Cultuurhistorische waarden en de herstructurering van naoorlogse wijken Van TABULA RASA naar GENIUS LOCI
Arjen Vedder
Cultuurhis t. wrdn. en de hers tr. van nowv2(
)
Cultuurhistorische waarden en de herstructurering van naoorlogse wijken Van TABULA RASA naar GENIUS LOCI
Auteur: Studentnummer: Organisaties: Opleiding: 1e begeleider: 2e begeleider: Plaats: Datum: Versie:
Arjen Vedder s0619779 Radboud Universiteit Nijmegen & gemeente Utrecht Planologie Ir. J.B. Raggers Dr. A. Lagendijk Nijmegen 26 januari 2009 Definitief
2
Voorwoord ‘Van TABULA RASA naar GENIUS LOCI’ De wereld om ons heen verandert. Dit geldt zeker ook voor het Nederlandse landschap. Een veel gehoorde uitspraak is dat ‘de druk op de ruimte’ in dit land groot is. Als gevolg van economische en maatschappelijke ontwikkelingen zijn nieuwe wegen, bedrijventerreinen en woonwijken noodzakelijk. Het is van belang zorgvuldig met het landschap om te gaan, omdat hierin de ontwikkelingsgeschiedenis van Nederland zichtbaar is. Het is een groot verlies als dit door ruimtelijke ontwikkelingen zou verdwijnen. De grote vraag is vervolgens hoe dit vorm moet krijgen. Persoonlijk kan ik mij goed vinden in het Belvedèrecredo ‘Behoud door ontwikkeling’ dat sinds 1999 ingang heeft gevonden. De ‘genius loci’, het karakter van een plek, wordt vanaf dat moment steeds vaker gezien als bouwsteen voor ruimtelijke ontwikkelingen. De ‘tabula rasa ontwerpmethode’ raakt hierdoor steeds meer op zijn retour. Dit betekent dat een bulldozer niet meer rücksichtslos door een gebied kan gaan om alles wat zich daar bevindt plat te walsen. Anno 2008 zullen historische binnensteden niet meer ten prooi vallen aan de slopershamer. De geschiedenis hiervan wordt alom gerespecteerd en gewaardeerd. Helaas is dit niet het geval met de naoorlogse wijken, die in Nederland in de periode van 1945 t/m 1970 uit de grond zijn gestampt. Herstructurering is hier aan de orde van de dag. De wijken hebben een slecht imago. Hun geschiedenis wordt door bewoners, woningbouwcorporaties, projectontwikkelaars en gemeenten maar zelden op waarde geschat. Wie goed kijkt, ontdekt echter ook in deze wijken bijzondere kenmerken, zoals de open verkavelingsvorm en de groene zones. Daarnaast zijn er bijzondere architectonische objecten te onderscheiden. Het is dus zaak om hier bij de herstructurering van naoorlogse wijken zorgvuldig mee om te gaan. Ook deze wijken maken onderdeel uit van de Nederlandse geschiedenis en laten, net zo goed als een historische binnenstad, zien wie wij zijn en waar wij vandaan komen. Het afgelopen jaar heb ik onderzocht hoe cultuurhistorische waarden een plek kunnen krijgen in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken in de hoop een bijdrage te leveren aan het behoud van deze waarden. Het onderzoek heeft mij inzicht gegeven in het spanningsveld tussen cultuurhistorie en ruimtelijke opgaven. Dit blijkt een zeer boeiend en dynamisch gebeuren. Cultuurhistorie is geen last, maar een lust en is daarmee een bouwsteen voor kwaliteit en identiteit van ruimtelijke opgaven. Om dit onderzoek uit te voeren heb ik baat gehad bij de hulp van de volgende mensen, die ik via deze weg wil bedanken. Als eerste alle respondenten van de interviews met betrekking tot de cultuurhistorische waarden en het herstructureringsproces van drie naoorlogse wijken. Vervolgens het team Monumenten van de gemeente Utrecht, waar ik 6 maanden met plezier onderdeel van uit heb gemaakt. In het bijzonder wil ik Henk Jansen en John Raggers noemen, die mij steeds hebben voorzien van deskundig advies. Door hen heb ik het onderzoek op een goede manier kunnen uitvoeren. Tot slot wil ik mijn ouders, broer, vriendin en vrienden bedanken voor de steun die zij mij hebben gegeven. Arjen Vedder
3
Inhoudsopgave Voorwoord .....................................................................................................................3 Inhoudsopgave...............................................................................................................4 Samenvatting .................................................................................................................6 Inleiding ....................................................................................................................... 11 Aanleiding .................................................................................................................... 11 De opgave ................................................................................................................... 13 Centrale vraag- en doelstelling en deelvragen .............................................................. 14 Onderzoeksmodel ........................................................................................................ 16 Onderzoeksmethodiek.................................................................................................. 16 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie........................................................ 19 Leeswijzer.................................................................................................................... 19 1. 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7
De naoorlogse wijk in Nederland (1945-1970)...................................................... 21 Inleiding .............................................................................................................. 21 Context: de wederopbouw van Nederland na 1945............................................... 21 Een efficiënt bouwproces .................................................................................... 23 Traditionalisme en functionalisme ....................................................................... 23 Het sociaal ruimtelijk concept van de naoorlogse wijk: de wijkgedachte ............... 25 Drie typen naoorlogse wijken............................................................................... 26 Conclusie............................................................................................................ 29
2. 2.1 2.2 2.3 2.3 2.4
Herstructurering in naoorlogse wijken .................................................................. 31 Inleiding .............................................................................................................. 31 Wat is stedelijke herstructurering? ...................................................................... 31 Noodzaak tot herstructurering: problematiek in de naoorlogse wijken................... 32 Actoren en de herstructurering van naoorlogse wijken ......................................... 34 Conclusie............................................................................................................ 38
3. 3.1 3.2 3.3
Cultuurhistorische waarden en het herstructureringsproces ................................. 41 Inleiding .............................................................................................................. 41 Theoretisch kader: de netwerkbenadering ........................................................... 41 Randvoorwaarden cultuurhistorische waarden en herstructurering ....................... 45
4. 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
Casus I: Hoograven Utrecht ................................................................................ 51 Inleiding .............................................................................................................. 51 Nieuw-Hoograven................................................................................................ 52 Herstructurering .................................................................................................. 55 Cultuurhistorische waarden en het herstructureringsproces ................................. 61 Toetsing aan randvoorwaarden uit het theoretisch kader .................................... 69 Conclusie............................................................................................................ 73
5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
Casus II: Zevenhuizen Apeldoorn ........................................................................ 76 Inleiding .............................................................................................................. 76 Zevenhuizen ....................................................................................................... 77 De herstructurering ............................................................................................. 81 Cultuurhistorische waarden en de herstructurering .............................................. 86 Toetsing aan randvoorwaarden uit het theoretisch kader .................................... 99 Conclusie.......................................................................................................... 102
6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
Casus III: Malberg Maastricht ............................................................................ 106 Inleiding ............................................................................................................ 106 Malberg ............................................................................................................ 107 De herstructurering ........................................................................................... 110 Cultuurhistorische waarden en de herstructurering ............................................ 112 Toetsing aan randvoorwaarden uit het theoretisch kader ................................... 118
4
6.6
Conclusie.......................................................................................................... 122
7. 7.1 7.2 7.3
Conclusies ........................................................................................................ 125 Inleiding ............................................................................................................ 125 Cultuurhistorische waarden en de herstructurering van naoorlogse wijken ......... 125 Reflectie ........................................................................................................... 129
Referentielijst............................................................................................................. 130 Geschreven literatuur ................................................................................................. 130 Internetbronnen.......................................................................................................... 134 Bijlage I:
Interviewvragen ........................................................................................ 137
Bijlage II: Stedebouwkundige hoofdopzet van Hoograven in 1952 ............................. 139 Bijlage III: Masterplan Malberg .................................................................................. 140
5
Samenvatting Deel I: probleemanalyse De afgelopen decennia is geconstateerd dat naoorlogse wijken, welke zijn gebouwd tussen 1945 en 1970, geherstructureerd moeten worden. Vanaf de jaren ’70 zijn deze wijken in verval geraakt als gevolg van de wegtrekkende kapitaalkrachtige bewoners die elders een betere huisvesting vonden. Een dergelijk herstructurering heeft tot gevolg dat de cultuurhistorische waarden van deze wijken onder druk komen te staan. Hoewel het draagvlak voor het behoud van cultuurhistorische waarden steeds groter wordt, bestaat nog steeds het probleem dat ze ad-hoc meegenomen worden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Het ontbreekt aan een structurele visie en werkwijze ten aanzien van het meenemen van deze waarden in dergelijke processen. Het meenemen van cultuurhistorische waarden bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken is een lastige opgave, aangezien veel herstructureringsplannen uitgaan van sloop en nieuwbouw van woningen en aanpassingen van de openbare ruimte. Hierin wordt nog onvoldoende rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden van de wijken. Het behoud van cultuurhistorische waarden heeft niet de eerste prioriteit bij de actoren die betrokken zijn bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. De belangrijkste actoren zijn: de woningbouwcorporaties, de gemeenten, de private ontwikkelaar en de bewoners. Desondanks kennen naoorlogse wijken wel degelijk cultuurhistorische waarden, die specifiek aan een bepaalde bouwperiode zijn toe te schrijven. Het gaat hierbij niet alleen om afzonderlijke objecten. De bijzondere identiteit van de naoorlogse wijk schuilt in het stedenbouwkundig plan, waarin o.a. gehele bouwblokken, het verkavelingspatroon, groen- en waterstructuren en de samenhang hiertussen kenmerkend zijn. Het zou jammer zijn als deze kenmerken verloren gaan, aangezien de naoorlogse wijken onderdeel zijn van de ontstaansgeschiedenis van veel Nederlandse steden. Het is een deel van de identiteit van een stad. Op basis van bovenstaande achtergrond is de volgende vraag- en doelstelling geformuleerd: Vraagstelling: Op welke wijze kunnen cultuurhistorische waarden effectief meegenomen worden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken? Doelstelling: Inzichtelijk maken van de wijze waarop cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken, aan de hand van drie praktijkvoorbeelden, effectief meegenomen kunnen worden in het herstructureringsproces door het signaleren van positieve ervaringen, problemen en oplossingen. Om antwoord te geven op de vraagstelling is het onderzoek opgedeeld in vier delen: de probleemanalyse, het theoretische kader, de casestudy en tot slot de conclusie. De probleemanalyse is hierboven reeds aan de orde gekomen. Hierna wordt verder ingegaan op de overige delen van dit onderzoek. Deel II: het theoretisch kader Deel twee van dit onderzoek is het theoretisch kader en gaat in op de netwerkbenadering als sturingsfilosofie om te komen tot ruimtelijke planvorming. Er is voor deze theorie gekozen
6
omdat vanuit bestuurskundig perspectief de herstructurering van naoorlogse wijken in relatie tot de netwerkbenadering erg interessant is. Verschillende, al eerder genoemde actoren, zijn van elkaar afhankelijk om doelstellingen te realiseren. Binnen dit kader moet ook het cultuurhistorisch belang meegenomen worden. Kenmerken van een dergelijk netwerk zijn: •
betrokkenheid van verschillende actoren bij ruimtelijke opgaven met elk hun eigen belangen (pluriformiteit);
•
een zekere mate van geslotenheid van actoren;
•
een onderlinge afhankelijkheid (interdependentie);
•
een hoge mate van dynamiek in het netwerk.
Bij de netwerkbenadering zijn randvoorwaarden geformuleerd die het effectief meenemen van cultuurhistorische waarden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken bevorderen (zie kader). Deze randvoorwaarden zijn opgesteld in het licht van de kenmerken van de netwerkbenadering. Ambities 1. De cultuurhistorische waarden zijn onderzocht en vastgelegd in een onderzoeksrapport. Daarin moet een prioritering zijn gemaakt van cultuurhistorische waarden die het meest van belang zijn. Ook dient de rapportage te zijn vastgesteld door een desbetreffend bestuur; 2. Er dient sectoraal cultuurhistorisch beleid aanwezig te zijn waarin is aangegeven dat de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken van belang zijn; 3. De cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken moeten beleidsmatig zijn doorvertaald in algemene beleidsplannen, zoals een structuurvisie, een welstandsnota of investeringsplannen;
Planvorming 4. Een cultuurhistoricus is vanaf het begin tot eind betrokken bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Deze persoon brengt cultuurhistorische waarden in de eerste fase van het herstructureringsproces naar voren. Vervolgens behartigt deze persoon tijdens het gehele proces het belang van het behoud van cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken; 5. Cultuurhistorische waarden moeten beschouwd worden als een deelbelang naast alle andere belangen die spelen bij een herstructurering van naoorlogse wijken en niet als enige belang; 6. Een afweging dient plaats te vinden over het al dan niet meenemen van cultuurhistorische waarden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken.
Uitvoering en beheer 7. Ten behoeve van de cultuurhistorische waarden geldt dat afstemming dient plaats te vinden tussen herstructureringsplannen en uitvoerings- en beheersplannen.
7
Deel III: de casestudie Op basis van de bovenstaande randvoorwaarden zijn in dit onderzoek drie naoorlogse wijken onderzocht: Hoograven te Utrecht, Zevenhuizen te Apeldoorn en Malberg te Maastricht. De wijk Hoograven, gebouwd rond 1954, is te verdelen in vier subwijken, waaronder het naoorlogse Nieuw-Hoograven. Kenmerkend voor deze subwijk is de stedenbouwkundige opzet door middel verschillende wooneenheden (hoven), verbonden door groene zones. De wijk kent sociale en fysieke problemen, waardoor herstructurering noodzakelijk werd gevonden in het midden van de jaren ‘90. Het planproces hiervoor loopt grofweg van 1996 tot 2013. De wijk Zevenhuizen is gelegen in het noordoostelijke deel van Apeldoorn en is gebouwd in de periode 1965-1970. In 2002 is geconstateerd dat herstructurering in Zevenhuizen noodzakelijk was. Het doel hiervan is het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving en verbetering van de woningmarktpositie van de wijk. De herstructurering vindt plaats in combinatie met de nieuwe uitleglocatie Zuidbroek, dat grenst aan de noordoost kant van Zevenhuizen. Malberg is een naoorlogse wijk gelegen in het noordwestelijk deel van Maastricht. De wijk is gebouwd in de periode van 1964 tot 1968 en heeft een menging van galerijflats, portiekflats, eengezinswoningen en patiowoningen. Na 2000 werd duidelijk dat ook Malberg toe is aan een herstructurering. Het herstructureringsproces van deze wijk heeft een planperiode die loopt van 2002 tot 2013. Bij de casestudy is nagegaan hoe cultuurhistorische waarden een plek hebben gekregen in het herstructureringsproces van deze wijken. Het levert een aantal factoren op die het meenemen van cultuurhistorische waarden in het herstructureringsproces al dan niet hebben bevorderd. Hieronder zijn de belangrijkste resultaten uit de casestudie weergegeven, verdeeld in drie fases: ambities, planvorming en uitvoering en beheer. Ambities De drie casussen laten zien dat de betrokken gemeenten de ambitie hebben om cultuurhistorische waarden een plek te geven in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Het cultuurhistorisch onderzoeksrapport, de cultuurhistorische beleidskaart en het ‘Planologisch Erfgoedregime’ zijn instrumenten die ingezet worden om dit doel te bereiken. De gebiedsontwikkelaar en de verschillende woningbouwcorporaties streven een zekere mate van ruimtelijke kwaliteit na bij de herstructurering van naoorlogse wijken. Het behouden van cultuurhistorische waarden is daarentegen voor deze actoren niet de eerste prioriteit. Planvorming De cultuurhistorische waarden van de naoorlogse wijken Hoograven, Zevenhuizen en Malberg zijn niet structureel meegenomen in het herstructureringsproces van deze wijken. Hiervoor zijn een aantal oorzaken aan te wijzen. •
De ambitie om cultuurhistorische waarden te behouden is pas geformuleerd halverwege het herstructureringsproces;
•
De teams Cultuurhistorie van de gemeenten Apeldoorn en Maastricht maakten tot halverwege het herstructureringsproces onderdeel uit van de afdeling Bouwtoezicht. Ze hadden een toetsende rol en waren niet in een vroeg stadium betrokken bij het herstructureringsproces;
•
Een cultuurhistoricus was bij elk van de herstructureringsopgaven ad-hoc betrokken.
8
Een tweede aspect ten aanzien van de planvorming is dat wanneer cultuurhistorische waarden onderdeel zijn van het herstructureringsproces deze als deelbelang meegenomen worden. Onder de betrokken actoren, waaronder cultuurhistorici, bestaat het besef dat cultuurhistorische waarden niet ten koste van alles behouden moeten blijven. De cultuurhistorische waarden zijn meegenomen als afwegingspunt, niet alleen onder de noemer van cultuurhistorische waarden maar veelal als kwaliteiten van de wijk. Uitvoering en beheer Op basis van de onderzochte casussen kan gesteld worden dat een beperkte interactie heeft plaatsgevonden tussen de planvormingsfase en de uitvoerings- en beheersfase in relatie tot de cultuurhistorische waarden. Het groenbeheersplan van het Tannhausergebied (Zevenhuizen) en de sturings- en beheerskaart van het bestemmingsplan Malberg zijn voorbeelden die hier een uitzondering op zijn. Deel IV: conclusie Hier wordt antwoord gegeven op de centrale vraagstelling van dit onderzoek. Het resultaat is een set van aanbevelingen (oplossingen) om cultuurhistorische waarden in de toekomst effectief mee te nemen bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. De centrale boodschap is dat bij de herstructurering van naoorlogse wijken de ‘traditionele’, sectorale monumentenzorg moet worden losgelaten. Een nieuwe koers moet worden ingezet (voor zover dit nog niet gebeurt) waarin aandacht is voor zowel beschermde als niet beschermde cultuurhistorische waarden. Cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken moeten expliciet genoemd worden als kwaliteiten van de wijk. Dit sluit aan op het referentiekader van actoren die betrokken zijn bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Ook zij streven naar een zekere mate van ruimtelijke kwaliteit. Hieronder is aangegeven hoe cultuurhistorische waarden effectief meegenomen kunnen worden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Er zijn drie fases te onderscheiden: ‘regeren is vooruitzien’, ‘een proactieve, inspirerende en toekomstgerichte werkwijze’ en ‘een duurzame toekomst’. A. Ambitie: regeren is vooruitzien Deze fase bestaat uit een tweetal onderdelen: cultuurhistorisch onderzoek en cultuurhistorisch beleid. In dit kader kan het volgende worden geconcludeerd: •
Het is van belang om inzicht te hebben in de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken: kennis van zaken. Het verdient aanbeveling om dit vast te leggen in een cultuurhistorisch onderzoeksrapport. Hiermee wordt voorkomen dat kennis alleen maar blijft ‘hangen in de hoofden van mensen’;
•
Het is vervolgens van belang om de uitkomsten van het cultuurhistorisch onderzoek te vertalen naar beleid. Uitgangspunt hierbij dient te zijn dat cultuurhistorische waarden onderdeel uitmaken van ruimtelijke ontwikkelingen (herstructureringsopgaven). Een cultuurhistorische beleidskaart kan als instrument ingezet worden om één en ander concreet vorm te geven. Een tweede instrument is het ‘planologisch erfgoed regime’. Dit krijgt vorm door het leggen van een cultuurhistorische dubbelbestemming in bestemmingsplannen van naoorlogse wijken. Deze dubbelbestemming ligt bovenop de primaire bestemming, zoals bijvoorbeeld wonen;
9
•
Het is van belang dat er bestuurlijk draagvlak gevonden wordt voor het cultuurhistorisch beleid;
•
Er dient adequate communicatie vanuit een afdeling Cultuurhistorie plaats te vinden richting de actoren die bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken betrokken zijn. Ze zullen overtuigd moeten worden van het nut en de noodzaak om cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken te behouden;
•
Naast het formuleren van sectoraal cultuurhistorisch beleid verdient het aanbeveling om het ‘koesteren’ van cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken te vertalen in algemene beleidsplannen. Voorbeelden van dit soort beleidsplannen zijn de structuurvisie van gemeenten en de welstandsnota.
B. Planvorming: proactief, inspirerend en toekomstgericht De tweede fase is om op basis van de geformuleerde ambities de cultuurhistorische waarden een plek te geven in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Hierbij zijn de volgende zaken van belang: •
Cultuurhistorische waarden moeten in een vroeg stadium van het herstructureringsproces worden ingebracht.
•
Een cultuurhistoricus dient vervolgens structureel betrokken te blijven bij het herstructureringsproces. Het is noodzakelijk dat deze cultuurhistoricus, naast kennis over het naoorlogse erfgoed, beschikt over een aantal kerncompetenties, zoals goede onderhandelings- en communicatievaardigheden.
C. Uitvoering en beheer: een duurzame toekomst Het is niet vanzelfsprekend dat ruimtelijke plannen één op één uitgevoerd en beheerd worden. Het verdient aanbeveling om al tijdens de planvormingsfase af te stemmen met uitvoerings- en beheersplannen. Het voorkomt dat cultuurhistorische waarden in deze fase alsnog verloren gaan. Het bestemmingsplan kan gezien worden als een beheersplan. Eerder is al toegelicht hoe de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken hierin opgenomen kunnen worden. Slotoverweging: alleen kennis van cultuurhistorische zaken is niet meer voldoende om cultuurhistorische waarden te verankeren in ruimtelijke opgaven. Het is de kunst om te schakelen tussen het behoud van deze waarden en het dynamische werkveld dat ruimtelijke ordening heet. De casussen laten zien dat de ambities er zijn maar dat de praktijk haperingen vertoont.
10
Inleiding “Behoud door ontwikkeling” (Nota Belvedere, 1999, p. 19) Nederland is een land vol met cultuurhistorische waarden. Historische binnensteden, bijzondere archeologische vondsten en waardevolle landschappen zijn hier goede voorbeelden van. De wens is dan ook deze waardevolle kwaliteiten uit het verleden te behouden. Hierin schuilt immers voor een belangrijk deel de identiteit van Nederland: “wie zijn wij en waar komen wij vandaan”. Aan de andere kant bestaat de behoefte aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zoals voor woonwijken, bedrijventerreinen, vakantieparken of snelwegen. Het bovenstaande wijst op een frictie tussen behoud en ontwikkeling. Ontwikkeling gaat immers veelal gepaard met sloop en nieuwbouw, waardoor de cultuurhistorische waarden van een gebied verloren gaan. Een soortgelijk probleem speelt zich af bij de herstructurering van naoorlogse wijken. Ingrijpen in deze wijken is noodzakelijk, vanwege fysieke en sociale problemen. Het gevolg hiervan is dat cultuurhistorische waarden van deze wijken bij herstructurering onder druk staan. Het onderstaande schema laat in een notendop zien waar dit onderzoek over gaat. Centraal staat het meenemen van cultuurhistorische waarden bij ruimtelijke planvorming. De nota 1 Belvedère, opgesteld door vier verschillende ministeries (OC&W, LNV, VROM en OC&W ) geeft aan hoe dit zou moeten plaatsvinden. Met deze nota als kader wordt onderzocht, o.a. aan de hand van een casestudy, hoe cultuurhistorische waarden meegenomen kunnen worden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Hierover bestaat veel onbekendheid, omdat het om relatief jonge cultuurhistorie gaat, die nog niet door alle actoren, die betrokken zijn bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken, erkend en gewaardeerd wordt. De actoren zijn: de gemeenten, de woningbouwcorporaties, bewoners en private ontwikkelaars. In figuur 1 is het bovenstaande schematische weergegeven. Nota Belvedère Behoud cultuurhistorische waarden
Behoud cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken
Ruimtelijke planvorming
?
Herstructurering van naoorlogse wijken
Figuur 1 Relatie behoud van cultuurhistorie waarden (van naoorlogse wijken) en ruimtelijke planvorming (herstructurering) Deze inleiding gaat nader in op de nota Belvedère als ‘smeerolie’ tussen het behoud van cultuurhistorische waarden en ruimtelijke planvorming. Vervolgens wordt ingezoomd op het probleem dat cultuurhistorische waarden vaak nog ad hoc meegenomen worden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Hieruit vloeit de probleem- en doelstelling voort met bijbehorende deelvragen en onderzoeksmethodiek. De inleiding sluit af met een leeswijzer.
Aanleiding De nota Belvedère uit 1999 tracht een verbindingselement te zijn tussen het behoud van cultuurhistorische waarden en ruimtelijke planvorming. Met de komst van deze nota is monumentenzorg in Nederland niet langer een sectoraal beleidsveld dat gericht is op het primair restaureren en in stand houden van beschermde monumenten. De nadruk komt steeds vaker te liggen op het behouden van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, structuren en ensembles in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen. Belangrijk hierin is een samenwerking 1 OC&W: Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. LNV: Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. VROM: Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. V&W: Verkeer en Waterstaat.
11
tussen verschillende disciplines, zoals stedenbouw, landschapsarchitectuur en planologie. De nota Belvedère gaat bij deze samenwerking uit van het credo “behoud door ontwikkeling”, waarbij geprobeerd wordt een brug te slaan tussen heden en verleden. Bij deze nieuwe ontwikkelingsgerichte strategie fungeert cultuurhistorie als uitgangspunt bij ruimtelijke planvormingsprocessen, waarbij ook niet wettelijk beschermde cultuurhistorie (o.a. via de Monumentenwet) aan bod komt. Cultuurhistorie heeft betrekking op zowel het archeologisch, historisch-(steden)-bouwkundig als het historisch landschappelijk erfgoed. Wanneer cultuurhistorie geen plek heeft in ruimtelijke ontwikkelingen, is de kans groot dat de ‘tabula rasa’ methode wordt toegepast; afbreken en opnieuw beginnen (Baaré, D, 2008). Het gevaar hiervan is dat alle plekken in Nederland op elkaar gaan lijken. Er ontstaat een bepaalde mate van uniformiteit in plaats van de gewenste diversiteit. Waar in het verleden nog werd gekozen voor streekeigen aanpassingen in de ruimte, is dit nu steeds minder het geval. Een verschraling en nivellering van het Nederlandse landschap treedt hierdoor op. De nota Belvedère wil dit voorkomen door cultuurhistorie te verankeren in ruimtelijke processen en heeft de volgende doelstelling: “Met de nota Belvedère pleiten de vier ministeries voor een respectvolle omgang met cultuurhistorische waarden binnen ruimtelijke ontwikkelingen. Niet door een veto uit te spreken over veranderingen, ook niet door het verleden onder te schoffelen, maar door te zoeken naar wederzijds profijt. De strategie die hierbij past is die van 'behoud door ontwikkeling'. In deze nieuwe ontwikkelingsgerichte strategie vormt de cultuurhistorie uitgangspunt voor ruimtelijke planvormingsprocessen. Met een tweeledig doel: verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van het cultuurhistorisch erfgoed” (Projectbureau Belvedère, 1999). De ideologie van de nota Belvedère gaat ervan uit dat cultuurhistorische waarden op een integrale wijze onderdeel dienen uit te maken van ruimtelijke ontwikkelingen. Dit kan zowel in een landelijke als stedelijke context. In de stedelijke omgeving ligt de uitwerking van de nota Belvedère vooral op gemeentelijk niveau bij de opgaven voor stedelijke vernieuwing, herstructurering van naoorlogse wijken en in het gemeentelijk beleid voor de veelal rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. In de landschappelijke omgeving zien we dat de provincie een rol opeist via streekplannen en visies. Ook gemeentegrensoverschrijdende gebieden (onder andere Nieuwe Hollandse Waterlinie en Stelling van Amsterdam) krijgen een plaats in het cultuurhistorisch beleid van de provincies (www.belvedere.nu). Ondanks de wens om cultuurhistorische waarden op een goede wijze onderdeel te laten uitmaken van ruimtelijke plannen komen in de praktijk problemen naar voren. Dit houdt in dat de cultuurhistorische waarden nog teveel ad hoc worden gebruikt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het grootste probleem hierbij is dat na de inventarisatie en waardering van cultuurhistorische waarden de vertaalslag naar het ruimtelijk ontwerp niet goed verloopt. De wisselwerking tussen cultuurhistorie en de ruimtelijke planvorming is onvoldoende, o.a. vanwege het gebrek aan beschikbare capaciteit om dit te realiseren. Daarnaast vindt geen expliciete besluitvorming plaats over hoe om te gaan met cultuurhistorische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Tot slot is nog onvoldoende bekend wanneer en hoe cultuurhistorische waarden een plaats hebben in het ruimtelijk planvormingsproces. Dit heeft tot gevolg dat niet goed rekening gehouden kan worden met de inbreng van cultuurhistorische waarden in het ruimtelijk planvormingsproces. (Gemeente Utrecht, 2004, Federatiewerkgroep Wederopbouw, 2008a, Philippi, G., 2002 en Bleumink H., Neefjes, J., 2007). Illustratief voor dit probleem is de opvatting van de Delftse hoogleraar Paul Meurs ten aanzien van de cultuurhistorische waarden in relatie tot het ruimtelijk planvormingsproces: “Het is belangrijk om de cultuurhistorische identiteit goed in de ruimtelijke ordening te verankeren. Die identiteit heeft ook in economische zin grote waarde, omdat zij een afwegingsfactor vormt om ergens te willen wonen of investeren en daarmee een potentieel strategische waarde is in het planologisch proces. Op welke wijze de
12
cultuurhistorische identiteit in de ruimtelijke ordening kan worden verankerd, is onderwerp van onderzoek dat in de komende jaren gestalte zal moeten krijgen: er zal een instrumentarium ontwikkeld moeten worden dat op ontwikkeling gericht is en tegelijkertijd de eigenheid van de plek weet weer te geven, door de dragers van de identiteit van een gebied in kaart te brengen” (Meurs, 2007).
De opgave Een planningsopgave waar de cultuurhistorische waarden onder druk staan en ad-hoc worden meegenomen is aan de orde bij de herstructurering van naoorlogse wijken. De toekomstige ontwikkeling van deze wijken staat anno 2008 hoog op de maatschappelijke agenda, aangezien de wijken veel sociale en fysieke problemen kennen. Het gaat hierbij om de verpaupering van de leefomgeving, een eenzijdige woningbouwdifferentie (voornamelijk huurwoningen), een eenzijdige bevolkingsopbouw en sociale problemen, zoals criminaliteit en werkloosheid (www.vrom.nl, dossier wijkverbetering). Actueel ten aanzien van het kabinetsbeleid zijn de zogenoemde "Vogelaarwijken". Het huidige kabinet wil in tien jaar tijd van 40 aandachtswijken prachtwijken maken. Hiertoe behoren veel naoorlogse wijken (www.vrom.nl, dossier wijkverbetering). Daarnaast voert het ministerie van VROM namens het rijk de regie over stedelijke vernieuwing. Financiële middelen worden in rondes beschikbaar gesteld via het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV), dat voortkomt uit het Grotestedenbeleid (GSB). Grote gemeenten krijgen deze financiële middelen rechtstreeks van het rijk ten behoeve van stedelijke vernieuwing. Echter: vanuit cultuurhistorisch oogpunt is het van belang dat bij deze herstructureringen op een goede wijze rekening gehouden wordt met de cultuurhistorische waarden van de wijken. Dit is een lastige opgave, aangezien veel herstructureringsplannen uitgaan van sloop en nieuwbouw van woningen en aanpassingen van de openbare ruimte. Hierin wordt nog onvoldoende rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden van de wijken. Het behoud van cultuurhistorische waarden heeft niet de prioriteit bij de actoren die betrokken zijn bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Desondanks hebben naoorlogse wijken wel stedenbouwkundige en ruimtelijke kenmerken, zoals bijvoorbeeld de stempelbouw, die specifiek aan een bepaalde bouwperiode zijn toe te schrijven. Wellicht kunnen deze cultuurhistorische waarden in toekomstige ontwikkelingen een plaats krijgen, zodat de herkenbaarheid van de wijken behouden blijft. Henk Döll en Paul Meurs zeggen hierover in hun artikel "Moderne steden met een verleden" het volgende: "het is de uitdaging om in de naoorlogse wijken de positieve kwaliteiten te verzilveren, de tekortkomingen weg te nemen en het imago op te vijzelen. Dat er in de nabije toekomst flink wat moet gebeuren is duidelijk (Henk Döll en Paul Meurs, 2002, p. 7)". Op het eerste gezicht is het beeld van naoorlogse wijken dat het ontbreekt aan een aansprekende identiteit en een cultuurhistorische dimensie. Toch hebben deze wijken wel sociale, cultuurhistorische en esthetische kwaliteiten. Dit blijkt uit de vele rapportages die hierover zijn gemaakt. Het is zaak bij herstructurering van deze wijken niet 'rücksichtslos' te gaan vernieuwen, maar bij het transformatieproces op een goede wijze rekening houden met de cultuurhistorische waarden van deze wijken (Döll, H. en Meurs, P., 2002). Zoals gezegd zijn er al vele rapportages over de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken opgesteld. Het is vervolgens de opgave om een vertaalslag te maken, waarbij de cultuurhistorische waarden van deze wijken een plek krijgen in het herstructureringsplan. Tot op heden heeft deze vertaalslag van cultuurhistorische waarden naar het ruimtelijk plan nog een ad-hoc karakter. Het doel van dit onderzoek is dan ook om inzichtelijk te maken op welke wijze cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken effectief meegenomen kunnen worden in het herstructureringsproces. Een ander punt dat van belang is in deze probleemanalyse, is het beeld dat cultuurhistorie wordt gezien als een moeilijk onderdeel bij ruimtelijke planvormingsprocessen, zoals de herstructurering van naoorlogse wijken. Steeds vaker is ruimtelijke planvorming een intensieve
13
samenwerking van actoren, die elk hun eigen belang en rol hebben. Een veel gehoorde opmerking is dat het behouden van cultuurhistorische waarden bij de realisatie van een ruimtelijke ontwikkeling een (financiële) bedreiging is. Dit geldt ook voor het behouden van de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken. Toch blijkt uit rondetafelgesprekken over cultuurhistorie en projectontwikkeling, georganiseerd door projectbureau Belvedère, dat verschillende partijen die betrokken zijn bij herstructureringsprocessen, cultuurhistorie steeds meer als kans zien. De ruimtelijke kwaliteit van gebieden kan juist versterkt worden door het gebruik van cultuurhistorie als uitgangspunt. De verhoging van deze ruimtelijke kwaliteit kan zich vervolgens vertalen in een financiële meerwaarde. Dit is een belangrijke voorwaarde voor met name projectontwikkelaars om te investeren in een gebied. Volgens de NEPROM (Vereniging van Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen) bestaat er behoefte aan praktische kennis over het integreren van cultuurhistorie in ruimtelijke projecten (Belvedère, 2007). De probleemanalyse laat zien dat er behoefte bestaat aan kennis over het effectief meenemen van cultuurhistorische waarden bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Enerzijds speelt hier een maatschappelijk belang, namelijk om op een verantwoorde wijze rekening te houden met de geschiedenis van een gebied. Anderzijds zien ook private partijen, waaronder projectontwikkelaars, kansen voor het meenemen van cultuurhistorie, vanwege de financiële en/of kwalitatieve meerwaarde die het kan opleveren.
Centrale vraag- en doelstelling en deelvragen Hoofdonderzoeksvraag Op welke wijze kunnen cultuurhistorische waarden effectief meegenomen worden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken?
Doelstelling Inzichtelijk maken van de wijze waarop cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken, aan de hand van drie praktijkvoorbeelden, effectief meegenomen kunnen worden in het herstructureringsproces door het signaleren van positieve ervaringen, problemen en oplossingen.
Deelvragen 1.
Wat is het ruimtelijk concept dat ten grondslag ligt aan de verschillende naoorlogse wijken in Nederland en wat zijn hiervan de belangrijkste cultuurhistorische waarden?
Deze onderzoeksvraag gaat in op het ruimtelijk concept van verschillende naoorlogse wijken in Nederland. Aspecten die hier o.a. aan de orde komen zijn de ontstaansgeschiedenis, omvang en ligging en de structuur en bebouwing van de naoorlogse wijk. Het doel van deze onderzoeksvraag is de lezer te informeren over de cultuurhistorische waarden van de naoorlogse wijk. 2.
Waarom is herstructurering van veel naoorlogse wijken in Nederland noodzakelijk?
Door de jaren heen hebben veel veranderingen plaatsgevonden in de naoorlogse wijk. Het gevolg is dat de wijken niet meer voldoen aan de eisen van deze tijd. De kwaliteit van de leefomgeving en de bebouwing is in de ogen van velen onvoldoende, waardoor herstructurering noodzakelijk is. De volgende vragen komen hier aan de orde: • •
Wat houdt het begrip herstructurering in? Wat is de huidige problematiek in veel naoorlogse wijken?
14
•
Wat is de rol van de betrokken actoren bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken?
3. Hoe kan het theoretische concept van de netwerkbenadering een bijdrage leveren aan het meenemen van cultuurhistorische waarden bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken? Deze onderzoeksvraag vormt het theoretisch kader van het onderzoek en gaat in op de netwerkbenadering als sturingsfilosofie om te komen tot ruimtelijke planvorming. Het biedt een kader voor het formuleren van randvoorwaarden ten aanzien van het effectief meenemen van cultuurhistorische waarden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Aan de hand van deze randvoorwaarden worden bij deelvraag 4 drie naoorlogse wijken onderzocht. Er vindt hier een toetsing plaats van de mate waarin aan de randvoorwaarden wordt voldaan. Op basis van de uitkomsten is nader uitgewerkt hoe cultuurhistorische waarden effectief meegenomen kunnen worden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. De nota Belvedère en de theorie rondom de netwerkbenadering sluiten goed op elkaar aan. Beide aspecten gaan uit van een dynamisch ruimtelijk planvormingsproces, waarin actoren van elkaar afhankelijk zijn om doelen te bereiken. 4.
Op welke wijze zijn de cultuurhistorische waarden meegenomen in het herstructureringsproces van drie praktijkvoorbeelden?
Onderzoeksvraag 4 vormt het empirisch gedeelte van dit onderzoek. Hier wordt op basis van de randvoorwaarden uit het theoretisch kader nagegaan, hoe cultuurhistorische waarden een plek hebben gekregen in het herstructureringsproces van drie naoorlogse wijken. Het betreft een casestudy naar de wijken Hoograven (Utrecht), Zevenhuizen (Apeldoorn) en Malberg (Maastricht). Voor de drie wijken geldt dat de herstructurering in een ver gevorderd stadium is en dat cultuurhistorie een aanzienlijke rol speelt in het herstructureringsproces. Dit betekent o.a. dat een cultuurhistorische analyse is gemaakt (zie tabel 1). Naam naoorlogse wijk
Looptijd project
Hoograven
1996-2010
Malberg
2002-2013
Zevenhuizen
2001-2012
Cultuurhistorisch onderzoek aanwezig ja/nee? ‘Hoograven, cultuurhistorische effectrapportage’, 1996 en ‘Cultuurhistorische onderzoek en ruimtelijke analyse: Tolsteeg/Hoograven’, 2006 ‘Van dorpslint tot stadswijk. Cultuurhistorisch basisonderzoek Oud-Caberg/Malberg’, 2005 ‘Cultuurhistorische analyse Zevenhuizen’, 2005
Tabel 1 Looptijd herstructureringsproces van drie naoorlogse wijken en titel cultuurhistorisch onderzoek (www.kei-centrum.nl) 5.
Welke factoren bevorderen al dan niet het effectief meenemen van cultuurhistorische waarden bij herstructurering van naoorlogse wijken?
Voordat antwoord gegeven kan worden op de probleemstelling vindt een terugkoppeling plaats tussen het empirisch gedeelte en het theoretisch kader. Door de resultaten van de casestudy’s te toetsen aan de randvoorwaarden uit het theoretisch kader, kan bepaald worden of cultuurhistorische waarden effectief meegenomen zijn in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Belangrijk afwegingspunt hier is welke aspecten al dan niet bevorderlijk zijn ten aanzien van het effectief meenemen van cultuurhistorische waarden in het herstructureringsproces. De uitkomsten zijn input voor beantwoording van de probleemstelling. Naar aanleiding van de casestudy kunnen lessen getrokken worden over hoe in de toekomst
15
dient worden omgegaan met cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken bij herstructureringsopgaven.
Onderzoeksmodel Op basis van de deelvragen is een onderzoeksmodel opgesteld (figuur 2). Het model bestaat uit vier delen, namelijk de probleemanalyse, het theoretisch kader, de casestudy en tot slot de conclusie. De verdeling van de onderzoeksvragen over de delen is als volgt: • • • •
Onderzoeksvraag 1 en 2: Onderzoeksvraag 3: Onderzoeksvraag 4 en 5: Conclusie:
Deel I: Probleemanalyse
De naoorlogse wijk: het ruimtelijk concept
Deel Deel Deel Deel
Deel II: Theoretisch kader
Cultuurhistorie en ruimtelijke planvorming
I: II: III: IV:
probleemanalyse theoretisch kader casestudy conclusie
Deel III: Casestudy
Casus 1
Analyseresultaten
Casus 2
Analyseresultaten
Casus 3
Analyseresultaten
Deel IV Conclusie
Overzicht van problemen en oplossingen
De naoorlogse wijk: herstructurering
Figuur 2 Onderzoeksmodel
Onderzoeksmethodiek Om antwoord te geven op de hoofd- en deelvragen worden is een goede onderzoeksstrategie van belang. In het algemeen kan gezegd worden dat het hier om een praktijkgericht onderzoek gaat, waarover Verschuuren en Doorewaard het volgende zeggen: Een praktijkgericht onderzoek is een onderzoek, waarbij het niet gaat om kennis om de kennis, zoals in een theoretisch gericht onderzoek, maar waarin u de bedoeling heeft een bijdrage te leveren aan een interventie ter verandering van een bestaande praktijksituatie (Verschuren en Doorewaard, 2001, p. 36). Ook dit onderzoek heeft als doel een verandering van de bestaande situatie te laten plaatsvinden, namelijk dat cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken niet meer ad-hoc meegenomen worden in het herstructureringsproces, maar hier een vast agendapunt worden De casestudy Belangrijk onderdeel van de onderzoeksmethodiek is een casestudy naar de wijze waarop cultuurhistorische waarden zijn meegenomen in het herstructureringsproces van drie naoorlogse wijken. Er is gekozen voor een casestudy, omdat (Verschuren en Doorewaard, 2001): 1. het een integraal beeld geeft van het onderzoeksobject, namelijk herstructureringsopgaven van naoorlogse wijken; 2. tijdens het verloop van het onderzoek de koers nog veranderd kan worden. In vergelijking tot andere onderzoeksmethoden, zoals een surveystudy, is een casestudy erg flexibel. 3. De kans is aanzienlijk is dat de uitkomsten van het onderzoek geaccepteerd worden door het werkveld. Reden hiervoor is dat de onderzoeker met de casussen direct betrokken is bij het werkveld, waardoor de kans op herkenbare uitkomsten voor betrokken actoren groot is. Deze herkenbaarheid is vaak een belangrijke voorwaarde om een veranderingsproces goed te laten verlopen.
16
Een nadeel van het uitvoeren van een casestudy is dat de externe geldigheid van de resultaten onder druk kan komen te staan, omdat bij een casestudy, in vergelijking met een surveystudy, minder gevallen bestudeerd worden. Het is daardoor moeilijker om bevindingen van toepassing te verklaren op het geheel of analoge gevallen. De casestudie bestaat de volgende stappen: Stap 1: Stap 2: Stap 3: Stap 4:
beschrijving van de cultuurhistorische waarden van de betreffende naoorlogse wijk. beschrijving van de herstructurering. Twee aspecten komen hierbij aan bod, namelijk de noodzaak tot herstructurering en het herstructureringsproces. beschrijving van de wijze waarop cultuurhistorische waarden een plek hebben gekregen in het herstructureringsproces van de betreffende naoorlogse wijk. de resultaten uit stap drie gebruiken om te bepalen welke aspecten al dan niet bevorderlijk zijn om cultuurhistorische waarden mee te nemen bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken.
Om antwoord te geven bij stap 3 is gebruik gemaakt van drie onderzoeksmethodes (triangulatie): de literatuurstudie, het interview en een expertmeeting. De literatuurstudie is gericht op documenten die het herstructureringsproces tot onderwerp hebben. Voorbeelden zijn herstructureringsplannen, cultuurhistorische analyses, beleidsnota’s, etc. Het interview is afgenomen bij verschillende actoren die betrokken zijn/waren bij het herstructureringsproces (tabel 2): de woningbouwcorporatie, de gemeente, private ontwikkelaars en bewoners. Er zijn twee type actoren te onderscheiden: • •
Actoren die het behoud van cultuurhistorische waarden als primair belang hebben (bijvoorbeeld de gemeente, afdeling cultuurhistorie); Actoren die het behoud van cultuurhistorische waarden niet als primair belang hebben (bijvoorbeeld woningbouwcorporaties en private ontwikkelaars)
Voor beide type actoren is een interview samengesteld (zie bijlage I), waarbij de kern hetzelfde is. Het interview bestaat uit een inhoudelijk, procesmatig en evaluatief gedeelte. Bij het inhoudelijk deel gaat het om de cultuurhistorische ambities van de actoren die betrokken zijn bij het herstructureringsproces. Het procesmatige deel gaat in op de wijze waarop de cultuurhistorische waarden zijn meegenomen in het herstructureringsproces. Tot slot wordt de actoren gevraagd hoe de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken in hun ogen effectief meegenomen kunnen worden bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. De onderstaande tabel (2) geeft een overzicht van respondenten, wie een interview is afgenomen. Naam respondent
Organisatie
Functie
Casus: Hoograven Henk Jansen Mark Stafleu Henk de Wit
Gemeente Utrecht Gemeente Utrecht Gemeente Utrecht
Bettina van Santen Aart Jan Voogt
Gemeente Utrecht Gemeente Utrecht
Peter Sprangers/Walter Kamps Rolf van der Weide Hugo Nijhoff
Historische kring Tolsteeg/Hoograven Woningbouwcorporatie Bo-Ex AM-wonen
Beleidsadviseur Monumenten Hoofd sectie Monumenten Programmamanager Hoograven Architectuurhistorica Assistent wijkmanager Hoograven Secretaris en voorzitter
17
Programmamanager Ontwikkelingsmanager
Casus: Zevenhuizen Annemarie Mascunan Michell van Unen Emma Gossink Gerrit Zandberg Roel Tempelman
Casus: Malberg Vera Hamers Paul Wollenberg
Gemeente Apeldoorn Gemeente Apeldoorn Gemeente Apeldoorn Wijkraad Zevenhuizen Woningbouwcorporatie Ons Huis Apeldoorn
Adviseur cultuurhistorie Stedenbouwkundige Projectleider Zevenhuizen Plaatsvervangend voorzitter Adjunct-directeur
Gemeente Maastricht AM-wonen
Adviseur cultuurhistorie Ontwikkelingsmanager
Tabel 2 Respondenten interview De derde onderzoeksmethode is een expertmeeting georganiseerd door de Federatiewerkgroep Wederopbouw op 21 november 2008. Initiatiefnemers voor deze dag waren de Federatie Grote Monumentengemeenten en het projectbureau Belvedère. Voor beide organisaties speelde de vraag die ook in dit onderzoek centraal staat: hoe kunnen cultuurhistorische waarden effectief meegenomen worden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken? Ook zij onderkennen dat de cultuurhistorische waarden onder druk staan als gevolg van de vele herstructureringen die momenteel in Nederland plaatsvinden. Het doel van de themadag is tweeledig (Federatiewerkgroep Wederopbouw, 2008b): • •
Het vergroten van draagvlak voor de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken; Het bevorderen van de samenwerking tussen eigenaren, gebruikers en gemeente, maar ook binnen de gemeentelijke organisatie, als het gaat om de inbreng van cultuurhistorie bij herstructurering.
De dag is georganiseerd voor cultuurhistorici en actoren die betrokken zijn bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Op de themadag waren voornamelijk cultuurhistorici, architecten en afgevaardigden van woningbouwcorporaties aanwezig. Het programma bestond uit twee inleidingen en workshops rond de thema’s ‘draagvlak en bewustwording’, ‘kansen voor cultuurhistorie’ en ‘praktijkvoorbeelden’. De uitkomsten van deze dag zijn verwerkt in dit onderzoek. Specifiek is ingezoomd op twee aspecten: • •
de algemene inleiding van Marien de Lange, directeur van de woningbouwcorporatie Mitros ui Utrecht; de workshop over de (her)ontwikkeling van Apeldoorn-noordoost. De workshop stond onder leiding van Albert Fien, afdelingshoofd Stedenbouw en Cultuurhistorie van de gemeente Apeldoorn.
De hierboven genoemde aspecten hebben een relatie met twee van de drie casestudies uit dit onderzoek. De inleiding van Marien de Lange geeft aanknopingspunten voor de casus Hoograven. De workshop (her)ontwikkeling Apeldoorn-noordoost heeft betrekking op de herstructurering van Zevenhuizen.
18
Onderzoeksmethode per deelvraag In de onderstaande tabel (3) staat per onderzoeksvraag aangegeven voor welke onderzoeksmethode is gekozen. Onderzoeks- Onderzoeksmethode Toelichting vraag 1 Literatuurstudie Er wordt een literatuurstudie gedaan naar het ruimtelijk concept dat ten grondslag ligt aan de naoorlogse wijk 2 Literatuurstudie Er wordt een literatuurstudie gedaan naar de problematiek in de naoorlogse wijk en de rol van actoren die betrokken zijn bij het herstructureringsproces. 3 Literatuurstudie Er wordt een literatuurstudie gedaan naar de theorie rondom de netwerkbenadering als sturingsfilosofie voor ruimtelijke planvorming. 4 Casestudy Op basis van interviews met betrokken actoren en (Literatuurstudie en aanwezige literatuur wordt onderzocht hoe interviews) cultuurhistorische waarden van drie naoorlogse wijken een plek hebben gekregen in het herstructureringsproces. 5 Toets empirie aan de De uitkomst van onderzoeksvraag 4 wordt getoetst aan theorie de randvoorwaarden voortkomend uit het theoretisch kader. Hoofdvraag n.v.t. Op basis van onderzoeksvraag 3 en 5 kunnen uitspraken gedaan worden over de wijze waarop cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken meegenomen kunnen worden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Tabel 3 Onderzoeksmethode per deelvraag
Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie De maatschappelijke relevantie van dit onderzoek heeft betrekking op het behoud van cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken. Door op een verantwoorde wijze gebruik te maken van cultuurhistorische waarden in ruimtelijke ontwikkelingen wordt een bijdrage geleverd aan het behouden en versterken van de identiteit en kwaliteit van naoorlogse wederopbouwwijken. Dit voorkomt een nivellering en uniformering van het Nederlandse landschap De wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek is dat inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze cultuurhistorische waarden een plaats kunnen krijgen in het ruimtelijk planvormingsproces. Het gaat in dit geval om het herstructureringsproces van naoorlogse wijken.
