CONSUMENTENBESCHERMING 2014-‐2015
Prof. Dr. Reinhard Steennot ALGEMENE INFORMATIE De prof is te bereiken op het emailadres:
[email protected] en zijn secretariaat op het telefoonnummer 09/264.68.27. De cursus bestaat uit een syllabus, documentatiebundel en slides. Ook een wetboek is voorhanden. De puntenverdeling staat voor 25% op een taak waarbij een arrest van het Hof van Justitie zal moeten worden geannoteerd. Het arrest moet te maken hebben met consumentenbescherming, ergo de bescherming van de zwakkere partij. Iedereen maakt een eigen keuze van arrest en mailt het zaaknummer, de link en de partijen door naar de prof. De rest van de punten staat op een mondeling examen waarbij je vier vragen krijgt over verschillende delen van de cursus. Waarschijnlijk zullen dit twee vragen zijn over boek VI van het WER en twee vragen over andere delen van de cursus. De leerstof voor het examen is wat gezegd wordt in de les en eventueel wat uitdrukkelijk vermeld wordt als te kennen uit de syllabus. Het gebruik van wetteksten op het examen is toegestaan. De prof kan er niet tegen als je een hoofdstuk niet geleerd hebt. Ook al zijn op het examen drie vragen juist, wanneer je over de vierde vraag echt niks kan zeggen zal je er niet door zijn.
A. Overzicht -‐ Deel 1: Boek VI WER -‐ Oneerlijke bedingen -‐ Prijsaanduiding en informatie -‐ Oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten -‐ Overeenkomsten op afstand -‐ Verkoop buiten de onderneming à Laatste twee thema’s zijn iets of wat veranderd in vergelijking met WMPC. Deel 2: Bescherming tegen gebrekkige goederen -‐ Productaansprakelijkheid: smartphone ontploft onder hoofdkussen -‐ Consumentenkoop: smartphone werkt niet meer naar behoren een maand na aanschaf. Deel 3: Minnelijke invordering van schulden Deel 4: Bescherming in de reissector -‐ Reiscontractenwet -‐ Vliegtuigpassagiers -‐ Timesharing Deel 5: Woningbouw: laatste thema en daar is niet altijd nog tijd voor.
1
DEEL 1-‐ CONSUMENTENRECHT IN HET WER: TOEPASSINGSGEBIED BOEK VI EN XIV WER H1: Inleiding A. Boek VI en Boek XIV WER Het Wetboek Economisch Recht is in werking getreden op 31 mei 2014. Boek XIV bevat bescherming en bepalingen identiek aan boek VI, maar is bedoeld voor beoefenaars van een vrij beroep. De bescherming die consumenten krijgen is hetzelfde, maar formeel gezien valt deze onder andere bepalingen. De verschillen tussen de twee boeken situeren zich eerder op vlak van structurele verschillen tussen ondernemingen onderling. Een advocaat organiseert bijvoorbeeld geen uitverkopen. 1. Dubbele doelstelling Dit is het vak consumentenbescherming maar het wetboek economisch recht slaat natuurlijk op een dubbele bescherming. Ten eerste garandeert men de bescherming van de consument en ten tweede vrijwaart en beschermt de wetgever ook de eerlijke concurrentie. Regels met betrekking tot de verkoop in de sperperiode hebben enkel tot doel om de eerlijke concurrentie te garanderen en zullen dus niet hier aan bod komen. Toch zijn er heel wat regels die ook deze dubbele doelstelling in zich hebben. Een voorbeeld van zo’n regel is deze met betrekking tot de misleidende reclame: het verbod heeft de bedoeling om de consument te beschermen maar ook de concurrentie haalt hier natuurlijk voordeel uit. 2. Veelal omzetting van Europese Richtlijnen De meeste bepalingen uit boek VI zijn een omzetting van Europese Richtlijnen. Er zijn natuurlijk ook altijd typisch Belgische regels, zoals die van de stilzwijgende verlenging van contracten van bepaalde duur. Als geen stopzetting wordt meegedeeld, dan worden contracten automatisch verlengd. Je hebt bijvoorbeeld een fitnessabonnement voor een jaar, maar wanneer je na een jaar niet zegt dat je het abonnement niet wenst te verlengen wordt dit toch automatisch gedaan. Omdat veel mensen hierdoor al in de problemen zijn gekomen, komt ook de wetgever tussen met als doel de consument te beschermen. Zo staat in de wet dat men steeds kosteloos dat contract kan opzeggen mits een stopzettingstermijn van twee maanden. I. Minimale en Maximale harmonisatie Richtlijnen zijn gebaseerd op een minimale harmonisatie of op een maximale harmonisatie. Een minimale harmonisatie houdt in dat men een richtlijn moet omzetten, maar dat eigen strengere regels mogen behouden worden en/of mogen worden ingevoerd. De lidstaten hebben deze manier vaak toegepast zoals bijvoorbeeld bij het onderwerp van de oneerlijke bedingen. Maximale harmonisatie daarentegen bepaalt wat minimum moet worden geboden aan bescherming, maar ook wat maximum moet worden geboden. Er is dus voor de lidstaten geen speelruimte voorzien waarin zij discretionair kunnen optreden. Zelfs wanneer het nationaal recht additionele bescherming bevatte uit vroegere regels, moet deze worden afgevoerd. Bij maximale harmonisatie kan dus gezegd worden dat de minimumgrens en de maximumgrens gelijk zijn. 2
Binnen Europa heerst een trend van minimale harmonisatie naar maximale harmonisatie. Je kan de evolutie zeer goed zien bij bijvoorbeeld de Richtlijn verkoop buiten de onderneming en de Richtlijn verkoop op afstand. Beide richtlijnen waren gebaseerd op minimale harmonisatie maar zijn opgeheven en vervangen door de Richtlijn Consumentenrechten die gebaseerd is op maximale harmonisatie. Men ziet deze evolutie ook terug in de Richtlijn over het Consumentenkrediet en de Richtlijn over time-‐sharing. De Europese commissie gelooft dat maximalisatie meer bijdraagt tot de realisatie van de interne markt. Men hoeft zich niet meer af te vragen welk recht van toepassing is, op voorwaarde dat de regels met betrekking tot het voorkomend probleem ook effectief geharmoniseerd zijn. Vaak is dat ook niet het geval en zal men toch moeten terugvallen op nationaal recht. De realisatie van de interne markt komt hierdoor dus toch in het gedrag. a. Minimale harmonisatie Minimale harmonisatie biedt de mogelijkheid tot additionele bescherming, maar dit is niet grenzeloos. Je moet de verenigbaarheid van de regel met het Europees recht ( principes van het vrij verkeer) nagaan. Als we spreken over vrij verkeer van diensten, moet dit niet beoordeeld worden door primair recht, maar door dienstenrichtlijn, ook al zijn de principes gelijk. Of de regel toelaatbaar is, wordt getoetst aan de hand van volgende criteria: -‐ Doelstelling van algemeen belang: in het geval van consumentenbescherming aanvaardt het HVJ het algemeen belang. Dit zal meestal niet tot problemen leiden. -‐ Pertinentiecriterium: de maatregel moet bijdragen tot het realiseren van die doelstelling. Ze moet leiden tot een versterking van de positie van de consument. Dit is ook meestal geen probleem. -‐ Proportionaliteitscriterium: t.a.v. nagestreefde doelstellingen. Het mag niet mogelijk zijn eenzelfde bescherming te voorzien in hoofde van de consument via een maatregel die het vrij verkeer minder inperkt. LODEWIJK GYSBRECHTS: zaak i.v.m. handelspraktijk. De wet bepaalde toen dat bij overeenkomsten op afstand het verboden was om gedurende de bedenktermijn een betaling te eisen. Is dit verbod in overeenstemming met het Europees recht? Het was een additionele bescherming van de consument. De richtlijn is gebaseerd op minimale harmonisatie. Dit moet nog steeds in overeenstemming zijn met de principes van het Europees verdragsrecht. Het HVJ oordeelde dat dit verbod op zich niet in strijd is met de principes van het vrij verkeer, het was proportioneel en droeg bij aan de bescherming van de consument. Het bleek dat de FOD Economie de bepaling zeer streng interpreteerde. Het was niet alleen verboden betaling te eisen, maar ook gedurende die termijn kredietkaartnummer te vragen ter garantie. Het HVJ zegt hierop dat dit niet evenredig is aan de nagestreefde doelstelling en disproportioneel is. Intussen is het verbod volledig afgeschaft. Want er is een richtlijn consumentenrechten, die maximale harmonisatie nastreeft. b. Maximale harmonisatie Men mag geen additionele bescherming meer voorzien binnen het geharmoniseerde gebied. Je moet dus nagaan wat precies het geharmoniseerde gebied is: VTAB-‐VAB/Total Belgium: Vroeger bevatte de Belgische Wet (WHPC) een verbod van gezamenlijk aanbod. Men kan een bepaald goed maar verkrijgen al dan niet met voordeel als men een ander goed aankoopt. Het verbod kwam onder druk te staan door de richtlijn 3
oneerlijke handelspraktijken die slaat op de verhouding tussen handelaars en consumenten. De richtlijn heeft op het eerste niveau een algemene open norm die oneerlijke handelspraktijken in het algemeen verbiedt. Ten tweede is er een algemene open norm met een verbod op misleidende en agressieve praktijken. Ten derde was er een lijst over misleidende en agressieve praktijken die altijd verboden zijn. Dit is de maximale harmonisatie waarbij lidstaten niks mogen toevoegen aan de zwarte lijst van uitdrukkelijk verboden handelingen. Is het verbod van gezamenlijk aanbod geen toevoeging aan die zwarte lijst? Om die vraag te beantwoorden moest je eerst weten of een gezamenlijk aanbod kon beschouwd worden als een handelspraktijk, om te weten of de richtlijn wel van toepassing kon zijn. Het HVJ besliste dat het gezamenlijk aanbod wel degelijk een handelspraktijk is, want ze is gericht op consumenten en men wil de verkoop stimuleren. Men kon dus niet anders dan vaststellen dat het verbod in strijd was met de richtlijn en het verbod dus moeten afschaffen. De maximale harmonisatie beperkt zich tot het geharmoniseerde gebied, je mag ze wel ook toepassen op zaken die niet onder de geharmoniseerde materie vallen. Stel een richtlijn is van toepassing op consumenten, lidstaten mogen het ook toepassen op bijvoorbeeld KMO’s. Je moet wel toetsen of ze verenigbaar zijn met het Europees recht op grond van primair verdragsrecht. Je mag de richtlijn ook toepassen op aspecten die niet aan bod komen in de richtlijn. VOLKSBANK ROMANIA: is de Roemeense consumentenkredietwetgeving verenigbaar met de Richtlijn consumentenkrediet? De Roemeense wetgeving beperkte het aantal soorten kosten die aan de consument mogen worden aangerekend. De Richtlijn regelt wel consumentenkrediet, maar regelt niet alle aspecten van het consumentenkrediet. Ze regelt niks over het type kosten dat mag worden aangerekend aan de consument. Ze hoort dus niet tot het geharmoniseerde gebied, dan behouden de lidstaten dus de mogelijkheid om zelf regelen uit te werken, zolang deze verenigbaar zijn met het primair verdragsrecht. De Europese commissie heeft een procedure opgestart tegen België m.b.t. aantal regelingen die zijn overgenomen in boek VI, zoals de aankondiging van prijsvermindering. Is de aankondiging van die prijsvermindering een handelspraktijk? HVJ oordeelde dat die regel in strijd is met de richtlijn oneerlijke handelspraktijken. Ze hadden dus moeten herschreven worden, maar dit is niet gebeurd. (aankondiging prijsvermindering niet kennen)
B. Belangrijke Begrippen De regelen van Boek VI en Boek XIV hebben geen algemeen toepassingsgebied. Het toepassingsgebied moet per afdeling/artikel bepaald worden. De relevante definities voor het bepalen van het toepassingsgebied kunnen worden teruggevonden in Boek I WER en splitsen zich op volgens ratione materiae (producten, goederen, diensten) en ratione personae (onderneming, vrij beroep (boek XIV), consument). 1. Ratione Materiae I. Diensten Als een bepaalde regel geldt voor diensten, dan geldt die voor alle prestaties die ten behoeve van een derde worden verricht in het kader van een professionele activiteit. Er is dus een vereiste van een regelmatige verrichting. Het gaat niet om klassieke prestaties van 4
een onderneming, maar ook van een VZW. Het is een ruime definitie met een centrale plaats voor het begrip prestatie. Financiële diensten: moeten beschouwd worden als een dienst en moeten de regelen inzake diensten worden toegepast. De algemene regeling die geldt voor goederen en diensten geldt niet voor financiële diensten. De wet is niet van toepassing op financiële instrumenten. CITIBANK ARREST: Citibank had beleggingsadvies gedaan m.b.t. financiële instrumenten, tenzij KB anders bepaalt. Is dit advies nu een dienst, waarop de WMPC van toepassing was? HVB besliste dat op het element advies de wet van toepassing was en de uitsluiting van het toepassingsgebied, gelden enkel voor de enge financiële instrumenten. Je voelt aan dat dit onderscheid bijzonder moeilijk was, daarom beslist de wetgever in boek 6 voor een andere benadering te gaan. De regelen die gelden voor financiële diensten ook gelden voor financiële instrumenten. Tenzij wanneer bepaalde regelen niet van toepassing zijn verklaard bij KB ( dus net het tegenovergestelde als bij WMPC). II. Goederen Lichamelijke roerende zaken: Gas, water en elektriciteit zijn te beschouwen als lichamelijke roerende zaak sinds boek 6. Om te bepalen of iets roerend is, moet je kijken naar de toestand op het ogenblik van de levering en niet op het moment van de betwisting. Dus een ingebouwde wasmachine is roerend. Een contract mbt bouwen van een huis, valt onder diensten, want het gaat om een prestatie in het kader van een professionele activiteit. Ook de activiteiten van vastgoedmakelaars vallen onder toepassing van boek 6, want ze moeten als een dienst worden beschouwd. Wat met digitale inhoud? Denk aan software of games. Is te beschouwen als een lichamelijk roerend goed als het geleverd wordt op een materiële drager. Je kan vandaag ook muziek downloaden, dat is dan geen goed. De wetgever ging er van uit dat dit beschouwen wordt als een dienst. In de richtlijn consumentenrechten ging men er van uit dat de digitale inhouden zouden er aparte regels moeten komen III. Producten Veel ruimer begrip dan de dagelijkse betekenis. Het omvat diensten, goederen en rechten en plichten. Het omvat alles. Elk mogelijk contract zal er onder vallen. Let dus goed op de terminologie. 2. Ratione Personae I. Consument Elke natuurlijke persoon die voor uitsluitend niet-‐ beroepsmatige doeleinden producten verwerft of gebruikt ( WMPC definitie). Onder boek 6 is het elke natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn handels-‐ bedrijfs-‐ ambachts-‐ of beroepsactiviteit vallen. Het woord uitsluitend is weggevallen. De vereiste van gebruiken of verwerven is ook weggevallen. Iemand die zich borg stelt, was geen consument en is dat nu wel. Enkel natuurlijke personen kunnen een consument zijn. Een VZW kan nooit een consument zijn onder boek 6. Rechtspersonen zijn volledig uitgesloten van het toepassingsgebied. Ze bevinden zich soms in een even zwakke positie bevinden als een consument. De overheid kan ook niet als een consument worden beschouwd. Enige tijd terug kon dit wel in sommige gevallen. Je moet steeds het bestemmingscriterium toepassen. Dit betekent dat je moet nagaan voor welke doeleinden iemand goederen of diensten gaat gaan verwerven. Stel dat je een laptop koopt, afhankelijk van waarvoor je hem gebruikt, ben je consument. In Europa hanteren we het specialisatiecriterium niet, dit is iemand beschermen wanneer hij handelt buiten zijn specialiteit. Stel een kapper koopt een laptop om zijn agenda te beheren, 5
volgens het bestemmingscriterium is hij geen consument. Volgens het specialisatiecriterium zou hij wel een consument zijn, want hij heeft geen expertise m.b.t. aankoop van een pc. Wat met gemengd gebruik? Onder de WMPC kon men dan niet gezien worden als een consument. Een advocaat die een jeansbroek koopt, die hij draagt onder zijn toga is geen consument voor wat betreft de aankoop van de broek. GRUBER: Oostenrijkse man doet beroep op een onderneming om zijn dak te laten herstellen. Het dak bedekt zijn woning en zijn kantoor. Het contract wordt gesloten voor gemengd gebruik. Is die man een consument? Rekening houdend met het feit dat het contract wordt gesloten voor gemengd gebruik. HVJ interpreteert het begrip consument zeer strikt. In geval van gemengd gebruik kan men maar als consument worden beschouwd als het professioneel gedeelte verwaarloosbaar is. Het leidde tot heel wat discussie. Het arrest had betrekking op de Brussel 1 verordening. Intussen is er de richtlijn consumentenrechten. De definitie wordt verklaard door overweging 17 en men gaat akkoord met gemengd gebruik als de privé-‐ doeleinden overwegend zijn. (vanaf 51%). Dan kan men gezien worden als consument. Deze overweging is al veel ruimer. Die overweging wordt overgenomen door de Belgische wetgever in de memorie van toelichting. Die verklaring lijkt wat in te gaan tegen dat wat in de wet zelf staat. Dus hierop kwam kritiek, er had in de wet moeten staan dat een overwegend gebruik voldoende was, want de rechter is niet gebonden door een memorie van toelichting. Men hoopt nu dat de rechter de memorie van toelichting toch zal toepassen met het oog op een maximale bescherming van de zwakkere partij, maar men kan hem er niet toe dwingen. Wie onderneming is, is geen consument. Als je in het kader van een activiteit als een onderneming wordt beschouwd, dan kan je in het kader van die activiteit niet ook als consument worden gezien. Wat met betrekking tot een borg of derdepandgever? Vroeger was dit geen consument, maar de vereiste van het gebruiken of verwerven van producten is niet meer opgenomen in de nieuwe wet. Dus vandaag is dit wel een consument, maar om als consument te kunnen worden gezien, is het noodzakelijk dat hij optreedt voor activiteiten buiten zijn beroepsactiviteit. HVJ gaat na voor welke doeleinden de schuld wordt aangegaan, waarvoor men zich borg stelde. Stel je stelt je borg voor de aankoop van een privé wagen, dan is de borg een consument. Je moet het bestemmingscriterium gaan toepassen m.b.t. gewaarborgde schuld. II. Onderneming Een onderneming kan zowel bestaan in de vorm van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon. De rechtsvorm waaronder men handelt is irrelevant. Men moet op duurzame wijze een economische doel nastreven, alsmede zijn verenigingen. Het is een erg ruim begrip. Het enige dat men vraagt is dat men vanuit een zekere regelmaat, organisatie een economische activiteit uitoefent. Een eenmalige verkoop, maakt je geen onderneming. Dus als je af en toe iets te koop aanbiedt op Ebay, ben je nog geen onderneming. Ook de scouts die een jaarlijkse wafelenbak organiseert is geen onderneming. Of men winst nastreeft is irrelevant, een VZW die goederen verkoopt of prestaties verricht, met een zekere regelmaat, zal ook een onderneming zijn. Bij universiteit of ziekenfonds, moet een onderscheid worden gemaakt naargelang de activiteit. Vb bij ziekenfonds, zijn geen onderneming in het kader van de verplichte 6
ziekteverzekering. Als ze andere activiteiten aanbieden, zoals het aanbieden van een verzekering of een reis, is een commerciële activiteit, waar men als een onderneming wordt beschouwd. Hetzelfde geldt bij een universiteit, de lessen zijn geen commerciële activiteiten, het aanbieden van lunchen is dat wel en in het kader hiervan is een universiteit een onderneming. BKK MOBIL OIL: ziekenfonds voert reclame, men vindt deze misleidend en men stelt een vordering in. BKK zegt dat dit niet kan, want ze zijn geen onderneming. Men baseert zich op het klassieke criterium, want ze bieden gewoon de verplichte ziekteverzekering aan. HVJ stelt dat zelfs wanneer ze een taak van algemeen belang uitvoert, ze toch als een onderneming kunnen worden gezien. Kunnen we die interpretatie van het HVJ ook gebruiken voor andere richtlijnen? Het HVJ sprak zich hier nog niet over uit, de meeste RL gaat er wel van uit dat het HVJ een uniform ondernemingsbegrip zal hanteren en de opsplitsing tussen taken van algemeen belang en commerciële activiteiten niet meer zal moeten doorvoeren. Diegene die handelt met een entiteit die taak van algemeen belang uitoefent, is de zwakkere partij en is dus consument, de tegenpartij is logischerwijze een onderneming. III. Beoefenaars van Vrije Beroepen Er is een afzonderlijk boekdeel voorzien. De beoefenaren van vrije beroepen kunnen gezien worden als ondernemingen. Ze worden op geen enkele wijze uitdrukkelijk uitgesloten van boek 6. Toch is er een extra boek ingevoerd, dat moet worden gezien als een lex specialis op boek 6. Dit boek geldt enkel wat betreft de prestaties die kenmerkend zijn voor vrij beroep. Het is vreemd dat er een bijzondere wet is in hetzelfde wetboek, dit is het resultaat van sterk lobby werk. Een vrije beroeper kan dus zowel onder boek 6 als onder boek 14 valt, als een apotheker u Dafalgan verkoopt, valt hij onder 14, als hij zonnecrème verkoopt, valt hij onder 6. De vrije beroeper moet meer dan een cliënt hebben en vaak onderworpen zijn aan permanente vorming. Er moet een tuchtorgaan zijn, bij of krachtens de wet. Er kan dus ook bij KB voorzien worden in een tuchtorgaan. Vb voor zelfstandige psychologen. Wat met verschillende activiteiten van gerechtsdeurwaarders? Als hij beslag legt, dan is dat in het kader van zijn vrij beroep. Als hij overgaat tot minnelijke invordering van schulden, dat is een economische activiteit, die ook door anderen kan worden uitgeoefend? Voor de minnelijke invordering kan hij onder boek 6 vallen, maar discussie. Wat met geneesheren die als WN tewerkgesteld zijn in het ziekenhuis? Verhindert niet zijn kwalificatie als vrije beroeper. Hierover ook veel discussie. Wat met tandartsen en kinesisten? Zijn geen uitoefenaar van vrij beroep, want geen tuchtorgaan. Vallen dus onder boek 6. Stel dat je voorziet in een tuchtorgaan voor kiné, maar is dat een intellectuele prestatie en niet eerder een materiële prestatie? Discussie! Apothekers: afhankelijk van wat ze verkopen vallen ze onder een ander boek. Het is dus nodeloos moeilijk en ingewikkeld te zijn, ze waren beter ook gewoon onder boek 6 gebleven.
