Cultuurwaarden als succesfactor voor Lean Manufacturing
Inzicht in de verborgen motor van een organisatie‐mindset
Jaap Koning en Minke Bottema, april 2011
Masterthesis MBA‐H
Erasmus Universiteit Rotterdam
Opleiders: Prof.dr. Aad de Roo Prof.dr. Jan Moen Studiebegeleiding: Dr. Alex J.M. Straathof
Dr. Elly Breedveld
Afbeelding voorpagina: ‘Dance’, Pablo Picasso (1925) Tate Gallery, Londen.
2
Voorwoord Aanleiding voor deze thesis is de afstudeeropdracht voor de executive MBA‐H aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Een intensief traject dat niet gemakkelijk te combineren was met onze fulltime banen. Bovendien een onderzoek dat flinke geestelijke elasticiteit van ons heeft gevraagd: in onze dagelijkse praktijk als manager staat immers het handelen voorop en wordt vergelijkbaar onderzoek ‘de deur uit gedaan’. Groot was echter de voldoening toen de resultaten van het onderzoek zichtbaar werden en we enthousiaste reacties ontvingen. Fascinatie voor het onderwerp van dit onderzoek is ontstaan tijdens een wandeling. Onderweg deelden we onze zorgen over aankomende transities rond de implementatie van Lean Manufacturing (LM) in de zorgorganisaties waarin we werkzaam zijn. Onze zorg betrof niet zozeer de keuze voor LM op zich. Wél de geringe kans op succes van implementatie en de gevolgen van een eventuele ‘mislukking’ voor beide organisaties en hun medewerkers. Al snel kwamen we tot een gedeelde conclusie en wens: ‘Wat zou het mooi zijn als we de slagingskans van implementatie kunnen vergroten!’ Het leidde tot de afspraak om samen de thesis rond dit onderwerp te schrijven. Ons beeld over wetenschap bedrijven ‐ eenzaam en alleen ‐ hebben we door dit onderzoek aan kunnen passen: zonder onze intensieve onderlinge samenwerking hadden we de eindstreep niet gehaald. Dat geldt ook voor de inspanningen van onze interviewers Paul en Carina, die dagenlang voor ons op pad waren om de data te verzamelen en van Mireille, die met een niet aflatend optimisme onze sterk verschillende schrijfstijlen in elkaar heeft gevlochten. Onze bijzondere dank gaat uit naar onze thesisbegeleider Dr. A.J.M. Straathof. Dankzij zijn kennis van het gebruikte onderzoeksmodel en stimulerende feedback kwam elke vastloper of dwaling met een enkele opmerking weer stevig in het gelid. Het bezoek aan Prof. dr. J. Slomp was inspirerend: wij zijn hem dank verschuldigd voor zijn bereidheid om onze onzekerheid over de geldigheid van de LM‐waardenlijst te reduceren. Onze waardering gaat ook uit naar de Raad van Bestuur van Organisatie 2 en de directie van Organisatie1, omdat zij ons de kans hebben gegeven dit onderzoek uit te voeren binnen hun organisaties. Tot slot richten we onze dankbaarheid aan onze gezinnen die, tijdelijk verdrongen van de eerste plaats, ons in dit traject door dik en dun zijn blijven steunen. Jaap Koning Minke Bottema April 2011
3
Samenvatting De gezondheidszorg kiest steeds vaker voor introductie van Lean Manufacturing (LM) als oplossing voor de tariefs‐ en concurrentiedruk die de branche ondervindt. Ook in de VVT‐sector is dit een opkomende trend. Implementatie van LM behelst doorgaans een intensief verandertraject, waarbij de kans op succes rond de 30% ligt (Kotter, 1997, Boonstra, 2000). Doel van dit onderzoek is om de slagingskans van een implementatie van LM bij ouderenzorgorganisaties Organisatie 1en Organisatie 2 te vergroten. De case study richt zich specifiek op de ‘mindset’, als onderdeel van het Arena‐cultuurmodel van Straathof (2009). In het onderzoek is allereerst een ‘topiclist‐LM’ (bestaande uit een 11‐tal waarden) geconstrueerd en gevalideerd. De ‘gap’ tussen deze topic‐list en de mindset van de twee organisaties is verschillend van aard en omvang. Uit meting van de mindset komt de ferme cultuur van Organisatie 1 naar voren, met professionaliteit als krachtige ‘motor’. Organisatie 2 kent een minder sterke collectiviteit, medewerkers zijn er vooral op zichzelf gericht. Voldoening is de belangrijkste drijfveer. Het verschil tussen de topiclist‐LM en Organisatie 1 concentreert zich op vier van de elf waarden (cluster systemthink en focus op waste). Bij Organisatie 2 wordt het gat met de LM‐waarden slechts overbrugd door één onderdeel (klantfocus). Een gerichte overbrugging van de mindset‐gap bij Organisatie 1 vergroot de kans op een succesvolle introductie van LM. Daarentegen is de ‘gap’ voor Organisatie 2 zo omvangrijk, dat eerst een aantal tussenfasen moeten worden doorgemaakt voordat er uitzicht kan zijn op een haalbare introductie van LM. Met het in kaart brengen van de mindset‐gap beschikt het management in de VVT‐sector over een scherper gesteld risiocoprofiel van de eigen organisatie, waarmee gerichter maatregelen genomen kunnen worden om de succeskans te verhogen. Het onderzoek is echter beperkt van opzet en verder onderzoek zal hier een steviger fundament onder moeten leggen.
4
Inhoudsopgave Voorwoord
3
Samenvatting
4
7
1.1 Inleiding
7
1.2 Doelstelling
8
1.3 Vraagstelling
8
1.4 Leeswijzer
8
10
10
2.2 Lean Manufacturing en organisatiecultuur
16
2.3 Cultuurverandering
22
2.4 Samenvatting
25
27
1
2
Introductie
Theoretisch kader
2.1 Organisatiecultuur
3
Onderzoeksopzet
3.1 De onderzochte organisaties in hun omgeving
27
3.2 Structuur, methoden en technieken
29
31
3.4 Dataverzameling en verwerking
32
3.5 Validiteit en betrouwbaarheid
33
3.6 Samenvatting
3.3 Ontwikkeling topiclist LM
4
5
6
35
37
4.1 LM‐waarden
37
4.2 Collectieve HVM, organisatie 1
39
4.3 Gap‐analyse, organisatie 1
42
4.4 Collectieve HVM, organisatie 2
44
4.5 Gap‐analyse, organisatie 2
47
4.6 Samenvatting
50
52
5.1 Organisatie 1
52
5.2 Organisatie 2
54
5.3 Samenvatting
56
58
61
Onderzoeksresultaten
Interventierichtingen
Discussie en conclusie
Begrippenlijst
5
Bibliografie
63
Bijlagen
Bijlage 1
Toetsing LM‐auteurs aan referentieindex
65
Bijlage 2
Vertaling citaten en categorisering LM‐waarden
66
Bijlage 3
CV Prof.dr.ir. J. Slomp
71
6
1
Introductie
1.1
Inleiding
De bedrijfsvoering van zorgaanbieders komt steeds meer onder druk te staan. De bekostiging van zorgproducten wijzigt sterk en wordt steeds meer gerelateerd aan prestaties. Een kritische blik op de bedrijfsvoering wordt daarom steeds belangrijker. In de bedrijfstak Verzorging, Verpleging en Thuiszorg (VVT) worden ‘slimme’ productiemethoden als Lean Manufacturing (LM), Theory of Constrains (TOC) en Six Sigma steeds vaker geïntroduceerd als oplossing. Implementatie van deze technieken heeft voor de organisatie echter wel een ingrijpend veranderproces tot gevolg. Uit onderzoek van zowel John Kotter (1997) als Jaap Boonstra (2000) blijkt dat het succespercentage van verandertrajecten rond de 30% ligt. In hun optiek is het niet volledig doorlopen van de ontwikkelfasen van verandertrajecten oorzaak van het geringe slagingspercentage. Vaak wordt na het ‘mislukken’ van een verandertraject vastgesteld dat de organisatie weer is teruggevallen in ‘oud gedrag’. Niet zelden blijkt de oorspronkelijke bedrijfscultuur toch wel erg bestendig tegen veranderingen. Investerings‐ en motivatieverliezen zijn in die gevallen meestal groot. Om die reden heeft vooral de laatste ontwikkelfase van verandertrajecten, die Kotter(1997) in zijn model definieert als ‘verankering in de cultuur’, onze interesse gewekt. Aan de hand van het Arena‐cultuurmodel van Alex Straathof (2009), dat een gelaagdheid aanbrengt in de bedrijfscultuur van arena‐, mindset‐ en gedragsaspecten, valt ons op dat zowel ons eigen handelingsrepertoire als dat van collega‐managers zich doorgaans concentreren op arena‐ en gedragsniveau. De onderliggende ‘mindset’ van de organisatie (die bestaat uit waarden en overtuigingen) blijft veelal onbesproken en ongestuurd. Juist dit specifieke onderdeel is in deze thesis daarom verder uitgediept door middel van een praktijkonderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd bij twee ouderenzorgorganisaties (Organisatie 1en 2), die beide op het punt staan om een LM‐traject te starten. Inzoomend op de LM‐filosofie wordt al snel duidelijk dat, naast de technische component van deze methode, het ‘DNA’ hiervan ligt in de bedrijfscultuur. Implementatie van LM veronderstelt daarom dat het in kaart brengen van de bestaande bedrijfscultuur binnen de organisatie een essentieel onderdeel is van de invoering: dan kan namelijk worden geanalyseerd in hoeverre de bestaande bedrijfscultuur ‘matcht’ met gewenste bedrijfscultuuraspecten voor succesvol werken volgens LM. Beide zorgorganisaties hebben in hun geplande LM‐implementatietraject echter geen onderzoek opgenomen naar de eigen bedrijfscultuur in relatie tot de eigenschappen van LM.
7
1.2
Doelstelling van het onderzoek
Interne doelstelling van het onderzoek is: Inzicht krijgen in het vaststellen van de verschillen tussen de LM‐mindset en de aanwezige mindset van de twee ouderenzorgorganisaties. Externe doelstelling van het onderzoek is: Een bijdrage leveren aan het verhogen van de succeskansen van de introductie van LM in de VVT‐sector.
1.3
Vraagstelling van het onderzoek
De vraagstelling van het onderzoek bestaat uit drie onderdelen: 1. Wat is het verschil tussen de collectieve mindset van Organisatie 1 en 2 met de LM‐mindset? 1.1 Welke mindset vraagt LM? 1.2 Welke collectieve mindset kennen de twee organisaties? 1.3 Welke dominante verschillen tussen de antwoorden op deelvragen 1.1. en 1.2 zijn aantoonbaar? 2. Wat zijn de interventierichtingen om dit mindset‐verschil te overbruggen? 2.1 Welke interventierichtingen genieten de voorkeur voor Organisatie 1? 2.2 Welke interventierichtingen genieten de voorkeur bij Organisatie 2? 3. Welke bijdrage kan het onderzoek leveren aan het verhogen van de succeskansen bij de introductie van LM in de VVT‐sector?
1.4
Leeswijzer
Het theoretisch kader voor dit onderzoek (hoofdstuk 2) bestaat uit literatuurstudie van wetenschappers die schrijven over cultuur, cultuurwaarden en cultuurverandering en van wetenschappers die zich bezighouden met de ‘slimme’ productiemethode ‘Lean Manufacturing’. Het gaat dan vooral om de filosofie achter deze methode en de specifieke cultuurwaarden hierin.
8
De literatuurstudie en verzameling van de meest geciteerde auteurs over LM‐cultuureigenschappen vormt de directe basis voor een deel van het onderzoek, namelijk samenstelling van een LM‐topiclist en een ‘LM‐ waardenwolk’ die zicht geven op de cultuurwaarden (mindset) die horen bij LM. Hoofdstuk 3 is een weergave van de opzet van dit onderzoek (een case study bij twee zorgorganisaties) en biedt een uitgebreide uitleg van de structuur van het onderzoek. Achtergrond van de zorgmarkt en geschiedenis en kenmerken van de onderzochte organisaties komen aan bod, evenals de gebruikte technieken en methoden voor deze studie om data te verzamelen en te interpreteren (op basis waarvan analyses konden plaatsvinden). In dit hoofdstuk verklaren we ook de diverse ingezette maatregelen om de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek te garanderen. Het onderzoek leidt tot uitgebreide resultaten op divers gebied, die zijn weergegeven in hoofdstuk 4. Een ‘LM‐mindset’, met de belangrijkste waarden die horen bij de invoering van LM (om het succesvol te laten zijn). Maar ook een uitgebreid beeld (in een zogenaamde HVM) van de collectieve mindset van de twee onderzochte zorgorganisaties. De organisatie‐mindset van allebei de zorgorganisaties is vergeleken met de waarden uit de LM‐mindset. Op basis van de uitkomsten van deze vergelijking en de verschillen tussen waarden (Welke voor LM gewenste waarden zijn al aanwezig in de organisatie? Welke ontbreken er nog?) is per organisatie een analyse gemaakt over aard en mogelijke oorzaak van een ‘gat’ (gap) tussen de twee waardenpatronen. Potentiële mogelijkheden om de aangetroffen ‘mindset‐gaps’ te overbruggen, en daarmee ook de kans te vergroten dat een invoering van LM in de onderzochte organisatie succesvol is, staan in hoofdstuk 5 in de vorm van een interventierichting voor de onderzochte organisatie. De conclusies uit dit onderzoek staan op een rij in hoofdstuk 6, evenals een aantal discussiepunten die de studie kan oproepen en aanbevelingen om hierop een antwoord te geven. De namen van de concerns, de thuiszorgorganisatie en het verpleeghuis zijn geannonimiseerd.
9
2
Theoretisch kader
Om inzicht krijgen in het vaststellen van de verschillen tussen de LM‐mindset en de aanwezige mindset van de twee ouderenzorgorganisaties Organisatie 1 en 2 zijn zowel de (opbouw van) organisatiecultuur in het algemeen als de specifieke cultuurelementen en ‐kenmerken van LM relevant. Om aanbevelingen te kunnen doen voor de overbrugging van eventuele mindset‐verschillen, is algemene kennis nodig over cultuurverandering. Het theoretisch kader voor deze thesis bevat daarom geschiedenis, ontwikkeling en opbouw van genoemde onderwerpen. Het is samengesteld op basis van literatuurstudie.
2.1
Organisatiecultuur: eerst niet erkend, nu meetbare ‘hart en ziel’ van de organisatie
2.1.1 De functionele organisatie van Taylor De erkenning voor organisatiecultuur als betekenisvol element van een organisatie is relatief jong. In de 20ste eeuw zijn organisatiekunde en management denken sterk bepaald door het ‘Taylorisme’. Frederick Taylor (1856‐1915) wordt gezien als grondlegger van ‘scientific management’. In ‘The principles of scientific management’ (1919) beschrijft Taylor organisaties als functionele verbanden waarin mensen in feite functioneren als machines: zij zijn gericht op het routinematig realiseren van doelstellingen in een stabiele omgeving. Deze visie suggereert dat de werkelijkheid van een organisatie volledig maakbaar, beheersbaar en controleerbaar is (Cozijnsen & Dolmans, 2008). Taylor gaat daarmee voorbij aan het feit dat een organisatie niet alleen een functioneel verband is, maar ook een samenlevingsverband met een bepaalde sfeer. In de loop van de 20ste eeuw komt er weliswaar meer aandacht voor de menselijke en intermenselijke kant van het organiseren, maar het oude Taylorisme is nooit helemaal verdwenen (Cozijnsen & Dolmans, 2008). 2.1.2 De organisatie als samenwerkingsverband Begin 20ste eeuw besteden de eerste wetenschappers aandacht aan de idee dat menselijke factoren invloed hebben op identiteit en functioneren van een organisatie. Er ontstaan twee hoofdstromen in studies naar de organisatiecultuur: de antropologische school en de managementschool. De eerste is vooral gericht op beschrijving van culturen. De managementschool zoekt naar verbeteringen in de effectiviteit van organisaties en is daarmee een betere basis voor wetenschappelijk onderzoek (Straathof, 2009). Langzamerhand wordt een organisatie meer gezien als samenwerkingsverband van mensen.
10
Henri Fayol pleit al in 1916 voor inspanning van het management voor harmonie binnen organisaties. In de jaren dertig ontdekken onderzoekers in de Verenigde Staten dat binnen een organisatie, naast formele regels, ook allerlei informele regels gelden. Uit het Hawthorne‐experiment (o.a. Roethlisberger, Elton Mayo, uitgevoerd tussen 1927‐1933) blijkt dat andere factoren dan arbeidsomstandigheden effect hebben op productiviteit van een organisatie en haar medewerkers. Het is de eerste stap naar verder onderzoek van sociaalpsychologische factoren die een rol spelen in werksituaties. De Hawthorne‐studies zijn de basis voor de Human Relations School. Douglas Mc Gregor definieert organisaties in de eerste plaats als samenwerkingsverbanden van mensen (Cozijnsen & Dolmans, 2008). Chester Bernard (1938) schrijft over ‘waarden’ die de hele organisatie binden. Concreet inhoud geven aan die waarden is volgens hem de taak van een leider in zijn communicatieve rol. 2.1.3 Cultuur als bepalende factor in het hart van een organisatie Met de erkenning van de invloed van menselijke factoren en cultuur op een organisatie wordt de invloed daarvan op het verbeteren/veranderen van het functioneren van organisaties onderwerp van verdere studie. Hoewel organisatieverandering in eerste instantie nog vooral synoniem is aan structuurwijziging en de herschikking van taken (Straathof, 2009), biedt de opkomst van het kwaliteitsdenken eind jaren ‘70 (onder meer door het succes van het Japanse bedrijf Toyota) voedingsbodem voor de opbloei van de aandacht voor cultuur hierin. Kwaliteit ontstaat namelijk niet alleen door systemen, procedures en structuren, maar vooral door het op gang brengen van gesprekken onder medewerkers over verbeteringen. En door aandacht voor dezelfde bedrijfsdoelen die medewerkers en management met elkaar verbinden (Straathof, 2009). Daarmee verschuift de positionering van cultuur in daarop volgende jaren: het gaat beschouwd worden als element van doorslaggevend belang voor het functioneren van een organisatie, in het hart van een organisatie. Volgens Elliot Jaques (1951) speelt bij organisatieverandering niet alleen afstemming tussen de twee dimensies ‘structuur‘ en ‘persoonlijkheid’ van een organisatie een rol, maar ook de derde dimensie ‘cultuur’. Harrison ontwikkelt in 1972 een model dat nog steeds wordt gebruikt om organisatieculturen te diagnosticeren. In zijn onderscheid van vier cultuurstijlen (machts‐, rol‐ taak‐ en persoonscultuur) staat de verdeling van de macht binnen organisaties centraal (Cozijnsen & Dolmans, 2008).