Leeswijzer Dit onderzoek bestaat uit vier delen: de probleemanalyse, het theoretisch kader, de casestudy en de conclusie. De probleemanalyse bestaat uit twee onderdelen. Hoofdstuk 1 gaat in op het ruimtelijke concept van de naoorlogse wijk. Hoofdstuk 2 zet uiteen waarom herstructurering in naoorlogse wijken noodzakelijk is. In deel II van dit onderzoek komt de netwerkbenadering aan de orde als sturingsfilosofie voor ruimtelijke opgaven, zoals de herstructurering van naoorlogse wijken (hoofdstuk 3). Dit hoofdstuk mondt uit in de opsomming van een aantal randvoorwaarden voor het meenemen van cultuurhistorische waarden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Op basis van deze randvoorwaarden wordt in de casestudy (hoofdstuk 4, 5 en 6) onderzocht hoe de cultuurhistorische waarden meegenomen zijn in de herstructurering van drie naoorlogse wijken: Hoograven, Zevenhuizen en Malberg. De uitkomsten van de casestudy zijn gebruikt om in de conclusie antwoord te geven op de vraagstelling die in dit onderzoek centraal staat (deel IV, hoofdstuk 7)
19
DEEL I:
DE PROBLEEMANALYSE
20
1.
De naoorlogse wijk in Nederland (1945-1970)
"Torenhoog zo weids als het weiland, zo modern als een fabriek en met alle voorzieningen van een buurt" (Tellinga, J., 2004, p. 14)
1.1
Inleiding
Wat is het ruimtelijk concept dat ten grondslag ligt aan de verschillende naoorlogse wijken in Nederland en wat zijn hiervan de belangrijkste cultuurhistorische waarden? In dit hoofdstuk staat het ruimtelijk concept van de wijken die in de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog zijn gebouwd centraal. Om te beginnen wordt de context weergegeven waarbinnen deze woonwijken tot stand zijn gekomen. Daarna volgt een uiteenzetting over drie typen wijken uit de wederopbouwperiode van 1945 t/m 1970. Het slot van dit hoofdstuk gaat in op de cultuurhistorische waarde van de naoorlogse wijken. Weliswaar zijn er verschillende typen naoorlogse wijken te onderscheiden, toch bestaan er ook opvallende overeenkomsten. De wederopbouwperiode omvat een belangrijk deel van de Nederlandse architectuurgeschiedenis. Innovaties in bouw en architectuur hebben vorm gegeven aan deze periode (Tellinga, J., 2004). Het is dan ook zaak om in de toekomst op een goede wijze met deze kenmerken om te gaan, zodat bij eventuele herstructurering van de wijken, deze waardevolle geschiedenis niet onnodig verloren gaat.
1.2
Context: de wederopbouw van Nederland na 1945
De gevolgen van de Tweede Wereldoorlog in Nederland waren enorm: 280.000 inwoners verloren het leven en er was grote materiële schade ontstaan in dorpen en steden. (Kuipers, M., 2002). Tabel 4 laat zien in welke mate de Nederlandse woningvoorraad aangetast is als gevolg van de Tweede Wereldoorlog. Naast woningen zijn veel wegen, bruggen, overheidsgebouwen, boerderijen, etc. vernield als gevolg van de oorlog. Mate van aantasting woningvoorraad Vernietigd Zwaar beschadigd Licht beschadigd Totaal
Aantal 82.000 40.000 386.000 508.000
Tabel 4 Aantasting Nederlandse woningvoorraad na Tweede Wereld oorlog (Vreeze, de, N., 1993) Als gevolg van de hier genoemde omstandigheden kende Nederland na de oorlog twee belangrijke opgaven. Dit waren het herstel en groei van de economie en het voorzien in voldoende woningen (Blom, A., Jansen, B., Heide, van der, M., 2004). Ten aanzien van de volkshuisvesting nam de overheid de regie in handen. Reden hiervoor was dat na de oorlog een groot tekort aan bouwmaterialen en gekwalificeerde arbeidskrachten bestond. De overheid vreesde voor loonstijgingen in de sector, waardoor de prijs voor het bouwen van woningen sterk zou gaan toenemen en de inflatie te groot zou worden. De behoefte aan woningen was na de oorlog enorm en bedroeg in 1945 maar liefst 260.00 woningen. Niet voor niets werd de woningnood betiteld als 'volksvijand nummer 1'. De woningnood was niet alleen het gevolg van de oorlogsschade. Ook demografische ontwikkelingen lagen hieraan ten grondslag. Er was namelijk sprake van een sterke bevolkingsgroei en een toename van het aantal huishoudens. De Nederlandse bevolking zou toenemen van 8.8 miljoen inwoners in 1940 naar 13 miljoen inwoners in 1970. Het aantal huishoudens steeg ook fors van 2,3 miljoen in 1947 tot 3,6 miljoen in 1971 (Blom, A., Jansen, B., Heide, van der, M., 2004).
21
De overheidsbemoeienis in de volkshuisvesting vertaalde zich in een jaarlijks woningbouwprogramma en de verdeling (contingentering) over de Nederlandse gemeenten. Aanvankelijk was deze verdeling gebaseerd op behoefte per gemeente, later (1956) was de bouwcapaciteit de bepalende factor (Blom, A., Jansen, B., Heide, van der, M., 2004). De onderstaande grafiek (figuur 3) laat zien hoeveel woningen jaarlijks zijn geproduceerd (Tellinga J., 2004). Uiteindelijk zijn in de periode van 1945-1970 ongeveer twee miljoen woningen gebouwd. Dit betekende een ruime verdubbeling ten opzichte van de woningvoorraad in Nederland van voor 1945. In de periode van 1970 tot 2000 is de woningvoorraad nog eens verdubbeld tot 6,5 miljoen woningen. Uit bovenstaande cijfers blijkt dat de huidige naoorlogse woningvoorraad, gebouwd tussen 1945 en 1970, voor ongeveer 30% onderdeel uitmaakt van de totale woningvoorraad. De verhoudingen in de naoorlogse woningvoorraad zijn als volgt: • • • •
60% 40% 64% 36%
(1.200.000) van de twee miljoen woningen zijn huurwoningen; (800.000) zijn koopwoningen; (768.000) zijn eengezinswoningen; (432.000) is gestapelde bouw.
Naast de contingentering stimuleerde de overheid de woningbouwproductie door het geven van subsidie bij gebruik van bepaalde bouwsystemen. Hierdoor verliep het bouwproces sneller en konden er meer woningen gerealiseerd worden. (Hereijgers, A. en Velzen, van, E., 2001)
180000 160000 140000 120000 100000 80000 60000 40000 20000 0
19 65
19 63
19 61
19 59
19 57
19 55
19 53
19 51
19 49
Woningproductie
19 47
19 45
woningbouwproductie
Woningproductie
Jaar Figuur 3 Woningbouwproductie in de periode 1945 t/m 1965 (bewerkt) De plannen die ontwikkeld zijn in de periode tussen 1945 en 1965 zijn wederopbouwplannen, inbreidingsplannen en uitbreidingsplannen. De wederopbouwplannen hadden betrekking op de verwoeste binnensteden en kernen. Inbreidingsplannen zijn nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied. Het aanleggen van nieuwe woonwijken buiten de bebouwde omgeving was onderwerp van de uitbreidingsplannen. De uitbreidingsplannen kwamen mede tot stand op basis van wetenschappelijke onderzoeken naar bevolkingsgroeiprognoses, verkeersontwikkelingen, ontwikkelingen in de werkgelegenheid, etc. Al deze onderzoeken droegen bij aan de opkomst van de integrale planning, waarbij alle facetten van de ruimtelijke ordening bijeen worden gebracht. Onderlinge samenhang tussen al deze facetten was hierbij van groot belang (Blom, A., Jansen, B., Heide, van der, M., 2004).
22
1.3
Een efficiënt bouwproces
De jaarlijkse bouw van gemiddeld 60.000 woningen bleek begin jaren vijftig amper voldoende om de hoge woningnood te verminderen. Een eerste oorzaak was de afwachtende houding van veel particuliere beleggers. Voor deze partijen was het te riskant om in nieuwe woningbouw te investeren, vanwege de hoge bouwkosten en de door de overheid 'bevroren' huurprijzen (Kuipers, M., 2002). Een tweede oorzaak is dat de procedure tot goedkeuring van plannen erg veel tijd in beslag nam (Vreeken, A., 2004). Oplossingen om de woningproductie te verhogen komen voort uit een rationalisatie van het bouwproces. Systeembouw en keuzeplannen waren belangrijke middelen om dit proces te versnellen en werden door de overheid ondersteund met subsidies (Blom, A., Jansen, B., Heide, van der, M., 2004). 1.3.1 Systeembouw Systeembouw is een veel toegepaste bouwmethode en gaat uit van prefabricage van onderdelen, standaardisatie van maten en van een vereenvoudiging van de assemblage in vergelijking met traditionele methoden. Het resultaat hiervan is een besparing van arbeidskosten. In relatief korte tijd kunnen veel woningen gebouwd worden (Vreeken, A., 2004 en Kuipers, M., 2002). Systeembouw is in de naoorlogse periode veel toegepast. In 1962 bedroeg het percentage meergezinswoningen dat gebouwd is als galerijflats door middel van systeembouw 39%. Vijf jaar later bedroeg dit percentage zelfs 80% (Blom, A., Jansen, B., Heide, van der, M., 2004). Een belangrijk uiterlijk kenmerk van deze systeembouw zijn de gevels die zijn samengesteld uit rechthoekige betonnen elementen. Deze elementen werden gefabriceerd in de fabriek en in elkaar gezet op de bouwplaats. Speciale bouwkranen op de bouwplaats droegen bij aan het efficiënt construeren van de gevels. Bekende technieken van systeembouw zijn het gietbouwsysteem van RBM, het Engelse Airey-systeem en het Franse Coignet- systeem (Kuipers, M., 2002). 1.3.2 Keuzeplan woningen Om een tijdrovende goedkeuringsprocedure te ontlopen is erkende architecten in 1948 gevraagd om 'normaalwoningen' te ontwikkelen. Dit resulteerde in streekeigen standaardwoningen die in serie gebouwd konden worden. Na een paar jaar is gestopt met de ontwikkeling van normaalwoningen, omdat verwacht werd dat binnen afzienbare tijd de woningnood opgelost zou zijn. Dit bleek niet het geval, waardoor de normaalwoning nieuw leven ingeblazen is in de vorm van keuzeplan woningen. Het verschil hiertussen is dat keuzeplan woningen niet meer door erkende architecten ontworpen hoefden te worden. De keuzeplan woningen zijn lang in trek gebleven. Van de 37.000 woningwetwoningen die gerealiseerd zijn in de periode van 1945 t/m 1960 bestond 13,3% uit keuzeplan woningen. In 1961 is dit percentage opgelopen naar 29,6%. In totaal zijn zo'n 40.000 keuzeplan woningen gebouwd (Blom, A., Jansen, B., Heide, van der, M., 2004).
1.4
Traditionalisme en functionalisme
Twee bouwstijlen stonden centraal in de naoorlogse periode en hebben hun sporen achter gelaten: het traditionalisme en het functionalisme. Het functionalisme kreeg veel toepassing in de periode van 1925 tot 1965, het traditionalisme van 1915 tot 1965 (Blijdenstijn, R., Stenvert, R., 2000) De begrippen traditionalisme en functionalisme worden hier nader uitgewerkt volgens de omschrijving van Roland Blijdenstijn en Ronald Stenvert in de publicatie "Bouwstijlen in Nederland 1040-1940". Er wordt met name ingegaan op wat de betekenis is van deze twee bouwstijlen voor de naoorlogse wijken in Nederland. 1.4.1 Traditionalisme Het traditionalisme is een bouwstijl uit de periode van ongeveer 1915 tot 1965 en staat ook wel bekend als de Delftse School met de bekende voorman M.J. Granpré Molière. Normen en waarden uit het verleden zijn in deze stijl opnieuw geïnterpreteerd en verwerkt. Belangrijke elementen vanuit het traditionalisme zijn het gebruik van baksteen en hoogopgaande kappen, die kleine oversteken hebben. Verder zijn eenvoudige, traditionele hoofdvormen toegepast in
23
het ontwerp en is gebruik gemaakt van natuurlijke materialen, zoals baksteen en hout. Ondanks de voorkeur voor ambachtelijkheid zijn nieuwe technieken niet geheel afgewezen. Het inpassen van een betonskelet, verscholen achter een bakstenen gevel, komt dan ook geregeld voor. Een ander kenmerk van deze bouwstijl is de anti-stedelijkheid, die tot uiting komt in onder andere de woningbouw, landhuizen en boerderijen. Belangrijk aspect hierbij is het rijtjeshuis met een praktische indeling, gericht op de individuele bewoner en aangepast aan de omgeving. Waardigheid, gezag en eerbied zijn belangrijke sleutelbegrippen. De toepassing van het traditionalisme komt in de naoorlogse periode met name tot uiting in de wederopbouw van binnensteden, zoals Middelburg, Wageningen en Zandvoort. Ook in de opzet van kleine woonwijken is het traditionalisme nog herkenbaar. 1.4.2 Functionalisme Deze bouwstijl gaat uit van een abstracte ornamentloze vormgeving als uitdrukking van het universele. De individualiteit en het decoratieve zijn hiermee uitgebannen. Sociale gelijkheid en verbetering van de leefomgeving is het streven van het functionalisme. Nederland heeft met het 'nieuwe bouwen' een bijdrage geleverd aan deze bouwstijl. Eén van de belangrijkste vertegenwoordigers van het functionalisme is J.J.P. Oud. Hij vond al in 1917 dat in de stedenbouw het seriematig bouwen van woonblokken met platte daken toegepast moest worden. Deze manier van bouwen komt volgens hem ten goede aan de gemeenschap. Dit in plaats van de fraai vormgegeven 'kunstprojecten, die alleen de rijken zich kunnen veroorloven’. De toepassing van nieuwe materialen maakt het mogelijk om op een snelle en eenvoudige wijze te bouwen. Het industriële aspect maakt het ontwikkelen van vrij indeelbare plattegronden mogelijk. Beton was een gangbaar materiaal om mee te bouwen en werd niet meer verstopt achter de bakstenen gevel, maar maakte onderdeel uit van de zichtbare architectuur. Het functionalisme stelt doelmatigheid en functie voorop in plaats van kunstzinnige uitdrukkingen. Een belangrijk platform voor dit gedachtegoed is het CIAM (Congrès Internationaux d'Architecture Moderne), waar de modernisten zich inzetten voor de sociale woning- en stedenbouw. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat de menselijke behoefte gereduceerd wordt tot een minimum woonvolume met een maximum aan licht, lucht en ruimte. Daarnaast krijgt de scheiding van functies, zoals wonen, werken en recreëren in de ruimtelijke ordening veel aandacht. De relatie van het functionalisme met de naoorlogse woonwijken is dat deze bouw- en constructiewijze geschikt is om op een rationele wijze veel woningen neer te zetten en daarmee te voorzien in de grote woningbehoefte die was ontstaan na de Tweede Wereldoorlog. Het functionalisme komt met name terug in de naoorlogse wijken van begin jaren ‘60 (tweede golf van naoorlogse stadsuitbreidingen). Wel is de toepassing van het functionalisme op de naoorlogse wijken ontdaan van het oorspronkelijke idealisme. Volkshuisvesting en economische doeleinden waren de motivatie voor het daadwerkelijk realiseren van woonwijken volgens het functionele gedachtegoed. 1.4.3. Shake-hands-architectuur Na de Tweede Wereldoorlog wordt ook het traditionalisme als idealistische bouwstijl niet meer consequent toegepast. We zien steeds vaker een meer pragmatische wijze van bouwen met een efficiënt bouwproces, waarbij niet expliciet een keuze wordt gemaakt voor een bouwstijl. Voor de oorlog is vaak nog sprake van een scheiding van de twee genoemde bouwstijlen. Na de oorlog waren het functionalisme en traditionalisme steeds vaker verenigd werden met elkaar. Dit fenomeen staat bekend als de ‘shake-hands-architectuur’ en is een toenadering van het vooruitstrevende functionalisme tot het behoudende traditionalisme. De vormentaal van het traditionalisme verstrakte, terwijl die van het functionalisme verzachtte. Een voorbeeld hiervan zijn de gebouwen van na de oorlog, waarbij de gevelvlakken in het zicht bleven en de betonconstructie met baksteen is opgevuld. In eerste instantie voert het traditionalisme in shake-hands-architectuur nog de boventoon. Later krijgen meer functionalistische concepten de overhand. De reden hiervoor is dat het functionalisme zich uiteindelijk meer leent voor een moderne, pragmatische en efficiënte
24
bouwwijze. Kortom: de woonwijken van na de Tweede Wereldoorlog zijn niet gebouwd volgens één bepaalde bouwstijl, maar geleidelijk aan is het traditionalisme verdrongen door het functionalisme. Hierin heeft een zekere overlap plaatsgevonden.
1.5
Het sociaal ruimtelijk concept van de naoorlogse wijk: de wijkgedachte
De wijkgedachte is een maatschappelijk en stedenbouwkundig concept dat aanzienlijke invloed heeft gehad op de ruimtelijke planning en inrichting van naoorlogse wijken (Doevendans, K. en Stolzenburg, R., 2000). Een bekende publicatie waarin de wijkgedachte staat beschreven is van de studiegroep Bos (1946) met als titel "De stad der toekomst, de toekomst der stad". Hierin wordt de wijkgedachte omschreven als een maatschappelijke benadering van de stad, waarbij de verhouding tussen massa en individu centraal staat. De opgave hierbij is de stadsbewoner een levensgemeenschap te bieden van zodanig beperkte omvang en zodanige overzichtelijkheid, dat hij zich er thuis kan voelen (Bos A., 1946). Het stedenbouwkundige concept achter deze wijkgedachte is dat mensen uit verschillende sociale klassen en leeftijdscategorieën wonen in een overzichtelijke en hiërarchische woonwijk. Dit wonen speelt zich af in een wooneenheid, die omschreven kan worden als een geometrische groepering van stroken en wordt samengesteld uit verschillende woonvormen die bestemd zijn voor verschillende bewonerscategorieën en typen huishoudens. De woonvormen bestonden uit een combinatie van laagbouw, etagewoningen en hoogbouw. Het resultaat moest een gedifferentieerde leefomgeving zijn (Doevendans, K. en Stolzenburg, R., 2000). Het gezin vormde hierbij de ‘oorsprong’ van de stedelijke gemeenschap, zoals in figuur 4 schematisch staat weergegeven. De hiërarchische indeling van de woonomgeving, van buurt, naar wijk tot stad, bleef tot ver in de jaren 60 de maatstaf voor het ontwerp van nieuwe woonwijken en is onder andere terug te vinden in de hiërarchie van wijk- en buurtontsluitingen en wijk-, buurt- en blokgroen.
Figuur 4 De wijkgedachte geschematiseerd De school of het wijkcentrum was de plaats in de wijk waar een zekere gemeenschapsvorming van de grond moest komen. Daarnaast waren veiligheid en een rustig woonmilieu twee voorwaarden om dit gemeenschapsgevoel te creëren. De naoorlogse wijken presenteerden zich hierdoor als een overzichtelijke en open wijk, ruim van opzet, met brede wegen en dooraderd met veel groen. De samenhang tussen woning en de naaste omgeving was hierbij van belang. Dit resulteerde in nieuwe verkavelingen, de toepassingen van woonpaden, gemeenschappelijke tuinen, veilig bereikbare speelplaatsen en aparte parkeerpleintjes (Klerk, de, L., Cammen, van der, H., 2003). Het toepassen van de wijkgedachte in de naoorlogse wijken staat haaks op de opbouw van stadswijken van voor 1940. Deze werden destijds door
25
velen gezien als wijken met te nauwe straten, goedkope en lelijke huizen in eindeloze rijen met kleine etagewoningen (Bos A., 1946) Het gesloten bouwblok als stedenbouwkundige eenheid stond hierin centraal. De wijkgedachte diende als het sociaal-ruimtelijk concept van de naoorlogse wijk en heeft een aanzienlijke invloed gehad op de naoorlogse stadsuitbreidingen. De opzet van de naoorlogse wijk was hierbij in mindere mate gericht op een fraaie esthetische vormgeving. De structuur van de maatschappij was de belangrijkste vormgever van het ruimtelijk ontwerp (Kuipers, M., 2002). In het zuiden van Nederland werd vaak de parochiegedachte, als katholieke variant van de wijkgedachte, toegepast als het sociaal ruimtelijk concept van de naoorlogse wijk. Verschil met de wijkgedachte is dat de parochie centraal stond in de wijk en in mindere mate een school of wijkgebouw. Dit vanwege de verbondenheid van bewoners met de katholieke kerk (Kuipers, M., 2002) Eén van de eerste wijken die volgens het model van de wijkgedachte is gebouwd is Pendrecht te Rotterdam (1953). Pendrecht diende als voorbeeld voor tal van andere naoorlogse stadsuitbreidingen (Beks, S., 2004). Kenmerkend voor deze wijk was het stedenbouwkundig concept van stempelbouw, waarmee een groepering van wooneenheden wordt bedoeld, die herhaalbaar in een plan is toegepast. Het voordeel van deze bouwmethode is dat met behulp van één stempel een groot stedenbouwkundig plan als geheel valt te verkavelen (Doevendans, K. en Stolzenburg, R., 2000). In de onderstaande figuur (5) zijn een viertal voorbeelden van stempelbouw weergegeven. De zwarte blokken zijn de woonvormen. De ritmische herhaling van de stempels is hier duidelijk waarneembaar (Klerk, de, L., Cammen, van der, H., 2003 p.195).
Figuur 5 Stedenbouw door stempels: herhaling van verkavelingvorm door spiegeling en draaiing
1.6
Drie typen naoorlogse wijken
Ondanks dat veel naoorlogse wijken op het eerste gezicht op elkaar lijken zijn er wel degelijk verschillen te onderkennen. Op hoofdlijnen zijn drie typen naoorlogse wijken te onderscheiden. Het betreft de homogene, de heterogene en de grootschalige naoorlogse wijk. In deze paragraaf komen deze typen wijken aan de orde, zoals ze staan beschreven in een publicatie van het Ruimtelijk Planbureau (2008) met als titel "Transformatie van woonwijken met behoud van stedenbouwkundige identiteit". In deze studie is de fysieke verschijning van de naoorlogse wijk uitgelegd aan de hand van het begrip stadsweefsel. Dit is een ruimtelijk homogeen deel van de stad. Verschillende stadsweefsels onderscheiden zich van elkaar door een specifieke opbouw in drie lagen, namelijk het netwerk (infrastructuur, kabels en leidingen), de verkavelingstructuur en de bebouwingstructuur. Gezamenlijk vormen deze drie lagen de fysiek
26
ruimtelijke structuur en daarmee de identiteit van een stadsweefsel. De kenmerken van het netwerk zijn de maten en de inrichting van de straatprofielen en de vorm en hiërarchie van de straten. De verkaveling gaat over de verhouding tussen open en bebouwde ruimte. De identiteit van de bebouwingsstructuur hangt af van gebouwvorm en de gebouwtypologie (Bijlsma, L., Bergenhenengouwen, G., Schluchter, S. en Zaaijer, L, 2008). Hieronder zijn de drie typen naoorlogse wijken uitgewerkt op basis van de genoemde lagen. Daarnaast wordt ook ingegaan op de bouwperiode en of het type wijk landmarks kent. Die laatste zijn kenmerkende en gezichtsbepalende gebouwen in de wijk. 1.6.1 De homogene naoorlogse wijk Bouwperiode: Netwerk:
Verkaveling:
Bebouwing:
Landmarks:
De homogene naoorlogse wijken zijn gebouwd in de eerste periode na de tweede wereldoorlog, vanaf begin jaren 50. Het netwerk van de homogene naoorlogse wijk is een fijnmazig rationeel grid, dat bestaat uit hoofdwegen en secundaire wegen. Hierlangs zijn de flatgebouwen geplaatst. Langs de wegen liggen ook de groenzones. Het straatprofiel bestaat uit een straat met een brede stoep. De verkavelingstructuur die hier is toegepast is strokenbouw of hakenbouw. De flatgebouwen zijn in een open verkaveling gunstig geplaatst ten opzichte van de zon en hebben binnentuinen die voor de bewoners toegankelijk zijn. De bebouwing in dit type wijk kenmerkt zich door identieke gestandaardiseerde flatgebouwen van drie tot vijf hoog. De grootte van de woningen in de flats is 50 tot 70 m2 en ze zijn ontsloten door portieken. Op één portiek worden gemiddeld 6 tot 8 woningen aangesloten. De plint van de flat heeft veelal de functie van berging en ligt over het algemeen half verdiept. In de architectuur van de flatgebouwen schemeren lokale invloeden door met een traditionele of een moderne ondertoon. De homogene naoorlogse wijk kent landmarks. Dit zijn kenmerkende gebouwen in de wijk, zoals kerken, scholen en andere gebouwen met voorzieningen. Vaak zijn deze gelegen aan stedelijke assen, al dan niet gegroepeerd, en ze functioneren als bijzondere invulling van de wijk.
Figuur 6 Tolsteeg te Utrecht: een homogene naoorlogse wijk 1.6.2 De heterogene naoorlogse wijk Bouwperiode:
De heterogene naoorlogse wijken zijn gebouwd eind jaren 50 begin jaren 60.
27
Netwerk:
Verkaveling:
Bebouwing:
Landmarks:
Dit type wijk kent een rationele opzet. Het verschil met de homogene naoorlogse wijk is dat het schaalniveau groter is. Een overeenkomst is dat ook hier een duidelijk onderscheid valt te maken in een hoofd- en een secundaire structuur. Het betreft hier zowel infrastructuur als de groene ruimte. Het belangrijkste kenmerk van de heterogene naoorlogse wijk is de toepassing van de stempelverkaveling. Dit in tegenstelling tot de homogene naoorlogse wijk, waar uitgegaan is van bouwblokken in een stroken- of hakenverkaveling. De heterogene naoorlogse wijk kent meer openbare ruimte dan de homogene naoorlogse wijk, maar minder dan de grootschalige naoorlogse wijk. De groene zones lopen onafhankelijk van de infrastructuur door de wijk in de vorm van parken, groene longen met fiets- en wandelpaden en collectieve binnentuinen. De heterogene naoorlogse wijk is divers in bebouwing en inrichting van het maaiveld. De stempel speelt hierin een belangrijke rol en bestaat doorgaans uit grondgebonden woningen, portiekwoningen en galerijflats in een open maaiveld. De omvang van de woningen varieert tussen de 50 en 100 vierkante meter. Ook de heterogene naoorlogse wijken kennen net als de homogene naoorlogse wijk landmarks in de vorm van kerken, scholen of andere voorzieningen.
Figuur 7 Kanaleneiland te Utrecht: een heterogene naoorlogse wijk 1.6.3 De grootschalige naoorlogse wijk Bouwperiode: Netwerk:
Verkaveling:
De grootschalige naoorlogse wijken zijn gebouwd aan het eind van de jaren ‘60 De hoofdstructuur van de grootschalige naoorlogse wijk kent zeer grote woonvelden. Het klassieke beeld van de straat met hieraan de gelegen bebouwing is verdwenen. Aan de grote verkeersaders (geschikt voor gemotoriseerd verkeer) liggen parkeergelegenheden, die aansluiten op de entrees van de flatgebouwen, die op hun beurt in een woonveld liggen. De grootschalige naoorlogse wijk kent alleen openbare ruimte rond de woongebouwen. Door de aanleg van grasvelden en bomen is geprobeerd hier
28
Bebouwing:
Landmarks:
een menselijke maat in aan te brengen. Privétuinen komen in dit type naoorlogse wijk niet voor. De bebouwing van dit type naoorlogse wijk kenmerkt zich door hoge flatgebouwen (8 tot 16 verdiepingen), die los in de ruimte zijn geplaatst. De stempel als stedenbouwkundige eenheid is hier niet meer toegepast. Wel zijn doorlopende structuren van bebouwing te herkennen. De dichtheid is niet hoog met 30-45 woningen per hectare. Daarnaast is de woningvoorraad eenzijdig en de flatgebouwen zijn identiek aan elkaar en sober vormgegeven. De architectuur hiervan refereert niet meer aan de bestaande stad. De grootschalige naoorlogse wijk probeert een taal te ontwikkelen, waarbij het contrast tussen de bebouwing en het groen centraal staat. De gevels hebben een strakke en horizontale architectuur. De grootschalige naoorlogse wijk kent geen landmarks.
Figuur 8 De Bijlmer te Amsterdam: een grootschalige naoorlogse wijk
1.7
Conclusie
Het is lastig om specifiek de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken aan te geven, aangezien sprake is van verschillende typen wijken met elk een eigen achtergrond. Toch kunnen een aantal gemeenschappelijke kenmerken uit deze periode genoemd worden. Het eerste kenmerk is dat de bouwstijlen functionalisme en traditionalisme doorwerking hebben gekregen in de naoorlogse wijken. In de eerste naoorlogse wijken komt met name het traditionalisme terug. In de latere naoorlogse wijken zijn vooral kenmerken terug te vinden die overeen komen met het functionalisme. Om verschillende redenen is ook een combinatie van de twee bouwstijlen te herkennen. Dit laat zich omschrijven als de shake-hands-architectuur. Een belangrijk uitgangspunt bij de opzet van naoorlogse wijken is de wijkgedachte. Kenmerkend hiervoor is de grote mate van woningdifferentiatie die geschikt is voor verschillende bewonerscategorieën, geplaatst in een groene ruimte en in de nabijheid van voorzieningen, zoals winkels, scholen en kerken. Op grotere afstand lagen fabrieken en recreatiemogelijkheden. De bijbehorende verkavelingsstructuur bestaat uit stroken- of stempelbouw. Ondanks het idealistische streven van de wijkgedachte ontstonden woonwijken waarbij massaproductie en systeembouw centraal stonden. De woningnood als volksvijand nummer één moest immers bestreden worden. Toch probeerden architecten, zeker in de
29
eerste jaren na de oorlog, de wijken een eigen karakter mee te geven door onder andere een doordachte compositie toe te passen en nieuwe materialen te gebruiken. Ten aanzien van de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken gaat het dus niet alleen om afzonderlijke objecten. De bijzondere identiteit van de naoorlogse wijk schuilt in het stedenbouwkundig plan, waarin o.a. gehele bouwblokken, het verkavelingspatroon, landmarks, groen- en waterstructuren en de samenhang hiertussen kenmerkend zijn. Bij de wederopbouw past ook optimisme en trots. Voor menig ‘babyboomer’ liggen waardevolle herinneringen in deze wijken. Het zou meer dan jammer zijn om de naoorlogse wijken zonder meer te slopen en daarmee deze waardevolle herinneringen te wissen uit ons collectief geheugen. De naoorlogse wijken maken deel uit van een belangrijk stuk geschiedenis van vele steden in Nederland. Desondanks staan de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken onder druk. Immers als gevolg van sociale en fysieke problemen, die de afgelopen decennia zijn ontstaan, is herstructurering noodzakelijk. Het volgende hoofdstuk gaat hier verder op in.
30
2.
Herstructurering in naoorlogse wijken
"Méér koopwoningen, betere woningen, grotere woningen, meer ééngezinshuizen: zo luidt ongeveer het basisrecept" (Priemus, H. en Philipsen, E. , 1999)
2.1
Inleiding
Waarom is herstructurering van veel naoorlogse wijken in Nederland noodzakelijk?
In de ogen van velen voldoen de naoorlogse wijken niet meer aan de eisen van deze tijd. De fysieke toestand van de gebouwen en openbare ruimte is slecht, de criminaliteitscijfers in deze wijken zijn hoger dan gemiddeld en de beter opgeleide kapitaalkrachtige bewoners trekken weg. Dit laatste betekent dat een sociaal-economisch zwakke groep bewoners achterblijft. Uiteindelijk zijn de problemen die in veel naoorlogse wijken spelen voor verschillende actoren, zoals gemeenten, woningbouwcorporaties en bewoners, aanleiding geweest om de neerwaartse spiraal om te buigen. In het kader van de stedelijke vernieuwing zijn de afgelopen jaren veel naoorlogse wijken aangepakt. Ook de komende jaren zullen veel wijken aan herstructurering onderhevig zijn. Recent beleid van de rijksoverheid is het aanwijzen van 40 probleemwijken die in tien jaar tijd moeten veranderen in krachtwijken: de zogenaamde ‘Vogelaarwijken’. Dit hoofdstuk gaat verder in op achtergronden en noodzaak van herstructurering van naoorlogse wijken. Aan de orde komen het begrip herstructurering, de huidige problematiek in deze wijken en de verschillende actoren die bij het herstructureringsproces betrokken zijn.
2.2
Wat is stedelijke herstructurering?
Stedelijke herstructurering is een moeilijk en vaak onbegrepen fenomeen. Het is een dynamisch proces, waarbij het lastig is om enige mate van zekerheid te creëren. Het is afhankelijk van fysieke, sociale en economische omstandigheden. Daarnaast is stedelijke herstructurering een uitkomst van een samenspel tussen veel visies en invloeden. Bovendien is het een reactie op kansen en uitdagingen welke voortkomen uit de noodzaak tot stedelijke herstructurering in een bepaalde plaats op een specifiek moment. Ten aanzien van het begrip stedelijke herstructurering bestaan een aantal definities. In dit onderzoek is de definitie leidend die afkomstig is uit de publicatie "Urban regeneration, a handbook" van Peter Roberts. Ze luidt als volgt: Stedelijke herstructurering is een allesomvattende en geïntegreerde visie en actie die leidt tot oplossing van stedelijke problemen en zoekt naar duurzame verbeteringen ten aanzien van economische, fysieke, sociale en omgevingsomstandigheden in relatie tot een vastomlijnd gebied (Roberts, P., 2000, p. 17). Het herstructureringsproces kent een aantal belangrijke karakteristieken welke helpen om de rol van actoren, de inhoud van het plan en de wijze van uitvoering beter te definiëren. Stedelijke herstructurering kan daarbij gezien worden als (Roberts, P., 2000): • • • •
Een interveniërende activiteit; Een activiteit waarbij de publieke, private en maatschappelijke sector een belangrijke rol spelen; Een activiteit waarbij veranderingen worden ervaren in institutionele structuren in reactie op economische, sociale, ruimtelijke en politieke omstandigheden; Een middel om collectieve krachten te mobiliseren om vervolgens de basis vast te stellen voor onderhandeling en passende oplossingen;
31
•
Een middel om beleid vast te stellen om vervolgens acties uit te voeren voor het verbeteren van stedelijke gebieden en om de ontwikkeling van institutionele structuren die nodig zijn bij de voorbereiding van specifieke voorstellen te ondersteunen.
Het onderstaande schema (figuur 9) geeft de interactie weer tussen de vele factoren die aan bod komen bij stedelijke herstructurering. Grofweg bestaat deze uit drie stappen, namelijk inventarisatie, analyse en uitvoering. De oranje vlakken laten zien welke analyses nodig zijn om inzichtelijk te maken welke problemen een rol spelen in stedelijke gebieden (inventarisatie). Op basis van de ‘probleemanalyse’ vindt planvorming plaats. Dit resulteert in een programma voor een stedelijk gebied (analyse). Hierop zijn interne en externe krachten actief. De groene blokken geven de gewenste uitkomsten weer van de stedelijke herstructurering op basis van het samengestelde programma (uitvoering). Economische analyse o.a. structuur van de lokale economie, inkomen, werkgelegenheid en werkloosheid en economische verbindingen.
Sociale analyse o.a. analyse van de sociale spanningen, gemissen, vaardigheden en capaciteiten, wijkfacaliteiten en demografische ontwikkelingen.
Omgevings analyse o.a. fysieke kwaliteit, gebruik van de omgeving, luchtvervuiling, omgevingskenmerken en landschap.
Inputs Externe krachten o.a. macrotrends t.a.v. economie, europees en nationaal beleid en strategieën van concurrerende steden.
Programma voor een stedelijk gebied 1) Stadsanalyse 2) Buurt/wijk karakteristieken 3) Bestaande plannen en beleid 4) Specifieke doelen en wensen 5) toekomstige eisen
Interne krachten o.a strategieën, financiële middelen en voorkeuren van bewoners en status samenwerking en leiderschap.
Outputs
Buurt/wijk strategieën o.a. communicatie, binnen stedelijke vernieuwing, wijkvoorzieningen, lokale omgevingsplannen.
Onderwijs en training o.a. vaardigheden bewoners verbeteren, communicatie training, verbeterde onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's voor scholen en onderwijs gerelateerde instellingen.
Economische ontwikkeling o.a. ondersteuning voor nieuwe en bestaande bedrijven, verbeterde infrastructuur, innovatie en economische diversiteit.
Fysieke verbeteringen o.a. verbeteren winkelcentra, woningen en overig vastgoed, en vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.
Omgevingsverbetering o.a. afvalmanagement, energiemanagement, versterken stedelijk groen en parkmanagement.
Figuur 9 Het herstructureringsproces (Roberts, P., 2000)
2.3
Noodzaak tot herstructurering: problematiek in de naoorlogse wijken
Woonwijken functioneren als woon-, werk-, en leefgebied en vervullen deze functies gedurende een lange periode. Het is voor sommige wijken dan ook onvermijdelijk dat de kwaliteit van dit functioneren door de jaren heen afneemt, waardoor stedelijke herstructurering noodzakelijk is. De problematiek, die aanleiding is voor deze herstructurering, is meervoudig. Het gaat om vraagstukken als armoede, werkloosheid, achteruitgang van de fysieke kwaliteit van de bebouwing en omgeving, een éénzijdige woningvoorraad, criminaliteit, etc. Deze paragraaf gaat verder in op de problemen die zich in veel naoorlogse wijken afspelen. Eerst komen de problemen op het schaalniveau van de stad aan bod. Dit om de vraagstukken in de naoorlogse wijk in een ruimere context te kunnen plaatsen. 2.3.1 Van traditionele stedelijke problemen naar nieuwe stedelijke problemen De aard en oorsprong van de problemen in stedelijke gebieden zijn gelegen in het verlaten van de stad in jaren ’70 door de midden- en hoge inkomensgroepen. De kansarme bewoners bleven achter en er ontstonden verpauperings- en leefbaarheidsproblemen. Kapitaalkrachtige stadsbewoners, veelal Nederlandse huishoudens, kozen ervoor om buiten de stad te gaan wonen. Het was er veiliger, de huizen waren beter en de woonomgeving was groener en
32
schoner. Bewoners van de naoorlogse wijk prefereerden een omgeving met een menselijke maat. De vele hoogbouwflats en de rationele opbouw in de naoorlogse wijk voldeden hier niet aan. Kapitaalkrachtige huishoudens konden zich een verhuizing naar buiten de stad permitteren, omdat de lonen na de oorlog flink waren gestegen. Omdat veel meer mensen in het bezit waren van een auto konden grotere afstanden tussen wonen en werken worden overbrugd (Margo, R. A., 1992). Vanaf begin jaren ‘90 is daarentegen een tegenovergesteld proces waarneembaar. Er is een trend te herkennen dat de midden en hogere inkomensgroepen wel weer in het stedelijke gebied willen wonen en werken. Het gaat hier vooral om “yuppen” en senioren. Deze trend heeft tot gevolg dat de koopkracht in stedelijke gebieden toeneemt en er ontstaat een meer gevarieerde bevolkingssamenstelling. De toenemende koopkracht leidt vervolgens tot meer bestedingen in de lokale economie, wat een groei in werkgelegenheid met zich meebrengt, veelal voor laagopgeleiden. Een positieve uitkomst hiervan is dat stedelijke gebieden weer de motor zijn van een moderne kenniseconomie. Ook neemt de veiligheid in steden toe en is een verbetering van de leefkwaliteit waarneembaar. Ondanks dat vele banen beschikbaar zijn, staan veel bewoners van stedelijke gebieden nog steeds buitenspel. Cultuurverschillen en een gebrek aan vaardigheden, opleiding en kennis van de Nederlandse taal zijn oorzaken die ertoe leiden dat bepaalde groepen inwoners van de stedelijke gebieden geen werk kunnen vinden. Het verschil tussen arm en rijk neemt hierdoor toe, wat een voedingsbodem is voor nieuwe stedelijke problemen, zoals sociale spanningen en grote leefbaarheids- en veiligheidsproblemen. De succesvolle bewoners van het stedelijk gebied genieten van de economische voorzieningen en kansen die de stad biedt, terwijl de armen hier geen gebruik van kunnen maken. Het gaat om laagopgeleide, kansarme stadsbewoners, veelal van allochtone afkomst (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2006). Vaak wonen zijn in naoorlogse wijken, vanwege de lage huur- of koopprijzen van de woningen. Onderstaand figuur (10) geeft schematisch de oorsprong en aard van problemen in de stad weer. ‘Werkloosheid’ en ‘veiligheid & leefbaarheid’ zijn in de rode vlakken neergezet als de belangrijkste stedelijke problemen. De blauwe blokken zijn de eigenschappen van een stedelijk gebied die deze stedelijke problemen beïnvloeden. De pijlen geven de relatie aan tussen de eigenschappen van het stedelijk gebeid en de problemen die hier spelen.
Mate van agglomeratie
Mate van stedelijkheid
Beschikbaarheid van banen Veiligheid en leefbaarheid Werkloosheid
Bevolkingssamenstelling en samenhang
(fysieke) leefomgeving
Figuur 10 Traditionele stedelijke problemen (Marlet, G. en Woerkens, van, C., 2007) 2.3.2 Problemen in de naoorlogse wijk De problemen in veel naoorlogse wijken zijn meervoudig en hebben vaak een onderlinge relatie. De problemen zijn over het algemeen economisch, sociaal of fysiek/ruimtelijk van aard. Een eerste probleem in de naoorlogse wijk is een gebrek aan diversiteit op verschillende terreinen:
33
1. Het woningaanbod bestaat voornamelijk uit kleine sociale huur- of koopwoningen. Ze zijn voor het grootste deel in bezit van woningbouwcoöperaties. De behoefte aan deze woningen is laag. Tegenwoordig is meer vraag naar ruime eengezinswoningen in een groene omgeving en hoogwaardige stedelijke woningen (Philippi, G., 2002). Hier is een duidelijke omslag op de woningmarkt aan te wijzen. De kwantitatieve woningnood loopt ten einde, terwijl de kwalitatieve woningvraag toeneemt. Deze trend is een gevolg van de individualisering en een groeiende differentiatie in kwaliteitsvraag (Leeuwen, van, W.D., 1999). Het aanbod in de naoorlogse wijk sluit niet aan op deze kwaliteitsvraag. Het gevolg is dat kapitaalkrachtige bewoners wegtrekken; 2. Mede als gevolg van de weinig gedifferentieerde woningvoorraad en de wegtrekkende bewoners met hogere inkomens is de bevolkingssamenstelling in deze naoorlogse wijken weinig divers (Rohde, W.B., 1996). De bewoners van de naoorlogse wijk zijn voornamelijk allochtonen, ouderen en jonge startende Nederlandse huishoudens (Hereijgers, A. en Velzen, van, E., 2001). 3. Ook de diversiteit aan architectuur van de bebouwing en openbare ruimte in de naoorlogse wijken is laag. Ze wordt vaak bestempeld als eentonig en sober. Een ander probleem is dat de woningen in veel naoorlogse wijken niet meer voldoen aan de eisen van deze tijd. Ze zijn te klein en hebben vaak bouwkundige gebreken. De woningen zijn slecht geïsoleerd, gehorig en de portiekontsluitingen zijn slecht toegankelijk. Het ontbreekt vaak aan liften, waardoor de woningen op de eerste verdieping en hoger niet goed geschikt zijn voor personen die slecht ter been zijn (Hebly, A. en Boekraad, C., 2004). Ook de openbare ruimte kent fysieke problemen. De verantwoordelijkheid voor het beheer van de openbare ruimte is niet altijd even duidelijk, vanwege de vage scheiding tussen openbare en private ruimte. Daarnaast is toenemend vandalisme oorzaak van de slechte staat van de openbare ruimte. Naast de fysieke component kent de naoorlogse wijk ook sociale problemen. Er zijn veel bewoners met een laag inkomen en een lage scholingsgraad. De cijfers van werkloosheid, criminaliteit en vandalisme liggen hoger dan in andere stadsdelen. Veel problemen in de naoorlogse wijk spelen zich bovendien af ‘achter de voordeur’. Het gaat hier om bijvoorbeeld verslaving, mishandeling en financiële nood. Op economisch gebied spelen ook een aantal problemen. Ten eerste is de naoorlogse wijk in mindere mate interessant voor private partijen om zich hier te vestigen. De koopkracht van bewoners en het imago van deze wijken is niet hoog. Daarnaast is het potentieel aan nieuwe werknemers beperkt, vanwege de lage scholingsgraad. Een derde economisch probleem is dat winkels en overige voorzieningen verdwijnen uit de wijk vanwege het te kleine draagvlak en een veranderende levenswijze van bewoners (Hereijgers, A. en Velzen, van, E., 2001).
2.3
Actoren en de herstructurering van naoorlogse wijken
De herstructurering van naoorlogse wijken is een samenspel van verschillende actoren. Geen van de actoren kan eenzijdig optreden om doelen te bereiken. Hier komen de belangrijkste actoren aan bod die een rol spelen bij de herstructurering van naoorlogse wijken. Het betreft de gemeente, de woningbouwcorporatie, private partijen en bewoners. 2.3.1 De gemeente De naoorlogse wijken zijn destijds gebouwd onder eenzijdige regie van de overheid. De uitvoering van de bouw van de woningen lag in handen van woningbouwcorporaties, terwijl de gemeente de verantwoordelijkheid had over de uitvoering en het onderhoud van de openbare ruimte. In de loop van de tijd is dit veranderd. De overheid, waaronder de gemeente, heeft zich beperkt tot een aantal maatschappelijke kerntaken. Veel overheidsdiensten zijn afgestoten en verzelfstandigd, zoals ziekenhuizen, vervoersbedrijven, groenbeheer en woningbouwcorporaties (Hereijgers, A. en Velzen, van, E., 2001).
34
De huidige kerntaak van de gemeente valt op te splitsen in twee onderdelen, namelijk de zorgtaak en de regietaak. De zorgtaak omvat het behartigen van de belangen van mensen die niet voor zichzelf kunnen zorgen. Hierbij zijn gemeenten verantwoordelijk voor sociaaleconomische structuurversterking. Bij de regietaak is de gemeente verantwoordelijk voor het aanbrengen, behouden en versterken van de structuur en samenhang in ontwikkelingen die betrekking hebben op de ruimtelijke ordening van een gemeente. Ten opzichte van herstructureringsprocessen in naoorlogse wijken heeft de gemeente vooral de rol van spelverdeler. Spelregels hierbij zijn dat een gemeente een eigen visie heeft, daarvoor draagvlak organiseert en weet welke actoren waarvoor zijn in te zetten om die visie te verwezenlijken. De gemeente stelt randvoorwaarden, schept kaders en regisseert op kwaliteitseisen (Hereijgers, A. en Velzen, van, E., 2001). Een goed verloop van de zorg- en regietaak is niet altijd even vanzelfsprekend. Hiervoor zijn twee oorzaken aan te wijzen. Ten eerste is de gemeente nog niet gewend om macht af te staan aan andere partijen. Inzetten op inhoudelijke overtuigingskracht is hierbij een lastig knelpunt. Een tweede oorzaak is dat de gemeentelijke organisatie onvoldoende is toegesneden op lang lopende projecten. Personele wisselingen op zowel het politieke als ambtelijke vlak zijn hier debet aan. De continuïteit van herstructureringsprocessen loopt hiermee gevaar (Hereijgers, A. en Velzen, van, E., 2001). Anderzijds biedt de nieuwe manier werken de gemeente ook kansen voor de herstructurering van naoorlogse wijken. Deze liggen op het vlak van publiek-private samenwerking, waarmee gemeenten proberen greep te houden op herstructureringsprocessen (Hereijgers, A. en Velzen, van, E., 2001). 2.3.2 De woningbouwcorporatie De woningbouwcorporaties spelen een belangrijke rol bij de herstructurering van naoorlogse wijken. Zij hebben veelal een sterke grondpositie en bezitten veel vastgoed (Velzen, van, E. 1999). De rol van woningbouwcorporaties bij ontwikkelingen in naoorlogse wijken is tegenwoordig geheel anders dan 50 jaar geleden bij de aanleg van deze wijken. Vóór de jaren ‘80 was volkshuisvesting immers een taak die volledig bij de overheid lag. De instituties die uitvoering gaven aan het volkshuisvestingsbeleid (onder regie van de overheid) waren de woningbouwcorporaties. De particuliere sector bleek niet in staat om de woningnood op te lossen (Habiform, 2005). Rond de jaren ‘70 kwam er verandering in het kwantitatief bouwen van woningen en kreeg het kwalitatief bouwen van woningen steeds meer aandacht. Ook al nam de kwantitatieve woningnood geleidelijk af, toch bleven de kosten voor de bouw van sociale huurwoningen voor de overheid te hoog (Bomhoff, 1999). Om de kosten van volkshuisvesting in te perken greep de overheid in door de verzelfstandiging van woningbouwcoöperaties en de bruteringsoperatie van 1995. De bruteringsoperatie hield in dat woningbouwcoöperaties financiële middelen kregen waar zij nog recht op hadden (objectsubsidies) om vervolgens op eigen benen te staan (Bomhoff, 1999). De verzelfstandiging van de woningbouwcoöperaties betekent niet dat de oorspronkelijke maatschappelijke taak, namelijk het voorzien van sociale woningbouw, geheel is verdwenen (de Ridder, 1998). De maatschappelijke taak van woningbouwcorporaties is vastgelegd in het Besluit sociale-huursector en kent vijf elementen: • • • • •
Zorgen voor de huisvesting van lage inkomens en bijzondere groepen, zoals gehandicapten, ouderen en vluchtelingen; Zorgdragen voor de kwaliteit van woningen; Betrekken van huurders bij beheer en beleid; Niet alleen zorgdragen voor de continuïteit van het eigen financiële beleid, maar ook bijdragen aan een gezonde financiële positie van de gehele sector; Bevorderen van de leefbaarheid van de buurt en de wijk voor zover in belang van de volkshuisvesting.