C. Territoriaal Toepassingsgebied 1. Contractuele Aspecten Waarom onderscheid tussen contractuele en niet-‐contractuele aspecten? Voor de contractuele aspecten ligt de verwijzingsregel vervat in de Rome I verordening en voor de niet-‐contractuele aspecten ligt deze in de Rome II verordening. 7
I. Rome I verordeningà Bijzondere verwijzingsregel Er bestaat een bijzondere verwijzingsregel met betrekking tot consumentenovereenkomsten. Dit is een bijzondere regel met als doel de bescherming van de consument. Je moet eigenlijk een onderscheid gaan maken, afhankelijk van de vraag of er al dan niet een rechtskeuze is gemaakt in het contract. Stel dat een Belgische consument een goed aankoopt bij een Duitse verkoper. Kan die Belgische consument zich beroepen op zijn eigen materieelrechtelijke bescherming die in het Belgische recht ligt vervat? Er zijn twee hypotheses. Ten eerste is er deze waarbij in het contract geen rechtskeuze is gemaakt en dus niet is bepaald welk recht van toepassing is op de overeenkomst. In een dergelijke situatie zegt Rome I dat men toepassing maakt van het recht van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft. Ten tweede is er de mogelijkheid waarin het contract voorziet dat het Duits recht van toepassing is. Verkopers gaan er over het algemeen voor gaan opteren dat men zich op het eigen recht gaat kunnen beroepen. Die keuze voor het Duitse recht gaat echter geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor de Belgische consument om zijn eigen bescherming in te roepen (althans de dwingende bepalingen van het land van de consument, maar inzake consumentenrecht zijn alle bepalingen dwingend). De consument zal dus steeds beroep kunnen doen op het Belgische consumentenrecht wanneer dat recht hem bijkomende bescherming biedt. Zou het niet makkelijker zijn wanneer Rome I gewoon zou zeggen dat altijd het recht van het land van de consument van toepassing is? Neen, want in ons voorbeeld zou de consument zich ook kunnen beroepen op het Duitse recht. De consument heeft eigenlijk keuze om het recht van het land te kiezen dat het meeste bescherming biedt. II. Bijzondere verwijzingsregel niet van toepassing Voorgaande regel geldt maar wanneer er aan de voorwaarden van artikel 6 Rome I verordening is voldaan. Wanneer dat niet is moet men zich baseren op artikel 3 en 4 van de Rome I verordening. Deze artikelen zeggen dat het recht van de land van de verkoper zal worden toegepast indien er geen rechtskeuze is gemaakt. Als de bijzondere verwijzingsregel niet van toepassing is gaat de consument zich in principe niet op zijn eigen recht kunnen beroepen. Want ofwel zal er rechtskeuze zijn (verkoper kiest voor eigen recht), ofwel objectief aanknopingspunt. III. Toepassingsvoorwaarden voor bijzondere verwijzingsregel inzake consumentenovereenkomsten In de eerste plaats dient er sprake te zijn van een consument. Een overeenkomst moet worden gesloten tussen een professioneel en een consument of tussen een onderneming en een consument. Het HvJ heeft het begrip consument in het kader van het IPR eng ingevuld. Pas als het professionele gebruik van een goed te verwaarlozen of irrelevant is, kan men ook als consument gezien worden. (zie boven: arrest Gruber) Ook moet de onderneming moet haar activiteiten ontplooien in het land van de consument (Duitse ON heeft hier een vestiging, of een Duitse ON gebruikt vertegenwoordigers in België die huis aan huis contracten gaan sluiten) OF dat de buitenlandse ON haar activiteiten op België richt met om het even welk communicatiemiddel. Deze laatste regel is natuurlijk zeer belangrijk. Wanneer contracten op internet worden gesloten hoeft het dus niet noodzakelijk te gaan om een Belgische onderneming. 8
Hoe men dat ‘richten op’ precies gaan interpreteren? PAMMER/ALPENHOF (rederij/hotel): HvJ zegt dat men zich richt op het land van de consument, wanneer men als ON reeds voorafgaand aan het sluiten van het contract, de bedoeling had om contracten te sluiten met consumenten uit een welbepaald land. De buitenlandse onderneming moet dus reeds de intentie/wil hebben gehad om met Belgische consumenten te contracteren nog voor ze effectief contact heeft gehad met een Belgische consument. Dat kan ofwel blijken uit een uitdrukkelijke verklaring van de onderneming (“wij verkopen ook aan Belgische consumenten”) of deze kan ook impliciet zijn. Dat kan blijken uit allerlei factoren, waarbij HvJ een opsomming geeft met voorbeelden van situaties: -‐ Het gebruik van een toplevel domeinnaam .be à een Franse ON heeft bijvoorbeeld naast zijn .fr site, ook een .be naam; ook het gebruik van een .com domeinnaam is volgens het HvJ een teken dat men zich niet alleen tot de consumenten van het eigen land richt; -‐ Het vermelden van een internationaal kentekennummer bij een telefoonnummer; -‐ Het gebruik van de taal à een Franse onderneming heeft niet alleen Franstalige versie van haar website, maar ook een Engelstalige. Daaruit kan men afleiden dat die Franse onderneming zich niet uitsluitend tot Franse consumenten richt, maar ook tot consumenten uit andere landen zoals bijvoorbeeld Britten. Als echter een Britse ON enkel een Engelstalige website heeft, kan men daar niets uit afleiden, ook al spreekt de helft van de wereldbevolking Engels. Men moet eigenlijk gaan kijken of men voorziet in een taal die normaal in het land van de onderneming zelf niet wordt gesproken; -‐ Het vermelden van een andere munteenheid dan diegene die wordt gebruikt in het land van de onderneming. Als er enkel de munteenheid euro wordt vermeld, wil dit niet zeggen dat men zich richt tot alle inwoners van de Eurozone. Ook hier weer moet men gaan kijken of men een munteenheid vermeldt die in het land van de onderneming niet wordt gebruikt. Stel dat je een advies moet geven aan een onderneming die goederen wil verkopen aan consumenten uit de BeNeLux, Frankrijk en de UK, maar men wil NIET verkopen aan consumenten uit Griekenland/Spanje/Italië. Men begint dus met het opmaken van een website: munteenheid euro/pond, taal Engels, Frans/ internationaal telefoonnummer à Welk risico gaat hier ontstaan? Wat als een Griekse consument een erin slaagt een contract af te sluiten met de onderneming? Zal hij zich op zijn eigen consumentenrecht kunnen beroepen? Als men de website gaat bekijken, zal het HvJ eruit afleiden dat men zich richt tot verschillende landen. Dit wil de wetgever nu net gaan vermijden. Hoe doe je dat? Men zal een soort van disclaimer gaan gebruiken waarin men aangeeft dat men zich niet richt tot welbepaalde landen. Wordt dit aanvaard? Het Hof heeft zich er nog niet moeten over uitspreken maar in het arrest Pammer/Alpenhof geeft de advocaat-‐generaal aan dat deze soort disclaimers kunnen gebruikt worden. De enige voorwaarde is dat de onderneming dan ook de nodige stappen onderneemt om te voorkomen dat het afsluiten van een contract voor die consument mogelijk is. (vb: vragen naar leveringsadres van consument en bij de opties enkel landen vermelden waarin levering mogelijk is). Het HvJ heeft gezegd dat opdat de bijzondere verwijzingsregel van toepassing zou kunnen zijn, het niet noodzakelijk is dat de overeenkomst op afstand wordt gesloten. Stel dat 9
iemand uit Luik een contract sluit met een Duitse onderneming, omdat die persoon naar de Duitse onderneming gaat op basis van een website waarin het zeer duidelijk is dat die ON zich ook tot Belgische consumenten richt. (Arrest MÜHLLEITNER/YUSUF) De consument moet ook niet gaan bewijzen dat er een causaal verband bestaat tussen het zich richten tot consumenten op het Belgisch grondgebied en het sluiten van het contract. De consument kan zich dus toch nog op de bijzondere verwijzingsregel gaan beroepen wanneer die persoon gewoon naar de Duitse onderneming rijdt en daar een aankoop doet. De bewijslast voor de consument zou volgens het HvJ anders te zwaar worden. Hoe gaat men in hemelsnaam gaan bewijzen dat men naar Duitsland is gereden ingevolge het bezoek aan website waar men dan ontdekt heeft dat die onderneming zich tot het Belgisch grondgebied richt? (Arrest LOKMAN EMREK/VLADO SABRANOVIC) 2. Precontractuele Aspecten De bescherming van de consument geschiedt heel vaak door aan de onderneming precontractuele informatieverplichtingen op te leggen. Wanneer deze verschillen van land tot land is het natuurlijk belangrijk om te weten welk recht van toepassing is. In artikel 12 van de Rome II verordening gaat men eigenlijk gewoon gaan verwijzen naar Rome I. Via de verwijzingsregel uit Rome II komen we toch weer uit bij de verwijzingsregel van Rome I. 3. Handelspraktijken Het is maar wanneer we te maken krijgen met handelspraktijken wanneer we effectief Rome II gaan moeten toepassen (artikel 6 Rome II) à “Recht van het land waar de concurrentieverhoudingen of de collectieve belangen van de consumenten worden geschaad of dreigen te worden geschaad.” Wanneer dus een buitenlandse onderneming misleidende reclame voert in België zal het Belgisch consumentenrecht worden toegepast omdat men zich richt op het land van de schade of waar er schade zou kunnen zijn. Het feit dat de Richtlijn consumentenrecht gebaseerd is op maximale harmonisatie, is die verwijzingsregel natuurlijk relatief. De verwijzingsregel beperkt zich dus tot gebieden waarvoor de maximale harmonisatie niet geldt, zoals financiële diensten en onroerende goederen.
10
H2: Informatie aan de consument en prijsaanduiding A. Informatie 1. Wat? I. Hoeveelheidsaanduiding (Artikel VI. 11 e.v. WER) II. Etikettering, gebruiksaanwijzingen en garantiebewijzen (Artikel VI. 8 WER) a. Voor de gemiddelde consument begrijpelijke taal Vroeger was het voorschrift dat daaromtrent vervat lag in de WMPC, strenger. De elementen dienden gesteld te zijn in de taal van het taalgebied waar het product op de markt werd gebracht. Die Belgische regeling is geschrapt ingevolge RS van het HvJ. Men meende dat de vereiste van taal die gesproken werd in desbetreffend gebied, in strijd was met het principe van vrij verkeer. Een van de zaken waarover het ging was een procedure die was ingesteld tegen Danone. Zij verkochten yoghurt à la grèque, maar daarin stond Made in Spain. Made in Spain is geen Nederlands, dus schending van de wet. Men kan toch moeilijk gaan zeggen dat die problematisch is. Dergelijke regeling is dus disproportioneel met de inperking van het vrij verkeer dat dit met zich teweege brengt. b. Gelet op het taalgebied waar de goederen of diensten worden aangeboden 2. Algemene informatieplicht (Artikel VI. 2 WER) I. Toepassingsgebied Er geldt een algemene informatieverplichting bij: a. Overeenkomsten tussen ondernemingen en consument b. Producten c. Uitgesloten: overeenkomsten op afstand en buiten de verkoopruimte gesloten overeenkomsten Bij deze categorieën gelden specifieke informatieverplichtingen die veel omvangrijker is dan de algemene informatieverplichting. d. Informatieverplichting geldt niet indien de informatie reeds duidelijk blijkt uit de context II. Voorwerp van de informatie a. Belangrijkste kenmerken van het product: Identiteit van de onderneming, totale prijs, wijze van betaling en levering, herinnering wettelijke garantie, duur overeenkomst, opzegmogelijkheden. Bij producten met digitale inhoud moet men informatie geven over de functionaliteit en interoperabiliteit (vb. wanneer men een spelletje voor PS 3 koopt, moet erop vermeld staan of dit al dan niet nog werkt op een PS 2). Men moet de consument wel herinneren aan de wettelijke garantie, maar men mag dat niet teveel in de verf zetten. Indien men dit te zeer benadrukt kan men hem verwijten dat de garantie wordt voorgesteld als een onderscheidend kenmerk (staat op de zwarte lijst). In de 11
RL Consumentenkoop die de garantie heeft ingevoerd, wordt dit nergens vereist, maar in de RL CR wel. b. Verkoopvoorwaarden (niet in RL CR) Men moet de consument informeren over de algemene voorwaarden. In de RL CR staat dit niet vermeld, want dit is een gebied dat door de RL CR wordt bestempeld als niet vervat in de maximale harmonisatie. Het is vooral een bevestiging vna wat resulteert uit het gemeen recht. Opdat de algemene voorwaarden zouden uitmaken van het contract, moet men de redelijke mogelijkheid hebben gehad er kennis van te nemen. c. Rechten en plichten door wet bepaald? Houdt de RL in dat de onderneming de consument dient te informeren omtrent zijn rechten en plichten. Dit geldt voor de wettelijke garantie, maar ook voor andere rechten en plichten? Iedereen wordt geacht de wet te kennen, zo meende het HvB, dus consumenten moeten niet specifiek worden geïnformeerd over hun wettelijke rechten en plichten. Het ging in deze zaak over vliegtuigtickets. Daarop stond dat de bepalingen van het toenmalige verdrag van Warschau van toepassing was, waarin aansprakelijkheid wordt beperkt voor verlies van bagage. De consument zei dat hij die informatie slechts had gekregen samen met het vliegtuigticket en niet voorafgaand, zoals toen artikel 4 van de WMPC dit vereiste. Men was dus niet geïnformeerd over die aansprakelijkheidsbeperking en houdt dus miskenning in. Het HvB Brussel zegt dat dit geen miskenning is want het gaat hier om een aansprakelijkheidsbeperking volgend uit een verdrag. Iedereen wordt geacht de wet te kennen dus houdt dit geen miskenning in. Wordt dit vandaag nog toegepast? Men moet rekening houden met de rechtspraak van het HvJ à ZAAK INVITEL-‐ Het beding maakte melding van het feit dat de telecomoperator de prijs eenzijdig kon wijzigen, maar maakt geen melding dat de consument het contract in dat geval eenzijdig kon opzeggen. De vereiste van duidelijkheid kan met zich meebrengen dat men de consument moet informeren over de rechten die de consument heeft op basis van nationaal recht. Het beding was niet voldoende duidelijk voor de consument. Het arrest gaat hier niet over artikel 2. Het heeft geen rechtstreekse band met de informatieverplichting. Het maakt gewoon duidelijk dat de informatie die men geeft in een beding, een belangrijk oordeel kan vormen over het al dan niet oneerlijk karakter van een beding. III. Tijdstip waarop informatie verstrekt moet worden Voor de consument gebonden is. Het is een precontractuele informatieverplichting zonder formele voorschriften. De wijze waarop dit gebeurt is dus volledig vrij. Men moet er natuurlijk wel over waken dat bewijslevering mogelijk is over het naleven van de plicht.
12
IV. Wijze waarop informatie verstrekt moet worden a. Duidelijk en begrijpelijk b. Schriftelijk, elektronisch of mondeling V. Schuldenaar van de informatie: onderneming VI. Sanctionering a. Geen specifieke sanctie Er wordt niet voorzien in een administratiefrechtelijke, strafrechtelijke of civielrechtelijke sanctie. Die bepaling heeft dus weinig ‘body’. Er zijn natuurlijk wel wat andere sancties die men kan hanteren. b. Artikel VI. 38 WER (misleiding door ommissie?) c. Gemeen recht Heeft men bepaalde contractvoorwaarden niet vermeld, dan ken men hierdoor niet verbonden worden. Heeft men schade opgelopen? Wanneer men fout en causaal verband kan bewijzen kan men aanspraak maken op een schadevergoeding. VII. Verhouding artikelen VI. 2 en VI. 8 WER a. Artikel VI. 2 WER Bepaalt welke informatie verstrekt moet worden. b. Artikel VI. 8 WER Bepaalt in welke taal bepaalde door Artikel VI. 2 WER voorgeschreven informatie verstrekt moet worden in een voor de consument begrijpelijke taal.
B. Verplichting tot Prijsaanduiding (valt weg voor vak Consumentenbescherming)
Prof wil alleen benadrukken voor 2e master-‐studenten, dat de regeling voor aankondiging van prijsvermindering ook op grond van hetzelfde Arrest Commissie tegen België onverenigbaar is met de RL OHP. Dit betekent dat de regels die vervat liggen in boek VI. WER niet kunnen worden toegepast door de rechter. De aankondiging mag niet algemeen misleidend zijn. Men gaat proberen om een aantal richtlijnen op te stellen, waarbij ambtenaren zich daardoor kunnen laten leiden. Dit mogen echter gen bindende normen zijn, want dan zit men met het probleem dat dit weer strijdig kan zijn met de RL Oneerlijke Handelspraktijken.
13
1. Toepassingsgebied I. Onderneming II. Consument III. Goederen IV. Diensten (Artikel VI.3 WER geldt enkel voor homogene diensten) a. Niet homogene diensten: bestek (KB 30/6/1996 betreffende prijsaanduiding producten, diensten en de bestelbon) V. Te koop aanbieden a. Quid reclame? (Artikel VI. 6 WER) b. Artikel VI.3 geldt niet bij openbare verkoop 2. Artikel VI. 3 WER I. Hoe? a. Schriftelijk Quid elektronisch? b. Ondubbelzinnig c. Leesbaar en goed zichtbaar (bij uitstalling goederen en bij homogene diensten) d. Let op: KB 30/6/1996 Producten Aanduiding verkoopprijs Aanduiding per meeteenheid Homogene diensten II. Toepassing in de Rechtspraak a. Gebruik scanners (Brussel 21/3/2006, JB HP 2006, 32) b. Reisbrochures à Berekening Prijs c. Prijslijst op de toonbank d. Verschillende prijzen 3. Artikel VI. 4 WER I. Totale prijs of totale tarief a. BTW (ook voor niet-‐homogene diensten) 14
b. Taksen (via onderneming te betalen) c. kosten die moeten worden bijbetaald Verplicht Bedrag niet door consument beïnvloed kan worden 3. Artikel 6 WMPC I. Toepassingen in de Rechtspraak a. Dossierkosten en reserveringskosten b. Luchthaventaksen c. Taksen ter plaatse te betaalbaar
15
H3: Onrechtmatige Bedingen De regelen inzake onrechtmatige bedingen zijn van fundamenteel belang in de praktijk. De kans dat men als jurist ooit te maken krijgt met deze regeling, is bijna 100%. Heel vaak worden die regelen ook miskend. Men denkt vaak dat wanneer er regels in de wet voorzien zijn, deze ook door ondernemingen worden gerespecteerd. De redenen daarvoor zijn vaak verschillend: bij kleine ondernemingen is het vaak uit onwetendheid (ze stellen hun algemene voorwaarden zelf op, gebaseerd op een of ander model dat ze ergens gevonden hebben). Anderzijds is het bij grote ondernemingen zelden dat het met onwetendheid te maken heeft. Grote ondernemingen beschikken over een eigen juridische dienst waar men alle rechtmatige informatie kan verkrijgen. à Schrijnend verhaal over Belgische distributie-‐netbeheerders: zij vallen onder de regeling van onrechtmatige bedingen in geval van afsluitingscontracten tussen die onderneming en de consument. In die algemene voorwaarden staat er dat zo’n beheerder enkel aansprakelijk is voor schade die het rechtstreeks gevolg is van de aan de netbeheerder toerekenbare fout. Dit is duidelijk een onrechtmatig beding omdat een netbeheerder wordt beschouwd als producent en dat de wet productaansprakelijkheid voorziet in een objectieve aansprakelijkheid. Vanaf het ogenblik dat een product gevaarlijk is, ben je aansprakelijk als producent ongeacht dit te wijten is aan een fout. In 2011/2012 werd geoordeeld door het HvB van Antwerpen dat dit een onrechtmatig beding is. Er is tot op de dag van vandaag slechts 1 netbeheerder die zijn reglementering heeft aangepast. Dit is dus geen geval van onwetendheid, maar een opzet. De netbeheerder die het dan wel heeft aangepast heeft in zijn voorwaarden geschreven: wij zijn enkel aansprakelijk voor de aan ons toerekenbare fout, onverminderd de rechten die de consument kan laten gelden op grond van de wet productaansprakelijkheid. Ook deze aanpassing wordt als strijdig beschouwd met de wet.
