgwe. O6serva/e«r saws i saws wa/ïgntté. ^4 AfettcMte/, Z)e ü'/m^rtmcng rfe /a So«été ty^ogra^/H^Me MDCCZ.XXXF. Aan den heer Menkman, die de vriendelijkheid had, mijn vertaling na te zien en, waar noodig, te vergelijken met de Fransche uitgave, dank ik menige verbetering en, met den lezer, meer dan een waardevolle opmerking, door mij dankbaar overgenomen *). De Duitsche uitgave bevat een „Nachricht des Herausgebers statt der Vorrede und des Inhaltes", een vertaling van de Fransche „Avis de l'éditeur. Pour servir de preface & de table des matieres. Hierin staat te lezen, dat de schrijver zijn eerste zeereis maakte en alleen uit weetgierigheid daartoe kwam. De heer M. Nijhoff bevestigde mij de zeldzaamheid van het boek zoo in de Fransche als in de Duitsche uitgaven. Men verneemt uit het boek, dat de schrijver omstreeks midden 1781 het „Pays de Vaud", het Zwitsersche kanton Waad, heeft verlaten en na allerlei wederwaardigheden, voorzien van een scheepspas van het Fransche hof, einde November 1781 te Brest is gekomen om zich in te schepen opeen ongenoemd koopvaardijschip, waarop hij 10 December 1781 met Oostenwind uitzeilde. Het was een schip van zes tot zevenhonderd ton, waarop hij zich bevond, hoofdzakelijk geladen met kanonnen en proviand, dat deel uitmaakte van een convooi van den heer De Guichen *). Er waren zeven en twintig passagiers aan boord. ') Hieronder, voor zoover niet in den tekst verwerkt, als noot van M. aangegeven. •) Luc-Urbain du Bouexic, graaf de Guichen, luitenant-generaal der Fransche Marine, 1712—1790. Meermalen was hij in de Antillen; drie malen heeft hij in 1780 met de Engelsche vloot van Rodney slag geleverd. De ATot'apA»e g^w^ra/e deel 22, 1858, waaraan het vorenstaande ontleend is, vermeldt nog, dat hij 10 Dec. 1781 met 19
CURASAO IN 1782
351
Het boek is een dagboek in den vorm van brieven, voor vrienden bestemd, en daartusschen uitvoerige beschouwingen over Santo Domingo. De eerste brief is gedagteekend 26 Januari 1782 te Bordeaux, waar het schip achttien dagen na het vertrek uit Brest binnengevallen was. Den 12den December reeds had men vijanden, Engelschen, ontdekt, die het achterste gedeelte van het convooi aanvielen en twaalf koopvaardijschepen vermeesterden, vóór de oorlogsschepen, van welke de „Bretagne" en de „Royal-Louis" worden genoemd,te hulp konden komen. Bij heteerste kanongebulder had De Guichen aan alle schepen van het convooi geseind, dat ieder zijn eigen weg kon kiezen, waarop de kapitein van des schrijvers schip zijn heil in de vlucht gezocht had met het gevolg, dat hij van de geheele vloot afgesneden werd. Den 14den December kreeg het schip een groot lek, dat voortdurend pompen, ook door de passagiers, noodig maakte. Het schip kwam in een storm, verspeelde eenige zeilen, en voer maar op goed geluk, omdat geen bestek te verkrijgen was. Na eenige dagen werd het weer beter; den 23sten zag men de vuurtoren van Cordouan, en den 28sten kon men in Bordeaux aan land gaan. Intusschen was het convooi door de storm genoodzaakt naar Brest terug te keeren. Den 5den Februari vertrok het schip weer in convooi onder leiding van de fregatten „Ceres" en „Renommée", vereenigde zich den 8sten met De Guichens vloot, waarna men verder voer. Bij kaap Vincent verliet De Guichen met zijn eskader de vloot, om in Cadix zich met de Spaansche schepen te vereenigen voor een kruistocht in de Europeesche wateren. Andere oorlogsschepen, die mee de reis voortzetten, waren de „Couronne" en de „Gloire". Het is mijn bedoeling niet des schrijvers vrij eentonige beschrijving van de reis, die nochtans niet zonder wederwaardigheden is geweest, op den voet te volgen. Van eenig belang zijn de opmerkingen over den dienst aan boord, over den kapitein en het gehalte der bemanning, het Neptunusfeest, den slechten toestand, waarin het schip zich bevond, de gebrekkige zorg voor de opvarenden, de wijze, waarop men zich aan boord vermaakte, den voortgang der reis en de verhouding tusschen convoyeerenden en geconvoyeerden. Den 2den Maart 1782 werd de Kreeftskeerlinieschepen uit Brest vertrok, en in / u n i 1782 met 18 schepen, om zich onder Cadix te vereenigen met de Spaansche vloot onder don Luiz de Cordova, waarna de geallieerde vloten door de wind uiteengedreven werden. .