11
Peters en Waterman leveren met hun boek ‘Excellente ondernemingen’ (1982) een belangrijk aandeel in de aandacht voor de ‘zachte’ kanten van een organisatie als belangrijkste succesfactor voor het functioneren. In hun visie richt beheersing van bedrijfsprocessen zich niet eerst op de formele kant van organisaties, maar vooral op de informele aspecten. Niet structuur, strategie, planning en control zijn van doorslaggevend belang voor de onderneming, maar de intensieve omgang van managers met medewerkers: samen zoeken naar oplossingen en verbeteringen voor de klant, leren van fouten en aanpassen van de koers van de onderneming op veranderende marktomstandigheden. ‘Excellente ondernemingen’ geven daarmee meer ruimte aan medewerkers, die zich daardoor meer verantwoordelijk gaan gedragen. 2.1.4 Cultuur verder ‘ontleed’ in lagen De ontdekkingsreis van wetenschappers gaat door om het ‘fenomeen’ organisatiecultuur als ‘ziel’ van de organisatie (Schein, 1992) verder te doorgronden. De opbouw en samenstelling van een (organisatie)cultuur wordt steeds verder ‘ontleed’ in lagen (stratificatie). Cultuurmodel van Hofstede (1991) Het cultuurmodel van Geert Hofstede biedt een basis voor de beschrijving van landsculturen. Uitgangspunt is de opbouw van een cultuur in diverse lagen. Deze variëren in de mate waarin ze zichtbaar zijn voor de buitenwereld. Maar ook in de mate waarin ze de cultuur beïnvloeden en zelf beïnvloed kunnen worden. De meest ‘oppervlakkige’ laag van cultuur (en daarmee het meest zichtbaar en het best te beïnvloeden) wordt gevormd door symbolen. Denk aan woordgebruik, huisstijl en uiterlijke kenmerken zoals kleding. De tweede laag zijn de rolmodellen (‘helden’) die worden nagevolgd. Een laag dieper liggen de rituelen: collectieve uitingen in verschillende situaties, waardoor deze een eigen betekenis krijgen. Het hart van cultuur wordt gevormd door ‘waarden’ (values). Waarden zijn impliciet, mensen kunnen ze meestal niet direct benoemen (Straathof, 2009).
Figuur 1: Cultuurmodel van Hofstede (1991)
12
Cultuurmodel van Schein (1992) Schein spreekt over ‘organisatieculturen’ in plaats van ‘landsculturen’, maar er zijn overeenkomsten met het model van Hofstede (Straathof, 2009). Ook Schein betoogt dat de cultuur (‘de ziel van de organisatie’) zich afspeelt op een aantal niveaus: 1. Observable behaviour and artefacts: duidelijk zichtbare aspecten (zoals kleding), die echter moeilijk te begrijpen zijn; 2. Exposed values: waarden die uiteengezet zijn in doelstellingen, missie of visie van een organisatie; 3. Basic underlying assumptions: de ‘diepste laag’ van cultuur met ‘veronderstellingen’. Het zijn de onbewust aangenomen overtuigingen die het fundament vormen van organisaties. De opeenvolgende lagen beïnvloeden elkaar over en weer.
Figuur 2: Cultuurmodel van Schein (1992) 2.1.5 Organisatiecultuur wordt meetbaar: het Arena‐model van Alex Straathof (2009) Alex Straathof (2009) ziet een organisatiecultuur als een open systeem. ‘Het systeem leeft en evolueert. Er bestaan duidelijke systeemgrenzen. Er is een wisselwerking tussen de omgeving en de cultuur. De cultuur is intern zodanig opgebouwd dat een verandering in één van de onderdelen er toe leidt dat alle onderdelen op termijn zullen veranderen. Het geheel van de onderdelen verkeert in een evenwichtstoestand, waardoor het als een zelfstandige eenheid binnen een veranderlijke omgeving kan voortbestaan.’ In de omschrijving van Straathof is een organisatiecultuur samengesteld uit drie afzonderlijke onderdelen: gedrag, mindset en arena. Hij verbindt de term ‘cultuurlandschap’ aan de cultuur gezien in de context van de omgeving. Het Arena‐cultuurmodel van Straathof (2009) bouwt voort op het model van Schein, maar
13
focust op de theorievorming rond cultuurverandering. Dit dynamische model helpt om de organisatiecultuur te onderzoeken. In het cultuurlandschap van Straathof speelt een deel van de cultuuronderdelen zich ‘ondergronds’ (= onzichtbaar) af en een deel ‘bovengronds’ (= zichtbaar).
Figuur 3: Cultuurlandschap van Straathof (2009) In het model geven de genummerde pijlen de benadering van het landschap aan: 1. Van buitenaf is de eerste confrontatie met een organisatiecultuur het zichtbare gedrag in een organisatie. Hofstede (1991) plaatst dit element (symbols) in de buitenste schil van zijn model en ook Schein (1992) spreekt over artefacten als de zichtbare laag van een organisatiecultuur. Volgens Straathof (2009) zijn voor cultuurverandering echter niet alle artefacten van belang, en hij beperkt ‘zijn’ buitenste laag daarom tot gedrag. In een organisatie ontwikkelen gedragspatronen zich als middelen om een bepaald doel te realiseren. Het biedt medewerkers een oplossing hoe met bepaalde situaties om te gaan. ‘Zo doen we dat hier’, is in feite de samenvatting van gedrag. Denk aan de manier waarop mensen in een organisatie elkaar begroeten, een klant de weg wijzen of zich gedragen tijdens een vergadering (telefoon aan of uit?). Gedragspatronen kunnen zich verder ontwikkelen tot gewoonten, ze worden dan onbewust en routinematig. Gedrag uit zich binnen organisaties als groepsgedrag. 2. Dieper in de organisatiecultuur komt Straathof uit bij de kern van cultuur: de mindset. Straathof voegt in de ‘ondergrondse’ mindset de waarden (values) en onderliggende overtuigingen (assumptions) uit het model van Schein (1992) samen. Straathof (2009) legt de samenstelling van de mindset als volgt uit: a. ‘Een overtuiging is hoe iemand de werkelijkheid opvat. Deze denkbeelden zijn bepalend voor het gedrag. Overtuigingen fungeren als kleine theorieën over aspecten en onderdelen van de werkelijkheid. Vele samenhangende overtuigingen samen leveren een totaalbeeld op.’
14
b. ‘Een waarde is wat een individu of een groep belangrijk vindt. Waarden helpen een groep of individuen om onderscheid te maken, bijvoorbeeld tussen een positieve of negatieve waardering van iemand. Waarden worden vaak uitgedrukt in woorden eindigend op ‘‐heid’, zoals openheid, bescheidenheid. Maar ook woorden als ‘geluk’ en ‘trots’ symboliseren waarden.’ De mindset staat volgens Straathof aan de basis van hoe mensen omgaan met de werkelijkheid. Mensen spreken vanuit hun eigen werkelijkheid en beleving. Zij kunnen zich niet voorstellen dat deze werkelijkheid door anderen anders kan worden opgevat. De mindset zal proberen zichzelf in stand te houden en zal weerstand bieden tegen veranderingen’ (Straathof, 2009). 3. De mindset vormt in dit model het vertrekpunt voor het onderzoek van de arena. In het cultuurlandschap beschouwt Straathof de groepsarena als het regulerende onderdeel van cultuur. Schein kent dit onderdeel niet in zijn model, Straathof geeft echter aan dat de groepsdynamica wel degelijk invloed heeft op gedrag van mensen en dus ook op de organisatiecultuur. Groepsdruk leidt tot regulering van gedrag. Het komt voort uit het feit dat mensen hun rangorde en positie in de groep willen behouden, blijkt uit experimenten: mensen gaan zelfs twijfelen aan hun waarneming onder groepsdruk of conformeren zich aan de groep om uitstoting te voorkomen, ook als ze niet achter de groepsnormen staan. De invloed van een groep kan zo groot zijn dat een groepslid op aandringen van de leider kan overgaan tot acties die hij anders nooit zou uitvoeren of die zelfs gevaarlijk zijn (Cozijnsen & Dolmans, 2008). 4. Vanuit de arena en de mindset is het mogelijk om de vierde stap te zetten die helderheid kan geven over de betekenis van gedrag. Juist door verkenning van het cultuurlandschap van binnenuit kan gedrag worden gezien als het oplossingsrepertoire van een groep. Gedragingen blijven in stand vanwege de groepsdruk: die is uitkomst van de onderlinge betrekkingen in de arena. Daarmee is de organisatiecultuur volgens Straathof een kenmerk van een werkgemeenschap van mensen, die bestaat uit een samenhangend geheel van waarden en overtuigingen, interne betrekkingen en gedragingen. Het vraagt aanpassing om te worden opgenomen in een cultuur van een organisatie. Wie niet past binnen een cultuur kan worden uitgestoten. Vooral leidinggevenden die de cultuur willen veranderen, kunnen hieraan bloot komen te staan en lopen dan de kans hun positie en gezag te verliezen (Straathof, 2009). Inzicht in de mindset Straathof gebruikt laddering (een interviewmethode/onderzoekstechniek) om overtuigingen en waarden (=mindset) van een organisatie op te sporen. Waardenlijnen van de mindset kunnen hiermee in kaart worden gebracht. Daarmee kan vervolgens het verband tussen gedrag en mindset duidelijk worden gemaakt.
15
In het onderzoek van deze thesis is deze techniek gebruikt om de aanwezige collectieve mindset van ouderenorganisaties Organisatie 1 en Organisatie 2 in beeld te brengen (zie 4.2 en 4.4).
2.2
Lean Manufacturing (LM) en organisatiecultuur
2.2.1 Toyota en de oorsprong van LM Een schets van de oorsprong en geschiedenis van LM maakt duidelijk welke (belangrijke!) rol de organisatiecultuur speelt in de LM‐filosofie. Het biedt daarmee ook inzicht in het belang van cultuuraspecten voor de invoering van en het werken volgens deze methode. Zoals gezegd groeit eind jaren ’70 van de vorige eeuw de aandacht voor de organisatiecultuur als element in het hart van de organisatie en als bepalende factor voor het functioneren daarvan (zie 2.1.3). Van grote invloed is het succes van autofabrikant Toyota: deze hanteert een managementfilosofie en –methode gericht op eliminatie van ‘verspillingen’, zaken die geen toegevoegde waarde leveren. Deze 'slanke productie' zou leiden tot een verbetering van de kwaliteit en een kostendaling van het product en daarmee tot een verbetering van het bedrijfsresultaat. LM is méér dan een combinatie van technieken en werktuigen: het is een doorontwikkelde methode waarin mens en techniek functioneren als een geheel. De leiders van Toyota noemen ‘investeren in de medewerkers’ de sleutel voor het succes van Toyota. Het is de basis voor ontwikkeling van de Toyota‐cultuur en geldt als kerncompetentie van het bedrijf. Volgens Toyota zijn de medewerkers de reden waarom operaties ‘lean’ zijn. Denken en gedrag van medewerkers zijn diep geworteld in de filosofie en principes van het bedrijf. Kernwaarden zijn onder meer ‘respect voor elkaar’ en ‘voortdurende verbetering’. Dit is niet veranderd sinds de oprichting van het bedrijf (Liker, 2004). Tot in de jaren ‘80 van de vorige eeuw blijft het merendeel van de industrieën focussen op productie van een hoog volume tegen lage(re) kosten. Pas in de jaren ’90 komen ‘kwaliteitscirkels’ als methode om kosten te drukken onder de aandacht. Met het boek ‘The Machine That Changed The World’ (Womack, Jones & Roos, 1991) ontdekt de industrie wereldwijd het TPS‐systeem van Toyota. De schrijvers noemen het Lean Manufacturing (vertaald als ‘Slank Produceren’). Toyota leert om te focussen op de waardeketen: ‘shortening lead time by eliminating waste in each step of a proces leads to the best quality and lowest cost, while improving safety and morale’ (Womack, Jones, & Roos, 1991). Taiichi Ohno beschreef het kort en bondig: ‘All we are doing is looking at the timeline from the moment the customer gives us an order to the point when we collect the cash. And we are reducing that timeline by removing the non‐value‐added wastes’ (Ohno, 1988). Deze unieke benadering is sinds die tijd, samen met Six Sigma, een trend bij de ontwikkeling van productieprocessen. De laatste tien jaar breekt de trend ook door naar de gezondheidszorg.
16
De Japanner Kiichiro Toyoda, zoon van een uitvinder en fabrikant van weefmachines, besluit begin vorige eeuw om autofabrikant te worden. Zijn belangrijkste doel: de beste auto van de wereld bouwen. Autofabriek Toyota worstelt zich door de jaren dertig met de productie van eenvoudige trucks van matige kwaliteit. Na bestudering van de productielijnen van de Amerikaanse autofabrikanten Ford en General Motors realiseren de Toyota‐leiders zich dat hun Japanse afzetmarkt te klein is voor het Amerikaanse concept. Tegelijkertijd weten ze dat ze op termijn een concept van massaproductie moeten gaan toepassen. Neef Eiji Toyoda gaat na de Tweede Wereldoorlog opnieuw naar de Verenigde Staten en geeft chef werkplaats Taiichi Ohno opdracht om het productieproces zo te verbeteren dat het gelijkwaardig wordt aan de productie van Ford. Vanwege grote verschillen met Ford in mogelijkheden en afzetmarkt is de uitdaging voor Toyota: ontwikkeling van een methode die met beperkte productie meer variëteit biedt in de modellen, terwijl kosten laag blijven. Toyota doet een belangrijke ontdekking, die de sleutel wordt tot het succes van de autofabrikant: focus op flexibiliteit en tijdsreductie van het productieproces verhoogt zowel de kwaliteit van de producten als de klanttevredenheid en de productiviteit van medewerkers. Bovendien zorgt het voor efficiënter gebruik van materialen en ruimte. De invoering van een kwaliteitcontrolesysteem (bekend onder de naam Toyota Production System (TPS)) betekent in feite de ontwikkeling van een nieuw paradigma op gebied van productie en service: een nieuwe manier van kijken, begrijpen en interpreteren van het productieproces, dat zelfs vérder gaat dan massaproductie. Als tijdens de oliecrisis in 1973 de economische groei mondiaal stagneert, blijkt Toyota bestand tegen de crisis: het bedrijf kan zijn groei vasthouden. Tussen 1973 en 1978 wordt het gat tussen Toyota en andere automobielindustrieën alleen maar groter. (Sato & Hoshino, 1984) 2.2.2 De kenmerken van LM en LM‐cultuuraspecten Literatuurstudie over LM en de verzameling van uitspraken van wetenschappers over LM geven niet alleen zicht op de ‘technische’ aspecten van LM, maar ook op cultuuraspecten en ‐waarden die horen bij LM. Voor deze thesis zijn uitspraken van de meest geciteerde wetenschappers over dit onderwerp (zie bijlage 1, Toetsing LM‐auteurs aan de referentie‐index) verzameld, getoetst aan een referentie‐index en geanalyseerd. Een overzicht van citaten en wetenschappers staat in bijlage 2 (‘Vertaling citaten literatuurstudie en categorisering LM‐waarden). Ondanks de uitgebreide literatuur rond dit onderwerp, is hiermee nog geen goed gevalideerde ‘waardenlijn’ beschikbaar van cultuurwaarden die belangrijk zijn voor een succesvolle in‐ en uitvoering van LM. De constructie van een dergelijke LM‐waardenlijn (op basis van dit theoretisch kader) maakt daarom onderdeel uit van het onderzoek en is verder uitgewerkt in hoofdstuk 3.3 en 4.1 van deze thesis.
17
LM algemeen Womack & Jones definiëren LM in hun boek ‘Lean Thinking’ (2003) als een cyclische verbetermethode van de hele organisatie. Uitgangspunt bij alle verbeteringen van productieproces en producten is de klant: de aandacht is specifiek gericht op elementen die de klant belangrijk (van waarde) vindt. Streven is een vraaggestuurde productie, waarbij producten zonder oponthoud en stilstand ‘stromen’ door de fabriek. Verbeteren is daarin een continu proces, dat steeds opnieuw – tot in de perfectie voor de klant – wordt toegepast op de hele organisatie: processen én mensen. Volgens Womack & Jones zorgen tijdbesparing en het wegwerken van verspilling in elk procesonderdeel niet alleen voor de beste kwaliteit en laagste kosten van een product, maar ook voor een verbetering van de veiligheid en de motivatie van medewerkers. Spear en Bowen (1999) ontleden in een artikel in de Harvard Business Review de Toyotacultuur en beschrijven welke aspecten maken dat het bedrijf vernieuwend en succesvol blijft. Ze onderscheiden o.a.:
De specificatie en controle van alle werkprocessen aan de hand van kwaliteitsindicatoren;
Wijziging en verbetering van processen door de medewerkers die het werk zelf uitvoeren, volgens een wetenschappelijke methode;
Streven naar eenvoud van proces en service voor elk product naar de klant (‘korte lijnen’ en standaardisatie).
Diezelfde Steven Spear (2005) vraagt zich in het artikel ‘Learning to lead Toyota’ enkele jaren later af welk gedrag specifiek van belang is voor managers om lean operations optimaal te kunnen toepassen. Hij concludeert dat een manager zélf zicht moet houden op de productie en de medewerkers. Implementatie van voorgestelde veranderingen zou altijd eerst moeten gebeuren in de vorm van een experiment. Advies aan zowel managers als medewerkers is om zo veel en zo vaak mogelijk te experimenteren. Taak van managers is niet om zelf de verbeteringen aan te brengen, maar om hun medewerkers daarin te coachen. Liker en Hoseus leggen in hun boek ‘The Toyota Way, 14 management principles from the world greatest manufacturer’ (2004) uit welke managementstijl, leeromgeving en cultuur schuil gaan achter de lean‐ techniek. Naast het kwaliteitscontrolesysteem bij Toyota (Toyota Production System, TPS) onderscheiden de schrijvers in de Toyota cultuur ook THS (Toyota’s Human Systems): het technische en sociale systeem zijn ingebed in een cultuur van teams die samenwerken om problemen op te lossen. HR‐systemen zijn zo ontwikkeld dat het productiesysteem en de medewerkers die daaraan waarde toevoegen, worden ondersteund. Basis voor alle principes in de organisatie is een lange termijn missie en doelstelling, die iedereen in de organisatie kent en die leidend is voor alle werk, groei en besluiten. Deze moet toegevoegde waarde
18
bieden voor de klant, de maatschappij en de economische groei. Leiders dragen deze filosofie actief uit naar hun medewerkers en hebben een voorbeeldrol. Doorlooptijd van producten en procesonderdelen geldt als de sleutel voor constante verbetering van processen en ontwikkeling van medewerkers: het is daarom een vast item in het denken van medewerkers. Voor alle bedrijfsprocessen op elk niveau zijn belangrijke (kwaliteits)indicatoren vastgesteld die helder worden gecommuniceerd. Werkprocessen zijn zo ingericht dat eventuele problemen snel zichtbaar worden. In een cultuur van openheid zijn fouten en problemen er om te worden opgelost, niet om te worden afgestraft. Daarbij geldt de organisatie voor haar medewerkers als een continue leeromgeving. De organisatie gaat aan de slag met competente en gemotiveerde medewerkers en zorgt dat zij voortdurend worden getraind in het oplossen van problemen en verbeteren van processen, samen met hun team. Medewerkers, maar ook partners en toeleveranciers, worden vanuit een basis van respect continu uitgedaagd en geholpen om zichzelf, processen en producten te verbeteren. Topprestaties worden beloond, maar degenen die niet mee kunnen komen, worden niet aan hun lot overgelaten.
Figuur 4: Schematische weergave van de Toyota‐organisatie door Liker en Hoseus (2004). LM in de gezondheidszorg De gezondheidszorg kiest steeds vaker voor de introductie van LM als oplossing voor de omgevingsdruk: steeds hoger oplopende kosten tegenover steeds minder budgettaire ruimte, terwijl de kwaliteit van de diensten onder een (maatschappelijk) vergrootglas ligt.