A. Toepassingsgebied 1. Voor wie bedoeld? Het toepassingsgebied is beperkt voor de relatie onderneming-‐consument. Met andere woorden, entiteiten die niet als een consument kunnen worden beschouwd in de zin van het WER, kunnen zich niet op deze regelen beroepen: vb. de kapper die een aantal stoelen koopt om die in zijn kapsalon te plaatsen en te gebruiken kan zich niet op de wet beroepen, omdat hij geen consument is. Dit is een verschil met wat geldt in Nederland en Duitsland. Niet-‐consumenten kunnen zich daar beroepen op de algemene toetsingsnorm inzake oneerlijke bedingen. In België kan dit niet omdat men in de wet, uitdrukkelijk, de regels beperkt heeft tot consumenten. De oneerlijke bedingen slaan op producten: RG, OG, diensten, rechten en verplichtingen à Elk type van contract tussen een onderneming/professioneel en een consument zal onder dit toepassingsgebied vallen. 2. Vereiste van een overeenkomst Er moet wel degelijk een contract bestaan tussen de onderneming en de consument. Stel dat de eigenaar van een woning (particulier en dus duidelijk consument) een overeenkomst sluit met een vastgoedmakelaar waarbij de makelaar de opdracht heeft om op zoek te gaan naar een koper voor die woning. Het spreekt voor zich dat dit een regeling is waarvoor de wet van 16
toepassing is (er is zelf in casu een bijzonder KB voor deze activiteiten). Op een bepaald moment zal die makelaar een koper vinden. Aangezien het gaat om een woning voor particulier gebruik, gaat het ook hier om een consument. Wat gebeurt er vaak in de praktijk? Die vastgoedmakelaar gaat die geïnteresseerde consument vaak een aankoopbelofte laten tekenen. Een aankoopbelofte waarin de consument zegt dat hij er zich toe verbindt het huis aan te kopen, op voorwaarde dat de verkoper zijn akkoord geeft. Dit gebeurt veelal omdat de koper zo gebonden is en de makelaar zelf meestal de bevoegdheid niet heeft om de koop af te sluiten. Wat is het doel van zo’n aankoopbelofte? Wanneer de consument die de aankoopbelofte gedaan heeft toch afziet van zijn belofte en dus niet aan het contract voldoet, wordt vaak voorzien in een schadebeding waarbij de eventuele koper een vergoeding van X aantal procent moet betalen. Kan men dit schadebeding nu toetsen aan de regels inzake oneerlijke bedingen? Daarvoor moeten we eerst weten of er een overeenkomst bestaat tussen de vastgoedmakelaar en diegene die zich in die aankoopbelofte heeft verbonden. Het antwoord is evident: er is GEEN overeenkomst. Als er een contractuele overeenkomst bestaat is het tussen de verkoper en mogelijke koper à Zijn allebei consumenten en regels dus niet van toepassing. Het is pas wanneer men zo’n aankoopbelofte zou doen ten aanzien van een professionele verkoper (vb: projectontwikkelaar) dat men de regelen inzake onrechtmatige bedingen wel kan gaan toepassen. De rechter kan natuurlijk wel het gemeen recht toepassen (1231 BW) waarin hij de mogelijkheid heeft om bovenmatige schadebedingen te gaan matigen. 3. Bedingen en voorwaarden Het is irrelevant dat over de bedingen die in het contract staan al dan niet onderhandeld werd, althans niet in België. In andere landen is de regeling beperkt tot individuele onderhandeling. Ook de aard van de overeenkomst heeft geen belang. Het maakt niet uit of het een zuiver contract betreft of het er een is van reglementaire aard. Dit betekent meteen dat de algemene voorwaarden van NMBS, distributienetbeheerders,… perfect kunnen worden getoetst aan de wet inzake onrechtmatige bedingen. (bevestigd door het GwH)
B. Voorvraag Rechten en plichten van de onderneming liggen vaak vervat in algemene voorwaarden, die door de tegenpartij wordt gebruikt. In eerste instantie moet men zich een soort voorvraag stellen: ‘kan een onderneming zich eigenlijk wel beroepen op die algemene voorwaarden?’ 1. Bindende kracht van de algemene voorwaarden Stel dat een consument te laat betaalt en in de algemene voorwaarden is ten aanzien van die consument een schadebeding opgenomen. Alvorens dat schadebeding uit te voeren, moet vanuit het gemeen recht wel worden bewezen dat de algemene voorwaarden de contracts-‐relatie zijn binnengedrongen. Hoe gebeurt dit en wie moet dit bewijzen? Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan? Hiervoor moet aan drie voorwaarden zijn voldaan. Men moet voorafgaand (tijdsvoorwaarde) aan het contract de wederpartij (consument) hiervan op redelijke wijze kennis van hebben gegeven en de wederpartij moet deze ook hebben aanvaard.
17
I. Redelijke mogelijkheid tot kennisname Men moet als onderneming niet bewijzen dat de consument effectief kennis heeft gekregen van de algemene voorwaarden. Men moet zelf niet bewijzen dat men de algemene voorwaarden effectief aan de consument heeft overhandigd. Er moet enkel een redelijke kennisname kunnen worden bewezen. Stel dat een onderneming haar algemene voorwaarden op een website heeft staan. Wanneer is dan aan de vereiste van redelijke kennisname voldaan? -‐ Er moet een duidelijke vermelding gebeuren en de persoon in kwestie moet toegang hebben tot het internet. Men moet dus ook rekening gaan houden met de wijze waarop een contract tot stand is gekomen. Bij een bestelling op internet zou men in de loop van het proces ergens de mogelijkheid moeten geven om de algemene voorwaarden te lezen. wanneer men echter bij een telefonische aankoop of een fysieke aankoop verwijst naar de algemene voorwaarden op internet is dit niet voorafgaand aan de koop gebeurd. -‐ Algemene voorwaarden moeten ook op eenvoudige wijze consulteerbaar zijn. Ryanair voorzag vroeger niet in de mogelijkheid om de algemene voorwaarden in hun totaliteit (in een keer) te lezen. Men moest altijd verder klikken en verschillende webpagina’s openen. Dit sluit dus niet aan bij het eenvoudig beschikbaar zijn van de algemene voorwaarden. -‐ Algemene voorwaarden moeten ook duidelijk leesbaar zijn. Meer en meer zie je dat men in RS en RL niet alleen de formele leesbaarheid gaat vereisen (kleine lettertjes, donker papier, lichte schrijfkleur), maar ook gaat hameren op de verstaanbaarheid van bedingen, zo ook bij de vaststelling van een kennelijk onevenwicht. Een doorsnee burger, die niet juridisch geschoold is moet begrijpen wat er in de algemene voorwaarden staat. Er moet dus in verstaanbare taal gecommuniceerd worden en niet in juridisch vakjargon. Wat doe je met de algemene voorwaarden van ziekenhuizen? Ziekenhuisfacturen worden regelmatig te laat betaald. In de algemene voorwaarden van ziekenhuizen zijn er ook weer schadebedingen terug te vinden die voorzien in een vergoeding bij zo’n te laat betaalde factuur. Maken zo’n bedingen wel deel uit van het contract? Er is een heel groot probleem bij spoedopnamen: men zal een patiënt wellicht eerst behandelen, alvorens hem eerst van de algemene voorwaarden te laten kennisnemen. Ziekenhuizen vallen, volgens Cassatie, ook onder dezelfde voorwaarden, voor alle mogelijke opnamen. Dit wil dus zeggen dat een ziekenhuis zich bij spoedopnames niet kan beroepen op haar algemene voorwaarden. Professor Steennot vindt dat er een verschil moet zijn tussen verschillende ziekenhuisopnames. Het lezen van de algemene voorwaarden na de opname schaadt ook een consument niet, want als de consument is bekomen en hij de algemene voorwaarden kan lezen, is hij ook voldoende geïnformeerd en die ziekenhuisfactuur komt niet onmiddellijk. II. Voorafgaand aan totstandkoming De consument moet de mogelijkheid hebben om kennis te nemen van de algemene voorwaarden, vooraleer het contract tot stand komt. Wanneer is het contract juridisch gezien tot stand gekomen? Wanneer is er wilsovereenstemming bereikt? 18
Persoon laat hall schilderen door een schilder. Schilder komt langs, meet de oppervlakte op en stuurt achteraf een mailtje dat hij bereid is om de hall te schilderen voor een bepaalde prijs. De hall wordt geschilderd en achteraf komt een factuur met daarop een aantal factuurvoorwaarden. In een van die voorwaarden stond dat er een forfaitaire schadevergoeding moet worden betaald van 10% bij laattijdige betaling. Wat is er met dit beding? Het zou niet tegenwerpelijk zijn, aangezien men pas kennis krijgt van die algemene voorwaarden bij het krijgen van de factuur. Is het dan niet, dat men de factuur moet protesteren, omdat men niet akkoord gaat met de algemene voorwaarden? Dit geldt alleen voor een handelaar, maar niet voor een consument. De consument zal dus niet verbonden zijn tot de bedingen op de factuur. Een ander voorbeeld is wanneer een parkeergarage zich wil exonereren voor aansprakelijkheid bij bepaalde schadegevallen die aan wagens gebeuren. Het bord hiervoor zou duidelijk zichtbaar moeten zijn bij het binnenrijden van de garage (wanneer er dus nog kans is om zich om te draaien). Wanneer het exoneratiebeding aan de betaalautomaat hangt, kan hiervan pas worden kennis genomen wanneer men betaalt en is dit te laat. III. Aanvaarding: uitdrukkelijk of stilzwijgend? Dit gebeurt uitdrukkelijk of stilzwijgend wanneer de consument op redelijke wijze kennis heeft gekregen en de algemene voorwaarden niet protesteert. Hier zijn bijna nooit problemen mee. IV. Problematiek stijlclausule Wat doen verstandige ondernemingen? Die gaan er over waken dat ze niet in de problemen komen met betrekking tot de voorafgaandelijke redelijke kennisname en aanvaarding van de algemene voorwaarden. Wat staat er meestal vooraleer mensen hun klik tot akkoord geven, of boven de handtekening? Vaak staat er ‘gelezen en goedgekeurd’ of ‘ik verklaar de algemene voorwaarden te hebben gelezen en deze uitdrukkelijk te aanvaarden’. Wat is de waarde van zo’n stijlclausule? De rechtspraak aanvaardt de geldigheid ervan als ze voldoende duidelijk zijn. Wat zegt artikel VI.83, 21° WER? Men mag de bewijslast niet omkeren. Contractuele clausules die de bewijslast van onderneming naar consument verschuiven zijn nietig en verboden. à ‘ik verklaar de algemene voorwaarden te hebben gelezen en deze te aanvaarden’. Is dit een omkering van bewijslast? Is het niet aan de onderneming om te bewijzen dat er een mogelijkheid tot kennisname is geweest en de consument tot aanvaarding ervan is overgegaan? Deze argumentatie is mogelijk aangezien de verenigbaarheid van zo’n stijlclausules met het artikel nogal betwistbaar is. Het Hof heeft zich hier echter nog niet moeten over uitspreken.
C. Toepasselijk Recht 1. Gemeen Recht Het gemeen recht biedt slechts zeer beperkte toetsingsmogelijkheden. Er is onder andere artikel 1231 BW dat de verhouding tussen ondernemingen onderling bespreekt en waarbij een rechter bovenmatige schadebedingen KAN matigen. 19
I. Bepaald op bepaalbaar voorwerp Kan een onderneming zich in verhouding tot een andere onderneming het voorhouden in zijn algemene voorwaarden om eenzijdig wijzigingen aan het contract aan te brengen? Ja, volgens de theorie van de praktijkbeslissing kan dit. Zo een wijziging kan wel marginaal door de rechter getoetst worden. Men mag het recht hierop dus niet op kennelijk onredelijke wijze gebruiken. In het consumentenrecht is dit helemaal anders. De wet op onrechtmatige bedingen verzet zich tegen eenzijdige wijzigingen. Kan een onderneming zich het recht voorbehouden om algemene voorwaarden te bedingen? Wanneer het geen consument is, is dit perfect mogelijk want de rechter kan altijd toetsen. Zo ook, wanneer we exoneratiebedingen van dichterbij gaan bekijken. Men kan de aansprakelijkheid gaan uitsluiten of beperken. Bij toepassing van gemeen recht is dit nietig wanneer de bedingen een exoneratie bevatten voor eigen opzet of voor datgene wat de essentie van de overeenkomst uitmaakt. Stel dat een drinkwatermaatschappij een beding opneemt in haar algemene voorwaarden dat ze niet aansprakelijk kan worden gesteld als ze geen drinkwater kan voorzien. Dit is duidelijk een voorbeeld van een nietig beding, aangezien het voorzien van drinkwater de essentie van de overeenkomst bevat. Dit kan niet, noch tegenover professionele entiteiten en zeker niet tegenover consumenten. Men kan ook, in het kader van een laattijdige levering, niet de aansprakelijkheid uitsluiten als men niet kan leveren tot wat men zich contractueel heeft verbonden. Ook hier zou men de essentie wegbedingen. Men kan wel de aansprakelijkheid uitsluiten voor wanneer de levering op zich laattijdig zou zijn. Men kan zich niet exonereren voor eigen opzet, maar wel voor eigen fout. Kan dit ook voor eigen opzettelijke fout voor personen waarop beroep wordt gedaan vanwege hun professionele activiteiten? In het consumentenrecht is men strenger: de aansprakelijkheid uitsluiten tegenover consumenten wordt veel strikter aangepakt dan tegenover professionele entiteiten. II. Goede trouw Kan men als onderneming in verhouding tot een andere onderneming zeggen dat een beding strijdig is met de goede trouw? Men moet een onderscheid gaan maken tussen de derogerende en beperkende werking van de goede trouw. De derogerende werking van de goede trouw wordt door Cassatie niet aanvaard. Men kan een beding in beginsel niet gaan nietig verklaren omdat het in strijd is met de goede trouw an sich. Het loutere argument van strijdigheid met goede trouw aanvaardt men dus niet. Wat aanvaardt men wel? De beperkende werking van de goede trouw , wat eigenlijk gelijk is aan het verbod op rechtsmisbruik. Men kan dus een beding nietig laten verklaren op een wijze die strijdig is met de goede trouw, maar wel enkel wanneer de onderneming die goede trouw op kennelijk onredelijke wijze heeft misbruikt. 2. Boek VI Wetboek Economisch Recht Men werkt via een algemene toetsingsnorm (verbiedt bedingen die een kennelijk onevenwicht creëren tussen rechten en plichten van partijen) en een lijst met onrechtmatige 20
bedingen. Die algemene toetsingsnorm en de invulling ervan wordt door de Belgische wetgever gesplitst, waarin een deel van de definitie terug te vinden is in artikel I.8, 22° WER en de beoordelingscriteria die men hierop moet gaan invullen terug te vinden zijn in artikel VI.82 WER. Deze bepalingen dienen dus samen te worden toegepast. Wanneer een bepaalde activiteit voorkomt in de zwarte lijst, MOET de rechter dat beding nietig verklaren. De beoordelingsbevoegdheid van de rechter is hier dus zeer beperkt. De rechter kan enkel oordelen of de activiteit al dan niet voorkomt in de lijst en wanneer dit wel het geval is moet de rechter veroordelen. De sanctie op zo’n bedingen is de nietigheid. OPGELET, niet de nietigheid van de overeenkomst, enkel deze van het beding. (VI.84 WER) Ook bevat boek VI artikel 84 een internationaal privaatrechtelijke regel dat rechtskeuzebedingen aan banden legt. Men geeft ook bepaalde bevoegdheden aan de Koning (VI. 85) en dat is gebeurd inzake verkoop van nieuwe auto’s en bemiddelingsovereenkomsten van vastgoedmakelaars in hun relatie tot consumenten. In artikel VI. 86-‐87 wordt voorzien in een Commissie voor Onrechtmatige Bedingen. In deze commissie zijn zowel afgevaardigden van ondernemingen en consumenten (testaankoop, gezinsbond, experts) vertegenwoordigd. Die commissie heeft een louter adviserende rol, en kan dus nooit op juridisch afdwingende wijze gaan beslissen of een beding al dan niet onrechtmatig is. Ze geeft advies over wetsontwerpen en koninklijke besluiten of over bedingen die in een bepaalde sector worden gebruikt. De lijst met adviezen die zijn gegeven kunnen worden teruggevonden op de site van de FOD Economie. I. Zwarte Lijst met verboden bedingen (art. VI. 83 WER) a. Artikel VI 83, 2 en 3° WER Deze bepalingen hebben betrekking op de eenzijdige wijziging van de prijs enerzijds en contractvoorwaarden in contracten anderzijds. Het komt erop neer dat het recht van de onderneming om eenzijdig een prijswijziging/contractvoorwaarde door te voeren, dat dit wordt beperkt. Deze beperking vindt echter maar toepassing wanneer die wijziging eenzijdig is en dit ten nadele van de consument is. Stel dat men straks thuiskomt en men vindt een brief in de brievenbus van Telenet waarin wordt gesteld dat er nieuwe algemene voorwaarden zijn, en men wordt geacht, behoudens protest binnen 1 maand , deze nieuwe voorwaarden te aanvaarden. Wanneer een dergelijke techniek wordt gehanteerd gaat 99% van de consumenten niet protesteren en dus stilzwijgende aanvaarden. Dit is geen eenzijdige wijziging aangezien de mogelijkheid wordt geboden om te protesteren. Het nadeel van deze techniek is dat wanneer 1% protesteert, men andere algemene voorwaarden moet gaan toepassen voor die 1% of men voor die mensen het contract moet opzeggen. Er moet ook een onderscheid gemaakt worden naargelang de wijzigingen louter afhangen van de wil van de onderneming, dan wel ingegeven zijn door de toepassing van een objectief element, zoals bijvoorbeeld een indexering. Wanneer in een langlopend contract de onderneming zegt dat de prijs die men jaarlijks betaalt (verzekeringspremie) wordt 21
geïndexeerd op basis van een bekende index, kan men dit niet beschouwen als een prijswijziging die enkel afhangt van de wil van de onderneming. Deze prijswijziging is gebaseerd op objectieve gegevens en valt dus niet onder voormelde artikels. Wanneer een verzekeringsmaatschappij zou zeggen dat ze haar prijzen omhoog doet met 10% ongeacht enige index valt dit wel onder deze artikels. Kan men ook voorzien in een eenzijdig wijzigingsrecht? Men moet ook het onderscheid maken tussen contracten van bepaalde duur en onbepaalde duur. Wanneer het contract gesloten is voor een bepaalde duur, kan de onderneming zich het recht niet voorbehouden om het contract eenzijdig te wijzigen, tenzij dit gesteund is op een objectieve indexering. Bij contracten van onbepaalde duur kan de onderneming zich wel het recht voorbehouden om contractvoorwaarden/prijs te gaan wijzigen, maar de wijziging moet voorafgaandelijk ter kennis worden gebracht van de consument en er moet vooraleer die wijziging in werking treedt een redelijke termijn worden voorzien om de overeenkomst kosteloos op te zeggen. De consument heeft dus in dat geval twee opties: ofwel aanvaarden van de wijziging, ofwel beëindigen van het contract. Hierin zien we meteen het verschil tussen dit geval en het voorstel van de onderneming om de algemene voorwaarden te aanvaarden of ze eventueel te protesteren. Hier is de consument eigenlijk verplicht om de algemene voorwaarden te aanvaarden ofwel op te zeggen, terwijl in het ander geval de onderneming eerder genoodzaakt zal zijn om zelf op te zeggen of andere voorwaarden voor die consument toe te passen. Bij deze artikelen zijn er twee uitzonderingen (artikel VI.83, 2°-‐3°): rente en indexeringsclausules. Het principe is dat ondernemingen zich het recht mogen voorbehouden om de rente eenzijdig te wijzigen, op voorwaarde dat consumenten dan het recht hebben om het contract te beëindigen. Ook indexeringsclausules vallen onder deze regeling. Opletten met telecomcontracten (Telecomwet ofwel Wet Elektronische Communicatie). In casu geldt een bijkomende bescherming die zegt dat de consument ook het contract kosteloos kan beëindigen wanneer er een tariefwijziging door indexering is. Bij een telecomcontract van bepaalde duur kan buiten indexeringen geen prijswijziging afhankelijk van de wil van de onderneming worden voorzien. Bij telecomcontracten van onbepaalde duur kan dit wel, maar dan moet de mogelijkheid geboden worden aan de consument om kosteloos op te zeggen (is dit geen telecomcontract, dan heeft de consument geen recht van opzegging als de wijziging van prijs aan de indexering ligt). b. Artikel VI 83, 4° WER Er geldt een verbod om zich het recht voor te behouden om wezenlijke kenmerken van het product eenzijdig te wijzigen. Hoe kan je eigenlijk weten of een bepaald kenmerk al dan niet wezenlijk is? Moet men dat objectief doen in functie van een normaal gebruik/normale bestemming van dat product of subjectief in functie van het gebruik dat de consument specifiek voor ogen heeft? In eerste instantie moet men de objectieve beoordeling gaan doen, waarbij men uitgaat van de bestemming of het gebruik van de gemiddelde consument. Het is maar wanneer de 22