352
CURASAO IN 1782
kring gepasseerd, en den 17den dier maand werd land verkend, dat den volgenden dag Dominica bleek te zijn *). Dien middag zag men Martinique, waar den 20sten het convooi de haven van Fort Royal binnenviel, en toen ook de vloot van den graaf De Grasse lag. Hier ging onze schrijver aan land; hij kreeg vergunning op een oorlogsschip over te gaan. Dit schip maakte deel uit van de vloot, die den 7den April uitvoer. Uit 34 schepen bestond deze vloot, terwijl het convooi uit Europa onder dekking van twee oorlogsschepen, elk met 50 kanonnen, naar Santo Domingo uitzeilde. Den 9den April had bij de Isles des saintes tusschen Dominica en Guadeloupe een ontmoeting met 49 Engelsche schepen onder Rodney plaats. Drie uren duurde de strijd, die onbeslist bleef, maar aan het convooi gelegenheid gaf de reis naar Guadeloupe voort te zetten. Om het convooi te dekken bleef De Grasse heen en weer zeilen tusschen Dominica en de Isles des saintes. Den 12den had de bekende geweldige zeeslag plaats tusschen de Fransche en de Engelsche vloot, waarin de eerste het onderspit delfde en De Grasse gevangen genomen werd. Het schip, waarop Girod-Chantrans was, wist in deerlijk gehavenden toestand in Zuidwestelijke richting te ontkomen. Na korten tijd ontmoette het een ander schip van dezelfde vloot en voegde zich daarbij. Den volgenden dag herstelde men het geheel stuk geschoten touwwerk en de zeilen. Tachtig kogels hadden het schip getroffen, en van de vijfhonderd koppen der bemanning waren er honderd gedood of gewond. Alvorens nu het woord aan den schrijver van het dagboek te geven nog een opmerking. De episode uit de geschiedenis van Curacao, die hier behandeld wordt, is tot nu toe nog niet een onderwerp van bronnenstudie geweest. Hamelberg eindigt juist op dit punt. Toch is er wel iets van het bezoek van Curacao, dat hier beschreven wordt, bekend. Nederland was in oorlog met Engeland; het was in de jaren van ') De aardrijkskundige kennis van den vertaler schijnt niet zeer groot geweest te zijn. Hij verwart telkens de eilanden Dominica en Santo Domingo. Het eerste, door de Franschen „La Dominique" genoemd, was sedert de ontdekking van Amerika nu eens in Fransche dan weer in Engelsche handen; de heerschappij der Engelschen is in 1814 voor goed daar gevestigd. De vertaler nu spreekt hier van „Saint Domingue", wat hij ook doet, als hij na het bezoek aan Curasao het toen nog gedeeltelijk aan Frankrijk gedeeltelijk aan Spanje behoorende Santo Domingo uitvoerig beschrijft.
CURASAO IN 1782
353
den Amerikaanschen vrijheidsoorlog. St. Eustatius was geplunderd door Rodney. Er lagen in de haven van Curacao eenige Hollandsche schepen. Jan Lixraaven had als luitenant-gouverneur het oppergezag. Simons, ZtescAryircng wan Aetf et/and Cwrapott, «# verscAtV/enrfe ironn«« it/eewverzamieW (1868), deelt mee, dat een paar dagen na den zeeslag van den 12den April vier Fransche linieschepen, van 84, 80 en twee van 74 stukken, de haven van Curacao binnenliepen, om de schepen te herstellen en hun dooden te begraven. Dit laatste geschiedde met militaire eer, bewezen door het scheepsvolk der Fransche en Hollandsche schepen. Voor herstellingen gaven zij 60.000 patienjes uit. Zelf vond ik een aanteekening, dat Lixraaven aan de Fransche schepen kruit verkocht. En nu Girod-Chantrans: Ik vervolg nu weer mijn dagboek. Den 13den [April 1782] ontmoetten wij twee andere oorlogsschepen, waarmee wij een afspraak maakten, om gezamenlijk naar Curacao te zeilen, daar wij verwachtten, daar te zullen kunnen krijgen wat wij noodig hadden om een en ander te herstellen, waardoor wij de pakhuizen van Kaap Francois zouden kunnen sparen. Den 14den was ons touwwerk hersteld, de wind gunstig, de zee kalm, en de nacht helder; het weerglas steeg op het warmste deel van den dag tot 22 graden. Den 15den was alles als den vorigen dag. Den 16den eveneens, en de bemanning kreeg weer vergunning, om in de hangmatten te slapen '). Bij het aanbreken van den dag zagen wij land, en wij meenden op de hoogte van de Aves-eilanden te zijn. De bevelhebber van ons smaldeel gaf aan het kleinste der vier schepen een sein om een boot uit te zetten, ten einde het land te verkennen. Een officier ging in de boot, en wij draaiden intusschen bij *), terwijl hij aan land ging; eerst vijf uur later kregen wij eenig bericht; de boot kwam met twee loodsen terug, maar •) In den Franschen tekst wordt van slapen in de hangmatten niet gesproken. Er staat: ,,le braulebas cesse". Braulebas is alarm, op zee „overal". Hier zal het wel beteekenen, dat de drukte van de herstellingen voorbij was. M. ') Fransche tekst: „nous restons en panne". M. West-Indische Gids XVII 23