Voorts gaat het besluit in op de manier waarop woningbouwcorporaties om mogen gaan met nevenactiviteiten, zoals het bouwen van woningen in de vrije sector. Het komt erop neer dat
35
taken die de marktpartijen redelijkerwijs kunnen uitvoeren niet door woningbouwcorporaties ter hand genomen mogen worden. De corporaties hebben in eerste instantie een maatschappelijke taak (Hereijgers, A. en Velzen, van, E., 2001). Het is duidelijk dat woningbouwcorporaties in het bijzonder in naoorlogse wijken met de huidige herstructureringsopgaven een belangrijke taak hebben te vervullen. Hier woont een aanzienlijk deel van de doelgroep en de kwaliteit van de woningen is volgens de huidige maatstaven niet voldoende. Ook de leefbaarheid in de wijken laat te wensen over. De verzelfstandiging en bruteringsoperatie heeft de rol van de corporaties wel degelijk veranderd, ondanks het behouden van de maatschappelijke taak. Als eerste hebben woningbouwcorporaties de mogelijkheid om beter in te spelen op ontwikkelingen van de woningmarkt. Zij zijn meer in staat om in te springen op de stijgende vraag naar koopwoningen. Een trend is gaande om huurwoningen uit de naoorlogse wijken te vervangen door koopwoningen, die aantrekkelijk zijn voor hogere inkomensgroepen. De veranderingen hebben ook gevolgen voor de herstructurering van naoorlogse wijken. Ten eerste kunnen woningbouwcorporaties het gat opvullen dat gemeenten en marktpartijen laten vallen. Enerzijds is dit mogelijk door het verbeteren van de leefbaarheid en anderzijds door het uitoefenen van commerciële activiteiten. Een voorbeeld hiervan is het bouwen van meer koopwoningen in de naoorlogse wijken ten behoeve van een grotere woningdifferentiatie, waardoor de leefbaarheid van de wijk uiteindelijk verbetert. Kortom: woningbouwcorporaties hebben een bepalende rol in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Grondposities en eigendom van vastgoed zijn hierin van cruciaal belang. Daarnaast kunnen de corporaties bij het herstructureringsproces eigen financiële middelen inzetten, zonder directe controle van overheidspartijen, gericht op de lange termijn. Twee andere eigenschappen van woningbouwcorporaties zijn de grote kennis van lokale gebieden en kennis van de bestuurlijke en ambtelijke besluitvormingstrajecten binnen gemeentelijke overheden. 2.3.3 Private ontwikkelaars In de afgelopen decennia heeft een grote verandering plaatsgevonden ten aanzien van de rol van private ontwikkelaars. Zij hebben een voorname plek hebben gekregen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Een belangrijk verschil met het verleden is de toegenomen zeggenschap van private ontwikkelaars "in uiteenlopende wisselzangen met de overheid" (Zeeuw, de, F. en Hobma, F, 2008). De rol van marktpartijen was in eerste instantie bij de ontwikkeling van de naoorlogse wijken beperkt tot winkelcentra en particuliere huurwoningen. Tegenwoordig is een verschuiving waarneembaar in de rol van marktpartijen ten aanzien van herstructureringsprocessen van naoorlogse wijken. Zo staat beschreven in een onderzoek van Lokhorst (2002). Een eerste punt is dat private ontwikkelaars inzien dat mogelijkheden voor het ontwikkelen van uitleglocaties steeds schaarser worden. Binnenstedelijke locaties, waaronder naoorlogse wijken, komen hierdoor in het zicht als locatie om te gaan ontwikkelen. Toch zijn hier ook beperkingen, omdat naoorlogse wijken toebehoren aan woningbouwcorporaties. Deze actoren hebben, zoals eerder aangegeven, meer kennis van de lokale markt, een sterke grondpositie en goede ingangen bij bewoners en gemeenten. Daarnaast hebben woningbouwcorporaties vergeleken met vroeger meer mogelijkheden om zelf te ontwikkelen in de vrije sector. Hierdoor bestaat de kans dat woningbouwcorporaties in het speelveld komen van private ontwikkelaars (projectontwikkelaars en beleggers). Een ander bezwaar om te investeren in herstructureringen van naoorlogse wijken is het feit dat het hier veelal gaat om onrendabele projecten. Immers de belangrijkste doelstelling van een marktpartij is opbrengsten genereren uit ruimtelijke ontwikkelingen. Ondanks de bovenstaande knelpunten biedt herstructurering van naoorlogse wijken wel degelijk mogelijkheden voor private partijen. Lokhorst (2002, p. II) zegt hierover in zijn
36
onderzoek het volgende: "het is de kunst om als marktpartij de krenten uit de pap te pikken”. Bij die krenten denkt hij aan de volgende punten: •
•
•
Herontwikkeling van buurt- en wijkcentra: naoorlogse wijken hebben vaak verpauperde winkelcentra. Voor marktpartijen biedt dit mogelijkheden om te herontwikkelen, eventueel in combinatie met de bouw van appartementen. Voorwaarde is dat de omliggende wijk zich verder positief ontwikkelt; Herontwikkeling van solitaire panden: naoorlogse wijken kennen panden die leegstaan, zoals kantoren, winkels en woningen. Hier bestaat een mogelijkheid voor marktpartijen om te herontwikkelen met een nieuwe bestemming; Nieuwbouw van huur- en koopwoningen: herstructurering betekent o.a. sloop en nieuwbouw. Met het ontwikkelen van duurdere koop- of huurwoningen lopen woningbouwcorporaties aanzienlijke financiële risico's. Om deze risico's te verminderen kan samenwerking met marktpartijen een goede oplossing zijn.
Al met al blijkt uit het onderzoek dat samenwerking met woningbouwcorporaties nodig is om in naoorlogse wijken een positie te verwerven. De sterke punten van private ontwikkelaars kunnen benut worden tijdens het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Het gaat hierbij om: • • •
De specifieke kennis ten aanzien van de woningmarkt; De in de regel grotere snelheid van handelen; Het vermogen om risico's te dragen of over te nemen.
De hierboven beschreven rol van private ontwikkelaars bij herstructureringen van naoorlogse wijken laat een aantal kansen voor ontwikkeling in deze wijken zien. Desondanks zijn er ook minder positieve geluiden ten aanzien van het participeren van private ontwikkelaars in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Dit is de conclusie uit een bijeenkomst georganiseerd door het KEI kenniscentrum over de rol van private ontwikkelaars bij herstructurering van naoorlogse wijken. Deelnemers aan deze bijeenkomst waren o.a. Bouwfonds, Dura Vermeer stedelijke ontwikkeling B.V. en AM-wonen. Het negatieve beeld heeft betrekking op een aantal aspecten. Ten eerste wordt geconstateerd dat binnen het stedelijk gebied elders betere ontwikkelkansen liggen, zoals de meer binnenstedelijke herontwikkelingsgebieden. Ook biedt de Nota Ruimte wellicht nog kansen om weer met uitleglocaties aan de slag te gaan. Een andere bottleneck zit volgens de private partijen in het ontbreken van voldoende marktwerking in naoorlogse gebieden. Er is sprake van een monopolie van een beperkt aantal grondeigenaren (de woningbouwcorporaties), waardoor er niet vanzelf marktkansen optreden voor de ontwikkelaars, zoals dat elders in het stedelijk gebied wel het geval is (KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing, 2004). Kortom: een tendens is dat private ontwikkelaars steeds vaker zelf het initiatief nemen om te komen tot ontwikkelingen binnen stedelijke gebieden en daarmee in een vroeger stadium betrokken zijn bij het ruimtelijk planvormingsproces. Private partijen zetten niet meer in op objecten alleen, maar participeren op meerdere schaalniveaus, van winkelcentra tot ontwikkeling van solitaire panden en huur- en koopwoningen (Hereijgers, A. en Velzen, van, E., 2001). De naoorlogse wijken bieden ten opzichte van andere binnenstedelijke gebieden minder ontwikkelingskansen voor private ontwikkelaars, waardoor hun rol hier geringer zal zijn. Eventuele betrokkenheid krijgt vorm in samenwerkingsverbanden met woningbouwcorporaties en gemeenten als de belangrijkste spelers binnen de herstructurering van naoorlogse wijken. 2.3.4 Bewoners Speciale aandacht bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken verdienen de bewoners. De belangrijkste bewonersgroepen in de naoorlogse wijken zijn jonge startende huishoudens, allochtonen en ouderen. Het is bij herstructurering zaak naast de wensen van de huidige bewoners ook in te spelen op de voorkeuren van toekomstige bewoners van de
37
naoorlogse wijken. Een belangrijk doel van herstructurering is veelal om nieuwe doelgroepen, bijvoorbeeld mensen met een middel of hoog inkomen aan te trekken in naoorlogse wijken. Dit zorgt voor een meer gedifferentieerde bewonerssamenstelling van de wijk, wat de leefbaarheid moet bevorderen (Hereijgers, A. en Velzen, van, E., 2001). Het is lastig om bewonersgroepen uit de naoorlogse wijken elk op dezelfde manier te betrekken bij het herstructureringsproces. Iedere groep kent een specifieke achtergrond met een eigen perspectief. Dit vergt een goede organisatie en communicatie tijdens het herstructureringsproces in relatie tot de betrokkenheid van bewoners. Tot nu toe blijkt dat voornamelijk (oudere) autochtone bewoners, vaak verenigd in wijkverenigingen, participeren bij herstructureringsplannen die zich in de wijk afspelen. Jonge startende bewoners tonen veel minder belangstelling voor de plannen, omdat hun toekomst niet in de naoorlogse wijken ligt. Allochtonen bevatten lang niet allemaal waar het om gaat en zijn niet gewend om invloed uit te oefenen bij dergelijke plannen. Een traditioneel inspraakproces is tegenwoordig niet meer voldoende om burgers te betrekken bij herstructureringsplannen in naoorlogse wijken. Toch is het van belang dat bewoners een rol hebben bij het herstructureringsproces. De redenen hiervoor zijn (Hereijgers, A. en Velzen, van, E., 2001): • • •
Het creëren van draagvlak; Betrokkenheid van bewoners bij de buurt vergroten; Ervaring van de bewoners gebruiken om de kwaliteit van de plannen te vergroten.
Het is de verantwoordelijkheid van woningbouwcorporaties en gemeenten, als initiators van de herstructurering, om een goed participatieproces voor bewoners te organiseren. Het gaat immers om het creëren van een woningaanbod in een goede leefomgeving voor bewonersgroepen die het lang niet altijd eenvoudig hebben in de huidige maatschappij (Herijgers, A. en Velzen, van, E., 2001). Het betrekken van bewoners bij het herstructureringsproces in een “open planproces” kent wel een aantal voorwaarden, namelijk (Hebly, A. en Boekraad, C., 2004): • •
2.4
Behandel bewoners als volwaardige partners. Laat ze meedenken; Geef aan bewoners een specifieke taak in het ontwerptraject. De betrokkenheid van bewoners leidt in veel gevallen tot meer enthousiasme. Er is natuurlijk ook plaats voor discussie.
Conclusie
De suburbanisatie van de jaren ’70 lijkt aan het begin te staan van de noodzaak tot herstructurering van naoorlogse wijken. Kapitaalkrachtigen (veelal autochtonen), die destijds in de naoorlogse wijk woonden, zagen hier geen toekomst meer. Voor de naoorlogse wijken betekende dit dat de minder kapitaalkrachtigen achterbleven of zich gingen vestigen in een naoorlogse wijk (veelal allochtonen). Deze doelgroep beschikt veel minder over financiële middelen om te verhuizen naar een betere woning. Problemen als werkloosheid, een lage scholingsgraad, criminaliteit kwamen hierdoor steeds meer voor. Het stedelijke gebied is anno 2008 steeds meer in trek als woonplaats, wat positieve gevolgen heeft voor de lokale economie. Dit geldt in mindere mate voor de bewoners van veel naoorlogse wijken. Zij hebben niet het vermogen om aan te sluiten bij positieve ontwikkelingen die zich in het stedelijke gebied afspelen. Het resultaat is dat de leefbaarheid in naoorlogse wijken steeds slechter wordt, terwijl veel andere stedelijke gebieden zich goed ontwikkelen. De steeds groter wordende kloof leidt tot verdergaande problemen in naoorlogse wijken in economisch, sociaal en ruimtelijk opzicht. Het gebrek aan diversiteit in bevolkingssamenstelling en bewoners speelt hierin een grote rol. Een bevolkingsgroep met weinig potenties die zich niet verder kan ontwikkelen binnen de huidige maatschappelijke omstandigheden is het gevolg.
38
Het zal duidelijk zijn: herstructurering is noodzakelijk, omdat veel naoorlogse wijken in een neerwaartse spiraal zitten ten opzichte van andere stadsdelen. De problemen zijn niet meteen altijd zichtbaar maar spelen zich vaak achter de voordeur af. Ze zijn zowel fysiek als sociaal van aard. De komende jaren zullen dan ook forse sociale- en fysieke ingrepen nodig zijn om de naoorlogse wijken weer een levensvatbare plaats te geven in het stedelijk netwerk. Actoren die bij de herstructurering van naoorlogse wijken een belangrijke rol spelen zijn gemeenten, woningbouwcorporaties, bewoners en private ontwikkelaars. Zij zijn van elkaar afhankelijk om de naoorlogse wijk er weer bovenop te krijgen. Het is de vraag in hoeverre deze actoren bij het herstructureringsproces rekening houden met de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken. Immers de fysieke en sociale problemen voeren de boventoon. Het volgende hoofdstuk geeft aan op welke wijze cultuurhistorische waarden, vanuit theoretisch perspectief, wel meegenomen kunnen worden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. De netwerkbenadering als sturingsperspectief voor ruimtelijke ontwikkelingen staat hierin centraal.
39
DEEL II: THEORETISCH KADER
40
3.
Cultuurhistorische waarden en het herstructureringsproces
"Juist in het samenspel en in het uitzoeken waar partijen elkaar kunnen vinden, ligt de beste mogelijkheid om cultuurhistorie een inspirerende plek te geven in de ruimtelijke ordening en de moderne stedenbouw" (Mispelaar, A. en Nyst, C., 2006)
3.1
Inleiding
Hoe kan het theoretische concept van de netwerkbenadering een bijdrage leveren aan het meenemen van cultuurhistorische waarden bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken? Het is niet altijd vanzelfsprekend dat cultuurhistorie een inspirerende plek heeft in de ruimtelijke planvorming. Ze moet in zekere zin hierin nog ‘emanciperen’ (Mispelaar, A. en Nyst, C., 2006). De volgende oorzaken kunnen hiervoor worden aangewezen: •
•
•
De cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken hebben veelal betrekking op structuren (stedenbouwkundige kwaliteiten) en in mindere mate op objecten (zie hoofdstuk 1). De traditionele monumentenzorg is hier niet voldoende op afgestemd. Deze richt zich voornamelijk nog op de bescherming van objecten (Kusters, L. 2008); De cultuurhistorische waarden zijn relatief jong, waardoor erkenning en waardering van naoorlogse wijk grotendeels ontbreekt bij actoren, die betrokken zijn bij het herstructureringsproces. Het behoud van cultuurhistorische waarden heeft geen prioriteit in het herstructureringsproces. Actoren die betrokken zijn bij het herstructureringsproces zetten zich in voor het oplossen van sociale en fysieke problemen (zie hoofdstuk 3).
Hoe kunnen cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken, ondanks deze knelpunten, wel een vanzelfsprekend onderdeel worden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken? Om een antwoord te krijgen op deze vraag wordt in dit hoofdstuk de theorie rondom de netwerkbenadering uiteengezet als sturingsfilosofie voor ruimtelijke ontwikkeling. Het biedt een kader waarbinnen cultuurhistorische waarden meegenomen kunnen worden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. De netwerkbenadering en de nota Belvedère sluiten in dit opzicht goed op elkaar aan. Beide gaan uit van een dynamisch ruimtelijk planvormingsproces, waarin actoren van elkaar afhankelijk zijn om doelen te bereiken. Dit hoofdstuk bestaat uit een tweetal onderdelen. Als eerste komt de theorie rondom de netwerkbenadering aan de orde. Het hoofdstuk sluit vervolgens af met een stappenplan om cultuurhistorische waarden binnen de kaders van de netwerkbenadering effectief mee te nemen in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Dit vormt het analysekader voor de casestudy
3.2
Theoretisch kader: de netwerkbenadering
3.2.1 Inleiding Vanuit bestuurskundig perspectief is de herstructurering van naoorlogse wijken in relatie tot de netwerkbenadering erg interessant. Het betreft wijken waar de rol van de overheid sinds de Tweede Wereldoorlog groot was en dat nog steeds is. De wijken zijn destijds aangelegd onder regie van de overheid en ook anno 2008 bepaalt deze actor via volkshuisvestings- en ruimtelijke ordeningsbeleid belangrijke voorwaarden voor de herstructurering (Klijn, E., 1996). Wel is door een aantal maatschappelijke veranderingen de rol van overheden veranderd. Daarbij moet gedacht worden aan een toenemende professionalisering van actoren, globalisering, vervlechting van de publieke en private sector en de opkomst van de informatietechnologie (Bruijn, de, H. en Heuvelhof, ten, E., 2000). Het gevolg is dat
41
overheidsorganisaties tegenwoordig moeten samenwerken met andere actoren om het gewenste resultaat bij de herstructurering van naoorlogse wijken te bereiken. Hoewel in deze samenwerking wel degelijk sprake is van machtsverschillen, kunnen actoren niet (meer) hun wil opleggen. Dit betekent dat compromisvorming en onderhandelen (doelvervlechting) een belangrijke rol gaan spelen om beleid te realiseren. Kenmerkend voor dit proces is dus niet alleen een duidelijke overheidsbemoeienis maar ook een hoge mate van complexiteit en dynamiek. Er zijn immers veel actoren bij de besluitvorming betrokken, waardoor directe overeenstemming over probleemdefinities en oplossingen niet vanzelfsprekend is. Herstructureringsplannen (beleidsuitkomsten) kunnen uiteindelijk beschouwd worden als het resultaat van interactie tussen verschillende actoren (Klijn, E., 1996). De veronderstelling in dit onderzoek is dat herstructurering van naoorlogse wijken plaatsvindt binnen een netwerk van wederzijds afhankelijke actoren, waarbij geen van de actoren de mogelijkheid heeft om eenzijdig op te treden bij het realiseren van beleid. Binnen het netwerk van inter-acterende actoren dienen de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken effectief meegenomen te worden. Dit is niet vanzelfsprekend aangezien andere belangen de boventoon voeren. 3.2.2 Hiërarchie versus netwerk De netwerkbenadering laat zich goed in kaart brengen door die te plaatsen tegenover het hiërarchische model als sturingsfilosofie voor ruimtelijke ontwikkelingen. In een hiërarchie is sprake van een leidinggevende actor die ondergeschikten aanstuurt. Daarbij beschikt de leidinggevende actor, zo is de aanname, over informatie en macht, die nodig zijn voor een effectieve sturing (Bruijn, H. de en Heuvelhof, E, ten, 2000). Het aantrekkelijke van hiërarchiemodellen is dat de complexiteit van een organisatorisch vraagstuk tot een overzichtelijk en beheersbaar geheel is terug te brengen. Voor een actor die zichzelf beschouwt als bovengeschikt aan de andere actoren lijkt dit aantrekkelijk. Een nadeel is dat hiërarchische modellen in de regel een beperkte verklaringskracht hebben. Zowel binnen als tussen organisaties doen zich talloze verschijnselen voor, die vanuit hiërarchisch perspectief niet benoemd en verklaard kunnen worden. De beperkte toepasbaarheid van het hiërarchische model laat zich verklaren aan de hand van de onderstaande vier kenmerken (Bruijn, H. de en Heuvelhof, E, ten, 2000). • • • •
Er is een zekere uniformiteit binnen een organisatie of tussen organisaties; Er is een relatie tussen actoren van boven- en onderschikking aanwezig (eenzijdige afhankelijkheidsrelaties); De te sturen organisaties staan open voor interventie van sturende actoren; De structuur van de hiërarchiemodellen is stabiel.
In de onderstaande tabel (5) staan de hierboven genoemde kenmerken van hiërarchiemodellen tegenover de kenmerken van de netwerkbenadering als sturingsfilosofie voor ruimtelijke ontwikkeling. De kenmerken van het netwerkmodel worden verder uitgewerkt in paragraaf 3.2.3 (Bruijn, H. de en Heuvelhof, E, ten, 2000). Hiërarchie Uniformiteit Openheid Eenzijdige afhankelijkheden Stabiliteit
Netwerk Pluriformiteit (A) Geslotenheid (B) Wederzijdse afhankelijkheden (C) Dynamiek in structuur domineert (D)
Tabel 5 Hiërarchie versus netwerk 3.2.3 Kenmerken van netwerken Een goede definitie van het begrip netwerkbenadering wordt gegeven door De Bruijn & Ten Heuvelhoff (1999). Zij omschrijven netwerken als "een dynamisch geheel van actoren die
42
wederzijds afhankelijk zijn, een onderlinge variëteit kennen en zich relatief gesloten ten opzichte van elkaar kunnen opstellen". Hieruit zijn vervolgens vier kenmerken aan te wijzen, namelijk pluriformiteit, geslotenheid van actoren, interdependentie en dynamiek. De kenmerken zijn hier verder uitgewerkt, zoals dat ook door de genoemde auteurs is gedaan. Daarbij is per kenmerk aangegeven wat dit betekent voor het meenemen van cultuurhistorische waarden bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. A. Pluriformiteit Pluriformiteit in een netwerk kan zich op verschillende manieren voordoen. Op de eerste plaats kan er een verscheidenheid van actoren bestaan. Op het beleidsterrein van de herstructurering van naoorlogse wijken zijn verschillende actoren aan te wijzen, zoals eerder in dit onderzoek is beschreven. De belangen van de actoren zullen zowel overeenkomsten als verschillen vertonen. Ook binnen één 'sector' kan sprake zijn van pluriformiteit. Een voorbeeld is de woningcorporatiesector. Er zijn rijke en arme woningcorporaties, sommige zijn lokaal gebonden andere landelijk toegelaten, de ene is beherend en de ander ondernemend. Binnen een enkele actor kan ook pluriformiteit optreden. Veel actoren in het netwerk zijn samengesteld uit verschillende afdelingen of onderdelen met eigen taken en belangen (organisatorische pluriformiteit). Zo bestaat een gemeente bijvoorbeeld uit (wijk)wethouders, de gemeenteraad en verschillende afdelingen voor wonen, stedenbouw, het grondbedrijf en cultuurhistorie. B. Geslotenheid van actoren Actoren in een netwerk zijn altijd in bepaalde mate gevoelig voor sturingssignalen van buiten. Een indicator hiervoor is de geslotenheid van actoren. Het verminderen van een bepaalde mate van geslotenheid kan voortkomen uit de behoefte om de onzekerheid en de complexiteit in de omgeving van een actor te verlagen (bounded rationality). Een actor kan niet volledig openstaan voor alle signalen uit de omgeving. Van enige bestendigheid is dan ook geen sprake. Het gesloten karakter van een actor kan ook een gevolg zijn van het referentiekader of het zogenoemde management- of perceptiefilter van de actor. Het referentiekader wordt gevormd door de kernwaarden van een actor. Dit zijn de waarden die het handelen van een organisatie grotendeels bepalen. Stuursignalen komend van andere actoren die passen binnen dit referentiekader zullen eerder opgepakt worden dan stuursignalen die hier niet binnen passen. Stuursignalen die niet passen binnen het referentiekader kunnen zich op twee wijzen manifesteren. • •
het stuursignaal heeft geen betrekking op het referentiekader van de betreffende actor. Negeren van het signaal is dan mogelijk. Het stuursignaal is strijdig met het referentiekader van de actor. Hierdoor wordt de actor juist gestimuleerd om zich te verzetten tegen het stuursignaal.
Als de interventie niet past binnen het referentiekader van een actor, kan de actor op verschillende manieren reageren, namelijk door: • • • •
Het Het Het Het
al al al al
dan dan dan dan
niet niet niet niet
waarnemen van de interventie; negeren van de interventie; conformeren aan de interventie; onttrekken aan of herinterpreteren/vervormen van de interventie.
Het werkt meestal niet positief om te proberen de geslotenheid te doorbreken op een hiërarchische manier, omdat dit veel energie vraagt en de actoren iedere aangelegenheid zullen aangrijpen om zich te onttrekken aan de sturing. Als de interventie teveel afwijkt van het referentiekader van de te sturen actor, loopt de sturende actor de kans dat de sturing afketst op de geslotenheid van de te sturen actor. Anderzijds, als de interventie te veel aansluit op het referentiekader van de te sturen actor, dan vindt geen sturing plaats. Actoren kunnen dan immers gewoon hun eigen gang gaan.
43
Geslotenheid van te sturen actoren biedt wel degelijk kansen voor sturing. Als een krachtige autonome organisatie, die niet willekeurig op elk sturingssignaal ingaat, uiteindelijk wel steun verleent aan een bepaalde interventie, heeft de sturende actor een bondgenoot verworven. Vervorming van de interventie werd eerder genoemd als barrière voor sturing, maar biedt ook kansen voor sturing. De te sturen actor benut de kans dat deze de interventie zodanig wijzigt dat deze past binnen het referentiekader van de actor. De actoren die betrokken zijn bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken hebben verschillende kernwaarden. Voor het effectief meenemen van cultuurhistorische waarden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken betekent dit dat stuursignalen zo veel mogelijk moeten aansluiten bij de kernwaarden van de verschillende actoren. Steun vinden bij andere actoren die betrokken zijn bij het herstructureringsproces ten behoeve van het behouden van cultuurhistorische waarden is hierbij dus noodzakelijk. Wanneer het behouden van cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken niet past binnen het referentiekader van andere betrokken actoren kunnen twee knelpunten optreden die ongewenst zijn, namelijk: • •
Cultuurhistorische waarden worden genegeerd door de overige actoren; Actoren gaan zich verzetten tegen stuursignalen om cultuurhistorische waarden te behouden.
Kortom: de cultuurhistorische interventie moet passen binnen het referentiekader van de (belangrijkste) actoren die betrokken zijn bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Het op een hiërarchische wijze interveniëren ten behoeve van het behoud van cultuurhistorische waarden in het herstructureringsproces werkt meestal niet positief. Als de cultuurhistorische interventie teveel afwijkt van het referentiekader van de te sturen actor bestaat het gevaar dat een onbevredigend resultaat het gevolg is. C. Interdependentie Een derde kenmerk van de netwerkbenadering is de interdependentie, de onderlinge afhankelijkheid die bestaat tussen verschillende actoren. Zonder medewerking van minimaal één actor wordt het moeilijk bepaalde doelen te realiseren. Dergelijke afhankelijkheden kunnen bestaan op verschillende schaalniveaus. Op het gebied van de herstructurering van naoorlogse wijken is de gemeente bijvoorbeeld voor de uitvoering van het volkshuisvestingsbeleid afhankelijk van één of meer woningcorporaties, marktpartijen en bewonersorganisaties. Er zijn vier soorten afhankelijkheidrelaties te onderscheiden. 1. De relaties kunnen op de eerste plaats eenvoudig zijn (één grootheid), maar zijn in netwerken vaak meervoudig. Meervoudige relaties bestaan bijvoorbeeld als actoren, zowel voor de financiële middelen, de grond als de goodwill van elkaar afhankelijk zijn. 2. Complex wordt het ook als relaties tussen actoren niet bilateraal zijn maar multilateraal: meer dan twee partijen zijn onderling afhankelijk. Dit betekent dat bilaterale afspraken niet mogelijk zijn, maar dat twee actoren altijd van een derde of vierde actor afhankelijk zijn, voordat tot een handeling gekomen kan worden. 3. Als de afhankelijkheden op verschillende tijdstippen optreden, is er sprake van asynchrone in plaats van synchrone relaties. Bij sequentiële in plaats van gelijktijdige afhankelijkheden is een handeling van actor A pas mogelijk als actor B gehandeld heeft; 4. Afhankelijkheden in een netwerk zullen tot slot eerder dynamisch zijn en niet statisch. Binnen een netwerkbenadering is het behoud van cultuurhistorische waarden bij een herstructureringsproces van naoorlogse wijken afhankelijk van één of meerdere actoren. Zoals gezegd is dit een lastige aangelegenheid, aangezien andere knelpunten vaak hoger op de agenda staan dan het behoud van cultuurhistorische waarden. Het is daarom van belang dat cultuurhistorische waarden in een vroeg stadium onderdeel uitmaken van het
44
herstructureringsproces van naoorlogse wijken en vervolgens een rol blijven spelen tijdens het gehele proces. Daarbij moet geaccepteerd worden dat wellicht niet alle cultuurhistorische waarden behouden kunnen worden. Andere belangen zijn mogelijk belangrijker, waardoor cultuurhistorische niet overeind blijven. Wel moet hier verantwoording voor worden afgelegd onder vermelding van afweging en motieven. Een probleem bij het betrekken van cultuurhistorische waarden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken zijn de vele afhankelijkheidsrelaties en de complexiteit van het herstructureringsproces. Het is dus van belang aan de betrokken actoren duidelijk te maken op welke wijze de cultuurhistorische waarden een plek krijgen binnen het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Dit kan een zekere mate van geslotenheid bij andere actoren ten aanzien van het meenemen van cultuurhistorische waarden voorkomen. Door transparantie kunnen sneller afhankelijkheidsrelaties ontstaan. D. Dynamiek Netwerken zijn altijd in beweging, omdat posities, geslotenheid en referentiekader van actoren in een netwerk voortdurend kunnen wijzigen. Daardoor zijn de wederzijdse afhankelijkheden aan verandering onderhevig, evenals de pluriformiteit van het netwerk. De samenstelling van het netwerk wordt eveneens beïnvloed door toetreding en uittreding van actoren. Netwerken kunnen ook uiteenvallen. Een veranderende omgeving van het netwerk zal ook (delen van) het netwerk beïnvloeden: kansen en bedreigingen voor het netwerk zullen veranderen. Om cultuurhistorische waarden te behouden is het zaak op een adequate wijze om te gaan met de dynamiek van het herstructureringsproces. Proces en inhoud dienen op elkaar afgestemd te zijn. Een voorbeeld van deze dynamiek is dat participerende partijen, die cultuurhistorische waarden van belang achtten, kunnen vertrekken. Evenzo kunnen nieuwe actoren zich aandienen, waarmee een relatie aangegaan kan worden. Tot slot is het van belang dat tijdens verschillende fases van het herstructureringsproces de juiste cultuurhistorische kennis op het juiste moment zinvol moet worden ingezet.
3.3
Randvoorwaarden cultuurhistorische waarden en herstructurering
De netwerkbenadering wordt anno 2009 steeds meer toegepast op ruimtelijke ontwikkelingen. Dit heeft ook gevolgen voor het betrekken van cultuurhistorische waarden bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Het imago van cultuurhistorische waarden in naoorlogse wijken is over het algemeen niet hoog en andere belangen hebben meer prioriteit. Om cultuurhistorische waarden effectief een plaats te geven in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken is het van belang inzichtelijk te maken hoe zij een plek kunnen krijgen binnen dit proces. Er moet een koppeling gemaakt worden tussen behoud van cultuurhistorische waarden en herstructurering. De Bruijn en ten Heuvelhof (1995) geven een drietal voorwaarden waaraan een dergelijke koppeling moet voldoen en sluiten aan bij de kenmerken van de netwerkbenadering. Het gaat om de volgende voorwaarden: 1.
2.
de problemen en oplossingen mogen niet te ver uit elkaar liggen. Gebeurt dit wel dan zal besluitvorming uitblijven. Het behoud van cultuurhistorische waarden mag dus niet te ver uiteenlopen ten opzichte van belangen van andere actoren die betrokken zijn bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken; een koppeling zal slechts tot stand komen wanneer de betrokken actoren op eenzelfde moment aandacht besteden aan hetzelfde probleem in hetzelfde netwerk. Voor sturing impliceert dit dat het van belang is dat actoren elkaar op de goede momenten en op de juiste plaats tegenkomen, zodat het mogelijk is het probleem en de oplossing aan elkaar te koppelen. Hierbij is het zaak dat cultuurhistorische waarden in een vroeg stadium van het herstructureringsproces aan bod komen. Gebeurt dit niet dan bestaat de kans dat cultuurhistorische waarden onnodig verloren gaan, omdat er al andere besluiten genomen zijn. Verschillende actoren hebben zich hieraan geconformeerd en afhankelijkheidsrelaties zijn al gevormd. Het is moeilijk om cultuurhistorische waarden hier dan nog een plek in te geven.
45
3.
de koppeling moet voor iedere betrokken actor bevredigend zijn. De cultuurhistorische waarden zijn hierbij niet het enige belang maar een deelbelang. Er moet ook rekening gehouden worden met de belangen van andere actoren.
Op basis van het theoretisch kader en de bovenstaande voorwaarden is hierna een analysekader uitgewerkt dat bepalend is voor de vraag hoe cultuurhistorische waarden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken effectief meegenomen kunnen worden. Drie stappen zijn hierbij van belang, namelijk ambities, planvorming en uitvoering en beheer. Vanwege beschikbare onderzoekstijd gaat dit onderzoek vooral in op de eerste twee stappen. Deze stappen zijn het meest cruciaal voor het effectief meenemen van cultuurhistorische waarden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. De hierna uitgewerkte stappen dienen als leidraad voor de drie casestudy's. Deze paragraaf sluit vervolgens af met een set van randvoorwaarden en een operationalisatie hiervan. 3.3.1 Ambities: cultuurhistorisch onderzoek en beleid De eerste stap is het inzichtelijk maken van de cultuurhistorische waarden van de naoorlogse wijk. Pas daarna kunnen ze daadwerkelijk meegenomen worden in het planvormingsproces als uitgangspunt bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Inzicht in cultuurhistorische waarden kan op drie manieren verkregen worden, namelijk door: • • •
het benutten van bestaande kennis; het genereren van kennis het benutten van 'levende kennis' (bewoners, historici, etc.)
Uiteindelijk moeten de cultuurhistorische waarden zijn vastgelegd in een cultuurhistorisch onderzoeksrapport. Op deze wijze is voor alle actoren die bij het herstructureringsproces betrokken zijn inzichtelijk om welke waarden het gaat. Hierdoor kan de geslotenheid van verschillende actoren (pluriformiteit) worden verminderd en kunnen interdependenties ontstaan tussen het cultuurhistorische belang en de belangen van andere actoren. Aan het onderzoeksrapport worden dan ook een aantal eisen gesteld: • •
•
Het onderzoeksrapport heeft een directe relatie met het herstructureringsproces van de naoorlogse wijk; Het onderzoeksrapport kent een prioritering, die aangeeft welke cultuurhistorische waarden van groot belang zijn en welke minder. Hoofd- en bijzaken worden op deze manier van elkaar onderscheiden; Het onderzoeksrapport dient te zijn vastgesteld door een betreffend bestuur, waardoor het een zekere status heeft. Hierdoor zijn de cultuurhistorische waarden beter bestand tegen de dynamiek van het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Bestuurlijke verankering vergroot de kans dat cultuurhistorische waarden onderdeel worden van het gehele herstructureringsproces. De basis om cultuurhistorisch waarden te verankeren in het herstructureringsproces zijn hierdoor versterkt;
Naast een cultuurhistorisch onderzoek is het ook van belang dat de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken staan genoemd in (algemene) beleidsplannen, die vaak voorafgaand aan herstructureringen door actoren zijn opgesteld. Voorbeelden hiervan zijn beleidsnota’s over cultuurhistorie, structuurvisies, regioplannen, investeringsplannen, vastgoedplannen, etc. Ook dan geldt dat wanneer cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken hier onderdeel van uitmaken het een zekere status geeft. De kans is groter dat deze waarden een plek krijgen bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Ook deze voorwaarde moet ertoe leiden dat de geslotenheid van actoren ten opzichte van het behouden van cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken wordt verminderd. De veronderstelling is dat transparantie omtrent de inbreng van cultuurhistorische waarden de kans vergroot dat krachtige autonome organisaties, zoals woningbouwcorporaties, projectontwikkelaars en gemeenten, uiteindelijk steun verlenen aan het meenemen van deze waarden bij een herstructureringsproces.
46
3.3.2 Planvorming: cultuurhistorische waarden en het herstructureringsproces De volgende stap is een vertaling van de cultuurhistorische waarden, vastgelegd in een onderzoeksrapport, in herstructureringsplannen. Een belangrijke randvoorwaarde hierbij is dat cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken in een vroeg stadium onderdeel uitmaken van het herstructureringsproces, zodat hier naast alle andere belangen ook rekening mee gehouden kan worden. De verantwoordelijkheid voor het inbrengen hiervan ligt bij de cultuurhistoricus. Na inbrengen van cultuurhistorie dient een cultuurhistoricus tijdens het gehele proces betrokken te blijven. Vroege en continue aandacht voor cultuurhistorische waarden in het herstructureringsproces levert een aantal voordelen op, namelijk: • • • • •
Een beperkte geslotenheid bij actoren; Een gemeenschappelijk referentiekader; Kennisvergroting bij betrokken actoren; Draagvlakvergroting bij betrokken actoren; Een versneld herstructureringsproces.
Als het bovenstaande niet gebeurt, is de kans groot dat cultuurhistorische waarden alleen nog benut kunnen worden voor verdere detaillering van herstructureringsplannen. De kern van deze plannen zal waarschijnlijk niet meer veranderen ten gunste van de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken. Het grootste gevaar is dat actoren cultuurhistorische waarden zullen negeren bij het niet tijdig inbrengen hiervan. Tevens bestaat de kans dat ze zich verzetten om cultuurhistorische waarden mee te nemen bij het herstructureringsproces van deze wijken. De geslotenheid van actoren neemt hierdoor toe en interdependenties zullen uitblijven. Na het tijdig inbrengen van cultuurhistorische waarden door een cultuurhistoricus doet zich de vraag voor hoe cultuurhistorische waarden zich in herstructureringsplannen laten vertalen. Daarbij gelden twee randvoorwaarden: •
•
Het uitgangspunt dient te zijn dat het behoud van cultuurhistorische waarden een deelbelang is en niet het enige belang in het herstructureringsproces. Het kan dus ook voorkomen dat cultuurhistorische waarden verdwijnen. De belvedère gedachte ‘behoud door ontwikkeling' is hier het centrale uitgangspunt. Het op een hiërarchische wijze inbrengen van cultuurhistorische waarden in het herstructureringsproces is niet de juiste werkwijze; Er dient een afweging plaats te vinden over het al dan niet meenemen van cultuurhistorische waarden in het herstructureringsproces. De belangen van de andere actoren die een rol spelen bij het herstructureringsproces van de naoorlogse wijk moeten hierbij zijn meegewogen. De actoren zijn immers van elkaar afhankelijk om bepaalde belangen te realiseren. Dit geldt ook voor het belang van cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken. Uiteindelijk moet een interdependentie ontstaan tussen actoren ten aanzien van de herstructureringsopgave.
3.3.3 Uitvoering en beheer: van ontwerp naar uitvoering en beheer Een goed "cultuurhistorische verantwoord" herstructureringsplan biedt nog geen garantie dat cultuurhistorische waarden ook daadwerkelijk in de uitvoering en het beheer tot uitdrukking komen. Vooral bij grootschalige projecten met veel verschillende actoren, zoals herstructureringen van naoorlogse wijken, kan spanning ontstaan tussen planvorming en uitvoering en beheer. Dit heeft een aantal oorzaken. In de eerste plaats kan een beheerder niet op de hoogte zijn van de bedoeling of er andere ideeën op nahouden. Er is dus nog sprake van een zekere mate van geslotenheid. De situatie ter plekke kan anders zijn dan was voorgesteld. Ook kan wijzigend beleid in langlopende projecten leiden tot bijstelling van de uitvoerings- en beheersplannen. Het is belangrijk om in de planvormingsfase de beoogde beheerders/uitvoerders te betrekken, zodat deze actoren praktijkkennis naar voren kunnen brengen en tegelijkertijd geïnformeerd worden over de cultuurhistorische aspecten. Daarnaast is het van belang om gelijktijdig uitvoerings- en beheersplan op te stellen. Vaak gebeurt dit in
47
een latere fase van het planvormingsproces en door andere partijen. Hierdoor komen mogelijke praktische en financiële uitvoerings- en beheersproblemen eerder boven tafel, waardoor in het ontwerp al met deze aspecten rekening gehouden kan worden. Voor de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken betekent het dat afstemming dient plaats te vinden tussen herstructureringsplannen en uitvoerings- en beheersplannen. Deze maatregel geldt overigens niet alleen voor het belang van cultuurhistorie maar ook voor andere deelbelangen van de herstructurering van naoorlogse wijken. 3.3.4
Randvoorwaarden
Ambities 1. De cultuurhistorische waarden zijn onderzocht en vastgelegd in een onderzoeksrapport. Daarin moet een prioritering zijn gemaakt van cultuurhistorische waarden die het meest van belang zijn. Ook dient de rapportage te zijn vastgesteld door een desbetreffend bestuur; 2. Er dient sectoraal cultuurhistorisch beleid aanwezig te zijn waarin is aangegeven dat de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken van belang zijn; 3. De cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken moeten beleidsmatig zijn doorvertaald in algemene beleidsplannen, zoals de structuurvisie, de welstandsnota en investeringsplannen; Planvorming 4. Een cultuurhistoricus is van begin tot eind betrokken bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Deze persoon brengt cultuurhistorische waarden in de eerste fase van het herstructureringsproces naar voren. Vervolgens behartigt deze persoon tijdens het gehele proces het belang van het behoud van cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken; 5. Cultuurhistorische waarden moeten beschouwd worden als een deelbelang naast alle andere belangen die spelen bij een herstructurering van naoorlogse wijken en niet als enige belang; 6. Een afweging dient plaats te vinden over het al dan niet meenemen van cultuurhistorische waarden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Uitvoering en beheer 7. Ten behoeve van de cultuurhistorische waarden geldt dat afstemming dient plaats te vinden tussen herstructureringsplannen en uitvoerings- en beheersplannen. 3.3.5 Operationalisatie van de randvoorwaarden Randvoorwaarde
Wijze van meten
Onderzoeksmethode
De cultuurhistorische waarden van een naoorlogse wijk dienen te zijn vastgelegd in minimaal één onderzoeksrapport ten behoeve van het herstructureringsproces. Hierin moet een onderscheid gemaakt zijn in hoofd- en bijzaken. Daarnaast dient een betreffend bestuur het onderzoek te hebben vastgelegd. Een sectorale cultuurhistorische beleidsnota dient aanwezig te zijn.
Literatuurstudie
Ambitie 1
2
48
Literatuurstudie
3
Hierin moet expliciet aandacht geschonken zijn aan de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken. Het meenemen van cultuurhistorische waarden bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken dient expliciet te staan genoemd in algemene beleidsplannen.
Literatuurstudie
Planvorming 4
5
6
Een cultuurhistoricus dient vanaf begin tot einde betrokken te zijn bij het gehele herstructureringsproces. Dit betekent dat deze persoon een actieve bijdrage moet leveren aan project(werk)groepvergaderingen ten behoeve van de herstructureringsopgave. Tijdens de project(werk)groep vergaderingen dient de cultuurhistoricus de cultuurhistorische waarden in te brengen als inspiratiebron ten behoeve van de herstructureringsopgave. De nadruk mag niet liggen op het verbieden van zaken. In de herstructureringsplannen dient expliciete aandacht te zijn voor het behouden van cultuurhistorische waarden (literatuurstudie). Ook dient tijdens het planvormingsproces een afweging plaats te vinden ten aanzien van het al dan niet meenemen van cultuurhistorische waarden (interview).
Interview
Al tijdens de planvormingsfase dienen afspraken te zijn gemaakt tussen de cultuurhistoricus en uitvoerders en beheerders van de desbetreffende naoorlogse wijk waar herstructurering plaatsvindt (interview). Tevens dient er een overlap te zitten in de tijdspanne waarin de herstructurerings- en uitvoerings- en beheersplannen zijn gemaakt (literatuurstudie).
Interview en literatuurstudie
Interview
Literatuurstudie en interview
Uitvoering en beheer 7
49
DEEL III:
CASESTUDY
50
4.
Casus I: Hoograven Utrecht
“Sturen aan de voorkant” (Marien de Lange, directeur woningbouwcorporatie Mitros)
4.1
Inleiding
Op welke wijze zijn de cultuurhistorische waarden meegenomen in het herstructureringsproces van Hoograven? en Welke factoren bevorderden al dan niet het effectief meenemen van cultuurhistorische waarden bij herstructurering van de naoorlogse wijk Hoograven? De eerste casestudy in dit onderzoek richt zich op de herstructurering van Hoograven. Specifiek komt in deze casestudy Nieuw-Hoograven aan bod. Dit is een grootschalige naoorlogse uitbreiding van de stad Utrecht en de wijk Hoograven. De wijk Hoograven herbergt vier subwijken, namelijk (figuur 11) (Marissing, E., van, Bolt, Gideon en Kempen, R., van, 2004): 1. Tolsteeg: een buurt gebouwd rond 1956. Bij deze woningen ligt het accent op middelhoge flatbouw zonder lift; 2. Blokkenbuurt: dit is een van oorsprong vooroorlogse buurt. In de jaren ‘70 heeft hier herstructurering plaatsgevonden in de vorm van sloop/nieuwbouw van woningen. Het is een buurt met veel laagbouw woningen (www.ssh.nl) 3. Oud-Hoograven: een vooroorlogse buurt die voornamelijk bestaat uit vooroorlogse, relatief kleine, eengezinswoningen. 4. Nieuw-Hoograven: een naoorlogse buurt die zich heeft ontwikkeld in de geest van de jaren ’50 (wijkgedachte en stempelbouw): veel portiekflats van vier etages en veel openbaar groen.
Figuur 11 Hoograven in Utrecht (links) en Hoograven opgedeeld in deelgebieden (rechts)
51
Kenmerkend voor Nieuw-Hoograven is de stedenbouwkundige opzet door middel verschillende wooneenheden (hoven) verbonden door groene zones (figuur 12). Door sociale en fysieke problemen in de wijk werd herstructurering noodzakelijk in het midden van de jaren ‘90. Het planproces hiervoor loopt grofweg van 1996 tot 2013. De cultuurhistorische waarden staan door herstructurering in deze wijk onder druk. Toch is in de herstructureringsplannen aandacht voor de cultuurhistorische waarden van de wijk Hoograven, o.a. door het uitvoeren van een cultuurhistorische effectrapportage.
Figuur 12 Stedenbouwkundige hoofdopzet Hoograven (Urban Factory en Steenhuis stedebouw/landschap, 2006) De komende paragraaf gaat eerst in op de wijk Nieuw-Hoograven, waarna een uiteenzetting wordt gegeven over de herstructurering van Hoograven. Het tweede deel van deze casestudy beschrijft op welke wijze de cultuurhistorische waarden een plek hebben gekregen in het herstructureringsproces (onderzoeksvraag 4). De randvoorwaarden uit het theoretisch kader komen hierna aan bod. Tot slot volgen uitspraken over de factoren welke het meenemen van cultuurhistorische waarden in het herstructureringsproces van Hoograven al dan niet hebben bevorderd (onderzoeksvraag 5).
4.2
Nieuw-Hoograven
4.2.1 Utrecht en naoorlogse wijken Utrecht neemt in de wederopbouwperiode een bijzondere positie in. De stad zat na de Tweede Wereldoorlog opgesloten binnen nauwe gemeentegrenzen, waardoor ze zich genoodzaakt zag om de laatste open gebieden in te stad te bebouwen. Pas in 1954 kwam een grenswijziging tot stand, waarbij het grondgebied van de gemeente Utrecht meer dan verdubbelde, van 2300 naar 5200 hectare. De weg was nu vrij voor het bouwen van wijken als Hoograven, Kanaleneiland en later Overvecht. Door deze trage start kon Utrecht profiteren van de ervaring uit andere steden. Het concept van de wijkgedachte werd in Utrecht pragmatisch toegepast en was meer gericht op een efficiënte woningbouw en het realiseren van goed bewoonbare wijken.
52
Het resultaat van 25 jaar naoorlogs bouwen in Utrecht is een krans van grote en kleine woonwijken om de stad. Naast pleinen, moderne architectuur en experimenten van volkshuisvesting, is er ook middelmatigheid en eenzijdigheid aan te wijzen in de naoorlogse wijken. Maar: mooi of lelijk, de wijken markeren een belangrijke fase in de ontwikkeling van de stad Utrecht. Door de specifieke geschiedenis van Utrecht kregen de naoorlogse wijken elk een eigen karakter. Er valt onderscheid te maken in wijken van vóór de annexatie van omliggende gemeenten en van daarna. De eerste categorie bestaat uit binnenstedelijke locaties, waar vooroorlogse en naoorlogse concepten van stedenbouw en architectuur zijn gemengd. De wijken hebben hierdoor een bijzondere structuur gekregen: vooroorlogse stedenbouw en ambachtelijkheid gaan hand in hand met een bescheiden naoorlogse schaalvergroting. Voorbeelden van deze categorie naoorlogse woningbouw in Utrecht zijn Pijlsweerd, Majellapark, Kromme Rijn en de Halve Maan (figuur 13, links). Tot de tweede categorie naoorlogse wijken behoren de grootschalige stadsuitbreidingen, zoals Hoograven, Kanaleneiland (figuur 13), rechts en Overvecht. Deze wijken kenmerken zich door meer industriële bouw en een herhaling van woningtypen. Ze zijn gebouwd na de annexatie van 1954 (gemeente Utrecht, 2006a) .
Figuur 13 Links: Halve Maan. Rechts: Kanaleneiland 4.2.3 Nieuw-Hoograven Met de grenswijziging van 1954 annexeerde de gemeente Utrecht grondgebied van verschillende omliggende gemeenten, waaronder Jutphaas, waar nu Hoograven is gelegen. Dit grondgebied had de gemeente Utrecht hard nodig, omdat het in deze periode een grote bouwopgave kende, waarvoor binnen de eigen gemeentegrens geen plaats meer was. Om deze bouwopgave te realiseren richtte de gemeente de dienst Stadsontwikkeling op. Belangrijk product van deze dienst was een structuurplan voor stedelijke ontwikkeling tot 1970. Dit plan bepaalde ook de inrichting van de nieuwe wijk Hoograven. De Gemeente Jutphaas had in 1931 al een begin gemaakt met een nieuwe woonwijk op het grondgebied waar nu Hoograven ligt. Hiervan zijn slechts een aantal straten gerealiseerd, die tegenwoordig tot de buurt Oud-Hoograven behoren. Ook na de Tweede Wereldoorlog, nog voor de annexatie, was Jutphaas bezig met het realiseren van woningen in Hoograven. Het kreeg daarbij wel nadrukkelijk te maken met de bemoeienis van de dienst Stadsontwikkeling van de gemeente Utrecht. Deze bepaalde in grote lijnen de stedenbouwkundige opzet van de nieuwe woonwijk Nieuw-Hoograven (Edens, C. en van Santen, B, 2004). De buurt Nieuw-Hoograven moest woonruimte gaan bieden aan 20.000 inwoners. Het stedenbouwkundig plan werd op basis van het structuurplan uitgewerkt door de dienst Stadsontwikkeling. Uitgangspunten bij dit plan waren: • •
het zoveel mogelijk handhaven van de industriestrook langs de Vaartse Rijn; het bewust afwijken van de bestaande bebouwing;
53
•
het opnemen van een doorgaande groenzone voor de hele wijk.