19
Volgens Spear (‘Fixing healthcare from inside today’, 2006) kan de kwaliteit van de zorg wel degelijk verbeteren terwijl de kosten dalen. Hij beschrijft dit aan de hand van ervaringen in verschillende ziekenhuizen in de Verenigde Staten. Volgens Spear zijn gezondheidswerkers alleen al vanwege hun professionele kennis en opleiding prima in staat om het proces dat hun verschillende disciplines omvat te verbeteren. Met betrekking tot de bedrijfsprocessen en de exploitatie oppert hij standaardisatie, door invoering van een standaard behandeling voor elk ziekteproces. Zodra zich daar een probleem voordoet in bijvoorbeeld kwaliteit, veiligheid, efficiëntie of reactievermogen wordt een oplossing gezocht voor de oorzaak. Het behandelplan wordt hierop aangepast en het proces wordt vervolgens opnieuw doorlopen. Verschillen tussen werkelijke en verwachte resultaten worden vastgelegd. Het ontwerpen en verbeteren van processen door medewerkers kan volgens Spear op dezelfde manier worden ontwikkeld als de medische expertise: de basisprincipes van deze manier van werken onderwijzen en opvolgen door praktijkleren. ‘Combinatie van op deze manier ontwikkelde, kleine procesverbeteringen kan leiden tot een spectaculaire verbetering’ (Spear , 2006). Als dit leerproces in company plaatsvindt, kan functionele kennis goed integreren in zorgprocessen en vindt tevens verdieping van expertise plaats binnen de specialismen. LM leent zich in de Nederlandse gezondheidszorg voor verschillende interpretaties (Benders & Santbergen, 2007): in de jaren ’90 van de vorige eeuw is het de legitimatie voor reorganisaties en ontslagen, tegenwoordig is het een experimenteel organisatieconcept voor zorgaanbieders om potentiële klanten en financiers te lokken. De belofte van prestatieverbetering, een aantrekkelijk label, toepasbaarheid in uiteenlopende situaties maar ook samenhang spelen daarbij een rol. De invulling in de praktijk is eclectisch of pragmatisch: het gaat dikwijls om het verkorten van doorlooptijd en continue verbetering. Volgens de wetenschappers schuilt daarin wel een potentieel gevaar, namelijk ‘als de toepassingen instrumenteel zijn zonder de achterliggende filosofie te hanteren’ (Benders & Santbergen, 2007). De geformaliseerde manier van verbeteren zoals Toyota die voorstaat wordt in de hele sector niet toegepast. Zowel Spear (2005) als Benders & Santbergen (2007) adviseren nadrukkelijk om in de gezondheidszorg vooral te richten op ‘continu verbeteren’: in tegenstelling tot doorlooptijdverkorting is dat gericht op voortdurende prestatieverbetering, waarmee volgens hen op de lange termijn het meeste voordeel te behalen is. Dit begint met verregaande formalisering van de werkpraktijk en een strikte handhaving daarvan. Voorwaarde is dat de werknemers op de werkvloer de procedures zelf opstellen. Op die manier kunnen de maatregelen bovendien worden gezien als professionalisering, in plaats van hinderlijke bureaucratisering.
20
Nederlandse ziekenhuizen krijgen dit jaar een budgetkorting van € 300 miljoen opgelegd. Zorgverzekeraar Achmea is overtuigd van de voordelen van Lean en zet samen met het Sint Elizabeth Ziekenhuis in Tilburg een netwerk op van zorginstellingen die aan de slag gaan met Lean. Achmea heeft een aantal Lean‐ specialisten vrijgemaakt voor uitwisseling van kennis. De motivatie van de verzekeraar: 'Onze patiënten hebben recht op betere kwaliteit. Maar het gaat ons natuurlijk ook om het geld. We willen een voorsprong nemen op onze concurrenten door de ziekenhuizen in onze regio beter en efficiënter te laten werken' (Piersma, 2011). Inmiddels zijn al dertig zorginstellingen aangesloten bij het netwerk. In het boek ‘The Nun and the Bureaucrat’ leggen Savery en Crawford‐Mason (2006) voor de invoering van LM in de gezondheidszorg de nadruk op systeemdenken. Bij veranderingen in deze branche wordt vaak geen rekening gehouden met de organisatie als systeem. De organisatie is zo complex dat de focus komt te liggen op bureaucratie en politieke mechanismen. Structuren zijn georganiseerd rondom de behoeften van arts of verpleegkundigen, de eisen van de inspectie of de certificering. De introductie van nieuwe technologieën gebeurt zonder onderzoek naar effecten op de organisatie. Pragmatische acties zijn gericht op de oplossing van individuele gevallen en incidenten. De focus op de cliënt gaat langzaam maar zeker verloren. Gevolg is een grote frustratie van de medewerkers in de zorg: artsen, verpleegkundigen en verzorgenden hebben het beroep immers gekozen met de focus op de cliënt. Daar ligt volgens de schrijvers dan ook de kracht tot verbetering. De focus van iedereen in het systeem moet weer op de patiënt komen te liggen, dat maakt het veel makkelijker om het systeem te zien (Savery & Crawford‐Mason, 2006). De gezondheidszorg moet zich volgens de auteurs daarnaast ontdoen van twee zaken:
Verspilling, die kan liggen in: o
misbruik van tijd, talent en van betrokkenheid van medewerkers,
o
slechte toeleveringssystemen,
o
het ontbreken van of nalatigheid in het patiëntenvolgsysteem.
Schuld‐ en afrekencultuur (‘blame’), omdat het elke poging om de organisatie te verbeteren in de kiem smoort en het medewerkers ervan weerhoudt om creatief te zijn. Deze cultuur veroorzaakt angst, en medewerkers verhullen fouten. De auteurs refereren aan het artikel van Spear ‘Fixing Healthcare from inside today’ (Spear, 2006) en het boek van Liker ‘The Toyota Way’ (2004): ‘Veel fouten worden niet gemeld.’ ‘Toepassing van lean principes, waarbij openheid, voortdurend verbeteren en de focus op de cliënt centraal staan, kan de kans op fouten in elk Amerikaans ziekenhuis reduceren met 90%.’
21
Systeemdenken kan een oplossing bieden omdat de mindset van systeemdenken ligt in ‘relatedness, interdependencies, and deep‐seated causes. Instead of focusing on actions it focuses on interactions: what happens between individuals and between teams, groups and departments’ (Savery & Crawford‐Mason, 2006). Het is een continu proces van leren en verbeteren, in gezamenlijkheid, met uitwisseling van data, interactie, verbondenheid en een helikopterview. Het systeemdenken biedt medewerkers kans om problemen beter te herkennen en verbeteringen te ontwerpen. Teruggeven van informatie en feedback aan deelnemers in het proces stimuleert betrouwbaarheid en standaardisatie: ‘they can easily see if there is a fall of in performance’ (Savery & Crawford‐Mason, 2006). Gewenste eigenschappen en opstelling van managers in deze omgeving zijn volgens de auteurs:
Om kunnen gaan met voortdurende veranderingen in de complexe gezondheidszorg;
In staat zijn om iedereen te betrekken in veranderingen;
Coachende opstelling, richting geven en ruimte voor het ontwikkelen van visie;
Training en instrumenten faciliteren zodat medewerkers hun werk goed kunnen doen;
Ondersteuning van een cultuur van erkenning, integriteit, respect, onderzoek en samenwerking.
Hoewel perfecte zorg en betere financiële rapportage belangrijk zijn voor verbeteringen binnen de gezondheidszorg ligt de basis en de kern van verbetering volgens Savery & Crawford‐Mason in tevredenheid van de medewerkers. In de weg naar verbetering is ‘empowerment’ het kernwoord. Het algemene lange termijn doel, namelijk 100% klanttevredenheid, moet iedere medewerker in het systeem helder voor ogen staan. De weg naar perfectie kan worden bereikt via kennisvermeerdering en continue verbetering. De gewenste verandering vereist de meeste inspanning van de ‘frontline‐workers’: zij zelf moeten hun eigen processen verbeteren door aan ‘real time problem solving’ te gaan doen. Dit vergroot niet alleen de erkenning van medewerkers en hun tevredenheid (waardoor ze hun beroep beter uitoefenen), maar het verhoogt ook de cliëntentevredenheid en zorgt voor minder fouten en kostenverlaging. De schrijvers houden daarnaast een stevig betoog om barrières tussen staf en medewerkers weg te werken voor een gezamenlijke visie.
2.3
Cultuurverandering
2.3.1 Cultuurverandering algemeen Kennis over cultuurverandering is van belang om aanbevelingen te kunnen doen voor het overbruggen van mindsetverschillen: verschillen in cultuurwaarden binnen organisaties (zoals in deze thesis aan de orde is) of bijvoorbeeld als onderdeel van een fusie. Zowel Alex Straathof (2009) als Jaap Boonstra (2010) bieden in hun wetenschappelijk werk aanwijzingen en strategieën voor cultuurverandering in het algemeen. Om ook
22
zicht te krijgen op afwijkende situaties, waarvan sprake is in één van de organisaties in dit onderzoek, hebben we ook studie gemaakt van de literatuur over cultuurverandering in ‘verwaarloosde’ organisaties (Kampen & Schuiling, 2005). Cultuur is een weerbarstig verschijnsel omdat het is voortgekomen uit manieren van overleven van een organisatie en uit een interne integratie van denken en doen. Schein (1992) ziet cultuurveranderingen dan ook als therapeutisch proces. Verandering van gedrag in organisaties is niet eenvoudig omdat veel gedrag onbewust plaats vind. Daarom is terugval in oud gedrag na een cultuurverandering een veel waargenomen fenomeen. Straathof (2009) noemt dit het ‘conserverend kenmerk’ van elke cultuur. Straathof (2009) gebruikt het ABCD‐model van Ellis om te laten zien dat er een ingang is tot verandering van gedrag door middel van training of therapie. Een gebeurtenis (Antecedent) wordt op een bepaalde manier geïnterpreteerd door de mindset (Beliefsysteem) van het individu. Dit leidt tot gedrag (Consequent gedrag) waarover een discussie of (Dispute) kan worden gevoerd. Straathof noemt cultuurverandering een parapluterm, omdat er meerdere soorten bestaan:
De geleidelijke of evolutionaire cultuurontwikkeling;
De gerichte cultuurtransformatie.
Door management ingrijpen kan de transformatie van de cultuur in de organisatie verbeteren en vernieuwen. Cultuurontplooiing, de geleidelijke aanpassing van een organisatie, komt overeen met de fasen die worden doorlopen bij het ontstaan van een groep (Straathof, 2009). Hij legt dit uit aan de hand van het vier fasenmodel van Tuckman (1965):
Fase 1: Forming; bij het vormen/ontstaan van de groep nemen groepsleden een afwachtende houding aan. Er is nog geen groepsgevoel, individuele posities en rollen zijn nog niet ingenomen;
Fase 2: Storming (conflict‐fase); leden proberen hun positie in de groep in te nemen. Dit leidt onvermijdelijk tot strijd wanneer ideeën van de teamleden met elkaar op gespannen voet staan.
Fase 3: Norming (norm of standaarden‐fase); regels en methodes van samenwerking worden bepaald. De gemeenschappelijke teamdoelen worden vastgelegd en gedeeld. De belangrijke en minder belangrijke rollen zijn gedefinieerd. Er kan een start worden gemaakt met samenwerking;
Fase 4: Performing (prestatiefase); de groep wordt een team, dat harmonieus werkt naar het gemeenschappelijke teamdoel.
Deze stadia worden niet altijd lineair doorlopen. Met name fase 3 en 4 worden cyclisch doorlopen. Het management kan invloed uitoefenen en cultuurvorming bevorderen door verduidelijking en begrenzing
23
van de organisatie. Aandacht voor invulling van het primaire proces en visie op de organisatie geven richting aan de mindset (Straathof, 2009). Boonstra (2010) onderscheidt zes basisprincipes die voorwaarden zijn voor een succesvolle cultuurverandering; veronachtzaming van deze principes leidt volgens hem bijna zeker tot een mislukking. Er is geen beste manier om te veranderen. ‘Kopiëren van een aanpak leidt bijna zeker tot een fiasco. Iedere keer gaat het er om bewuste keuzen te maken voor de inrichting van de veranderaanpak’ (Boonstra, 2010). Bedrijven die succesvol veranderen hebben dikwijls een stapsgewijze en interactieve aanpak gekozen. ‘Het succesvol veranderen van een organisatiecultuur lijkt nog het meest op het bij elkaar brengen van mensen die zich willen inzetten om een brug te bouwen terwijl ze er over heen lopen` (Boonstra , 2010). 2.3.2 Leiderschap in cultuurverandering Het managen van een cultuurverandering vraagt specifieke vaardigheden, kennis en kunde. Jaap Boonstra (2010) merkt op dat geen van de leidinggevenden in zijn onderzoek naar cultuurverandering spreekt over cultuurverandering als doel op zich. ‘Het gaat om weten waar je voor staat, klantwaarde verhogen, marktwaarde afwegen, innoveren, expanderen of kwalificeren’ (Boonstra, 2010). Dat maakt cultuurverandering tot een integraal proces met strategische, organisatorische en technologische verandering. Leiders in cultuurverandering:
kennen de organisatie,
sturen op waarden die aansluiten bij de identiteit van de organisatie en wat de organisatie voor haar klanten wil betekenen,
werken transformationeel en nodigen anderen uit om mee te doen,
geven betekenis aan de kernwaarden van de organisatie,
zijn authentiek: ze geven eerlijke feedback en zijn niet bang om emoties bespreekbaar te maken,
vormen een vitale coalitie om de verandering door te voeren,
hebben een open houding naar de buitenwereld: organiseren tegenspraak om creativiteit te stimuleren, nieuwe gezichtspunten te ontwikkelen en om blinde vlekken te voorkomen,
weten aan te sluiten bij de beleving‐ en gevoelswereld van anderen,
treden naar voren in crisissituaties, om deze te benoemen en aan te pakken.
Volgens Boonstra kan een organisatie veranderingen doorvoeren en tegelijkertijd haar identiteit behouden als zij zich richt op hoe ze zich wil onderscheiden, positioneren en waarde voor de klant wil creëren. ‘Daarbij geeft de visie van een organisatie betekenis aan het werk, draagt bij aan positief zelfbewustzijn, stimuleert gezamenlijkheid en appelleert aan dieper liggende menselijke waarden. Maar alleen een
24
aanlokkelijke visie benadrukken werkt niet,’ aldus Boonstra. ‘Het gaat om de overtuiging dat de visie haalbaar is. Het is de kunst om bij het ontwikkelen van een nieuwe visie rekening te houden met deze onderliggende waarden’ (Boonstra, 2010). Voor leiders is het de kunst om interventies voor cultuurverandering te kiezen die passen in de context van het bedrijf. Uit het onderzoek van Boonstra blijkt dat interactieve interventies het meest gekozen worden, of het nu gaat om schoksgewijze cultuurverandering bij een crisis of een geleidelijke cultuurontwikkeling waarmee bedrijven zich kwalificeren voor de toekomst en hun klantwaarde verhogen. ‘Interactieve interventies richten zich op het samenbrengen van mensen om beelden uit te wisselen, situaties te duiden, een gedeelde visie te ontwikkelen en gezamenlijk acties te ondernemen om vernieuwingen tot stand te brengen. Interventies raken de basisassumpties van de organisatie. Bij verandering van waarden gaat het er om dat mensen nader tot elkaar komen en dat er een zekere basis van vertrouwen ontstaat in elkaar en in de toekomst’ (Boonstra, 2010). 2.3.3 Cultuurverandering in verwaarloosde organisaties Kampen & Schuiling (2005) hebben onderzoek gedaan naar organisaties waar ‘verandermoeheid’ de overhand heeft en waar elke nieuwe poging tot veranderen nog lastiger lijkt dan de voorgaande. In de pedagogiek vinden ze aanknopingspunten: ze vergelijken organisatorische verwaarlozing met verwaarloosde kinderen. ‘Out of control’ zijn van een organisatie of de zoveelste reorganisatie (met een gebrek aan aandacht voor medewerkers en slecht functioneren van de organisatie) kunnen leiden tot verwaarlozing van de interne organisatie. De auteurs betogen dat in deze gevallen de opvoedrol van de manager bijzonder belangrijk is voor ontwikkeling en verandering van de organisatie. ‘Dan komt het aan op ondersteuning en bereikbaarheid, richting geven en het goede voorbeeld geven’ (Kampen & Schuiling, 2005). De organisatiekunde spreekt ook wel over ‘zieke’ organisaties. Transformaties zijn lastig omdat de ‘conditie’ van de organisatie niet ‘normaal’ is. Symptomen zijn onder meer:
ontbreken van verticale communicatie,
ineffectief managementteam,
slechte coördinatie van werkzaamheden,
ontwijken van het gesprek over de zaken die niet goed gaan en verbloemen van tekortkomingen.
De mate waarin deze symptomen zich uiten verschillen per organisatie (Kampen & Schuiling, 2005).
25
2.4
Samenvatting
De erkenning voor organisatiecultuur als betekenisvol element van een organisatie is relatief jong. Tot in de twintigste eeuw wordt een organisatie vooral beschouwd als een functionele eenheid: mensen functioneren er als machines en alles is maakbaar, beheersbaar en controleerbaar. Pas in de loop van de eeuw komt er langzaam maar zeker meer erkenning voor de menselijke en sociale aspecten en verbanden binnen organisaties. En voor het feit dat deze directe invloed hebben op het functioneren van een organisatie. De aandacht voor cultuur en de positionering van cultuur verschuift langzamerhand: het gaat beschouwd worden als element van doorslaggevend belang voor het functioneren van een organisatie, in het hart van een organisatie. Het kwaliteitsdenken dat opkomt in de jaren ’70 van de vorige eeuw draagt hier flink aan bij, vooral onder invloed van de succesvolle Japanse autofabrikant Toyota. Toyota staat aan de basis van de ontwikkeling van een ‘slanke’ productiemethode Lean Manufacturing (LM) die is gericht op verbetering van kwaliteit en een kostendaling van het product. Een doorontwikkelde methode waarin mens en techniek functioneren als een geheel. De organisatiecultuur en de medewerkers spelen een belangrijke rol in de LM‐filosofie en de leiders van Toyota noemen ‘investeren in de medewerkers’ de sleutel voor het succes van Toyota. Organisatiecultuur als ‘hart en ziel’ van een organisatie is daarmee ook een belangrijk element voor organisatieverandering. Vanaf de jaren ’70 wordt de opbouw en samenstelling van cultuur via onderzoek steeds verder ‘ontleed’ in lagen. Doorgaans een combinatie van zichtbare elementen van een cultuur (gedrag, cultuuruitingen) en meer verborgen elementen als onderliggende overtuigingen en waarden. Alex Straathof (2009) noemt die laatste twee elementen de ‘mindset’, die bepalend is voor het gedrag van mensen in organisaties en die kan worden beïnvloed door de ‘arena’, de groepsdynamiek in organisaties. Straathof maakt organisatiecultuur ‘meetbaar’ door via de laddering‐methode (een interviewtechniek) de belangrijke cultuurwaarden binnen een organisatie op te sporen. Meer zicht op de cultuur van organisaties, in combinatie met kennis over managementtechnieken en leiderschap, biedt tevens basis voor mogelijkheden tot cultuurverandering op diverse manieren. De implementatie in een organisatie van een ‘lean’ productie zoals LM, brengt doorgaans flinke veranderingen mee: in processen en systemen, maar ook de lean‐cultuurwaarden zijn minstens zo belangrijk. Kernelementen als continu leren en verbeteren, focus op de klant, wegwerken van verspilling en een open cultuur (met goede samenwerking in teams ) en waar fouten maken wordt beschouwd als kans om te leren, brengen een specifieke bedrijfscultuur met zich mee. Deze is voorwaarde voor het goed functioneren van deze werkmethode.