354
CURASAO IN 1782
de officier was als gijzelaar aan land gebleven, en het land was het eiland Curacao. Een zoo groote vergissing kon slechts te wijten zijn aan de stroom, die hier den invloed van den passaatwind ondergaat, waarmee wij geen rekening hadden gehouden, en waardoor de stroom in de maanden April tot November een snelheid van drie tot vier uur daags heeft en in den anderen tijd van het jaar het dubbele. Van de twee loodsen ging de een aan boord van het schip van den commandant en de andere aan boord van het onze. Gedurende het verdere van den dag en des nachts werd getracht boven den wind te komen, om den volgenden dag binnen te loopen. Vóór wij onze boot uitgezet hadden en terwijl wij rustig voor het eiland laveerden *), verkeerde men daar in de grootste ongerustheid. De bewoners vreesden namelijk een aanval van admiraal Rodney om het rijke convooi, dat in de haven lag *), en hielden onze schepen voor vijandelijke; de rijkste bewoners brachten met den grootsten spoed hun schatten dieper het land in; men versterkte de kustwachten, en alles was op een aanval op het eiland voorbereid, toen onze kleine boot kwam die vrede verkondigde. Den 17den liepen wij bij den ingang van de haven, die zoo smal is als de lengte van een oorlogsschip, vast; de loods, die aan dergelijke gebeurtenissen gewoon was, zou ons wellicht goed geleid hebben, als men hem had kunnen verstaan; gelukkig was de zee rustig, want het schip zat op een zeer harde kalkrots, waarschijnlijk een bouwwerk van polypen. Ten slotte raakten wij met behulp van kabels, die aan de wal waren vastgemaakt, binnen een uur vlot 3), en liepen wij de haven in. Deze haven was dieper dan voor oorlogsschepen noodig was; er konden er acht aan de wal vastgemeerd liggen; wel zouden zij dan misschien tegen elkaar stooten door de weinige ruimte, en een brand zou voor alle zeer gevaarlijk kunnen worden. Terwijl de oorlogshaven van Curacao zeer nauw is, dringt die voor koopvaardijschepen, die erop volgt, zoo ver in het land, dat zij de grootste vloten in zich opnemen kan. Wij vonden daar ook een groot aantal schepen, die onder dekking van twee oorlogsschepen, een fregat en een corvet, die naast ons lagen, naar Holland zouden zeilen. ') „manoeuvrions avec sécurité". M. •) Men schatte de waarde ervan op 80 millioen Fransche ponden. •) „sans averies". M.
CURASAO IN 1782
355
De „Hercules" met 74 kanonnen, die geen loods aan boord had, miste de vaargeul en bleef onder de muren van het fort vastzitten; vier uur lang bleef het schip in dien toestand ondanks alle hulp, die geboden werd. Toen men het echter lichtte, kwam het vlot, en liep het zonder aanzienlijke schade de haven binnen. De „Pluto" met 74 kanonnen stootte ook, maar bleef niet vastzitten. De „Marseillois" met 74 kanonnen, die het achterste was en ook geen loods had, was het eenige schip, dat vlot binnen liep. Nauwelijks hadden wij vastgemaakt, of de Fransche zeeofficieren gingen den gouverneur van het eiland en den commandant van de Hollandsche marine hun opwachting maken. Zij vroegen echter vruchteloos om materialen voor de herstelling der schepen en waren gedwongen het meest noodige hout voor een ongehoorden prijs bij een particulier te koopen. Daar ik met die dingen niets te maken had, wandelde ik intusschen het eiland rond om het te leeren kennen, en ik wil allereerst iets vertellen van de oorlogstoerustingen, waarvan ik bij toeval op de hoogte gekomen ben, wat ik een groote eer acht *). Men stelle zich voor eenige batterijen op de muren bij den ingang van de haven *) om vijandelijke schepen tegen te houden. Daaraan sluit aan een eenvoudig, klein fort *), dat /Imsterdam heet, rechts van de haven ligt en bestreken wordt [door het geschut] van de nabijgelegen hoogten. De stad, die bij het fort aansluit, is met dunne muren *) omringd, waarop *) hier en daar nog eenige batterijen staan. Hierin bestaat de geheele verdediging van de hoofdplaats. Deze erbarmelijke vestingwerken zouden echter, dank zij het gevaarlijke vaarwater, met elkander voldoende zijn om den vijand het binnenkomen van de haven te beletten. Indien men echter ging landen op eenigen afstand van de stad, en vandaar op de ') De Fransche tekst heeft: en om de eer te geven aan den krijg, waarin ik toevallig betrokken ben, hetgeen ik tot een groote eer reken, wil ik eerst iets vertellen van de oorlogstoerustingen. *) „quelques batteries basses, construites en maconnerie, disposées a l'entrée du port". M. •) „un mauvais petit chateau". M. *) „un faible mur d'enceinte". M. •) „dans Ie développement duquel". M.