Het plan Nieuw-Hoograven is voor een belangrijk deel gebaseerd op de stedenbouwkundige opzet van het Rotterdamse Pendrecht (1949), waar het ‘stempelen’ een kenmerkend principe is. Anders dan in Pendrecht, werden in Hoograven de stempels als min of meer losse eenheden neergelegd en van elkaar gescheiden door singels, wegen en stroken met voorzieningen. De singels, in de vorm van doorlopende groenzones, hadden de functie om een gunstige verhouding te creëren tussen het bebouwde oppervlak en de open ruimte. In de hoven vond een zorgvuldige afweging plaats tussen grootte en bouwvorm van woningen en het gebruik van de openbare ruimte (Urban Factory en Steenhuis stedenbouw/landschap, 2006). Kenmerkend voor Hoograven is de stedenbouwkundige opzet in acht verschillende hoven (wooneenheden). De architecten G. Rietveld, J.Bedaux, R.H. Fledderus en S.J. Wouda zijn gevraagd om invulling te geven aan de hoven. Dit hebben zij ieder op een eigen wijze uitgewerkt. Van Gerrit Rietveld zijn de stempels de Robijnhof in het noorden van Hoograven en de Rijnesteinhof en de Tjepmahof in het zuiden van de wijk. De hoven van Rietveld vallen op door een subtiele hiërarchie van de buitenruimtes in relatie tot de weloverwogen differentiatie van woningtypes. Het centrale plein binnen de hoven van Rietveld is slechts van één kant toegankelijk, waardoor een soort van rustpunt ontstaat. De andere hoven in Hoograven zijn van twee kanten toegankelijk (zie figuur 14).
Figuur 14 Links: hof van beide kanten toegankelijk. Rechts hof van één kant toegankelijk Het (losse) patroon van de hoven, de singels en de afwisseling van openbare ruimtes, groen en verkeerswegen is typerend voor de naoorlogse opzet van Nieuw-Hoograven. Het vele groen tussen en om de bebouwing maakt duidelijk dat Hoograven bedoeld is als tuinstad (Urban Factory en Steenhuis stedebouw/landschap, 2006). Bijlage II is een kaart waarop de stedenbouwkundige structuur van Hoograven uit 1952 staat afgebeeld. De singels, de acht hoven en het werk van Rietveld zijn hierop aangegeven (gemeente Utrecht, 1996a). 4.2.4 Historie en stedenbouwkundige opzet De stedenbouwkundige structuur, de acht wooneenheden en de singelstructuur (figuur 15) vormen samen met de twee parken in het noorden en zuiden van de wijk en de groenzone langs de Waterlinieweg de cruciale elementen die Nieuw-Hoograven zowel samenhang als variatie geven (zie bijlage II). Hiermee zijn tegelijk de belangrijkste cultuurhistorische waarden van de wijk genoemd. De verbondenheid met de naam Gerrit Rietveld aan Nieuw-Hoograven geeft hier een extra dimensie aan. De Robijnhof (figuur 15), de Rijnesteinhof en de Tjepmahof zijn drie van de weinige stedenbouwkundige werken van de architect Rietveld (Urban Factory en Steenhuis stedenbouw/landschap, 2006).
54
Figuur 15 Links: de singelstructuur. Rechts: de eengezinswoningen in de Robijnhof van Rietveld
4.3
Herstructurering
4.3.1 Noodzaak tot herstructurering Halverwege de jaren ’90 bleek dat herstructurering van de wijk Hoograven noodzakelijk was. In 1996 is hiervoor het eerste plan opgesteld: het Wijkontwikkelingsplan Hoograven/Tolsteeg. De noodzaak tot herstructurering wordt hierin als volgt omschreven (Gemeente Utrecht, 1996b, p. 9): “De wijk is toe aan een opknapbeurt. Wil de wijk ook in de toekomst mee kunnen doen, dan kan het niet blijven bij woonverbetering of renovatie en investeringen in openbare ruimte, veiligheid en welzijn, maar zijn ingrijpender maatregelen nodig om de koopkracht in de wijk te behouden en de wijk weer aantrekkelijk te maken voor gezinnen. De openbare ruimte wordt alom als sterk ervaren, maar binnen deze openbare ruimte is aanpak van voorzieningen en woningen een absolute noodzaak. Het accent moet hierbij liggen op Nieuw-Hoograven” De wijk Hoograven is één van de naoorlogse wijken in Nederland waar zowel fysieke als sociale problemen zich voordeden. Deze constatering werd halverwege de jaren ‘90 van de vorige eeuw gedaan. De aanleiding hiervoor was: • • • • • • • • •
de wijk werd steeds minder geliefd bij woningzoekenden; een verloedering van de openbare ruimte; een toenemende criminaliteit; een eenzijdige bevolkingssamenstelling; een afnemend voorzieningenaanbod; een achterstallig onderhoud van de woningen; drugsoverlast; rondhangende jeugd; een toenemende parkeerdruk.
Bovendien voldeden veel woningen niet meer aan de eisen van deze tijd. Ze waren gehorig en het ontbrak aan centrale verwarming en liften. Een gevolg van al deze problemen was dat koopkrachtige gezinnen wegtrokken naar andere woongebieden in de regio, zoals naar Maarssen, Nieuwegein en Leidsche Rijn, de nieuwe VINEX-wijk van Utrecht. Leegkomende woningen werden overgenomen door allochtone gezinnen en jonge Nederlandse huishoudens.
55
De jonge Nederlandse huishoudens zagen de woning in deze wijk vooral als een springplank, in afwachting van een huis dat meer aan hun woonwensen voldeed. Door het wegtrekken van koopkracht werd de leefbaarheid in Nieuw-Hoograven steeds slechter. Hierna volgt een nadere uitwerking van de hierboven genoemde problemen in Hoograven rond 1995 Eenzijdige woningvoorraad Tabel 6 laat de eenzijdige woningvoorraad zien van Nieuw-Hoograven. Tot 2002 is er een toename van sociale huurwoningen tot wel 86% van de woningvoorraad. Na 2002 neemt het aantal sociale huurwoningen af. Vanaf 2002 neemt het percentage koopwoningen als gevolg van de herstructurering aanzienlijk toe.
Koopwoningen (%) Sociale huurwoningen (%) Particuliere huurwoningen (%) Totaal aantal woningen (absoluut)
1965 3 84 13
1986 3 84 13
1996 4 85 11
2002 6 86 8
2004 11 80 9
2007 12 80 8
2251
2250
2424
2595
2535
2447
Tabel 6 Ontwikkeling van de woningvoorraad in Nieuw-Hoograven Bron: Gemeente Utrecht, 2008 en Marissing, E. van, Bolt, G. en Kempen, R. van, 2004) Vervuiling van de openbare ruimte Bij de oplevering van de wijk in de jaren ‘50, en in de jaren daarna, werd de openbare ruimte als een zeer attractief kenmerk van de wijk gezien. Kinderen konden hier prima spelen en de bewoners namen het initiatief om de openbare ruimte te onderhouden. Toch kwam er een kentering. Plantsoenen en openbare tuinen raakten vervuild en leden onder vandalisme. De speelplekken voor kinderen werden onaantrekkelijk door vernielingen en hondenpoep. Noch bewoners, noch de gemeente, noch de woningbouwcorporaties namen tot halverwege de jaren 90, het initiatief om hier iets tegen doen. Er bestond onduidelijkheid over wie verantwoordelijk was voor het beheer van de openbare ruimte: de gemeente of de woningbouwcorporatie. Oorzaken hiervan zijn de vage grenzen in naoorlogse wijken tussen openbare, semi-openbare en private ruimten (Marissing, E. van, Bolt, G. en Kempen, R. van, 2004). Bewoners van de wijk namen ook niet de verantwoordelijkheid om de wijk op een adequate wijze te beheren. Als oorzaak hiervan kan de toenemende individualisering worden genoemd. Kortom: De openbare ruimte van Hoograven is rond 1996 van slechte kwaliteit. Eenzijdige bevolkingsopbouw Met de onderstaande tabel (7) zijn de volgende relevante ontwikkelingen aan te wijzen in relatie tot de noodzaak van herstructurering van Hoograven: • • • •
Een dalend aantal bewoners van de wijk, gecombineerd met een groeiend aantal huishoudens; Een groeiend aantal alleenstaanden en een dalend aantal huishoudens met kinderen; Een proces van vergrijzing; Een toename van het aantal allochtonen.
56
Alleenstaanden (%) Huishoudens met kinderen (%) Totaal aantal huishoudens (%) Jonger dan 29 jaar (%) Tussen 29 en 65 jaar (%) Ouder dan 65 jaar (%) Allochtonen (%) Aantal bewoners (absoluut)
1960 -
1965 -
1970 8.5 24
1975 10.3 25.4
1980 -
1985 43 36.2
1990 49.5 -
1995 52.4 33.2
2002 60.5 26.8
-
-
2701
2751
-
2834
2908
3062
3181
7806
54.1 38.7 7.2 9515
48.4 42.6 9.0 0.9 755
43.3 46.6 10.4 1.4 7856
46.1 40.1 13.8 5.1 6803
46.5 38.8 14.7 16.5 6336
48.4 36.3 15.3 27.0 6240
49.1 37.8 13.1 52.2 6231
48.2 36.8 15.0 55.9 5903
Tabel 7 Demografische ontwikkelingen Nieuw-Hoograven. (Bron: Marissing, E. van, Bolt, G. en Kempen, R. van, 2004) De hierboven genoemde ontwikkelingen hebben er mede toe geleid dat herstructurering noodzakelijk werd. Het aanbod van woningen in Nieuw-Hoograven sluit niet goed aan op de huidige samenstelling en woonwensen van bewoners. Zo hebben veel flats in nieuw-Hoograven geen lift, waardoor ze voor ouderen ongeschikt zijn. Ook is een sterke toename van het aantal allochtonen in de wijk waarneembaar. Deze groep kwam vanaf de jaren ’70 in de relatief goedkope woningen van de vertrekkende koopkrachtige bewoners van de wijk. De hoge werkloosheid en lage scholingsgraad onder allochtonen zijn oorzaken voor veel problemen in de wijk. Een afnemend voorzieningenaanbod De voorzieningen in de wijk nieuw-Hoograven zijn net als de woningen bijna veertig jaar oud. De voorzieningen zijn nog afgestemd op de bevolkingssamenstelling van vlak na de Tweede Wereldoorlog. Destijds woonden er veel autochtone gezinnen in de wijk. Door de gezinsverdunning en de vergrijzing is het aantal inwoners teruggelopen. Daarnaast daalde het draagvlak voor de winkels, omdat de huidige bewoners gemiddeld minder koopkrachtig zijn dan vroegere bewoners. Gebleken is bovendien dat veel mensen buiten de wijk winkelen, omdat de kwaliteit van de aanwezige voorzieningen niet meer voldoet aan de eisen van deze tijd (Gemeente Utrecht, 1996b). 4.3.2 Het herstructureringsproces Het herstructureringsproces van Hoograven kent een lange planperiode. Globaal loopt deze van 1996 tot 2013. Hier komen de belangrijkste herstructureringsplannen aan de orde die richting geven of hebben gegeven aan dit herstructureringsproces. Het eerste plan is het Wijkontwikkelingsplan Tolsteeg/Hoograven, vastgesteld in 1996 door de gemeenteraad, dat zich vooral richt op een fysieke verbetering van de wijk. De gemeente Utrecht, private ontwikkelaars en woningbouwcorporaties hebben vorm gegeven aan de inhoud van dit plan. In tabel 8 staan de belangrijkste actoren die betrokken zijn bij de herstructurering van Hoograven. Vervolgens is in 2003 door de gemeente Utrecht een wijkvisie vastgesteld voor de planperiode van 2003-2013. Deze visie geeft kaders, zowel op fysiek als sociaal gebied, voor wijkprogramma’s die jaarlijks worden vastgesteld. Het wijkprogramma ‘Hoograven in de lift’ (2008) is het meest recente voorbeeld hiervan. Hierin staan concreet meetbare doelen om problemen in de wijk Hoograven het hoofd te bieden. Het accent ligt op meer werkgelegenheid, leren, leefbaarheid en participatie van bewoners: een sociale aanpak. Tot slot wordt ook ingegaan op de raamovereenkomst DUO (De Utrechtse Opgave). Dit is een samenwerkingsverband tussen de gemeente Utrecht en de Utrechtse woningbouwcorporaties, dat zich richt op nieuwbouw in Leidsche Rijn en de herstructurering van bestaande wijken in de stad, waaronder Hoograven.
57
Naam Actor Gemeente Utrecht: o.a. afdeling Stedenbouw en Cultuurhistorie, Projectmanagementbureau en Wijkbureau Zuid. BO-EX MITROS Portaal AM-Wonen Rabo Bouwfonds Wijkraad Zuid
Type actor Overheid
Woningbouwcorporatie Woningbouwcorporatie Woningbouwcorporatie Gebiedsontwikkelaar Projectontwikkelaar Bewonersorganisatie
Tabel 8 Actoren en Hoograven Wijkontwikkelingsplan Tolsteeg/Hoograven (1996) Het Wijkontwikkelingsplan Tolsteeg/Hoograven maakt inzichtelijk waar ontwikkelingen gewenst zijn, concreet uitgedrukt in aantallen woningen met bijbehorende kosten en opbrengsten. Het plan voorziet in de sloop van bijna 1400 woningen. Daarvoor in de plaats worden ongeveer evenveel woningen teruggebouwd. Nieuw-Hoograven, de buurt met de meest urgente problematiek, ondergaat een flinke transformatie van de woningvoorraad. Het percentage eengezinswoningen stijgt van 23% naar 77% en het percentage duurdere woningen van 14% naar 62% (www.kei-centrum.nl, 2008). De doelen die volgens het Wijkontwikkelingsplan bereikt moeten worden met de herstructurering van Tolsteeg/Hoograven zijn (gemeente Utrecht, 1996b): • •
•
• • •
De wijk moet over voldoende kwaliteit beschikken voor de mensen die hier in de toekomst gaan wonen en werken; De woningvoorraad moet beter afgestemd zijn op een evenwichtige bevolkingsopbouw. Dit betekent dat gezinnen in de wijk moeten blijven en dat woningen moeten aansluiten op de woonvoorkeuren van deze tijd; Om koopkracht in de wijk aan te trekken en te behouden zullen er woningen in verschillende marktsegmenten moeten worden aangeboden. Gestreefd wordt naar een verhouding van 50% dure woningen en 50% goedkope woningen; De voorzieningen in de wijk zullen naar kwaliteit en omvang afgestemd moeten zijn op de toekomstige bevolking; functiemenging van wonen en werken is een streefpunt van het ontwikkelingsplan; Verbeteren van de openbare ruimte.
Op basis van deze doelen zijn drie herstructureringsvarianten uitgewerkt, die tot stand zijn gekomen in een open planproces: de parkvariant, de plantsoenvariant en de inspraakvariant. Het open planproces houdt een samenwerking in tussen betrokken actoren (tabel 14) van begin tot eind van het herstructureringsproces. Hierbij is steeds uitgegaan van een samenhang in programma, ruimte en financiën. In het Wijkontwikkelingsplan wordt verwacht dat de herontwikkeling van Hoograven, vanwege de complexiteit van het proces, zich voltrekt over vrij lange tijd. Daarnaast kunnen zich in de periode van 1996 tot 2013 veel wijzigingen voordoen, bijvoorbeeld ten aanzien van de woningmarkt en de ontwikkeling van de koopkracht. De herontwikkeling is om deze redenen opgedeeld in een aantal fases, met bijbehorende projecten, om bijsturing mogelijk te maken. Hierbij geldt dat niet alle projecten binnen de wijk tegelijk worden aangepakt. Onderstaande figuur (15) laat de fasering zien van de herstructurering van Hoograven (gemeente Utrecht, 1996b).
58
Fase I: 1996-2000
Sloop/nieuwbouw 400 woningen Herontwikkeling centrumgebied Hart van Hoograven
Fase II: 2000-2013
Keuzemoment (economie/woningmarkt 2000)
Verdere herontwikkeling Sloop: 400 woningen Nieuwbouw: 600 woningen
Renovatie overige woningen
Figuur 16 Fasering Wijkontwikkelingsplan Tolsteeg/Hoograven (bewerkt) Twee projecten die voortkomen uit het Wijkontwikkelingsplan zijn ‘Hart van Hoograven’ (AMwonen) en de renovatie van ‘de Robijnhof’ (BO-EX). In dit onderzoek zal verder ingezoomd worden op beide projecten, omdat het behoud van cultuurhistorische waarden hier een aanzienlijke rol heeft gespeeld. Naast het project Hart van Hoograven en de renovatie van de Robijnhof zijn er nog verschillende andere projecten in nieuw-Hoograven gerealiseerd, te weten (www.keicentrum.nl, 2008a): •
• • • •
Sloop van 350 portiekwoningen van woningbouwcorporatie Mitros rond de Wulverhorstlaan en Huis te Vlietlaan. In 2001 bouwde AM-wonen hier 102 koopwoningen en 28 sociale huurwoningen terug; een renovatie van 48 eengezinswoningen van Mitros aan de Rijnenburglaan; de vernieuwing van het winkelcentrum en de bibliotheek aan het Smaragdplein en het opknappen van de omliggende openbare ruimte (start project oktober 2002); de bouw van een nieuwe moskee in het Camminghaplantsoen (opening in 2004); de bouw van 24 huurwoningen aan de Hooft Graaflandstraat (Voltooiing in 2006).
De Utrechtse Opgave (www.utrecht.nl) Een belangrijke opgave op gemeentelijk niveau zijn afspraken tussen woningbouwcorporaties en de gemeente Utrecht over de transformatie van de Utrechtse woningvoorraad. Deze zijn vastgelegd in de raamovereenkomst DUO (De Utrechtse Opgave)(2000). Het akkoord voorziet in een gecoördineerde aanpak van investeringen in nieuwbouw in Leidsche Rijn en van investeringen in de herstructurering van de woningvoorraad van Utrechtse wijken. Concreet betekent dit een programma dat in totaal uitgaat van de sloop van 9500 huurwoningen en terugbouw van 9000 woningen, waarvan 3000 huurwoningen. De raamovereenkomst beslaat een periode van 15 jaar, van 2000 tot 2015, en is verdeeld in 3 fasen van 5 jaar. Op dit moment is fase twee aan de gang onder de naam ‘Utrecht Vernieuwt’ welke loopt van 2005 tot 2010. Om de overeenkomst concreter en meer afdwingbaar te maken sluit de gemeente in deze fase met elke corporatie een afzonderlijk contract. Hierin worden afspraken vastgelegd over aantallen en locaties van te slopen, nieuw te bouwen, te herontwikkelen en te renoveren woningen. De onderstaande tabel laat het programma zien van DUO fase 1 en 2 voor de wijk Hoograven (www.utrecht.nl). Het gaat hierbij om sloop of renovatie van woningen. Tabel 9 geeft het DUO-programma voor de wijk Hoograven weer.
59
Project
Oorspronkelijk aantal woningen
Rijnenburglaan Sporthal Hoograven Robijnhof Briljantlaan Hart van Hoograven Hoofd Graaflandstraat Totaal
48 0 194 0 285 36 563
Aantal woningen na renovatie (r) of herstructurering (h) 48 (r) 28 (h) 194 (r) 60 (h) 360 (h) 80 (h) 770
Tabel 9 De Utrechtse Opgave en Hoograven Wijkvisie Utrecht-Zuid (Gemeente Utrecht, 2003) De Wijkvisie Utrecht-Zuid, 2003-2013, geeft op strategisch niveau de ontwikkelingsrichting aan voor Utrecht-Zuid, waar ook Hoograven onder valt. De visie maakt onderdeel uit van het collegeprogramma van de gemeente Utrecht. De actoren die betrokken waren bij de totstandkoming van de wijkvisie waren de wijkraad Zuid, het wijkbureau Utrecht-Zuid en verschillende gemeentelijke afdelingen. Het rapport is voornamelijk een gemeentelijk document en is in samenspraak met bewoners opgesteld. De volgende stappen kunnen hierin onderscheiden worden: 1) 2) 3) 4)
Analyse van de karakteristieken van Utrecht-Zuid; Formulering en prioritering van doelstellingen; Wijkraadpleging; Toetsing van de doelstelling aan gemeentelijke beleidskaders;
De drie thema’s die de hoogste prioriteit hebben gekregen zijn de buitenruimte, sociale samenhang en veiligheid. De realisatie van de doelstellingen van de wijkvisie is niet alleen de verantwoordelijkheid van de gemeente. Een succesvolle uitvoering hangt mede af van de samenwerking tussen verschillende actoren, zoals de gemeente, de politie, woningbouwcorporaties en welzijnsorganisaties. Ook moeten bewoners en bewonersorganisatie hierbij actief betrokken worden. In de wijkvisie staan een aantal fysieke en niet-fysieke maatregelen geformuleerd, die moeten leiden tot een betere wijk. Dit zijn: • • • • • • • •
Een buitenruimte die schoon, functioneel en niet kapot is; Meer sociale samenhang in de wijk; Een grotere feitelijke en gevoelsmatige veiligheid; Een gedifferentieerd woonmilieu waarin cultuurhistorisch erfgoed benut is; Een passend aanbod van sociale en medische voorzieningen; Minder verkeersoverlast en een betere mobiliteit; Een sterkere wijkeconomie; Een beter milieu.
De Wijkvisie is een instrument dat zich richt op het wijkgericht werken. Vanaf 2004 is deze visie leidend voor wijkprogramma’s die voor Hoograven gelden. In wijkprogramma’s staan projecten en activiteiten opgesomd die de gemeente en niet-gemeentelijke actoren, zoals woningbouwcorporaties en welzijnsinstellingen, in een bepaald jaar gaan uitvoeren. Hoograven in de Lift: uitvoeringsprogramma 2008-2009 Het meest recente wijkprogramma is ‘Hoograven in de Lift’, het uitvoeringsprogramma 20082009. Het uitgangspunt hiervan is dat de gemeente, de bewoners en maatschappelijk organisaties aan het werk gaan om van Hoograven een krachtwijk te maken. Onder een krachtwijk wordt verstaan een vitale leefomgeving waar het prettig wonen is en waar mensen betrokken zijn bij de samenleving. Op basis van een probleemanalyse van de wijk en een
60
inventarisatie van wat er al gebeurt, is een strategie ontwikkeld die nodig is om problemen in de wijk op te lossen. De strategie is uitgewerkt in concreet meetbare doelen. Om die doelen te bereiken is een samenhangend pakket maatregelen ontwikkeld dat de komende jaren in de wijk zal worden uitgevoerd. Uit de probleemanalyse blijkt dat er moeilijkheden blijven bestaan die de leefbaarheid in de wijk negatief beïnvloeden, ondanks de herstructurering die al jaren in volle gang is. Hierbij wordt geconstateerd dat de fysieke herstructurering niet automatisch leidt tot sociaaleconomische verbetering voor de bewoners van Hoograven. Om in Hoograven toch een verbetering te bewerkstellingen is het noodzakelijk dat de komende jaren gerichte acties plaatsvinden om de nog bestaande problemen op te lossen en de kansen die vernieuwing biedt te benutten. Het uitvoeringsprogramma ‘Hoograven in de Lift’ wil een gerichte inzet van een aantal specifieke maatregelen in aanvulling op datgene wat al op gang is gebracht. Het accent in de aanpak ligt op Nieuw-Hoograven en richt zich op: • •
Wonen en openbare ruimte: de openbare ruimte vraagt om een kwaliteitsimpuls die de functionaliteit hiervan voor bewoners verhoogt; Werken en leren: een deel van de bewoners heeft behoefte aan extra ondersteuning op het gebied van onderwijs en werkgelegenheid om hun sociaal-ecomische positie te kunnen verbeteren.
Hierbij is de verwachting dat de situatie op het terrein van veiligheid, integreren/participeren en gezondheid in Hoograven voor een deel ook zal verbeteren door de maatregelen die worden genomen op het terrein van wonen/openbare ruimte en wonen en leren. In het wijkactieplan ‘Hoograven in de lift’ wordt gesteld dat een strakke en heldere regie nodig is om de problemen in de wijk op te lossen. Deze regierol ligt bij de wijkmanager, die is aangesteld door de gemeente, en verantwoordelijk is voor de voortgang van het uitvoeringsprogramma, dat bestaat uit allerlei projecten. Ten behoeve van de projecten zijn projectteams opgericht. Ook wordt de communityaanpak ingezet. Dit houdt in dat bewoners zelf het initiatief kunnen nemen om projecten die zich binnen het kader van het wijkactieplan afspelen, te realiseren (interview Aart Jan de Voogd, assistent-wijkmanager gemeente Utrecht).
4.4
Cultuurhistorische waarden en het herstructureringsproces
Hierna is uitgewerkt hoe de cultuurhistorische waarden van Hoograven een plek hebben gekregen in het herstructureringsproces van deze wijk. Drie aspecten komen hierbij aan bod. Ten eerste is onderzocht wat de ambities zijn van verschillende actoren ten aanzien van de cultuurhistorische waarden van Hoograven. In het tweede deel van deze paragraaf is bekeken hoe de cultuurhistorische waarden van Hoograven zijn meegenomen in de herstructureringsplannen. Ten derde komt aan bod hoe de cultuurhistorische waarden van Nieuw-Hoograven zich uiteindelijk hebben vertaald in twee ruimtelijke projecten. Hier is specifiek aandacht voor de herontwikkeling van Hart van Hoograven en de renovatie van de Robijnhof. 4.4.1 Cultuurhistorische ambities van actoren De gemeente Utrecht Beheer van de chaos der eeuwen De gemeente Utrecht heeft haar cultuurhistorisch beleid verwoord in de beleidsnota ‘Beheer van de chaos der eeuwen’ welke is vastgesteld op 2 september 2004. De nota gaat o.a. in op de relatie tussen ruimtelijke planvorming en het behoud van cultuurhistorische waarden en zegt hierover o.a. het volgende (gemeente Utrecht, 2004, p35): “Cultuurhistorische waarden moeten
61
naast andere belangen inzichtelijk blijven in de integrale advisering ten behoeve van de bestuurlijke besluitvorming”. De verbinding tussen cultuurhistorische waarden en ruimtelijke ordening is voor de gemeente Utrecht niet iets van de laatste jaren. Utrecht koos al in 1993 voor de integratie van cultuurhistorische waarden in processen van ruimtelijke ordening, onder meer door het inzetten van cultuurhistorische effectrapportages (CHER). Eerder was de sectie Monumenten vooral gericht op het in stand houden van monumenten. De koerswijziging was uiteindelijk mede aanleiding voor een samenvoeging van de afdelingen Stedenbouw en Monumenten. Met dit beleid liep de gemeente Utrecht vooruit op het Belvedèrebeleid uit 1999 dat dezelfde insteek had. In het cultuurhistorisch beleid van de gemeente Utrecht is een kleine plaats ingeruimd (in de kantlijn) voor het behoud van cultuurhistorische waarden van naoorlogse woningbouwcomplexen. Er wordt opgemerkt dat de stad grote woningbouwcomplexen kent die niet beschermd zijn, maar wel aandacht verdienen vanuit het perspectief van de monumentenzorg. De naoorlogse complexen aan het Tolsteegplantsoen worden als voorbeeld genoemd. In samenwerking met corporaties kan de afdeling Cultuurhistorie van de gemeente Utrecht advies geven over mogelijke renovatie hiervan. De welstandsnota Naast het cultuurhistorisch beleid kent de gemeente Utrecht sedert 2004 een welstandsnota (zie kader) die ingaat op het behoud van cultuurhistorische waarden. Een onderdeel van deze nota is een kaart met daarop de historische kwaliteiten van de gehele gemeente. Deze dient als onderlegger voor welstandskaarten van verschillende gebieden. Hierop is het ambitieniveau ten aanzien van de welstand in de gemeente Utrecht weergegeven. Die bestaat uit een drietal aspecten: open, respect en behoud. De niveaus onderscheiden zich onderling in de mate van vrijheid met betrekking tot omgang van de bestaande stedenbouwkundige structuur en architectuur. Concreet betekent dit dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan het ambitieniveau dat geldt voor het gebied waarbinnen de opgave is gelegen (www.utrecht.nl/welstandsnota). De welstandsnota Met ingang van 1 juli 2004 is de nieuwe woningwet in werking getreden, waarin onder andere staat (artikel 12a) dat gemeenten verplicht zijn een door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota te hebben (www.wetten.nl). Het college van B&W moet vergunningsplichtige bouwwerken toetsen aan ‘redelijke eisen van welstand’. Dit wil zeggen dat een bouwplan op basis van de architectonische verschijningsvorm getoetst wordt op zijn visuele kwaliteit, op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving. In de welstandsnota is zo concreet mogelijk vastgelegd welke welstandscriteria gelden voor verschillende delen van een gemeente. De criteria voor welstand worden in belangrijke mate ontleend aan de stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke context (Müller, E., Peters, R., Baaokems, J. en Bekkers, V., 2006).
Ook voor Hoograven is een beleidskaart vigerend (zie figuur 17). Hierin valt op dat het grootste gedeelte een ‘open’ welstandsniveau heeft. Dit houdt in dat verandering of handhaving van het bebouwingsbeeld beide mogelijk zijn, zowel naar structuur als naar architectuur maar met behoud van landschappelijke waarden. Een aantal gebieden in Nieuw-Hoograven wordt aangeduid met het welstandsniveau ‘respect’. Dit betekent dat essentiële eigenschappen van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristiek moeten worden gerespecteerd. Het betreft hier de complexen van Rietveld en de singelstructuur. Nieuw-Hoograven herbergt geen gebieden die aangemerkt zijn met ‘behoud’, wat duidt op het versterken van in het bebouwingsbeeld aanwezige historisch karakteristieke elementen van architectonische, stedenbouwkundige, landschappelijke of cultuurhistorische aard. Tot slot laat de kaart zien dat Nieuw-Hoograven twee gemeentelijke monumenten kent, namelijk de Nederlands Hervormde
62
Marcuskerk en de Immanuelkerk. Hierop is het welstandsniveau ‘behoud’ van toepassing (www.utrecht.nl/welstandsnota).
Figuur 17 Welstandsnota: beleidskaart Hoograven Het DUO-Protocol en de Structuurvisie Twee andere ter zake doende beleidsdocumenten zijn het DUO-protocol en het Structuurplan 2030 van de gemeente Utrecht. In het DUO-protocol wordt voornamelijk gesproken over de sloop- en nieuwbouw van woningen en niet over een mogelijke renovatie. Dit kan ten koste gaan van de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken, aangezien het behoud van cultuurhistorie in dit beleidsdocument niet aan de orde komt (interview Henk Jansen, beleidsadviseur monumenten van de gemeente Utrecht). In het Structuurplan 2030 van de gemeente Utrecht, waarin de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de stad staat beschreven, komen de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken in het geheel niet aan bod. Er wordt alleen gesproken over de historisch waardevolle binnenstad, de nieuwe Hollandsche waterlinie en de Romeinse nederzetting in de Utrechtse VINEX-wijk Leidsche Rijn (gemeente Utrecht, 2004). Cultuurhistorisch onderzoek Ten behoeve van het Wijkontwikkelingsplan Tolsteeg/Hoograven is in 1996 een cultuurhistorische effectrapportage (CHER) gemaakt door de gemeente Utrecht, afdeling Stedenbouw en Monumenten. Onderdelen van deze publicatie zijn: • • • •
een historische karakteristiek van (Nieuw)-Hoograven; een sterkte/zwakte analyse; een samenvatting van de cultuurhistorische waarden van het gebied aanbevelingen en randvoorwaarden over de omgang met de cultuurhistorische waarden van Nieuw-Hoograven.
De belangrijkste aanbeveling uit de CHER is dat voorzichtig omgesprongen moet worden met de waardevolle stedenbouwkundige structuur van Nieuw-Hoograven. Belangrijke elementen zijn de stempels en de doorlopende singelstructuur (zie bijlage II). Daarnaast moet er zorgvuldig om worden gegaan met eventuele bebouwing van de groene ruimte. Opvallend is dat deze CHER voor het grootste gedeelte aandacht besteedt aan het vooroorlogse Hoograven. Slechts één van de vijftien aanbevelingen richt zich op Nieuw-Hoograven.
63
De CHER is niet het enige cultuurhistorisch onderzoek dat is uitgevoerd voor Hoograven. Ten behoeve van de renovatie van de Robijnhof is een historisch ontwerponderzoek uitgevoerd. Hier wordt later op ingegaan. Bovendien is in 2006 in opdracht van de gemeente Utrecht, door een extern onderzoeksbureau (Steenhuis stedenbouw/landschap en Urban Fabric BV) een cultuurhistorische analyse gemaakt van Hoograven/Tolsteeg. De analyse maakt onderdeel uit van een serie van tien cultuurhistorische analyses die voor de naoorlogse wijken (1945-1965) van Utrecht zijn gemaakt. De onderzoeken zijn bedoeld om een bijdrage te leveren aan de stedelijke vernieuwing die zich in de wijken zal voltrekken. De nadruk hierin ligt op de stedenbouwkundige opzet en de ruimtelijke samenhang, met veel aandacht voor groen (www.utrecht.nl, 2007). AM-wonen Gebiedsontwikkelaar AM-wonen ziet de cultuurhistorische waarden van een gebied als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkelingen en heeft dit vastgelegd in de publicatie ‘AM natuurlijk duurzaam’ (2008). AM-wonen heeft deze publicatie opgesteld, omdat het een bijdrage wil leveren aan een duurzame leefomgeving. Vier aspecten zijn hier van belang, namelijk energie, klimaatbestendigheid, natuur en cultuur. Ten aanzien van de peiler cultuur geeft AM-wonen aan dat behoud van cultuurhistorische waarden en het respecteren en versterken van de lokale cultuur onderdeel moeten zijn van het duurzaam ontwikkelen van een gebied. Er wordt niet expliciet ingegaan op de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken (AM-wonen, 2008). Een tweede publicatie van AM-wonen is: ‘Nieuwe kansen voor oude wijken’. Hierin spreekt AMwonen uit dat zij een rol van betekenis wil spelen bij de ontwikkeling van stedelijke gebieden, zoals bij de herstructurering van naoorlogse wijken. Het gaat ook in op de beperkingen en kansen van de structuur van naoorlogse wijken, namelijk (AM wonen, 2008) “de bestaande ruimtelijke structuur biedt zeker zijn beperkingen – denk aan de soms ten onrechte geïdealiseerde stempelverkavelingen – maar kent ook zijn kansen. De vaak ruim ontworpen en inmiddels uiteraard volwassen groenstructuur geeft een comparatief voordeel van betekenis en kan als uitgangspunt voor het ontwerp voor de vernieuwde wijk een belangrijke identiteitsdrager zijn. De al aanwezige sportvoorzieningen bieden kansen voor hergebruik en bredere sportieve buurtontwikkeling” AM-wonen kan zich vinden in de Belvedère gedachten. Deze manier van denken sluit goed aan op de werkwijze van AM-wonen. Van te voren moet aangegeven worden wat de cultuurhistorische waarden zijn. Vervolgens worden die vertaald naar ruimtelijke plannen. De historie van een gebied maakt in alle plannen van AM-wonen in meer of mindere mate onderdeel uit van ruimtelijke planvorming (interview Hugo Nijhoff, ontwikkelingsmanager AMwonen). De woningbouwcorporaties De woningbouwcorporaties Mitros en BO-EX hebben geen beleid dat zich specifiek richt op de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken. Wel kent Mitros een monumentenbeleid dat zich voornamelijk richt op de beschermde gemeentelijke- of rijksmonumenten, waar het er veel van in bezit heeft. Deze woningbouwcorporatie heeft geen monumenten in naoorlogse wijken, waardoor het beleid hier niet van toepassing is. De aanwezigheid van een monumentenbeleid geeft wel aan dat Mitros inziet dat de geschiedenis van een locatie een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van de leefomgeving (Mitros, 2001). Wel gaat Marien de Lange, directeur van de woningbouwcorporatie Mitros, tijdens de themadag ‘Waarden in ontwikkeling’ in op de wijze waarop cultuurhistorische waarden meegenomen kunnen worden bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Zijn centrale boodschap is: ‘Sturen aan de voorkant’. Dit betekent volgens hem dat cultuurhistorie in een vroeg stadium aan tafel moet
64
zitten bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Marien de Lange: “Stap daarbij af van het traditionele model van monumentenzorg. Zoek geen houvast in de vergunningverlening. Op deze wijze verlies je het in naoorlogse wijken”. Samenwerken met woningbouwcorporaties en andere actoren is wel de juiste oplossing om cultuurhistorische waarden te behouden. Het is hierbij van belang om als team Monumenten het initiatief te nemen richting woningbouwcorporaties. Dit is volgens Marien de Lange nog onvoldoende het geval. Hierdoor zit cultuurhistorie niet aan tafel bij belangrijke beslismomenten in het herstructureringsproces (expertmeeting: Marien de Lange). De woningbouwcorporatie BO-EX zet zich in voor het behoud van cultureel erfgoed in de gemeente Utrecht. Dit is overigens niet vastgelegd in specifiek beleid, maar blijkt vooral uit de gevoerde interviews voor deze casestudy. Een recent voorbeeld is het renoveren van de Robijnhof die in de oorspronkelijke plannen gesloopt zou worden ten gunste van nieuwbouw. BO-EX is echter van gedachten veranderd, omdat het inzag dat een stedelijk ontwerp van de grote architect Rietveld beslist behouden moet blijven voor de stad Utrecht (interview Rolf van der Weide en Henk Jansen). 4.4.2 Cultuurhistorische waarden in de herstructureringsplannen Het Wijkontwikkelingsplan Tolsteeg/Hoograven (1996) De aanbevelingen uit de CHER zijn doorvertaald naar het Wijkontwikkelingsplan voor Tolsteeg/Hoograven. In de eerste plaats wordt in het Wijkontwikkelingsplan opgemerkt dat er in Hoograven dan wel veel problemen zijn, maar de wijk heeft ook positieve kwaliteiten. Het gaat dan vooral om de sterke stedenbouwkundige opzet met relatief veel groen. Vervolgens zijn de stempels als bijzondere kwaliteit aangemerkt met een “subtiel evenwicht in de openbare ruimte van binnenhoven en groen tussen de woningen” (gemeente Utrecht, 1996b). Daarnaast krijgt ook de openbare ruimte tussen de stempels een hoge waardering vanwege de ‘statige’ singels, waarlangs verschillende plantsoenen liggen. Het behouden van de cultuurhistorische waarden behoort tot één van de ruimtelijke doelen die zijn opgesteld voor Nieuw-Hoograven in het Wijkontwikkelingsplan (Gemeente Utrecht 1996b): “Op zichzelf zou het natuurlijk denkbaar zijn om de structuur van het groen en de stempels ter discussie te stellen, maar gezien het brede draagvlak is dit sterke punt van de wijk juist als centraal thema voor de toekomst genomen”. Het Wijkontwikkelingsplan geeft een voorzet voor toekomstige ontwikkelingen in de wijk in relatie tot het behoud van cultuurhistorische waarden. De singelstructuur zou ecologisch gekoppeld kunnen worden aan de groenstructuur van de aangrenzende wijk Lunetten. Het behouden en ontwikkelen van de cultuurhistorisch waardevolle singelstructuur levert op deze wijze een bijdrage aan het realiseren van een aantrekkelijke woonomgeving. Het behoud van de singelstructuur is vertaald in de inrichtingsvarianten die het wijkontwikkelingsplan geeft. Uitgangspunt is dat de hoeveelheid groen in grote lijnen gelijk blijft, terwijl de kwaliteit hiervan door de herinrichting in de hele wijk toeneemt. De cultuurhistorische waarden van het groen in Nieuw-Hoograven dienen om de gewenste kwaliteitsverbetering te realiseren. Het beeldkwaliteitsplan Hoograven (1999) Op basis van het Wijkontwikkelingsplan is een beeldkwaliteitsplan voor Hoograven gemaakt. Dit instrument doet concrete uitspraken over het versterken van de stedenbouwkundige structuur van de wijk en geeft richtlijnen voor het uitwerken van de ontwikkellocaties uit het Wijkontwikkelingsplan. Ontwikkellocaties zullen door de Commissie Welstand en Monumenten getoetst worden op basis van de uitkomsten van het beeldkwaliteitsplan. Verder is dit plan gekoppeld aan het juridische deel van het bestemmingsplan Hoograven-Tolsteeg, via de ‘beschrijving in hoofdlijnen’. De CHER, die voor het Wijkontwikkelingsplan is gebruikt, is uitgangspunt geweest voor het beeldkwaliteitsplan. Dit betekent dat een hoofdstuk in het beeldkwaliteitsplan is gewijd aan de
65
historie van de wijk. Daarnaast gaan de aanbevelingen per deelgebied in op de cultuurhistorische waarden van nieuw-Hoograven. De singelstructuur en de stempels worden hierin benadrukt. Wijkvisie Utrecht-Zuid (2003) Ook in de Wijkvisie Utrecht-Zuid 2003-2013 hebben de cultuurhistorische waarden van NieuwHoograven een plek gekregen. Als karakteristiek van de wijk wordt de stempelstructuur en de singelstructuur genoemd. Eén van de doelstellingen is dan ook het benutten van dit cultuurhistorisch erfgoed. Het moet leiden tot een meer aantrekkelijke woonomgeving waarmee ook de gewenste differentiatie eenvoudiger kan worden gerealiseerd. De renovatie van de Robijnhof is hier een goed voorbeeld van. De naam Rietveld wordt ingezet om een nieuwe doelgroep aan te trekken (gemeente Utrecht, 2003). Wijkactieplan: ‘Hoograven in de Lift’ (2008) Het wijkactieplan ‘Hoograven in de Lift’ gaat evenals het Wijkontwikkelingsplan en de wijkvisie in op het behouden van de cultuurhistorische waarden van nieuw-Hoograven. Hierin wordt gesteld dat de woonomgeving en de inrichting ervan meer moeten aansluiten op de stempelstructuur. Ook hier wordt de renovatie van de Robijnhof als voorbeeld genoemd: “de renovatie van de Robijnhof in Rietveldstijl met de realisatie van woon-werkwoningen verhoogt de woonkwaliteit in de wijk” (p. 15). 4.4.3 Uitvoering: Hart van Hoograven en de Robijnhof Twee ontwikkellocaties die voortkomen uit het Wijkontwikkelingsplan van 1996 zijn de herontwikkeling van ‘Hart van Hoograven’ en de renovatie van de Robijnhof. In beide projecten zijn cultuurhistorische waarden nader uitgewerkt. Hart van Hoograven Het project Hart van Hoograven beoogt een transformatie van het centrumgebied van de wijk. Het project, gelegen aan ‘t Goylaan, voorziet in een nieuw woon-, zorg-, winkel- en zorgprogramma. Kwantitatief ziet het programma er als volgt uit (www.kei-centrum.nl, 2008): -
sloop en nieuwbouw van 360 woningen, zowel eengezinswoningen als appartementen, met (gebouwde) parkeervoorziening voor alle koopwoningen; 3850m2 winkeloppervlak; 650m2 voor een gezondheidscentrum en 1500 m2 voor een buurtcentrum. realisatie van een groengebied en parkzone;
Hoewel het nieuwe winkelcentrum voorziet in de sloop en nieuwbouw van woningen is rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden van het gebied. Het stedenbouwkundig programma van eisen (SVPE) speelde hierin een belangrijke rol en diende als gemeentelijk toetsingskader voor de ontwikkeling van het winkelcentrum. Het SPVE begint met een analyse van het plangebied, waarin onder meer aandacht is voor de historische ontwikkeling, de wijkgedachte en de stempel- en groenstructuur. De volgende stap in het SPVE is de formulering van stedenbouwkundige uitgangspunten. Het belangrijkste uitgangspunt is aansluiting van de nieuwe stedenbouwkundige hoofdstructuur bij de bestaande stedenbouwkundige opzet van de gehele wijk. Wel krijgt de bestaande stempel een nieuwe betekenis/invulling. Dit behelst de sloop van woningen en portiekflats en vervolgens nieuwbouw van woningen, appartementen en winkels binnen de kenmerkende stempelstructuur. Bettina van Santen, architectuurhistorica van de gemeente Utrecht: “Het is jammer dat de portiekflats verloren zijn gegaan, omdat deze een aanzienlijke cultuurhistorische waarde hadden. Ze zijn vervangen door vrij expressief vormgegeven bebouwing (zie figuur 18). De naoorlogse architectuur kenmerkte zich juist door een bepaalde mate van ingetogenheid. Het is niet aan de orde geweest om deze flats op een andere manier te hergebruiken”.
66
Figuur 18 "expressieve" vormgeving 'Hart van Hoograven' (bron: www.hof-rijnland.nl) De kenmerkende singelstructuur die door het plangebied loopt, blijft behouden. Door de compacte bebouwing, middels de vernieuwde stempel (zie figuur 18), ontstaat ruimte om een groot deel van het groenprogramma te koppelen aan de bestaande en cultuurhistorisch waardevolle singelstructuur (Kraaijenvanger-Urbis, 2003)(figuur 19).
Figuur 19 Stedenbouwkundig plan 'Hart van Hoograven': behoud van de stempel (rood) en de singelstructuur (groen) (bron: www.qasa.nl, bewerkt) Behoud en versterking van de groen- en singelstructuur is wel een discussiepunt geweest. AMWonen wilde graag bebouwing toevoegen binnen de groen- en singelstructuur. Bijvoorbeeld door het realiseren van een restaurant/paviljoen. Dit was tegen de wens van de gemeente Utrecht in. Volgens Hugo Nijhoff (AM-wonen) lag de nadruk in de nota van uitgangspunten teveel op het verbieden van zaken. “De uitgangspunten waren voorschrijvend en binnen bepaalde kaders, contouren, gesteld”. Volgens hem was het mogelijk om de kwaliteiten van de groen- singelstructuur nog beter te benutten. “Het is meer dan alleen kijkgroen”. De cultuurhistorische waarden zijn volgens Hugo Nijhoff niet “in de perceptie van vandaag geplaatst”. Het behouden van de cultuurhistorische waarden van de singelstructuur is door de gemeente te ver doorgevoerd. Er wordt niet gestuurd op kansen” (interview Hugo Nijhoff). Na onderhandelingen is besloten dat de gemeente financiële middelen beschikbaar stelde om de groen- en singelstructuur te behouden (interview Aart Jan Voogt en Bettina van Santen). Henk
67
de Wit, programmamanager voor de wijk Hoograven, kan zich wel voorstellen dat de oorspronkelijke structuur niet altijd gehandhaafd kan blijven om cultuurhistorische waarden te behouden. Hij zegt hierover: “Het is aardig om uit te kunnen leggen dat de structuur vanuit historisch oogpunt een verhaal kent, maar het is de vraag of het behouden hiervan daadwerkelijk een bijdrage levert aan de kwaliteit van een gebied. Wellicht dat een nieuwe, meer innovatieve structuur, meer kwaliteit biedt”. De renovatie van de Robijnhof is volgens Henk de Wit een goed voorbeeld waar de behouden cultuurhistorische waarden een toevoeging zijn voor de kwaliteit van het gebied (interview Henk de Wit). Dit wordt ook onderkend door Henk Jansen, beleidsadviseur monumenten van de gemeente Utrecht, die structureel bij dit project betrokken was (interview Henk Jansen). De Robijnhof Nieuw-Hoograven staat bekend om de 3x194 woningen die architect Gerrit Rietveld eind jaren vijftig heeft ontworpen. Het betreft drie hoven (stempels) met elk 194 woningen. In april 2004 is woningbouwcorporatie BO-EX gestart met de uitvoering van een renovatieplan van één van de hoven, namelijk de Robijnhof. Renovatie was noodzakelijk, omdat de woningen in veel opzichten niet meer voldeden aan de eisen van deze tijd. De corporatie koos voor renovatie, omdat het inzag dat het complex een bijzondere architectonische en stedenbouwkundige kwaliteit bezit. Projectleider Martin Gunter van Bo-Ex (www.kei-centrum.nl, 2008c): "Dit complex is zonder meer monumentaal. Bovendien zit het constructief heel goed in elkaar. En de werkelijkheid is ook, dat er behoefte is aan gestapelde bouw voor jonge, kleine huishoudens. We zitten hier vlakbij het centrum van de stad. De stedenbouwkundige opzet, de 'stempel' genoemd, is heel bijzonder. Niet alleen de fysieke en sociale problemen van de wijk stonden centaal, ook de architectonische kwaliteiten werden meegenomen in het renovatieplan. De woningen werden zowel aan de binnen- als buitenzijde opgeknapt met respect voor het architectonische gedachtegoed van de architect Rietveld (zie figuur 20). Daarbij is de oorspronkelijke detaillering (lichtgrijze kozijnen, horizontale 10x20 tegels en puien met bovenlichten van geribbeld glas) en het kleurgebruik zoveel mogelijk teruggebracht. Met betrekking tot de gevel en de plattegrond van de woningen hebben veranderingen plaats gevonden ten opzichte van het oorspronkelijke ontwerp. De isolatie van de woningen is verbeterd.
Figuur 20 Links en rechts: de Robijnhof na de renovatie
68
Ook de buitenruimte is aangepakt door (www.keicentrum, 2008c): • • •
het aanbrengen van een visuele scheiding tussen straat en binnenterrein; het in oude staat terugbrengen van de open en sobere inrichting van de binnenterreinen; het realiseren van voldoende parkeervoorzieningen.