26
3
Onderzoeksopzet
Dit onderzoek naar het verschil tussen de collectieve mindset van ouderenzorgorganisaties Organisatie 1 en 2 met de LM‐mindset en naar de mogelijkheden om de slagingskans van LM‐implementatie te vergroten, is een case study. De case study concentreert zich op de bestaande praktijk bij de twee organisaties, waar sprake is van vele variabelen (in plaats van een onderzoek met een beperkt aantal variabelen, met grote steekproeven en een strak protocol). De literatuur van Yin (2003), Verschuren & Doorewaard (2007) en Straathof(2009) vormen de handleiding voor deze studie.
3.1
De onderzochte organisaties in hun omgeving
3.1.1 De VVT‐branche De bedrijfstak Verpleging, Verzorging en Thuiszorg bestaat uit een groep aanbieders met dezelfde begrenzing van het werkterrein in de bedrijfskolom en met dezelfde inkoop‐ en verkoopmarkt: de ouderenzorg die wordt voornamelijk wordt bekostigd uit de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten). Ontwikkelingen in de branche staan de laatste jaren in het teken van een institutionele omslag van aanbodsturing naar vraagsturing. De functionele bekostiging van zorgproducten (gebaseerd op wat organisaties ‘in huis hebben’) wordt langzamerhand vervangen door outputfinanciering, op basis van de zorg die organisaties daadwerkelijk leveren. Met de herinrichting van het zorgstelsel (begin 21ste eeuw) wordt de AWBZ gefaseerd afgebouwd. Ondertussen ontstaan nieuwe markten met voor de sector veelal onbekende marktdynamieken: de overheid heeft namelijk zwaar ingezet op de ontwikkeling van marktwerking in de zorg. Toetredingsdrempels zijn verlaagd en soms worden nieuwe toetreders zelfs bevoordeeld. Vooral in de thuiszorg is er heftige concurrentie. De overheid heeft de focus op continuïteit van zorgorganisaties ondertussen ingeruild voor focus op de toegankelijkheid en beschikbaarheid van zorg. Het betekent dat óók een zorgorganisatie failliet kan gaan! Ander gevolg is een forse schaalvergroting van zowel zorgverzekeraars als zorginstellingen. De landelijke politiek beoordeelt dit veelal als ongewenste bijwerking van bedoeld beleid. In de huidige economische situatie en met de recente kredietcrisis zal de druk op de budgettaire ruimte voor de Nederlandse gezondheidszorg groter worden. Volgens Gupta Strategists (2009) konden de personeelskosten in de zorg jaren achtereen stijgen zonder dat daar voldoende productiestijging tegenover stond. ‘Dat was mogelijk vanwege de productiviteitsgroei in de rest van de economie. Maar naarmate deze meer onder druk komt te staan en bovendien het aandeel van zorg in de totale economie toeneemt (onder
27
andere vanwege de vergrijzing en ontgroening van de bevolking), zal de productiviteit in de sector moeten groeien.’ De Nederlandse gezondheidszorgsector is verantwoordelijk voor 11% van het Bruto Nationaal Product. Bij ongewijzigde omstandigheden stijgen de collectieve zorguitgaven tot 2035 met ruwweg 60%, terwijl deze straks rond de 17% van het BNP uitmaken. Het gaat dan grotendeels over extramurale zorg: zorg ‘buiten de muren’ (tegenover de intramurale zorg in verzorging‐ en verpleeghuizen). Met het oog op deze ontwikkelingen en uitdagingen kiezen organisaties in de gezondheidszorg steeds vaker voor introductie van LM, als oplossing voor de druk uit de omgeving en op de tarieven. Dat beperkt zich niet tot de grote academische‐ en algemene ziekenhuizen, maar dringt ook door naar de VVT‐sector. Nederlands grootste zorgverzekeraar Achmea hanteert LM als speerpunt: het bedrijf doet een pilot met vijf zorgorganisaties en financiert een postacademische leergang LM aan de Rijksuniversiteit Groningen. In de Volkskrant (januari 2010) voorspelt Achmea’s directeur zorginkoop Melanie Schulz dat zorginstellingen door de introductie van LM hun kosten zeker met 25% kunnen reduceren. Gevolg van de ontwikkelingen is wel dat de sector zich bevindt in turbulent vaarwater: het zet grote druk op de bedrijfsvoering en vraagt een constante strategische evaluatie. 3.1.2 Organisatie 1 Werkmaatschappij Organisatie 1 levert, als onderdeel van een landelijk opererende concern, het traditionele product ‘thuiszorg’ in een regio. Het concern hoort, met een omzet van ruim € 1 miljard, tot de top 3 van grootste spelers in de gezondheidszorg. Organisatie 1 is ontstaan na een aantal fusies, maar de rechtsvoorgangers van de organisatie zijn al lang geleden opgericht. De organisatie is lange tijd monopolist geweest in de regio. Ondanks de naamwisselingen staat ze nog steeds bekend als ‘de thuiszorg’. De ruim duizend medewerkers van Organisatie 1 functioneren behoorlijk solistisch in hun vak, omdat zij hun werk ‘buiten de muren’ (extramuraal) uitvoeren, voornamelijk bij de cliënten thuis. Met een omzet van € 30 miljoen is Organisatie 1 de lokale marktleider in de thuiszorg. De komst van nieuwe toetreders in de thuiszorgmarkt zet de positie van Organisatie 1 echter steeds meer onder druk. De vermogenspositie is wankel door de jarenlange marginale financiële resultaten, in combinatie met een onhandige overname in het verleden. In 2009 is openlijk gesproken over samenvoeging met een aanpalende regio, omdat de continuïteit van de werkmaatschappij in het geding was. De strategie van de organisatie in afgelopen periode is links in de grafiek in kaart gebracht, aan de hand van jaarplannen en interviews met sleutelfiguren. Op de drie
28
strategieassen van het model van Treacy & Wiersema (1993) zijn de resultaten geprojecteerd (oud). Na een recente directiewisseling is een proces van strategische heroriëntatie ingezet. De deplorabele financiële positie wordt aangepakt door de basisstrategie van versterking van de as ‘operational excellence’ (zie de lijnen ‘nieuw’ in de grafiek). De invulling vindt plaats door de introductie van LM. 3.1.3 Organisatie 2 Als onderdeel van een provinciaal opererende Zorggroep (het Concern) levert Organisatie 2 intramurale verpleeghuiszorg. Met een omzet van € 76 miljoen behoort het Concern tot de grotere zorgorganisaties in een van de noordelijke provincies. Organisatie 2 is van oudsher een klein en zelfstandig opererend somatisch verpleeghuis in een plattelandsomgeving. Het huis heeft 140 bedden en 40 dagbehandeling plaatsen en staat bekend als informeel en familiair. Medewerkers oefenen hun functie uit ‘binnen de muren’ en dat maakt dat zij hun werk doen in de aanwezigheid van meerdere collega’s. Vóór de ‘grote’ fusie in 2009 is Organisatie 2 meerdere keren gefuseerd met verzorgingshuizen in de omgeving. Ook is in 2007 een grote reorganisatie uitgevoerd, met als doel de organisatie ‘af te platten’ en verantwoordelijkheden laag in de organisatie te brengen. In tegenstelling tot de turbulente marktontwikkelingen bij Organisatie 1, wordt de positie van Organisatie 2 op korte termijn nauwelijks bedreigd. Toch hebben het veranderde vastgoedregime en de invoering van outputfinanciering (door de stelselwijziging in de zorg) wel degelijk een directe invloed op de organisatie. In het verleden is er bij Organisatie 2 veel aandacht geweest voor de vermogenspositie (Gupta, 2009). Vanwege de marginale financiële
‘Goede kwaliteit van zorg
positie van de fusiepartner, in combinatie met de gevolgen van de
leveren, kan alleen in een robuuste organisatie!’
stelselwijziging, is echter een strategische koersverandering van het concern ingezet die gericht is op operational excellence. Het plan is om
(RvB, het Concern)
dit te bereiken is om LM hiervoor als middel in te zetten, maar een definitief besluit is in deze fase nog niet genomen (2010).
3.2
Structuur, methoden en technieken
3.2.1 Onderzoekstructuur Om verschillen vast te stellen tussen de LM‐mindset en de mindset van de twee ouderenorganisaties, is eerst een ‘waardenlijn’ vastgesteld voor de LM‐mindset: in de vorm van een topiclist/waardenwolk (op basis van literatuuronderzoek en een vertaling naar waardencategorieën). Daarnaast is via de laddering methode de collectieve mindset van de twee zorgorganisaties in beeld gebracht (in een collectieve HVM).
29
De vergelijking van de HVM’s van de twee zorgorganisaties met de (waarden uit de) LM‐waardenwolk (= de LM‐mindset) levert voor beide organisaties een ‘mindset‐gap’ op, waarvoor interventierichtingen zijn geformuleerd. Deze zouden een bijdrage kunnen leveren aan vergroting van de slagingskans van een implementatie van LM in de verschillende organisaties. Schematisch ziet de onderzoek structuur er als volgt uit (Doorewaard & Verschuren, 2007):
Het bevat: A: Een literatuurstudie over organisatiecultuur, cultuurverandering en over waarden en overtuigingen (=mindset) die passen bij de LM‐cultuur. Daarnaast een training om de onderzoekmethode laddering toe te kunnen passen. B: Uit de literatuurstudie (A) construeren de onderzoekers een topiclist van mindset‐eigenschappen van LM, die zijn weergegeven in een ‘LM‐waardenwolk’. Deze waardenwolk is gevalideerd door een expert. Daarnaast is er het onderzoek van de collectieve mindset van de twee zorgorganisaties: de laddering‐ interviewmethode (A) is het middel om van elke zorgorganisatie een collectieve HVM (Hierachical Value Map) samen te stellen, die de heersende collectieve waarden in de organisatie en de verbanden daartussen weergeeft. De eigenschappen in de LM‐topiclist/LM‐waardenwolk worden afgezet tegen (getoetst aan) de collectieve mindset van de twee zorgorganisaties. C: Per organisatie volgt een analyse van de resultaten van deze ‘toetsing’ (B). D: Op basis van de analyse (C) brengen onderzoekers per organisatie de ‘mindset‐gap’ in beeld. Dit is het ‘gat’ tussen de collectieve mindset in de organisatie en de mindset‐eigenschappen van LM. E: Dit gat zal ‘overbrugd’ moeten worden om de kans op een succesvolle implementatie van LM bij de desbetreffende organisatie te vergroten. De analyse van de mindset‐gap (D) leidt vervolgens tot interventierichtingen voor het overbruggen daarvan (cultuurverandering).
30
3.2.2 Methoden en technieken Alex Straathof (2009) geeft in zijn boek ‘Zoeken naar de kern van cultuurverandering’ een uitgebreide beschrijving van de laddering‐techniek, de dominante onderzoeksmethode die is ingezet voor deze thesis. Deze interviewtechniek is open van aard en concentreert zich op een serie ‘waarom’‐vragen, die eindigt op het moment dat de geïnterviewde aangeeft dat het antwoord vanzelfsprekend is. Deze methode brengt in beeld hoe de wereld er volgens de geïnterviewde uit ziet. Het resultaat van het interview is dan de verwoording van zijn/haar waarden (Reynolds en Gutman, 1988). Als meerdere laddering‐interviews op elkaar worden gelegd, ontstaat een beeld van de collectieve mindset van een groep. Reynolds en Gutman noemen de grafische weergave een ‘Hierarchical Value Map (HVM). Naar Straathof (2009) kent de HVM een gelaagde structuur:
onderin de concrete activiteiten,
daarna de waarden,
in het midden de kernwaarden en
in de top de achterliggende waarden.
De interviews bij de beide zorgorganisaties zijn verwerkt tot collectieve HVM’s volgens het volgende protocol (Straathof, 2009): 1. De aantekeningen worden in powerpoint in de computer gebracht, zo ontstaan individuele HVM’s. 2. Elke (cultuur)waarde krijgt een nummer. 3. Alle genummerde waarden worden op een lijst geplaatst. 4. Synoniemen worden bij elkaar gebracht en een hoofdsynoniem wordt aangewezen. 5. De individuele HVM’s worden aangepast op hoofdsynoniemen met daarbij behorende nummers. 6. Directe relaties tussen waarden worden uitgedrukt in excell als relaties tussen nummers. 7. Een computerprogramma verwerkt de excell‐bestanden in frequenties van directe en indirecte relaties tussen nummers. 8. Er wordt een afbreukcriterium gekozen, meestal 5 dmr (doel‐middel relaties). Dit betekent dat van de geïnterviewde populatie minstens 5 mensen eenzelfde relatie tussen verschillende waarden hebben gelegd. 9. Op basis van dit afbreukcriterium en de gevonden relaties wordt een collectieve HVM in powerpoint gemaakt.
31
3.3
Ontwikkeling van de LM‐topiclist
Vrijwel alle publicaties over LM spreken over de cultuuraspecten die horen bij deze methode voor ‘slanke productie’ (zie Theoretisch kader 2.2 en Bijlage 2 ‘Vertaling citaten literatuurstudie en categorisering LM‐ waarden). Liker heeft zelfs een heel boek (Toyota culture, 2008) aan de LM‐cultuur gewijd. Toch blijkt een goed gevalideerde ‘LM‐waardenlijn’ nog niet beschikbaar. Het stelt ons voor de uitdaging deze zelf te configureren. De constructie van een topiclist LM‐waarden heeft een aantal fasen doorlopen: 1. Voorselectie van de belangrijkste auteurs aan de hand van een citation index (Wiley Online Libary) via de Rijksuniversiteit Groningen. ID
Auteur
Aantal Referenties
In
01
James P. Womack & Daniel Jones
277
219 journals 54 books 4 databases
02
Steven Spear
137
104 journals 32 books 1 database
03
Jeffrey K. Liker
42
38 journals 4 books
04
L.M. Savery & C. Crawford‐ Mason
2
2 books
De vierde auteur is niet geraadpleegd op meeste referenties, maar op advies van Prof.dr.ir. J. Slomp: het boek bevat veel bruikbaar materiaal en gaat over LM in de gezondheidszorg. We hebben de auteurs afzonderlijk bestudeerd en hun uitspraken over cultuurwaarden verzameld. 2. Vaststelling van de onderlinge verbanden door middel van waardecategorieën (aan de hand van synoniemen) volgens Straathof (2009). 3. Validatie van de LM‐topiclist en de set van LM‐waarden door een interview met Prof. Dr. Ir. J. Slomp van de Rijksuniversiteit Groningen, een autoriteit op gebied van LM (zie Bijlage 3, Curriculum Vitae prof.dr.ir.J. Slomp). Het verslag van het interview is via mail bevestigd door J. Slomp (2011).
32
3.4
Dataverzameling en ‐verwerking voor de mindset‐analyses van Organisatie 1 en 2
Om ervoor te zorgen dat de uitkomsten van het onderzoek representatief zijn voor de twee onderzochte organisaties, zijn de data verzameld onder de beroepsgroepen die 90% van de betreffende organisatie representeren. In totaal 24 zijn interviews afgenomen bij vier subgroepen:
twee groepen uitvoerenden
een groep direct leidinggevenden
een groep backoffice medewerkers.
Bij Organisatie 1 betreft het een groep uitvoerenden en een groep direct leidinggevenden, bij Organisatie 2 wordt representativiteit gewaarborgd door ondervraging van een groep uitvoerenden en een groep backoffice‐medewerkers. Binnen deze subgroepen zijn de medewerkers ad random gerekruteerd. Aanvullend aan de interviews is parallelle informatie verzameld door observaties, nabespreking van de resultaten met sleutelfiguren en bestudering van jaarplannen en strategische beleidsplannen van de beide organisaties. Vooral de ontsluiting van de interviewdata is bijzonder intensief. De gevolgde procesgang en een overzicht van de vertaling van de laddering‐interviews naar hoofdsynoniemen zijn opgenomen in een uniform ingerichte dataverzameling.
3.5
Validiteit en betrouwbaarheid
Bepaling van de betrouwbaarheid en validiteit van deze case study is gebaseerd op het werk van Yin (2003) en specifiek dat van Straathof (2009). Zij schrijven: ‘Nauwkeurigheid is van belang bij de beantwoording van de onderzoeksvraag. Betrouwbaarheid en validiteit vormen een test voor de kwaliteit van het meetinstrumentarium’ (Yin, 2003). ‘Bij het samenstellen van een onderzoeksinstrumentarium is het daarom noodzakelijk om inzicht te krijgen in de betrouwbaarheid en validiteit ‘ (Straathof, 2009). 3.5.1 Betrouwbaarheid Betrouwbaarheid gaat vooral over de vraag of een herhaling van het onderzoek dezelfde data oplevert. Wij hebben een serie maatregelen genomen om de betrouwbaarheid van dit onderzoek te waarborgen. Volgens Yin (2003) zijn de belangrijkste elementen daarvoor bij een empirisch onderzoek: protocollering en het gebruik van een database.
33
De dataverzameling van dit onderzoek is uniform ingericht en alle onderzoeksresultaten zijn hierin opgeslagen. We hebben een afnameprotocol gebruikt bij de laddering‐interviews. Bovendien zijn de interviewers speciaal getraind in deze techniek. Dit maakt een verhoging van de betrouwbaarheid van de data aannemelijk. De verzamelde data in de laddering‐interviews zijn de basis voor de uitwerking van de HVM‐grafieken, die de elementen van de collectieve mindset van de onderzochte organisaties weergeven. De dataverzameling is gescheiden gedaan, de interpretatie van data is in duo uitgevoerd. Deze werkwijze is gebruikt om een barrière op te werpen tegen onbewuste beïnvloeding van het resultaat. Gebruik van triangulatie versterkt volgens Yin (2003) de betrouwbaarheid. Vrij vertaald is dit een vorm van parallelle bewijsvoering. Als ‘parallelle bewijsvoering’ voor dit onderzoek gelden:
Interne documentatie van de twee organisaties;
Betrokkenheid van meerdere personen die hun observaties onderling getoetst hebben;
Vergelijking van de waarden van de twee groepen uitvoerenden bij beide organisaties die naar voren komen uit de verwerking van de laddering‐interviews:
De opvallende gelijkenis in de waarden bij deze beroepsgroep, die vergelijkbare activiteiten verricht in twee verschillende organisaties, versterkt de betrouwbaarheid van het onderzoek. Temeer omdat ook het CBS in een recente publicatie (www.cbs.nl, 2011) vaststelt dat verpleegkundigen, ondanks de hoge belasting van het werk, een hoge voldoening kennen. Verder is de betrouwbaarheid van het onderzoeksontwerp verstevigd door gebruik van meerdere cases (Organisatie 1 en Organisatie 2). Bovendien is de hele onderzoeksopzet opgebouwd rond een ‘chain of evidence’ (Yin, 2003): Deze ‘ketting’ van bewijs kan iteratief en op‐ en aflopend worden doorlopen: daarmee wordt de sterkte van de verbindingen tussen de schakels duidelijk.