356
CURASAO IN 1782
voorstad aanrukken, en de hoogten aan beide zijden van de haven, die de stad bestrijken, bezetten *), dan zouden stad en fort verloren en het eiland veroverd zijn. Tevergeefs zou men voor de verdediging zijn hoop vestigen op de batterijen op de hoogten *), daar deze, ofschoon bij de beste landingsplaatsen opgesteld, te onbeteekenend en op de muren geplaatst zijn *). In plaats van al die batterijen, die geen waarde hebben voor de verdediging van het eiland, en in plaats van dat kleine fort, had men de hoogten, die stad en haven bestrijken, van twee vierhoekige forten moeten voorzien. Deze hoogten zijn wel door een gracht gescheiden, maar bevinden zich dicht genoeg bij elkaar, ten hoogste op 500 meter afstand, om elkander te kunnen ondersteunen. Deze verdedigingswerken zouden voor het eiland zeker voldoende zijn. Men zou dan bij een aanval een plaats hebben om de schatten der inwoners in veiligheid te brengen, des te veiliger omdat de vijand, van welken kant hij ook mocht komen, zou worden tegengehouden door de beide forten, die de stad, de voorstad, de beide zijden van de haven en de omgeving zouden bestrijken. Dit zij genoeg hierover; ik ga tot een ander punt van onderzoek aver. Het eiland heeft geen hooge bergen als de Antillen; de hoogste steekt niet meer dan 300 meter boven de zee uit; de bodem is oneffen, schraal en onvruchtbaar, en met niet meer dan 7 of 8 duim aarde bedekt. Daaronder bevindt zich een soort van kalkrots, die bestaat uit versteende zeelichamen, waaronder ik verschillende zeer mooie madreporen *) aantrof. Deze kalkrots is niet hard en zoo weinig samenhangend, dat men niet dikwijls een stuk van een kubieke voet vinden zal. Ongeveer 60 jaren geleden waren er nog verscheidene bosschen op het eiland; het regende toen vaker, en ondanks de geringe dikte der vruchtbare aardlaag werd er veel indigo en cacao verbouwd. Tegenwoordig, nu er niet veel meer dan eenig struikgewas over is, en het zelden regent, bepaalt de bodemopbrengst zich tot gierst en maïs, die in September worden gezaaid en in Januari geoogst. In den tijd daartusschen regent het gewoonlijk, en alleen als dat het geval is, kan het gezaaide goed uitkomen. In ') „s'établissent sur Ie cóté qui Ie commande (Ie faubourg) et qui accompagne de part et d'autre les deux branches du port". M. •) „les batteries répandues 9a et la au developpement de la cóte". M. *) „très-basses et construites en ma9onnerie". M. *) Stervormige koralen. F.
CURASAO IN 1782
357
den akkerbouw wordt de ploeg gebruikt .getrokken door ossen of paarden. Deze laatsten zijn zeer klein, zien er schraal uit, ofschoon zij van Spaansch ras zijn, maar zijn zeer sterk en vurig. De ossen staan in dikte niet achter bij de grootste in Europa, maar zij zijn slechts weinig levendig; hun vleesch smaakt echter goed. Er worden op het eiland ook groote kudden schapen gehouden, die zeer goed gedijen. Dit alles tezamen is de rijkdom van den landbouwer. Op het geheele eiland zijn 30.000 slaven •); voor het overige bestaat de bevolking, ongeveer vier- of vijfduizend zielen, uit blanken en kleurlingen, die voor een deel eigen plantages hebben en verder als kooplieden in de kleine, zeer zuidelijke en goed aangelegde stad wonen *). De Joden hebben daar een mooie synagoge, en zij zijn het, die den meesten handel in handen hebben. Zij zijn voortgekomen uit verschillende Europeesche natiën — de stam Juda is het meest vertegenwoordigd — zijn voor het grootste deel zeer welgesteld, en eerlijker dan hun broeders in de oude wereld, in tegenstelling met de belijders der andere godsdiensten, die in de nieuwe wereld in den regel aan degelijkheid inboeten. Ik meen dit verschil te kunnen verklaren. De Joden kunnen ook hier wel niet in regeeringsposten komen, maar zij worden minder onderdrukt dan in Europa; zij hebben eigen plantages, op gelijken voet als de Hollanders, genieten dezelfde bescherming en bijna dezelfde waardeering. De Europeanen van andere godsdiensten daarentegen, die zich in de koloniën vestigen, hebben meermalen in hun vaderland een eervollen maatschappelijken stand in den steek gelaten, en gaan hier met zeer eenvoudige menschen om; deze vernederende verandering gaat noodzakelijkerwijs ten koste van hun ziel, terwijl die der Joden, met welke het juist omgekeerd gaat, omhoog geheven wordt. Alleen de Hollandsche familiën, die zich niet met de gekleurde bevolking vermengd hebben, kunnen een regeeringspost krijgen; zoo zijn er maar zeer weinig. De andere vrije bewoners van het eiland, Franschen en Spanjaarden, zijn bijna allen van gemengd bloed; zij belijden den Roomsch Katholieken godsdienst, evenals de slaven, daar protestanten noch Joden dezen tot de hunne toelaten. ') Volgens alle opgaven omstreeks dien tijd is dit aantal veel te hoog opgegeven. F. *) „tant propriétaires de biens fonds que négociants domicilies" etc. M.
