Getallenverzamelingen Wat is een functie? Polynomen 3.1 Constante functies 3.2 Lineaire functies 3.3 Kwadratische functies Gebroken lineaire functies Goniometrische functies 5 .1 Hoek en hoekgrootte 5.2 Sinus 5 .3 Cosinus en tangens 5.4 De goniometrische functies sin, cos en tan Het schakelen van functies Inverse functie Machten, exponenten en logaritmen 8 .1 Machten en machtsfuncties 8 .2 Exponentiële functies 8 .3 Logaritmen en logaritmische functies Absolute waarde Vergelijkingen en ongelijkheden Literatuur
Samenvatting Zelftoets Terugkoppeling 1 2
Uitwerking van de opgaven Uitwerking van de zelftoets
Bijlage: Standaardfuncties
2
OUN
Voorkennis
Voorkennis continue wiskunde
INTRODUCTIE
In dit overzicht worden de belangrijkste begrippen en technieken behandeld die u nodig hebt voor het bestuderen van de cursus Continu wiskunde. Centraal staat het begrip functie. Het uitgangspunt daarbij is het idee dat een functie niets anders is dan een mechanisme dat aan een invoergetal op de een of andere manier een uitvoergetal koppelt. Verder gaan we in op de gebruikelijke terminologie bij functies. We behandelen wanneer functies monotoon zijn op een interval. Ook de begrippen inverteerbaarheid en inverse functie worden behandeld. Naast deze wat meer theoretische zaken komen de standaardfuncties uit de continue wiskunde aan de orde. Met name de polynomen, goniometrische, exponentiële en logaritmische functies worden uitvoerig behandeld. Tot slot worden de elementaire technieken voor het oplossen van vergelijkingen en ongelijkheden herhaald. In het materiaal zijn veel opgaven opgenomen. U hoeft die niet allemaal te maken, maar we raden u aan om bij de onderdelen die u minder goed beheerst wel veel opgaven te maken. In het literatuuroverzicht vindt u bovendien verwijzingen naar boeken die ook veel oefenmateriaal bevatten. LEERDOELEN
Na het bestuderen van dit overzicht wordt verwacht dat u – de verschillende getalverzamelingen kent, evenals de eigenschappen van bewerkingen op deze getallen – weet wat het begrip functie inhoudt – de terminologie kent die bij functies gebruikt wordt: invoer, uitvoer, origineel, beeld, domein, bereik, samengestelde functie, grafiek – weet wat intervallen zijn en de verschillende notaties voor intervallen kent – de begrippen monotoon (niet-)dalende/stijgende functies kent – een aantal standaardfuncties kent, waaronder de polynomen, de goniometrische, exponentiële en logaritmische functies, en hun grafieken kunt tekenen – met behulp van de standaardfuncties nieuwe functies kunt maken – van een functie kunt uitmaken of zij een inverteerbare functie is, eventueel na inperking van het domein – weet dat de exponentiële en logaritmische functies elkaars inverse zijn. Studeeraanwijzingen In de bijlage bij deze leereenheid staat een uitgebreid overzicht van alle besproken functies.
OUN
3
Continue wiskunde
LEERKERN 1
Getallenverzamelingen
Het getalbegrip heeft zich waarschijnlijk ontwikkeld op een wijze die overeenkomt met die waarop u zelf de getallen geleerd hebt. De basis is het tellen. Dat kan zijn het aftellen van een rij objecten of gebeurtenissen (de eerste, de tweede, de derde, ...), of ook het tellen van een aantal voorwerpen: één glas melk, twee boterhammen, drie mandarijnen, enzovoorts. Op deze manier ontstaat de verzameling natuurlijke getallen, aangegeven met het symbool N. We laten tegenwoordig deze verzameling beginnen met 0, dus:
Natuurlijke getallen
N = {0, 1, 2, 3, ...} Hier hanteren we een gebruikelijke notatie voor de expliciete definitie van een verzameling: tussen de accoladen worden de elementen opgesomd. Met de puntjes geven we aan dat er geen grootste natuurlijke getal bestaat. Bij elk natuurlijk getal m is er immers een natuurlijk getal m + 1 dat groter is, er kan dus onbeperkt doorgeteld worden. Binnen de natuurlijke getallen kunt u elk tweetal getallen optellen en vermenigvuldigen, maar bijvoorbeeld 5 – 7 ‘kan niet’. Aftrekken is wel altijd mogelijk na toevoegen van de negatieve getallen. Samen met de natuurlijke getallen vormen de negatieve getallen de verzameling van de gehele getallen Z:
Gehele getallen
Z = {..., –3, –2, –1, 0, 1, 2, 3, ...} Om een soortgelijke reden is het nodig om ‘breuken’ te introduceren. De verzameling Q van de rationale getallen was het resultaat: ⎧⎪ p ⎫⎪ p Q = ⎨ p, q ∈Ζ, q ≠ 0 en zoveel mogelijk vereenvoudigd ⎬ q q ⎭⎪ ⎩⎪
Rationale getallen
Het symbool ∈ betekent: is element van; we gebruiken ∉ voor ‘is geen element van’. Verder wordt in het rechterlid een bekende notatie voor verzamelingen gebruikt: {x⏐...} is de verzameling van alle x die voldoen aan de voorwaarden die na de streep beschreven worden. In het rationale getal p/q heet p de teller en q de noemer. Een belangrijke eigenschap van de rationale getallen is dat hun waarde niet verandert als teller en noemer met hetzelfde getal (ongelijk 0) vermenigvuldigd of door hetzelfde getal (ongelijk 0) gedeeld worden. Dat betekent dat we breuken kunnen vereenvoudigen en dat we breuken met verschillende noemers kunnen optellen en aftrekken (door de breuken ‘gelijknamig’ te maken). VOORBEELDEN
Een voorbeeld van het vereenvoudigen van een breuk is (de teller en noemer worden door 15 gedeeld): 15 1 ⋅ 15 1 = = 45 3 ⋅ 15 3
Een voorbeeld van het aftrekken van twee breuken is:
We brengen de volgende rekenregels nog even in herinnering. Voorwaarde is steeds dat de noemer ongelijk aan 0 is. In de tweede regel zijn optellen en aftrekken samengenomen. ap a = bp b a c ad bc ad ± bc ± = ± = b d bd bd bd a c ac ⋅ = b d bd a c a d ad / = ⋅ = b d b c bc
VOORBEELD
Een voorbeeld van het delen is: 2 6 2 7 2 ⋅ 7 14 7 / = ⋅ = = = 3 7 3 6 3 ⋅ 6 18 9
Irrationale getallen Reële getallen
«
Tenslotte zijn er behalve de rationale getallen nog andere getallen, zoals π (dat een rol speelt in de formule voor de omtrek van een cirkel) en 2 (dat de lengte van de diagonaal geeft van een vierkant met zijde 1). Dit zijn voorbeelden van irrationale getallen. De rationale getallen en de irrationale getallen vormen samen de reële getallen. Overigens zullen we in antwoorden altijd de exacte waarde van reële getallen laten staan, dus bijvoorbeeld π + 2√2, tenzij een benadering gevraagd wordt of handig is in verband met de plaatsing op de getallenrechte. De onderlinge samenhang tussen de vier verzamelingen blijkt in figuur 1. Daar zijn de getallenverzamelingen N, Z, Q en R met getallenlijnen weergegeven. Over de rationale getallen is nog op te merken dat als ze allemaal geplaatst zouden worden, het zou lijken alsof de getallenlijn helemaal vol zou lopen: inktpuntjes hebben immers een zekere dikte. Toch zijn er wiskundig gezien nog gaten: de plaatsen van de irrationale getallen. Pas als ook de irrationale getallen geplaatst zijn, is de getallenlijn helemaal vol.
FIGUUR 1 De getallenverzamelingen N, Z, Q en R Met figuur 1 is ook bedoeld weer te geven dat elke verzameling een deelverzameling is van elke verzameling er onder:
OUN
5
Continue wiskunde
N⊂Z⊂Q⊂R Het teken ⊂ staat voor: is deelverzameling van, dus A ⊂ B betekent: de verzameling A is een deelverzameling van de verzameling B. Dit betekent: voor elk element a ∈A geldt dat a ∈B. Voor de volledigheid merken we nog op dat we de deelverzamelingen van Z, Q en R die uit de positieve elementen bestaan, weergeven met een plusteken: Z+, Q+ en R+. De deelverzamelingen die de negatieve elementen bevatten, worden door een minteken aangegeven: Z–, Q– en R–. Het getal 0 is dus geen element van de verzamelingen Z+, Q+, R+, Z–, Q– en R–. OPGAVE 1
Herschrijf tot een zo eenvoudig mogelijke breuk: a 25 − 16 4 b c
5 6 · 9 7 4 /3 7 14
OPGAVE 2
Herschrijf tot een zo eenvoudig mogelijke breuk: 2ab a a + 3c c 4+a a b · ab 2 − b 3ab 6b c / 2b a De reële getallen van klein naar groot geordend, worden weergegeven door de getallenlijn. Delen van de getallenlijn, de intervallen, zijn dan aaneengesloten deelverzamelingen van R. De definitie is als volgt. Interval