34
3.5.2 Validiteit Validiteit gaat in algemene zin over de vraag of daadwerkelijk wordt gemeten wat de onderzoeker wil meten. Er bestaan verschillende vormen van validiteit. Voor dit type case study zijn de construct‐, interne‐ en externe validiteit van belang:
Constructvaliditeit wordt bevorderd door een duidelijke verbinding tussen het theoretische construct van dit onderzoek (de mindset) en de meetmethode (laddering) waarmee het construct is onderzocht. Straathof (2009) omschrijft de mindset, het onderzoeksonderwerp van deze thesis, als ‘het geheel van overtuigingen en waarden’. Volgens Reynolds en Gutman (2009) meet laddering‐onderzoek waarden. Daarmee is er een duidelijke verbinding tussen het construct en de meetmethode.
Interne validiteit is volgens Straathof (2009) de juistheid van de logische aaneenschakeling van stappen die wordt gebruikt bij de interpretatie van de dataverzameling en ‐verwerking richting conclusies. Dit exploratief onderzoek is opgebouwd volgens ‘explanation building’: geleidelijke opbouw van een verklaring in de loop van de bespreking van de verschillende deelonderzoeken, waarmee iteratief wordt toegewerkt naar een eindverklaring. Explanation building is in feite een verbijzondering van wat Yin (2003) ‘patroonmatching’ noemt, waarmee objectivering van de deelonderzoekresultaten mogelijk is. Een essentieel onderdeel in de dataverwerking van dit onderzoek is de methodiek van het ‘rafelen en rasteren’ (Verschuren en Doorewaard, 2007). Via deze methode zijn de verzamelde interviewdata omgevormd tot hoofdsynoniemen voor de cultuurwaarden van de organisatiemindset.
Externe validiteit wordt bevorderd door duidelijkheid over de generalisatie van de interpretaties van data en onderzoeksresultaten. In een case study gaat het om een analytische generalisatie: bevindingen uit enkele onderzochte gevallen geven niet de werkelijkheid weer van alle soortgelijke gevallen, maar ze kunnen wel theoretische implicaties opleveren. Deze theoretische implicaties kunnen op hun beurt wel weer implicaties hebben voor de werkelijkheid (Straathof, 2003). In deze case study gaat het om het verhogen van de succeskans bij de introductie van LM in de sector VVT.
3.6
Samenvatting
Met het oog op actuele en toekomstige ontwikkelingen en uitdagingen in de zorg (door wijziging in financiering, introductie van de marktwerking en toenemende vraag naar zorg) kiezen organisaties in de gezondheidszorg steeds vaker voor introductie van LM, als oplossing voor de druk uit de omgeving en op de tarieven. Dat is niet beperkt tot de grote academische‐ en algemene ziekenhuizen, maar dringt ook door naar de VVT‐sector.
35
De implementatie van LM in de organisatie brengt doorgaans een intensief veranderproces met zich mee, waarbij ook cultuurelementen een grote rol spelen (vanwege hun belangrijke aandeel in deze filosofie). Om de slagingskans van de voorgenomen implementatie van LM bij de twee ouderenzorgorganisaties Organisatie 1 en 2 te vergroten, onderzoekt deze studie het verschil tussen de collectieve mindset (waardenpatroon) van de twee ouderenzorgorganisaties met de LM‐mindset. In de studie kijken we bovendien naar mogelijkheden, oplossings‐ en interventierichtingen voor het management om een eventuele kloof tussen de heersende en gewenste waardenpatronen te overbruggen/op te lossen. Het onderzoek is een case study en concentreert zich op de bestaande praktijk bij de twee organisaties, waar sprake is van vele variabelen. De studie is opgezet volgens een structuur waarin literatuurstudie en een training ‐ in de gebruikte dominante interviewtechniek ‘laddering’ ‐ de basis vormen voor uitvoering van de studie. Uit de literatuurstudie volgt samenstelling van een lijst van citaten over cultuurwaarden van LM (LM topiclist) . Dominante waarden vertalen we naar een ‘LM‐waardenwolk’ met de set van waarden die de gewenste LM‐mindset in een organisatie weergeeft. Daarnaast worden de organisatie‐mindsets van Organisatie 1 en 2 in beeld gebracht: de data en interpretaties daarvan uit laddering interviews leiden tot een zogenaamde ‘HVM’ (=schema van de collectieve mindset) voor elke organisatie. Zo worden de dominante verborgen onderliggende waarden van een organisatie en hun onderlinge verbanden (de centrale waardenlijn, die bepalend is voor het gedrag in organisaties) opgespoord en blootgelegd. De uitkomsten (HVM’s) van het mindset‐onderzoek worden gelegd tegen de LM‐topiclist/waardenwolk, om per organisatie de verschillen en overeenkomsten op te sporen. Hierop volgt een analyse van de verschillen (de ‘gap’) per organisatie. Op basis van deze analyse zijn interventierichtingen geformuleerd voor het overbruggen van een eventuele gap, met als doel om de kans op een succesvolle implementatie van LM bij de organisatie te vergroten. Betrouwbaarheid en validiteit van de onderzoeken en onderzoeksgegevens zijn op diverse manieren gestimuleerd en gewaarborgd, onder andere door gebruik van geprotocolleerde onderzoeksmethode, een uniforme database voor onderzoeksresultaten en validatie op onderdelen door experts.
36
4
Onderzoeksresultaten
Conform de structuur van het onderzoek (zie 3.2) volgen uit elke fase/onderdeel van het onderzoek resultaten, die op hun beurt weer onderwerp zijn van onderzoek en analyse. Dit hoofdstuk bevat de stapsgewijze opbouw van resultaten per onderdeel, die leiden tot een inzicht in de verschillen tussen de LM‐mindset en de mindset van de twee ouderenorganisaties.
4.1
Resultaat van het onderzoek naar LM‐waarden
De bestudering van de meest geciteerde auteurs over LM en LM‐cultuur (zie ook 3.3) levert een lijst met uitspraken op, die zijn vertaald naar synoniemen en gecategoriseerd naar LM‐waarden (zie bijlage 2). De volgende stap heeft tot doel de onderlinge verbanden tussen de waarden vast te stellen door middel van waardecategorieën volgens Straathof (2009). Straathof onderscheidt in een ‘Hierachical Value Map’ (HVM) de volgende categorieën (voorzien van een kleurcodering):
Personele waarden (rood): waarden die het persoonlijk belang van de organisatieleden vertegenwoordigen, bijvoorbeeld ‘voldoening’.
Bedrijfsmatige waarden (blauw) vertegenwoordigen de randvoorwaarden voor het bedrijf dat winst moet maken om te kunnen overleven. Een voorbeeld is efficiëntie.
Primair proces waarden (groen): van belang om de centrale waarden van een organisatie te realiseren.
Organisatiewaarden (wit): doelen van organisatieleden die te maken hebben met het functioneren van de organisatie als geheel, bijvoorbeeld imagoverbetering.
Maatschappelijke waarden (geel): ‘ten dienste staan van de burger’ kan hiervan een uiting zijn.
Deze categorisatieslag is in deze studie moeizaam. De ‘LM‐waardenwolk, zoals afgebeeld in figuur 5 is geordend in drie categorieën en is het resultaat van het interview met Prof.dr.ir. J. Slomp. Bepaling van een onderlinge waardenhiërarchie blijkt met de huidige body of knowledge niet mogelijk. We komen daarom uit op een ‘wolk’ met drie andere waardencategorieën:
Focus op
Systemthink
HRM
Prof.dr.ir.J. Slomp heeft deze waardencategorieën gevalideerd.
37
Figuur 5 : De LM‐waardenwolk (= LM‐mindset)
De kleur groen in de figuur vertegenwoordigt de categorie ‘focus op’. Zonder focus op de onderdelen ‘klant’, ‘visie en doelstelling’ en ‘waste’ (=verspilling) wordt de organisatie aangetast in haar ‘zijnswaarde’.
De categorie ‘systemthink’ (geel) is in feite de vertaling van de metafoor van het ouderwetse keukenhanddoekje:‘Als je aan een punt trekt, veranderen alle vierkantjes’. De onderdelen ‘standaardisering’, ‘methodisch denken en handelen’ en ‘continue verbetering’ zijn waarden die sterk zijn gericht op de procesgang. Onder anderen Liker (2008) laat er geen twijfel over bestaan dat de mens doorslaggevend is in een succesvolle uitvoering van LM.
De categorie ‘HRM’ brengt de belangrijkste ‘human’ LM‐waarden samen: removing blame, teamwork, respect, continue leren en dienend leiderschap. Professor Slomp legt in het validatie‐ interview nadruk op de waarden ‘dienend leiderschap’ en ‘removing blame’. Dienend leiderschap houdt in zijn ogen te weinig rekening met de ‘ratterigheid’ die in alle organisaties te vinden is. ‘Removing blame’ is volgens Slomp een belangrijke voorwaarde om alle andere waarden te kunnen bekrachtigen.
38
Uit het validatie‐interview met Prof. Dr. Ir. J. (Jannes) Slomp, Rijksuniversiteit Groningen: ‘Mijns inziens zijn jullie geen waarden vergeten.’ ‘De waardenconfiguratie versterkt het gebruik van LM‐technieken en is waarschijnlijk voorwaardenscheppend.’ ‘Het dienend leiderschap is een zwakke plek in LM omdat het geen rekening houdt met ‘rattengedrag’ in organisaties.’ ‘De invloed van de landencultuur op de introductie van LM is te verwaarlozen.’ ‘Er is geen wezenlijk verschil in de waardenconfiguratie LM in de gezondheidszorg en een industriële omgeving. De implementatie kan wel wezenlijk verschillen.’ ‘Ik weet niet welke waarde jullie vergeten zijn. Misschien moet erbij dat bij Lean een ideaal voor ogen moet staan (one piece flow, customer specific) dat sturend is. Dit is misschien toch meer dan enkel 'customer focus.’ ‘Volgens mij is het belangrijk om de ‘gap’ tussen de aanwezige en wenselijke waardenconfiguratie te overbruggen. Ik denk dat de Lean tools hierbij kunnen helpen.’ Vanwege deze ‘nieuwe’ waardencategorisatie komen we in dit onderzoek wel het probleem van de vergelijkbaarheid tegen, bij het in kaart brengen van de ‘gap’ tussen de LM‐waardenwolk en de centrale waardenlijn van Organisatie 1 en 2. Is het appels met peren vergelijken, of zijn beide vruchten om te toveren naar te vergelijken fruit? In dit onderzoek wordt de laatste weg bewandeld: de vruchten worden zodanig bewerkt dat de onderdelen vergelijkbaar worden. Zowel appel als peer zijn immers op onderdelen vergelijkbaar omdat beide vruchten bestaan uit pitten, vruchtvlees, schil en een takje waarmee ze aan de boom verbonden zijn geweest.
4.2
Analyse collectieve HVM Organisatie 1
4.2.1 Collectieve HVM in beeld Om de collectieve HVM (mindset) van Organisatie 1 in beeld te kunnen brengen, zijn in februari 2011 twaalf laddering interviews op locatie afgenomen. De interviews zijn verdeeld over uitvoerende zorgmedewerkers (6) en hun direct leidinggevenden, de teamleiders (6). De motivatie van de medewerkers om mee te doen blijkt groot en met regelmaat verwoorden zij hun interview verrassende zelfinzichten oplevert. De Organisatie 1‐HVM brengt de resultaten van de interviews in beeld. De HVM vormt de neerslag van de Organisatie 1‐mindset:
39
Figuur 6: Collectieve HVM Organisatie 1. 4.2.2 ‘Ferme’ cultuur Om het verhaal van de Organisatie 1‐bedrijfscultuur te vertellen vraagt deze HVM de nodige duiding en toelichting. Vergeleken met eerder door Straathof gepubliceerde HVM’s (2009) is de grote mate van collectiviteit in de centrale waardenlijn opvallend. Deze blijkt uit de hoge frequentie van de doel‐middel‐ relaties (DMR) die zijn weergegeven via de dikte van de verbindingspijlen. Overigens heeft bij de vaststelling van het afbreukcriterium (≥ 5 DMR) de bruikbaarheid voorrang gekregen boven de volledigheid. Een tweede aanwijzing voor wat Boonstra (2011) ‘een ferme cultuur’ noemt, is de relatief hoge score op het aantal keren dat een waarde is genoemd (zie in de figuur de aantallen achter de diverse waarden). 4.2.3 Professionaliteit: belangrijk onderdeel van de mindsetmotor In de centrale waardenlijn springt het cluster professioneel, goede zorg, tevredenheid cliënt en voldoening er uit. Dit kan worden beschouwd als de ‘mindsetmotor’: de waarden waaraan medewerkers hun succes ontlenen en hun voldoening uit halen. Als wordt ‘gemorreld’ aan deze kernwaarden is direct weerstand te verwachten. Vanuit een andere invalshoek verklaart Prof.dr. A. de Roo in zijn colleges (oktober 2009) weerstand als volgt: ‘Je weet zeker dat je het paradigma van de organisatie te pakken hebt, als er flinke hilariteit ontstaat.’
40
Een voorbeeld van de weerstand die ontstaat als wordt gemorreld aan de mindsetmotor, is bij Organisatie 1 de opzet van een nieuwe product/marktcombinatie in Alkmaar. Het product is opgezet vanuit de gedachte dat de wens van de klant bepalend is voor de activiteiten van de medewerkers. In de praktijk kan het inhouden dat een cliënt een familiebezoek op een bepaald moment belangrijker vindt dan een correct uitgevoerde zorghandeling. Deze prioriteitverschuiving van focus op professionaliteit naar klantfocus bracht bij Organisatie 1 niet alleen de afdeling opleiding in rep en roer, maar deed ook veelvuldig een beroep op ‘concept bescherming’ door de directie. Het heeft wel een jaar geduurd voor het verzet tegen deze nieuwe eenheid was weggeëbd. Bijzonder was dat de weerstand uit de moederorganisatie kwam en nauwelijks uit de eenheid zelf. Het woord ‘professionaliteit’ is al genoemd en bij nadere beschouwing van de HVM lijken de medewerkers deze waarde causaal te verbinden met de continuïteit van de organisatie en het financiële succes. Zelfs het eigen inkomen is direct verbonden met de waarde ‘professioneel’. Bij terugkoppeling van de resultaten verzucht de kwaliteitsmanager dat ‘teamleiders altijd gaan voor de medewerker met hoogste graad van professionaliteit, of de klant dat nou wil of niet’. De tevredenheid van de cliënt staat hoog in het vaandel, maar wordt ook hier oorzakelijk verbonden met de professie. Daarentegen is ‘cliëntgerichtheid’ slechts drie keer genoemd. 4.2.4 Verbreding van de Organisatie 1‐mindset De Organisatie 1‐mindsetmotor kon tot bloei komen in de (lange) tijd dat de organisatie als monopolist, met minimale omgevingsturbulentie en een stevige financieringsstructuur, kon functioneren. De marktwerking in de zorg, met bijbehorende stelselwijziging en outputfinanciering, hebben de eisen die aan Organisatie 1 worden gesteld echter schoksgewijs en ingrijpend veranderd. Het voortbestaan van de organisatie simpel en alleen omdat deze voorziet in een maatschappelijke behoefte, is niet meer gegarandeerd (getuige ook het recente faillissement van thuiszorgorganisatie Meavita en de ondergang van Amsterdam Thuiszorg). Ook Organisatie 1 moet zelf de broek ophouden om te blijven bestaan. Dat leidt tot de vraag of zij haar succes als lang bestaande professionele organisatie wellicht heeft weten te continueren door de eigen organisatie‐mindset te verbreden naar bedrijfsmatige‐ (gericht op bedrijfsvoering) en organisatiewaarden (gericht op continuïteit). In de HVM zijn organisatiewaarden weliswaar duidelijk te herkennen, maar wel oorzakelijk gekoppeld aan professionaliteit. Bedrijfswaarden ontbreken, en daarmee ook de oorzakelijke koppeling van dit onderdeel aan het voortbestaan van de organisatie. Inzoomend op de data die zijn voortgekomen uit de interviews, blijkt dat de uitvoerenden de waarde ‘processturing’ wel vijf maal hebben genoemd. De direct leidinggevenden hebben deze waarde echter in
41
het geheel niet genoemd! Intuïtief heeft de directie dit gesignaleerd: deskundigen van buitenaf zijn aangetrokken om, buiten de lijnorganisatie om, de bedrijfsvoering te verbeteren. Verder staan coaching en samenwerking hoog in het vaandel bij leidinggevenden, de medewerkers vinden beide waarden nauwelijks waardevol. Deze uitkomsten maken duidelijk dat Organisatie 1 heeft laten zien dat de organisatie het vermogen heeft om de centrale waardenlijn aan te passen. De sleutelrol die de waarde ‘professioneel’ daarin heeft gehad, heeft er wel gezorgd dat medewerkers onverwachte causale verbanden hebben gelegd tussen waarden.
4.3
Gap‐analyse Organisatie 1
Aan de hand van de LM‐waarden (=mindset) zijn overeenkomstige waarden gezocht in de HVM (=mindset). Alle waarden uit de LM‐mindsetcategorieën krijgen in deze vergelijking met de organisatie‐mindset van Organisatie 1 (de waarden uit de HVM) een waardering: +
geeft een overlappende waarde aan
‐
er is geen sprake van een overlappende waarde
+/‐
waarden overlappen elkaar ogenschijnlijk, maar tussen de subgroepen uit de interviews zijn er sterke verschillen. Of het zijn waarden die slechts indirect een relatie met elkaar hebben.
Lean Manufacturing 1. Focus op:
HVM‐ Organisatie 1
Waardering
1.1 Visie/doelstelling
Financieel op orde (11x) Goede zorg (10x)
+
1.2 Klant 1.3 Waste
Klanttevredenheid (9x) Geen overeenkomstige waarde
+/‐ ‐/‐
2. Systemthink 2.1 Standaardisering
Geen overeenkomstige waarde
‐/‐
2.2 Methodisch
Geen overeenkomstige waarde
‐/‐
2.3 Continu verbeteren 3. HRM
Geen overeenkomstige waarde
‐/‐
3.1 Removing blame
Veiligheid (9x)
+/‐
3.2 Dienend leiderschap 3.3 Teamwork
Coachen (7x) Samenwerken (8x)
+ +/‐
3.4 Continu leren
Leren (6x)
+
3.5 Respect
Waardering (8x)
+
Figuur 7: Waardenvergelijking Organisatie 1 met de LM‐mindset.