consument een specifiek gebruik voor ogen heeft en hij dit ook meedeelt en de onderneming dit aanvaardt dat men in de subjectieve beoordeling moet gaan voorzien. à Prof heeft ooit beding zien staan in een contract van een garagist: indien de wagen niet geleverd kan worden in de door de consument bestelde kleur, houdt de garage zich het recht voor de wagen te leveren in een andere kleur. Dit is duidelijk een beding dat nietig is aangezien de kleur voor de meeste consumenten wel een wezenlijk kenmerk inhoudt. Wat als een beding zegt: de onderneming heeft het recht om de kenmerken van het product eenzijdig te wijzigen. Wat doe je met een algemeen geformuleerd beding dat in een wijzigingsrecht voorziet? Er is niet veel RS over maar de weinige die er is formuleert dat een algemeen beding verboden en nietig is. Als het beding het onderscheid niet maakt tussen wezenlijke en niet-‐wezenlijke kenmerken is het beding volledig nietig. c. Artikel VI 83, 5° WER Is het verplicht om een contract van een leveringstermijn te voorzien? Volgens het gemeenrecht moet dit niet en als niets bedongen is moet de levering worden voorzien binnen een redelijke termijn. Het wetboek van economisch recht heeft hier eigenlijk voor een wijziging gezorgd. Als we kijken naar artikel VI.2 WER (bevat algemene precontractuele informatieverplichting) zien we dat het vereist is dat de consument geïnformeerd wordt over een aantal elementen alvorens de consument gebonden is, waaronder de leveringstermijn. Er moet dus een termijn worden afgesproken in contracten die afgesloten worden met consumenten en het is die voorziene leveringstermijn die NIET eenzijdig mag worden gewijzigd. Wanneer men ooit al eens meubelen heeft gekocht of zal kopen, ziet men eigenlijk dat in dergelijke contracten zeer vaak is bepaald dat de leveringstermijn slechts geldt ten indicatieve titel. Wat doe je met een dergelijk beding? Er bestond hieromtrent wat discussie, maar in de meerderheid van de RL ging men er eigenlijk al vanuit dit dergelijk beding een nietig beding is, omdat dit beding impliciet inhoudt dat een eenzijdige wijziging mogelijk is. Als de verkoper op de bestelbon een leveringstermijn gaat invullen mag men ervan uitgaan dat dit bindend is en niet zomaar te herroepen is door een of andere clausule. d. Artikel VI.84, 10° en 11° WER Een beding waarin de onderneming zichzelf het recht toekent om de overeenkomst te ontbinden vanwege een of andere wanprestatie van de consument. Wat is het voordeel van zo’n uitdrukkelijk ontbindend beding? Men moet niet meer naar de rechtbank stappen, waarin zal moeten geoordeeld worden hoe ernstig de wanprestatie is. De geldigheid van uitdrukkelijke ontbindende bedingen worden niet geviseerd door de zwarte lijst. Men zou wel de algemene toetsingsnorm kunnen proberen hanteren, of men zou kunnen opperen dat er sprake is van rechtsmisbruik aangezien het gedrag van de onderneming kennelijk onredelijk is. De zwarte lijst an sich handelt niet over uitdrukkelijke ontbindende bedingen. Waarin voorziet die zwarte lijst dan wel? De zwarte lijst focust op ondernemingen die zich het recht toekennen om een overeenkomst op te zeggen ondanks het feit dat er zich geen wanprestatie in hoofde van de consument heeft voorgedaan. 10° en 11° maken het onderscheid tussen bepaalde en onbepaalde duur. Bij contracten van bepaalde duur kan een ON slechts een beëindigingsrecht voorzien wanneer zij bereid om aan de consument een schadevergoeding te betalen. Wat als die onderneming voorziet in een betaling van 1 23
eurocent? Kan men dan 10° nog toepassen? Neen want de onderneming heeft voldaan aan de voorwaarde tot schadeloosstelling. Betekent dit dan dat het beding rechtmatig is? Neen, maar men kan zich dan nog altijd beroepen op de algemene toetsingsnorm. In de praktijk zal dus in een redelijke schadeloosstelling moeten worden voorzien. Bij contracten van onbepaalde duur kan men de onderneming niet het recht gaan ontnemen om de overeenkomst te beëindigen. Op grond van het gemeen recht zijn levenslange contracten namelijk verboden. Daarom stelt de WER dat een onderneming wel kan voorzien in opzegging van een contract van onbepaalde duur, mits naleven van een redelijke opzeggingstermijn. (tenzij overmacht) e. Artikel VI.84, 9° WER Deze bepaling verbiedt eigenlijk het ontnemen aan de consument van de ENAC (exceptio non adempleti contractus). De ene partij zou haar verplichtingen mogen opschorten als de wederpartij haar verbintenissen niet uitvoert. In het gemeen recht zou men die ENAC echter kunnen wegbedingen, maar in verhouding met consumenten op grond van dit artikel kan dit niet. Een consument en een bouwfirma hadden een contract met betrekking tot het bouwen van een huis. Er waren ernstige gebreken gebeurd bij het bouwen van het huis, maar de firma wou daar slechts naar kijken op voorwaarde dat de consument eerst alle facturen zou betalen. In de algemene voorwaarden stond een beding dat wanneer de klant beweert dat er bepaalde gebreken zijn, hem niet het recht geeft om betaling van bepaalde facturen op te schorten. Dit is een onrechtmatig beding dat in de praktijk wel effectief wordt gehanteerd. Een klassiek argument van ondernemingen is ook vaak dat iets bepaald is in de algemene voorwaarden en de consument daarmee heeft ingestemd. Hij heeft deze uitdrukkelijk aanvaard dus doet het wetboek er niet meer toe. Dit is echter een fout argument aangezien de regelen van het WER dwingend zijn. f. Schadebedingen De zwarte lijst van de oneerlijke bedingen in Artikel 83, boek VI WER bevat twee regels met betrekking tot schadebedingen. Ten eerste is er Artikel 83 °17 WER dat een eigenlijk verbod inhoudt op niet wederkerige en niet gelijkwaardige schadebedingen en ten tweede is er ook artikel 83, 24° WER dat zegt dat kennelijk bovenmatige schadebedingen verboden zijn. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen schadebedingen en verbrekingsbedingen of opzegbedingen. Dit onderscheid is van fundamenteel belang omwille van het feit dat de twee voormelde bepalingen enkel kunnen gehanteerd worden met betrekking tot schadebedingen en NIET voor verbrekingsbedingen of opzegbedingen. Er zijn geen specifieke bepalingen terug te vinden in de zwarte lijst die slaan op verbrekingsbedingen. Men kan hier dus enkel terugvallen op de algemene toetsingsnorm die enkel een kennelijk onevenwicht tussen partijen verbiedt. De vraag is wel wat het specifieke verschil is tussen een schadebeding en een verbrekingsbeding. Schadebeding vs. Verbrekingsbeding Wanneer spreekt men over een schadebeding? Wat is het doel van een schadebeding? Voor welke gevallen neemt men zo’n clausule op in het contract? Men doet in geval van mogelijke 24
contractuele wanprestatie. Men stelt forfaitaire schadevergoedingen vast voor het geval de wederpartij zich schuldig heeft gemaakt aan een contractuele wanprestatie. Hierdoor wordt ook de bewijslast verlicht, aangezien men niet moet aantonen dat de schade werkelijk geleden is. Wat is een verbrekingsbeding/opzegbeding? Het voorziet weliswaar ook in een forfaitaire vergoeding die door de consument moet worden betaald, maar is slechts verschuldigd wanneer een consument gebruik maakt van zijn recht om een overeenkomst voortijdig te beëindigen. De consument betaalt een vergoeding om gebruik te maken van een recht dat hij heeft op basis van het recht/de wet of op basis van het contract. Alleen de prijs daarvoor zal verschuldigd zijn. à Het fundamentele verschil is dus dat een schadebeding handelt over een contractuele wanprestatie en een verbrekingsbeding een vergoeding bepaalt die men betaalt voor het uitoefenen van een recht. Verbrekingsbedingen kunnen ook niet worden getoetst aan de bepalingen die voorkomen in de zwarte lijst. Schadebedingen kunnen wel worden getoetst. Wanneer komen verbrekingsbedingen voor in de praktijk? Dit gebeurt heel vaak in aannemingscontracten. Waarom juist? Hiervoor moeten we gaan kijken naar artikel 1794 BW dat zegt dat ‘tenzij partijen anders overeengekomen zijn, de opdrachtgever steeds de mogelijkheid heeft om een aannemingsovereenkomst eenzijdig te beëindigen, mits hij een schadeloosstelling heeft betaald die gelijk is aan de reeds gemaakte kosten en door de aannemer gederfde winsten.’ Door een verbrekingsbeding al op voorhand forfaitair te gaan vastleggen, stelt men eigenlijk een vergoeding vast om een wettelijk recht uit te oefenen. Inzake aannemingsovereenkomsten vloeit dat recht voort uit de wet, maar artikel 1794 BW heeft een suppletieve werking. De partijen binnen zo’n overeenkomst kunnen dat beëindigingsrecht dus contractueel uitsluiten. Stel dat het contract daadwerkelijk bepaalt dat de consument niet het recht heeft om eenzijdig te beëindigen en dus artikel 1794 BW buiten werking stelt en de consument beëindigt toch, hoe moet men dat dan gaan kwalificeren? Hier gaat men uit van een contractuele wanprestatie! Men moet dus steeds onderzoeken of de consument wel degelijk het recht heeft om de overeenkomst eenzijdig op te zeggen. Indien het een aannemingsovereenkomst is kan men een suppletieve regel terugvinden in de wet, tenzij in het contract anders is bedongen. Wat met koopovereenkomsten? Hier geldt het omgekeerde: er is geen recht om een koopovereenkomst eenzijdig te beëindigen. Voorziet het contract in een forfaitaire vergoeding om het contract eenzijdig te beëindigen, dan is dit geen opzegbeding, maar een schadebeding! Anderzijds, stel dat het contract uitdrukkelijk voorziet dat de consument bij een koopovereenkomst het recht heeft om eenzijdig een einde te stellen aan het contract, mits een schadeloosstelling is dit wel weer een verbrekingsbeding. à Het voorzien van een vergoeding die moet worden betaald voor het beëindigen van een RECHT is een verbrekingsbeding. 25
Heel wat ondernemingen halen in hun algemene voorwaarden deze termen door elkaar. Men spreekt soms over een schadebeding wanneer het gaat om een verbrekingsbeding en vice versa. Het is duidelijk dat de terminologie niet doorslaggevend is. Men moet kijken welke soort vergoeding wordt bedingen, enerzijds voor contractuele wanprestatie, anderzijds voor het eenzijdig beëindigen van een recht. à Dit onderscheid tussen schadebedingen en verbrekingsbedingen speelt niet enkel voor de verbodsbepalingen op de zwarte lijst van het WER, maar ook voor artikel 1231 BW: dit artikel laat toe dat kennelijke onrechtmatige bedingen kunnen worden aangepakt. Dit kan enkel bij schadebedingen en NIET bij verbrekingsbedingen. Verbodsbepalingen in het Gemeen Recht Stel dat een consument laattijdig betaalt: men krijgt een factuur van Proximus die binnen de 14 dagen moet worden betaald, maar men betaalt niet op de vervaldatum. Stel dat er geen algemene voorwaarden zijn of dat ze er wel zijn, maar niet verbindend zijn, geen deel uitmaken van het contract, dan moet men gemeenrechtelijke bepalingen toepassen. Op welke vergoeding kan de onderneming aanspraak maken als de consument te laat betaalt? Men zal moeten kijken naar artikel 1153 BW: nalatigheidsintresten na ingebrekestelling moeten worden berekend volgens de wettelijke intrestvoet (2,75%), bij ontstentenis van enige andere contractuele bepaling. In de algemene voorwaarden wordt vaak afgeweken van dit gemeenrechtelijke regime en dit kan op drie verschillende manieren: -‐ Men bedingt vaak, vanaf de vervaldag, de voorafgaandelijke ingebrekestelling weg; -‐ Men verhoogt de intrestvoet door geen gebruik te maken van de wettelijke intrest (vb. 8%). In sommige contracten gaat men dit op maandbasis doen in plaats van op jaarbasis. -‐ Men vraagt een forfaitaire schadevergoeding voor wat de invorderingskosten betreft, die door de onderneming moeten worden gemaakt. Dit kan ook gecumuleerd worden met nalatigheidsintresten en een eventueel forfaitair schadebeding. Men brengt dus de kosten die men moet maken om dat bedrag daadwerkelijk te recupereren, maar er zijn grenzen. We zien dus meteen dat als op basis van de voorvraag de algemene voorwaarden niet verbindend zijn, dit voordelig is voor de consument die te laat betaalt. Men moet dus altijd kijken of de algemene voorwaarden deel uitmaken van het contract, want anders mogen er slechts nalatigheidsintresten worden gevraagd na ingebrekestelling en in dit aan een wettelijke intrestvoet van 2,75%. Grote ondernemingen maken echter vaak gebruik van stijlclausules, waarbij de algemene voorwaarden goedgekeurd en gelezen zijn waardoor de ze automatisch van toepassing en bindend zijn. Artikel VI.83, 17° WER (ZEER BELANGRIJK) Wederkerigheid Dit artikel bepaalt enerzijds dat schadebedingen wederkerig en anderzijds gelijkwaardig moeten zijn. De wederkerigheid betekent dat wanneer een contract voorziet in een schadevergoeding in hoofde van de consument in geval van laattijdige betaling, het contract ook moet voorzien in een schadevergoeding ten voordele van de consument wanneer de onderneming haar verplichtingen te laat uitvoert (vb: komt vaak voor in algemene 26
voorwaarden van een meubelzaak à er wordt een nalatigheidsintrest voorzien van 7-‐8% en een forfaitaire schadevergoeding van 10%, maar als de onderneming te laat levert kan ze daarvoor niet aansprakelijk worden gesteld). In dit voorbeeld is duidelijk geen sprake van wederkerigheid, want de meubelzaak gaat haar aansprakelijkheid uitsluiten, waardoor het schadebeding strijdig is met Artikel VI. 83, 17° WER. In de praktijk kunnen echter veel van die voorbeelden worden teruggevonden. De rechtspraak beoordeelt de vereiste van wederkerigheid heel streng, aangezien hieraan voldaan dient te zijn vanaf het ogenblik dat de kans ontstaat dat de onderneming haar verplichtingen te laat zou nakomen. HVB GENT 04/01/2012: Het arrest had betrekking op de algemene voorwaarden die werden gehanteerd door het AZ Sint-‐Lucas waar langs de ene kant een schadebeding voorzien werd in geval van laattijdige betaling in hoofde van de consument en anderzijds geen schadevergoeding voorzien werd als het ziekenhuis te laat haar verplichtingen zou uitvoeren. Sint-‐Lucas opperde dat zij zich geen situaties konden inbeelden waar zij haar verplichtingen laattijdig zou leveren dus dienden zij aan die voorwaarde niet te voldoen, aangezien alleen de consument zijn plichten te laat kon uitvoeren. Het Hof zei dat dit echter wel kon wanneer iemand bijvoorbeeld een bepaalde operatie moet ondergaan, maar deze door fout of onzorgvuldigheid moet worden uitgesteld. Hier is dus wel degelijk sprake van laattijdige uitvoering en geldt ook hier het principe van de wederkerigheid. Gelijkwaardigheid Het is niet voldoende dat schadebedingen wederkerig zijn, ze moeten ook gelijkwaardig zijn. Daarbij rijst in eerste instantie de vraag of gelijkwaardigheid een mathematische gelijkheid vereist? Moet de onderneming ook een zelfde forfaitaire schadevergoeding betalen als deze van de consument? Neen, want een forfaitaire schadevergoeding moet begroot worden in functie van de potentieel gemaakte schade. Wat is de schade die de onderneming lijdt door de laattijdige betaling van een consument of wat is de schade die een consument lijdt door de laattijdige levering van de onderneming? De mogelijk geleden schade zal nooit even groot zijn en er dient dus geen mathematische gelijkheid te zijn bij het begroten van de forfaitaire schadevergoeding. Dit is echter anders bij nalatigheidsintresten! We maken de hypothese waarin de mogelijkheid bestaat dat de onderneming een geldsom aan de consument moet betalen. Men heeft dat geoordeeld bij de betaling van een energiefactuur: Stel dat blijkt dat een consument op een bepaald jaar minder energie gebruikt heeft dan de hoeveelheid waarvoor hij betaald heeft, dan moet de energieleverancier het terug te betalen bedrag op de rekening van de consument storten. Er moet voldaan zijn aan de vereiste van de wederkerigheid, dus de consument moet van een schadevergoeding kunnen gebruik maken indien de leverancier te laat betaalt en deze moet ook gelijkwaardig zijn. Nu is er wel degelijk sprake van een mathematische gelijkheid voor de nalatigheidsintresten. Indien een leverancier 8% nalatigheidsintresten vraagt bij laattijdige betaling van de consument, dan krijgt de consument ook een intrest van 8% bij laattijdige betaling van de leverancier. De vereiste gelijkwaardigheid is dus enkel mathematisch gelijk bij nalatigheidsintresten en enkel wanneer de onderneming een geldsom verschuldigd is aan de consument. 27
Waarover discussieert men echter in de rechtspraak en rechtsleer? Men stelt zich de vraag of de gelijkwaardigheid wordt geschonden wanneer het contract enerzijds bepaalt dat de consument bij laattijdige betaling nalatigheidsintresten en een forfaitaire schadevergoeding is verschuldigd en hij (de consument) anderzijds aanspraak kan maken op een schadevergoeding van algemeen recht. De consument kan een onderneming aansprakelijk stellen op basis van gemeen recht. Dit is wederkerig, want ook hier kan worden voorzien in een schadevergoeding. Is er dan voldaan aan de vereiste van gelijkwaardigheid? Neen, de consument dient eerst bewijs te leveren van schade en van de omvang ervan, terwijl de onderneming aanspraak kan maken op de forfaitaire schadevergoeding vanaf het ogenblik dat de contractuele wanprestatie zich voordoet. Er is dus sprake van duidelijke ongelijkheid, wat met zich meebrengt dat er geen gelijkwaardigheid is. In de rechtspraak gaan er verschillende stellingen de ronde. Er is RL die zegt dat er wel gelijkwaardigheid is aangezien er aanspraak mogelijk is op gemeen recht, maar de meerderheid gaat toch uit van de mening dat er geen gelijkwaardigheid is. In de marge van deze discussie kan men ook gaan kijken naar een KB dat bestaat met betrekking tot bemiddelingsovereenkomsten van vastgoedmakelaars en consumenten. In dit KB wordt uitdrukkelijk bepaald dat aan de vereiste van gelijkwaardigheid niet wordt voldaan indien de vastgoedmakelaar aanspraak kan maken op een forfaitaire schadevergoeding en de consument slechts gebruik kan maken van een schadevergoeding op basis van gemeen recht. Hier wordt de redenering van het Hof van Beroep van Gent gebruikt, maar geldt enkel tussen overeenkomsten van vastgoedmakelaars en consumenten. Sommigen zeggen dat zo’n voorvallen streng moeten worden ingevuld en dat er dus naar analogie mag worden geredeneerd, maar anderen zeggen dat boek VI WER niets bepaalt en er dus een a contrario redenering moet worden toegepast. Het KB werd in 2007 opgesteld en de WMPC nam de Wt Handelspraktijken over in 2010 en nu is er sinds 31/5/2014 het WER, maar de wetgever heeft hierover nog steeds niets bepaald, zodat de discussie nog steeds bestaat. Als laatste kijken we naar de algemene voorwaarden van de NMBS. Wat is hier het uitgangspunt? Wanneer men een trein neemt, niet betaalt en de conducteur komt langs, moet men toch betalen. Men krijgt een verslag dat men een ticket dient te betalen met een verhoging van 10-‐20 euro. Als men dan nog niet betaalt wordt een schadevergoeding geëist van 200 euro. Dit dient te worden getoetst aan de onrechtmatige bedingen en is dus ook een schadebeding. Voldoet dit aan de vereiste wederkerigheid en gelijkwaardigheid? (zie Minerva Forum) Artikel VI. 83, 24° WER Wanneer de schadevergoeding duidelijk hoger is dan de schade die kan worden geleden zou men toepassing kunnen maken van dit artikel. Inhoudelijk gezien is dit beding een herhaling van hetgene wat in artikel 1231 BW staat: een kennelijk bovenmatig schadebeding is verboden. Waarmee moet de bedongen schadevergoeding worden vergeleken om na te gaan of ze kennelijk bovenmatig is? Men gaat uit van de potentiële schade en men gaat niet vergelijken met de schade die de consument daadwerkelijk heeft geleden. Men gaat dus enkel kijken naar de schade die voorzienbaar was bij het sluiten van het contract. Dit is ook zo bij Artikel 1231 BW, maar wat is dan het verschil tussen Artikel 1231 BW, Artikel VI.83, 24° WER en Artikel VI. 84 WER? 28