De herinrichting is geen reconstructie van de situatie in de jaren ’50, maar een inrichtingsplan dat het gedachtegoed van de architect Rietveld respecteert. Belangrijke doelen van BO-EX bij de renovatie van de ‘Rietveldwoningen’ zijn het verbeteren van het imago van de wijk Hoograven en het bevorderen van een meer gedifferentieerde bevolkingssamenstelling. De woningbouwcorporatie wil voornamelijk jonge, kleinere huishoudens aantrekken. De naam van Rietveld is gebruikt bij de marketingstrategie om deze doelgroep aan te trekken (Jansen, H., 2008). Belangrijk in de renovatie van de woningen en de inrichting van de buitenruimte was een historisch ontwerponderzoek. Zowel bij de corporatie BO-EX als de gemeente was behoefte aan een visie op beheer en inrichting van de buitenruimte van de vier Rietveldcomplexen. Daarnaast bestond een gebrek aan kennis over de ontwerpgeschiedenis van deze buurten. Dit was aanleiding voor het uitvoeren van een historisch ontwerponderzoek om informatie over de naoorlogse tijdslaag te krijgen, opdat een goede afweging gemaakt kon worden bij toekomstige ontwikkelingen. Dit onderzoek is in opdracht van het team Cultuurhistorie van de gemeente Utrecht en de woningbouwcorporatie BO-EX verricht (www.steenhuis-onderzoek.nl, 2002). Voor het historische ontwerponderzoek droeg Projectbureau Belvedere een subsidie bij van € 16.000, de Gemeente Utrecht, afdeling Stedenbouw en Monumenten € 4.000,- en BO-EX € 1.400,- (www.keicentrum, 2008c). De Robijnhof is de eerste buurt waarop het ontwerponderzoek is ‘toegepast’. Hierbij was een goede samenwerking tussen de gemeente Utrecht en de woningbouwcorporatie BO-EX van belang. Beide actoren zagen in dat het behouden van het Rietveldcomplex een verbetering van de kwaliteit in Nieuw-Hoograven opleverde. Het project dient dan ook als voorbeeld voor de andere twee complexen die door Rietveld zijn ontworpen (Jansen, H., 2008). Een voordeel van het renoveren van de woningen was dat het ontwikkelingsproces relatief snel is verlopen. Dit kwam vooral, omdat geen langlopende ruimtelijke procedures gevolgd hoefden te worden. De flats bleven bestaan, waardoor geen procedure voor wijziging van het bestemmingsplan nodig was. Voordelen van dit relatief korte proces waren: een goede verstandhouding tussen gemeente en woningbouwcorporatie, minder financiële uitgaven en een gewenste stadsontwikkeling (interview Henk Jansen en Rolf van der Weide).
4.5
Toetsing aan randvoorwaarden uit het theoretisch kader
In de onderstaande tabel (10) vindt een terugkoppeling plaats naar de randvoorwaarden die in het theoretisch kader zijn opgesteld ten aanzien van het effectief meenemen van cultuurhistorische waarden in het herstructureringsproces. Dit om na te gaan welke factoren al dan niet bevorderlijk zijn voor het meenemen van deze waarden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Randvoorwaarde
Toelichting 1. Ambities: cultuurhistorisch onderzoek en beleid
1a) Cultuurhistorisch onderzoek
Kennis over de cultuurhistorische waarden van Hoograven is aanwezig in de vorm van cultuurhistorisch onderzoek. De CHER en het historisch ontwerponderzoek Robijnhof waren onderlegger voor het wijkontwikkelingsplan Tolsteeg/Hoograven en het renovatieplan van de Robijnhof. De cultuurhistorische analyse Tolsteeg/Hoograven (2006)
69
behoort niet specifiek tot een herstructureringsplan. Dit onderzoek gaat alleen in op de cultuurhistorische en stedenbouwkundige kwaliteiten van Tolsteeg en Hoograven, overigens wel met de intentie om als inspiratiebron te dienen bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in de wijk. Positief punt van deze analyse is dat deze is toegeschreven naar de gebruikers hiervan, zoals woningbouwcorporaties, private ontwikkelaars en bewoners. De analyse is goed leesbaar, bevat veel kaartmateriaal en afbeeldingen en is fraai vormgegeven (interview Mark Stafleu). Alle cultuurhistorische onderzoeken zijn uitgevoerd in opdracht van de gemeente Utrecht. Het historisch ontwerponderzoek voor de Rietveldcomplexen is een coproductie van de gemeente en de woningbouwcorporatie BO-EX en uitgevoerd het adviesbureau Steenhuis Stedenbouw/Landschap.
1b) Cultuurhistorisch beleid
Een bezwaar van alle cultuurhistorische rapportages die zijn gemaakt voor Hoograven is dat deze niet bestuurlijk zijn vastgelegd, waardoor een zekere status ontbreekt. Het gevaar bestaat dat de rapportages blijven ‘hangen’ in het ambtelijke apparaat. Dit bevordert het ad-hoc meenemen van cultuurhistorische waarden bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken (interview Bettina van Santen, Mark Stafleu en Aart Jan Voogt). Een tweede bezwaar is de vrijblijvendheid van de cultuurhistorische rapportages. Persoonlijke interesse bepaalt vaak of cultuurhistorie wordt meegenomen bij ruimtelijke plannen. Nergens staat dat het verplicht is om dit te doen. De oorzaak hiervan is tweeledig. Als eerste ontbreekt het vaak aan een bestuurlijke status, zoals eerder al is genoemd. Ten tweede ontbreekt over het algemeen een financiële stimulans om cultuurhistorische waarden mee te nemen in het herstructureringsproces. Mogelijke oplossingen hiervoor zijn het in het leven roepen van een plankostenregeling of een subsidieregeling (interview Mark Stafleu en Henk de Wit). De gemeente Utrecht heeft een beleid dat ervan uitgaat dat cultuurhistorie een onderdeel is van ruimtelijke planvormingsprocessen. Het beleid gaat echter niet specifiek in op de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken in de stad (o.a. interview Bettina van Santen en Henk Jansen). Alleen de welstandsnota van de gemeente Utrecht gaat structureel in op de historische kwaliteiten van Hoograven. Ondanks dat de gemeente Utrecht geen vastgesteld beleid kent dat zich specifiek richt op de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken, zijn in dit verband toch een aantal aspecten van belang. De afdeling Stedenbouw & Monumenten Het team Cultuurhistorie van de gemeente Utrecht vormt samen met het team Stedenbouw één afdeling. De stedenbouwkundigen van de gemeente Utrecht zijn vaak al vanaf het begin betrokken bij het ruimtelijk planvormingsproces, doordat zij ruimtelijke randvoorwaarden formuleren. In dit verband zijn korte lijnen tussen Monumenten en Stedenbouw heel belangrijk, omdat binnen deze randvoorwaarden ook rekening gehouden moet worden met de cultuurhistorische waarden van een gebied. Dit wil overigens niet zeggen dat cultuurhistorische waarden automatisch onderdeel zijn van het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Dit vraagt een proactieve houding van het team
70
Monumenten (interview Mark Stafleu en Henk de Wit). Het is hierbij noodzakelijk dat dit team inzicht heeft waar zich in de stad ruimtelijke ontwikkelingen voordoen en hoe die zich verhouden tot de cultuurhistorische waarden van een gebied. (interview Henk Jansen). Affiniteit met Cultuurhistorie Een volgende factor die van belang is voor het meenemen van cultuurhistorische waarden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken is het inschakelen van externe adviseurs die gespecialiseerd zijn in het naoorlogse erfgoed. Dit is gebeurd bij de renovatie van de Robijnhof. Bertus Mulder, die samenwerkte met Gerrit Rietveld, is gevraagd om het ontwerp voor de renovatie van de woningen vorm te geven. Zijn expertise heeft ertoe geleid dat de woningen gerenoveerd konden worden volgens het gedachtegoed van Rietveld. Hetzelfde geldt voor het opstellen van het SPVE van Hart van Hoograven. Dit is uitgevoerd door stedenbouwkundig adviesbureau Kraaijvanger-Urbis dat ook de cultuurhistorische waarden van het gebied heeft onderzocht. Het is volgens Bettina van Santen van belang dat bij de selectie van een stedenbouwkundig bureau een eenduidige opdrachtformulering wordt afgegeven, waarin ook de cultuurhistorische waarden expliciet aan bod komen. Daarnaast moet een dergelijk bureau affiniteit hebben met de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken (interview Bettina van Santen).
1c) Cultuurhistorische waarden in algemene beleidsplannen
Ondersteunen van bewoners De gemeente Utrecht ondersteunt initiatieven van bewoners op het gebied van cultuurhistorie. Bewoners krijgen een steeds grotere rol bij de herstructurering van naoorlogse wijken (o.a. interview Henk de Wit). Draagvlak onder bewoners voor cultuurhistorische waarden is noodzakelijk voor het behoud hiervan. Hoograven kent een vereniging die zich bezig houdt met de cultuurhistorische waarden van de wijk: de Historische kring Tolsteeg/Hoograven. Zij zorgt voor allerlei activiteiten rond de geschiedenis van de wijk, zoals organiseren van rondwandelingen en thema-avonden, het uitgeven van publicaties, etc. Een dergelijke vereniging maakt de cultuurhistorische waarden inzichtelijk voor de bewoners van de wijk (Interview Aart Jan Voogt en Peter Sprangers/Walter Kamps). De historische kring Hoograven richt zich tot nu toe op Oud-Hoograven en was dan ook niet direct betrokken bij het herstructureringsproces van Nieuw-Hoograven. Wel verplaatst de aandacht zich steeds meer naar Nieuw-Hoograven. Aart Jan Voogt zegt hierover: “Wellicht dat de aandacht voor OudHoograven ook het imago van de cultuurhistorische waarden van Nieuw-Hoograven verbetert”. De cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken staan niet genoemd in algemene beleidsplannen van de gemeente Utrecht, zoals de structuurvisie van de gemeente Utrecht, Het Duo-protocol, investeringsplannen, etc. AM-wonen kent een tweetal publicaties waarin het ingaat op het behoud en ontwikkelen van cultuurhistorische waarden: ‘Nieuwe kansen voor oude wijken’ en ‘AM natuurlijk duurzaam’. Hierin wordt gesteld dat cultuurhistorische waarden een inspiratiebron zijn voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen.
71
De woningbouwcorporaties kennen geen beleid dat gericht is op het behouden van de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken. Wel is van Mitros en BO-EX bekend dat zij zich inzetten voor het behouden van cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken (o.a. interview Rolf van der Weide en Henk Jansen). Voorwaarde is dat het behouden van cultuurhistorische waarden een toegevoegde waarde is voor de leefkwaliteit van een wijk. 2. Planvorming: cultuurhistorische waarden en het herstructureringsproces 2a) Inbreng cultuurhistorische waarden in een vroeg stadium van het planproces
2b) Cultuurhistorische waarden als deelbelang
2c) Afweging ten aanzien van meenemen cultuurhistorische waarden
Een cultuurhistoricus van de gemeente Utrecht heeft de cultuurhistorische effectrapportage Hoograven geschreven ten behoeve van het Wijkontwikkelingsplan. Deze persoon is verder niet meer structureel betrokken geweest bij de uitwerking van de ruimtelijke projecten voortkomend uit het Wijkontwikkelingsplan. Een stedenbouwkundige van de gemeente Utrecht heeft de cultuurhistorische waarden van Hoograven vervolgens een plek gegeven in deze ruimtelijke projecten. Alleen bij de renovatie van de Robijnhof is een cultuurhistoricus structureel betrokken geweest (interview Henk Jansen en Hugo Nijhoff). Volgens Mark Stafleu van de gemeente Utrecht is het een aandachtspunt dat voldoende cultuurhistorici kennis hebben van het naoorlogs erfgoed. Omdat dit een relatief jong onderzoeksveld is, bestaat het gevaar dat het hier nogal eens aan ontbreekt. Wanneer meer cultuurhistorici kennis hebben van het naoorlogs erfgoed zullen zij zich er ook eerder verbonden mee voelen en zich inzetten om dit te behouden (interview Mark Stafleu). De strategie van de gemeente Utrecht is dat cultuurhistorische waarden onderdeel uitmaken van het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Kernpunt hierbij is dat het behoud van cultuurhistorische waarden een deelbelang is en niet het enige belang (interview Henk de Wit, Bettina van Santen, Henk Jansen en Mark Stafleu). De herstructurering van naoorlogse wijken is een zoektocht naar een balans tussen financiën, functionaliteit, ruimtelijke kwaliteit en draagvlak bij actoren. Binnen dit speelveld vindt een voortdurende afweging van belangen plaats, waaronder het cultuurhistorische belang. Het ideaalbeeld is dat alle belangen op elkaar passen, maar de praktijk laat zien dat dit lang niet altijd het geval is (interview Henk de Wit). Twee voorbeelden waar de cultuurhistorische waarden een deelbelang waren, zijn de renovatie van de Robijnhof en de herontwikkeling van Hart van Hoograven. Bij het opstellen van de herstructureringsplannen is een afweging gemaakt over het al dan niet meenemen van de cultuurhistorische waarden van Nieuw-Hoograven. Zowel in het Wijkontwikkelingsplan, de wijkvisie als het wijkactieplan is ervoor gekozen om cultuurhistorische waarden te behouden. Het gaat hierbij om: •
•
De structuur van de wijk: een voorbeeld is het Hart van Hoograven waar de stempel een nieuwe invulling heeft gekregen; Het Rietvelderfgoed: de Robijnhof is gerenoveerd volgens het gedachtegoed van Rietveld. Daarbij is wel rekening gehouden met de eisen en wensen van deze tijd. Het credo ‘behoud door
72
•
ontwikkeling’ gaat hier dan ook goed op. De singelstructuur is een belangrijke ruimtelijke drager in de wijk, ook in relatie tot toekomstige ontwikkelingen. Het realiseren van groen en het behouden van cultuurhistorische waarden gaan in dit geval goed samen.
Kortom: de belangrijkste cultuurhistorische waarden van Hoograven, zoals omschreven in de CHER, zijn tijdens het gehele proces overeind gebleven. 3. Uitvoering en beheer: van ontwerp naar uitvoering en beheer 3a) Afstemming planvorming tussen uitvoeringsbeheersplannen
Binnen het herstructureringsproces van Hoograven is weinig tot geen aandacht voor uitvoering en beheer van plannen. Hierover staat niets genoemd in de herstructureringsplannen. Henk Jansen maakt zich daar dan ook zorgen over. Als de sociale problematiek in de wijk niet vermindert, ontstaan ook problemen in de fysieke openbare ruimte. Het is van belang dat afspraken worden gemaakt over de verantwoordelijkheid voor beheer en onderhoud van de openbare ruimte en voor de bebouwde omgeving (interview Henk Jansen). Alleen het historisch onderzoek naar de drie Rietveldcomplexen gaat in op het toekomstige beheer van de openbare ruimte.
Tabel 10 Toetsing aan randvoorwaarden uit het theoretisch kader
4.6
Conclusie
In deze conclusie wordt antwoord gegeven op de vraag welke factoren het meenemen van cultuurhistorische waarden in het herstructureringsproces van Hoograven al dan niet hebben bevorderd. Een onderscheid is gemaakt in ambities, proces en uitvoering en beheer. De belangrijkste conclusie in deze casestudy is dat de cultuurhistorische waarden vanaf het begin onderdeel zijn geweest van het herstructureringsproces van Hoograven. Het cultuurhistorisch beleid van de gemeente Utrecht gaat ervan uit dat cultuurhistorische waarden in een vroeg stadium aan bod moeten komen bij ruimtelijke planvorming. Er is dan ook door een cultuurhistoricus van de gemeente Utrecht een CHER gemaakt ten behoeve van het Wijkontwikkelingsplan Tolsteeg/Hoograven. Een nadeel van dit beleid is dat het ontbreekt aan expliciete aandacht voor de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken in Utrecht. Er is niet duidelijk aangegeven (op kaart) of en welke cultuurhistorische waarden van belang zijn. Hierdoor is het niet mogelijk om in een vroeg stadium in te schatten of cultuurhistorische waarden een rol spelen bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Een tweede bezwaar is dat de cultuurhistorische onderzoeken die voor (Nieuw)-Hoograven zijn gemaakt niet bestuurlijk zijn vastgelegd. Hierdoor werden cultuurhistorische waarden ad-hoc in het herstructureringsproces van Hoograven meegenomen. Het meenemen van deze waarden is meer gebaseerd op persoonlijke interesse dan op bestuurlijke besluitvorming. Een laatste bezwaar is dat een cultuurhistoricus niet structureel betrokken is geweest bij het gehele herstructureringsproces, met uitzondering van de renovatie van de Robijnhof. Hier kregen cultuurhistorische waarden op een goede wijze een plek in de ruimtelijke plannen. De Robijnhof is gerenoveerd volgens het gedachtegoed van de architect Gerrit Rietveld. Een goede samenwerking tussen de woningbouwcorporatie BO-EX en het team Monumenten van de gemeente was hierbij van belang.
73
Wel bevorderend: Ambities • Het cultuurhistorisch beleid van de gemeente Utrecht gaat er al sinds 1993 van uit dat cultuurhistorische waarden integraal onderdeel uitmaken van ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de herstructurering van naoorlogse wijken; • De welstandsnota van de gemeente Utrecht houdt rekening met de cultuurhistorische waarden van Nieuw-Hoograven. Een kaart met de historische kwaliteiten van Utrecht dient als onderlegger; • Bij aanvang van het herstructureringsproces van Hoograven is een cultuurhistorische effectrapportage gemaakt als onderlegger voor het Wijkontwikkelingsplan Tolsteeg/Hoograven. Het behoud van cultuurhistorische waarden staat vervolgens expliciet genoemd als ruimtelijke doelstelling in het wijkontwikkelingsplan. De CHER heeft tevens als onderlegger gediend voor het beeldkwaliteitsplan Hoograven; • De cultuurhistorisch analyse Tolsteeg/Hoograven uit 2006 is toegeschreven naar de gebruiker, wat tot uitdrukking komt in: o een fraaie vormgeving; o het gebruik van veel foto’s en kaarten o een goed leesbare rapportage. • Het historisch ontwerponderzoek naar de Rietveldbuurten in Hoograven is in opdracht van de gemeente Utrecht en de woningbouwcorporatie BO-EX gemaakt. Deze samenwerking beperkt een zekere mate van geslotenheid bij beide actoren. Dit bevordert het meenemen van de cultuurhistorische waarden van de Rietveldbuurten bij de herstructurering hiervan; • De woningbouwcorporaties Mitros en BO-EX erkennen dat de cultuurhistorische waarden van belang zijn bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Voorwaarde is dat deze waarden in een vroeg stadium van het proces worden ingebracht. Proces • Bij de projecten Hart van Hoograven en de Robijnhof, voortkomend uit het Wijkontwikkelingsplan, hebben cultuurhistorische waarden een rol gespeeld. Ten behoeve van de Robijnhof is een historisch ontwerponderzoek uitgevoerd. De cultuurhistorische waarden van Hart van Hoograven waren een belangrijk onderdeel in het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPVE) dat door de gemeente is opgesteld. Bij de renovatie van de Robijnhof was een cultuurhistoricus actief betrokken. Voor de herontwikkeling van Hart van Hoograven was dit niet het geval; • Bij de keuze van externe adviesbureaus is het van belang bureaus in te schakelen die affiniteit hebben met de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken. Voorwaarde is dat cultuurhistorische waarden opgenomen zijn in de opdrachtformulering; • Het renoveren van naoorlogse bebouwing kan een tijdwinst opleveren in het herstructureringsproces vergeleken met de procedures voor nieuwbouw. Er hoeven geen langlopende ruimtelijke procedures (wijziging bestemmingsplan) doorlopen te worden. Het herstructureringsproces van de Robijnhof is hier een goed voorbeeld van; • Alle betrokken actoren, ook de cultuurhistorici, gaven aan dat de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken een deelbelang zijn in het herstructureringsproces en niet het enige belang; • De bewoners in de wijk Hoograven worden ondersteund om initiatieven te ontwikkelen die licht werpen op de cultuurhistorische waarden van de wijk. Uitvoering en beheer • De renovatie van de Robijnhof is uitgevoerd met respect voor het gedachtegoed van Rietveld. Hierbij is wel rekening gehouden met de eisen en wensen van deze tijd. Dit
74
•
heeft de samenwerking tussen de gemeente Utrecht en woningbouwcorporatie BO-EX bevorderd; Bij de herontwikkeling van Hoograven heeft de stempel een nieuwe invulling gekregen en is de kenmerkende singelstructuur behouden gebleven;
Niet bevorderend Ambities • Het cultuurhistorische beleid van de gemeente Utrecht gaat niet specifiek in op het behouden van cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken. Het beleid richt zich (in de kantlijn) alleen op de renovatie van waardevolle cultuurhistorische flatgebouwen. Het beleid is in dit geval te veel objectgericht, terwijl de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken vooral schuilen in de stedenbouwkundige structuur; • Twee belangrijke beleidsdocumenten gericht op de ruimtelijke ontwikkeling van Utrecht geven geen aandacht aan de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken. Het betreft hier het DUO-protocol en de Structuurvisie 2015-2030. Het DUO-protocol gaat te veel uit van de sloop van woningen en kijkt niet naar de cultuurhistorische kwaliteit in relatie tot de leefomgeving. De kans dat ruimtelijke projecten op wijkniveau getoetst worden aan het behoud van cultuurhistorische waarden is kleiner; • De woningbouwcorporaties kennen geen beleid dat ingaat op de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken. De kans dat deze actor er vervolgens rekening mee houdt neemt hierdoor af; • AM-wonen staat niet direct positief tegenover het behouden van de kenmerkende stempelstructuur van naoorlogse wijken; • De ambities van de historische vereniging Tolsteeg/Hoograven liggen bij OudHoograven en niet bij Nieuw-Hoograven. De vereniging was niet direct betrokken bij het herstructureringsproces van Hoograven. Proces • De cultuurhistorische analyse Tolsteeg/Hoograven uit 2002 is niet vastgesteld door het gemeentebestuur, waardoor een zekere status ontbreekt. De kans is hierdoor aanwezig dat het document blijft ‘hangen’ in het ambtelijke apparaat van de gemeente. Dit vergroot de vrijblijvendheid en wordt afhankelijk van persoonlijke interesse. • Er is geen cultuurhistoricus structureel betrokken geweest bij het gehele herstructureringsproces van Hoograven. Hierdoor heeft niet altijd een zuivere afweging kunnen plaatsvinden ten aanzien van het onderwerp cultuurhistorische waarden; • Het ontbreekt aan een financiële stimulans om de cultuurhistorische waarden mee te nemen in herstructureringsplannen. De algemene opvatting is dat het behouden van cultuurhistorische waarden meer kost dan dat het oplevert. Dit geldt zeker voor de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken; Uitvoering en beheer • Het is onbekend of de cultuurhistorische waarden bij alle ruimtelijke projecten van Nieuw-Hoograven structureel zijn meegenomen. Een cultuurhistoricus was voornamelijk betrokken bij de renovatie van de Robijnhof. • In de herstructureringsplannen heeft geen afstemming plaatsgevonden tussen het planvormingsproces en de beheersplannen van projecten. Het project de Robijnhof is hier een uitzondering op.
75
5
Casus II: Zevenhuizen Apeldoorn
“Cultuurhistorie moet geen wereldvreemde roeper in de woestijn worden” (Emma Gossink Projectleider Zevenhuizen)
5.1
Inleiding
Op welke wijze zijn de cultuurhistorische waarden meegenomen in het herstructureringsproces van Zevenhuizen? en Welke factoren bevorderden al dan niet het effectief meenemen van cultuurhistorische waarden bij herstructurering van de naoorlogse wijk Zevenhuizen? De wijk Zevenhuizen (circa 19.000 inwoners) ligt in het noordoostelijke deel van Apeldoorn en is gebouwd in de periode 1965-1970. De wijk bestaat uit een zestal deelgebieden: Anklaar, Sprenkelaar, Sluisoord, de Mheen, Zevenhuizen en Welgelegen (zie figuur 21).
Figuur 21 Zevenhuizen en Apeldoorn (links) en de deelgebieden (rechts) In 2002 werd geconstateerd dat herstructurering in Zevenhuizen noodzakelijk was. Het doel hiervan is het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving en een versterking van de woningmarktpositie van de wijk (Gemeente Apeldoorn, 2002b). De herstructurering vindt plaats in combinatie met de nieuwe uitleglocatie Zuidbroek (zie figuur 22), dat grenst aan de noordoost kant van Zevenhuizen.
76
Figuur 22 De rode cirkel is Zevenhuizen en de groene rechthoek is Zuidbroek Het naoorlogse Zevenhuizen gaat veranderen, mede als gevolg van de nieuwe plek die het krijgt in het stedelijk netwerk door de aanleg van de uitleglocatie Zuidbroek. De herstructurering heeft als gevolg dat de cultuurhistorische waarden van de wijk onder druk zijn komen te staan. Toch hebben de cultuurhistorische waarden wel degelijk een rol gespeeld in het proces, o.a. door het maken van een cultuurhistorische analyse. De opbouw van dit hoofdstuk is hetzelfde als het vorige hoofdstuk. De eerste paragraaf gaat in op de cultuurhistorische waarden van Zevenhuizen. Deze staan omschreven in de cultuurhistorische analyse die is opgesteld voor dit gebied (STOA, 2005). Daarna komt het verloop van het herstructureringsproces aan bod. Vervolgens wordt ingegaan op de wijze waarop de cultuurhistorische waarden zijn meegenomen in het herstructureringsproces van Zevenhuizen. Tot slot komt aan de orde welke aspecten het meenemen van cultuurhistorische waarden in het herstructureringsproces al dan niet hebben bevorderd.
5.2
Zevenhuizen
Zevenhuizen staat bekend als één van de grootste naoorlogse uitbreidingswijken van Apeldoorn en telt 19.000 inwoners. Tot 1940 was dit voornamelijk agrarisch gebied waarin het buurtschap Zevenhuizen was gelegen. De enige ruimtelijke ontwikkeling in de periode van 1872 tot 1940 was een groeiende lintbebouwing als gevolg van de opkomende handel langs het Apeldoorns kanaal. Direct na de Tweede Wereldoorlog bleef het agrarische landschap ten oosten van het Apeldoorns kanaal eerst nog hetzelfde. Dit zou gaan veranderen met de komst van het structuurplan van 1962 (figuur 23) en het uitbreidingsplan ‘Hoofdzaak en Onderdelen’ van Zevenhuizen uit 1963. Het structuurplan van 1962 voor geheel Apeldoorn gaat uit van een hiërarchische verkeersstructuur, waarin de voorzieningencentra werden geprojecteerd aan de interne ontsluiting. Kern van het structuurplan was het met elkaar verbinden van de verschillende buurtschappen van Apeldoorn door het aanleggen van een ringweg. Daarnaast was de opzet van het structuurplan zodanig dat nieuwe woonwijken nooit ver verwijderd konden liggen ten opzichte van het centrum met zijn winkels en kantoren (STOA, 2005).
77
Figuur 23 Structuurplan Apeldoorn 1962. rode cirkel: Zevenhuizen. Groene cirkel: centrum Het stedenbouwkundig ontwerp van Zevenhuizen is evenals het Structuurplan van 1962 opgesteld door de afdeling Stedenbouw van de gemeente Apeldoorn. In het Uitbreidingsplan in hoofdzaak Zevenhuizen I en II ontwierp de afdeling in eerste instantie drie woonbuurten. Later zouden dit er vier worden. Volgens de plannen moesten veel bestaande woningen worden gesloopt, omdat deze de structuur van de nieuwe plannen verstoorden. Deze sloop is maar voor een klein deel uitgevoerd. Diverse vooroorlogse structuren en gebouwen zijn hierdoor gehandhaafd. Naast het uitbreidingsplan in Hoofdzaak heeft ook een uitwerking plaatsgevonden van de deelgebiedplannen. Deze zijn vormgegeven in het Schetsontwerp Zevenhuizen uit 1963 (figuur 24). Het plan kreeg een formele status in de Uitbreidingsplannen in onderdelen van 1964 (STOA, 2005).
Figuur 24 Schetsontwerp Zevenhuizen 1963
78
5.2.1 De stedenbouwkundige uitwerking Zevenhuizen is projectmatig tot stand gekomen volgens het principe van de functionalistische stedenbouw. Het is een groene wijk met een strikte scheiding van functies en een herhaling van identieke woonbuurten met industriële gestapelde bouw. De waterpartijen en de omringende ruime groenaanleg worden gezien als één van de belangrijkste kenmerken van Zevenhuizen. Het water moet in combinatie met groen en een enkel blok hoogbouw voor afwisseling zorgen tussen en in de woonbuurten. In het gehele plan zijn groenstroken langs het water ontworpen, die vooral bedoeld waren als ‘gebruiksgroen’ en ‘kijkgroen’. Hierdoor kreeg de wijk een groene uitstraling. Het groen en de langgerekte waterpartijen bepalen met de omringende bebouwing het uiterlijk van Zevenhuizen. Het groene hart van de wijk is het Mheenpark (figuur 25 en 26). Het was destijds bedoeld voor de bewoners die geen tuin tot hun beschikking hadden.
Figuur 25 Het Mheenpark anno 1973 (www.ww7.nl)
Figuur 26 Het Mheenpark anno 2008 Hoogbouw speelde in de ontwerpen van Zevenhuizen een grote rol. Op vele plaatsen in de wijk werd gestreefd naar hoogbouw in 10 tot 14 lagen (figuur 27). De afdeling Stedenbouw zag de combinatie van op elkaar afgestemde complexen hoog-, middelhoog- en laagbouw als geschikt middel om gemeenschappelijke zones te creëren, waarin zowel woningwet-, premie- als vrijesectorwoningen gesitueerd konden worden. De concentratie van verschillende
79
woonvormen zou het realiseren van gemeenschappelijke voorzieningen met een stedelijk niveau haalbaar maken. Het was wel noodzakelijk de hoogbouw in clusters te concentreren. Dit om seriematig met geprefabriceerde onderdelen te kunnen bouwen. In afwijking van de uitbreidingsplannen in onderdelen, leidde dit uiteindelijk tot een concentratie van hoogbouw langs de buitenring, de ontsluitingswegen en de geplande binnenring.
Figuur 27 Hoog- en laagbouw in Zevenhuizen Opvallend aan de stedenbouwkundige opzet van de nieuwe wijk Zevenhuizen is dat het in zekere mate rekening houdt met de bestaande bebouwing. Een voorbeeld is dat een zevental boerderijen tussen de nieuwbouw gespaard bleven door er sociaal-culturele voorzieningen onder te brengen. Hierdoor bleef de vooroorlogse agrarische karakteristiek op enkele plaatsen herkenbaar. Daarnaast zorgde de vooroorlogse lintbebouwing voor een geleidelijke overgang naar het naoorlogse Zevenhuizen (STOA, 2005) (figuur 28).
Figuur 28 Links: naoorlogse woningbouw. Rechts: Lintbebouwing 5.2.2 De cultuurhistorische waarden van Zevenhuizen De identiteit van de wijk Zevenhuizen wordt bepaald door de heldere en hiërarchische verkeersstructuur, het overvloedige groen met bijbehorende waterpartijen en de gedifferentieerde bebouwingstypologie met rijtjes eengezinswoningen en blokjes
80
etagewoningen in blok-, stroken- en stempelverkaveling. De onderstaande tabel (11) laat de cultuurhistorische waarden van Zevenhuizen zien. Een onderscheid is gemaakt in ruimtelijke structuur, openbare ruimte en bebouwing (STOA, 2005). Schaalniveau Ruimtelijke structuur
Openbare ruimte
Bebouwing
Cultuurhistorische waarden De heldere verkeersstructuur: het hiërarchische opgezette wegenstelsel, dat zich op de laan van Zevenhuizen oriënteert. Het functioneel/modernistische open stadsontwerp van Anklaar, Sprenkelaar, Sluisoord en De Mheen. De totale groenstructuur: het ruime en open aangelegde openbaar groen rond de waterlopen, dit vanuit noordelijk gelegen broeklanden doordringen tot in het hart van de wijk (Mheenpark) De gedifferentieerde bebouwingstypologie: seniorenwoningen, eengezinswoningen, vrijstaand, (middel)hoogbouw, torenflats (dienend als landmarks) Accentuering van de hoofdstructuur door torenflats, middelhoge bebouwing en/of groenstroken/laanbeplanting De lintbebouwing in de voormalige buurtschappen Zevenhuizen en Welgelegen. Het oorspronkelijke landgoed Welgelegen De samenhang tussen openbare ruimte, groenaanleg en bebouwing: de groenstructuur met de waterpartijen en het Mheenpark als centraal gelegen park van Zevenhuizen. Het formele profiel van de Laan van Zevenhuizen met groene middenberm en brede groenstroken Het woonstratenprofiel met klinkerbestrating en trottoirs. De wijk Zevenhuizen kent een samenhang door de complexmatige opzet. Zevenhuizen kenmerkt zich door homogeniteit in de stedenbouwkundige en architectonische uitwerking op complexniveau Zevenhuizen kent een gedifferentieerde bebouwingstypologie van rijtjes eengezinswoningen en blokjes etagewoningen in blok-, stroken- en stempelvorming
Tabel 11 Cultuurhistorische waarden Zevenhuizen (STOA, 2005)
5.3
De herstructurering
5.3.1 Noodzaak tot herstructurering De herstructurering van Zevenhuizen onderscheidt zich van de traditionele transformaties van naoorlogse wijken vanwege de samenhangende planvorming met de uitleglocatie Zuidbroek. Door Zuidbroek tegen Zevenhuizen aan te leggen en de structuren op elkaar aan te laten sluiten, ontstaat een nieuwe samenstelling waarvan beide wijken kunnen profiteren. Tegelijk is dit aanleiding om de verbindingen met het centrum van Apeldoorn te verbeteren. Zevenhuizen komt hiermee centraal in het stedelijk netwerk te liggen (Expertmeeting: Albert Fien, afdelingshoofd Stedenbouw en Cultuurhistorie van de gemeente Apeldoorn) Het bovengenoemde is de belangrijkste aanleiding voor de herstructurering van Zevenhuizen. Daarnaast spelen nog een aantal andere factoren een rol (Gemeente Apeldoorn, 2002b). Ten eerste sluit de huidige woonbehoefte niet meer aan op de woningvoorraad van Zevenhuizen. De wijk is als afsluiting van de wederopbouwperiode in de jaren ‘60 ontworpen vanuit de woonbehoeften van 50 jaar geleden. De woningvoorraad van Zevenhuizen biedt onvoldoende mogelijkheid om antwoord te geven op: •
de woningbehoeftes van de sterk groeiende groep oudere inwoners;
81
• •
de toegenomen vraag naar koopwoningen; de wens van een meer gevarieerde woonomgeving, bijvoorbeeld in prijsklasse en woontype.
De huidige woningvoorraad bestaat uit grote complexen met gelijke woningen, gesitueerd in zich herhalende stempelverkavelingen. Het accent ligt op rijtjeswoningen en gestapelde woningbouw in de huursector. Wanneer niet wordt ingegrepen bestaat het gevaar dat vooral kansrijke bewoners uitstromen naar elders. Een tweede factor is dat voorzieningen niet meer aansluiten bij de huidige bewonersgroep van Zevenhuizen. Bij de oplevering kwamen vooral autochtonen bewoners naar de wijk. Tegenwoordig is de bewonerssamenstelling een mix van allochtonen, ouderen en jonge startende Nederlandse huishoudens. In de toekomst moet het voorzieningenniveau van Zevenhuizen meer aansluiten op de bevolkingssamenstelling. Hierbij zal nadrukkelijk worden ingespeeld op Zevenhuizen-Zuidbroek als één stadsdeel. Belangrijke elementen hierin zijn: • • •
de kwaliteit van onderwijs en jeugdopvang; het aanbod van zorg- en dienstverlening; een vitaal en aantrekkelijk aanbod van sport-, recreatieve- en culturele voorzieningen.
Een volgende aanleiding voor herstructurering is dat Zevenhuizen nog niet voldoende herkenbaar is in de stad. De kwaliteit van de doorgaande auto- en fietsroutes (noord-zuid, oost-west en de verbinding met het centrum) en de entrees van de wijk zijn nog onvoldoende en moeten verbeterd worden. Ook binnen de wijk bestaat een opgave: het verbeteren van de (sociale) veiligheid van de routes en het creëren van een betere oriëntatie van de bebouwing (zicht) op de routes. De vierde aanleiding is dat groen en water in de wijk nog maar beperkt worden benut. De aanwezige groen- en waterelementen sluiten tevens niet goed op elkaar aan. Hierdoor wordt de continuïteit van groen en water in de wijk nauwelijks ervaren en is ook de hiërarchie (wijk-, buurt- en blokgroen) onvoldoende duidelijk. Het groen en de waterpartijen dragen niet bij aan de identiteit en de structuur van de wijk. De recreatieve waarde komt hierdoor niet uit de verf. De waterpartijen van Zevenhuizen vormden oorspronkelijk één ontwerp. In de praktijk is dit op maaiveldhoogte nauwelijks nog te ervaren. De waterpartijen zijn door de dichte beplanting en het lage waterpeil slecht zichtbaar Hierboven zijn voornamelijk fysieke problemen genoemd die destijds (2002) aanleiding vormden voor de herstructurering van Zevenhuizen. Echter, de herstructurering kent ook een sociale kant. Zevenhuizen heeft een bewonersgroep die aan de onderkant van de maatschappelijke ladder staat en ondersteuning nodig heeft om hoger op te komen. 5.3.2 Het herstructureringsproces Het herstructureringsproces van Zevenhuizen te Apeldoorn is vastgelegd in het Wijkontwikkelingsplan (WOP) van 2002 wat is gemaakt door de projectgroep ‘WOP Zevenhuizen’ (Gemeente Apeldoorn, 2002b). De gemeente had de verantwoordelijkheid voor het tot stand komen van dit plan. Wel heeft samenwerking plaatsgevonden met woningbouwcorporaties, wijkraden en overige actoren. Onderlegger voor het WOP was de ‘wijkvisie Zevenhuizen, inventarisatie en analyse’ uit 1999. Daarnaast is het WOP de wijkgerichte uitwerking van de Strategische visie Apeldoorn 2020 en van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2020. Het WOP schetst een toekomstvisie voor de wijk en gaat in op concretisering van de genoemde visies in de periode 2002 tot 2010. De concretisering betekent een vertaling van visie naar uitvoering van projecten door gemeente, woningbouwcorporaties en derden. De onderstaande figuur (29) geeft de organisatiestructuur van het WOP weer. Hierin staan ook de betrokken actoren aangegeven.
82
Figuur 29 Organisatiestructuur WOP Het Wijkontwikkelingsplan 2002 Hier wordt nader ingegaan op het WOP (Gemeente Apeldoorn, 2002b). Aan bod komt hoe de herstructurering van Zevenhuizen vorm krijgt en zich vertaalt in zogenaamde ‘deelgebied perspectieven’. Het WOP is een visie op de gewenste ontwikkeling van de wijk en vormt een integratie- en toetsingskader voor toekomstige ontwikkelingen. De centrale doelstelling is het verbeteren van het leefklimaat en het versterken van de woningmarktpositie van de wijk. Verwezenlijking moet plaatsvinden door: • • •
aanpassing in de woningvoorraad aanpassing in het voorzieningenaanbod aanpassing van de openbare ruimte aan de veranderende behoeften.
De ruimtelijke opgave voor Zevenhuizen is het aanbrengen van hiërarchie in de openbare ruimte, het verbeteren van oriëntatiemogelijkheden ten behoeve van de herkenbaarheid van de wijk en het toevoegen van nieuwe, gedifferentieerde woon-, werk- en recreatiemilieus. Concreet krijgt dit vorm in een nieuwe ruimtelijke hoofdopzet, die wordt gevormd door de belangrijkste infrastructuur, de groene wig tussen het Mheenpark en Zuidbroek en de entrees van de wijk, die dienen als visitekaartje van Zevenhuizen (zie figuur 30). Daarnaast vormt het toekomstige stadsdeelhart Anklaar een belangrijk nieuw oriëntatiepunt in de wijk.
Figuur 30 De nieuwe ruimtelijke hoofdstructuur Zevenhuizen
83
Een aantal thema’s staan centraal in het WOP: wonen, voorzieningen, sociale infrastructuur, de kwaliteit van beheersgebieden en duurzaam waterbeheer. Een korte toelichting op deze thema’s volgt hierna. A. Wonen De belangrijkste doelstelling binnen het thema wonen is het doorbreken van het eenzijdige aanbod van woningen en het realiseren van nieuwe woonmilieus. Er wordt gestreefd naar een meer gedifferentieerd woningaanbod om de kwaliteitsvraag binnen Zevenhuizen op te vangen. De ouderenhuisvesting neemt een belangrijke plaats in bij de woningopgave van Zevenhuizen. Verwacht wordt dat het aantal 65+ers tot 2010 met circa 30% zal toenemen. Naast het realiseren van voldoende woningen voor ouderen wordt ook het voorzieningenpakket hierop aangepast. Het is immers een streven van het WOP om Zevenhuizen te ontwikkelen als een wijk waarin een volledige wooncarrière mogelijk is. Het is niet de bedoeling dat ouderen uit de wijk wegtrekken voor een meer passende woning elders in de regio. In de planperiode 2002-2010 ligt het accent ten aanzien van wonen op Zevenhuizen-Noord. In samenhang met de ontwikkeling van Zuidbroek ontstaan hier mogelijkheden voor het realiseren van nieuwe en aanvullende woonmilieus. Het woningbouwprogramma voor Zevenhuizen ziet er als volgt uit: • • •
sloop van circa 700 woningen (600 flatwoningen en 100 laagbouwwoningen); bouw van circa 1200 nieuwe woningen op sloop- en invullocaties (circa 20% huur, circa 20% middeldure koop en 60% duurdere koop); verkoop van circa 800 laagbouwwoningen (600 corporatie en 200 beleggerswoningen)
Dit heeft tot resultaat dat per saldo de huurwoningenvoorraad met ruim 1200 woningen afneemt en de voorraad koopwoningen met ruim 1700 woningen toeneemt. Zevenhuizen telt in 2010 8300 woningen, een groei van circa 500. B. Voorzieningen De ontwikkeling van Zevenhuizen biedt ook kansen voor een verbetering van de voorzieningenstructuur. Hierbij is sprake van vernieuwing van accommodaties en ruimtelijke concentratie van voorzieningen. Speerpunten in de verbetering van de voorzieningenstructuur zijn: •
•
• • •
de realisatie (in samenhang met Zuidbroek) van een multifunctioneel stadsdeelcentrum op de huidige locatie van het winkelcentrum Anklaar. Hier is plaats voor winkels, nietcommerciële functies (bibliotheek en zorgvoorzieningen) en woningen (vooral geschikt voor ouderen); concentratie van het onderwijs: gestreefd wordt naar een zogenaamde ‘vleugelschool’, waarin openbaar, protestant-christelijk en katholiek onderwijs binnen één gebouw gebruik maken van verschillende faciliteiten. Clustering is noodzakelijk, omdat verwacht wordt dat het aantal kinderen in Zevenhuizen met 20-25% zal afnemen, terwijl de nieuwe wijk Zuidbroek naar verwachting zal leiden tot een ‘verjongingsimpuls’. De locatie voor de vleugelschool is dan ook strategisch gelegen ten opzichte van zowel Zuidbroek als Zevenhuizen; het realiseren van een nieuw multifunctioneel wijkcentrum en steunpunten voor buurtactiviteiten; het verbeteren van de kwaliteit van de sportvelden ten behoeve van intensievere gebruiksmogelijkheden; het realiseren van recreatievoorzieningen in het Mheenpark.
C. Sociaal programma Veel voorgenomen fysieke investeringen in Zevenhuizen hebben een sociale achtergrond (betere accommodaties die voorzien in de behoeften van de huidige en toekomstige bewoners)
84
Het WOP voorziet in een programma dat expliciet toewerkt naar verbetering van de sociale omstandigheden in Zevenhuizen. Uitgangspunten zijn ontmoeting, participatie en sociale integratie. Deze vormen samen met de thema’s ‘kwetsbare groepen’ en ‘opvoeding en onderwijs’ de belangrijkste punten voor lokaal sociaal beleid van Zevenhuizen. D. Kwaliteit beheersgebieden Naast de ontwikkelingsgebieden zijn er op buurtniveau tal van kleinschalige ingrepen gewenst, die hoewel kleinschalig van aard, toch van groot belang zijn voor de woonkwaliteit. Een groot deel van de woontevredenheid van de wijkbewoners betreft de kwaliteit van hun leefomgeving op straat- en buurtniveau. In het WOP worden deze gebieden aangeduid als beheersgebieden. Bij de kwaliteitsverbetering hiervan zal het accent liggen op de openbare ruimte. Hierbij vormt de aanwezigheid van water een kans om een meer aantrekkelijke woonomgeving met eigen identiteit (thematisering) te realiseren. Dit zal zoveel mogelijk in combinatie gaan met initiatieven in het kader van duurzaamheid/duurzaam waterbeheer. E. Duurzaamheid Het thema ‘Duurzaamheid’ is verbonden met vrijwel alle facetten van het WOP. Het WOP ziet hiervoor mogelijkheden m.b.t.: • •
duurzaam bouwen; koppeling energienetten van Zevenhuizen en Zuidbroek
In aanvulling daarop liggen er perspectieven om duurzaam waterbeheer te concretiseren. Groen en water vormen belangrijke kernkwaliteiten van Zevenhuizen. Bovendien wordt de wijk gevoed met zeer schoon kwelwater vanuit het Veluwemassief en is in de wijk een voor Nederlandse begrippen groot verval aanwezig (+13,5 + NAP tot 8m + NAP). Dit biedt belangrijke kansen voor vergroting van de leefbaarheid en natuurlijke en ecologische ontwikkelingen in de wijk. Leidende principes zijn: zichtbaar maken van water via waterpeilverhoging, benutten van ecologische potenties van water en duurzaam omgaan met water. Uitvoeringsprogramma Hierboven zijn randvoorwaarden geformuleerd waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen in Zevenhuizen vorm moeten krijgen. Op basis hiervan zijn in het WOP een aantal deelgebiedperspectieven uitgewerkt. Het betreft een programma voor ruimtelijke ontwikkelingen in Zevenhuizen. Dit wordt gevormd door de volgende onderdelen: A. De stedelijke as Zevenhuizen-Zuidbroek Deze as vormt de verbinding tussen Zevenhuizen en Zuidbroek voor het openbaar vervoer, auto’s en fietsers. In deze as staan vier gebieden centraal waar ontwikkelingen gaan plaatsvinden: •
• •
•
Sluisoordlaan-zuid: verbetering van de doorstroming van het verkeer, upgraden van de weg met de uitstraling van een stedelijke as, herstructurering van aangrenzende seniorenwoningen en ontwikkeling van flats in relatie tot het Apeldoorns kanaal; Stadsdeelhart Anklaar en omgeving: het realiseren van een nieuw winkelcentrum; Het deelgebied Tannhauser: het betreft hier de sloop van vijf van de zes hoogbouwflats. De herontwikkeling van dit gebied is de grootste opgave in het kader van de herstructurering van Zevenhuizen. Door de sloop van de flats en verplaatsing van enkele voorzieningen komt ruimte vrij voor de ontwikkeling van een nieuw gemengd woonmilieu; Verbindingszone Zevenhuizen-Zuidbroek: aansluiting van beide wijken op elkaar zal plaatsvinden op buurtniveau met het doortrekken van woonstraten en singels in de buurten op de grens tussen Zevenhuizen en Zuidbroek. Binnen de verbindingszone
85
wordt ook gezocht naar een locatie voor de nieuwe vleugelschool en een concentratie van sportvoorzieningen. B. De ‘Parklane Laan van Zevenhuizen’ De Laan van Zevenhuizen is als hoofdontsluitingsweg een belangrijke beelddrager van de wijk. Tot op heden komt dit onvoldoende uit de verf. Het is de bedoeling dat hier door herinrichting van de openbare ruimte en toevoeging van bebouwing verandering in komt. Door laanbeplanting aan te brengen en parallel lopende waterstructuren beter zichtbaar te maken wordt inhoud gegeven aan het beoogde stedelijke-landschappelijke beeld van de ‘Parklane’. C. De ‘Groene as Zevenhuizen-Zuidbroek’ Het gaat er hier in de eerste plaats om de gebruikersmogelijkheden van het Mheenpark te verbeteren en de belevingswaarde te versterken. Het Mheenpark zal zich ontwikkelen tot een recreatief hart van de wijk. Daarbij zal ook de ontmoetingsfunctie worden versterkt door optimalisatie van de groen- en waterstructuur en toevoeging van voorzieningen. Voorbeelden hiervan zijn een skatebaan, een openluchttheater en een speelstrand. Naast het verbeteren van het Mheenpark moet een groene verbinding tot stand komen tussen het Apeldoorns kanaal en Zuidbroek. Ook hierin heeft het Mheenpark een centrale plaats.