42
De rode draad in de meest recente jaarplannen van Organisatie 1 is levering van goede zorg en het financieel op orde krijgen van de organisatie. Beide elementen identificeren we één op één in de collectieve HVM en kunnen worden gezien als congruent met elkaar. De klantfocus overlapt het streven naar klanttevredenheid en is daarbij een essentieel onderdeel van de eerder beschreven mindsetmotor. Als de vertaling van de klantfocus echter vanuit LM gebeurt als ‘leveren volgens de specificaties van de klant’ (Womack & Jones, 2003), dan komen we bij de waarde ‘cliëntgerichtheid’. Respondenten noemen deze waarde slechts drie keer: hier is dan ook sprake van een ‘partiële gap’ tussen Organisatie 1‐ en LM‐waarden. Geen enkel interview benoemt de focus op waste; een gap dus, die volledig overbrugd moet worden om LM bij Organisatie 1 succesvol in te voeren. Dat geldt grotendeels ook voor het categorie systemthink. Hoewel zich iets bijzonders voordoet bij de waarde ‘professioneel’: het beroep verpleging & verzorging is de afgelopen decennia juist op het vlak van methodisch werken en protocollering geprofessionaliseerd. Van een ‘ambacht’ is het doorontwikkeld naar een ‘kunde’. De HVM laat echter zien dat dit denken beperkt blijft tot de professie, zonder doorvertaling naar de bedrijfsvoering. Systemthink is dus wel in het vak geïncorporeerd en kan misschien fundament zijn om de brug te slaan naar systemthink in de bedrijfsvoering. ‘Removing blame’ en ‘veiligheid’ zijn geen synoniemen, maar wel voorwaardelijk aan elkaar verbonden. Doel van ‘removing blame’ in het waardestelsel van LM is namelijk om (het gevoel van) veiligheid in de organisatie zodanig te vergroten dat fouten of verstoringen daadwerkelijk boven water komen. Medewerkers zien veiligheid (9x) als een belangrijke waarde, maar dat betekent nog niet dat Organisatie 1 ook een veilige thuishaven is: de ‘blame’ voor de lage score op ‘leiderschapsstijl’ in de medewerkertevredenheid meting (2009) ligt expliciet en in het openbaar bij de teamleiders. De voorwaardelijke waarde ‘veiligheid’ zit weliswaar in de mindset, maar voor realisatie dient de ‘blame‐ cultuur’ uit de organisatie te verdwijnen. De kenmerken van ‘dienend leiderschap’ (Greenleaf, 2003) vertonen veel overeenkomsten met de beschrijving die leidinggevenden geven in de nabespreking van resultaten van de interviews in dit onderzoek: vooral ‘luisteren’ en ‘commitment aan de groei van de ander’ zijn herkenbare overeenkomsten. Alle leidinggevenden vinden ‘samenwerken’, als synoniem van ‘teamwork’, belangrijk. De uitvoerenden zetten deze waarde (2x) echter laag op de lijst. Mogelijk vanwege het ‘solistische’ karakter van het werken in de thuiszorg. Leren is in de HVM van Organisatie 1 direct verbonden met de waarden ‘tevredenheid cliënt’ en ‘continuïteit van de organisatie’. Zowel in de interviews als de nabespreking krijgt dit het karakter van continu leren, met uitspraken als ‘Je moet wel bijblijven!’ Respect en waardering zijn te beschouwen als volledige synoniemen van elkaar.
43
Samengevat is de minsetgap tussen Organisatie 1‐waarden en LM‐waarden groot voor de categorie ‘systemthink’ en het onderdeel ‘focus op waste’. De ‘focus op visie/doelstelling’ en de HRM‐waarde ‘respect’ van LM overlappen met het collectieve waardenpatroon van organisatie 1.
4.4
Analyse collectieve HVM Organisatie 2
4.4.1 Collectieve HVM in beeld De twaalf laddering interviews in Organisatie 2 die zijn gehouden om de collectieve mindset te detecteren, zijn verdeeld over zes verzorgenden en zes backoffice medewerkers. Het begrip backoffice is in dit geval breed, want het gaat om medewerkers die:
geen opleiding voor verzorgende hebben
geen managementfunctie hebben.
Respondenten nemen enthousiast deel aan de interviews. De HVM die naar voren komt uit de verwerking en interpretatie van de data uit de interviews ziet er als volgt uit:
Figuur 8: Collectieve HVM Organisatie 2
44
4.4.2 Cliëntcontact is ‘heilig’ Medewerkers van Organisatie 2 oogsten succes met de primaire proceswaarden, die zich alle afspelen bij de cliënt, in het directe cliëntcontact. Alle respondenten scoren daar met de waarden ‘goede zorg leveren’, ‘empathie’, ‘balans aanbrengen voor de cliënt’, ‘rust creëren voor de cliënt’, ‘welzijn voor de cliënt’. En medewerkers zijn bezig met wat de cliënt wil en wenst (cliëntgerichtheid). Medewerkers ervaren administratieve werkzaamheden als een plichtmatigheid die hen voor hun gevoel afhouden van waar ze uiteindelijk voor zijn. ‘Blijf af van mijn cliëntcontact’ lijkt een paradigma. In de organisatie is óók bij een leidinggevende gedrag te vinden dat deze waarden typeert: altijd op de afdelingen te vinden bij de cliënten en uitgebreid de tijd nemen voor cliënten die iets te vragen of te melden hebben. Maar ondertussen vaak verstek laten gaan bij overleggen en mail niet beantwoorden. Het argument: ‘de cliënt gaat altijd voor!’ De HVM van Organisatie 2 laat het beeld zien van een traditionele intramurale organisatie, met medewerkers die ‘binnen de muren’ sterk op de cliënt en op zichzelf zijn gericht. Dit kenmerkt de inrichting van verpleeghuizen vóór de outputfinanciering: medewerkers houden zich bezig met de basiszorg en basistaken als communicatie, cliëntenzorg en zorgadministratie. De waarde ‘communicatie’ die uit de interviews naar voren komt, betreft overleg en contact met de cliënt of diens familie. De blik is niet gericht op de buitenwereld. 4.4.3 ‘Voldoening‘ als drijvende kracht De primaire proceswaarden die het werk vertegenwoordigen, vormen echter niet de centrale waardenlijn van Organisatie 2. Deze bestaat uit personele waarden, die het persoonlijk belang van de medewerker vertegenwoordigen (Straathof, 2009). Straathof publiceert hiervan diverse voorbeelden. De motor van de organisatie‐mindset is voldoening. Dat is overigens een bekende motivator voor medewerkers in de zorg, die ook prominent naar voren komt in een recent CBS‐onderzoek (2011) onder deze beroepsgroep. Ook bij Organisatie 1 staat voldoening bovenaan in de HVM. Toch bieden de HVM’s een verschillende aanblik: de DMR(doel‐middel‐relatie) ‘voldoening’ in combinatie met de behoefte aan ’veiligheid’ is een aanwijzing dat Organisatie 2 in de ontwikkeling van groepen niet verder is gekomen dan fase 2 ‘storming’ volgens het vier fasen model van Tuckman (Straathof, 2009), zie hoofdstuk 2.3. Tijdens deze fase ontstaat de arena , maar is nog geen feitelijke groep gevormd. Pas als de groep alle fasen van het model van Tuckman heeft doorlopen, kan de groep zich effectief richten op zijn taken (Straathof, 2009). Deze uitkomst betekent dat er een gebrek aan gezamenlijkheid of zelfs onthechting is. Van een groep in deze fase is het collectieve denken zwakker. Toetsing kan plaatsvinden aan de hand van de HVM van
45
Organisatie 1 en de door Straathof gepubliceerde HVM’s (2009). Deze tonen aan dat de doel‐middel‐ relaties (DMR) van Organisatie 2 in zijn geheel dunner zijn en daarmee minder krachtig. Dat betekent dat sprake is van een minder collectiviteit cultuur dan bij Organisatie 1. Een volgende onderbouwing voor deze analyse is dat de waarde ‘samenwerking’ in de interviews negen keer is genoemd. ‘Samenwerking’ staat echter los in de HVM en is nergens via pijlen verbonden met een DMR. Medewerkers willen dus wel iets met elkaar, vinden ‘samenwerken’ een belangrijke waarde, maar weten niet hoe ze dit kunnen organiseren. Competenties om samen te werken vragen wel een bepaald opleidingsniveau. Vanwege het beperkte opleidingsniveau van de Organisatie 2‐medewerkers is het voor hen niet zo makkelijk om verantwoordelijkheden die op hen af komen en die het werk uitdagender kunnen maken, gezamenlijk op te pakken. 4.4.4 Gebrek aan aandacht Het is aannemelijk dat het hoge tempo van fusies, reorganisatie en de veranderende omgeving waaraan het kleinere plattelands‐Organisatie 2 heeft blootgestaan, ten koste is gegaan van de aandacht voor de medewerkers in de ‘frontline’. ‘Om als organisatiecultuur te overleven, moet de cultuur zich aan kunnen passen aan de externe omgeving en kunnen integreren in interne procesveranderingen. Verandering van een deel van het systeem leidt tot verandering van het geheel. Groepsvorming komt overeen met cultuurontplooiing en het management kan daar op verschillende manieren invloed op uitoefenen (Straathof, 2009).’ Onvoldoende aandacht voor deskundigheidsbevordering, teambuilding en visievorming op de werkvloer ligt ten grondslag aan de collectieve mindset van Organisatie 2 die in de HVM in beeld komt. Kampen en Schuiling (2005) schrijven daarover: ‘Tijd voor adequate integratie van processen, systemen en cultuur heeft niet plaatsgevonden; managers zijn geheel in beslag genomen door de dagelijkse beslommeringen en zijn er niet op gericht de capaciteiten en tekorten van medewerkers te stimuleren en te compenseren. Medewerkers zijn op zichzelf gericht en zijn niet meer bij machte hun eigen problemen te overwinnen. Leidinggevenden hebben zeker niet de intentie om de medewerkers schade te berokkenen, maar hun interactie met de medewerkers lijkt schadelijk.’ (Kampen e.a., 2005). Bekrachtiging van de resultaten uit de interviews komt in een review naar voren met sleutelfiguren die Organisatie 2 kennen en er toch met enige afstand naar kunnen kijken: ‘de samenwerking is een probleem en mensen werken op een eilandje. Mensen zien de consequenties van hun handelen niet in het kader van een groter geheel.’ En: ‘Ik moet alles controleren’. ‘Je legt dingen meerdere malen uit en dan toch voeren ze het anders uit. Het is net of het niet beklijft, want ze hebben wel de beste bedoelingen.’ Kampen & Schuiling (2005) noemen het niet beklijven van informatie een typerend teken van onthechting.
46
4.4.5 Vergelijking van de Organisatie 2‐organisatiemindset met concernwaarden Doordat de blik naar binnen is gericht zien we dat een deel van de concernwaarden uit de visie en doelstelling in het strategisch beleidsplan (2010) van het concern ‐ waarvan Organisatie 2 deel uitmaakt ‐ niet zijn geïncorporeerd in de mindset (HVM). Het gaat dan om waarden als ‘kwaliteit’, ‘financieel op orde’, ‘continuïteit van de organisatie’, ‘samenwerking’ en ‘verantwoordelijkheden laag’. Wel belangrijk vinden de respondenten ‘cliëntgerichtheid’ (acht keer genoemd), een waarde die wél overeenkomt met de visie/doelstelling van het concern. Cliëntgerichtheid heeft invloed op het welzijn van de cliënt en ‘het geeft rust voor de cliënt’ (balans): het komt in meerdere interviews naar voren en is synoniem met de LM‐ waarde ‘klantfocus’. 4.4.6 Ontwikkelingen De strategieontwikkeling van het Concern, loopt in de pas met de externe ontwikkelingen en huidige samenleving. Deze centrale strategie is echter nog niet door vertaald naar de werkvloer van Organisatie 2. Meerdere toetreders op de markt zorgen dat medewerkers kunnen kiezen waar ze willen werken. Mede met het oog op de vergrijzing en ontgroening van de bevolking, is het belangrijk voor organisaties om een aantrekkelijke werkgever te zijn. Door de druk op de tarieven voor zorgproducten en –diensten en de inkrimping van de financiering uit de AWBZ zal verpleeghuiszorg zich steeds meer specialiseren en worden gedwongen tot samenwerking met diverse andere partijen. In een ‘platte’ organisatie wordt ook de medewerker in de ‘frontline’ hiermee geconfronteerd. Het model dat in 2010 in het strategisch beleidsplan is geïntroduceerd in het Concern vormt een goed uitgangpunt om te werken aan gezamenlijkheid(2010). Samengevat volgen uit de HVM‐analyse een verminderde collectiviteit en signalen van onthechting in de mindset van Organisatie 2, plus een gap met de visie en doelstelling van het Concern.
4.5
Gap‐analyse Organisatie 2
Ook voor Organisatie 2 zijn, aan de hand van de LM‐waarden (=mindset), overeenkomstige waarden gezocht in de HVM (=mindset) van de organisatie. Ook in deze vergelijking krijgen alle waarden uit de LM‐ mindsetcategorieën een waardering op basis van de mate van overlap/overeenkomst met de Organisatie 2‐mindset.
47
Figuur 9: de vergelijking van de LM‐mindset met de collectieve Organisatie 2‐waarden (=mindset) Lean Manufacturing
HVM‐Organisatie 2
Waardering
1. Focus op:
1.1 Visie/doelstelling
Geen overeenkomstige waarde
‐/‐
1.2 Klant
Welzijn cliënt (9x) Goede zorg (7x) Clientgerichtheid (10x)
+
1.3 Waste 2. Systemthink
Geen overeenkomstige waarde
‐/‐
2.1 Standaardisering 2.2 Methodisch
Geen overeenkomstige waarde Geen overeenkomstige waarde
‐/‐ ‐/‐
2.3 Continu verbeteren
Geen overeenkomstige waarde
‐/‐
3. HRM
3.1 Removing blame
Veiligheid (9x)
+/‐
3.2 Dienend leiderschap 3.3 Teamwork
Geen overeenkomstige waarde Samenwerken (10x)
‐/‐ +/‐
3.4 Continu leren
Geen overeenkomstige waarde
‐/‐
3.5 Respect
Geen overeenkomstige waarde
‐/‐
Uit de analyse van de LM‐mindset ten opzichte van de Organisatie 2‐mindset uit de HVM volgt een forse gap. Van elf LM‐waarden is slechts één overeenkomstige waarde terug te vinden in de HVM, namelijk Cliëntgerichtheid. De LM‐waarde ‘klantfocus’, die synoniem is voor cliëntgerichtheid, is aanwezig in de HVM. De focus op visie en doelstelling is zoals gezegd niet vertegenwoordigd in de HVM. Medewerkers noemen wel de waarde ‘samenwerking’, maar deze heeft geen verbinding met een DMR (via een pijl). Net als bij Organisatie 1 wordt ‘focus op waste’ in geen enkel interview genoemd: een gat dat volledig moet worden overbrugd voor een succesvolle LM. Datzelfde geldt voor systemthink: in het beroepsdomein van verzorgenden zit methodisch werken volgens protocollen en gestandaardiseerde verpleegplannen weliswaar in de opleiding, maar niet in de mindset, zo blijkt uit de HVM’s van zowel Organisatie 1 als 2. Mogelijk kan het beroep van verzorgenden, net als bij Organisatie 1, als fundament worden gebruikt voor de invoering van systemthink(Spear, 2006). Aantekening hierbij is dat Organisatie 1 meer HBO‐opgeleide medewerkers in dienst heeft die hebben geleerd om projectmatig, methodisch en cyclisch te denken. In Organisatie 2 werken over het algemeen Lbo‐ en Mbo‐opgeleide mensen. De aansluiting bij LM wat betreft systemthink zal bij Organisatie 1 naar verwachting dan ook gemakkelijker gaan dan in Organisatie 2.
48
‘No blame’ staat voor een cultuur waar fouten gemakkelijk naar voren komen. Een mislukt experiment wordt hier niet gezien als fout, maar als leermoment. Dat kan alleen in een veilige omgeving. Zeven respondenten in Organisatie 2 vinden veiligheid een belangrijke waarde, maar ook hier wil dat, net als bij Organisatie 1, niet direct zeggen dat het huis een ‘no blame’ cultuur heeft. De verbondenheid (DMR) van veiligheid aan voldoening toont aan dat er behoefte is aan erkenning en waardering (Kampen & Schuiling, 2005). In tegenstelling tot Organisatie 1 wordt in de interviews in Organisatie 2 (dienend) leiderschap of coaching helemaal niet genoemd. Een uitvoerende noemt zorgcoördinatie, maar deze term heeft een indirecte relatie met dienend leiderschap. Oorzaak van het ontbreken van dienend leiderschap in de HVM van Organisatie 2 is waarschijnlijk dat geen leidinggevenden zijn geïnterviewd. Leidinggevenden zullen leidinggeven eerder als kerntaak aangeven. De Leanwaarde ‘teamwork’ kan worden gelinkt aan ‘samenwerken’ uit de interviews. Drie uitvoerenden en vijf medewerkers van de backoffice vinden dit een belangrijke waarde. Mogelijk is de verwachting dat uitvoerenden meer waarde hechten aan samenwerking: in het verzorgende beroep zijn overleg en samenwerking immers nodig om de continuïteit van zorg te waarborgen en medewerkers werken in een team. Toch geven medewerkers in solistische functies vaker aan dat zij samenwerking een belangrijke waarde vinden. Slechts één medewerker in Organisatie 2 noemt ‘Continu leren’ en op dit onderdeel is daarom een gap aanwezig me de LM‐waarden. Respect en waardering worden gezien als synoniemen van elkaar. Geïnterviewden noemen deze waarde zes keer. Daarmee komt de waarde niet terug in de HVM, omdat het afbreukcriterium voor waarden kleiner of gelijk aan zeven is. ‘Waardering’ wordt in de interviews omschreven als ‘elkaar serieus nemen’ en ‘gehoord willen worden’. In de nabespreking blijkt dat het de Organisatie 2‐respondenten meer gaat om hun behoefte aan waardering dan om de aanwezigheid van waardering. Samengevat gaapt er een enorme minset‐gap tussen de Organisatie 2‐waarden en de LM‐waarden: er is slechts één LM‐waarde die een overeenkomstige waarde heeft in de mindset in Organisatie 2, namelijk klantfocus/cliëntgerichtheid.
49
4.6
Samenvatting
Bestudering van de meest geciteerde auteurs over LM en LM‐cultuur levert een lijst met uitspraken op, die zijn vertaald en gecategoriseerd naar LM‐waarden. De categorisatieslag die de onderlinge verbanden tussen de waarden moet vaststellen volgens de waardecategorieën van Straathof (2009) is in dit onderzoek beperkt gelukt. Bepaling van een onderlinge waardenhiërarchie blijkt met de huidige body of knowledge niet mogelijk. Om deze stap te kunnen zetten is verder onderzoek nodig. De ‘LM‐waardenwolk’ die we hebben geconstrueeerd is geordend in drie waardencategorieën (op basis van en gevalideerd in een interview met LM‐expert professor J. Slomp): Focus op, Systemthink en HRM. Vanwege deze ‘nieuwe’ waardencategorisatie ontstaat wel het probleem van de vergelijkbaarheid van waarden bij het in kaart brengen van de ‘gap’ tussen de LM‐waardenwolk en de centrale waardenlijn van Organisatie 1 en 2. De uitkomsten zijn echter zo bewerkt dat ze op onderdelen vergelijkbaar zijn. Voor beide organisaties is een collectieve HVM in beeld gebracht. Bij Organisatie 1 is de grote mate van collectiviteit opvallend. Het cluster professioneel, goede zorg, tevredenheid cliënt en voldoening kan worden beschouwd als de ‘mindsetmotor’: de waarden waaraan medewerkers hun succes ontlenen en waar zij hun voldoening uit halen. Professionaliteit blijkt de zeer krachtige kern van de motor: de medewerkers lijken deze waarde causaal te verbinden met de continuïteit van de organisatie, het financiële succes en zelfs hun eigen inkomen. Het betekent dat Organisatie 1 de centrale waardenlijn in de afgelopen jaren aan heeft kunnen passen naar meer organisatiegerichte waarden. De( sleutelrol die de waarde ‘professioneel’ daarin heeft gehad, heeft echter wel gezorgd voor onverwachte causale verbanden door medewerkers tussen waarden. Bij vergelijking van de organisatie‐mindset van Organisatie 1 met de LM‐mindset uit de waardenwolk blijkt de minset‐gap groot voor de categorie ‘systemthink’ en het onderdeel ‘focus op waste’. Deze zijn vergelijkbaar met de meer bedrijfsmatige (procesgerichte) waarden van Straathof(2009). De ‘focus op visie/doelstelling’ en de HRM‐waarde ‘respect’ van LM overlappen met het collectieve waardenpatroon van Organisatie 1. Medewerkers van Organisatie 2 oogsten succes met de primaire proceswaarden, die zich alle afspelen bij de cliënt, in het directe cliëntcontact. De HVM toont het beeld van een traditionele intramurale organisatie, met medewerkers die ‘binnen de muren’ sterk op de cliënt en op zichzelf zijn gericht. ‘Blijf af van mijn cliëntcontact’ lijkt een paradigma. De centrale waardenlijn van Organisatie 2 bestaat vooral uit personele waarden, die het persoonlijk belang van de medewerker vertegenwoordigen (Straathof, 2009).