358
CURASAO IN 1782
De opbrengst van het eiland komt aan de Hollandsche WestIndische compagnie, die het bestuurt door middel van een gouverneur, wien twee colleges, waarvan hij voorzitter is, ter zijde staan. De Compagnie vergeeft alle posten onder goedkeuring van de Staten-Generaal; het hoogste rechtscollege kan slechts in zaken van ten hoogste 600 piasters *) beslissen. De vaste belastingen kunnen de kosten van het bestuur van het eiland niet dekken. Echter zullen wij straks een voor de Compagnie veel rijker bron van inkomsten bloot leggen; eerst nog iets over land en volk. Omdat hier nooit aardbevingen voortkomen zijn de huizen van steen en twee verdiepingen hoog; de daken zijn plat en met Europeesche dakpannen afgedekt. Binnen in de huizen heerscht de grootste zindelijkheid. De huizen zijn op kleine hoogten gebouwd om meer koelte te krijgen. De schraalheid dezer hoogten maakt het niet mogelijk boomgaarden of moestuinen bij de huizen aan te leggen; daarvoor moet men lager gelegen en meer geschikte grond in de nabijheid zoeken, maar ook dan nog geven door de groote droogte de beste en meest bearbeide gronden nauwelijks wat groenten; alleen vruchtboomen als kokos en tamarinde gedijen tamelijk goed. De inkomsten van de eigenaars komen uit gierst, maïs, ossen, kalveren, schapen, gevogelte, melk en andere voortbrengselen; alles wordt in de stad verkocht, gedeeltelijk aan de inwoners voor eigen gebruik en voor dat der slaven, gedeeltelijk aan zeelieden. De rijkste plantages brengen jaarlijks ongeveer 50.000 Fransche ponden op, maar zoo zijn er niet vele; de meeste geven een bescheiden inkomen. De zwarten worden hier beter *) behandeld dan in de Fransche en Engelsche koloniën; zij krijgen ook betere voeding en kleeding; misschien is dit te danken aan de vrees, dat zij anders wegloopen, want een kano *) is voldoende om naar de vaste kust over te steken. Men vertelt hier voor zeker, dat vóór de bosschen waren uitgeroeid de lucht op het eiland zeer ongezond was, maar nu is het *) 3300 Fransche ponden, daar 1 piaster ongeveer gelijk is aan 5 pond 10 stuivers. •) „avec bien plus de douceur". M. •" ') „pirogue". M.
CURASAO IN 1782
359
klimaat zoo gezond, dat de menschen er alleen aan ouderdomsgebreken sterven. Er zijn hier ook geen vergiftige dieren, zelfs niet de Amerikaansche muskieten of andere gevleugelde insecten, welker beet pijnlijk is. Er komen vrij veel zoogenaamde /egwa«a's of stekelige hagedissen voor; langs de kunst is veel visch, en men vangt er veel groote schildpadden, waarvan ik er enkele zag, die vier centenaars zwaar waren; van de vogels zijn de colibri, de ortolaan *) en de langstaartige lijster het talrijkst; er komen ook kleine en groote papegaaien voor, maar veel minder talrijk. Onder de planten, die in het wild groeien is een soort aloe *) de meest algemeen voorkomende; zij wordt vijftien tot achttien voet hoog. Overal groeit zij, maar vooral op droge plaatsen. Hoewel zij verschrikkelijke stekels heeft, is zij niet de gevaarlijkste van de planten, die men hier aantreft, want aan den oever van de eenige beek *), die men op het eiland aantreft, groeit de manzenilieboom, die algemeen voor de giftigste plant in de West *) gehouden wordt. Eenige dagen geleden maakte een Franschman tot zijn ongeluk op de jacht ermee kennis, en het scheelde weinig of hij zou zijn onwetendheid met den dood hebben moeten bekoopen. Hij liep namelijk langs een van deze boomen en trok zonder erbij te denken een blad af, dat hij in zijn mond stak; dadelijk kreeg hij een brandend gevoel aan zijn gehemelte en spoog het blad weer uit, maar doordat de pijn steeds erger werd, kwam hij op de gedachten, dat het blad wel eens vergiftig kon zijn; hij liep de naast bij zijnde woning in, waar men hem olijfolie liet drinken, waarop hij eenige verzachting van pijn bemerkte; toen hij des avonds weer aan boord kwam, verbood de scheepsdokter hem iets anders dan melk te gebruiken. Den volgenden dag was zijn gehemelte geheel wit en vol zweren, de keel was ontstoken en hij was doezelig in het hoofd, maar dank zij zijn jeugd en zijn goede gezondheid genas hij eenige dagen later; hij zou vermoedelijk ten doode opgeschreven zijn geweest, als hij zijn eerste speeksel ingeslikt had. Deze gebeurtenis maakte mij nieuwsgierig om dezen boom, dien ik niet kende, te zien; hij droeg vruchten als kleine appels, ') •) ') *)
tuinmerel. F. „nommé cierge épineux". M. „ruisseau". M. „dans Ie monde". M.