5.4
Cultuurhistorische waarden en de herstructurering
Hier is uitgewerkt hoe de cultuurhistorische waarden van Zevenhuizen een plek hebben gekregen in het herstructureringsproces van deze wijk. Net zoals bij de casestudy over Hoograven komen drie onderdelen aan de orde. Ten eerste is onderzocht wat de ambities zijn van verschillende actoren ten aanzien van de cultuurhistorische waarden van Zevenhuizen. In het tweede deel van deze paragraaf is bekeken op welke manier de cultuurhistorische waarden van Zevenhuizen zijn meegenomen in het herstructureringsproces. Ten derde komt aan bod hoe de cultuurhistorische waarden van Zevenhuizen zich uiteindelijk hebben vertaald in uitvoerings- en beheersplannen. Hier is specifiek aandacht voor de herontwikkeling het Tannhausergebied. Dit is de grootste ontwikkellocatie uit het Wijkontwikkelingsplan Zevenhuizen. 5.4.1 Cultuurhistorische ambities van actoren De gemeente Apeldoorn De nota I-cultuur Het cultuurhistorisch beleid van de gemeente Apeldoorn is vastgelegd in de nota I-cultuur (gemeente Apeldoorn, 2006). De ‘I’ staat hier voor Inspireren, Inventariseren, In stand houden, Informeren en Investeren. Kernpunt van het beleid is de zoektocht naar een nieuw imago voor cultuurhistorie. Apeldoorn wil meer dan alleen het behoud van cultuurhistorie en richt zich met dit beleid op het behouden én ontwikkelen van cultuurhistorische waarden. De nota I-cultuur zegt het volgende (p. 3): “cultuurhistorie dient als inspiratiebron voor de reconstructie van een historische laan, het realiseren van een nieuw dorpsplein, het inrichten van een voormalig kazernegebouw of de woningbouw in één van de stadswijken”. Met het benutten van cultuurhistorische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen wil de gemeente voorkomen dat een stad ontstaat met woonwijken, winkelcentra en parken die allemaal op elkaar lijken: “Kopieën en standaardontwerpen leiden tot vervlakking, waardoor het steeds moeilijker wordt je plaats te bepalen” (gemeente Apeldoorn, 2006, p. 6). Door het benutten van cultuurhistorische waarden in het ruimtelijk planvormingsproces wordt creativiteit gestimuleerd en het zorgt ervoor dat oud en nieuw met elkaar in verbinding worden gebracht. Een dergelijke opdracht is volgens de nota I-cultuur aan de orde bij de herstructurering van stadswijken, zoals Zevenhuizen. Een belangrijk onderdeel van het beleid is de cultuurhistorische beleidskaart. Hierop zijn cultuurhistorische elementen van de gemeente Apeldoorn uitgedrukt in een bepaalde waarde. De hoogte van deze waarde bepaalt de inzet en mate van onderzoek die noodzakelijk is binnen
86
ruimtelijke planvormingsprocessen. De kosten voor cultuurhistorisch onderzoek moeten worden betaald door de opdrachtgever, volgens wordt het principe ‘de veroorzaker betaalt’. Dankzij de beleidskaart kunnen ontwikkelaars, ontwerpers en initiatiefnemers vroegtijdig rekening houden met de cultuurhistorische waarden van een gebied. Naast een analoge versie van de beleidsnota is op de website van de gemeente Apeldoorn het beleid ook digitaal beschikbaar (www.apeldoorn.nl/cultuurhistorie). Actoren kunnen in een vroeg stadium van het planproces en op een eenvoudige wijze inzien of er cultuurhistorische waarden zijn, die bij de ruimtelijke planvorming van belang zijn. Figuur 31 is een uitsnede van de cultuurhistorische beleidskaart van de gemeente Apeldoorn. Binnen de rode cirkel ligt Zevenhuizen. De betekenis van de kleuren is als volgt (de blauwe lijnen zijn in dit geval niet relevant): Rood:
Oranje:
Geel:
hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkeling is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Het streven is behoud, herstel en versterken van cultuurhistorische waarden; gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkeling is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Afhankelijk van de resultaten kan volledig onderzoek worden verplicht. Het streven is behoud, herstel en versterking van cultuurhistorische waarden; Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkeling is een cultuurhistorische quickscan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt cultuurhistorische waarden te behouden, te herstellen en te versterken.
Figuur 31 De cultuurhistorische beleidskaart van de gemeente Apeldoorn De nota I-cultuur geeft, in combinatie met de beleidskaart, een strategie hoe cultuurhistorische waarden een plek moeten krijgen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat in de initiatieffase van een project een cultuurhistorische quickscan wordt uitgevoerd. Deze scan geeft op hoofdlijnen aan wat de cultuurhistorische kenmerken zijn van een gebied waarvoor een ontwikkeling gepland staat. Ook geeft het aan of en in welke mate vervolgonderzoek nodig is. De resultaten van deze scan worden door de cultuurhistoricus ingebracht in de projectgroep en verwerkt in het programma van eisen. In de programmafase wordt, afhankelijk van de quickscan, een cultuurhistorische analyse gemaakt. In deze analyse zijn de kwaliteiten van het gebied beschreven en worden aanbevelingen gedaan die als handvat dienen voor de ontwerper. Het doel hiervan is dat cultuurhistorie in ruimtelijke processen moet leiden tot een mooier (hoge ruimtelijke kwaliteit) en beter herkenbaar (identiteitsvol) Apeldoorn. De cultuurhistorische analyse wordt ook voorgelegd aan de cultuurhistorische adviescommissie van de gemeente Apeldoorn. Deze commissie adviseert het college van B&W hoe om te gaan met de cultuurhistorische analyse van een bepaald gebied.
87
De cultuurhistorische adviescommissie De cultuurhistorische adviescommissie (monumentencommissie) is een onafhankelijke commissie en ingesteld ingevolge artikel 84 van de gemeentewet. De commissie heeft als taak het college van B&W van een gemeente gevraagd en ongevraagd te adviseren over het culturele erfgoed. Een belangrijke adviestaak betreft de verlening van monumentenvergunningen ten behoeve van onderhoud en wijziging van monumenten binnen de gemeente. Daarnaast heeft de commissie een adviserende rol bij de selectie van nieuwe gemeentelijke monumenten. Tot slot heeft de commissie ook de taak om overleg te voeren en advies te geven over ontwikkelingen op het gebied van monumentenzorg. De commissie bestaat uit zes stemgerechtigden en een voorzitter (www.wetten.nl). Het komt ook voor dat gemeenten een gecombineerde welstands- en monumentencommissie hebben. De cultuurhistorische waarden van Zevenhuizen worden op de cultuurhistorische beleidskaart niet hoog gewaardeerd. Het grootste gedeelte van deze wijk heeft een lage attentiewaarde. Een klein deel heeft een gemiddelde attentiewaarde. Het grote oranje vlak in het midden van de wijk is het Mheenpark. De kleine oranje vlakjes zijn groen- en water elementen, die het Mheenpark verbinden met het Apeldoorns Kanaal. Ondanks de lage attentiewaarde onderkent de gemeente Apeldoorn de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken. Zowel op object- als op stedenbouwkundig niveau wordt hier aandacht aan gegeven: “negeren van deze tijd en bouwkunst is een ontkenning over hoe de stad jaren lang heeft gefunctioneerd” (Gemeente Apeldoorn, 2007, p. 6). Op objectniveau zijn de kwaliteiten van gebouwen uit de wederopbouwperiode door de gemeente Apeldoorn in beeld gebracht. Dit gebeurde door middel van inventarisatie, selectie en plaatsing van objecten op de monumentenlijst. Over dit onderwerp is ook een brochure samengesteld die specifiek ingaat op het naoorlogse erfgoed van de gemeente Apeldoorn. Naast objectbescherming wil de gemeente Apeldoorn bij de herstructurering van naoorlogse wijken ook afspraken maken met woningbouwcorporaties over de verantwoordelijkheid voor beheer van cultuurhistorische waarden, zodat voorkomen kan worden dat deze waarden verloren gaan. Het gaat hierbij niet alleen om objecten maar ook om stedenbouwkundige kwaliteiten. Volgens de nota I-cultuur ontdekken steeds meer mensen de kwaliteit van naoorlogse wijken die in de jaren ‘50 en ‘60 zijn gerealiseerd. Tot slot komen de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken ook terug in het uitvoeringsprogramma van de nota I-cultuur. Het betreft een concreet programma voor het behouden én ontwikkelen van cultuurhistorische waarden in Apeldoorn dat bestaat uit vier onderdelen, namelijk ‘industrie van water en molen’, ‘inzicht in het landschap’, ‘in naam van Oranje’ en ‘interesse voor je eigen buurt’. Een actiepunt uit ‘Interesse voor je buurt’ is dat afspraken gemaakt worden met woningbouwcorporaties over de inbreng van cultuurhistorie in verschillende herstructureringsopgaven. “Ook het verhaal van de naoorlogse bouw is interessant en biedt prima kansen voor behoud door ontwikkeling” (gemeente Apeldoorn, 2006, p 15). De veronderstelling is dat wanneer bewoners weten hoe de wijk is ontstaan, zij zich hier sneller gaan thuis voelen. De gemeente Apeldoorn kent naast het cultuurhistorisch beleid nog een aantal documenten die relevant zijn voor de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken, namelijk de cultuurhistorische analyse, de welstandsnota, de architectuurnota, het meerjarenprogramma Apeldoorn 2009-2012 en het structuurplan 2020. Hier komt kort aan de orde wat deze beleidsdocumenten inhouden en wat de relatie is met de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken in Apeldoorn.
88
De cultuurhistorische analyse Zevenhuizen In 2005 heeft het adviesbureau STOA in opdracht van de gemeente Apeldoorn een cultuurhistorische analyse gemaakt. De belangrijkste redenen hiervoor waren (STOA, 2005): • • •
de actualisatie van het bestemmingsplan, waarvoor de analyse als onderlegger dient; de diverse herontwikkelingen die plaatsvinden in de wijk; de cultuurhistorische informatie, voortkomend uit de cultuurhistorische analyse, welke dient als aanvulling op de kennis die al beschikbaar is over van de geschiedenis van Apeldoorn. Mede op basis van de cultuurhistorische analyse kan bepaald worden welke instrumenten geschikt zijn om objecten te beschermen als waardevol gebouw (monumentenstatus, beeldbepalend gebouw of welstandsniveau).
De analyse bestaat uit een aantal onderdelen, namelijk: de ontwikkelingsgeschiedenis van de wijk, de kenmerken van de buurt anno 2005, een waardebepaling en tot slot aanbevelingen. De aanbevelingen die voortkomen uit de cultuurhistorische analyse zijn van groot belang. Kernpunt uit deze lijst met aanbevelingen is dat alle ruimtelijke ingrepen op buurt- of complexniveau in onderlinge samenhang gerelateerd moeten zijn aan de opzet van de gehele wijk Zevenhuizen. Net als bij de waardebepaling is bij de aanbevelingen een onderscheid gemaakt in ruimtelijke structuur, openbare ruimte en bebouwing. De welstandsnota Het welstandsbeleid van de gemeente Apeldoorn bestaat uit twee delen, namelijk de kadernota ‘Over welstand geschreven’ (2004) en gebiedsgerichte welstandscriteria. Het doel van het welstandsbeleid van de gemeente Apeldoorn is om de ruimtelijke kwaliteit te behouden en waar mogelijk te versterken. Het welstandsbeleid van de gemeente Apeldoorn is opgedeeld in een aantal thema’s, zoals bedrijventerreinen, bossen en dorpen. De kenmerken voor deze thema’s zijn vertaald naar een welstandsniveau. Aan de hand hiervan wordt beschreven hoe met de kenmerken moet worden omgegaan. Hoe zwaarder het niveau, hoe kleiner de marge om er van af te wijken. In de kadernota wordt expliciet ingegaan op de relatie tussen cultuurhistorie en welstand. Op basis van uitkomsten uit een cultuurhistorische analyse kunnen waar nodig strengere welstandscriteria geformuleerd worden. De veronderstelling is dat het behouden van cultuurhistorische waarden een bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van Apeldoorn. Voor Apeldoorn noordoost, waar ook Zevenhuizen onder valt, geldt vanaf 19 november 2008 gebiedsgericht welstandsbeleid (gemeente Apeldoorn, 2008a). De onderstaande kaart (figuur 32) laat zien dat voor Zevenhuizen vooral het thema ‘moderne architectuur en stedenbouw’ van toepassing is (rode vlakken). Het welstandsbeleid zegt hierover het volgende (STOA, 2008, p. 12): “Deze planmatige woonwijken kenmerken zich door een grote mate aan homogeniteit per wijkdeel en/of buurt. Typerend is de gestempelde structuur met herhaling van gelijke complexen met eenvoudige bouwmassa’s in rechthoekige (half)open bouwblokken en open strokenverkaveling. De bebouwing bestaat uit een mix van hoog- en laagbouw. De waarde van dit type woonwijk is met name de stedenbouwkundige opzet met een groene setting, abstracte heldere composities en blokvormige bouwmassa’s” Het groene vlak valt onder het thema ‘parken, groenzones en begraafplaatsen’. Het grote groene vlak in het midden van de kaart is het Mheenpark. Een klein deel van Zevenhuizen valt onder het thema lintbebouwing.
89
Figuur 32 Welstandsthema’s Apeldoorn noordoost (Zevenhuizen rood omkaderd) Vervolgens is het welstandsniveau van belang. Op basis hiervan worden ruimtelijke ontwikkelingen getoetst aan de ‘redelijke eisen van welstand’. Toetsing vindt plaats op basis van situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaal. Figuur 33 laat zien dat het welstandsniveau ‘zwaar’ van toepassing is op alle gebieden in Zevenhuizen die onder het thema ‘parken, groenzones en begraafplaatsen’ vallen. Dit houdt in dat bij verandering van bestaande kwaliteiten de basiskwaliteit van de omgeving niet achteruit mag gaan. Voor de gebieden in Zevenhuizen die onder het thema ‘moderne architectuur en stedenbouw’ vallen geldt het welstandsniveau normaal of soepel: • •
Normaal: verandering is mogelijk met respect voor de kwaliteit van de omgeving en de architectuur; Soepel: verandering is mogelijk, mits de basiskwaliteit van de omgeving niet achteruit gaat.
90
Figuur 33 Welstandsniveau Apeldoorn noordoost (Zevenhuizen rood omkaderd) Kortom: bij het gebiedsgerichte welstandsbeleid van Zevenhuizen is ook aandacht voor de cultuurhistorische waarden van de wijk. In zijn algemeenheid geldt dat het oorspronkelijke karakter van de wijk als uitgangspunt dient. De architectuurnota De nota ‘Architectuur als cultuur’ (2002a) is opgesteld door de gemeente Apeldoorn om architecten de juiste ‘prikkel’ mee geven bij het ontwerpen van ‘mooie’ gebouwen. De gemeente wil hiermee een architectuurklimaat creëren dat uitnodigt tot hoogwaardige ontwerpen, waarin geen plaats is voor slechte kwaliteit. Het karakter van Apeldoorn is één van de bouwstenen om dit architectuurklimaat te scheppen. Het onderzoeken van de identiteit van een gebied is daarom de eerste stap in planontwikkeling. Hiermee wordt ook een link gelegd met de cultuurhistorische waarden van een gebied. Het credo waar de nota over spreekt is ‘behoud door ontwikkeling’. Cultuurhistorische waarden zijn daarbij een inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkelingen. De gewenste werkwijze die voortkomt uit de architectuurnota is ‘integraal ontwerpen’. Dit betekent dat in een vroeg stadium van het planproces samenwerking moet plaatsvinden tussen verschillende disciplines, zoals stedenbouw, architectuur, infrastructuur, kunst én cultuurhistorie. Een voorbeeld van een dergelijk planproces is de herstructurering van naoorlogse wijken. Meerjarenprogramma college B&W Het college van B&W van de gemeente Apeldoorn heeft in 2008 een meerjarenprogramma opgesteld voor de periode van 2009 tot 2012 (gemeente Apeldoorn, 2008b). Hierin wordt beschreven welke prestaties er de komende jaren worden geleverd door de gemeente Apeldoorn en welke maatschappelijke effecten hiermee worden beoogd. Kunst, cultuur en cultuurhistorie zijn thema’s waar het college zich op richt. Uitgangspunt van het behouden van cultuurhistorische waarden is dat deze een bijdrage leveren aan een hogere ruimtelijke kwaliteit. De cultuurhistorische analyse is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden inzichtelijk te maken. Als voorwaarde wordt gesteld dat deze in een vroeg stadium van het planproces worden ingebracht. Dit verhoogt de effectiviteit. Ook het naoorlogs erfgoed komt bij dit thema aan de orde. In 2007 heeft een inventarisatie plaatsgevonden van het naoorlogs erfgoed van de gemeente Apeldoorn. In het meerjaren
91
programma staat dat de volgende fase van selectie van waardevolle naoorlogse objecten is aangebroken. Ruimtelijke ontwikkelingsvisie Apeldoorn 2020 De ruimtelijke ontwikkelingsvisie Apeldoorn 2020, opgesteld in het jaar 2000, is het kader voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente. Het biedt voor het bestaande en toekomstige stedelijke gebied een integraal afwegingskader (gemeente Apeldoorn, 2000). In de visie staan vijf ambities centraal (www.vvtij.nl); 1. Realisatie van de Groene Mal ter versterking (met 300 ha.) van het groene imago van Apeldoorn en waar mogelijk herstel van binnenstedelijke beken, sprengen en het Apeldoorns Kanaal; 2. Versterking van de positie van Apeldoorn als woon-, werk- en voorzieningencentrum in de Stedendriehoek; 3. Realiseren van een grotere differentiatie van het bestaande stedelijk gebied; 4. Het beeld van de compacte stad vervangen door een complete stad; naast intensief gebruikte stedelijk ruimte staat hoogwaardige openbare ruimte en zorgvuldig ruimtegebruik centraal; 5. Versterken van de leefbaarheid in Apeldoorn De Ruimtelijke ontwikkelingsvisie 2020 gaat niet expliciet in op het behouden van cultuurhistorische waarden. Wel moeten ruimtelijke ontwikkelingen het karakter van de bestaande stad respecteren. De realisatie van de Groene Mal houdt overigens wel verband met de cultuurhistorische waarden van Apeldoorn. Immers er wordt gestreefd naar herstel van het watersysteem in en om de stad. De nota I-cultuur zet hier ook op in. De ruimtelijke structuurvisie Apeldoorn 2020 gaat niet in op het behoud van cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken. In tegendeel: De visie constateert dat herstructurering noodzakelijk is in Zevenhuizen. Sloop/nieuwbouw is hier de gewenste formule. Dit blijkt uit de volgende zinsnede in de Ruimtelijke ontwikkelingsvisie: “Hier speelt nadrukkelijk wel de wens om bij sloop en nieuwbouw terug te bouwen voor nieuwe doelgroepen (gemeente Apeldoorn, 2000, p. 29). Het gevaar bij sloop en nieuwbouw in deze wijk is dat de cultuurhistorische waarden van Zevenhuizen onder druk komen te staan. De woningbouwcorporaties Voor de woningbouwcorporaties die betrokken waren bij het herstructureringsproces van Zevenhuizen geldt dat het behoud van cultuurhistorische waarden voor hen niet van primair belang is. Ze hebben geen ambities geformuleerd die zich expliciet richten op het behouden van cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken. Wel vindt woningbouwcorporatie Ons Huis, initiatiefnemer voor de ontwikkeling van het Tannhausergebied, het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit van een gebied hoog is (interview Roel Tempelman, voormalig adjunctdirecteur van Ons Huis). Onderdeel van deze ruimtelijke kwaliteit zijn de cultuurhistorische waarden van een gebied. Roel Tempelman: cultuurhistorische waarden moeten niet een programma-eis zijn maar een referentiekader/inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkelingen. De wijkraad Zevenhuizen De bewoners van Zevenhuizen kunnen invloed uitoefenen op het herstructureringsproces van Zevenhuizen via de wijkraad. Dit is een onafhankelijk adviesorgaan van gekozen wijkbewoners. Zonder consultatie van de wijkraad is het niet mogelijk dat ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden. De belangrijkste doelstelling voor de wijkraad Zevenhuizen bij de herstructurering van Zevenhuizen was het creëren van een meer gedifferentieerde woonomgeving. Daarnaast vindt
92
de raad ook het behouden van cultuurhistorische waarden van belang. Dit om te voorkomen dat de identiteit van Zevenhuizen verloren gaat. De identiteit schuilt volgens Gerrit Zandberg (plaatsvervangend voorzitter van de Wijkraad Zevenhuizen) in de rechtlijnige structuur van de wijk en het vele aanwezige groen. Mede door inspanning van de Wijkraad is voorkomen dat de waardevolle groene ruimte van de wijk op enkele plaatsen werd bebouwd. De trend dat cultuurhistorische waarden steeds vaker onderdeel uitmaken van ruimtelijke planvormingsprocessen is volgens Gerrit Zandberg dan ook een goede ontwikkeling (interview Gerrit Zandberg). 5.4.2 Cultuurhistorische waarden en het herstructureringsproces van Zevenhuizen Het wijkontwikkelingsplan (WOP) (2003) Impliciet hebben de cultuurhistorische waarden een plek gekregen in het WOP van Zevenhuizen. Onder de noemer ‘kwaliteiten van de wijk’ wordt verschillende keren ingegaan op cultuurhistorische waarden van de wijk. De kwaliteiten zijn voorafgaand aan het WOP onderzocht in een wijkanalyse. Onderdeel hiervan was een stedenbouwkundige analyse, waarin ook is gekeken naar de historie van de wijk (interview Michel van Unen, stedenbouwkundige van de gemeente Apeldoorn). De belangrijkste kwaliteit die wordt genoemd in het WOP is de in essentie zeer heldere opzet van de wijk Zevenhuizen met open ruimte, groen en water. Het is een opgave van het WOP om de groen- en waterelementen te versterken, waardoor de kwaliteit van de openbare ruimte beter tot zijn recht komt. In het WOP worden een aantal knelpunten ten aanzien van groen en water geconstateerd: • • • •
het huidige groen ligt te veel gefragmenteerd in de wijk. Hierdoor wordt de continuïteit van groen en water nauwelijks ervaren de hiërarchie in wijk-, buurt- en blokgroen is onvoldoende duidelijk. de aanwezige groen- en waterelementen dragen niet goed bij aan de identiteit en structuur van de wijk, waardoor de recreatieve waarde niet tot zijn recht komt. de waterpartijen vormen één systeem, maar dit is op maaiveldhoogte nauwelijks te ervaren. De waterpartijen zijn door de dichte beplanting en het lage waterpeil niet goed zichtbaar
Naast de groen en water kwaliteiten kent de wijk ook een zeer heldere rechthoekige (orthogonale) opzet. In de vormgeving van de bebouwing en openbare ruimte is volgens het WOP echter te weinig hiërarchie aangebracht om deze herkenbaar te maken. Het is dan ook een opgave om de structuur te versterken en hiërarchie aan te brengen. Bij herontwikkeling kunnen tevens ‘systeemfouten’ uit het verleden worden hersteld, waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert. Een volgend kenmerk van de wijk dat in het WOP wordt aangehaald is het repeterende karakter in ruimtelijke opzet en woningtypologieën. Het beeld van Zevenhuizen wordt bepaald door grote complexen met dezelfde woningen, gesitueerd in zich herhalende stempelverkavelingen. Het accent ligt op rijtjeswoningen en gestapelde woningbouw in de huursector. Desondanks staat dit woningaanbod op gespannen voet met de toenemende behoefte aan verscheidenheid in woonstijlen en de vraag naar meer woonkwaliteit, ook in de huursector. Hierdoor ontstaat het gevaar dat er veel sloop/nieuwbouw zal plaatsvinden. Het WOP gaat nergens in op het behouden van het repeterende karakter als bijzonder kenmerk van de wijk. Tot slot wordt in het WOP ingegaan op de bijzondere historische linten die in de stedenbouwkundige opzet van de wijk zijn opgenomen. Deze zijn terug te vinden in oudZevenhuizen en koppelen het naoorlogse gedeelte van de wijk aan de ‘oude’ binnenstad.
93
Kortom: ondanks dat de (cultuurhistorische) kwaliteiten van de wijk zijn benoemd in het WOP, bestaat het gevaar dat hier niet op een goede wijze mee wordt omgesprongen bij toekomstige ontwikkelingen. Immers er staat niet expliciet in het WOP genoemd dat de cultuurhistorische waarden van belang zijn bij de herstructurering van Zevenhuizen. Later, in de projectmatige uitwerking van de deelgebiedperspectieven, hebben de cultuurhistorische waarden echter wel een plek gekregen. Een voorbeeld hiervan is de herontwikkeling van het Tannhausergebied, waar een cultuurhistorische analyse aan ten grondslag heeft gelegen. Daarnaast is het team Cultuurhistorie van de gemeente Apeldoorn zich vanaf 2002 (na het vaststellen van het WOP) steeds actiever gaan opstellen bij het inbrengen van cultuurhistorische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Beeldkwaliteitsplan (2005) In 2005 is ook een beeldkwaliteitsplan gemaakt voor Zevenhuizen (gemeente Apeldoorn, 2005). Het geeft aandachtspunten voor vernieuwing van bebouwing en buitenruimte. Hierbij is gebruik gemaakt van al bestaande analyses, zoals de cultuurhistorische analyse. De analyses dienden als inspiratiebron en brengen verschillende facetten van de toekomstige ontwerpopgave in beeld. Centraal in het beeldkwaliteitplan staat de beschrijving van de naoorlogse woningbouw. Hoewel ook hier de cultuurhistorische waarden niet expliciet genoemd worden, komen deze in een andere bewoording wel aan de orde. Michel van Unen, stedenbouwkundige van de gemeente Apeldoorn, zegt hierover: “De stedenbouwkundige aspecten hangen nauw samen met de cultuurhistorische waarden van de wijk”. Het doel van de notitie is om de karakteristieken van Zevenhuizen te benoemen en te waarderen. Het resultaat is een tien puntenplan om te voorkomen dat bijzondere elementen van de wijk verloren gaan. Het beeldkwaliteitsplan zegt het volgende over de karakteristieken van de wijk (Gemeente Apeldoorn, 2005b, p.5): “Werken in een naoorlogse context betekent werken in een halfopen verkavelingstructuur en te midden van grote bouwstromen. Kleine, objectgerichte ingrepen hebben daardoor vaak een ingrijpend effect op de grotere omgeving en kunnen ertoe leiden dat specifieke ruimtelijke contrasten verkruimelen, waarmee juist dat verloren gaat wat Zevenhuizen bijzonder maakt“ Bijzondere karakteristieken die het beeldkwaliteitsplan benoemt zijn: • • • •
de landschappelijke setting waarin velden van overwegend laagbouwwoningen zijn gelegen; de orthogonale structuur van de stempel; de afwisseling van bomen, singels, bomengroepen, plantsoenen en pleintjes tegen de achtergrond van een enorme continuïteit en terughoudendheid in bebouwing; het extreme contrast tussen zeer hoge en zeer lage bebouwing.
Albert Fien, afdelingshoofd Stedenbouw geeft helder de relatie weer tussen de cultuurhistorische analyse Zevenhuizen en het beeldkwaliteitsplan dat voor deze wijk is opgesteld. Volgens hem is de analyse vooral historisch getint. Hoe en waarom cultuurhistorische waarden zich kunnen vertalen in herstructureringsplannen komt minder duidelijk uit de verf. Het beeldkwaliteitsplan is een document dat de cultuurhistorische analyse en het ontwerp met elkaar verbindt (zie figuur 34). Het is van belang dat het beeldkwaliteitsplan bestuurlijk is vastgelegd via de welstandscommissie. Het beeldkwaliteitsplan maakt vervolgens onderdeel uit van de welstandsnota (expertmeeting: Albert Fien).
94
Cultuurhistoricus
Cultuurhistorische analyse
Ontwerper/stedenbouwkundige
Beeldkwaliteitsplan
Ontwerp
Figuur 34 De verbindende functie van het beeldkwaliteitsplan 5.4.3 Uitvoering: herontwikkeling Tannhausergebied Eén van de gebieden in Zevenhuizen waar ruimtelijke ontwikkelingen gaan plaatsvinden is in het Tannhausergebied. Kenmerkend hier zijn zes ‘10x10 flats’ (10 hoog en 10 woningen aan een galerij) (zie figuur 35).
Figuur 35 De zes 10x10 flats (zie rode kader) (bron: www.apeldoorn.nl) Vijf van de zes flats zullen worden gesloopt, aangezien het gezamenlijke woningaanbod van deze flats, voornamelijk huurwoningen, niet meer aansluit bij de huidige woningmarkt. De sloop van de flats maakt de weg vrij voor herontwikkeling van een nieuw woonmilieu met een programma van tussen de 450 en 550 woningen. Het gebied moet zich gaan onderscheiden door een markante stedelijke bebouwing gecombineerd met bebouwing van een meer suburbaan karakter. Het plan is het resultaat van een samenwerking tussen de gemeente Apeldoorn en de woningbouwcorporatie Ons Huis. De onderstaande kaart laat het stedenbouwkundig plan zien voor het Tannhausergebied (figuur 36).
95
Figuur 36 stedenbouwkundig plan van het Tannhausergebied (gemeente Apeldoorn, 2007a) In de planvorming van het Tannhausergebied is ook rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden. In eerste instantie was dit overigens niet het geval. De cultuurhistorische waarden zijn later aan het masterplan Tannhauser toegevoegd middels een erratum. De cultuurhistorische analyse over Zevenhuizen heeft hiervoor als onderlegger gediend. In het erratum wordt gezegd dat de cultuurhistorische waarden in het Tannhausergebied vooral vertegenwoordigd zijn door de aanwezige groen- en waterstructuren. Dit hangt samen met de stedenbouwkundige opzet van de wijk uit de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw. De cultuurhistorische waarden hebben op de volgende manier vorm gekregen in het masterplan Tannhauser (Gemeente Apeldoorn, 2004, p. 1): “In aansluiting op de cultuurhistorische waarden in de buurt is in het masterplan een nieuwe samenhangende groene ruimte vastgesteld in de vorm van een groene as. Het accentueren en verleggen van een deel van de singels vergroot de beleefbaarheid van de waterstructuur. Hiermee wordt de nieuwe ontwikkeling zowel ruimtelijk als cultuurhistorisch verankerd in de bestaande wijk”. Naast het versterken van de groene ruimte, met respect voor de cultuurhistorische waarden, blijft ook de kenmerkende orthogonale structuur van het gebied behouden. Dit ondanks de sloop van vijf van de zes flats (interview Michel van Unen). De flats waren bepalend voor het beeld van Zevenhuizen en door de sloop hiervan gaat een stukje historie van de wijk verloren. Annemarie Mascunan, cultuurhistorisch adviseur, zegt hierover: “Het is zaak om als cultuurhistorische discipline realistisch te blijven. Vanuit dit perspectief moet gekeken worden welke cultuurhistorische waarden behouden kunnen blijven. Het behouden van alle flats past niet in het uitgangspunt om een woningaanbod te creëren dat aansluit op de huidige vraag”. De onderstaande schets (figuur 37) laat het nieuwe woonmilieu zien dat het beeld van het Tannhausergebied gaat bepalen. Extra aandacht is geschonken aan het creëren van groene zones. “Door de ‘achtertuin’ op te tillen ontstaat ruimte voor een overdekte straat met parkeren” (VHP stedenbouwkundigen, architecten en landschapsarchitecten BV, 2007).
96
Figuur 37 Schets van het nieuwe woonmilieu van het Tannhausergebied Eén van de zes flats in het Tannhausergebied wordt niet gesloopt maar getransformeerd. Woningbouwcorporatie Ons Huis wil dit gebouw, een typische flat uit de late jaren ‘60, behouden. Hieraan ligt overigens geen cultuurhistorische overweging aan ten grondslag, maar een functionele. Door het renoveren van de flat was het mogelijk om 100 huurwoningen te realiseren. Dat past in het gewenste woningbouwprogramma van de woningbouwcorporatie Ons Huis (interview Roel Tempelman). De afdeling Stedenbouw van de gemeente Apeldoorn, waar ook het team Cultuurhistorie onderdeel van uit maakt, had moeite met het behouden van maar één flat. Het oorspronkelijke stedenbouwkundig concept ging ervan uit dat telkens twee flats bij elkaar hoorden. Hierdoor ontstaat een ‘broer-zus’ relatie tussen de twee flats (zie figuur 38). Roel Tempelman van de woningbouwcorporatie Ons Huis kon zich ook vinden in het behoud van dit principe. In de planvormingsfase zijn ontwerpen aan de orde gekomen die de ‘broer-zus relatie’ in stand hielden. Toch is hier uiteindelijk niet voor gekozen, omdat dit niet overeen kwam met het gewenste woningbouwprogramma dat gerealiseerd moest worden. Daarnaast waren het technisch te dure oplossingen en het gebied zou ruimtelijk te versnipperd raken (interview Roel Tempelman).
97
Figuur 38 'Broer-zus' relatie hoogbouwflats Tannhausergebied (bron: Google Maps) Het woningaanbod in de flat is aanzienlijk veranderd, omdat deze niet meer aansloot op de woonwensen van deze tijd. Het nieuwe ontwerp gaat uit van moderne sociale huurappartementen (www.gp.nl). In het ontwerp is uiteindelijk wel rekening gehouden met de oorspronkelijke eigenschappen van de flat. Dit is o.a. bereikt door een architectenbureau te selecteren dat affiniteit heeft met het naoorlogse erfgoed. In de selectiecriteria voor een architectenbureau is het cultuurhistorische aspect meegenomen door het formuleren van cultuurhistorische randvoorwaarden (interview Annemarie Mascunan en Roel Tempelman). Daarnaast was het beeldkwaliteitsplan Zevenhuizen leidraad voor het ontwerp van de nieuwe flat (expertmeeting: Albert Fien). De onderstaande afbeelding laat de getransformeerde flat zien (figuur 39).
Figuur 39 Transformatie van één van de zes 10x10 flats
98
5.5
Toetsing aan randvoorwaarden uit het theoretisch kader
In de onderstaande tabel (12) vindt een terugkoppeling plaats naar de randvoorwaarden uit het theoretisch kader. De tabel maakt inzichtelijk in welke mate de cultuurhistorische waarden effectief zijn meegenomen in het herstructureringsproces van Zevenhuizen. Op basis van deze tabel kunnen factoren aangewezen worden die het meenemen van cultuurhistorische waarden van Zevenhuizen al dan niet hebben bevorderd. Randvoorwaarde
Toelichting 1. Ambities: cultuurhistorisch onderzoek en beleid
1a) Cultuurhistorisch onderzoek
Ten behoeve van het herstructureringsproces van Zevenhuizen is door adviesbureau STOA in opdracht van de gemeente Apeldoorn in 2005 een cultuurhistorische analyse gemaakt. Deze analyse had zowel positieve als negatieve kanten: Voordelen • De cultuurhistorische adviescommissie heeft een advies gegeven aan het college van B&W over de cultuurhistorische waarden van Zevenhuizen. Op basis van dit advies is de analyse vastgesteld door het college. Hierdoor heeft de rapportage een zekere status gekregen. • De inhoud en de leesbaarheid blijken door de gebruikers van de analyses als positief ervaren te worden (Vedder, A., 2006). Nadelen: • Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoofd- en bijzaken. Wel zijn de aanbevelingen gesorteerd in drie thema’s. • De gebruikers van de cultuurhistorische analyse vinden de vormgeving van het rapport eentonig en saai. Dit blijkt uit een effectstudie naar het gebruik van de cultuurhistorische analyse in Apeldoorn (Vedder, A., 2006). • De aanbevelingen zijn alleen tekstueel uitgewerkt. Gebruikers van de analyse, bijvoorbeeld stedenbouwkundigen, zouden graag zien dat de aanbevelingen ook in kaartvorm zijn uitgewerkt. Hierdoor kunnen zij cultuurhistorische waarden makkelijker opnemen in stedenbouwkundige plannen. Stedenbouwkundigen zijn over het algemeen meer visueel ingesteld (Vedder, A., 2006).
1b) Cultuurhistorisch beleid
De gemeente Apeldoorn kent een cultuurhistorisch beleid dat ervan uitgaat dat cultuurhistorische waarden onderdeel uitmaken van ruimtelijke ontwikkelingen. Dit geldt ook voor het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Instrumenten die hierbij ingezet worden zijn, zijn de cultuurhistorische beleidskaart en de cultuurhistorische quickscan en analyse. Het gebruik van de quickscan en de cultuurhistorische analyse zijn afgestemd op de Apeldoornse planningssystematiek: de IPORsystematiek. IPOR staat voor: Initiatieffase, Programmafase, Ontwerpfase en Realisatiefase. De cultuurhistorische werkwijze van de gemeente Apeldoorn is nader uitgewerkt in het handboek “Cultuurhistorie en ruimtelijke planvorming: van achter naar voren, van identiteit naar kwaliteit”. Het handboek
99
bestaat uit twee delen: • •
1c) Cultuurhistorische waarden in algemene beleidsplannen
Een uiteenzetting over de wijze waarop cultuurhistorische waarden terug komen in de Apeldoornse planningsystematiek; een nadere uitwerking van de cultuurhistorische quickscan en analyse. De nadruk ligt op hoe deze tot stand komen en wat de inhoud moet zijn.
Met dit handboek wil de gemeente Apeldoorn bereiken dat het meenemen van cultuurhistorische waarden bij ruimtelijke planvorming structureel en transparant verloopt. Het handboek vormt een onderdeel van het gemeentelijke beleid om van Apeldoorn een mooie stad te maken, met een heldere identiteit (gemeente Apeldoorn, 2007b). In een aantal beleidsplannen van de gemeente Apeldoorn is omschreven hoe er omgegaan dient te worden met de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken. Dit staat in de welstands- en architectuurnota en het meerjarenprogramma van het college van B&W. In het Structuurplan 2020 van de gemeente Apeldoorn uit 2000 is geen aandacht voor de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken. De andere actoren die betrokken waren bij het herstructureringsproces van Zevenhuizen kennen geen beleid dat expliciet ingaat op de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken.
2. Planvorming: cultuurhistorische waarden en het herstructureringsproces 2a) inbreng cultuurhistorische waarden in een vroeg stadium van het planproces
De cultuurhistorische waarden van Zevenhuizen zijn niet in een vroeg stadium van het herstructureringsproces ingebracht. Wel zijn de kwaliteiten van de wijk onderzocht en vertaald naar het WOP. Deze taak werd uitgevoerd door een stedenbouwkundige van de gemeente Apeldoorn. Pas vanaf 2002 vormt het team Cultuurhistorie van de gemeente Apeldoorn één afdeling met het team Stedenbouw. Daarvoor had het team Cultuurhistorie vooral een toetsende rol en werd daarom niet betrokken bij het herstructureringsproces van Zevenhuizen. Sinds de samenvoeging maakt het team Cultuurhistorie veel vaker in een vroeg stadium onderdeel uit van het ruimtelijk planvormingsproces. Het team Cultuurhistorie heeft zich ontwikkeld van plantoetser tot actieve partner die vanaf het begin betrokken is bij ruimtelijke ontwikkelingen (interview Annemarie Mascunan). Sinds de samenvoeging met Stedenbouw maakt het team Cultuurhistorie ook cultuurhistorische analyses, waaronder één voor Zevenhuizen. Deze analyse was te laat om opgenomen te worden in het WOP. Wel diende de cultuurhistorische analyse als onderlegger voor het beeldkwaliteitsplan, het bestemmingsplan en verschillende ruimtelijke ontwikkelingen in de wijk. Een stedenbouwkundige van de gemeente Apeldoorn heeft, in overleg met een cultuurhistoricus, cultuurhistorische waarden een plek gegeven in deze ruimtelijke plannen. Een cultuurhistoricus was niet direct betrokken bij het herstructureringsproces van Zevenhuizen. Er heeft interne (binnen de gemeentelijke organisatie) afstemming plaatsgevonden over het al dan niet meenemen van de cultuurhistorische waarden van Zevenhuizen (interview Roel Tempelman). De late inbreng van de cultuurhistorische analyse heeft een aantal
100
2b) Cultuurhistorische waarden als deelbelang
2c) Afweging ten aanzien van meenemen cultuurhistorische waarden
nadelen. Ten eerste zal bij de toetsing van ruimtelijke ontwikkelingen aan het WOP niet expliciet rekening gehouden worden met de cultuurhistorische waarden van Zevenhuizen. Ten tweede staan de aanbevelingen uit de cultuurhistorische analyse soms haaks op de al eerder opgestelde plannen voor ruimtelijke ontwikkelingen in de wijk. Een voorbeeld is de herontwikkeling van het winkelcentrum Anklaar. De cultuurhistorische analyse geeft de aanbeveling dat bepaalde elementen behouden moeten blijven. Het herontwikkelingsplan gaat echter uit van ingrijpende wijzigingen. Het gevolg is dat de gemeente geen eenduidige uitspraak doet over de herontwikkeling van het winkelcentrum. Zowel de cultuurhistorische analyse als het WOP zijn immers vastgesteld door de gemeente. “Het is beter als een cultuurhistorische analyse vooraf aan het WOP wordt gemaakt om frictie te voorkomen” (interview Emma Gossink). De cultuurhistorische waarden worden in Apeldoorn gezien als een deelbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen. De nota I-cultuur zet de cultuurhistorische waarden van een gebied neer als een bouwsteen voor ruimtelijke ontwikkelingen. Annemarie Mascunan, cultuurhistoricus van de gemeente Apeldoorn, kan zich dan ook goed vinden in dit beleid. “Het behoud van cultuurhistorische waarden kan niet zonder meer ten koste gaan van andere belangen. Er moet gezocht worden naar een weloverwogen evenwicht”. Daarbij is het volgens haar van groot belang dat zorgvuldig met cultuurhistorische waarden wordt omgesprongen: “Je zet niet zomaar ergens wat neer”. Het is noodzakelijk om een cultuurhistorisch bewustzijn te creëren bij actoren die betrokken zijn bij het herstructureringsproces. Dit doe je door eerst een cultuurhistorische analyse te maken. Vervolgens is de informatie die hieruit voortkomt de basis waarmee in overleg wordt getreden met de overige actoren. Annemarie Mascunan: “Je probeert elkaar te beïnvloeden om je eigen doelstelling zo veel mogelijk te realiseren. Wel met respect voor elkaar”. De gemeentelijk projectleider voor Zevenhuizen, Emma Gossink, vindt ook dat cultuurhistorische waarden onderdeel moeten zijn van het herstructureringsproces. “De gemeente Apeldoorn moet zich bewust zijn van haar historische kwaliteiten. Het meenemen van cultuurhistorische waarden maakt dan ook onderdeel uit van de totale belangenafweging. Daarbij is het nodig dat woningbouwcorporaties en private ontwikkelaars zich gaan beseffen dat het behoud van cultuurhistorische waarden een meerwaarde kan opleveren bij ruimtelijke ontwikkelingen” Het werkt volgens haar dus beter als de cultuurhistorische waarden onderdeel zijn van het herstructureringsproces in plaats van het afzonderlijk optreden van deze discipline bij ruimtelijke ontwikkelingen. “Het meenemen van cultuurhistorische waarden is een integraal onderdeel van het herstructureringsproces: cultuurhistorie moet geen wereldvreemde roeper in de woestijn worden” (interview Emma Gossink) In de eerste fase van het herstructureringsproces van Zevenhuizen heeft geen expliciete afweging plaatsgevonden ten behoeve van het al dan niet behouden van cultuurhistorische waarden. In deze periode is het wijkontwikkelingsplan gemaakt. Het team Cultuurhistorie bemoeide zich destijds nog niet in een vroeg stadium met planningsopgaven in de stad. De cultuurhistorische waarden maakten pas onderdeel uit van het
101
afwegingsproces vanaf het moment dat de cultuurhistorische analyse in 2005 is vastgesteld. De analyse diende als onderlegger voor ruimtelijke ontwikkelingen in Zevenhuizen. Een goed voorbeeld is de ontwikkeling van het Tannhausergebied. Ondanks de sloop van vijf van de zes kenmerkende hoogbouwflats is toch rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden van het gebied. Er is een afweging gemaakt ten aanzien van het al dan niet behouden van cultuurhistorische waarden. Het resultaat van het afwegingsproces is dat de orthogonale structuur behouden blijft. Deze wordt ingevuld door een passend woningaanbod. Ook het groen in dit gebied blijft behouden en wordt op sommige plaatsen zelfs versterkt. De grote vijver in het gebied krijgt een meer prominente rol in het geheel. In de oorspronkelijke situatie lag de vijver ‘verscholen’ achter de 6 hoogbouwflats. Ook is één van de zes kenmerkende hoogbouwflats blijven staan. Deze is gerenoveerd met respect voor het oorspronkelijke ontwerp. In het afwegingsproces is het positief dat de disciplines cultuurhistorie, stedenbouw en groen veel met elkaar samenwerken. Annemarie Mascunan: het is niet altijd vanzelfsprekend dat deze disciplines met elkaar opgaan, maar hier is in 90% van de gevallen wel sprake van. De waardering ten aanzien van stedenbouw, groen en cultuurhistorie ligt over het algemeen gelijk bij de drie verschillende disciplines”. 3. Uitvoering en beheer: van ontwerp naar uitvoering en beheer 3a) afstemming planvorming en uitvoerings- en beheersplannen
In het herstructureringsproces is rekening gehouden met het toekomstige beheer van de wijk. Het wijkontwikkelingsplan gaat hier specifiek op in: “Het wijkbeheer richt zich op de continue zorg voor de kwaliteit van de huidige leefomgeving (schoon, heel en veilig). Bij wijkontwikkeling dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met de beheersmatige effecten van structurele veranderingen in de wijk”. Hier wordt overigens geen relatie gelegd met de cultuurhistorische waarden van Zevenhuizen. In het groenbeheersplan voor de ontwikkeling van het Tannhausergebied is wel rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden. In dit plan is gekeken naar de vroegere groenstructuur. Die is afgezet tegen de huidige situatie. Kenmerkend voor de oorspronkelijke groenstructuur waren de vele zichtlijnen. Door gebrekkig onderhoud zijn de zichtlijnen dicht gegroeid. Het groenbeheersplan richt zich op het weer terugbrengen van deze zichtlijnen (interview Michel van Unen).
Tabel 12 Toetsing aan randvoorwaarden uit het theoretisch kader
5.6
Conclusie
Welke factoren waren al dan niet bevorderlijk voor het meenemen van cultuurhistorische waarden in het herstructureringsproces van Zevenhuizen? De algemene conclusie is dat de ambities uit het cultuurhistorisch beleid van de gemeente Apeldoorn goed van toepassing zijn op het herstructureringsproces van Zevenhuizen. Dit gaat er van uit dat cultuurhistorische waarden een deelbelang zijn bij het herstructureringsproces. De belangrijkste instrumenten die worden ingezet zijn de cultuurhistorische beleidskaart en de cultuurhistorische analyse. De beleidskaart maakt in een vroeg stadium inzichtelijk of er cultuurhistorische waarden bij het herstructureringsproces betrokken moeten worden. De kaart, vastgesteld door de
102
gemeenteraad, geeft tevens aan in welke mate cultuurhistorische onderzoek verplicht is. De cultuurhistorische analyse Zevenhuizen geeft aanbevelingen over de wijze waarop cultuurhistorische waarden meegenomen kunnen worden bij ruimtelijke ontwikkelingen in de wijk. Deze werkwijze wordt pas sinds 2006 gehanteerd, waardoor de rol van cultuurhistorische waarden in de eerste fase van het herstructureringsproces van Zevenhuizen minimaal was. Het gevolg is dat in het Wijkontwikkelingsplan uit 2003 geen rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarden van Zevenhuizen. Dit is te betreuren, omdat het plan het belangrijkste afwegingskader is voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in de wijk. Wel is er een cultuurhistorische analyse onderlegger gemaakt bij de verdere uitwerking van ruimtelijke plannen die voortkomen uit het Wijkontwikkelingsplan. Een goed voorbeeld waar cultuurhistorische waarden overeind zijn gebleven, is bij de herontwikkeling van het Tannhausergebied. De orthogonale- en groenstructuur zijn in de uitvoering van de nieuwe plannen nog duidelijk te herkennen. Daarnaast is één van de zes hoogbouwflats gerenoveerd met respect voor de cultuurhistorische waarden. De rol van het beeldkwaliteitsplan was heel belangrijk. Het gaf ruimtelijke randvoorwaarden voor toekomstige ontwikkelingen in de wijk. De cultuurhistorische waarden maakten onderdeel uit van het beeldkwaliteitsplan. Hieronder is verder puntsgewijs aangegeven welke factoren het meenemen van cultuurhistorische waarden al dan niet hebben bevorderd. Een onderscheid is gemaakt naar ambities, proces en uitvoering en beheer. Wel bevorderend: Ambities • Het cultuurhistorisch beleid van de gemeente Apeldoorn, vastgesteld door de gemeenteraad, onderstreept het belang van cultuurhistorische waarden als onderdeel van het ruimtelijke planvormingsproces. ‘Behoud door ontwikkeling’ is hier het credo. Dit geldt ook voor de herstructurering van naoorlogse wijken; • De cultuurhistorische beleidskaart maakt inzichtelijk in welke gebieden van de stad cultuurhistorische waarden aanwezig zijn en in welke mate hier rekening mee gehouden moet worden bij ruimtelijke planvorming. De kaart geldt voor het gehele grondgebied van de gemeente, dus ook voor Zevenhuizen. Op deze wijze kunnen actoren die betrokken zijn bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken in een vroeg stadium zien of er cultuurhistorische elementen aanwezig zijn die verder onderzocht moeten worden; • De toepassing en inhoud van de cultuurhistorische quickscan en analyse zijn door de gemeente vastgelegd in een handboek. Dit bevordert een structurele en transparante werkwijze; • Ook andere beleidsplannen van de gemeente Apeldoorn gaan in op het behoud van cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken. Dit zijn de architectuur- en welstandsnota en het meerjarenprogramma 2008-2011; • De cultuurhistorische quickscan en analyse zijn afgestemd op de Apeldoornse planningssystematiek: de IPOR-systematiek; Proces • Sinds 2002 is het team Cultuurhistorie van de gemeente Apeldoorn zich steeds actiever gaan opstellen om cultuurhistorische waarden aan te geven bij ruimtelijke planvorming. De samenvoeging met de afdeling Stedenbouw heeft hier ook toe bijgedragen. De nieuwe afdeling maakt al vroeg onderdeel uit van het planvormingsproces. Het team Cultuurhistorie is sinds de samenvoeging ook cultuurhistorische analyses gaan maken;
103
•
•
•
•
•
De gemeentelijke vakdisciplines Stedenbouw, groen en cultuurhistorie zaten vaak op dezelfde lijn als het gaat om het behouden van cultuurhistorische waarden van Zevenhuizen; Aan het beeldkwaliteitsplan Zevenhuizen heeft een cultuurhistorische analyse ten grondslag gelegen. Het beeldkwaliteitsplan is de schakel tussen de analyse en het herstructureringsplan; De cultuurhistorische analyse wordt ter beoordeling voorgelegd aan de cultuurhistorische adviescommissie. Hierdoor krijgt de analyse een zekere status. Dit is ook gebeurd met de cultuurhistorische analyse Zevenhuizen; Bij de selectie van een architectenbureau voor de renovatie van de 10x10 flat in het Tannhausergebied is gekozen voor een bureau dat affiniteit heeft met naoorlogs erfgoed. In de selectiecriteria voor een dergelijk bureau zijn ook cultuurhistorische randvoorwaarden opgenomen; Het behoud van cultuurhistorische waarden is een deelbelang in het totale herstructureringsproces van Zevenhuizen. De strategie van de cultuurhistoricus was gericht op het creëren van een cultuurhistorisch bewustzijn bij de betrokken actoren.