50
Motor van de organisatie‐mindset is voldoening. De HVM van Organisatie 2 laat zien dat hier sprake is van een gebrek aan gezamenlijkheid of zelfs onthechting. . Ook wordt duidelijk uit de HVM dat een deel van de concernwaarden uit de visie en doelstelling van het Concern ‐ waarvan Organisatie 2 deel uitmaakt ‐ niet zijn geïncorporeerd in de mindset. Aannemelijk is dat het hoge tempo van fusies, reorganisatie en de veranderende omgeving waaraan het kleinere plattelands‐Organisatie 2 de afgelopen jaren heeft blootgestaan, ten koste is gegaan van de aandacht voor de medewerkers in de ‘frontline’. Uit de analyse van de LM‐mindset ten opzichte van de Organisatie 2‐mindset volgt dat hier dat hier een forse mindset‐gap gaapt. Van de elf LM‐waarden is slechts één overeenkomstige waarde terug te vinden in de HVM van Organisatie 2, namelijk Cliëntgerichtheid/klantfocus.
51
5
Interventierichtingen
De focus van dit onderzoek ligt op het onderdeel mindset van het Arena‐cultuurmodel van Alex Straathof (2009). De lagen ‘arena’ en ‘gedrag’ zijn in deze case study echter niet onderzocht: interventierichtingen beperken zich als gevolg hiervan noodzakelijkerwijs tot de mindset‐gap. Bij een definitief besluit om LM te implementeren in de organisatie, ligt het in de rede om ook de arena‐ en de gedragsaspecten te onderzoeken. Daarmee kan de interventiebasis worden verbreed tot het hele domein van de bedrijfscultuur. Met deze beperking kunnen de interventievoorstellen dan ook meer worden gezien als richting waarin moet worden gezocht, in plaats van als uitgekristalliseerde maatregelen en draaiboek van verandering. Bij de formulering van de interventierichtingen hebben we dankbaar gebruik gemaakt van de inzichten van Jaap Boonstra (2010). 5.1
Interventierichting voor Organisatie 1
Vaststelling van de ‘blinde vlek’ in de mindset van Organisatie 1 voor een invoering van LM betekent een focus op interventie in het cluster (categorie) ‘systemthink’ en op de ‘focus op waste’. Dit roept een aantal vragen op. Allereerst de vraag in hoeverre deze gap te overbruggen is. Organisatie 1 heeft het afgelopen decennium laten zien dat zij in staat is de collectieve mindset aan te passen aan de veranderende omgeving. Dit feit, in combinatie met een helder in kaart gebrachte ‘blinde vlek’ die slechts een deel van de LM‐waardenwolk overspant, maakt het aannemelijk dat de organisatie de mindset‐gap kan overbruggen. Bepalend is wel hoe groot de urgentie is om deze stap daadwerkelijk te zetten. Dit is een bestuurlijke afweging, die buiten het bestek van dit onderzoek ligt. We nemen deze daarom niet verder mee in de overwegingen. De tweede vraag die roept om beantwoording: ‘Moet de centrale waardenlijn van Organisatie 1 worden versterkt of juist vernieuwd?’ Twee elementen spelen een rol: 1. De mate van collectiviteit (in termen van Straathof) oftewel de ‘fermheid’ van de bedrijfscultuur van Organisatie 1 (in de definitie van Boonstra). 2. De snelheid van de verandering, waarbij vooral de omgevingsdruk een invloedrijke rol speelt. Organisatie 1 beschikt enerzijds over een krachtige mindsetmotor die congruent is met het basisproduct dat de organisatie levert. Anderzijds opereert de organisatie in een turbulente omgeving vanuit een kwetsbare financiële positie, die voor het Organisatie 1‐management reden is om te kiezen voor een strategie van snel veranderen (Organisatie 1, 2010). Als de centrale waardenlijn die in de HVM naar voren komt helemaal niet
52
meer past in deze nieuwe koers van het management, dan is vervanging van de waarden de enige weg. Het risico dat de organisatie onbeheersbaar ‘in de weerstand schiet’ is in dat geval levensgroot: de medewerkers verklaren het succes van hun organisatie immers juist krachtig vanuit de mindsetmotor. Deze mindsetmotor zou dan weleens, letterlijk en figuurlijk, ‘stilgelegd’ kunnen worden. De beperkte noodzaak om de centrale waardenlijn te veranderen, in combinatie met de ferme bedrijfscultuur van Organisatie 1, pleit dan ook voor instandhouding en zelfs versterking van de waardelijn, met aanvulling van de vereiste waarden. Derde vraag is hoe de specifieke onderdelen (categorieën systemthink en HRM ) van de mindset‐gap kan worden overbrugd? In de HVM‐analyse is al gesignaleerd dat standaardisering en methodisch werken onderdeel zijn van de beroepsuitoefening van verpleegkundigen en verzorgenden. De beroepsgroep heeft het ambacht dat oorspronkelijk in de praktijk werd geleerd, vervangen door een meer wetenschappelijke onderbouwing van hun praktijkvoering. Boonstra (2010) concludeert in ‘Leiders in cultuurverandering’ dat het bij een ferme bedrijfscultuur onverstandig is om in te grijpen in de autonomie van professionals. En het is juist deze waarde, professionaliteit, die de hoofdrol speelt in de Organisatie 1‐mindsetmotor! Als we deze twee lijnen bij elkaar brengen, dan pleit dat voor het ‘oprekken’ van het professionele domein naar de organisatiewaarden. Benders (2009) zegt hierover: ’Voorwaarde is dat de werknemers op de werkvloer de procedures zelf opstellen. Ze kunnen dan ook worden gezien als professionalisering in plaats van hinderlijk bureaucratisering.’ ‘Continue verbeteren’ en de ‘focus op waste’ zijn voor Organisatie 1 nieuwe waarden die moeten worden toegevoegd aan de centrale waardenlijn om LM goed te kunnen laten functioneren. Doorslaggevend is het ‘laden’, oftewel betekenis geven, van deze waarden in de organisatie. Deze waarden zijn inhoudelijk geborgd in de technieken van LM, maar het wordt lastiger om ze toe te voegen aan de centrale waardenlijn van de medewerkers. Daarmee komen we bij de laatste, maar niet onbelangrijke vraag: Hoe pas je de mindset van Organisatie 1 aan? Boonstra legt een duidelijke koppeling met de leiderschapsstijl: vooral voor organisaties die al langer bestaan en een ferme cultuur kennen, blijkt een combinatie van participatief en transformationeel leiderschap de basis van succesvolle verandering (Boonstra, 2010). Over de inbedding van nieuwe of aangepaste waarden is zowel door Boonstra als Straathof niet specifiek en uitputtend geschreven. De zoektocht naar een oplossing vereist daarom een breder blikveld. De marketing heeft met ‘branding’ van organisaties ruime ervaring en kennis opgedaan met het ‘laden’ van een merk: de koppeling van een merk aan de door het bedrijf gewenste waarden. M. van Eck (2008) komt tot de overtuiging dat dit vooral goed lukt als deze waarden ook in de interne organisatie kunnen worden verankerd. De parallel met de aanpassing van de mindset van Organisatie 1 is zo groot dat het de moeite
53
waard is om te onderzoeken of deze ‘body of knowledge’ uit de marketing toepasbaar is voor oplossing van dit specifieke probleem. Overigens verdient het aanbeveling om na enige tijd opnieuw een meting van de mindset uit te voeren, om de effecten van interventies te kunnen bepalen.
5.2
Interventierichting voor Organisatie 2
De interventierichting voor Organisatie 2 volgt uit drie belangrijke constateringen die uit de HVM naar voren komen: verminderde collectiviteit onder medewerkers, een gap tussen de mindset van de medewerkers en de visie en doelstelling van het concern en een fors gat met de LM‐ waarden. Om de mindset van de Organisatie 2‐medewerkers ‘LM‐ gericht’ te sturen, adviseren we de organisatie om gefaseerd drie stappen te nemen: 1. Vergroting van de collectiviteit. 2. Verbinding van Organisatie 2 met de visie en doelstelling van Organisatie, om deze visie en doelstelling te versterken en te implementeren. 3. (Pas als laatste) Implementatie van LM. De start met sturing op verhoging van de collectiviteit in de organisatie heeft twee redenen:
Zonder collectiviteit kan niet effectief worden gewerkt (Straathof, 2009).
Organisaties die de LM‐filosofie in hun DNA hebben, beschikken over een hele hoge collectiviteit in de mindset (Liker & Hoseus, 2008).
Om de collectiviteit van de mindset van Organisatie 2 te verhogen, is modificatie van de mindset van de medewerkers noodzakelijk. De keuze voor een geleidelijke cultuurontwikkeling lijkt het meest passend, omdat voor Organisatie 2 geen sprake is van een serieuze crisis die een bedreiging vormt voor het voortbestaan van de organisatie. Bij een geleidelijke cultuurontwikkeling worden bestaande missie en visie versterkt en de nadruk wordt gelegd op de al bestaande, positieve waarden zoals ‘cliëntgerichtheid’ (Boonstra, 2010). Overigens ligt het initiatief hiertoe bij het topmanagement, dat continu zal moeten blijven sturen. Zonder het topmanagement is de verandering onmogelijk (Boonstra, 2010) . De keuze voor een reëducatieve veranderstrategie (Kampen e.a., 2005) is hier op zijn plaats. Dit is een vorm van een participatie, maar dan genuanceerd. Eigen ervaring leert dat medewerkers verlamd raken bij plotselinge volledige participatie. De bedoeling is dat de leiders in cultuurverandering eerst de confrontatie aangaan met de medewerkers. Dit betekent niet vechten, maar de wens om verbinding aan te gaan duidelijk laten zien (Kampen e.a., 2005). Kampen & Schuiling schrijven daarover: ‘Begin met participatie op
54
het niveau dat de medewerker aankan, zorg dat hij zijn taken kan volbrengen en daarvoor wordt gewaardeerd. Dit draagt bij aan het zelfvertrouwen. Geleidelijk aan maakt men de taken zwaarder en wordt men strenger in het nakomen van gemaakte afspraken’ (Kampen & Schuiling, 2005). Deze aanpak vraagt de nodige interventies op gebied van teamontwikkeling, scholing van het middenkader, deskundigheid en dergelijke. De verhoging van de collectiviteit vereist daarnaast bepaalde kwaliteiten van managers. De nieuwe leiderschapsstijl hierin is ‘projectleider en adviseur’, waarbij het specifiek gaat om de voorbeeldrol van de manager en om grenzen stellen als leermethode (Kampen e.a. 2005). Al met al betekent dit een continu proces van cultuurontwikkeling in alle lagen van de organisatie, en de adoptie van een leerstrategie. Boonstra (2010) adviseert om de tijd te nemen voor een dergelijke verandering van strategie, structuur en cultuur. ‘Tijd en ritme zijn essentieel om het vertrouwen van medewerkers en klanten te behouden.’ Om het effect van de interventies te toetsen, vindt vervolgens een tweede meting van de mindset plaats. Dit is belangrijk omdat de tweede fase ‐ versterking van de visie en doelstelling van het concern bij Organisatie 2 ‐ andere competenties van het management vraagt. De managementstijl verandert dan in een transformationele leiderschapsstijl. Er zijn wel overeenkomsten met de reëducatieve stijl: de leidinggevende blijft gericht op veranderingen, versterkt geformuleerde kernwaarden (in dit geval ‘klantwaarde’), geeft richting aan gedrag van medewerkers maar voegt steeds nieuwe waarden toe. Toevoeging van nieuwe waarden door het management gebeurt door een stapsgewijze, interactieve aanpak. Kenmerken zijn (Boonstra, 2010):
ontwikkelen en ontdekken;
participatief en interactief;
probleemgericht en toekomstgericht;
inbreng en samen optrekken;
normatief reëducatief;
dialoog en conflict.
Volgens Boonstra (2010) is deze strategie vaak gekozen bij bedrijven die succesvol zijn veranderd. Bij Organisatie 2 gaat het om de nieuwe waarden ‘kwaliteitsdenken’, ‘financieel op orde’, ‘continuïteit van de organisatie’, ‘samenwerking’ en ‘verantwoordelijkheden laag in de organisatie’. Dit brengt het omgevingsbewustzijn op gang. Ook na deze transformatie is een meting van de mindset zinvol: hiermee kan de vraag worden beantwoord of Organisatie 2 toe is aan de introductie van de LM‐filosofie, de derde en laatste fase. Een belangrijk aanknopingspunt in die laatste fase bij Organisatie 2 is het paradigma ‘Blijf af van mijn cliëntcontact’, dat van belang is om de klantwaarde te kunnen verhogen en systemthink aan de
55
proceswaarden te koppelen. De transformatie naar LM kan plaatsvinden op een soortgelijke manier als in de tweede fase.
5.3
Samenvatting
Omdat de lagen ‘arena’ en ‘gedrag’ uit het arena‐model van Straathof (2009) in deze case study niet zijn onderzocht, beperken interventierichtingen zich tot de mindset‐gap. Bij een definitief besluit om LM te implementeren in de organisatie, ligt ook een onderzoek naar deze aspecten voor de hand voor verbreding van de interventiebasis tot het hele domein van de bedrijfscultuur. Interventievoorstellen uit deze studie zijn dan ook interventierichtingen waarin een oplossing kan worden gezocht. 5.3.1 Organisatie 1 Op basis van de geconstateerde mindset‐gap bij Organisatie 1 met de LM‐waarden gaat het vooral om de overbrugging van verschillen in ‘systemthink’ en de ‘focus op waste’. Ontwikkeling in het afgelopen decennium toont aan dat de organisatie in staat is om de collectieve mindset aan te passen aan de veranderende omgeving. Bovendien betreft de gap maar een beperkt aantal waarden, en daarmee is het aannemelijk dat de organisatie de mindset‐gap kan overbruggen. De noodzaak tot verandering van de centrale waardenlijn, met professionaliteit als sterke motor die is gekoppeld aan een aantal organisatiewaarden, is beperkt. In combinatie met de ferme bedrijfscultuur van Organisatie 1 die blijkt uit de mindsetanalyse, pleit dit voor instandhouding en zelfs versterking van de waardelijn, met aanvulling van de vereiste waarden. De ontbrekende waarden uit de categorieën systemthink en HRM kunnen worden aangevuld door ‘oprekking’ van het professionele domein naar de organisatiewaarden. ‘Continue verbeteren’ en de ‘focus op waste’ zijn voor Organisatie 1 nieuwe waarden die moeten worden toegevoegd aan de centrale waardenlijn om LM goed te kunnen laten functioneren. Doorslaggevend is het ‘laden’, oftewel betekenis geven, van deze waarden in de organisatie. Staathof en Boonstra bieden hiervoor niet een directe oplossing, maar de marketing heeft met ‘branding’ van organisaties hiermee wel ruime ervaring. De parallel met de aanpassing van de mindset van Organisatie 1 maakt het de moeite waard om toepasbaarheid hiervoor te onderzoeken. Uit bestudering van de literatuur van Boonstra (2010) volgt een duidelijke koppeling met de leiderschapsstijl voor de doorvoering van de voorgestelde interventierichtingen: voor organisaties die al langer bestaan met een ferme cultuur blijkt een combinatie van participatief en transformationeel leiderschap een succesvolle verandering.
56
5.3.2 Organisatie 2 De interventierichting voor Organisatie 2 volgt uit drie belangrijke constateringen die uit de HVM naar voren komen: verminderde collectiviteit onder medewerkers, een gap tussen de mindset van de medewerkers en de visie en doelstelling van het Concern en een fors gat met de LM‐ waarden. Het advies om de mindset van de Organisatie 2‐medewerkers ‘LM‐ gericht’ te sturen bestaat uit drie opeenvolgde transformatiestappen: 1. Vergroting van de collectiviteit. 2. Verbinding van Organisatie 2 met de visie en doelstelling van het concern, om deze visie en doelstelling te versterken en te implementeren. 3. (Pas als laatste) Implementatie van LM. Om de collectiviteit van de mindset van Organisatie 2 te verhogen, is modificatie van de mindset van de medewerkers noodzakelijk. Volgens Boonstra (2010) kunnen bij een geleidelijke cultuurontwikkeling bestaande missie en visie worden versterkt en kan de nadruk worden gelegd op de al bestaande, positieve waarden zoals ‘cliëntgerichtheid’. De keuze voor een reëducatieve veranderstrategie (Kampen e.a., 2005) is hier op zijn plaats vanwege de roerige verandergeschiedenis van Organisatie 2, waar de aandacht voor de frontline medewerkers onder heeft geleden. De aanpak vraagt interventies op gebied van onder meer teamontwikkeling, scholing van het middenkader en deskundigheid, en eist bepaalde kwaliteiten van managers. De nieuwe leiderschapsstijl om dit te kunnen realiseren is ‘projectleider en adviseur’ (Kampen e.a.,2005). In de tweede fase gaat het om introductie en implementatie nieuwe waarden als ‘kwaliteitsdenken’, ‘financieel op orde’, ‘continuïteit van de organisatie’, ‘samenwerking’ en ‘verantwoordelijkheden laag in de organisatie’. Het omgevingsbewustzijn komt daarmee op gang. Deze transitie vraagt een transformationele leiderschapsstijl. Bij een eventuele doorstap naar de implementatie van LM is het paradigma ‘Blijf af van mijn cliëntcontact’ een belangrijk aanknopingspunt om de klantwaarde te kunnen verhogen en systemthink aan de proceswaarden te koppelen. Zowel bij Organisatie 1 als 2 zijn nieuwe metingen van de mindset aan te bevelen. Bij Organisatie 1 na verloop van tijd als interventies zijn doorgevoerd, om het effect ervan te bepalen. Bij Organisatie 2 na elke transitiefase, voor meting van de stand van zaken en om te bepalen of de doorstap naar de volgende fase kan worden gemaakt.
57
6
Discussie en conclusie
Dit hoofdstuk brengt de betekenis van de onderzoeksresultaten in beeld en geeft antwoord op de vraagstelling van het onderzoek.