360
CURASAO IN 1782
en toen mij te binnen schoot wat ik vroeger gelezen had over den schadelijken invloed van zijn geur alleen reeds, durfde ik den boom eerst niet te naderen; mijn nieuwsgierigheid won het echter van mijn angst en ik onderzoent hem op mijn gemak. Ik zal hier echter geen beschrijving van den boom geven, daar deze voldoende in de encyclopaedieën beschreven is, alleen wil ik nog vertellen, dat, toen ik de takken omboog, een witachtig, op de wolfsmelk gelijkend, sap in vrij groote hoeveelheid eruit spoot; misschien hebben de Indianen dit gebruikt om hun pijlen te vergiftigen. Toen ik den boom gedurende een groot uur had onderzocht, bladeren had afgetrokken, de takken omgebogen, en de vruchten had geplukt en open gemaakt, zonder andere voorzorg dan het gebruik van een handschoen, die ik na afloop daar liet liggen, voelde ik niet het minste ongemak, en daaruit leidde ik af, dat de geur van de manzenilieboom lang niet zoo gevaarlijk is, als men aanneemt, ofschoon dit niets afdoet aan de kracht van het vergift, dat de boom in zich heeft, want hij vreet het taaiste vleesch van buiten stuk, en de daaruit ontstane wonden genezen zeer moeilijk. Ondanks het schoone en duurzame hout, dat voor het fijnste inlegwerk kan gebruikt worden, vreezen de inboorlingen dezen boom zoo, dat zij in de meeste koloniën in Amerika er terecht de voorkeur aan geven den boom uit te roeien; de enkele boomen, die men nog in de Fransche koloniën vindt, staan in onbewoonde en onontgonnen streken. Vroeger, tot den laatsten oorlog i) namelijk, zag men nog vele boomen rondom Fort Royal op Martinique, en twee oude kolonisten hebben mij verteld, dat in 1758, toen de Engelschen het eiland veroverden, vele hunner soldaten, juist uit Europa gekomen, de vruchten van dezen boom voor gewone appels aanzagen, naar de boomen gingen en van de vruchten aten, zonder dat het mogelijk was hun door waarschuwingen daarvan terug te houden. Zij meenden, dat alles, wat men hun van de vergiftigheid zei, een verzinsel was, om de vruchten voor zichzelf te behouden, en zoo ontkwam niemand aan de uitwerking van het gif; waarschijnlijk heeft dit ongeval veel bijgegedragen tot het uitroeien van deze boomen. De bewoners van Curacao zouden goed doen hieruit leering te trekken, en de weinige boomen, die er nog zijn, geheel te verdelgen, zonder rekening te houden met de schaarschte van hout, die hen dwingt voor hun dagelijksche behoeften het hout op de Aves-eilanden te kappen *) „de l'avant derniere guerre". M.
CURAfAO IN 1782
361
en naar hier te laten brengen. De negers, die zij voor dit werk gebruiken, halen op deze onbewoonde eilanden tallooze vogeleieren, die zeer goed eetbaar zijn; zij koken die ter plaatse en verkoopen die bij hun terugkomst. Op Curacao is maar één bron, achter de handelshaven, waar de bewoners het water voor zich koopen. De bewoners der buitendistricten hebben eigen putten, die slechter water geven. De schaarschte van zoet water op het eiland wordt naar mijn meening niet voldoende verklaard door de ontbossching, want men mag nu beweren, dat het niet meer zoo veel regent als vroeger, het regent toch altijd nog genoeg om een behoorlijk aantal bronnen in stand te houden, als maar niet de bodem onder den zeespiegel bestond uit brokkelig gesteente, dat oorzaak is van het waterverlies. Wat ook de oorzaken mogen zijn, het gevolg is maar al te zichtbaar, en men kan deze waterschaarschte als een der grootste belemmeringen voor de ontwikkeling der kolonie beschouwen, indien tenminste de Compagnie niet een kunstmatige bron aanlegt volgens de aanwijzingen van Bernard Palissy *). Een dergelijk werk zou dit nijvere volk, dat van oudsher gewoon is geweest den strijd tegen de natuurkrachten aan te binden, ten volle waardig zijn, en men zou hier op deze wijze de droogte de baas worden, zoo als men in Europa het water de baas geworden is.