Uitvoering en beheer • De gemeente Apeldoorn onderkent, vanuit het cultuurhistorisch beleid, dat zorgvuldig omgegaan moet worden met de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken. Dit komt als volg tot uitdrukking: o Er is een inventarisatie, waardering en selectie uitgevoerd van naoorlogse objecten. Het resultaat is vastgelegd in een brochure welke voor iedereen inzichtelijk is via de website van de gemeente Apeldoorn. Op basis van de waardering kan besloten worden of bepaalde objecten een monumentenstatus kunnen krijgen; o Er worden afspraken gemaakt tussen gemeente en woningbouwcorporatie over het behouden en beheren van cultuurhistorische waarden bij herstructureringsprocessen. • In het herstructureringsproces van Zevenhuizen is rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden in relatie tot het toekomstige beheer. Een goed voorbeeld hiervan is het groenbeheersplan dat voor het Tannhausergebied is opgesteld. De oorspronkelijke en kenmerkende zichtlijnen worden hersteld. Ook wordt het waterpeil weer op de juiste hoogte gebracht. • Het groenbeheersplan voor het Tannhausergebied houdt rekening met de cultuurhistorische kwaliteiten van de groene zones in dit gebied. Niet bevorderend: Ambities • In de cultuurhistorische analyse wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoofd- en bijzaken. Aan alle aanbevelingen die in het rapport staan genoemd wordt een gelijke waarde gehangen. Daarnaast is de analyse volgens de gebruikers saai en eentonig vormgegeven. Ook ontbreekt het aan een uitwerking van de aanbevelingen op kaart; • Zevenhuizen krijgt geen hoge attentiewaarden op de cultuurhistorische beleidskaart van de gemeente Apeldoorn. De kans dat betrokken actoren bij het herstructureringsproces de cultuurhistorische waarden meenemen is hierdoor minder groot; Proces • Het repeterende karakter in ruimtelijke opzet en woningtypen wordt in het Wijkontwikkelingsplan onderkend als kenmerk van de wijk. Daarentegen wordt niet gesproken over behoud hiervan bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen;
104
•
•
•
Het behouden van cultuurhistorische waarden is geen doelstelling in het WOP. De kwaliteiten van de wijk zijn geanalyseerd op stedenbouwkundig niveau en zijn ingebracht in het proces door een stedenbouwkundige. Een cultuurhistoricus was niet vanaf het begin betrokken bij het herstructureringsproces. De cultuurhistorische waarden zijn dan ook niet expliciet in een vroeg stadium ingebracht. Ook bij de uitwerking van de verschillende ‘deelgebied perspectieven’ van het WOP is niet structureel een cultuurhistoricus betrokken geweest. Er heeft interne afstemming (binnen de gemeentelijke organisatie) plaatsgevonden over het al dan niet meenemen van cultuurhistorische waarden; Door de late inbreng van de cultuurhistorische analyse in het herstructureringsproces stonden de cultuurhistorische belangen soms haaks op de plannen die zijn geformuleerd in het WOP. Hierdoor kon de gemeente niet eenduidig optreden, aangezien beide plannen waren vastgesteld door het college van B&W.
Uitvoering en beheer • NVT
105
6
Casus III: Malberg Maastricht
“Maastricht is Maastricht en moet ook Maastricht blijven” (Vera Hamers, cultuurhistoricus van de gemeente Maastricht)
6.1
Inleiding
Op welke wijze zijn de cultuurhistorische waarden meegenomen in het herstructureringsproces van Malberg? en Welke aspecten bevorderden al dan niet het effectief meenemen van cultuurhistorische waarden bij herstructurering van de naoorlogse wijk Malberg? Malberg is een naoorlogse wijk gelegen in het noordwestelijk deel van Maastricht. De wijk is gebouwd in de periode van 1964 tot 1968 (zie figuur 40) en bestaat uit vier delen, welke zich kenmerken door een menging van galerijflats, portiekflats, eengezinswoningen en patiowoningen. Het idee hierachter was dat bewoners ‘klein’ begonnen en na verloop van tijd binnen de buurt doorgroeiden naar een grotere woning. Vanaf 2000 wordt duidelijk dat ook Malberg toe is aan een herstructurering. Het Buurtontwikkelingsplan (BOP) is een belangrijk kader waarbinnen deze herstructurering (20022013) moet gaan plaatsvinden. Belangrijke actoren die hierin een rol spelen zijn de gemeente Maastricht, de gebiedsontwikkelaar AM-wonen en de woningbouwcorporaties Servatius en Woonpunt (www.kei-centrum.nl, 2008b). Uit interviews met actoren die bij het herstructureringsproces betrokken zijn, bleek dat cultuurhistorische waarden in het begin van het herstructureringsproces een minimale rol speelden. Toch is deze wijk in dit onderzoek onder de loep genomen, omdat middels de actualisatie van het bestemmingsplan op een bijzondere wijze rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarden van Malberg. Het Maastrichts Planologisch Erfgoedregime (MPE) speelt hierin een belangrijke rol. De wijk Malberg fungeerde als pilotgebied. De opbouw van dit hoofdstuk is hetzelfde als bij de vorige casussen. De eerste paragraaf gaat in op de wijk Malberg, zoals staat omschreven in de cultuurhistorische analyse die is opgesteld voor dit gebied (Res Nova, 2005). Daarna komt het verloop van het herstructureringsproces aan bod. Vervolgens wordt ingegaan op de wijze waarop de cultuurhistorische waarden zijn meegenomen in het herstructureringsproces van Malberg. Tot slot komt aan de orde welke aspecten het meenemen van cultuurhistorische waarden in het herstructureringsproces al dan niet hebben bevorderd.
Figuur 40 Malberg in Maastricht (links) en Malberg ingezoomd (rechts)
106
6.2
Malberg
De wijk Malberg is een typische nieuwbouwwijk uit de jaren ’60. Het is één van de belangrijkste naoorlogse uitbreidingen van de stad Maastricht, welke was bedoeld voor de zogenaamde ‘achterblijvers’ uit de verkrotte binnenstad. De wijk ligt in het typische heuvellandschap van Zuid-Limburg op een gemiddelde hoogte van 70 meter boven NAP en pal achter de dan net gerealiseerde wijken Caberg en Malpertius. Uit onderzoek blijkt dat deze situering in het landschap niet toevallig is. Het ontwerp van Malberg houdt rekening met de organische groei van de oude stad en de omliggende gebieden. De cultuurhistorische analyse die voor Malberg is uitgevoerd zegt hierover het volgende (Res Nova, 2005, p. 80): “Hoewel Malberg als één mathematische geordende structuur op het landschap werd gelegd, geeft vergelijking van de oude en hedendaagse hoogtelijnen aan dat het heuvelland in wezen behouden is gebleven. De genius loci van het landelijke buitengebied werd in het nieuwe ontwerp geïntegreerd” Opvallend is dat bij het ontwerp van Malberg eerst is gekeken naar wat destijds het karakter van het gebied was. In een periode waarin snel en economisch gebouwd moest worden kan dit als bijzonder worden opgevat. Het fundament voor de aanleg van Malberg ligt in het ‘Globaal ruimtelijk ontwikkelingsplan van Maastricht en zijn randgemeenten’ uit 1962. Dit plan was een actualisatie van het structuurplan ‘Groot Maastricht’ uit 1954. Het structuurplan omvat drie gemeenten (Maastricht, Amby en Heer). Het werd noodzakelijk geacht om een ruimtelijke samenhang te creëren om de verwachte bevolkingsexpansie op te kunnen vangen. Uitgangspunt hierbij is dat de nieuwe wijken als een krans om de historische binnenstad komen te liggen, zodat de afstanden tot de binnenstad overal ongeveer even groot zijn. Veel plaatsen in Nederland kozen voor een rigoureuze sloop van het historische hart. Dit is in Maastricht niet gebeurd. Hier ontstond een zogenaamde ‘dubbelstad’, van de historische binnenstad en de daaromheen liggende wijken (zie figuur 41). De historische binnenstad is aangeduid als ‘city’. Hieromheen liggen de woonwijken (licht gearceerd) en bedrijventerreinen (donker gearceerd) van Maastricht. Een scheiding tussen wonen en werken is duidelijk waarneembaar (Res Nova, 2005).
Figuur 41 Structuurschema Maastricht 1954 (Malberg roze omkaderd)
107
Kenmerkend voor de stedenbouwkundige opzet van Malberg is de parochiegedachte (zie ook paragraaf 1.5 van dit onderzoek). Een andere eigenschap is dat de wijk werd opgedeeld in vier units, ook wel kwadranten genoemd (zie figuur 42 en 43).
Figuur 42 De vier kwadranten van Malberg (Res Nova, 2005, bewerkt)
Figuur 43 De vier kwadranten van Malberg (Bron: Google Earth, bewerkt)
108
Iedere kwadrant is rond een open groene ruimte gebouwd, in Malberg ‘plein’ genoemd: het Vendelplein, het Recessenplein, het Malbergplein en het Dukaatplein. Er is gekozen voor deze opzet om een zekere mate van sociale differentiatie te bewerkstelligen. Het was immers sociaal niet wenselijk dat bewoners uit de verkrotte binnenstad en probleemgezinnen elders uit de stad kort op elkaar gingen wonen. De oplossing was een spreiding van verschillende bevolkingsgroepen over de vier kwadranten. De kwadranten kenden elk ongeveer dezelfde opbouw. De onderstaande tabel (13) geeft de geprojecteerde geleding van de bebouwing in de vier units van Malberg weer.
Unit I Unit II Unit III Unit IV Totaal
Andere eengezinsPatiohuizen voor woningen probleem Overige gezinnen gezinnen 68 108 56 60 108 168 48 168 80 168 199 256 552 423
Woningen voor bejaarden (2 lagen) 92 92
Portiek woningen Galerijwoningen in Totaal in 3 lagen 4 lagen 6 lagen 144 376 12 144 692 120 240 576 120 120 687 384 480 144 2331
Tabel 13 Geprojecteerde geleding van de bebouwing in de vier units Omdat Malberg relatief ver van het centrum is gelegen, werd extra aandacht besteed aan het aantrekkelijk maken van de woonomgeving. Dit is in de eerste plaats gerealiseerd door veel groen in de wijk aan te bregen. Het tweede middel tot verbetering van de woonomgeving is het realiseren van een zo groot mogelijke diversiteit in de woonbebouwing. De cultuurhistorische waarden van Malberg zijn vooral gelegen in de bijzondere opzet en uitvoering van deze wijk. Kenmerken hiervan zijn (Res Nova, 2005): • • • • •
Malberg als ‘dubbelstad’ ten opzichte van de historische binnenstad; Het reliëf in het landschap dat destijds zoveel mogelijk is gehandhaafd werd als ruimtelijk belevingsaspect in de wijk geïntegreerd; De verdeling van de wijk in vier kwadranten om bevolkingsdifferentiatie mogelijk te maken; De patiowoningen van architect Gerard Snelder (zie figuur 44); Een stedenbouwkundige structurering door het aanleggen van groene zones.
Figuur 44 De patiowoningen van Gerard Snelder (bron: www.res-nova.nl)
109
6.3
De herstructurering
6.3.1 Noodzaak tot herstructurering De noodzaak tot herstructurering in Malberg wordt met name veroorzaakt door een tweetal factoren: er is sprake van een toenemende vergrijzing en de wijk kent het hoogste percentage bijstandsgerechtigden en werklozen van de stad (www.kei-centrum.nl, 2008b). Malberg is na ongeveer 50 jaar onderhevig aan slijtage. Dit blijkt ondermeer uit het volgende: • • • • • • • •
Er zijn te weinig speelplekken voor kinderen en er zijn geen goede voorzieningen voor kinderopvang; De bewoners van Malberg zijn gemiddeld minder gezond dan andere Maastrichtenaren; Malberg heeft geen goede voorzieningen voor jongeren; Het verenigingsleven loopt terug en de bewoners voelen geen sterke binding met de buurt; Relatief veel mensen voelen zich in Malberg onveilig op straat; Er is te weinig bedrijvigheid en daardoor weinig werkgelegenheid in Malberg; Het (winkel)centrum aan de Malbergsingel vormt geen eenheid; De woningvoorraad is te eenzijdig, zodat mensen in de eigen buurt geen ander huis kunnen vinden;
De problematiek in de wijk is veelzijdig. Het ‘Buurtontwikkelingsplan Malberg’ (BOP) uit 2003 probeert een ommekeer te bewerkstelligen. Het doel is om een wijk te creëren waar het prettig wonen is. In het BOP staan verschillende maatregelen om de leefbaarheid en veiligheid te verbeteren, het woongenot te verhogen en de sociale problemen te verminderen (Gemeente Maastricht, 2003). 6.3.2 Het herstructureringsproces Malberg wordt in de periode van 2003-2010 vernieuwd. De woningbouwcorporaties Servatius en Woonpunt, de gemeente Maastricht en de gebiedsontwikkelaar AM Wonen hebben de vernieuwingsplannen in 2003 vastgelegd in het al genoemde BOP. Dit plan voorziet een wijk waar mensen uit verschillende culturen samen kunnen wonen, werken en leven. Voorwaarden hiervoor zijn goede woningen en voorzieningen, werkgelegenheid in de buurt, een veilige en groene omgeving en een actief verenigingsleven. Om deze doelen te verwezenlijken is de inzet nodig van alle actoren in de buurt. Hiertoe behoren ook bewoners, winkeliers en bedrijven. Een open planproces is leidraad om te komen tot beslissingen die moeten leiden tot een betere wijk. Het BOP richt zich op de thema’s: wonen, woonomgeving, voorzieningen en winkels en bedrijven (Gemeente Maastricht, 2003). In bijlage III is het masterplan Malberg toegevoegd met een ruimtelijke vertaling van de vier thema’s. A. Wonen De woningvoorraad van Malberg gaat veranderen. Er moet een goede mix ontstaan van huuren koopwoningen. Het indicatieve sloop/nieuwbouwprogramma voor Malberg is weergegeven in tabel 14. De te slopen woningen zijn portiek- en galerijwoningen. De nieuwbouw bestaat voor een groot deel uit koopwoningen. Samen met de verkoop van huurwoningen bestaat Malberg na de herstructurering voor de helft uit koopwoningen en voor de helft uit huurwoningen. Ongeveer een vijfde deel van de nieuwbouw bestaat uit sociale huurappartementen voor senioren. Samen met de verbetering van bestaande huizen en de bouw van een nieuw woonzorgcomplex is straks één op de drie huizen in Malberg geschikt voor senioren. De nieuwbouw neemt de plaats in van de gesloopte woningen. Extra nieuwbouw wordt gerealiseerd op het voormalige Sportpark West. Hier worden circa 260 woningen gebouwd: 230 (sociale) koopwoningen en 30 sociale huurappartementen voor senioren. Verder kent de herstructurering enkele kleine nieuwbouwlocaties.
110
Ingreep Sloop aantal woningen Verkoop aan bewoners van bestaande huurwoningen Groot onderhoud en verbetering van woningen (vervangende) nieuwbouw
Aantal woningen 830 woningen 300 woningen 500 woningen 770 koopwoningen in de vrije sector; 250 sociale huur/koop woningen; 30 middeldure huurwoningen.
Tabel 14 Sloop/nieuwbouwprogramma Malberg B. Woonomgeving De wijk Malberg heeft een groen karakter. Dit wordt in de periode 2003-2013 versterkt door de volgende maatregelen: • • • •
Het verbeteren van de groenstructuur in het noordelijk deel van Malberg; Het terugdringen van autoverkeer rond de wooncomplexen, zonder dat de bereikbaarheid van de woningen verslechtert; In groene gebieden krijgen fietsers en voetgangers voorrang boven het gemotoriseerd verkeer en er komen meer mogelijkheden voor recreatie; Voor de nieuwbouwwoningen wordt onderzocht of het regenwater opgevangen kan worden om het vervolgens op een natuurlijke manier af te voeren naar omliggende watervoorzieningen.
C. Voorzieningen Het bestaande aanbod van voorzieningen in Malberg wordt in het kader van de herstructurering aangepakt. Ten eerste wordt een wijkcombinatiegebouw ontwikkeld. Hierin is ruimte voor twee basisscholen, een peuterspeelzaal, kinderopvang, een gemeenschapshuis, een gymnastiekzaal en sociaal-culturele instellingen. De samenwerking tussen de diverse instellingen moet toenemen in deze multifunctionele eenheid. De sportaccommodatie ten noord-westen van de wijk krijgt een facelift. Dit houdt in dat het verenigingsgebouw volledig wordt vernieuwd. Hierin worden alle sportverenigingen uit de directe omgeving ondergebracht. Ook worden hier naschoolse sportactiviteiten georganiseerd voor de jeugd van Malberg. Dit moet tegengaan dat de kinderen zich op straat vervelen. Het bestaande zorgcentrum in de wijk wordt vervangen door een nieuw zorgcentrum met 70 wooneenheden en 130 aanleunwoningen. In het centrum komen voorzieningen als een praktijk voor fysiotherapie, winkeltjes en een restaurant. Voorts worden er zogenaamde zorgcirkels voor alle bewoners in de wijk gecreëerd. Tot slot moeten verenigingsleven en buurtactiviteiten weer een centrale plek in de wijk krijgen, zodat de verstandhouding tussen de bewoners van de wijk kan verbeteren. Hiervoor worden een aantal maatregelen genomen: • • • • •
extra inzet opbouwwerk; aanstellen van sportopbouwwerker; verbeteren van veiligheid in de buurt; extra aandacht voor bestrijding van overlast door hangjongeren; een eigen wijkbudget voor en door bewoners ten behoeve van nieuwe buurtinitiatieven.
D. Winkels en bedrijven Malberg kent relatief weinig bedrijvigheid in de wijk. Tegelijkertijd vormt het huidige bedrijventerrein tussen Malberg en de naastliggende wijk Oud-Caberg juist een barrière. Om hier verandering in aan te brengen zal gestimuleerd worden om meer bedrijven zich te laten vestigen in Malberg. Het is de bedoeling dat de bedrijven verspreid in de wijk komen te liggen. Ook de variatie aan bedrijvigheid moet toenemen. De bedrijven mogen geen overlast
111
veroorzaken en op een goede manier kunnen worden ingepast in de wijk. Door de toename van de bedrijvigheid zullen meer arbeidsplaatsen beschikbaar komen. Het is de bedoeling dat deze zoveel mogelijk ingevuld worden door wijkbewoners. De wens om meer bedrijvigheid in de wijk te creëren heeft geleid tot een aantal maatregelen: • • •
•
het verkleinen van het huidige bedrijventerrein in combinatie met het toevoegen van woningen; het aanleggen van een nieuw kleinschalig bedrijventerrein op de plek van het huidige bejaardencentrum. Hier is ruimte voor kleine bedrijven; het bouwen van een bedrijfsverzamelgebouw. Hierin komen ruimtes voor startende ondernemers, die bij voorkeur uit de buurt afkomstig zijn. Een ander deel wordt verhuurd ten behoeve van zakelijke dienstverlening. Het realiseren van woon-werk woningen.
Voorts wordt het oude winkelcentrum gesloopt om plaats te maken voor een nieuw winkelcentrum, gecombineerd met de nieuwbouw woningen. Het bijbehorende plein krijgt ook een nieuwe inrichting. Organisatie Het BOP is de basis voor uitwerking van (ruimtelijke) projecten die in de wijk gaan plaatsvinden. Op basis van het BOP hebben de eerder genoemde actoren in 2004 een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Belangrijk onderdeel hiervan is de oprichting van een stuur- en kerngroep, waarin alle partijen zitting hebben. De kerngroep is verantwoordelijk voor de dagelijkse leiding van het project en bereidt de besluitvorming voor. De feitelijke besluitvorming vindt plaats in de stuurgroep. Parallel aan de stuur- en kerngroep is een grondexploitatiemaatschappij (GEM) Malberg opgericht. De GEM Malberg is o.a. belast met het leiden van (deel)projecten, het bouwrijp maken van kavels en ontwerp en aanleg van de openbare ruimte. Naast het opstellen van een samenwerkingsovereenkomst en de oprichting van de GEM is op basis van het buurtontwikkelingsplan ook een beeldkwaliteitplan gemaakt, dat in opdracht van de gemeente is vertaald in een voorontwerp-bestemmingsplan (www.manjefiekmalberg.nl, 2008) Het definitieve bestemmingsplan en beeldkwaliteitplan zijn vastgesteld in november 2005 (www.vrom.nl, 2008d).
6.4
Cultuurhistorische waarden en de herstructurering
In het nu volgende onderdeel is uitgewerkt hoe de cultuurhistorische waarden van Malberg een plek hebben gekregen in het herstructureringsproces van deze wijk. Net zoals bij de casestudy over Hoograven en Zevenhuizen komen drie onderdelen aan de orde. Ten eerste is onderzocht wat de ambities zijn van verschillende actoren ten aanzien van de cultuurhistorische waarden van Malberg. In het tweede deel van deze paragraaf is bekeken hoe de cultuurhistorische waarden van Malberg zijn meegenomen in het herstructureringsproces. Ten derde komt aan bod hoe de cultuurhistorische waarden van Malberg zich uiteindelijk hebben vertaald in uitvoerings- en beheersplannen. Hier is specifiek aandacht voor het nieuwe bestemmingsplan van Malberg, waarin op een bijzondere wijze rekening gehouden wordt met de cultuurhistorische waarden van Malberg. 6.4.1 Cultuurhistorische ambities van actoren De gemeente Maastricht Springlevend verleden De gemeente Maastricht heeft haar cultuurhistorisch beleid voor de periode 2007-2012 vastgelegd in de beleidsnota ‘Springlevend verleden’ (gemeente Maastricht, 2008). De nota stapt af van een conserverende benadering en geeft meer ruimte aan vernieuwende maatschappelijke ontwikkelingen. De missie die hieruit voortkomt spreekt van “behoud door
112
behoedzame ontwikkeling” (p. 1). Ze is gebaseerd op het landelijk uitgangspunt van de nota Belvedère: behoud door ontwikkeling. Ook het cultuurhistorisch beleid van Maastricht gaat ervan uit dat cultuurhistorische waarden onderdeel zijn van ruimtelijke planvorming. De wijze waarop de gemeente deze missie wil realiseren is samen te vatten in een vijftal punten: gebiedsgericht werken, interactief werken, proactief werken, kansen benutten en integraal werken. Dit beleid geeft uiting aan de behoefte om de afstand tussen cultureel erfgoed en de bestaande praktijk van ruimtelijke ontwikkelingen te verkleinen. Er werden nog te vaak ad-hoc beslissingen genomen, waardoor monumentale waarden onnodig verloren gingen. De gemeente Maastricht kent een bijzondere werkwijze als het gaat om behoud van cultureel erfgoed in de stad. Het gaat immers niet uit van de traditionele monumentenverordening met een gemeentelijke monumentenlijst, maar ze hanteert het Maastrichts Planologisch Erfgoedregime (MPE). Naast de monumentenvergunningprocedure voor rijksmonumenten wordt het bestemmingsplan als instrument gebruikt om het gemeentelijk cultureel erfgoed te beschermen. Het grootste voordeel van dit regime is dat geen extra sectoraal vergunningstelsel voor gemeentelijke monumenten nodig is. Het MPE kent nog meer voordelen. De belangrijksten zijn: • • •
Er is bescherming mogelijk op verschillende niveaus, zowel op object als op stedenbouwkundig niveau; Het MPE is een ontwikkelingsgerichte benadering, waarbij cultuurhistorische waarden binnen de belangenafweging van ruimtelijke planvorming worden meegenomen; Het bestemmingsplan wordt over het algemeen in een vroeg stadium geraadpleegd. Hierdoor is een tijdige afstemming mogelijk met actoren die het initiatief nemen tot ruimtelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorische waarden kunnen gebruikt worden als inspiratiebron bij ruimtelijke planvorming;
De implementatie van het MPE loopt parallel aan de actualisatie van bestemmingsplannen in Maastricht. De WRO schrijft voor dat bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan 10 jaar. Deze wet is ingegaan per 1 juli 2008 (www.vrom.nl, b). Het cultureel erfgoed van de gemeente Maastricht krijgt via de dubbelbestemming ‘Maastrichts Erfgoed’ een vaste plek binnen bestemmingsplannen. De ruimtelijke kwaliteiten op het gebied van cultuurhistorie, architectuurhistorie, landschap en archeologie zijn hierdoor integraal beheersbaar. De dubbelbestemming ‘Maastrichts Erfgoed’ ligt op gebieden met een bijzondere cultuurhistorisch waarde. Hieraan zijn voorwaarden en richtlijnen gekoppeld. Deze gebieden zijn met een contour aangeduid op een beheers- en sturingskaart als onderdeel van het bestemmingsplan. Het resultaat is dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze contour worden getoetst op de cultuurhistorische uitgangspunten. Op deze manier is cultuurhistorie één van de uitgangspunten in de belangenafweging van toekomstige ontwikkelingen. Het is mogelijk om binnen het MPE gradaties aan te brengen in het beschermingsniveau. Dit houdt in dat het aanwezige culturele erfgoed niet overal dezelfde bescherming krijgt. Stedenbouwkundige structuren vragen om een ander beschermingsniveau dan architectonisch waardevolle objecten. Binnen het MPE zijn drie verschillende beschermingsniveaus mogelijk: •
•
De primaire bestemming: de opbouw van stedenbouwkundige concepten en waardevolle structuren wordt vastgesteld door middel van een primaire bestemming. De bestemming woondoeleinden of de bestemming groen wordt specifiek op het bestaande bouwblok of op het bestaande groengebied gelegd. De bebouwing en groenopstanden van deze bestemming kunnen in de toekomst wel gesloopt of gerooid kunnen, maar alleen als ze in dezelfde structuur worden teruggebouwd of aangeplant; De aanlegvergunning: wijzigingen van cultuurhistorisch waardevolle zaken, zoals ‘werken, geen bouwwerk zijnde’ worden beheersbaar via een aanlegvergunning.
113
•
Voorbeelden van dit soort cultuurhistorische elementen zijn monumentale hekwerken, waterpoelen of kapconstructies; De bouwvergunning: de gemeente Maastricht wil meerdere panden beschermen op objectniveau. Deze panden zijn ingedeeld in twee categorieën: o Dominante panden: een bouwvergunning is nodig bij ingrepen aan het object. Vergunningsvrij bouwen is niet meer mogelijk. Het gaat erom dat de manier waarop werkzaamheden worden uitgevoerd de kwaliteit van het pand niet aantasten; o Beeldondersteunende panden: hiervoor geldt dezelfde bescherming als bij de dominante panden. Het verschil is dat alleen de buitenzijde beschermd is en wel het gedeelte dat vanaf de openbare weg zichtbaar is. Bij dominante panden gaat het om bescherming van het gehele object.
Het MPE biedt ook kansen voor de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken. Het MPE is als eerste toegepast op het nieuwe bestemmingsplan voor Malberg. Later in dit onderzoek wordt hier verder op ingegaan. Welstandsnota ‘Welstand Transparant’ Het welstandsbeleid van de gemeente Maastricht is vastgelegd in de nota ’Welstand Transparant’. Dit bestaat uit een viertal onderdelen (gemeente Maastricht, 2004): een algemeen deel, een gebiedsgericht deel, reclamebeleid en sneltoetscriteria. Met name het algemene en het gebiedsgerichte deel zijn voor dit onderzoek relevant. Voor het gebiedsgerichte deel geldt dat het grondgebied van de gemeente Maastricht is opgedeeld in welstandsgebieden. De gebiedsindeling heeft plaatsgevonden naar aanleiding van verschillende bebouwingstypen die in Maastricht zijn waar te nemen. De bebouwingstypen zijn te onderscheiden naar de verschillen in architectonische kenmerken, welke aanleiding geven tot verschillen in welstandscriteria. Het welstandsgebied waar de naoorlogse wijk Malberg binnen valt is ‘de stadsrand’. Hier zijn hoofdzakelijk twee verschillende bebouwingstypen te onderscheiden: half open blok- en strokenbouw (W4) en geïndustrialiseerd bouwen (W5) (zie figuur 45). De kenmerken van de bebouwingstypen zijn vertaald in gebiedsgerichte welstandscriteria. Hier is tevens een link te leggen met de cultuurhistorische waarden van Malberg. In de welstandscriteria wordt veel waarde gehecht aan het stedenbouwkundig patroon en de ingetogen architectuur van de wijk. Hier mag niet van afgeweken worden. Ook de algemene welstandscriteria uit de welstandsnota bieden mogelijkheden voor het behoud van cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken. Zo wordt er geschreven (p. 16): “Elk ontwerp maakt gebruik van verwijzingen naar of overeenkomsten met periodes uit het verleden, een bepaald gebruik of maatschappelijke ontwikkeling. Dit moet op een zorgvuldige manier gebeuren, zodat de waarnemer het gebouw kan begrijpen en plaatsen bij de cultuur, geschiedenis en huidige maatschappelijke realiteit” Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen zich voordoen in Malberg vindt toetsing plaats aan de hand van de welstandsnota. Vervolgens wordt een integraal welstandsadvies afgegeven door een gecombineerde Welstands- en Monumentencommissie. Het realiseren van een goede ruimtelijke kwaliteit in Maastricht is de hoofddoelstelling van deze commissie.
114
Figuur 45 Malberg en bebouwingstypen (gemeente Maastricht, 2004) Stadsvisie Maastricht 2030 De stadsvisie 2030 van Maastricht is een kader waarbinnen toekomstige besluiten door het gemeentebestuur afgewogen worden (gemeente Maastricht, 2005). Een kernelement in de visie is het behouden van de identiteit van Maastricht. De stad kent een rijke historie die belangrijk is voor de kwaliteit en cultuur van de stad. Ook de naoorlogse stedenbouw behoort hiertoe. De visie koppelt het behoud van historisch waardevolle elementen aan toekomstige transformaties die in de stad gaan plaatsvinden: ”We moeten hier de nodige aandacht aan besteden bij de transformatie van de stad. Doel: nieuwe lagen toevoegen aan de rijke geschiedenis van de stad. De opgave is de belangrijkste kenmerken uit het verleden te koesteren” (p. 42). De visie vermeldt dat het niet de bedoeling is om dit van bovenaf op te leggen. Het koesteren van de bijzondere kwaliteiten komt tot stand door een interactie tussen mensen. Deze gedachtegang sluit aan bij de wijze van behouden van cultuurhistorische waarden, zoals in dit onderzoek aan de orde is gekomen: ‘behoud door ontwikkeling’. De volgende zinsnede uit de visie geeft hier treffend invulling aan (p. 42): “Maastricht moet niet blijven leunen op de oude historische succesfactoren, maar deze wel koesteren en daarop voortbouwen”. De cultuurhistorische analyse Ten behoeve van de actualisatie van het bestemmingsplan voor Malberg is door het onderzoeksbureau Res Nova in opdracht van de gemeente een cultuurhistorische analyse opgesteld. De analyse geldt voor Malberg en de naastliggende wijk Oud-Caberg en is één van de bijlagen van het bestemmingsplan. Het vormt de verantwoording voor de dubbelbestemming ‘Maastrichts Erfgoed’, die op Malberg en Oud-Caberg van toepassing is. De uitkomsten van het onderzoek zijn vertaald in voorschriften en een beheers- en sturingskaart waarop de cultuurhistorische waarden zijn vastgelegd. De cultuurhistorische analyse is gemaakt naar aanleiding van enkele zienswijzen die bewoners van de naastliggende wijk Oud-Caberg hebben ingebracht op het voorontwerpbestemmingsplan. Zij gaven te kennen dat dit bestemmingsplan onvoldoende rekening hield met de cultuurhistorische waarden van Oud-Caberg. De zienswijzen waren voor het team Cultuurhistorie van de gemeente Maastricht aanleiding om Malberg en Oud-Caberg aan te
115
wijzen als pilotgebied voor het MPE. Vanaf dit moment participeerde een cultuurhistoricus van de gemeente structureel bij de verdere totstandkoming van het bestemmingsplan (interview Vera Hamers). Het onderzoeksbureau Res Nova heeft, in opdracht van de gemeente Maastricht, een cultuurhistorische analyse gemaakt voor Malberg en Oud-Caberg met als titel “Van dorpslint tot stadswijk”. Hierin komen o.a. aan de orde: de relatie tussen de analyse en het MPE, de cultuurhistorische waarden van Malberg en het bodemarchief (Res Nova, 2005). De cultuurhistorische waarden van Malberg die in dit onderzoek naar vormen komen zijn hier al eerder genoemd. Het gaat o.a. om de patiowoningen, de groene zones, het reliëf en de bebouwingsstructuur. AM-wonen Eén van de partners in de herstructurering van Malberg is AM-wonen. De gebiedsontwikkelaar is vanaf het begin betrokken bij het herstructureringsproces en richt zich vooral op het fysieke aspect van de herstructurering. De betrokkenheid is tot stand gekomen vanwege een bouwclaim op de sportvelden. AM-wonen is door de gemeente Maastricht gevraagd om te participeren in het herstructureringsproces van Malberg. AM-wonen kiest voor deelname in dit proces, omdat de ‘VINEX-periode’ voorbij is. Dit betekent volgens Paul Wollenberg, ontwikkelingsmanager van Malberg, dat samenwerking gezocht moet worden met andere actoren, zoals gemeenten en woningbouwcorporaties, om te komen tot nieuwe binnenstedelijke ontwikkelingen. Binnen de bedrijfsnormen van AM-wonen is het mogelijk om voldoende rendement te behalen uit de herstructurering van naoorlogse wijken, waaronder Malberg (interview Paul Wollenberg) AM-wonen staat gematigd positief ten opzichte van het behouden van cultuurhistorische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen in Malberg. Het behouden heeft geen eerste prioriteit en is om deze reden ook niet expliciet genoemd in het Buurtontwikkelingsplan. Het is voor AMwonen een voorwaarde dat het behouden en ontwikkelen van cultuurhistorische waarden een duidelijke meerwaarde oplevert voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Dit is in Malberg over het algemeen niet het geval (interview Paul Wollenberg). Het beleid van AM-wonen is hier op afgestemd, zoals eerder aan de orde is gekomen bij de casus over Hoograven. De publicaties ‘AM natuurlijk duurzaam’ en ‘Nieuwe kansen voor oude wijken’ geven hier invulling aan. Ten aanzien van de cultuurhistorische waarden van Malberg geeft Paul Wollenberg aan dat alleen de groenstructuur en de patiowoningen van architect Gerard Snelder een bijzondere betekenis hebben voor de wijk en behouden kunnen blijven. De patiowoningen voldoen nog steeds aan de woonwensen van deze tijd. Het behoud hiervan past in de realisatie van een gedifferentieerd en evenwichtig woningaanbod van Malberg. Minder positief is Paul Wollenberg over de aanwezigheid van de vele flats in de wijk. “Maastricht kent in andere wijken nog genoeg identieke naoorlogse flats, die wellicht het behouden waard zijn”. Ook over de kenmerkende stempelstructuur van Malberg is hij kritisch. “Wanneer je grondgebonden woningen gaat bouwen is de stempelstructuur niet meer interessant en vervalt de oorspronkelijke gedachte hierachter”. 6.4.2 Cultuurhistorische waarden en het herstructureringsproces van Malberg Het buurtontwikkelingsplan (BOP) (2003) In het BOP van 2003 wordt niet expliciet ingegaan op de cultuurhistorische waarden van Malberg. Ook een korte beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van de wijk ontbreekt. De enige elementen in het BOP die raakvlak hebben met de cultuurhistorische waarden van Malberg zijn het groen en de patiowoningen. Het groene karakter wordt de komende tien jaar in de wijk versterkt. Er staat hier niet expliciet vermeld dat rekening wordt gehouden met de specifieke cultuurhistorische kenmerken van de groenstructuur van de wijk. Hetzelfde geldt voor de patiowoningen van Gerard Snelder (Gemeente Maastricht, 2003).
116
Identiteitsonderzoek Malberg (2004) Kort na de totstandkoming van het BOP heeft een identiteitsonderzoek voor Malberg plaatsgevonden. Ook hier komen de cultuurhistorische waarden van Malberg slechts indirect aan bod. Verschillende actoren die betrokken zijn bij het herstructureringsproces hebben met elkaar een sessie doorlopen die in het teken stond van de identiteit van Malberg. De identiteit bestaat volgens de deelnemers van de sessie o.a. uit een aantal kernwaarden: sjiek, groen en parochiaal. Toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, voortkomend uit het BOP, worden aan de identiteit van Malberg getoetst. Een belangrijk cultuurhistorisch element dat naar voren komt is wederom het behouden en versterken van het groen in de wijk (interview Paul Wollenberg). Het beeldkwaliteitsplan (2005) Ten behoeve van het nieuwe bestemmingsplan voor Malberg is ook een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Beide documenten zijn vastgesteld door de gemeenteraad op 5 december 2005. (www.vrom.nl, b). Het beeldkwaliteitsplan zet in op een sterke koppeling tussen het ontwerp van de buitenruimte, gedifferentieerde verkavelingen en architectuur. Het beeldkwaliteitsplan laat ruimte voor dialoog met de architecten over de uitwerking hiervan (www.franzziegler.nl). Vera Hamers, cultuurhistoricus van de gemeente Maastricht, is van mening dat de cultuurhistorische waarden van Malberg onvoldoende aan bod zijn gekomen in het beeldkwaliteitsplan. Het team Cultuurhistorie van de gemeente Maastricht was niet betrokken bij het opstellen van dit plan. Vera Hamers beschrijft het resultaat van het beeldkwaliteitsplan in relatie tot de cultuurhistorische waarden van Malberg als volgt: “de stedenbouwkundige van de gemeente heeft met een stedenbouwkundig oog een bijdrage geleverd aan het beeldkwaliteitsplan. Hierdoor is minder ingezet op de cultuurhistorische waarden van Malberg. In het beeldkwaliteitsplan staat hoe omgegaan moet worden met de wijk in relatie tot nieuwe ontwikkelingen. De focus ligt op de nieuwe ontwikkelingen en niet op de cultuurhistorische waarden van de wijk” Het gevolg is dat de bijdrage van cultuurhistorische waarden bij toekomstige ontwikkelingen in de wijk minimaal is. Alleen bij gebieden waar nog geen ontwikkelingen gepland zijn kunnen de cultuurhistorische waarden nog expliciet een rol gaan spelen. Dit zal later in dit onderzoek blijken uit de toepassing van het MPE op Malberg. Het bestemmingsplan (2005) Naast de herstructurering van Malberg is parallel hieraan de actualisatie van bestemmingsplan Malberg gestart. Ten eerste was de herstructurering aanleiding om een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Ten tweede was het nodig om het bestemmingsplan te actualiseren vanwege de nieuwe wet op de Ruimtelijke Ordening, die voorschrijft dat bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan 10 jaar. 6.4.3 Uitvoering: MPE en het bestemmingsplan Malberg De actualisatie van het bestemmingsplan van Malberg is een belangrijk onderdeel in deze casestudy. Middels het bestemmingsplan van Malberg wordt gepoogd om de cultuurhistorisch waarden van het gebied te beschermen. Dit is een geheel nieuwe methodiek die nog niet eerder in Nederland in deze vorm is toegepast. Eerder in dit onderzoek zijn de voordelen van het Maastrichts Planologisch Erfgoedregime (MPE) aan de orde gekomen. Het grootste voordeel is dat cultuurhistorische waarden in een vroeg stadium een randvoorwaarde zijn bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Wel moet het bestemmingsplan up-to-date zijn en cultuurhistorische waarden zijn vastgelegd zoals hier in de dubbelbestemming ‘Maastrichs Erfgoed’. Onderstaande kaart (figuur 46) laat de beheers- en sturingskaart van Malberg zien. Deze kaart maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan. Drie elementen vallen op: •
Malberg kent één beeldondersteunend object (oranje vlakje). Het betreft in dit geval een kerk.
117
•
•
Een deel van Malberg is grijs gearceerd. De ruimtelijke structuren van de wijk zijn beschermd via een primaire bestemming. Dit betekent dat nieuwbouw mogelijk is mits de structuur van de wijk gehandhaafd blijft. Het gaat in dit geval om de groenstructuur en de bebouwingstructuur; Een groot deel van de wijk is geheel wit. Hier is het beeldkwaliteitsplan leidend.
Opvallend voor het MPE van Malberg is dat de ontwikkelingsgebieden buiten het MPE vallen. Hier is het beeldkwaliteitsplan leidend. Eerder is al aangegeven, door Vera Hamers, dat het beeldkwaliteitsplan met name vanuit een stedenbouwkundig oogpunt kijkt naar de toekomstige ontwikkelingen in Malberg. Het behoud van cultuurhistorische waarden komt hier niet expliciet aan de orde. Oorzaak is dat de cultuurhistorische waarden te laat in het herstructureringsproces zijn ingebracht. De besluitvorming was al te ver gevorderd om cultuurhistorische waarden nog mee te nemen.
Figuur 46 Het 'Maastricht Planologisch Erfgoedregime’ toegepast op Malberg
6.5
Toetsing aan randvoorwaarden uit het theoretisch kader
In de onderstaande tabel (15) vindt een terugkoppeling plaats naar de randvoorwaarden uit het theoretisch kader. De tabel maakt inzichtelijk in welke mate de cultuurhistorische waarden effectief zijn meegenomen in het herstructureringsproces van Malberg. Op basis van deze tabel kunnen factoren aangewezen worden die het meenemen van cultuurhistorische waarden van Malberg al dan niet hebben bevorderd. Randvoorwaarde
Toelichting 1. Ambities: cultuurhistorisch onderzoek en beleid
1a) Cultuurhistorisch onderzoek
Ten behoeve van de actualisatie van het bestemmingsplan voor Malberg is een cultuurhistorische analyse gemaakt. De analyse is samen met het bestemmingsplan vastgesteld door de gemeenteraad. Hierdoor heeft het een zekere status gekregen.
118
1b) Cultuurhistorische beleid
Een nadeel van de cultuurhistorische analyse is dat het minder goed hoofd- en bijzaken van elkaar onderscheidt. Dit heeft vooral te maken met het feit dat de analyse is gemaakt door een extern onderzoeksbureau. Het bureau gaf aan welke cultuurhistorische waarden voor Malberg van belang zijn en meegenomen moesten worden in het bestemmingsplantraject. Hierover heeft vervolgens discussie plaatsgevonden met cultuurhistorici van de gemeente, die vonden dat het bureau te veel elementen heeft geselecteerd. Het verschil in opvatting over de selectie van cultuurhistorische waarden is volgens Vera Hamers goed te verklaren. De gemeente maakt immers een afweging ten aanzien van de cultuurhistorische waarden op basis van alle naoorlogse wijken in Maastricht. Het onderzoeksbureau had zich alleen gericht op de naoorlogse wijk Malberg. Het team Cultuurhistorie van de gemeente heeft een verdere selectie gemaakt. Daarbij is gekeken welke cultuurhistorische waarden van Malberg uniek zijn voor de stad Maastricht. Een tweede nadeel van de analyse is dat cultuurhistorische waarden in een aantal gevallen te algemeen waren beschreven. Als voorbeeld noemt Vera Hamers een naoorlogse flat. Kenmerkend hiervan zijn de horizontale structuur, balkons, entrees, etc. Een beschrijving in deze termen is niet specifiek genoeg, omdat dit ook van toepassing kan zijn op een flat uit een latere periode. Vera Hamers: “Dus waarom is de naoorlogse flat van cultuurhistorisch belang en niet de flat uit een latere periode? Cultuurhistorici zullen zeggen: dat zie je toch!? De oplossing is dat de ‘simpele leek’ moet kunnen zien waarom cultuurhistorische waarden van belang zijn. Dit betekent dat de motivatie moet aansluiten bij de doelgroep die bereikt moet worden met de cultuurhistorische analyse. Vera Hamer: “Het aangeven waarom cultuurhistorische waarden van belang zijn moet zo veel mogelijke geobjectiveerd worden”. De gemeente Maastricht heeft begin 2008 een nieuw cultuurhistorisch beleid vastgesteld. Dit beleid is er vooral op gericht om cultuurhistorische waarden onderdeel te laten zijn van ruimtelijke ontwikkelingen. Ook de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken vallen hier volgens het beleid onder. Deze wijken dragen bij aan de identiteit van Maastricht. Opvallend is dat de gemeente niet werkt met een ‘traditionele’ monumentenverordening. Het kiest ervoor cultuurhistorische waarden te beschermen middels het ‘Maastrichts Planologisch Erfgoedregime’ (MPE). Om het beleid goed te kunnen uitvoeren vindt Vera Hamers het van belang dat het team Cultuurhistorie onderdeel uitmaakt van de sector Ruimte. De sector is opgedeeld in drie afdelingen, waaronder ook de afdeling Ontwerp valt. De afdeling Ontwerp kent drie teams: Stedenbouw, Bestemmingsplannen en Cultuurhistorie. Door onderdeel uit te maken van deze afdeling wordt de kans vergroot dat cultuurhistorische waarden in een vroeg stadium van het planvormingsproces worden meegenomen. Eerder maakte Cultuurhistorie, net zoals in Apeldoorn, onderdeel uit van de afdeling Bouwtoezicht, dat zich vooral bezig houdt met vergunningverlening. Vera Hamers: “Deze toezichthoudende taak is ook belangrijk, maar voor het uitvoeren van het huidige cultuurhistorisch beleid is het van belang dat je vooraan in het planproces zit. Het is hierbij noodzakelijk dat je onderdeel bent van de afdeling Ontwerp” (interview Vera Hamers).
119
1c) Cultuurhistorische waarden in algemene beleidsplannen
Ook in andere beleidsdocumenten/publicaties komen de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken aan de orde. In de welstandsnota en de Stadsvisie 2030 van de gemeente Maastricht is aandacht voor het behoud van cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken. Beide documenten gaan ervan uit dat cultuurhistorische waarden een onderdeel zijn bij ruimtelijke planvorming. Ook hier is ‘behoud door ontwikkeling’ de centrale boodschap. AM-wonen onderkent dat cultuurhistorische waarden een bijdrage kunnen leveren aan toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Dit heeft de gebiedsontwikkelaar vastgesteld in de publicaties ‘AM natuurlijk duurzaam’ en ‘Nieuwe kansen voor oude wijken’.
2. Planvorming: cultuurhistorische waarden en het herstructureringsproces 2a) Inbreng cultuurhistorische waarden in vroeg stadium van het planproces
2b) Cultuurhistorische waarden als deelbelang
De cultuurhistorische waarden van Malberg zijn niet in een vroeg stadium van het herstructureringsproces ingebracht (interview Vera Hamers en Paul Wollenberg). Hierdoor was het niet mogelijk om de cultuurhistorische waarden van Malberg zuiver af te wegen tegen andere deelbelangen (interview Vera Hamers). Het is volgens Paul Wollenberg van belang dat cultuurhistorische waarden in een vroeg stadium op de agenda staan van een herstructureringsproces. “Wanneer partijen de doelen van elkaar kennen, kunnen ze een gelijke start maken. Later in het proces kan dit verder geoptimaliseerd worden”. Pas na het beeldkwaliteitsplan is een cultuurhistorische analyse gemaakt. Dit was ten behoeve van de actualisatie van het bestemmingsplan Malberg. Vanaf dat moment is een cultuurhistoricus structureel betrokken bij de herstructurering van Malberg. De late inbreng van cultuurhistorische waarden is ten koste gegaan van een aantal cultuurhistorische elementen in Malberg. Vera Hamers noemt de realisatie van een nieuw winkelcentrum als voorbeeld. Het ontwerp van dit centrum doorkruist de oorspronkelijke en kenmerkende structuur van Malberg. Ten tweede was het door de te late inbreng van cultuurhistorische waarden niet mogelijk om het MPE toe te passen op ontwikkelingsgebieden in Malberg, die voortkwamen uit het BOP. Hierover had al besluitvorming plaatsgevonden. De cultuurhistorische waarden speelden hierin geen rol. Het gevolg is dat op enkele plaatsen de structuur, net als bij het winkelcentrum, doorbroken wordt. Ondanks dit verlies hoopt de gemeente met het MPE de nog aanwezige cultuurhistorische waarden te behouden en beschermen. De late inbreng heeft er ook toe geleid dat de cultuurhistorische waarden van Malberg niet gezien konden worden als een deelbelang bij het herstructureringsproces van Malberg. Dit blijkt vooral uit de reactie van de woningbouwcorporaties Servatius en Woonpunt. Michel Thuis van de woningbouwcorporatie Servatius schrijft hierover in een e-mail het volgende: “Door de gemeente en de drie Maastrichtse corporaties zijn in de wijk Malberg geen cultuurhistorisch waardevolle complexen erkend of benoemd. Uiteraard zijn die wel in andere Maastrichtse wijken aanwezig, maar die zijn veelal vooroorlogs” (persoonlijke communicatie, 2 september 2008). Ook Gemma Gerrits, van de woningbouwcorporatie Woonpunt, schrijft in een e-mail dat
120
Malberg geen cultuurhistorische waarden kent (persoonlijke communicatie, 1 september 2008).
2c) Afweging ten aanzien van meenemen cultuurhistorische waarden
Bij de actualisatie van het bestemmingsplan Malberg worden de cultuurhistorische waarden wel als deelbelang gezien. De vraag die bij het opstellen van het bestemmingsplan werd gesteld was: hoe kunnen de cultuurhistorische waarden behouden blijven, terwijl er nog steeds ontwikkelingen mogelijk blijven? Het MPE is door de gemeente Maastricht als oplossingsrichting aangewezen om dit te realiseren. Dit houdt in dat nieuwe ontwikkelingen gestoeld moeten zijn op datgene wat al aanwezig is: de Genius Loci, het karakter van de plek. Ontwikkelingen worden dus niet onmogelijk gemaakt, maar moeten wel rekening houden met cultuurhistorische waarden. Dit geldt ook voor een naoorlogse wijk als Malberg. Het is daarbij van belang te zoeken naar oplossingen waar verschillende partijen zich in kunnen vinden. Vera Hamers: “dit betekent niet dat je vanuit cultuurhistorie alles moet dichtgooien. Het is eerst zaak inzichtelijk te maken om welke cultuurhistorische waarden het gaat om vervolgens te onderzoeken wat je hier nou mee kunt doen”. In het herstructureringsproces van Malberg is geen afweging gemaakt ten aanzien van het al dan niet behouden van cultuurhistorische waarden. Het ontbrak volgens Vera Hamers in een vroeg stadium aan een cultuurhistorische analyse, waardoor o.a. de ontwikkelaar en de ontwerper cultuurhistorische waarden niet expliciet een plek konden geven in de herstructureringsplannen. Alleen het groen in de wijk en de patiowoningen van de architect Gerard Snelder blijven behouden. Echter, hier lag geen expliciet cultuurhistorisch argument aan ten grondslag. Wel is bij het ontwerp van nieuwe woningen in Malberg in zekere mate rekening gehouden met de identiteit van Malberg. Paul Wollenberg: “Gekozen is voor het ‘traditionele’ zadeldak, waar de Malberger trots op is. De nieuwbouw in Malberg moet qua architectuur aansluiten op de bestaande bebouwing”. Dit uitgangspunt komt voort uit het identiteitsonderzoek voor Malberg, dat eerder is beschreven in dit onderzoek (interview Paul Wollenberg). Het MPE, dat is toegepast op Malberg, moet ertoe bijdragen dat in de toekomst de cultuurhistorische waarden van deze wijk wel worden meegenomen in het afwegingstraject. Een voordeel van deze systematiek is dat geen sectorale monumentenvergunning meer afgegeven hoeft te worden. De cultuurhistorische waarden van Malberg maken voortaan integraal onderdeel uit bij de afweging ten aanzien van het al dan niet verlenen van een bouwvergunning. De cultuurhistorische analyse voor Malberg ligt aan deze afweging ten grondslag.