Artikel VI. 84 WER gaat uit van een nietigheid van een beding, wat betekent dat als men een forfaitaire schadevergoeding bepaalt van 65%, men nietigheid gaat impliceren zodat het schadebeding wordt gereduceerd tot 0%. Bij Artikel 1231 BW kan de rechter het schadebeding matigen tot de potentieel voorzienbare schade. Men zal dus het schadebeding niet gaan reduceren naar 0%, maar naar een bedrag dat redelijk is (10 of 15%). Het regime in Artikel VI. 84 WER is dus voordeliger voor de consument dan artikel 1231 BW. Stel, u bent advocaat van een consument en de advocaat van de tegenpartij (onderneming) zegt: ‘U beroept zich op Artikel VI. 83, 24° en Artikel VI. 84 WER, maar ik beroep mij op Artikel 1231 BW om tot een matiging te besluiten. Wie heeft het bij het rechte eind? Lex specialis derogat lex generalis à Een bijzondere wet heeft voorrang op een algemene wet, dus heeft het WER voorrang op hetgene wat bepaald is in het BW. Gevolgen van een nietig Schadebeding Stel nu dat de bedongen schadevergoedingen allemaal nietig zijn; hetzij door gebrek aan wederkerigheid of gelijkmatigheid, hetzij door… Betekent dit dan dat de onderneming geen schadevergoeding krijgt? Neen, de onderneming kan terugvallen op het gemeen recht en zal nalatigheidsintrest kunnen vorderen na ingebrekestelling aan de wettelijke intrestvoet. Stel dat in een contract de schadevergoeding wordt gesplitst over twee artikelen. Men bespreekt eerst de nalatigheidsintrest en als tweede een forfaitaire schadevergoeding. Men moet enkel dat beding vernietigen dat in strijd is met de onrechtmatige bedingen. Stel dat een beding nog steeds een verhoogde intrestvoet gebruikt voor de nalatigheidsintresten, maar het nog steeds rechtmatig blijft en geen kennelijk bovenmatige schade veroorzaakt, zal men enkel het tweede artikel met betrekking tot de forfaitaire schadevergoeding moeten vernietigen. Ook dit werd al meermaals door het Hof van Justitie beslecht à 2 zaken. -‐ BRUSSE: De zaak ging over een kennelijk bovenmatig schadebeding, maar de betrokken nationale Deense wetgeving voorzag niet in een nietigheidssanctie en enkel zoals in 1231 BW de mogelijkheid om over te gaan tot de reductie van de schade. Is de nationale wetgeving in overeenstemming met de Richtlijn Oneerlijke Bedingen, dat aangeeft dat een beding de consument niet mag binden? Het Hof van Justitie oordeelde dat dergelijke nationale wetgeving NIET verenigbaar is met de Richtlijn. Wanneer men vaststelt dat een beding onrechtmatig is, moet men het schrappen/doen alsof het niet bestaat. Het Hof steunt hierbij op de doelstelling van de Richtlijn, namelijk een effectieve consumentenbescherming. -‐ KALSER: Volgens de prof kan men afleiden dat er na nietigheid nog toepassing kan worden gemaakt van het gemeen recht. Dit betekent at als alle bedongen schadevergoedingen nietig zijn, men kan terugvallen op nalatigheidsintresten op basis van de wettelijke intrestvoet na de ingebrekestelling. In verband met bovenmatige schadebedingen moet men opletten met te snelle conclusies. Men ziet dat ondernemingen vaak een forfaitaire vergoeding bepalen van 10% van de factuurprijs. 10% is een redelijk bedongen prijs, maar dergelijke bedingen worden vaak aangevuld met een minimum van 150 euro. Wanneer dit wordt aangerekend om 2 ingebrekestellingen te voeren, kan dit wel een hoge schadevergoeding en dus alweer bovenmatig zijn. 29
g. Artikel VI. 83, 13° WER Wat is het doel van het opnemen van een exoneratiebeding in een contract? Men wil een bepaalde aansprakelijkheid beperken of uitsluiten, dus bedingen verwerken die afwijken van de gemeenrechtelijke bepalingen inzake aansprakelijkheid. In welke makte kan dat in verhouding tot consumenten? In het gemeen recht kan men de aansprakelijkheid niet uitsluiten voor opzet en eigen grove fout. Is er in het consumentenrecht een verschil met de gemeenrechtelijke bepaling? Ja, want hier kan men zichzelf ook niet van de aansprakelijkheid voor de eigen grove fout ontdoen. Stel dat men gaat exonereren voor de opzet van een aangestelde. Kan dit? Volgens het gemeen recht is het enkel verboden om de aansprakelijkheid van de eigen opzet uit te sluiten, maar boek VI spreekt ook over de eigen fout van aangestelden of lasthebbers. Waar zit de gelijkenis dan? Het verbod op exonereren slaat op de voornaamste prestaties van het contract. Men mag zich dus niet gaan exonereren met betrekking tot de essentie van de overeenkomst. Stel, u werkt voor een onderneming en de algemene voorwaarden bevatten volgende bepaling: ‘In geval van aansprakelijkheid voor grove fout, is deze beperkt tot 1 euro.’ Kan men dan hierop Artikel VI. 83, 13° WER op gaan toepassen? Neen, want Artikel VI. 83, 13° WER stelt: niet diegene die ze beperken. Is dit beding dan wel rechtmatig? Neen, want de algemene toetsingsnorm of Artikel VI. 83, 30° WER bedingen zaken die de wettelijke rechten van de consument op ongepaste wijze beperken. Is men aansprakelijk voor de fouten van een uitvoeringsagent? Een uitvoeringsagent is immers niet hetzelfde als een lasthebber of aangestelde. Wat is het dan wel juist? Een lasthebber is iemand die optreedt voor naam en voor rekening van een principaal en zo rechtshandelingen stelt. Een uitvoeringsagent is iemand die optreedt voor iemand anders, maar louter materiële handelingen stelt. Wat is het verschil tussen een uitvoeringsagent en een aangestelde? Een uitvoeringsagent is een zelfstandige en een aangestelde werkt voor een baas en dus onder gezag van een overste. De opzettelijke fouten van een uitvoeringsagent kunnen getoetst worden aan Artikel VI. 83,30° WER, maar niet aan Artikel VI. 83, 13° WER aangezien deze regeling strikt moet worden geïnterpreteerd. Wat moet men doen met zogenaamde algemeen geformuleerde exoneratiebedingen? De algemene voorwaarden bevatten een beding dat zegt: ‘wij sluiten onze aansprakelijkheid uit in geval van fout.’ Er wordt met andere woorden geen onderscheid gemaakt tussen een lichte of zware fout. Er zijn twee mogelijke manieren om hier te redeneren. Ten eerste is de exoneratie voor een fout in het algemeen, ook een exoneratie voor een zware fout of zelf voor opzet en aldus een nietig beding. Men kan ook het beding in de algemene voorwaarden wetsconform gaan interpreteren, waardoor men ervan uitgaat dat de onderneming enkel de bedoeling heeft om zich te exonereren voor lichte fout. De rechtspraak is hier verdeeld. De meerderheid gaat uit van de wetsconforme interpretatie en zo is dat ook in de rechtsleer (prof ook). Kan deze stelling van wetsconforme interpretatie nog gebruikt worden na het arrest van het Hof van Justitie? Het Hof stelt namelijk het afschrikwekkend element voorop en heeft de reductie afgewezen. Het ergste wat een 30
onderneming kan overkomen is dat het gereduceerd wordt tot wetsconform en mensen dus zullen denken dat de onderneming zich ook kan exonereren voor zware fout. Kan dit in de praktijk nog worden verdedigd na het arrest? h. Artikel VI. 83, 25° WER Er gelden bijzondere regels voor wat betreft de lichamelijke schade. Ondernemingen kunnen hun aansprakelijkheid hiervoor op geen enkele wijze uitsluiten of beperken, noch voor zware fout, noch voor lichte fout. Wanneer een onderneming ten aanzien van een consument door fout of nalatigheid bij toepassing van gemeen recht aansprakelijk is, kan men daar contractueel niets aan veranderen wanneer het gaat om lichamelijke schade. Stel dat in een fitnesscontract staat dat de club niet aansprakelijk is voor lichamelijke schade die men na gebruik van de club ondervindt, dan spreekt het voor zich dat op grond van Artikel VI. 83, 25 ° WER dit beding nietig is. Zal de onderneming dan wel aansprakelijk zijn? Ja, maar enkel wanneer er sprake is van een fout of nalatigheid, door bijvoorbeeld verkeerde begeleiding of een gebrek aan het toestel. De club zal dan aansprakelijk zijn wanneer de fout wordt aangetoond. i. Artikel VI. 83, 30° WER Dit artikel bevat een algemene norm met een verbod voor ongepaste beperkingen met betrekking tot de wettelijke rechten van de consument. Men kan dit artikel bijvoorbeeld toepassen op bedingen waarin bij het begrip overmacht een omschrijving wordt gegeven die ruimer is dan diegene uit het gemeen recht. Er worden bijvoorbeeld situaties in opgesomd die een reeks gevallen bevatten die in het gemeen recht niet als overmacht kunnen worden beschouwd. De wettelijke rechten van de consument worden hier dus op ongepaste wijze beperkt. j. De stilzwijgende verlenging (Artikel VI. 83, 19° en 20° WER; Artikel VI. 91 WER) Deze artikelen die voorkomen op de zwarte lijst van onrechtmatige bedingen kunnen moeilijk los gezien worden van Artikel VI. 91 WER. Ze bevatten dezelfde hypothese in verband met stilzwijgende verlengingen bij contracten van bepaalde duur. Indien het contract zo’n beding bevat en de overeenkomst na 1 jaar niet uitdrukkelijk wordt stop gezet, zal het automatisch verlengd worden voor nog een jaar. Dit is de normale gang van zaken bij fitnessclubs, boekenclubs, cd-‐clubs,… Artikel VI. 83, 19° en 20 ° WER In boek VI wil men dergelijke praktijken aan banden leggen en ze aan bepaalde regels onderwerpen. Bij overeenkomsten van bepaalde duur met betrekking tot goederen is het verboden om te voorzien in een verlenging met een onredelijke termijn. Stel dat men een contract van 1 jaar heeft en de algemene voorwaarden van de boekenclub vermelden dat wanneer men zich niet verzet, het contract wordt verlengd voor vijf jaar. Dit is een onredelijke termijn en in strijd met Artikel VI. 83, 19° WER. Ook is het verboden op grond van artikel VI. 83, 20° om de uiterste datum van verzet tot verlening nog zeer ver af te leggen van het einde einde van de overeenkomst.
31
Artikel VI. 91 WER Contracten van bepaalde duur Waarom geldt die regel enkel voor goederen en niet voor diensten? In Artikel VI. 91 WER worden dienstenovereenkomsten besproken en ook verkoopovereenkomsten die die zowel goederen als diensten omvatten. Artikel VI. 91 WER geldt dus enkel voor dienstenovereenkomsten of gemengde overeenkomsten met diensten en goederen. Eerst creëert men een informatieverplichting in hoofde van de onderneming waarbij ze de consument moet informeren over het beding van stilzwijgende verlenging. Men moet de consument ook een kosteloos opzegrecht toezeggen eens de initiële termijn verstreken is. Het gaat hier niet over contracten die uitsluitend betrekking hebben op de levering van goederen! Men mag dit artikel dus niet toepassen op contracten die voorzien in een periodieke levering van boeken of cd’s. Het feit dat Artikel VI. 91 WER niet voor goederen geldt, betekent dat het ook niet geldt voor het leveren van gas en elektriciteit. Dit was vroeger een zeer belangrijke vaststelling, maar nu niet meer aangezien men bij gas en elektriciteit voorziet in een opzegrecht voor de consument (bijzondere wetgeving). Ook is er bijzondere wetgeving voorhanden in de verzekeringssector, waardoor men deze toepassingen van het WER niet mag toepassen op verzekeringsovereenkomsten. Ook met betrekking tot contracten aangaande huwelijksbemiddeling is een stilzwijgende verlenging verboden. De lex speciales hebben altijd voorrang! Informatieverplichting De consument moet er op attent worden gemaakt dat een contract voor een bepaalde duur gesloten is, de overeenkomst een stilzwijgende verlenging bevat en er een uiterste datum is waarop hij zich hier tegen kan verzetten. Deze informatie moet beschikbaar zijn in een kader los van de tekst in vette letters. Men is wel één ding vergeten: een specifieke sanctie voor wanneer deze informatieverplichting niet wordt nageleefd. Ook is er een probleem met betrekking tot overeenkomsten die zijn gesloten op afstand en verkopen buiten de onderneming. Vak kan men niet voldoen aan deze formele vereisten. Opzegrecht Het is zo dat er een kosteloos opzegrecht moet zijn na het verstrijken van de initiële termijn van het contract. Vanaf het ogenblik van de stilzwijgende verlenging heeft de consument steeds het recht om zijn overeenkomst kosteloos op te zeggen. Deze opzegtermijn dient aanwezig te zijn, maar mag echter niet langer bedragen dan twee maand. Een situatie die zich vroeger vaak voordeed was er ook een in verband met fitnesscontracten. Stel men heeft een abonnement voor 1 jaar, maar wat als men dit uit het oog verliest? Het is eind november en begin december dient men zich te verzetten tegen de verlenging. Indien men dit dus vergat, hing men weer aan een contract van 1 jaar vast. Dergelijke situaties kunnen zich nu niet meer voordoen, dankzij die kosteloze opzegtermijn. Men moet een maximale opzegtermijn van twee maanden respecteren. Indien het lidgeld dus al opnieuw volledig betaald is, heeft men recht op terugbetaling. Dit is een nuttige bescherming die zijn oorsprong niet vindt in de Europese Richtlijn, maar ingevoerd werd 32
door de Belgische wetgever. Opgelet, dit geldt ook weer enkel voor diensten, maar niet voor overeenkomsten die uitsluitende betrekking hebben op goederen. Bij een goederenovereenkomst kan men de extra verlenging van 1 jaar dus wel aan het been hebben. Men kan namelijk enkel Artikel VI. 83, 19° en 20° WER opwerpen met betrekking tot goederen en deze artikelen spreken enkel over een onredelijke termijn. Wanneer het gaat om goederen EN diensten kan men ook weer rekening houden met Artikel VI. 83, 20° WER dat verbiedt dat men in een contractueel beding een kennisgevingsverplichting voorziet, waarbij de uiterste datum om zich te verzetten tegen het verlengen van de termijn te ver verwijderd is van de einddatum van het contract. Vroeger gebeurde dit vak bij een contract van 1 jaar. Een consument wou zich verzetten tegen een hernieuwing van een contract, maar de uiterste datum hiervoor was zes maand voor het einde van de contractdatum. Wanneer deze datum nu op 1 of 2 maand voor het einde ligt is dit perfect geldig. à Mogelijke examenvraag: kan een onderneming vandaag de dag nog een beding van stilzwijgende verlenging opnemen in haar overeenkomst? Ja, zo’n beding is niet absoluut verboden, maar er zijn wel beperkingen waar men rekening mee moet houden (verlenging en datum). Bij diensten moet er ook de mogelijkheid zijn om kosteloos op te zeggen, wanneer de initiële einddatum verstreken is. Deze artikels zouden ook handig van pas komen bij huurovereenkomsten, maar zulke contracten vallen vaak niet onder boek VI aangezien de verhuurder slechts zelfden een onderneming (moet verschillende panden hebben ook). De woninghuurwetgeving voorziet in bijzondere regelen met betrekking tot de verlenging van huurovereenkomsten en meer specifiek ten aanzien van boek VI. WER. Woninghuur is NIET van toepassing op studentenkoten. k. Artikel VI. 83, 22° WER Dit artikel verbiedt bedingen die de consumenten doen afzien van elk middel tot verhaal. Men wil benadrukken dat deze bepaling niet toelaat om op te treden tegen arbitragebedingen. Arbitragebedingen ontnemen namelijk de mogelijkheid om zich tot de rechtbank te wenden, en de plicht om zich bij vragen of problemen te wenden tot arbitrage. Zo’n bedingen zijn echter niet verboden, want ze doen de consument niet afzien van elk mogelijk middel tot verhaal. Hij heeft nog een manier om zijn rechten te laten gelden, namelijk via arbitrage. Consumenten die verplicht worden tot arbitrage zoals bijvoorbeeld bij Jetair of Thomas Cook kunnen in hun overeenkomsten ook vaak kennis nemen van zo’n beding. Men heeft daar vaak de keuze tussen het beslechten van het geschil voor de Commissie Reizen of het beslechten van het geschil voor de rechtbank. Dit beding is niet onrechtmatig, want men heeft de keuze. Het is enkel wanneer het beding ALLEEN maar arbitrage aanbiedt, dat er een mogelijkheid is dat een beding onrechtmatig is, maar dan kan men dit sowieso niet aanvechten op grond van Artikel VI. 83, 22° WER. l. Artikel VI. 83, 23° WER Ook via dit artikel kan het beding van arbitrage niet verboden worden. Er zijn wel bedingen die stellen dat enkel de rechtbanken van Gent bevoegd zijn om kennis te nemen van het geschil en dat terwijl een consument misschien van Oostende is. Is zo’n bevoegdheidsbeding 33