• . . • • • • •
•
.
•
.
Ik ben nu genaderd tot het voornaamste namelijk het nut, dat het moederland van de kolonie trekt. Deze kolonie ligt op een afstand van 6 mijlen van de golf van Venezuela, die zich ver in Spaansch Amerika uitstrekt, en deze ligging is zeer geschikt om den smokkelhandel te bevorderen met een aan levensmiddelen en kostbare metalen rijk land, dat op zijn beurt behoefte heeft aan laken en linnen *), die het niet uit Spanje betrekken kan. De Hollandsche schepen voeren deze beide artikelen en galanterieën aan, en laden daar gemunt en baar goud en zilver, runderen, paarden, schapen en huiden in. Spanje weet wel, dat Curasao het van den handel moet hebben, en het eiland zal daarmee doorgaan in weerwil van de schepen van het naijverige Spanje, die de kusten bewaken *); omdat er ') Een beroemd pottenbakker, bekend als schrijver van een destijds zeer bekend boek. *) „toileset étoffes". M. •) „batimens garde-cótes". M.
362
CURASAO IN 1782
geen mogelijkheid bestaat dien handel te beletten. Spanje zou niet alleen zijn vloot zeer moeten uitbreiden, maar ook zich op de betrouwbaarheid der bevelvoerders moeten kunnen verlaten; zonder dat zou dit niet kunnen en zulks tot heil zijner Amerikaansche onderdanen. Het is toch wel een droeve staatkunde, alle vreemde schepen *) buiten zijn havens te houden, terwijl men die met eigen schepen niet vullen kan! Men vindt op Curacao de zeden en gewoonten van de verschillende naties, die daar wonen, vermengd met die verschillen, welke alle koloniën in Amerika merken. In de huizen treft men veel porcelein aan en zilverwerk, andere weelde is er niet bekend; de kleeding der inwoners is zeer eenvoudig; de vrouwen dragen buiten op de plantage alleen een zakdoek, om het hoofd gebonden, en doen geen poeder op het haar. In de steden kleeden *) de vrouwen zich geheel op Fransche wijze, maar op een zeer dwaze manier; zij zijn, evenals haar mans, voorkomend, bescheiden en traag, maar toch wel minder dan de Creolen op Martinique, daar de ijver en lust tot den arbeid, zoo voortreffelijke eigenschappen van de Hollanders, hier door den invloed van het klimaat nog niet geheel onderdrukt zijn. De blanken blijven hier zelden ongehuwd, en de vruchtbaarheid van het vrouwelijk geslacht is veel grooter dan elders in Amerika; vooral bij de Joden treft men in den regel gezinnen met negen of tien kinderen aan. De jonge menschen van beiderlei kunne gaan zeer vrij met elkander om, en de genegenheid, die zij al jong voor elkaar hebben, is geen beletsel maar veeleer een voorbode voor een gelukkig huwelijk, en de mannen leven met hun gezinnen in groote eensgezindheid. De voornaamste oorzaak, dat de blanke gezinnen op Curacao ook zoo eensgezind met elkander leven, zal wel zijn, dat zij omringd zijn door slaven, hun natuurlijke vijanden, die zij niet in bedwang zouden kunnen houden, als zij onderling niet zoo eensgezind waren. De stad heeft overigens niets aantrekkelijks, en biedt geen van die vermaken, welke men in de Fransche koloniën aantreft; van het leven buiten onderscheidt de stad zich slechts hierin, dat er meer menschen bijeenwonen; iedere inwoner van Curacao moet zijn vermaak dan ook in den kring van zijn gezin zoeken. De ') „tous les étrangers". M. ») „coëffées et vêtues". M.
.
.