3. Uitvoering en beheer: van ontwerp naar uitvoering en beheer 3a) Afstemming planvorming en beheer
Door het niet meenemen van cultuurhistorische waarden in het herstructureringsproces van Malberg heeft geen afstemming plaatsgevonden over eventueel toekomstig beheer van cultuurhistorische waarden.
Tabel 15 Toetsing aan randvoorwaarden uit het theoretisch kader
121
6.6
Conclusie
De herstructurering van Malberg laat zien wat de gevolgen zijn als cultuurhistorische waarden niet vanaf het begin worden meegenomen in het herstructureringsproces. Vooral de kenmerkende bebouwingsstructuur van Malberg heeft het moeten ontgelden. Toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen houden hier geen rekening mee. De cultuurhistorische waarden van Malberg kregen pas een plek bij de actualisatie van het bestemmingsplan dat twee jaar na het Buurtontwikkelingsplan door de gemeenteraad is vastgesteld. De dubbelbestemming ‘Maastrichts Erfgoed’ geeft vorm aan de verankering van de cultuurhistorische waarden van Malberg in het bestemmingsplan. Door het vastleggen van deze dubbelbestemming in het bestemmingsplan van Malberg tracht de gemeente de nog aanwezige cultuurhistorische waarden te behouden. Een nadeel is dat de cultuurhistorische waarden van Malberg ook laat in het bestemmingsplantraject zijn meegenomen. Een beeldkwaliteitsplan was al vastgesteld. Dit plan geeft randvoorwaarden voor toekomstige ontwikkelingen in de wijk en houdt niet expliciet rekening met cultuurhistorische waarden. Het gevolg is dat de dubbelbestemming ‘Maastrichts Erfgoed’ alleen op die gebieden gelegd kon worden waar nog geen ontwikkelingen gepland zijn. Hierna zijn de positieve en negatieve factoren van het meenemen van cultuurhistorische waarden in het herstructureringsproces van Malberg uitgewerkt. Er is onderscheid gemaakt tussen proces en inhoud. Wel bevorderend Ambities • Het cultuurhistorische beleid van de gemeente Maastricht kent geen sectorale monumentenvergunning. Het gaat uit van een integrale benadering, waarin cultuurhistorische waarden onderdeel zijn van het ruimtelijk planvormingsproces en de daarbij behorende belangenafweging; • De cultuurhistorische analyse is samen met het bestemmingsplan vastgesteld door de gemeenteraad van Maastricht. Hierdoor heeft het document een zekere status gekregen; • De Stadsvisie Maastricht 2030 en de welstandsnota ‘Welstand transparant’ leggen een duidelijke link met de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken. Deze waarden moeten volgens de nota’s ‘gekoesterd’ worden bij ruimtelijke planvorming; • Het MPE maakt ontwikkelingen niet onmogelijk, maar ze moeten gestoeld zijn op het karakter van het gebied, de genius loci; • De actualisatieplicht van bestemmingsplannen biedt mogelijkheden om de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken op een integrale wijzen te behouden en te beschermen. Ook de stedenbouwkundige structuur kan hierin meegenomen worden; • Het MPE gaat uit van het principe ‘regeren is vooruitzien’. Door het MPE toe te passen op de actualisatie van bestemmingsplannen zorgt het ervoor dat cultuurhistorische waarden in een vroeg stadium worden meegenomen bij eventuele toekomstige herstructureringen van naoorlogse wijken; • Gebiedsontwikkelaar AM-wonen onderkent dat cultuurhistorische waarden een meerwaarde kunnen opleveren bij ruimtelijke ontwikkelingen. De groenstructuur wordt door deze actor als identiteitsdrager van naoorlogse wijken gezien; Proces • Het team cultuurhistorie van de gemeente Maastricht maakt onderdeel uit van de sector Ruimte, afdeling Ontwerp. Deze afdeling is over het algemeen in een vroeg stadium betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad. Hierdoor is de kans groter dat ook
122
•
het team Cultuurhistorie in een vroeg stadium betrokken is bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken; Het team Cultuurhistorie wil participeren bij het ruimtelijke planvormingsproces. Het doel van het team is niet om ontwikkelingen onmogelijk te maken vanwege de aanwezigheid van cultuurhistorische waarden. Wel vindt het dat cultuurhistorische waarden een zuivere afweging moeten krijgen ten opzichte van andere belangen. Dit geldt ook voor het herstructureringsproces van naoorlogse wijken;
Uitvoering en beheer • AM-wonen, de woningbouwcorporaties en de gemeente Maastricht zetten met het BOP in op het behouden en versterken van het groen en een renovatie van de patiowoningen van Gererd Snelder. Het is echter de vraag of hier gehandeld wordt vanuit een cultuurhistorische perspectief, aangezien dit niet expliciet staat genoemd in het BOP; • Het identiteitsonderzoek heeft er toe geleid dat de aanwezige groenstructuur in Malberg in de toekomst behouden en versterkt wordt; • De dubbelbestemming ‘Maastrichts Erfgoed’ in het bestemmingsplan van Malberg draagt ertoe bij dat cultuurhistorische waarden uitgangspunt zijn bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in Malberg. Niet bevorderend Ambities • De cultuurhistorische analyse onderscheidt minder goed hoofd- en bijzaken van elkaar. De selectie van cultuurhistorische waarden is gebaseerd op de wijk Malberg en niet op de stad Maastricht. • De cultuurhistorische analyse was op een aantal punten te algemeen beschreven. Er moet duidelijker geobjectiveerd worden waarom bepaalde cultuurhistorische waarden van belang zijn. Dit moet toegeschreven zijn op de gebruikers van de analyse: de woningbouwcorporatie, de stedenbouwkundige, de bewoners, de projectontwikkelaar, etc. • Het beeldkwaliteitsplan, dat leidend is voor de ontwikkelingen in Malberg, houdt geen rekening met het behouden van cultuurhistorische waarden. Het beeldkwaliteitsplan is gebaseerd op stedenbouwkundige uitgangspunten en niet op de cultuurhistorische waarden van Malberg. • Het BOP gaat niet expliciet in op het behouden van de cultuurhistorische waarden van Malberg. • AM-wonen staat niet positief ten opzichte van het behouden van de kenmerkende bebouwingsstructuur van Malberg; Proces • De cultuurhistorische waarden zijn te laat, of eigenlijk in het geheel niet, aan bod gekomen bij het herstructureringsproces van Malberg. Er is geen cultuurhistoricus ingezet om de cultuurhistorische waarden van Malberg onder de aandacht te brengen. Een afweging ten aanzien van het al dan niet meenemen van cultuurhistorische waarden is dan ook niet gemaakt. Het gevolg is dat cultuurhistorische waarden verloren zijn gegaan, bijvoorbeeld de kenmerkende structuur op een aantal plaatsen in de wijk; Uitvoering en beheer • Het MPE is alleen van toepassing op gebieden waar voorlopig geen ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien;
123
DEEL IV: CONCLUSIES
124
7.
Conclusies
Centrale vraagstelling: op welke wijze kunnen cultuurhistorische waarden effectief meegenomen worden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken? Doelstelling: inzichtelijk maken van de wijze waarop cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken, aan de hand van drie praktijkvoorbeelden, effectief meegenomen kunnen worden in het herstructureringsproces door het signaleren van positieve ervaringen, problemen en oplossingen.
7.1
Inleiding
In het laatste hoofdstuk van deze scriptie staan bevindingen uit zowel het theorie- als het praktijkgedeelte centraal. Hierna wordt op basis van het theoretisch kader antwoord gegeven op de centrale vraagstelling (zie kader) van dit onderzoek. Dit hoofdstuk sluit af met een reflectie, waarin terug wordt gekeken naar het verloop van dit onderzoek.
7.2
Cultuurhistorische waarden en de herstructurering van naoorlogse wijken
Hieronder is uitgewerkt, aan de hand van de fases ambities, planvorming en uitvoering en beheer, wat de positieve ervaringen en knelpunten bleken bij het meenemen van cultuurhistorische waarden binnen het herstructureringsproces van drie naoorlogse wijken: Hoograven, Zevenhuizen en Malberg. Op basis hiervan zijn aanbevelingen geformuleerd over de wijze waarop cultuurhistorische waarden effectief meegenomen kunnen worden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. 7.2.1 Positieve ervaringen en knelpunten Ambities Op basis van de drie casussen kan geconcludeerd worden dat de betrokken gemeenten de ambitie hebben om cultuurhistorische waarden een plek te geven in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Bij elk van de drie gemeenten zet het team Cultuurhistorie zich in voor het behoud van deze waarden. Dit blijkt uit de volgende aspecten. 1) Cultuurhistorisch beleid De gemeenten Utrecht, Apeldoorn en Maastricht kennen een cultuurhistorisch beleid dat ervan uitgaat dat cultuurhistorische waarden een onderdeel zijn van het ruimtelijk planvormingsproces. De gemeenten Apeldoorn en Maastricht hebben dit beleid het meest concreet uitgewerkt. De Apeldoornse cultuurhistorische beleidskaart en het ‘Maastrichts Planologisch Erfgoedregime’ (MPE) zijn instrumenten die als doel hebben om cultuurhistorische waarden in een vroeg stadium op de agenda te zetten van het herstructureringsproces. Een beperking van de Apeldoornse cultuurhistorische beleidskaart is dat de naoorlogse wijk Zevenhuizen een lage attentiewaarde heeft gekregen, waardoor in mindere mate rekening gehouden hoeft te worden met de cultuurhistorische waarden van deze wijk. 2) Cultuurhistorisch onderzoek Voor elk van de drie herstructureringsopgaven die in dit onderzoek zijn bekeken, is een cultuurhistorisch onderzoeksrapport gemaakt. Deze rapporten kennen zowel positieve als minder positieve elementen. Over het algemeen kan gezegd worden dat het vaak nog ontbreekt aan een onderscheid tussen hoofd- en bijzaken. Positief is dat de cultuurhistorische analyses Zevenhuizen en Malberg zijn vastgesteld door het gemeentebestuur. Hierdoor hebben de documenten een zekere status gekregen. De cultuurhistorische analyse Zevenhuizen is tevens voorzien van een advies van de Cultuurhistorische Adviescommissie. Positief aan de cultuurhistorische analyse Tolsteeg/Hoograven uit 2006 is dat deze goed is vormgegeven. Daarbij is gebruik gemaakt van veel foto- en kaartmateriaal.
125
3) Vertaling cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken in algemene beleidsplannen De cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken komen beperkt aan de orde in algemene beleidsplannen. Alleen de structuurvisie van de gemeente Maastricht gaat in op het ‘koesteren’ van de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken. De welstandsnota is daarentegen wel door elk van de drie gemeenten gebruikt als kader om cultuurhistorische waarden vast te leggen. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de ‘redelijke eisen van welstand’, zoals ze in de welstandsnota zijn vastgelegd. Het is bevorderend als de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken hierin staan genoemd. De gebiedsontwikkelaar AM-wonen en de verschillende woningbouwcorporaties streven een zekere mate van ruimtelijke kwaliteit na bij de herstructurering van naoorlogse wijken. Het behouden van cultuurhistorische waarden is daarentegen voor deze actoren niet de eerste prioriteit. Het Belvedèrecredo ‘behoud door ontwikkeling’ wordt door deze actoren gezien als een goede werkwijze om cultuurhistorische waarden een plek te geven in het herstructureringsproces. Planvorming De cultuurhistorische waarden van de naoorlogse wijken Hoograven, Zevenhuizen en Malberg zijn niet structureel meegenomen in het herstructureringsproces van deze wijken. Hiervoor zijn een aantal oorzaken aan te wijzen. 1) Ambitie na planvorming Ten eerste lopen de cultuurhistorische ambities niet parallel met het herstructureringsproces van deze wijken. Illustratief hiervoor zijn de casussen Zevenhuizen en Malberg. Het cultuurhistorisch beleid (ambities) van de gemeente Apeldoorn en Maastricht zijn enkele jaren na de start van het herstructureringsproces vastgesteld. Het gevolg was dat cultuurhistorische waarden te laat in het herstructureringsproces zijn ingebracht. 2) Verkeerde plek in de organisatie Ten tweede maakten de teams Cultuurhistorie van de gemeenten Apeldoorn en Maastricht tot halverwege het herstructureringsproces onderdeel uit van de afdeling Bouwtoezicht. Hierdoor hadden ze vooral een toetsende rol en waren niet in een vroeg stadium betrokken bij het herstructureringsproces. Anno 2008 maken deze teams wel onderdeel uit van een afdeling die zich in een vroeg stadium bezig houdt met ruimtelijke ontwikkelingen, bijvoorbeeld de afdeling Stedenbouw. Dit is een positieve ontwikkeling. Overigens betekent dit niet dat dan cultuurhistorische waarden automatisch in een vroeg stadium onderdeel uitmaken van ruimtelijke ontwikkelingen. Een proactieve houding van cultuurhistorici is noodzakelijk. 3) Ad-hoc betrokkenheid van een cultuurhistoricus bij het herstructureringsproces Bij elk van de drie onderzochte casestudy’s was een cultuurhistoricus ad-hoc betrokken: •
•
Hoograven: een cultuurhistoricus van de gemeente Utrecht is alleen structureel betrokken bij het opstellen van het wijkontwikkelingsplan uit 1996. Daarna is alleen bij de renovatie van de Robijnhof een cultuurhistoricus betrokken. Het is hierbij echter de vraag of het wijkontwikkelingsplan afwegingskader is geweest voor de betrokkenheid van een cultuurhistoricus bij de renovatie van dit gebied. Naast de renovatie van de Robijnhof kent het Wijkontwikkelingsplan echter nog enkele deelplannen, zoals de herontwikkeling van het Hart van Hoograven. De betrokkenheid van een cultuurhistoricus was hier gering; Zevenhuizen: een cultuurhistoricus van de gemeente Apeldoorn levert halverwege het herstructureringsproces een bijdrage door het inbrengen van een cultuurhistorische analyse. De cultuurhistoricus is verder niet direct betrokken bij de besluitvorming, maar laat zich vertegenwoordigen door een stedenbouwkundige van de gemeente. Wel heeft afstemming plaatsgevonden tussen de cultuurhistoricus en de stedenbouwkundige;
126
•
Malberg: een cultuurhistoricus is pas betrokken bij het herstructureringsproces na het vaststellen van het voorontwerp-bestemmingsplan voor deze wijk.
De casussen in dit onderzoek laten zien dat wanneer cultuurhistorische waarden onderdeel zijn van het herstructureringsproces deze als deelbelang meegenomen worden. Bij de betrokken actoren, waaronder cultuurhistorici, bestaat het besef dat cultuurhistorische waarden niet ten koste van alles behouden moeten blijven. Voorbeelden die deze opvatting ondersteunen zijn o.a. de renovatie van de Robijnhof (Hoograven), de herontwikkeling van het Tannhausergebied (Zevenhuizen) en de toepassing van het MPE op Malberg. In deze projecten zijn de cultuurhistorische waarden meegenomen als afwegingspunt, niet alleen onder de noemer van cultuurhistorische waarden maar veelal als kwaliteiten van de wijk. De groene zones en de ruime opzet in een open verkaveling worden in elk van de drie casuswijken als kwaliteiten van de wijk gezien. Dit heeft uiteindelijk vertaling gekregen in de herstructureringsplannen die voor deze wijken zijn gemaakt. Uitvoering en beheer: van ontwerp naar uitvoering en beheer Op basis van de onderzochte casussen kan gesteld worden dat een beperkte interactie heeft plaatsgevonden tussen de planvormingsfase en de uitvoerings- en beheersfase in relatie tot de cultuurhistorische waarden. Desondanks laten twee voorbeelden zien waar dit wel is gebeurd. Ten eerste zijn in het groenbeheersplan voor het Tannhausergebied (Zevenhuizen) ook de cultuurhistorische waarden meegenomen. Ten tweede beschermt de sturings- en beheerskaart van het bestemmingsplan Malberg de cultuurhistorische waarden van deze wijk door het leggen van de cultuurhistorische dubbelbestemming ‘Maastrichts Erfgoed’. Toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen worden op deze wijze ook getoetst aan de aanwezige cultuurhistorische waarden die in het bestemmingsplan zijn vastgelegd. 7.2.2 Aanbevelingen Hier wordt antwoord gegeven op de centrale vraagstelling van dit onderzoek. Het resultaat is een set van aanbevelingen (oplossingen) om cultuurhistorische waarden in de toekomst effectief mee te nemen bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. De centrale boodschap is dat bij de herstructurering van naoorlogse wijken de ‘traditionele’, sectorale monumentenzorg, moet worden losgelaten. Een nieuwe koers moet worden ingezet (voor zover dit nog niet gebeurt) waarin aandacht is voor zowel beschermde als niet beschermde cultuurhistorische waarden. Cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken moeten expliciet genoemd worden als kwaliteiten van de wijk. Dit sluit aan op het referentiekader van actoren die betrokken zijn bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Ook zij streven naar een zekere mate van ruimtelijke kwaliteit. Hieronder is aangegeven hoe cultuurhistorische waarden effectief meegenomen kunnen worden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Er zijn drie fases te onderscheiden: ‘regeren is vooruitzien’, ‘een proactieve, inspirerende en toekomstgerichte werkwijze’ en ‘een duurzame toekomst’. A. Ambitie: regeren is vooruitzien Deze fase bestaat uit een tweetal onderdelen: cultuurhistorisch onderzoek en cultuurhistorisch beleid. Het is van belang om inzicht te hebben in de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken: kennis van zaken. Het verdient aanbeveling om dit vast te leggen in een cultuurhistorisch onderzoeksrapport. Hiermee wordt voorkomen dat kennis alleen maar blijft ‘hangen in de hoofden van mensen’. Aan een dergelijk onderzoek worden een aantal voorwaarden gesteld: •
Het cultuurhistorisch onderzoek dient afgestemd te zijn op de verschillende gebruikers hiervan. Dit kan bereikt worden door het toevoegen van foto’s en kaartmateriaal. Tevens dient het onderzoek goed te zijn vormgegeven. Een voorbeeld hiervan is de cultuurhistorische analyse Tolsteeg/Hoograven uit 2006;
127
• •
•
Hoofd- en bijzaken moeten van elkaar onderscheiden zijn, waarbij de nadruk moet liggen op het benutten van kansen in plaats van het verbieden van zaken; Aan het cultuurhistorisch onderzoek dient een zekere status gegeven te worden door het te laten vastleggen door een (gemeente) bestuur of (cultuurhistorische) adviescommissie; De resultaten van het cultuurhistorisch onderzoek moeten voortdurend door een cultuurhistoricus gecommuniceerd worden naar de actoren die betrokken zijn bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken.
Het is vervolgens van belang om de uitkomsten van het cultuurhistorisch onderzoek te vertalen naar beleid. Uitgangspunt hierbij dient te zijn dat cultuurhistorische waarden onderdeel uitmaken van ruimtelijke ontwikkelingen (herstructureringsopgaven). Een cultuurhistorische beleidskaart kan als instrument ingezet worden om één en ander concreet vorm te geven. Hierop staat aangeduid in welke mate cultuurhistorische waarden van belang zijn voor een bepaald gebied. De cultuurhistorische beleidskaart van de gemeente Apeldoorn is hier een goed voorbeeld van. Een tweede instrument is het ‘planologisch erfgoed regime’. Dit krijgt vorm door het leggen van een cultuurhistorische dubbelbestemming in bestemmingsplannen van naoorlogse wijken. Het is tevens van belang dat er bestuurlijk draagvlak gevonden wordt voor het cultuurhistorisch beleid. Ook dient er adequate communicatie plaats te vinden door de afdeling Cultuurhistorie richting de actoren die bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken betrokken zijn. Ze zullen overtuigd moeten worden van het nut en de noodzaak om cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken te behouden. Ook zij moeten inzicht krijgen om cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken een plek te geven in het herstructureringsproces. Hiermee wordt voorkomen dat zij voor onverwachte keuzes komen te staan. De kans dat deze actoren cultuurhistorische waarden als bouwsteen zien om de ruimtelijke kwaliteit van een gebied te verbeteren wordt hiermee vergroot. Kortom: de geslotenheid van actoren moet kleiner gemaakt worden, opdat er interdependentie ontstaat tussen het behoud van cultuurhistorische waarden en het realiseren van ruimtelijke kwaliteit. Naast het formuleren van specifiek cultuurhistorisch beleid verdient het aanbeveling om het ‘koesteren’ van cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken te vertalen in algemene beleidsplannen. Voorbeelden van dit soort beleidsplannen zijn de structuurvisie van gemeenten en de welstandsnota. B. Planvorming: proactief, inspirerend en toekomstgericht De tweede fase is om op basis van de geformuleerde ambities de cultuurhistorische waarden een plek te geven in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Dit wordt in eerste instantie bereikt door in een vroeg stadium van het herstructureringsproces cultuurhistorische waarden in te brengen. Een cultuurhistoricus dient vervolgens structureel betrokken te blijven bij het herstructureringsproces. Het is noodzakelijk dat deze cultuurhistoricus, naast kennis over het naoorlogse erfgoed, beschikt over een aantal kerncompetenties: • • •
•
Deze persoon moet proactief kunnen optreden door zelf initiatieven voor te stellen ten behoeve van het behoud van cultuurhistorische waarden; Deze persoon moet denken in kansen voor het behoud van cultuurhistorische waarden en niet de nadruk leggen op het verbieden van zaken; Deze persoon moet oog hebben voor de belangen van andere actoren die betrokken zijn bij het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Cultuurhistorische waarden zijn een deelbelang en niet het enige belang; Deze persoon moet beschikken over goede onderhandelings- en communicatievaardigheden.
128
C. Uitvoering en beheer: een duurzame toekomst Het is niet vanzelfsprekend dat ruimtelijke plannen één op één uitgevoerd en beheerd worden. Het verdient aanbeveling om al tijdens de planvormingsfase af te stemmen met uitvoerings- en beheersplannen. Het voorkomt dat cultuurhistorische waarden in deze fase alsnog verloren gaan. Het bestemmingsplan kan gezien worden als een beheersplan. Eerder is al toegelicht hoe de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken hierin opgenomen kunnen worden. Slotoverweging: alleen kennis van cultuurhistorische zaken is niet meer voldoende om cultuurhistorische waarden te verankeren in ruimtelijke opgaven. Het is de kunst om te schakelen tussen het behoud van deze waarden en het dynamische werkveld dat ruimtelijke ordening heet. De casussen laten zien dat de ambities er zijn, maar dat de praktijk haperingen vertoont.
7.3
Reflectie
Terugkijkend op de scriptie ben ik tevreden met het uiteindelijke resultaat. De gehanteerde onderzoeksmethodiek bleek goed toepasbaar. Het literatuuronderzoek gecombineerd met de casestudy heeft gezorgd voor een heldere lijn in de scriptie. De beleidsanalyse, de interviews en de expertmeeting hebben ertoe bijgedragen dat de casussen informatierijk zijn. Op basis hiervan was het goed mogelijk om conclusies te trekken over de wijze waarop cultuurhistorische waarden meegenomen kunnen worden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Desondanks kwam ik een aantal beperkingen tegen. De uitkomsten van de casestudy zijn vooral gebaseerd op de formele gang van zaken. Dit betekent dat hoofdzakelijk conclusies zijn getrokken op basis van vastgestelde beleidsdocumenten en werkwijzen. Het was moeilijk na te gaan hoe cultuurhistorische waarden op informele wijze een plek hebben gekregen in het herstructureringsproces. Dit wil zeggen dat het lastig bleek om de interactie tussen actoren te achterhalen. Mijn onderzoekstijd was te beperkt om alle notulen van vergaderingen door te nemen. De tweede oorzaak is dat herstructureringsprocessen een lange en veelzijdige historie kennen. Hoewel respondenten zijn geïnterviewd die al geruime tijd bij het herstructureringsproces betrokken zijn, was het voor deze personen problematisch om exact te reproduceren hoe cultuurhistorische waarden een plek hebben gekregen in het herstructureringsproces. Een andere beperking die ik tegenkwam in dit onderzoek is dat de netwerkbenadering vooral een procesbenadering is. Hierdoor bleek het lastig om na te gaan hoe cultuurhistorische waarden inhoudelijk verankerd kunnen worden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken. Een theoretisch kader met betrekking tot doorwerking van beleid biedt wellicht meer mogelijkheden om dit vorm te geven. Een aanbeveling voor vervolgonderzoek is om na te gaan op welke wijze cultuurhistorische waarden meegenomen kunnen worden in het herstructureringsproces van de ‘jaren 70 wijken: de zogenaamde ‘bloemkoolwijken’. De herstructureringsprocessen van naoorlogse wijken zijn al in een ver gevorderd stadium. Het herstructureringsproces van de ‘bloemkoolwijken’ staat echter nog in de kinderschoenen. Het is dus van belang dat binnen afzienbare tijd onderzoek op gang wordt gebracht naar de wijze waarop cultuurhistorische waarden meegenomen kunnen worden in het herstructureringsproces van dit type wijken. De bloemkoolwijken zijn qua ruimtelijke vorm het tegenovergestelde van de naoorlogse wijk. Toch zijn in relatie tot dit onderzoek een paar overeenkomsten aan te wijzen. Ook de bloemkoolwijken maken onderdeel uit van de ontstaansgeschiedenis en identiteit van veel Nederlandse steden. Voorts kennen deze wijken net zoals de naoorlogse wijken een bijzondere stedenbouwkundige opzet. Niet het object staat centraal maar de opzet van de wijk maakt het bijzonder. Het is de verwachting dat ook hier op gebiedsgerichte wijze een herstructurering gaat plaatsvinden. Met de aanbevelingen uit het voorliggend onderzoek kunnen cultuurhistorische waarden van bloemkoolwijken onderdeel gaan uitmaken van het herstructureringsproces.
129
Referentielijst Geschreven literatuur Asselbergs, F. (2005). Epiloog: wederopbouw onder druk. In Kuipers, M. (Eds.), Toonbeelden van wederopbouw (pp. 174-175). Zwolle: Waanders Uitgevers; Baare, D. (2004). Belvedère biedt mooi uitzicht, Utrecht: Universiteit van Utrecht, Sociale geografie en Planologie; Beckhoven, E. (2007). Herstructurering succesvol? Factoren die bijdragen aan het succesvol verlopen van herstructureringsprojecten, Utrecht: Stade Advies B.V.; Beks, S. (2004). De dynamiek van de naoorlogse stad, een onderzoek naar de sturingsmogelijkheden van de gemeentelijke overheid om cultuurhistorische waarden in de naoorlogse wijken te behouden, Nijmegen: Radboud universiteit Nijmegen; Bergvelt, D. (2004). Veertig jaar later, vernieuwing van de wederopbouwwijken, Amsterdam: Architectuur lokaal; Blijdenstijn, R., Stenvert, R. (2000). Bouwstijlen in Nederland 1040-1940, Nijmegen: Uitgeverij Sun; Bomhoff, E. J. (1999). Essay, van wonen naar samenleven, Breukelen: Universiteit Neyenrode; Bos, A. (1946). De stad der toekomst, de toekomst der stad: een stedebouwkundige en sociaal culturele studie over de groeiende stadsgemeenschap, Rotterdam: Voorhoeve; Bruijn, J.A., de en E.F. ten Heuvelhof (1999). Management in Netwerken, Utrecht: Uitgeverij LEMMA. Bruijn, J.A., de en E.F. ten Heuvelhof (2000). Networks and decision making, Utrecht: LEMMA Publishers Cusveller, S., Gall, S. en Lieshout, I. (2003). Over culturele planologie in de naoorlogse stad, Den Haag: VNG Uitgeverij; Doevendans, K. en Stolzenburg, R. (2000). Stad en samenleving, Groningen: Martinus Nijhoff Uitgevers; Döll, H. en Meurs, P. (2003). Cahier reeks duurzame stedelijke vernieuwing, moderne steden met een verleden, Leeuwarden: KEI en NIDO; Ekins, P. (1991). The sustainable consumer society: a contradiction in terms?, Londen: International Environmental Affairs. a. Federatiewerkgroep wederopbouw (2008). Verslag federatiewerkgroep wederopbouw, 13 februari 2008, Dordrecht: bureau Monumentenzorg en Archeologie; b. Federatiewerkgroep wederopbouw (2008). Uitnodiging themadag ‘Waarden in ontwikkeling’, Dordrecht: Federatie Grote Monumentengemeenten en Projectbureau Belvedère; Gemeente Apeldoorn (2002). Ruimtelijke ontwikkelingsvisie 2020, Apeldoorn: gemeente Apeldoorn;
130
a. Gemeente Apeldoorn (2002). Architectuurnota: Architectuur als cultuur, Apeldoorn: gemeente Apeldoorn, dienst Ruimtelijke ontwikkeling, afdeling Stedenbouw en Cultuurhistorie; b. Gemeente Apeldoorn (2002). Wijkontwikkelingsplan: zicht op groot Zevenhuizen, Apeldoorn: gemeente Apeldoorn, dienst Ruimtelijke ordening en Wonen; Gemeente Apeldoorn (2004). Kadernota welstand: over welstand geschreven, Apeldoorn: gemeente Apeldoorn, dienst Ruimtelijke ontwikkeling; Gemeente Apeldoorn (2004). Masterplan Tannhauser, een uitwerking van het wijkontwikkelingsplan Zevenhuizen, Apeldoorn: gemeente Apeldoorn; Gemeente Apeldoorn (2005). Beeldkwaliteitsplan Zevenhuizen, Apeldoorn: gemeente Apeldoorn, dienst ruimtelijke ontwikkeling, afdeling Stedenbouw en Cultuurhistorie; Gemeente Apeldoorn (2006). Nota I-cultuur: een nieuw cultuurhistorisch beleid, Apeldoorn: gemeente Apeldoorn, dienst Ruimtelijke ontwikkeling, afdeling Stedenbouw en Cultuurhistorie; a. Gemeente Apeldoorn (2007). Bestemmingsplan ’t Podium, Apeldoorn: gemeente Apeldoorn; b. Gemeente Apeldoorn (2007). Handboek: cultuurhistorie en het ruimtelijke planvormingsproces van de gemeente Apeldoorn, Apeldoorn: gemeente Apeldoorn, dienst Ruimtelijke ontwikkeling, afdeling Stedenbouw en Cultuurhistorie; a. Gemeente Apeldoorn (2008). Gemeentelijke bekendmakingen, Apeldoorn: gemeente Apeldoorn; b. Gemeente Apeldoorn (2008). Meerjarenprogramma 2009-2012, Apeldoorn: gemeente Apeldoorn; Gemeente Maastricht (2003). Buurtontwikkelingsplan, Manjefiek Malberg, Maastricht: gemeente Maastricht; Gemeente Maastricht (2004). Welstand transparant, Maastricht: gemeente Maastricht; Gemeente Maastricht (2005). Stadsvisie Maastricht 2030, Maastricht: gemeente Maastricht; Gemeente Maastricht (2007). Springlevend verleden, beleidsnota cultureel erfgoed 2007-2012, Maastricht: gemeente Maastricht; a. Gemeente Utrecht (1996). Cultuurhistorische effectrapportage Hoograven, Utrecht: dienst Volkshuisvesting, afdeling Bouwbeheer, sector Monumenten; b. Gemeente Utrecht (1996). Ontwikkelingsplan Tolsteeg/Hoograven, Utrecht: gemeente Utrecht; Gemeente Utrecht (1999). Beeldkwaliteitsplan Hoograven, Utrecht: Dienst Stadsontwikkeling gemeente Utrecht Gemeente Utrecht (2003). Wijkvisie Utrecht Zuid 2003-2013, Utrecht: gemeente Utrecht, wijkbureau Zuid;
131
Gemeente Utrecht (2004). Beheer van de chaos der eeuwen, evaluatie en beleidsaanbevelingen monumenten/cultuurhistorie 2004, Utrecht: Gemeente Utrecht, sectie Monumenten en cultuurhistorie; a. Gemeente Utrecht (2008). Wijkmonitor 2008, Utrecht: Gemeente Utrecht, afdeling Bestuursinformatie, Bestuurs- en Concerndienst; b. Gemeente Utrecht (2008). Wijkactieplan Hoograven in de lift, Uitvoeringsprogramma Hoograven 2008-2009, Utrecht: gemeente Utrecht, wijkbureau Zuid; Haffner, M., Oei, A. en Elsinga, M. (2007). Gebiedsafspraken, opereren in een herstructureringsnetwerk in Hordijkerveld en Transformatiezone Pendrecht, Gouda: Habiform; Harvey, D. (2005). A brief history of neoliberalism. Oxford: University Press; Hendrikx, J.A. (1999) Cultuurhistorie van stad en land, waardering en behoud, Utrecht: Stichting Matrijs Utrecht; Hebly, A. en Boekraad, C. (2004). Bouwen in de wederopbouwstad, Amsterdam: Hebly Theunissen; Hellinga, H. (1995). 'De woning als massaproduct', in: Bosma, K., en Wagenaar, C. (red.), Een geruisloze doorbraak, de geschiedenis van de architectuur en stedebouw tijdens de bezetting en wederopbouw van Nederland, Rotterdam: NAi Uitgevers; Hereijgers, A. en Velzen, van, E. (2001). De naoorlogse stad, een hedendaagse ontwerpopgave, Rotterdam: 2001 Hupperetz, W. (2008). Cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit van de historische binnenstad, het geheugen van een straat als inspiratiebron. Bulletin KNOB, 2, 43-51; Jansen, H. (2008). Nieuw leven voor woningen Rietveld Robijnhof Utrecht, Niet alleen wooncomfort, ook oorspronkelijke details en kleuren terug. In: Heemschut, bescherming cultuurmonumenten, 4, (pp. 20-23). Zwolle: Waanders; Klerk, de, L. en van der Cammen, H. (2003). Ruimtelijke ordening, van grachtengordel tot Vinex-wijk, Utrecht: het Spectrum; Klijn, E.H. (1996). Regels en sturing in netwerken, de invloed van netwerkregels op de herstructurering van naoorlogse wijken, Delft: Eburon; Klijn, E.H. (2003). Cahier reeks duurzame stedelijke vernieuwing, leven met onzekerheid, Leeuwarden: KEI en NIDO; Koop, M. (2004). Ruimte voor cultuur, studie naar de inzet van culturele planologie door gemeenten in Noord-Brabant, Tilburg: Universiteit van Tilburg, Faculteit der sociale wetenschappen; Kuipers, M. (2002). Toonbeelden van de wederopbouw : architectuur, stedenbouw en landinrichting van herrijzend Nederland, Zwolle: Waanders; Leeuwen, van, W.D. (1999). Ondernemend meer maatschappelijk rendement:visie op de functie en positie van woningbouwcorporaties. In: Dronteman, I.M. (Eds), Sloop en
132
nieuwbouw in de naoorlogse wijken, (pp. 15-25). Delft: Onderzoeksbureau OTB; LNV, OC&W, LNV en V&W (2008). Evaluatie Belvedère, op na(ar) 2009, Nijmegen: Royal Haskoning; Lokhorst, R.D. (2002). Herstructurering van naoorlogse wijken, een nieuw marktsegment voor ING Vastgoed?, Amsterdam: School of Real Estate, Vastgoedkunde; Margo, R. A. (1992). Explaining the postwar suburbanisation of population in de United States: the role of income, in: Journal of urban economic, 31 pp. 301-310; Marissing, E., van, Bolt, Gideon en Kempen, R., van (2004). Stedelijk beleid en sociale cohesie in twee herstructureringswijken: Nieuw-Hoograven (Utrecht) en Bouwlust (Den Haag), Utrecht: universiteit Utrecht, faculteit Geowetenschappen; Marlet, G. en Woerkens, van, C. (2007). Op weg naar Early Warning, omvang, oorzaak en ontwikkeling van problemen in de wijk, Utrecht: Stichting Atlas voor gemeenten; Meeuwssen, L. (2002) Eerste overzicht naoorlogse wijken in Nederland, Zeist: RDMZ; Meurs, P. (2007). Bouwen aan een weerbarstige stad, Blauwe Kamer (2): 62-67; Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2006). Steden van morgen, keuzes voor vandaag, over de toekomst van de stad en stedelijk beleid, Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties, Directie Communicatie en Informatie; Mispelaar, van, A. en Nyst, C. (2006). De rol van cultuurhistorie in stedelijke projecten, Zeist: RACM; Müller, E., Peters, R. en Baaijens J. (2006). Welstand transparant. De standaardisatie van de welstandnota’s, Rotterdam: Center for Public Innovation; Phillipi, G. (2002). Cultuurhistorie, een vergeten object, Enschede: Universiteit Twente; Priemus, H. en E. Philipsen (1999). Herstructurering van stadswijken: meer dan woningen alleen, Delft: Onderzoeksbureau OTB; Projectbureau Belvedère (1999). Nota Belvedère, beleidsnota over de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke ordening, Den Haag: VNG Uitgeverij; Projectbureau Belvedère en NEPRON (2007). Geschiedenis als Grondlegger, voorbeeldenboek projectontwikkeling en cultuurhistorie, Utrecht: projectbureau Belvedère en NEPRON; Res Nova (2005). Van dorpslint tot stadswijk: cultuurhistorisch basisonderzoek oud-Caberg en Malberg Maastricht, Ohé en Laak: Maastricht; Ridder, de, J., (1998). Postmoderne verleidingen, over de publieke taak van woningbouwcoöperaties en de rol van de overheid, Bouwrecht 35(4), 265-273; Roberts, P. (2000). The evolution, definition and purpose of urban regeneration. In: Roberts, P. en Sykes, H. (Eds), Urban regeneration, a handbook (pp. 9-36). Londen: Sage publications; Rohde, W. B. (1996). Sloop en nieuwbouw in de naoorlogse wijken: de praktijk. In: Conijn, J.B.S. en Philipsen, E. (Eds), De toekomst van woningcorporaties (pp. 1-10). Den Haag: NIROV-netwerk volkshuisvesting;
133
STOA, Stedenbouw, Openbare ruimte en Architectuur (2005). Cultuurhistorische analyse Zevenhuizen, Ede: STOA, Stedenbouw, Openbare ruimte en Architectuur; STOA, Stedenbouw, Openbare ruimte en Architectuur (2008). Gebiedsgericht welstand, stadsdeel Noord-Oost, Apeldoorn: gemeente Apeldoorn; Tweede Kamer der Staten-Generaal (1996). Stedelijke vernieuwing, Nota, Deel A, 'sGravenhage: SDU Uitgevers; Tweede Kamer der Staten-Generaal (2004). Memorie van toelichting wet op de archeologische monumentenzorg, Den Haag: Tweede Kamer; a. Urban Factory en Steenhuis stedebouw/landschap (2006). cultuurhistorisch onderzoek en ruimtelijke analyse Utrecht naoorlogse wijken: Tolsteeg Hoograven, Schiedam: uitgever n.b.; b. Urban Factory en Steenhuis stedebouw/landschap (2006). cultuurhistorisch onderzoek en ruimtelijke analyse Utrecht naoorlogse wijken: Overvecht, Schiedam: uitgever n.b.; Valentijn, D. (2002). De wederopbouw, Haagse gids voor architectuur en stedenbouw in de periode 1945-1965, Den Haag: De nieuwe Haagsche; Vedder, A. (2006). Cultuurhistorie en ruimtelijke planvorming in Apeldoorn, een effectstudie naar de cultuurhistorische analyse, Deventer: Saxion Hogeschool; Verschuren, P. en Doorewaard, H. (2001). Het ontwerpen van een onderzoek, Utrecht: LEMMA B.V.; VHP stedenbouwkundigen, architecten en landschapsarchitecten BV (2007). Bestemmingsplan Zevenhuizen, ’t Podium, Apeldoorn: gemeente Apeldoorn; Vreeken, A. (2004). De wederopbouw, architectuur en stedebouw in Sneek 1945-1967, Sneek: afdeling Bouwtoezicht; Vreeze, N. (1993). Woningbouw, inspiratie & ambities: kwalitatieve grondslagen van de sociale woningbouw in Nederland, Almere: Nationale woningraad; Wassenberg, F., e.a. (2002). De voortgang van de herstructurering in de G30, onderzoek verricht door het OTB in opdracht van de NEPRON, Delft: Onderzoeksinstituut OTB;
Internetbronnen Stichting Bonas (2008). Gerard Snelder. Vinddatum: 9 december 2008 op http://www.bonas.nl/archiwijzer/bo_WInfo.php?Inr=0514.00000&rps=1#essay Franz Ziegler, bureau voor architectuur en stedenbouw (2008). Archief: Malberg. Vinddatum 28 november 2008 op www.franzziegler.nl/index.php? pageid=archief_info&catid=Malberg%20info; Gemeente Apeldoorn (2008). Zevenhuizen. Vinddatum: 20 augustus 2008 op www.apeldoorn.nl/zevenhuizen; Gemeente Utrecht (2007). Utrecht naoorlogse wijken. Vinddatum 9 december 2007 op http://www.utrecht.nl/smartsite.dws?id=205711
134
Gemeente Utrecht (2008). Utrecht vernieuwt. Vinddatum: 27 maart 2008 op http://www.utrecht.nl/smartsite.dws?id=114406; Groosman en Partners (2008). projecten: vernieuwen. Vinddatum: 12 november 2008 op http://www.gp.nl/projecten/6/vernieuwen; KEI-centrum (2004). Ontoegankelijke markt belemmert ontwikkelaars in herstructureringsgebieden. Vindplaats: 18 augustus 2008 op www.kei-centrum.nl; KEI-centrum (2007). KEI-Overzicht: Grote onvrede omtrent huurbeleid. Vindplaats: 28 september 2007 op www.kei-centrum.nl; a. KEI-centrum (2008). Hoograven. Vindplaats: 15 september 2008 op http://www.keicentrum.nl/view.cfm?page_id=1897&item_type=project&item_id=212; b. KEI-centrum (2008). Malberg. Vindplaats: 2 december 2008 op http://www.keicentrum.nl/view.cfm?page_id=1897&item_type=project&item_id=78; c. KEI-centrum (2008) Utrecht, Hoograven, renovatie Robijnhof. Vindplaats: 26 januari 2009 op http://www.kei-centrum.nl/view.cfm?page_id=1897&item_type=project&item_id=124 Manjefiek Malberg (2008). Voortgangsrapportage. Vindplaats: 8 oktober 2008 op http://www.manjefiekmalberg.nl/page.asp?id=728; a. Ministerie van VROM (2008). Dossier Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing. Vinddatum: 27 maart 2008 op http://www.vrom.nl/pagina.html?id=4621; b. Ministerie van VROM (2008). Dossier nieuwe wet op de ruimtelijke ordening. Vinddatum: 25 november 2008 op http://www.vrom.nl/pagina.html?id=7009; c. Ministerie van VROM (2008). dossier Wijkverbetering. Vinddatum: 27 maart 2008 op http://www.vrom.nl/pagina.html?id=31001&term=wijkverbetering; d. Ministerie van VROM (2008). voorbeeldprojecten, informatiepunt 56 wijken. Vinddatum: 8 oktober 2008 op http://project.vrom.nl/project.asp?code_prjt=8308&code_prgm=2; Nederland boven water, programma gebiedsontwikkeling 2007-2009 (2007). Methodiek netwerkanalyse, netwerkanalyse vanuit bestuurskundig perspectief. Vinddatum: 26 juni 2008 op http://traverse.sharepointsite.net/NLBWWiki/Wikipagina%27s/ Methodiek%20Netwerkanalyse.asp Overheid.nl, de wegwijzer naar informatie en diensten van alle overheden (2008). Gemeentewet, artikel 84. Vinddatum: 15 september 2008 op http://wetten.overheid.nl/cgibin/sessioned/browsercheck/continuation=19159002/session= 033547575570699/action=javascript-result/javascript=yes Projectbureau Belvedère (2008). financiering. Vinddatum 15 september 2008 op http://www.belvedere.nu/page.php?section=05&pID=6; Res-Nova (2008). De droom van de dubbelstad. Vinddatum: 2 december 2008 op http://www.res-nova.nl/website/vensters/malberg%20maastricht.htm; Steenhuis Stedenbouw/Landschap (2002) Rietveldbuurt Utrecht. Vinddatum: 26 januari 2009 op http://www.steenhuis-onderzoek.nl/2003/01/rietveldbuurt-utrecht/
135
Stichting Studentenhuisvesting Utrecht (2008). Onze woonruimten. Vinddatum 12 september 2008 op http://www.sshu.nl/cm/onze_woonruimten_-_zelfstandige_woningen/zuid.html; Van ’t Hof Rijnland (2008). Nieuwbouwprojecten. Vinddatum 2 december 2008 op http://www.hof-rijnland.nl/Hart_van_Hoograven.html;
Van Veluwe tot IJssel: Landschapsontwikkelingsplan (2008). Beleidskaders. Vinddatum: 2 december 2008 op http://vvtij.nl/Default.aspx?PageContentMode=1&tabid=755; Wijweb Zevenhuizen (2008). Fotogalerij. Vinddatum 10 december 2008 op http://www.ww7.nl/fotos/main.php?g2_itemId=1078 Qasa.nl: nieuwbouw in Nederland (2008). Projecten. Vinddatum 4 december 2008 op http://uploads.qasa.nl/projecten/6575/Overzicht.jpg; Zeeuw, de, F. en Hobma, F, (2008). Leren van de Engelse praktijk van gebiedsontwikkeling. Vinddatum: 29 mei 2008 op http://www.buildingbusiness.com/uploads/pdf/1619VEngelsepraktijkdef.pdf
136
Bijlage I: interviewvragen Behoud van cultuurhistorische waarden van belang Wijk: Actor: Naam: Functie: Datum:
………………………………………………. ………………………………………………. ………………………………………………. ………………………………………………. ……………………………………………….
I)
Inhoud 1) Wat zijn volgens u de cultuurhistorische waarden van de naoorlogse wijk …? a. Hoe bent u aan deze informatie gekomen? b. Zijn de cultuurhistorische waarden vastgelegd in een beleidsdocument? i. Bestuurlijk/ambtelijk vastgelegd? ii. Wie heeft deze gemaakt? Intern/extern? iii. Een onderscheid in hoofd- en bijzaken? iv. Ten behoeve van herstructureringsproces? c. Is er cultuurhistorisch beleid aanwezig dat zich richt op het behoud van de cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken? d. Zijn cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken meegenomen in andere beleidsplannen?
II
Proces 2) Hoe zijn de cultuurhistorische waarden meegenomen in het herstructureringsproces van de naoorlogse wijk …? a. In welke fase van het herstructureringsproces zijn de cultuurhistorische waarden ingebracht? b. Was er een cultuurhistoricus betrokken bij het herstructureringsproces van de naoorlogse wijk? i. Vanaf welke fase in het herstructureringsproces? ii. Eenmalig/ad-hoc /structureel betrokken/niet betrokken? c. Hoe stelde de cultuurhistoricus zich op ten aanzien van het behoud van de cultuurhistorische waarden van de naoorlogse wijk …? i. Alle cultuurhistorische waarden waren van belang en moesten behouden blijven; ii. Cultuurhistorische waarden dienden als inspiratiebron voor herstructureringsplannen; iii. Cultuurhistorische waarden waren niet relevant. d. Welke cultuurhistorische waarden hebben een plek gekregen in het herstructureringsproces van de naoorlogse wijk…? e. Wat was de houding van de overige actoren om cultuurhistorische waarden een plek te geven in herstructureringsplannen? i. Positief/gematigd/negatief; f. Hebben de cultuurhistorische waarden een plek gekregen in uitvoerings- en beheersplannen? i. Heeft vroegtijdig afstemming plaatsgevonden met de herstructureringsplannen?
III
Evaluatie 3) Bent u tevreden over de wijze waarop cultuurhistorische waarden zijn meegenomen in het herstructureringsproces van de naoorlogse wijk …? a. Proces/Inhoud b. Positieve/negatieve aspecten 4) Op welke wijze kunnen volgens u in de toekomst cultuurhistorische waarden meegenomen worden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken?
137
Behoud cultuurhistorische waarden niet van primair belang Wijk: Actor: Naam: Functie: Datum: I)
………………………………………………. ………………………………………………. ………………………………………………. ………………………………………………. ……………………………………………….
Inhoud 1) Wat waren de doelen van uw organisatie bij het herstructureringsproces van de naoorlogse wijk…?
2) Vindt uw organisatie het meenemen van cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken van belang? a. Bent u bekend met de cultuurhistorische waarden van de naoorlogse wijk…? i. Zo ja: hoe bent u hiermee bekend geraakt? b. Staat het behouden van cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken genoemd in beleidsplannen van uw organisatie? c. Conflicteert het behouden van cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken met de doelen van uw organisatie? d. In hoeverre is het behouden van cultuurhistorische waarden van naoorlogse wijken met uw doelen te verenigen? II) Proces 3) Wat is uw mening over de wijze waarop cultuurhistorische waarden zijn meegenomen in het herstructureringsproces van de naoorlogse wijk…? a. Maakten de cultuurhistorische waarden volgens u op het juiste moment onderdeel uit van het herstructureringsproces? b. Wat vond u van de rol van de cultuurhistoricus? i. Proactief; ii. Actief; iii. Passief; c. Hoe stelde de cultuurhistoricus zich op ten aanzien van de cultuurhistorische waarden? i. De nadruk lag op het verbieden van alle cultuurhistorische waarden? ii. De nadruk lag op het zoeken en aangeven van kansen? d. Heeft een afweging plaatsgevonden over het al dan niet meenemen van cultuurhistorische informatie? III
Cultuurhistorische waarden en het herstructureringsproces van naoorlogse wijken 4) Bent u tevreden over de wijze waarop cultuurhistorische waarden zijn meegenomen in het herstructureringsproces van de naoorlogse wijk…? a. Proces/Inhoud b. Positieve/negatieve aspecten 5) Hoe kunnen volgens u de cultuurhistorische waarden effectief meegenomen worden in het herstructureringsproces van naoorlogse wijken?
138
Bijlage II: stedenbouwkundige hoofdopzet van Hoograven in 1952
139
Bijlage III: masterplan Malberg
Cultuurhis t. wrdn. en de hers tr. van nowv2()