verboden op basis van Artikel VI. 83, 23° WER? Waar gaat men bij dergelijke vragen naar kijken om uit te maken of het bevoegdheidsbeding rechtmatig is? De regel houdt in dat men moet nagaan of bij toepassing van artikel 624 Ger. W. men tot de vaststelling kan komen dat de rechtbanken van Gent wel degelijk bevoegd zijn om kennis te nemen van een mogelijk geschil. Indien dit zo is, is het beding rechtmatig. Als de bepalingen zeggen dat de rechtbank van Gent nooit bevoegd zouden kunnen zijn is het beding onrechtmatig. Artikel 624 Ger. W. bevat: woonplaats van de consument. Vervolgens gaat men kijken waar de verbintenis ontstaan is of waar ze moet worden uitgevoerd. Vaak zal het ontstaan van het contract betrekking hebben op Gent, wanneer het een Gentse onderneming is. Bij een betwisting van een betalingsverbintenis zal men bijvoorbeeld gaan kijken waar de betaling moet plaatsvinden en dan gaat men kijken naar de vestiging van de onderneming. Indien het gaat om een grensoverschrijdend of internationaal contract en men wil weten of het bevoegdheidsbeding rechtmatig is, moet men dit controleren op basis van de Brussel I-‐ Verordening en niet op basis van Boek VI WER. De mogelijkheid om een andere rechter aan te wijzen dan de rechter van de woonplaats van de consument, wordt aan banden gelegd indien de onderneming haar activiteiten richt op de woonplaats van de consument. Rechtspraak H.V.J. Bevoegdheidsbedingen In een aantal gevallen heeft het Hof van Justitie zich bijzonder kritisch uitgelaten over bevoegdheidsbedingen, waaronder in het ARREST OCEANO: Het Hof zegt dat men erover moet waken dat een bevoegdheidsbeding niet tot resultaat heeft dat de consument zijn rechten niet kan laten gelden. Het feit dat de consument zich in een zwakke positie bevindt, en geschillen in verband met consumentenrecht vaak over zeer beperkte bedragen gaan, zal deze vaak niet geneigd zijn om zich te verplaatsten naar een rechtbank die zich ver van de woonplaats bevindt. Bevoegdheidsbedingen die voorzien in een bevoegdheid van een rechtbank die ver verwijderd ligt van de woonplaats van de consument zullen dus onrechtmatig zijn wegens het creëren van een kennelijk onevenwicht tussen de partijen. Heeft die RS van het HvJ enige relevantie voor zuiver Belgische geschillen? België is namelijk zeer klein, waardoor de afstanden relatief gezien wel te overbruggen zijn. Niet echt dus, maar voor de grensoverschrijdende geschillen moet men er rekening mee houden dat men naast de Brussel I verordening niet mag vergeten te controleren hoe het Hof van Justitie erover denkt. à De bevoegde rechtbank mag zich dus niet te ver van de woonplaats van de consument bevinden. Rechtspraak H.V.J. Arbitragebedingen Artikel VI.83, 22° en 23° bieden geen mogelijkheid tegen het verbieden van arbitragebedingen. Kan arbitrage dan worden verboden door de algemene toetsingsnorm? Het feit dat een consument verplicht wordt tot een arbitrageprocedure wordt in België niet gezien als onrechtmatig op basis van de algemene toetsingsnorm. Het Hof van Justitie is kritisch in arbitragebedingen, maar heeft ze nog niet verboden. In het recente ARREST MENGETI/INVITAL is er echter een bijlage bij de Richtlijn Onrechtmatige Bedingen gekomen. Deze bijlage is belangrijk bij het beoordelen of bedingen al dan niet als 34
onrechtmatig kunnen worden beschouwd en bij de beoordelingen van bedingen die een kennelijk onevenwicht creëren. Op die indicatieve lijst komen nu ook arbitragebedingen voor. De Belgische rechter is echter niet verbonden tot die lijst, gezien het feit dat ze slechts een indicatief karakter heeft. Het Hof van Justitie heeft wel gezegd dat het een essentiële rol speelt bij het onrechtmatige karakter van een beding. De Belgische rechter kan dus rekening houden met de lijst en oordelen dat een arbitragebeding een kennelijk onevenwicht tussen de partijen teweeg brengt. Er is echter nog geen rechtspraak hierover terug te vinden en het Hof zegt enkel dat men kritisch moet zijn. m. Artikel VI. 83, 21° WER Dit artikel verbiedt om de bewijsmiddelen van de consument te beperken of uit te sluiten. De consument moet de mogelijkheid kunnen behouden om bewijs te leveren met alle middelen van recht. Een onderneming zal namelijk vaak handelaar zijn en tegen handelaars kan het bewijs met alle middelen van recht worden geleverd. Men mag dus geen enkel bewijsmiddel ontzeggen aan consumenten. Wat als de onderneming in haar algemene voorwaarden een hiërarchie van bewijsmiddelen gaat opnemen en zelf de bewijswaarde gaat bepalen die aan een bepaald middel toekomt? De algemene voorwaarden van sommige financiële instellingen bepaalden vroeger namelijk vaak dat het ticket dat wordt geleverd bij het afhalen van contanten geen enkele bewijswaarde had. De consument wordt hier dus duidelijk een bewijsmiddel ontnomen, aangezien hij gekozen heeft voor een ticket en hij zich er niet op kan beroepen. Dit is duidelijk een onrechtmatig beding. Financiële instellingen hebben nu hun algemene voorwaarden aangepast en men zal zo’n bepaling niet meer terugvinden. Men heeft nu wel bepalingen opgenomen die melden dat bij geldafhaling het bewijs EERST moet geleverd worden door elektronische registratie, die door de bank geschiedt. De bank stelt dus een hiërarchie van bewijsmiddelen vast, waardoor de consument met enkel en alleen een ticket niet zal slagen. Er heerst ook een verbod om de bewijslast om te keren. Indien de bewijslast bij toepassing van gemeen recht rust op de onderneming, mag men in de overeenkomst deze niet bij de consument leggen. Tot voor 2010 mocht dit wel, vandaag de dag niet meer. n. Artikel VI. 83, 26° WER Biedt dit artikel de mogelijkheid om op te treden tegen stijlclausules waarbij de consument zegt dat hij de algemene voorwaarden gelezen en goedgekeurd heeft? De toepassingsvoorwaarde voor de regel is dat de consument geen kennis heeft kunnen nemen van de algemene voorwaarden. Toch verklaar je net dat je ze hebt gelezen en goedgekeurd. Dit artikel kan de stijlclausules dus NIET aanpakken. II. Algemene Toetsingsnorm De algemene toetsingsnorm is een subsidiaire norm, aangezien deze pas kan worden aangewend als men op basis van de zwarte lijst niet tot een onrechtmatig beding kan besluiten. 35
a. Definitie: Artikel I.8, 22° WER “Onrechtmatig beding: elk beding of elke voorwaarde in een overeenkomst tussen een onderneming en een consument die, alleen of in samenhang met een of meer andere bedingen of voorwaarden, een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen ten nadele van de consument.” b. Beding of voorwaarde Kennelijk onevenwicht Wat is een kennelijk onevenwicht? Dit betreft een feitenkwestie. In Artikel VI. 82 WER kan men verschillende beoordelingscriteria en elementen waarmee een rechter bij zijn beoordeling moet rekeninghouden terugvinden. Het is de taak van de nationale rechter en NIET van het Hof van Justitie om dit te bepalen. Het Hof heeft enkel criteria aangereikt aan de nationale rechter (infra). Rechten en plichten van de partijen Er moet worden benadrukt dat de toetsingsnorm enkel een mogelijkheid biedt tegen bedingen en voorwaarden die een kennelijk onevenwicht tussen contractspartijen creëren. De algemene toetsingsnorm kan dus niet worden gebruikt voor het onevenwicht tussen de prijs en de kwaliteit van een goed of dienst. Men kan dit dus niet aanwenden om zaken die tot de kern van de dienst of tot de essentie van het product behoren aan te klagen. Het gaat hier enkel over een kennelijk onevenwicht tussen rechten en plichten van partijen. c. Beoordelingscriteria Enkele criteria: -‐ Die zien we in de eerste plaats in verband met de omstandigheden van het afsluiten van het contract. HVJ PERENICOVA: oneerlijke handelspraktijken die in de precontractuele fase hebben plaatsgevonden, bijvoorbeeld bij het vermelden van een verkeerd jaarlijks kostenpercentage bij een kredietovereenkomst (hoger te zijn dan wat vermeld was), moet men ook in acht nemen voor het ontstaan van onrechtmatige bedingen. -‐ HVB GENT: Een consument ging over tot de aankoop van een keuken. Het bijzondere aan de zaak was dat werd overeengekomen tussen de partijen, hoewel er een bindend contract werd gesloten, dat de levering pas 2 jaar later zou plaatsvinden. Waarom? De consument had op dat moment van aankoop geen geld en kon geen krediet verkrijgen. Drie dagen later komen mensen echter tot hun verstand en stellen vast dat ze dit ook niet op 2 jaar gaan kunnen bolwerken en laten via een brief aan de verkoper weten dat ze afzien van de koop en ze de overeenkomt eenzijdig willen beëindigen. De verkoper zegt dat het geen probleem is, aangezien die mogelijkheid wordt voorbehouden aan de consument in de algemene voorwaarden, mits de eenzijdige beëindiging tegemoet gaat met een vergoeding van 30% van de factuur. Kon het HvB hier de regelingen inzake een schadebeding toepassen? Neen, want het gaat hier om een verbrekingsbeding en vindt geen toepassing in de zwarte lijst. Men moet terugvallen op de algemene toetsingsnorm. Is het niet normaal dat men een verbrekingsvergoeding dient te betalen bij eenzijdige opzegging? Langs de andere kant is het niet aanvaardbaar dat zo’n hoog bedrag (30%) wordt gevraagd bij een overeenkomst, waarbij aan de plichten pas twee jaar later dient te worden voldaan. Er is een kennelijk onevenwicht gecreëerd tussen de rechten en plichten van partijen, rekening houdend met de omstandigheden van de precontractuele fase. 36
-‐
-‐
-‐
Er zijn ook andere bedingen aanwezig in een overeenkomst die kunnen duiden op een gebrek van wederkerigheid. In de RS ziet men allerhande bedingen verschijnen. HVB LUIK: Een bevoegdheidsbeding liet enkel aan de onderneming een grote keuzemogelijkheid. Ook hier is weer sprake van een kennelijk onevenwicht tussen de partijen, want zou ook voorzien moeten zijn voor de consument. De toetsingscriteria moeten toelaten dat men ook met andere bedingen in de overeenkomst rekening houdt. Men kan eventueel ook rekening houden met bedingen in een andere overeenkomst indien blijkt dat er een zekere samenhang is tussen bepaalde contracten: vb. Wanneer men rechtmatigheid beoordeelt in een borgovereenkomst is het ook nuttig om te kijken naar de kredietovereenkomst, want de borg is als accessorium afhankelijk van de kredietovereenkomst. De duidelijkheid en begrijpelijkheid van een beding is een criterium dat door het HvJ naar voor wordt geschoven. NEMZETI/INVITEL: Dit arrest gaat over een Hongaarse toezichthouder die een procedure opstart tegen een Hongaarse telecomoperator. De operator hanteert een beding waarbij hij zich het recht voorhoudt om de prijs eenzijdig te verhogen. In België kan men dit gewoon toetsen aan de zwarte lijst, maar in Hongarije bestaat dit niet. Hier moet men dus terugvallen op de algemene toetsingsnorm. De Hongaarse telecomwetgeving laat zo’n eenzijdige wijziging toe, maar deze moet vooraf gecommuniceerd worden en er moet een kosteloos opzegrecht voorhanden zijn. In de algemene voorwaarden van de telecomoperator staat er dat prijswijzigingen eenzijdig kunnen worden doorgevoerd, maar zonder dat er ergens sprake was van een voorafgaandelijke kennisgeving of mogelijk opzegrecht. Het HvJ zegt dat een beding waar men het recht heeft om eenzijdig de prijs te veranderen, zonder te verwijzen naar enige wetgeving, onrechtmatig is aangezien er een kennelijk onevenwicht wordt gecreëerd tussen partijen. Men moet de consument informeren over de regels die in de wet staan (hier wordt iedereen geacht de wet te kennen). Bij de beoordeling over het al dan niet bestaan van een kennelijk onevenwicht dient men dus rekening te houden met duidelijkheid van het beding en dient men de nodige informatie te verstrekken in verband met de wettelijke rechten van de consument. MOHAMMED AZIZ: Men dient ook rekening te houden met het suppletief recht. Stelt men vast dat een contractuele regeling zeer ver af ligt van het recht dat aanvullend wordt voorzien door de wetgever, kan ook sprake zijn van een kennelijk onevenwicht. Hoe dichter de afwijking aansluit bij de wet, hoe kleiner de kans op onrechtmatigheid.
d. Toepassingen Verbrekingsbedingen Zie het voorbeeld van de keuken (supra). Voor de telecom-‐ en energiesector bestaat bijzondere wetgeving. Indien een telecomcontract van bepaalde duur is kan de consument altijd kosteloos opzeggen eens de initiële tijd van zes maand verstreken is. Indien men na 3 maand reeds opzegt zal men een vergoeding moeten betalen voor het resterend abonnementsgeld (nog 3 maanden abonnement betalen). 37
Wat gebeurt er als een consument naar aanleiding van het sluiten van een contract met een telecomoperator een gratis toestel verkrijgt of een toestel aan een lagere prijs? De vorige regering heeft hier een oplossing voor gezocht: het contract moet een soort van aflossingstabel bevatten en een prijs aangeven die zal moeten worden betaald indien men het abonnement na zes maand wenst op te zeggen, maar het toestel wel wil behouden. Opzeggen blijft dus kosteloos na zes maand, maar indien men een toestel gratis heeft verkregen of aan een of andere voordeelprijs, zal men op ogenblik van opzegging wel geld verschuldigd zijn, dat men moet kunnen afleiden uit de aflossingstabel. De tabel moet informatie bieden met betrekking tot de restwaarde. Expertisekosten Een voorbeeld in dit geval van een kennelijk onevenwichtig beding is dat de kosten van de expertise altijd voor de consument zouden zijn, ook al zou hij het geschil winnen. De procedure kosten naar aanleiding van het gemene recht zijn voor diegene die het geschil verliest. Het beding dat bepaalt dat de consument altijd de kosten draagt is kennelijk onrechtmatig, aangezien het te ver af ligt van het suppletief recht en deze bepaling zou kunnen ontmoedigen om een expertise onderzoek in te stellen. Verzekeringsmaatschappijen Sommige verzekeringsmaatschappijen stelden dat bepaalde ziekten uitgesloten werden van dekking, zelfs als de consument nog niet wist dat hij aan die ziekte leed. Men weet het nog niet wanneer men de hospitalisatieverzekering afsluit en wanneer men pas na een paar maanden bepaalde symptomen krijgt, zou dit gedekt moeten worden. Een ziekte kan worden uitgesloten als men al wist dat men ziek was. Indien het wordt uitgesloten zonder dat men het wist is dit een onrechtmatig beding, want er is sprake van een kennelijk onevenwicht. III. Sanctionering Sanctionering gebeurt op basis van Artikel VI. 84 WER a. Nietigheid Volgens de rechtspraak van het HvJ moet de nationale rechter de nietigheid van een oneerlijk beding, of het oneerlijk karakter van een beding ambtshalve opwerpen. De rechtspraak is hier heel duidelijk in dat het een algehele verplichting bedraagt voor de nationale rechter om de nietigheid op te werpen. Ook indien de consument verdedigd wordt door een advocaat die nog nooit gehoord heeft van onrechtmatige bedingen, zal de rechter dit zelf naar voor brengen. Sommige rechters hebben echter geen weet van de rechtspraak van het HvJ, want dit staat op gespannen voet met de lijdelijkheid van de rechter, het principe in ons Belgisch systeem en aldus traditie. Volgens het HvJ maakt het niet uit of het principe in het systeem van openbare orde is, de oneerlijkheid moet ambtshalve worden opgeworpen omdat het van gelijkaardige orde is. Geen enkele regel van nationaal procesrecht mag de bescherming van de consument ondermijnen. Het HvJ schuift dus de regels van nationaal procesrecht aan de kant ten voordele van de consument: principe van effectiviteit. IV. Rechtskeuzebedingen De Belgische regelingen inzake onrechtmatige bedingen gaat voor een deel terug naar de Europese regeling. Men moet kunnen afleiden dat alle consumenten in de lidstaten van de 38
Europese Unie beschermd worden tegen onrechtmatige bedingen. Men heeft willen vermijden dat die bescherming aan consumenten zou kunnen worden ontzegd via een clausule van rechtskeuze. De Europese richtlijn bepaalt hier ook iets over en is bij ons omgezet in Artikel VI. 84, §2 WER: “Een beding dat de wet van een Staat die geen lid is van de Europese Unie op de overeenkomst toepasselijk verklaart, wordt wat de in deze afdeling geregelde aangelegenheden betreft voor niet geschreven gehouden wanneer, bij gebreke van dat beding, de wet van een lid-‐ staat van de Europese Unie toepasselijk zou zijn en die wet de consument in de genoemde aangelegenheden een hogere bescherming zou bieden.” Wanneer men dus kiest voor de toepassing van het recht van een derde staat (geen lid van de EU) en het blijkt dat indien die keuze niet zou gebeurd zijn, het recht van een lidstaat van de EU van toepassing zou zijn, moet de rechter het beding van rechtskeuze voor niet geschreven houden, indien blijkt dat het recht van de EU lidstaat bij afwezigheid van rechtskeuze meer bescherming biedt dan het gekozen rechtstelsel. Vb: Men boekt bijvoorbeeld een vakantiehuisje dat in Griekenland ligt en in het contract komt een beding voor waarin wordt bepaald dat het Turkse recht van toepassing is. Wat moet men dan doen? Men moet nagaan of zonder die keuze, het recht van een lidstaat van toepassing zou geweest zijn. Het betreft hier een vakantiehuisje, wat een onroerend goed is en bij OG is het recht van de ligging van het goed van toepassing, wat hier Griekenland is. Griekenland is een lid van de Europese Unie. Nu moet men het Griekse en het Turkse recht gaan vergelijken. Indien blijkt dat het Turkse recht meer bescherming biedt dan het Griekse recht, kan het beding toepassing vinden. Indien dit niet zo is moet de rechter de clausule weren en niet toepassen. Welk recht moet men dan wel toepassen? Men zal moeten gaan kijken naar de Rome I verordening en toepassing maken van het Griekse recht, waar het goed gelegen is. à Het is de bedoeling dat men bescherming kan genieten van de Europese Richtlijn. Het is niet zeker dat een consument in het Griekse recht evenveel bescherming heeft dan in het Belgische recht, maar er is alvast een minimum aan bescherming. Indien een Belgische rechter met zo’n overeenkomst te maken krijgt is het niet simpel om tot een juiste rechtsvinding te komen. 3. Vergelijking met CESL (niet behandeld) I. Zwarte Lijst II. Grijze Lijst III. Algemene Toetsingsnorm IV. Sanctie 39
H4: Overeenkomsten op afstand A. Inleiding-‐ Schema 1. Drie categorieën regelen De eerste categorie betreft de overeenkomsten op afstand met betrekking tot goederen en diensten, uitgezonderd financiële diensten (Boek VI WER, Artikels VI.45 en volgende). Ten tweede worden de overeenkomsten op afstand geregeld met betrekking tot financiële diensten (Boek VI WER, Artikels 54 en volgende). Als laatste wordt in boek XIV melding gemaakt van de overeenkomsten op afstand van vrije beroepers. We zien hier drie onderverdelingen, terwijl men zich in Europa beperkt tot slechts 2 categorieën. Een vrije beroeper wordt in Europa als een gewone onderneming aangezien. Moeten we hier wakker van liggen? Neen, want alle regelingen in Boek XIV zijn identiek aan de bepalingen in Boek VI. Men moet dus alleen formeel rekening houden met dat veertiende boek en verwijzen naar de regels in dat boek wanneer het gaat om een vrije beroeper. Voor de hervorming van de wet golden specifieke regels voor vrije beroepers. Deze lagen vervat in een Wet van 2 augustus 2002. Inhoudelijk was er toen wel een verschil. Gelukkig is men hier nu van afgestapt. Men kon zich de bedenking maken of die verschillende regels wel in overeenstemming waren met het gelijkheidsbeginsel. Een tweede punt is dat de nieuwe richtlijn gebaseerd is op maximale harmonisatie, waardoor er geen bewegingsvrijheid meer is voor de lidstaten. Vrije beroepers worden in Europa beschouwd als een onderneming dus geldt voor hen geen aparte regeling. 2. Van minimale naar maximale harmonisatie De algemene regeling vormde vroeger het onderwerp van een Richtlijn gebaseerd op minimale harmonisatie zodat lidstaten konden voorzien in verdere bescherming. De lidstaten hebben hier dan ook veelvuldig gebruik van gemaakt. Het grote nadeel dat hier speelde was, wanneer ondernemingen hun goederen en diensten wilden aanbieden buiten hun eigen land, zij steeds rekening moesten houden met nationaal recht van verschillende landen. Wanneer men bijvoorbeeld een internet-‐shop aanbood en men verschillende nationaliteiten aansprak, moest men zeker weten of werd voldaan aan alle regels van het land van de consument die men aansprak. Daarom is men overgegaan naar maximale harmonisatie in de Richtlijn Consumentenrechten. Ook hierdoor zijn er regels afgeschaft die de consument beschermden op grond van extra tussenkomst van de lidstaten zelf. We kunnen dus besluiten dat er in België formeel gezien 3 categorieën zijn, inhoudelijk slechts 2.