6.1
Conclusie 1: Mindset‐gaps van Organisatie 1 en Organisatie 2 met LM verschillen in
omvang en aard Het onderzoek naar het verschil tussen de collectieve mindset van Organisatie 1 en 2 met de LM‐mindset maakt duidelijk dat de gap tussen de LM‐waarden en de waarden van de twee organisaties verschilt van omvang en aard. Organisatie 1 kent een ferme organisatiecultuur, met een duidelijk identificeerbare mindsetmotor die professionaliteit als ‘driver’ heeft. Ten opzichte van Organisatie 1 heeft Organisatie 2 een beduidend minder sterke collectiviteit. De personele waarde ‘voldoening’ staat hier hoog in het vaandel. In het verlengde van deze verschillen is het gat met de cultuurwaarden die horen bij LM aantoonbaar groter bij Organisatie 2 dan Organisatie 1. ‘Systemthink’ is bij beide organisaties niet identificeerbaar. De verschillen bevinden zich in de twee andere categorieën van de LM‐topiclist: ‘HRM’ en ‘Focus’. Voor Organisatie 1 is de te overbruggen afstand naar de LM‐waarden beduidend kleiner dan voor Organisatie 2. Discussie: De literatuur bood geen concrete set van waarden die van toepassing zijn op LM. We hebben de LM‐ mindset (de ‘LM‐wolk’) ontwikkeld, die vervolgens is gevalideerd door prof.dr.ir.J. Slomp (deskundige op het gebied van LM). Hoewel de LM‐wolk naar ons idee goed bruikbaar is, denken we wel dat dit wetenschappelijk een ‘zwakkere’ schakel is in de studie. Aanbeveling: Aanbeveling is om verder onderzoek te doen naar de LM‐mindset bij bedrijven waar LM al is ingebed in de cultuur.
6.2
Conclusie 2: Interventierichtingen tussen Organisatie 1 en 2 voor het overbruggen van
de mindset‐gaps verschillen sterk
58
Op de vraag welke interventierichtingen het mindset‐verschil tussen de organisatie‐mindset en de LM‐ mindset kunnen overbruggen, komen voor de beide onderzochte organisaties verschillende interventierichtingen naar voren. Uit het onderzoek blijken grote verschillen in:
de mate van collectiviteit van de twee verschillende organisaties;
de omvang van de gap van de organisatie‐waarden met de waarden in de LM topiclist/LM‐ waarden(wolk).
Op basis hiervan komen we tot een sterk verschillend interventiepatroon. Het meer beperkte risicoprofiel van Organisatie 1 maakt het mogelijk om de stap naar implementatie van LM in één fase te doorlopen. Het duidelijk hogere risicoprofiel van Organisatie 2 kan worden verlaagd door twee tussenfasen in te bouwen op weg naar de implementatie van LM. Versterking van de collectieve waardenlijn en incorporatie van de omgevingseisen kunnen de kans op een succesvolle transitie naar LM vergroten. Discussie: De onderzoeksfocus in deze case study ligt op het onderdeel mindset van het Arena‐cultuurmodel van Alex Straathof (2009). De ‘lagen’ arena en gedrag hebben we echter niet onderzocht. Gevolg is dat de interventierichtingen zich noodzakelijkerwijs beperken tot de (overbrugging van) de mindset‐gap. Met deze beperking kunnen de interventievoorstellen in deze thesis dan ook meer worden gezien als de richting waarin moet worden gezocht. Aanbeveling: Bij een definitief besluit om LM in de organisatie te implementeren, ligt het in de rede om óók de arena en de gedragsaspecten te onderzoeken. Daarmee kan de interventiebasis worden verbreed tot het gehele bedrijfscultuurdomein.
6.3
Conclusie 3: Met inzicht in de mindset‐gap beschikt het management over een scherper
risicoprofiel Het antwoord op de vraag welke bijdrage dit onderzoek kan leveren aan verhoging van de succeskansen bij de introductie van LM in de VVT‐sector biedt perspectieven: als er inzicht is in de mindset‐gap van een organisatie, beschikt het management over een scherper risicoprofiel. Daarmee kan het gerichter maatregelen nemen, waardoor de kans op succes van LM‐implementatie groter wordt. Met het oog op verdere maatschappelijke en financiële ontwikkelingen (nu en in de toekomst) in de zorg ‐ met steeds méér vraag naar ouderenzorg (vanwege o.a. vergrijzing van de bevolking) tegen lagere kosten – heeft het instrument LM in deze branche nog flinke groeipotentie: implementatie van LM wordt in deze sector namelijk steeds meer gezien als middel dat oplossingen biedt voor de actuele vraagstukken in de zorg.
59
Diverse wetenschappelijke auteurs (o.a. Spear, 2005, Benders & Santbergen, 2007, Savery & Crawford Mason, 2006) ondersteunen deze gedachte met hun betoog dat verdere ontwikkeling/meer uitnutten van LM of van leidende onderdelen uit de LM‐filosofie, in de gezondheidszorg nog volop mogelijkheden biedt. Discussie: Het onderzoek is van beperkte omvang en in slechts twee organisaties uitgevoerd. Het kan betekenen dat het onvoldoende representatief voor de sector blijkt te zijn. Aanbeveling: Verder onderzoek naar de mindset van verschillende zorgorganisaties kan een steviger fundament bieden voor verhoging van de slagingskans van de implementatie van LM in de VVT‐sector.
Begrippenlijst
60
Artefacts
(Van het Latijn, kunstmatig gemaakt) is een woord met vele (zij het verwante) betekenissen. Meestal slaan die op het 'niet natuurlijk' zijn van iets. (www.encyclo.nl)
Centrale Waardenlijn Customer intimicy
DMR
Meest genoemde en met elkaar verbonden waarden die door doel‐middel‐ relaties met elkaar verbonden zijn (Straathof, 2009) DEFINITIE ‐ Een langetermijnstrategie gericht op het ontwikkelen, opbouwen en onderhouden van een relatie met de klant. OMSCHRIJVING ‐ Customer intimacy is als begrip geïntroduceerd door Treacy en Wiersema (The Discipline of Market Leaders, 1995) (www.encyclo.nl). Doel‐Middel‐Relatie; de pijlen in de hierachical value map vertegenwoordigen het aantal waardenrelaties.
Empirisch onderzoek
Empowerment
Men probeert een zekere regelmaat te ontdekken in de waargenomen verschijnselen, om zo inzicht te krijgen en tot een algemeen geldende uitspraak te komen (www.encyclo.nl). Het gebruik maken en ontwikkelen van capaciteiten om in economisch, sociaal en politiek opzicht actief mee gestalte te geven aan het eigen leven en dat van de gemeenschap waarvan men deel uitmaakt (www.encyclo.nl).
Explanation building Data analyse door de casus in een opbouw uit te leggen. ‘Frontline medewerkers’ Medewerkers die zich bezighouden met het primaire proces; algemeen afdeling (van de organisatie); op de werkvloer onder het personeel. Hawtorne experiment
Door medewerkers mee te laten doen aan een experiment in de Hawtornefabriek in 1933, bleek dat het meedoen op zich al een positief effect had op het productieproces. Men spreekt dan ook van het Hawtorne‐effect. (www.encyclo.nl)
HVM
Weergave van een waardenhiërarchie in een hierarchical value map (Straathof, 2009)
KPI’s
Key business performance indicators: reeks van belangrijke indicatoren die de werking van een systeem (bijv. productiesysteem) weergeven (www.encyclo.nl).
Klantwaarde
Basispropositie van een onderneming naar haar finale klant. Dit zijn de belangrijkste redenen voor klanten om met een organisatie zaken te doen. De waardenset (kwalificaties) wordt duidelijk vanuit de onderneming naar de klant toe geformuleerd (www.encyclo.nl).
Laddering
Een interviewmethode die de waardenlijnen van de mindset in kaart brengt (Straathof, 2009).
Mindsetmotor
Centraal deel van waarden en overtuigingen in de HVM.
Waardenhiërarchie
Waardelijnen die gedragsoplossingen legitimeren (Straathof, 2009).
Operational Excellence
Het optimaliseren en realiseren van een excellente bedrijfsvoering. Het gaat er om dat de juiste dingen op het juiste moment juist wordt gedaan. Snelheid ‐ of
61
beter doorlooptijdverkorting ‐ en de reductie van ongewenste en onnodige variatie staan centraal in deze nieuwe, moderne aanpak van Operational Excellence. Product innovation Scientific management
Systeemdenken
Triangulatie
Value Stream Mapping
VVT ZZP‐tarieven
Product vernieuwing. `Scientific management` (of `Taylorisme`) is een stroming binnen de managementtheorie die het aansturen van bedrijfsprocessen op een wetenschappelijke wijze vorm geeft (www.encyclo.nl). Een benadering die tracht overzicht van het geheel te behouden, in plaats van zich te concentreren op afzonderlijke onderdelen, zonder te overwegen welke rol deze delen in het groter geheel spelen. Men beschouwt het gedrag van een systeem niet als een simpele keten van oorzaak‐gevolg‐relaties maar als het samenspel van met elkaar interagerende deelsystemen, waarbij terugkoppeling een belangrijke rol speelt.(www.encyclo.nl) Het onderzoeksveld vanuit meerdere perspectieven verklaren, bijv. meerdere bronnen of onafhankelijk van elkaar verkregen onderzoeksresultaten door de onderzoekers.(www.encyclo.nl) Middels een procesflowdiagram (value stream mapping) wordt in kaart gebracht welke bedrijfsprocessen waarde toevoegen aan de producten of diensten die het bedrijf levert, en welke niet (www.procesverbeteren.nl). Verpleging Verzorging en Thuiszorg. Zorg Zwaarte Pakket tarieven.
Bibliografie
62
Benders, J. (2010). Lean denken en doen in de zorg. Den Haag: Lemma. Benders, J., & Santbergen, S. (2007). Lean in Nederlandse ziekenhuizen. Management en Organisatie, 36‐ 47. Boonstra, J. (2000). lopen over water. Boonstra, J. (2010). Leiders in cultuurverandering. Assen: Koninklijke van Gorcum bv. Cozijnsen, B., & Dolmans, W. (2008). Organisatiecultuur. Kluwer. Eck, & M., v. (2008). Internal branding in de praktijk. Engelsen, B.v.Beek, v. C.,Blijham,G (2007). (sd). Marketing voor zorgverleners, Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Organisatie 1. (2010). Jaarplan 2010. Organisatie 2. Strategisch beleidsplan 2010. Gupta Strategists. (2009). Trouw aan de belofte. Kampen, J., & Schhuiling, G. (2005). Verwaarloosde organisaties. Tijdschrift Management en Organisatie(5). Kotter, J. P. (1997). Leiderschap bij verandering. Sdu uitgevers. Liker, & Hoseus. (2008). Toyota Culture. New York: McGraw‐Hill. Liker, J. (2004). The Toyota Way. New York: McGraw‐Hill. Ohno, T. (1988). The Toyota Production System. Portland: productivity Press. Piersma, J. (2011, januari 11). Toyota‐methode maakt ziekenhuizen beter bestand tegen budgetkortingen. Financieel dagblad. Remmerswaal, J. (1992). Begeleiden van groepen. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Sato, K., & Hoshino, Y. (1984). The anatomy of Japanese business. New York: Malloy Lithographing. Savery, L. M., & Crawford‐Mason, C. (2006). The Nun and the Bureaucrat. Washington: CC‐M Productions, Inc. Spear, S. (2006). Fixing healthcare from inside today. Harvard Business Review. Spear, S. J. (2005, december 13). Learning to Lead at Toyota. Harvard Business Review, p. 10. Spear, S., & Bowen, H. K. (1999). Decoding the DNA Toyota Production System. Harvard Business review, 96‐106. Straathof, A. (2009). Zoeken naar de kern van cultuurveranderingen. Delft: Eburon. Strategists, G. (2009). Trouw aan Belofte, zicht op prestaties ouderenzorg: studie VVT. Traecy, M.,Wiersma, F. (1995)De discipline van de marktleiders, Schiedam, Scriptum books. Womack, J. P., & Jones, D. I. (2003). Lean Thinking. London, Schieman & Schuster. Womack, Jones, & Roos. (1991). The Machine That Changed The World. New York, Free press. Yin, R. K. (2003). Case Study Research. California, Sage publications inc. websites www.encyclo.nl www.cbs.nl (2011).
63
www.movisie.nl (2011) beroepscompetentieprofiel. www.procesverbeteren.nl www.rijksoverheid.nl (2011) Lee, Q. (sd). http://www.strategosinc.com/human_side.htm. Opgeroepen op februari 12, 2011, van http://www.strategosinc.com.
Bijlage 1
Toetsing LM auteurs aan de referentie index
64
WILEY ONLINE LIBARY
ID
Auteur
References
In
01
James P. Womack & Daniel Jones
277
219 journals 54 books 4 databases
02
Steven Spear
137
104 journals 32 books 1 database
03
Jeffrey K. Liker
42
38 journals 4 books
04
L.M. Savery & C. Crawford‐ Mason
2
2 books
Bijlage 2 Vertaling citaten literatuurstudie en categorisering LM waarden
65
ID
Citaat en Bron
Waarden
Synoniem
Review J.Slomp
01
Shortening lead time by eliminating waste in each step of a process leads to the best quality and lowest cost, while improving safety and morale (Womack, et al., 1991)
Shortening time Waste reduction Improving safety and morale
Tijd reductie Waste reductie Veiligheid Goede sfeer
X
02
Specify the value desired by the customer (Womack, et al., 1991) (Womack, et al., 2003)
Customer value
Klantfocus
X
03
We are putting the entire value stream for specific products relentlessly in the foreground and rethinking every aspect of jobs, careers, functions, and firms in order to correctly specify value and make it flow continuously along the whole length of the stream as pulled by the customer in pursuit of perfection (Womack, et al., 2003)
Continuously improvement the entire organization Perfection
Voortdurend verbeteren Perfectie
X
04
Banish waste and create wealth in your company (James P.Womack & Dan Jones (1996/2003)
Banisch waste
Waste reductie
X
05
Manage toward perfection so that the Perfection Costumer number of steps and the amount of focus time and information needed to serve the customer continually falls. (Womack, et al., 2003) (Womack, et al., 1991)
Perfectie Klant focus
X
06
All work shall be highly specified as to content, sequence, timing and outcome. (Steven Spear/H.Kent, 1999)
Best Quality
De beste kwaliteit
07
Every customer‐supplier connection must be direct and there must be an unambiguous (Spear, et al., 1999)
Standardization
Standaardiseren
X
08
The pathway for every product and service must be simple and direct (Spear, et al., 1999)
Standardization
Standaardiseren
X
66
09
Any improvement must be made in Evidence Based accordance with the scientific Systematic method, under the guidance of a improvement teacher, at the lowest possible level in the organization. (Spear, et al., 1999)
Methodisch verbeteren
X
10
There no substitute for direct observation (Spear, 2005)
Go see
Go see
11
Proposed changes should always be structured as experiments (Spear, 2005)
Experiment
Methodisch verbeteren
X
12
Workers and managers should experiment as much as possible (Spear, 2005)
Continuous experimenting
Methodisch verbeteren
X
13
Managers should coach not fix (Spear, 2005)
Coach
Dienend Leiderschap
X
14
Servant leadership, focus on the problem not on the person (Liker & Hoseus, TOYOTA CULTURE the heart and the soul of the toyota way, 2008)
Servant Leadership
Dienend leiderschap
X
15
Know the company strategie (Liker, 2004)
Know the vision
Focus op visie en doelstelling organisatie
X
16
Value your people, customers and Customer Focus partners (Liker & Hoseus, TOYOTA CULTURE the heart and the soul of the toyota way, 2008)
Klantfocus
X
17
Develop leaders who live and teach your company’s philosophy (Liker & Hoseus, TOYOTA CULTURE the heart and the soul of the toyota way, 2008)
Servant leadership
Dienend leiderschap
X
18
Find competent, able and willing employees (Liker, et al., 2008)
Competent personal
Bekwaam personeel
19
Make flow evident throughout your organizational culture. It is the key to a true continuous improvement proces and developing people (Liker, 2004)
Continue improvement Developing people
Voortdurend verbeteren
X
20
Continues Improvement + Respect for
Continue verbetering
Voortdurend
X
67
People. (Liker, 2004)
Respect voor mensen
verbeteren Respect
X
Standaardiseren
X
21
Establish and communicate key Standardization business performance indicators at every level of your organization (Liker, et al., 2008)
22
Train your people to solve problems and continuously improve processes in their daily work (Liker, 2004)
Continuous learning Continuous improvement
Continue leren Continue verbetering
X X
23
Add Value to the Organization by developing your people and partners (Liker, 2004)
Ontwikkel je medewerkers en partners
Leren
X
24
Leaders are an example (Liker, 2004)
Servant leadership
Dienend leiderschap
X
25
Start training and socializing your people as you hire them. (Liker, et al., 2008)
Continuous learning
Continu leren
X
26
Reward top performance and offer help to those who are struggling (Liker, et al., 2008)
No Blame
No Blame
X
27
Teamwork is something that has to be Teamwork learned (Liker, 2004)
Teamwork
X
28
Respect your extended network of partners and suppliers by challenging them and helping them to improve (Liker, 2004)
Develop Respect
Helpen verbeteren
29
Openess ( (Liker, et al., 2008)
Openess
Respect
X
30
Work teams work to standard in an Work in teams atmosphere of no blame” (Liker, et al., No blame 2008)
Teamwork
X
31
One can imagine few people better qualified to master the skills and knowledge needed to improve processes that span the boundaries of their disciplines (Spear, 2006)
Knowledge
Leren
X
32
Combining countermeasures has a big
Combine
Verbeteren
68
effect..small proces enhancements that together added up to dramatic improvement (Spear, 2006)
improvements
combineren
33
Unlike the limited individualistic, single‐focused, pragmatic, direct cause and effect approach of the scientific method, the system mindset is about relatedness, interdependencies, and deep‐seated causes. Instead of focusing on actions it focuses on interactions what happens between individuals and between teams, groups and departments.” (Savery, et al., 2006)
Systemthink Interaction Teamwork
Systeemdenken Interactie Teamwork
X
34
Making the patient the focus of Focus on the patient everyone in the system makes it much easier to see the system. (Savery, et al., 2006)
Klantfocus
X
35
Waste can range from misuse of time, Waste reduction talents and commitment of healthcare employees, top poor inventory supply systems or failure to follow up with patients. (Savery, et al., 2006)
Waste reductie
X
36
A culture of blame will ruin any attempt at healing the organization. (Savery, et al., 2006)
No blame
No blame
X
37
Another part of sustainability and standardization is data feedback to the process users so they can easily see if there is a fall of in performance. (Savery, et al., 2006)
Standardization
Standaardiseren
X
38
Leaders become continual leaders and Servant leadership involve everyone in the transformation (Savery, et al., 2006)
Dienend leiderschap
X
39
One of the many benefits of systems thinking is that it often helps reduce waste‐ sometimes it was waste that was never considered waste before‐ by continually improving the process within the system. (Savery, et al., 2006)
System thinking Systeem denken Waste reductie Waste reduction Continually improving Voortdurend verbeteren
X X
69
40
Satisfying or delighting customers, whether internal or external, is the central focus in the system or organization (Savery, et al., 2006)
Customerfocus
Klantfocus
X
Bijlage 3
Curriculum Vitae Prof. Dr. Ir. Jannes Slomp
70
Dr. Ir. Jannes Slomp is currently Adjunct Professor at the Faculty of Management and Organization, University of Groningen, The Netherlands. He received his M.Sc. in Mechanical Engineering and Ph.D. in Industrial Engineering at the University of Twente, The Netherlands. His research interests are in flexible manufacturing systems, cellular manufacturing, lean manufacturing, and product development. He is involved in several industrial projects concerning the implementation of flexible manufacturing systems, the transition of manufacturing departments from functional to cellular layout and vice versa, lean manufacturing projects, and product development projects. He is Director of the Lean Operations Research Center (LO‐RC) of the Faculty of Economics and Business He is also in the advisory board of the Lean Innovation Network and member of the steering committee of the knowledge center Lean in Healthcare.
71