CURASAO IN 1782
363
grondeigenaars zien in het eiland hun vaderland, en hun grootste eerzucht is hun vermogen in stand te houden en grooter te maken. Deze levensbeschouwing gaat van de vaders op de kinderen over, en leidt bij deze laatsten tot een zekere mate van zelfbedwang, waardoor familietwisten en -oneenigheden, die zoo dikwijls uit baat- en hebzucht ontstaan, voorkomen worden. De kinderen kennen geen andere genietingen dan in het ouderlijk huis te vinden zijn; daarop zijn al hun wenschen gericht en daarbuiten hebben zij geen begeerten. Uiteraard zijn zij zeer beperkt in geestelijke genietingen, maar zij stellen zich daarvoor schadeloos met stoffelijke genoegens, zooals men zien zal uit hun levenswijs, die ik nu ga schetsen. Men staat zeer vroeg op, om van de frissche lucht te genieten; het gezin komt in de galerij bijeen, waar gewoonlijk met koffie en melk ontbeten wordt. Na het ontbijt gaat ieder aan zijn werk en van tijd tot tijd tot het middagmaal wordt een glas punch, bier, wijn of water gedronken. Bij den maaltijd wordt veel vleesch en gevogelte van allerlei soort gegeten, want groenten komen hier niet veel voor. Dadelijk na het eten wordt thee en later koffie gedronken, en dan gaat men rusten. Na het opstaan gaat men dadelijk weer drinken evenals des morgens en wel tot het avondeten. Deze laatste maaltijd is vrij eenvoudig en bestaat grootendeels uit salade en eenige vruchten uit den tuin. Koude punch is de gewone drank der inwoners, die zij ook onder de maaltijden gebruiken. Van den dag mijner komst, den 17den April, af tot vandaag, 1 Mei, is de thermometer niet boven 24 en niet beneden 21 graden geweest. Onze noodzakelijke herstellingen waren gereed, onze gewonden werden weer aan boord gebracht, en den 2den Mei gingen wij vroeg, om 6 uur, onder zeil. De Hollanders zouden gaarne van ons geleide hebben gebruik gemaakt om met hun uitgebreid convooi naar Santo Domingo te zeilen, want dit zou hen een groot stuk vooruit op de reis naar Europa gebracht hebben, maar onze commandant wist, dat hun schepen spoedig uit de koers gingen, en nam daarom het voorstel niet aan, ook omdat hij de kans niet wilde loopen het kanaal van Porto-rico te missen, en met hen benedenwinds van Santo Domingo te recht te komen, en daarom lieten wij hen in de haven achter. Tot zoover de schrijver over Curacao.
364
CURASAO IN 1782
12 Mei 1782 zette hij op Santo Domingo voet aan land. Eén en dertig brieven zijn vandaar verzonden. In de laatste beantwoordt hij de vraag van abt Raynal: is de ontdekking van Amerika voor de menschheid een na- of voordeel geweest? Wat Holland betreft zegt hij daarvan dit: „Nu moet ik nog Holland bespreken met betrekking tot zijn bezittingen in de nieuwe wereld. Suriname is zijn belangrijkste kolonie en daar zijn vele plantages, waar men koffie en suiker op vruchtbaren bodem verbouwt, maar het gemakkelijke wegloopen der slaven zal hieraan spoedig een einde maken, en ertoe dwingen deze plantages in den steek te laten. Zij, die dit gedeelte van het vasteland kennen, verzekeren, dat daar reeds meer dan dertigduizend ontvluchte negers zich aaneengesloten hebben, die meermalen de Hollandsche bezittingen aanvallen, en die eindelijk in bezit zullen nemen; dit zal eens het werk van een ondernemend opperhoofd zijn. Op een klein eiland, dat overal toegankelijk en in cultuur is, komt het wegloopen niet zoo dikwijls voor, omdat het niet ongestraft blijft; maar hoe zal men de slaven kunnen tegenhouden op een uitgestrekt gebied van het vasteland, waar zonder veel moeite levensmiddelen in overvloed te vinden zijn, waar de weggeloopen slaaf erop rekenen kan, dat hij niet weer in de handen van zijn meester zal vallen, in tegendeel bij zijns gelijken een vrijplaats en hulp zal vinden, en te midden van hen volkomen vrijheid genieten zal? Daarom houdt men ook het voortbestaan der Surinaamsche plantages voor zeer onzeker. Behalve Suriname hebben de Hollanders in de Amerikaansche wateren twee rotseilanden: St. Eustatius en Curacao, die op zichzelf zonder waarde zijn, maar dienen als centraal punt en stapelplaat in den smokkelhandel, overigens zijn zij, hoe ook bekeken, van te weinig beteekenis om een grooten invloed te hebben bij een beschouwing van Amerika in het algemeen. Als Holland in verhouding tot zijn geringe oppervlakte dicht bevolkt is, dan dankt het dit voordeel minder aan zijn bezittingen in de Nieuwe wereld als wel aan zijn handel op Oost-Indië, zijn fabrieken in Europa, zijn zuinigheid, zijn voortdurende naarstigheid en arbeidzaamheid. Omdat echter al zijn nijverheid de bestaansmogelijkheid niet grooter maakt, is zij voor het overige menschdom eer na- dan voordeelig, en verminderen zij dat in aantal in plaats dat zij het doen toenemen".