B. De algemene Regeling 1. Toepassingsgebied Definitie artikel 1.8 WER: “iedere overeenkomst die tussen de onderneming en de consument wordt gesloten in het kader van een georganiseerd systeem voor verkoop of dienst-‐ verlening 40
op afstand zonder gelijktijdige fysieke aanwezigheid van de onderneming en de consument en waarbij, tot op en met inbegrip van het moment waarop de overeenkomst wordt gesloten, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van een of meer technieken voor communicatie op afstand; “ I. Onderneming-‐ Consument De definitie is nagenoeg identiek aan diegene in de wet marktpraktijken. Er is één verschil, in de wet marktprakijken sprak men nog van een ‘door de onderneming’ georganiseerd systeem. Dat ‘door de onderneming’ is nu geschrapt. Waarom? Wanneer een professioneel goederen ging aanbieden op EBAY, was dit vroeger geen overeenkomst op afstand aangezien hij dit niet zelf organiseerde. Nu valt men er dus wel onder. II. Overeenkomst op afstand a. Georganiseerd systeem Men moet op regelmatige basis deze goederen en diensten aanbieden. b. Tot en met sluiten van overeenkomst c. Uitsluitend gebruik d. Van één of meer technieken voor communicatie op afstand Tot en met het sluiten van de overeenkomst moet men uitsluitend gebruik maken van een of meer technieken voor communicatie op afstand: mail, fax, postorder, telefoon, skype… Het betekent ook dat het moment waarop het contract tot stand komt, van belang is om te bepalen of het al dan niet gaat om een overeenkomst op afstand. Wanneer komt een contract tot stand? Dit gebeurt bij wilsovereenstemming, alleen kan er een moeilijkheid zijn bij een overeenkomst op afstand wanneer er nu juist wilsovereenstemming is. Het is makkelijk te bepalen wanneer men in elkaars fysieke aanwezigheid is of wanneer er contact is via telefoon of skype, maar wanneer is er wilsovereenstemming bij gebruik van email? Men gaat ervan uit dat er wilsovereenstemming is wanneer diegene die het aanbod heeft gedaan, mogelijkheid heeft of kennis te nemen van de aanvaarding. Dit is bijvoorbeeld het ogenblik wanneer een brief in de brievenbus wordt gedeponeerd, of het ogenblik waarop men een mail kan binnenhalen en kan lezen. Daarom hoeft men die mail nog niet direct te lezen. Wanneer is er aanbod? In België wordt aanvaard dat een aanbod kan gericht zijn tot het publiek in het algemeen. In Duitsland kan dit bijvoorbeeld niet. Een goed met duidelijke specificaties en de daarbij vermelde prijs geldt in België als aanbod, maar in Duitsland is dit een voorstel tot aanbod. Daar laat men namelijk steeds het laatste woord aan de ondernemingen om het voorstel tot aanbod al dan niet te aanvaarden. e. Richtlijn Consumentenrechten Louter bezoek van verkoopruimte van de verkoper Stel, dat men in de winkel van de fnac langsgaat om bepaalde televisies te bekijken. Men gaat naar huis en koopt dan de televisie die men wil aan via internet. Volgens de Europese wetgever is dit een overeenkomst op afstand, maar de prof denkt dat dit strijdig is. De definitie spreekt namelijk van uitsluitend gebruik van een of meer technieken voor 41
communicatie op afstand. Ten tweede krijgt men ook een herroepingsrecht, omdat er een informatie-‐asymmetrie is tussen onderneming en consument (men heeft de tv niet kunnen bekijken en men weet niet alle specifieke details). In casu is men wel effectief naar de fnac geweest en heeft men alle specifieke details kunnen aanschouwen. In dergelijke situatie is er geen enkele geldige redenen meer om dat herroepingsrecht toe te kennen. In de overweging bij de richtlijn staat dat dit wel een overeenkomst op afstand is, maar de rechter is hierdoor niet gebonden en het valt dus af te wachten wat hier de evolutie zal zijn. Reservaties Zie hieronder f. Bijzondere vragen Vertegenwoordigers Wat gebeurt er indien een overeenkomst gesloten wordt door een vertegenwoordiger? Men moet gewoon nagaan of er tussen de consument en de vertegenwoordiger al dan niet ‘fysiek contact’ is geweest. Het spreekt voor zich dat wanneer de overeenkomst is gesloten via de telefoon er nog steeds sprake is van een overeenkomst op afstand. Wanneer men die vertegenwoordiger persoonlijk ontmoet heeft is dit geen verkoop op afstand. Men moet namelijk ‘doorheen’ de entiteit van de vertegenwoordiger kijken. Quid Collishop? “Een “Reservatie” is het reserveren van ColliShop en/of DreamLand-‐webshop artikelen, met het oog op een levering in het afhaalpunt, waar het max. 14 dagen beschikbaar wordt gehouden voor de klant. De klant heeft geen enkele aankoopverplichting. Hij beslist pas tot aankoop door betaling van het artikel aan de kassa van het afhaalpunt. Een “Bestelling” is het online aankopen van een artikel dat in aanmerking komt voor thuislevering. De betaling geschiedt vooraf. Op dat moment komt de koop tot stand. De bestelling wordt pas verzonden na ontvangst van de betaling.” Deze toepassing laat heel goed toe om de principes van een overeenkomst op afstand te gaan schetsen. Men maakt hier eigenlijk het onderscheid tussen twee verschillende situaties: er komt een overeenkomst tot stand op het ogenblik dat men overgaat tot het online aankopen van een artikel. Bij een reservatie is dat niet het geval. Daar komt het contract pas tot stand bij het bezoeken van de winkel en het afrekenen aan de kassa. Zijn beide overeenkomsten op afstand, een van beide of geen van de twee? Is de bestelling een overeenkomst op afstand? Ja, men gaat namelijk via de rode telefoon/website een bindende overeenkomst tot stand brengen. Is de reservatie een bindende overeenkomst tot afstand? Moeten de regelen hier worden nageleefd? Neen, want er komt nog geen overeenkomst tot stand, want volgens Colruyt komt die pas tot stand in de winkel waar beide partijen zich in elkaars fysieke aanwezigheid bevinden. De Europese Wetgever heeft dit ook zo voorzien: een reservatie is geen overeenkomst tot afstand, voor zover er geen aankoopverplichting is wanneer men de goederen niet komt afhalen. Quid opeenvolgende verrichtingen (vb. Boekenclub?) Stel, men sluit een overeenkomst met ECI waarbij er elke twee maand een boek wordt toegestuurd: ofwel omdat men dat boek heeft gekozen, ofwel of dat men vergeten kiezen is 42
en men gewoon het boek van de maand toestuurt; Stel, dat men dat boek in de post krijgt, heeft men dan een herroepingsrecht? Wordt er telkens een nieuwe overeenkomst op afstand gesloten of heeft men enkel een herroepingsrecht ten opzichte het initieel gesloten contract (overeenkomst op afstand, of overeenkomst gesloten buiten de onderneming). In de RS is hier een arrest over dat zegt dat er telkens een nieuwe overeenkomst wordt gesloten. In België is men ervan overtuigd dat dit arrest manifest verkeerd is. Het feit dat men elke maand een boek toegestuurd krijgt is niet telkens een nieuwe vestiging van overeenkomst en ook geen afgedwongen aankoop. Het is de loutere uitvoering van het afgesloten contract. Dit is echter slechts een interpretatie en geen regelgeving. g. Goederen en Diensten Financiële diensten: bijzondere regeling Met betrekking tot financiële diensten bestaat hier wel regelgeving over. Wanneer men op afstand een rekening zou openen geldt dit als een initieel akkoord. De consument zal hier beschikken over een herroepingsrecht. De onderneming zal alle door de wet voorziene regels moeten toepassen. Wanneer men daarna betalingen gaat verrichten op afstand, is het duidelijk dat dit niet steeds nieuwe overeenkomsten op afstand zijn. Het zijn gewoon verrichtingen die voortvloeien uit het initieel akkoord. Bij de algemene regeling bestaat hierover echt er geen bepaling en daar kan men twee richtingen uit: naar analogie redeneren of zeggen, nee nee er is geen bepaling dus men redeneert a contrario. 2. Overeenkomsten op afstand I. Inhoud van de informatieplicht (VI. 45 WER) Het is van belang om een onderscheid te gaan maken tussen de precontractuele informatieverplichting en de informatiebevestigingsverplichting. De structuur van boek VI is enigszins anders dan die van de WMPC. Artikel VI.45 bevat een opsomming van informatie-‐ elementen waarover informatie moet worden verstrekt. a. Wat? Voornaamste kenmerken Men zal Informatie geven over de identiteit van de onderneming (artikel VI.45, §1, 3°): “het geografisch adres waar de onderneming gevestigd is, het telefoonnummer, fax en e-‐ mailadres van de onderneming, indien beschikbaar, zodat de consument snel contact met de onderneming kan opnemen en er efficiënt mee kan communiceren alsmede, desgevallend, het geografische adres en de identiteit van de onderneming voor wiens rekening ze optreedt;” Er bestaat geen verplichting om het telefoonnummer van de onderneming op de website te plaatsen. Door de toevoeging van ‘indien beschikbaar’ geldt geen absolute vereiste. Info Herroepingsrecht (modelformulier) Er dient ook informatie te worden gegeven met betrekking tot het herroepingsrecht en het eventueel voorhanden zijn van het modelformulier: dit is informatie omtrent de uitoefeningswijze van dat recht, en de wijze waarop men de goederen moet gaan terugsturen. De informatie in verband met het herroepingsrecht is essentieel, omdat de wetgever hier ook een specifieke sanctie heeft voorzien. De wetgever heeft ook een nieuwigheid ingevoerd: Men kan die informatie ook voorzien via zogenaamde model-‐ 43
instructies. Dat is een formulier over hoe men de info over het herroepingsrecht kan verstrekken. Wanneer dergelijke modelinstructies worden gebruikt en door de onderneming behoorlijk worden ingevuld, wil dat zeggen dat de onderneming automatisch heeft voldaan aan die informatieverplichting. Het biedt dus een zekere rechtszekerheid aan de onderneming. Dit is belangrijk aangezien de wetgever een speciale sanctie voorziet wegens het niet geven van de vereiste informatie met betrekking tot herroepingsrecht. Info terugzending Bewijslast rust op onderneming II. Precontractuele informatie (VI. 46 WER) Hoe moet die informatie gegeven worden? De informatieverplichting valt uiteen in een precontractuele informatieverplichting enerzijds een een informatiebevestingsverplichting anderzijds. Deze twee luiken bevatten verschillen met betrekking tot tijdstip en de wijze waarop. a. Wanneer? De precontractuele informatie moet gegegeven worden voor de contractsluiting en op passende wijze (§1). Wanneer men via een site goederen of diensten kan aantonen, volstaat het dat de informatie consulteerbaar is via de site, via hyperlink. Wanneer men via een catalogus kan overgaan tot postorder, is het noodzakelijk dat die informatie ook in de catalogus kan worden geconsulteerd. De regel in boek VI is hier identiek aan de regel WMPC. b. Bijzonderheden Boek VI gaat echter nog een aantal bijkomende verplichtingen invoeren in specifieke situaties: - Gaat het om een verkoop via een website en wordt er bijkomend een betalingsverplichting gecreërd voor de consument (§2), gaat het om de plicht dat men een knop ‘bestelling met betalingsverplichting’ (of gelijkwaardige formulering) moet invoeren. Zo niet, is de consument niet gebonden. Het zou ook niet slim zijn om van een andere formulering gebruik te maken aangezien men dan niet zeker is of de rechter dit wel als gelijkwaardig zal beschouwen. - Met betrekking tot websites waarop handel wordt gedreven (§3) , waar men dus online bestellingen ken plaatsen, moet men duidelijk aangeven welke beperkingen er gelden met betrekking tot levering en betaling. Voor de levering betekent het dat men moet vermelden op de site dat men bijvoorbeeld niet levert in bepaalde landen. Dit heeft een indirecte inmpact op de Rome I verordening. Wanneer men bijvoorbeeld vermeldt: wij leveren niet in de UK, betekent dit ook dat men zich niet richt tot de consumenten daar, zodat ook het recht van de UK niet van toepassing zal zijn wanneer men zich daarop wenst te beroepen. - De wetgever heeft ook een aantal bijzondere regelingen uitgewerkt met betrekking tot verkoop via technieken met beperkingen (§4-‐5). Niet alle communicatietechnieken kunnen voldoen aan alle informatie-‐verplichtingen. Men heeft dus regels voor contracten via de telefoon gesloten en bijvoorbeeld via sms. In een dergelijk geval (sms) kan men onmogelijk alle info gaan opnemen die in artikel VI.45 §1 is voorzien. Men kan dus gaan bepalen dat er in de overeenkomst zelf slechts bepaalde elementen moeten worden opgenomen en dat er later informatie, aanvullend kan worden verstrekt. 44
III. Bevestiging contract (VI. 46 §7 WER) De tweede fase betreft de bevestiging van het contract, de bevestiging van die informatie. Men ziet heel duidelijk dat de informatieverplichting die we daarnet hebben gezien en de bevestigingsverplichting hier, heel andere doelstelilngen nastreven. De precontractuele informatieverplichting bestaat er in dat men een beslissing gaat nemen op grond van goed geïnformeerde wijze. Een veel gehoorde kritiek in de rechtsleer (vooral rechtseconomisch) is dat de transactiekosten die ontstaan in hoofde van de consument om kennis te nemen van al die informatie, veel te hoog zijn met als gevolg dat hij dat ook niet doet. Bij precontractuele informatie à doel: toetreden tot contract met kennis van zaken. Bij de informatiebevestigingsplicht geldt een ander doel: ”De onderneming verstrekt de consument op een duurzame gegevensdrager de bevestiging van de gesloten overeenkomst binnen een redelijke periode na sluiting van de overeen-‐ komst en uiterlijk bij de levering van de goederen of voordat de uitvoering van de dienst begint.” Men wil de mogelijkheid bieden en verzekeren dat de consument onmiddellijk, alle informatie bij de hand heeft. Bepaalde informatie zal echter niet meer nodig zijn, eens het contract is gesloten. Dus had men die informatie beter opgesplitst tussen precontractueel en postcontractueel, om zo de omvang van de informatie te kunnen beperken. a. Uiterlijk Bij levering goed Voor uitvoering van de dienst b. Op een duurzame drager Een duurzame drager is papier, maar bijvoorbeeld ook een email. Het HvJ heeft opgemerkt dat een website niet kan worden aangemerkt als duurzame drager. De zaak waarin dit werd beslist betrof het feit dat een onderneming een mail stuurde met daarin een hyperlink om daar de desbetreffende informatie te kunnen consulteren. In de Belgische literatuur werd door een aantal auteurs (waaronder steennot) dat dit voldoende zou moeten zijn om te voldoen aan die informatie verplichting. Het HvJ besliste echter anders en zei dat dit niet voldoende was. Dit duidt op een zeer strenge interpretatie. Wat als men de informatie in pdf als bijlage bij de mail voegt, voldoet men dan? Volgens de prof wel, maar je weet nooit. c. Wat? Inhoudelijk is dit dezelfde informatie. Er is een situatie waarin er geen dubbele informatieverplichting is en dat is de situatie waarin reeds info op duurzame drager werd bezorgd. Denk bijvoorbeeld aan een situatie waarin een postordebedrijf de informatie opneemt in de catalogus opneemt waaruit mensen kunnen bestellen. Er geldt dan geen plicht meer om nog eens die informatie te geven bij levering.
45
IV. Sancties miskenning informatieplichten a. Specifiek (VI. 45 §5 en VI. 48 WER) Dit zijn de sancties die de wetgever heeft voorzien, specfiek omtrent bepalingen over overeenkomsten op afstand. Geen informatie over de kosten: kosten niet betalen (enkel bij miskenning precontractuele informatie Het betreft ten eerste een sanctie waarbij een consument niet geïnformeerd wordt omtrent bepaalde kosten. Hij zal in dat geval de kosten niet moeten betalen. Dit is een logische en effecieve sanctie. We hebben daarnet gezien, dat wanneer men te maken heeft met een E-‐ verkoop met betalingsverplichting een bepaalde knop dient voorzien te zijn. Wanneer men dit niet doet, zal de consument niet gebonden zijn tot de overeenkomst en zal hij ervoor kunnen opteren om niet tot de aankoop over te gaan. Een ander voorbeeld is dat een consument mogelijks kan instaan voor de kosten van terugzending bij uitoefenen van het herroepingsrecht, tenzij hij hierover niet werd ingelicht. Geen informatie over herroepingsrecht: verlenging met 12 maand + geen vergoeding voor waardevermindering Wanneer men geen informatie geeft over het herroepingsrecht of men verstrekt het herroepingsformulier wordt de termijn verlengd met 12 maand tenzij men alsnog de info verstrekt. In een dergelijk geval is er ook geen vergoeding verschuldigd voor waardevermindering. Dat zijn de specifieke sancties en zijn eigenlijk vrij beperkt. Men moet in de gevallen waar men niet over een herroepingsrecht beschikt, de consument daar ook over informeren. Indien men dit niet doet is er geen sanctie. In vergelijking met WMPC had men toen wel een sanctie (herroepingstermijn van drie maanden). Men kan zich de vraag stellen waarom de wetgever daar niet in voorzien heeft. Wanneer men de informatiebevestigingsplicht miskende bij WMPC was er sowieso een herroepingsrecht van drie maanden, nu niet meer. De Belgische wetgever heeft gewoon copy-‐paste van de Europese Richtlijn gedaan. Waarom heeft de wetgever zich hiertoe beperkt? De maximale harmonisatie lijkt te impliceren dat men niet verder mag gaan dan datgene wat de RL heeft bepaald. Een tweede opvatting is de vraag of de wetgever hier wel diende te beperken. Kan men niet zeggen dat daar waar de RL geen sanctie voorziet, de sanctionering niet tot het beoogde gebied hoort? Is het niet enkel dat men niet in verdere bescherming mag voorzien daar waar er wel sanctie voorzien is door de RL? De Belgische wetgever had hier dus misschien wel een stapje verder kunnen gaan en de herroepingstermijn van drie maand behouden hebben en de beslissing van het HvJ afwachten. b. Algemeen Kunnen we niet terugvallen op andere bepalingen? Ja, het niet verstrekken van informatie is een fout waarbij men aanspraak kan maken op SV. Het is echter niet altijd evident om te voldoen aan de bewijslast. Men zou zich ook kunnen beroepen op de oneerlijke praktijk (Artikel VI. 38 WER). Wanneer en overeenkomst is gesloten als gevolg van een oneerlijke handelspraktijk kan de rechter de 46
consument vrijstellen van betalingsverplichting, terwijl hij het goed wel mag houden. Vb.: wanneer men het slachtoffer is van misleiding door omissie zal men kunnen terugvallen op de oneerlijke praktijken, voor zover deze misleiding de keuze om tot aankoop over te gaan heeft beïnvloed. Artikel 38 werd in de praktijk nog nooit toegepast, ondanks het feit dat de sanctie zeer aantrekkelijk is. Althans, het Artikel werd nog nooit opgeworpen voor de rechtbank, wel reeds in bemiddelingszaken. Met betrekking tot de strafsancties (Boek XV) beschikt men eigenlijk niet over voldoende middelen om alles te gaan opsporen. Het parket legt zijn prioriteit elders. 3. Herroepingsrecht I. Verantwoording a. Goederen b. Diensten Waarom zou een consument een herroepingsrecht krijgen wanneer hij een overeenkomst op afstand sluit met een energieleverancier? De energie zal sowieso hetzelfde zijn, ongeacht de afstand of niet. Hij heeft dus eigenlijk geen enkel recht om van die herroeping gebruik te maken, maar de wet voorziet nu eenmaal in een herroepingsrecht voor alle overeenkomsten op afstand, wat dus zowel slaat op goederen en diensten. II. Modaliteiten a. 14 Kalenderdagen vanaf Het is van belang om onderscheid te maken tussen goederen en diensten: bij goederen begint de termijn te lopen de dag na levering, en bij diensten de dag na het sluiten van het contract. In de wet staat wel de dag zelf, maar men moet ervan uitgaan dat die maar kan beginnen lopen wanneer de dag is afgelopen (= de dag erna). b. Eventueel +12 maand (sanctie bij miskenning informatieverplichtingen herroepingsrecht) Zie hierboven
47
c. Hoe? Modelformulier of anderszins (eventueel online)
Versturen binnen termijn Goederen terugsturen binnen 14 dagen na de herroeping Men kan dus eerst overgaan tot de herroeping en daarna pas de goederen terugsturen. Men hoeft dit niet in 1 beweging te doen. Het principe is dat de terugzendingskosten door de consument worden gedragen. Lijkt een eenvoudige regel, maar kan wel leiden tot enkele vragen. Stel, een onderneming biedt een consument de mogelijkheid om ofwel de goederen terug te sturen naar de onderneming, of de goederen te bezorgen aan een KIALA afhaalpunt. Wanneer de consument overging tot het uitoefenen van zijn herroepingsrecht en gebruik maakte van het afhaalpunt, was er een kost verschuldigd van 4,95 euro. Kan dit? De prof denkt van niet. De consument kan terugsturen met de post en dan draagt hij de kost daarvan, maar wanneer hij het goed terugbezorgt aan dat punt draagt hij ook een kost (benzine, tijd,… ). Interessant in die zaak was dat die kost niet alleen werd aangerekend voor wat betreft het afleveren van die goederen bij KIALA, maar bovendien had de consument ervoor geopteerd om te betalen via overschrijving en had men hier ook een meerkost aangerekend voor vier of vijf euro. Moet die door de onderneming terugbetaald worden wanneer de consument zijn herroepingsrecht uitoefent? Het antwoord is heel duidelijk ja, aangezien de consument enkel de kost verschuldigd is voor het terugzenden van die goederen. Al die andere kosten komen op de onderneming. 48
Eventueel vergoeding voor waardevermindering/vergoeding voor gepresteerde diensten Een consument kan eventueel wel een vergoeding verschuldigd zijn voor het gebruik hij gemaakt heeft van het goed gedurende de bedenkingstermijn of een vergoeding voor diensten waarbij er reeds diensten werden uitgevoerd tijdens de bedenktermijn…. Bij diensten betaalt men wat daadwerkelijk werd gepresteerd. De consument moet wel uitdrukkelijk verzocht hebben om te starten met de uitvoering van de overeenkomst tijdens de bedenktermijn. De consument moet op de hoogte zijn van het feit dat hij zal moeten vergoeden voor de reeds gepresteerde diensten tijdens de bedenktermijn. III. Gebruik en vergoeding voor waardevermindering De vergoeding voor de waardevermindering geldt echter niet wanneer men het herroepingsrecht uitoefent gedurende de verlengde herroepingstermijn die men gekregen heeft door miskenning van de informatieverplichting. Kan men hier geen misbruik van maken? De meerderheid gaat ervan uit dat dit niet kan, maar men kan zich wel vragen stellen bij het feit dat wanneer men ongeveer een jaar rondrijdt met een wagen en dan het herroepingsrecht gaat uitoefenen, dit geen misbruik is. Een vergoeding voor waardevermindering is hoger dan een vergoeding voor gebruik. a. Gebruik versus Testen Wat goederen betreft dient wel een onderscheid worden gemaakt tussen het gebruiken en testen van een goed. Het testen van een goed houdt in dat in dat men met het goed mag doen wat men er in de winkel mee zou doen. Wanneer men het goed enkel test, zal men geen enkele vergoeding verschuldigd zijn. Wanneer men daarentegen verder gaat en overgaat tot een effectief gebruik, zal er wel een vergoeding verschuldigd zijn. Stel dat IKEA een web-‐shop zou hebben en je koopt een kast online, zou men het herroepingsrecht zelfs nog kunnen uitoefenen wanneer de kast reeds ineengestoken is. Men heeft de kast namelijk enkel getest en niet gebruikt. Dit is een van de redenen waarom IKEA niet aan online verkoop doet. De bewijslast of een goed getest, dan wel gebruikt is, wordt gedragen door de onderneming zelf. Nu zit in heel wat elektronische toestellen een klokje ingebouwd, zodat de onderneming kan zien hoelang het toestel effectief in gebruik is genomen. b. Vergoeding voor waardevermindering is niet gelijk aan vergoeding voor gebruik Voor de RL Consumentenrechten en voor het WER had het HVJ IN DE ZAAK MESSNER reeds beslist dat een vergoeding diende te worden berekend in functie van het voordeel die de consument genoot, wat dan een gebruiksvergoeding was. Vroeger brekende men de vergoeding op grond van het nadeel dat de onderneming leed door het feit dat het goed een tweedehandsgoed was geworden. Een vergoeding voor waardevermindering kan veel hoger liggen dan een vergoeding voor gebruik. Stel dat je een laptop koopt en je wil hem terugsturen na 1 week. 1 week geldt dan als 1/156 van de totale levensduur (hypothetisch geschat). De vergoeding zal dan 1/156 van de aankoopprijs bedragen. Wanneer men werkt met en vergoeding van waardevermindering, zal die veel hoger liggen.
49
Bedingen die bepalen dat het openen van verpakkingen leidt tot het verlies van herroepingsrecht, zijn nietig. Men verliest het herroepingsrecht niet en er kan zelfs geen vergoeding voor gevraagd worden. Men kan wel vragen dat men het goed met de originele verpakking mee stuurt. c. Vergoeding niet verschuldigd bij miskenning informatieverplichting herroepingsrecht Dit wanneer men de herroeping inroept tijdens de verlenging van de termijn. d. Misbruik Kan men misbruik maken van het herroepingsrecht? Hierover werd nog geen antwoord gegeven. IV. Beschadiging gedurende bedenktermijn? a. Bij transport naar consument Wat als het goed tijdens het transport beschadigd wordt, verloren gaat? De algemene regeling bepaalt dat wanneer goederen worden toegestuurd aan de consument, het risico slechts overgaat op de consument op het ogenblik dat de consument in het fysieke bezit komt van de goederen. Dit is: hetzij de consument zelf, hetzij een door de consument aangewezen derde. De wet voegt er wel aan toe dat de aangewezen derde nooit de vervoerder kan zijn. De consument dient zo snel mogelijk te protesteren wanneer er beschadiging opgetreden is. Wanneer hij tien dagen wacht klinkt het al veel ongeloofwaardiger dat de schade is opgetreden bij vervoer. b. Bij transport naar onderneming De consument maakt gebruik van zijn herroepingsrecht en tijdens het transport naar de onderneming raakt het goed beschadigd of raakt het verloren. Wie draagt hier het risico? Deze hypothese wordt niet uitdrukkelijk in de wet geregeld. Men zou kunnen zeggen dat het risico op de consument rust, omdat bij toepassing van artikel 44 het risico op de consument is overgegaan. Steennot is hier niet van overtuigd. Men kan niet zeggen dat de bepaling, die een algemene regel is, ook zomaar van toepassing is bij een overeenkomst op afstand. Volgens Steennot zijn er ook 2 tekstargumenten te vinden voor het feit dat de consument het risico niet hoeft te dragen. Ten eerste wordt beschreven dat de consument, behoudens de terugzendingskosten en een goed voor waardevermindering, van hem geen enkele andere vergoeding kan worden gevraagd bij het uitoefenen van zijn herroepingsrecht. Dit betekent dan ook geen enkele vergoeding bij beschadiging bij terugzending van de onderneming. Ten tweede is er de regel betreffende de terugbetalingsplicht in hoofde van de onderneming. De onderneming moet de consument terugbetalen. Hij mag hier wel mee wachten tot de consument kan bewijzen dat de goederen zijn verzonden. De terugbetalingsplicht geldt reeds vanaf het bewijs dat de goederen verzonden zijn. De wet is niet duidelijk op dat punt en hierover bestaat dus betwisting. c. Bij consument thuis ingevolge overmacht? Stel, men bestelt een televisie. Deze is perfect in orde wanneer hij bij de consument aankomt. Er komt een stroomstoot en bepaalde toestellen sneuvelen, waaronder de televisie. De consument zou kunnen zeggen dat de 14daagse bedenkingstermijn nog geldt en hij dus gebruik kan maken van zijn herroepingsrecht. Dit wordt echter niet geregeld in boek VI en wordt er ook niets over vermeld in de Europese Richtlijn. Wanneer men kijkt naar de DCFR (ingesteld om wetgevingen te harmoniseren) zien we dat daar wel degelijk aan 50
gedacht is. De Europese Wetgever wist dat het probleem zich zou kunnen voordoen, maar kon het niet regelen wegens gebrek aan compromis tussen de Lidstaten. De DCFR bepaalt dat het risico bij de onderneming ligt wanneer de consument alle maatregelen trof die een normaal zorgvuldig persoon zou behoort te nemen. De DCFR heeft echter geen kracht van wet. TERRYN zegt dat het herroepingsrecht kan worden beschouwd als een soort ontbindende voorwaarde met terugwerkende kracht. Wat betekent dat? Wanneer de consument zijn herroepingsrecht uitoefent, wordt hij geacht nooit eigenaar te zijn geweest. Men gaat ervan uit dat het goed dan steeds tot de eigendom van de onderneming is blijven behoren. Wanneer we die stap dus in overweging nemen, is het evident dat de onderneming het risico draagt. Haar stelling die gebaseerd is op het gemeen recht, leidt tot hetzelfde resultaat als datgene wat in de DCFR staat. Het is niet omdat zij dat zegt en de DCFR dat zegt, dat een rechter dit ook zal beslissen. Er bestaat hieromtrent echter geen Rechtspraak. V. Verplichtingen onderneming a. Terugbetaling Waar de terugzendingskosten ten laste zijn van de consument, zijn de oorspronkelijke leveringskosten ten laste van de onderneming. b. Binnen de 14 dagen na ontvangst herroepingsrecht De onderneming is verplicht om die bedragen binnen een bepaalde termijn terug te betalen. Dit ofwel binnen de 14 dagen nadat zij de goederen werden ontvangen of binnen de 14 nadat de consument bewijs heeft geleverd dat hij de goederen heeft verzonden. Dit is een soort van ENAC die wordt toegekend aan de onderneming, waardoor zij mag wachten om haar kant van de overeenkomst uit te voeren. Steennot vreest dat dit een regel is die in de praktijk wel eens een negatieve impact zou kunnen hebben op de uitoefening van het herroepingsrecht. Stel dat een consument een boek heeft aangekocht via internet (15 euro). Men stuurt het terug, maar de onderneming doet het niet. Zij is daartoe gehouden, maar ze voert haar plicht niet uit. Voor 15 euro gaat men geen verdere stappen ondernemen. c. Sanctie bij niet-‐naleving van de terugbetalingsplicht Er is geen specifieke sanctie voorzien voor het geval de onderneming haar plicht niet nakomt. Men moet dus terugvallen op het gemeen recht. Er zullen nalatigheidsintresten kunnen worden gevorderd vanaf het ogenblik van de ingebrekestelling (2,75%/jaar), maar die zijn eigenlijk niet echt hoog. In Frankrijk werd wel een uitdrukkelijke sanctie voorzien. De onderneming dient een bepaald percentage van de factuurprijs, bij wege van schadevergoeding, aan de consument te betalen. Dat percentage loopt op naargelang de termijn ze wacht om de consument terug te betalen. Wanneer ze zolang wacht kan het zijn dat ze het dubbele van het oorspronkelijke bedrag moest terugbetalen. Men kon dit doen aangezien de RL geen sanctie bevat en dit dus niet tot het geharmoniseerde gebied behoort. Ondanks het feit dat die RL gesteund is op maximale harmonisatie, is het nog altijd belangrijk om bij grensoverschrijdende overeenkomsten te bepalen welk recht van toepassing is.
51
VI. Eisen van betaling en/of voorschot gedurende bedenktermijn a. Niet langer verboden Wanneer we vandaag kijken naar de bepalingen inzake overeenkomsten op afstand zien we dat het absoluut niet verboden is om betaling van de consument te vragen vooraleer de bedenkingstermijn voorbij is. We zien zelf vaak dat er reeds betaling wordt gevraagd alvorens de goederen worden geleverd. Waarom dit benadrukken? Vroeger, onder toepassing van de wet Handelspraktijken, was dit verboden. In hoofde van de onderneming werd dus een aanzienlijk risico gecreërd. Zij dienden de goederen op te sturen, maar wanneer de consument niet betaalde, moesten zij naar de rechter. Nu is er dus een fundamentele ommekeer op vlak van bescherming. Hoe is dit er gekomen? Waarom heeft de Belgische wetgever dit afgeschaft? b. Reactie op rechtspraak Hof van Justitie Een eerste reden voor de afschaffing heeft te maken met een arrest van het HvJ-‐ ZAAK GHYSBRECHTS-‐ Men stelde zich de vraag of dit verbod in strijd was met het Europees recht (principes van vrij verkeer). Het Hof oordeelde dat het verbod op zich een inperking van het vrij verkeer inhoudt, maar die inperking kan hier aanvaard worden om redenen van algemeen belang, namelijk de bescherming van de consument. Voor het Hof betrof het verbod op zich echter geen probleem. Er werd echter ook een tweede vraag gesteld met betrekking tot de interpretatie van dat bod door de FOD Economie en door de mensen van de economische inspectie. Zij gingen namelijk bijzonder ver. Die mensen oordeelden ook dat het verbod werd geschonden wanneer de onderneming aan de consument de credit-‐card gegevens vroeg ten titel van garantie (voor het geval de onderneming levert en de consument niet betaalt). De ambtenaren van economische zaken waren van oordeel dat wanneer die gegevens enkel ter bescherming van de onderneming zelf werd gevraagd, ook een verbod inhield. De onderneming zou namelijk onmiddellijk betaling kunnen verkrijgen, aangezien ze die gegevens had. Het HvJ zegt dat de bepaling te verantwoorden is, maar men moet nog altijd rekening houden met het proportionaliteitsprincipe. De inperking moet evenredig zijn aan het nagestreefde doel. Het HvJ zegt dat de regel als dusdanig proportioneel, maar wanneer men die regel dermate streng gaat interpreteren, dit leidt tot een disproportionele inperking van het vrije verkeer. Het arrest van het HvJ hield dus op zich niet in dat België haar regel moest afschaffen. Men kon die regel perfect behouden. Men moest enkel die strikte interpretatie laten varen. c. Reactie Belgische wetgever De Belgische wetgever schaft het verbod toch volledig af. Hij zou hier toch ook toe verplicht zijn door de RL Consumentenrechten die enkele jaren later volgt. Men heeft gewoon een aantal jaren vroeger reeds stappen ondernomen. d. Impact op effectiviteit van herroepingsrecht? Met een regel die we vroeger in België hadden, creërden we een risico in hoofde van de onderneming, maar nu in hoofde van de consument. e. Alternatieven? Een van de mooiste alternatieven is het blokkeren van de gelden bij een betrouwbare derde. Wat houdt het systeem in? Men heeft een contract op afstand tussen onderneming en consument. Aan de consument wordt gevraagd om over te gaan tot het initiëren van 52
betaling. In tegenstelling tot wat gebeurt bij een normale betaling (geld overgemaakt aan onderneming), wordt het geld overgemaakt aan een TTP (Trusted Third Party). Die betrouwbare derde geeft kennis aan de onderneming dat hij de gelden heeft ontvangen. De onderneming verzendt hierop de goederen aan de consument. De consument kan daarop al dan niet zijn herroepingsrecht uitoefenen. Doet hij dit, dan wordt de TTP hiervan op de hoogte gebracht en worden de gelden direct terug overgemaakt aan de onderneming. Wanneer hij dit niet doet, maakt de TTP de gelden over aan de onderneming. Wie zou zo’n rol kunnen uitoefenen? De bank, of beter gezegd, ATOS Worldline, het Banksys systeem. Zij zijn echter niet geïnteresseerd omdat het technisch heel moeilijk is en iemand zal uiteindelijk moeten opdraaien voor de kosten. 4. Uitzonderingen op het Herroepingsrecht (VI. 53 WER!) I. Volledig uitgevoerde diensten (toestemming) Men behoudt het herroepingsrecht voor wat betreft de dienstenovereenkomsten, vanaf het ogenblik dat de dienstenovereenkomst is begonnen tot wanneer deze volledig voltooid is. De consument moet uitdrukkelijk instemmen met het begin van uitvoering. Hij moet ook erkennen dat hij het herroepingsrecht verliest wanneer het contract volledig is uitgevoerd. II. Maatwerk Wat doe je met goederen, die weliswaar op vraag van de consument specifiek worden samengesteld, maar eigenlijk bestaan uit volledig apart te verkopen onderdelen (vb. computer waar men de processor, geheugen, batterij kon kiezen). Door het feit dat het goed uit standaard onderdelen bestaat, die door de consument kunnen worden samengevoegd, blijft het herroepingsrecht bestaan. Het is niet omdat de consument een of andere optie zal vragen om toe te voegen, dit een specifiek of op maat gemaakt goed betreft. III. Beperkt houdbaar Vb. Men bestelt een fondueschotel IV. Kranten (uitz.) We moeten hier wel het onderscheid maken tussen de individuele levering van krant of magazine, of het hebben van een abonnement. Men kan wel het herroepingsrecht uitoefenen in geval van abonnement. V. Logies, accommodatie, vervoer, autoverhuur en vrije tijd Dit is een zeer uitgebreide uitzondering, die in de eerste plaats van belang is voor wat betreft de toeristische sector. Dit zou betekenen dat wanneer men via internet een hotelkamer boekt, men niet over een herroepingsrecht zou beschikken. Het vervoer geldt ongeacht men goederen of personen zou voeren. Oorspronkelijk betrof het alleen goederenvervoer. Dit betekende dat wanneer men online een vliegtuigticket zou boeken, men een herroepingsrecht zou hebben. Ook voor autoverhuur heeft men geen herroepingsrecht. Boekt men online een wagen bij AVIS of HERTZ, heeft men geen herroepingsrecht. Vrije tijd behelst een zeer ruim begrip: online boeken van tickets,.. Wanneer men deze bepaling in zijn geheel gaat bekijken, zien we dat er heel wat dienstenovereenkomsten zijn uitgesloten.
53
VI. Zuiver digitale inhoud, begonnen met uitvoering en dubbel akkoord consument Men moet het onderscheid maken tussen enerzijds digitale inhoud op materiële drager, die meestal verzegeld is. Het herroepingsrecht geldt hier tot verzegeling wordt verbroken. Anderzijds is er de zuivere digitale inhoud waar men sowieso geen herroepingsrecht heeft. VII. Verzegelde goederen die om gezondheidsredenen niet kunnen worden teruggezonden Hier kunnen we het voorbeeld gebruiken van het kopen op afstand van lingerie. Wanneer de verzegeling behouden blijft, geldt het herroepingsrecht, maar indien verbroken niet meer. VIII. Levering van goederen die na de levering onherroepelijk vermengd zijn met andere goederen Vb. Levering van stookolie, die in de tank wordt gegoten IX. Verzegelde audio-‐video Zolang de verzegeling niet is verbroken geldt het herroepingsrecht. Men wou vermijden dat men eerst het audio/video-‐bestand zou gaan kopiëren om het dan terug te sturen. X. Openbare veiling Opglet, EBAY is geen openbare veiling. Men is namelijk niet gelijktijdig in elkaars fysieke aanwezigheid op EBAY. XI. Diensten voor weddenschappen en loterijen Wanneer men merkt op vrijdagavond dat men niet gewonnen heeft met de Euromillions is het logisch dat men geen gebruik kan maken van het herroepingsrecht.
C. Financiële Diensten 1. toepassingsgebied I. Overeenkomst op afstand Bij wijze van inleiding moeten we ons de vraag stellen of er wel overeenkomsten op afstand worden gesloten met betrekking tot financiële diensten. Ja dit gebeurt, maar in heel wat gevallen gebeurt dat proces niet louter elektronisch. Men gebruikt vaak verschillende technieken, toch gaat het om situaties waar de partijen elkaar nooit ontmoeten, dus zijn het nog steeds overeenkomsten op afstand. II. Consument Klassieke definitie III. Onderneming en aanbieder Soms worden er verplichtingen gecreërd in hoofde van de aanbieder of in hoofde van de onderneming. De precontractuele informatieverplichtingen gelden in hoofde van de onderneming, maar de sanctie wegens miskenning moet worden ingeroepen tegen de aanbieder. Het begrip onderneming is ruimer dan het begrip aanbieder. De onderneming omvat de aanbieder, alsook andere entiteiten. Wie is dan de aanbieder? Deze is de entiteit waarmee het contract tot stand komt. Wanneer bijvoorbeeld een contract tot stand komt via een kredietbemiddelaar, dan is deze een onderneming, maar geen aanbieder. Het contract komt namelijk tot stand tussen de consument en kredietgever. Het begrip aanbieder wordt gebruikt wanneer men specifiek een regel beschrijft met betrekking tot de uiteindelijke contractpartner. 54
IV. Financiële diensten (m.i.v. financiële instrumenten) Dit is een ruim begrip: diensten van bancaire aard, beleggingsdiensten, verzekeringsdiensten,… V. Initieel akkoord en opeenvolgende verrichtingen van dezelfde aard Dit houdt in dat wanneer men een raamcontract sluit waarbinnen bepaalde verrichtingen gaan plaatsvinden, de regeling voor overeenkomsten op afstand met betrekking tot financiële diensten, enkel gelden voor het initiële akkoord. Opent men een rekening op internet, geldt de regeling. Wanneer binnen dat contract overschrijvingen, domiciliëring plaatsvinden, geldt dit niet. Dit mag echter niet te ruim worden beoordeeld. Wanneer men een rekening opent via internet, en daarna vraagt men ook een credit-‐card aan wordt dit niet gezien als een verrichting binnen dat contract. Er komt een nieuwe overeenkomst tot stand, weliswaar met dezelfde tegenpartij. De regeling zal dus weer van toepassing zijn. 2. Overeenkomsten op afstand en financiële diensten I. Informatieplicht Het volstaat om die informatie op de website te gaan plaatsen wanneer men een krediet online afsluit. a. te gelegener tijd voordat de consument gebonden is door overeenkomst of aanbod Bevestiging informatie Dit is een verschil met de algemene regeling, waarbij men die bevestiging pas moet geven voor de uitvoering van de overeenkomst. De consument is al gebonden op dat moment. Contractvoorwaarden Schriftelijk of via duurzame drager Men kan die informatie op de website plaatsen, maar deze zal toch nog eens moeten worden gegeven op papier of duurzame drager (geen hyperlink in e-‐mail!) Uitzondering in geval van onmogelijkheid b. Passend middel c. Inhoud van de informatie d. Additionele informatieplichten in nationale wetgeving België heeft dit niet gedaan, maar mogelijk ondanks de maximale harmonisatie van de RL. e. Soepele regeling in geval van te koop aanbieding via telefoon II. Sanctie bij schending informatieplicht a. Aanbieder b. Opzegging De consument kan de overeenkomst kosteloos opzeggen, wat inhoudt dat dit een zeer magere sanctie is. Dit doet natuurlijk niets af aan het feit dat men nog schadevergoeding kan vragen op grond van gemeen recht. 55
c. Gemeen recht III. Herroepingsrecht De regeling is zeer gelijkaardig met de huidige regeling voor dienstenovereenkomsten in de algemene bepalingen. a. 14 kalenderdagen b. Startpunt Een begin van uitvoering leidt niet tot verlies van het herroepingsrecht, maar men zal natuurlijk een pro rata vergoeding verschuldigd zijn. Men voorziet niet in een model-‐ herroepingsformulier in deze gevallen. De consument zal zijn herroeping dus zelf ter kennis moeten brengen. c. Eindpunt Wanneer de dienst volledig is uitgevoerd. d. Gevolgen Herroeping e. Uitzonderingen Een logische uitzondering geldt niet voor diensten waarvan de prijs afhankelijk is van schommelingen in de markt. Het spreekt voor zich dat men geen herroepingsrecht kan uitoefenen bij de aankoop van aandelen, die binnen de 2 weken na aankoop een duik nemen.
D. Vrije Beroepen Vroeger was er een afzonderlijke regeling voor de vrije beroepen die inhoudelijk verschilde, maar vandaag is deze in boek XIV quasi identiek aan boek VI.
56
H5: Buiten de verkoopruimte gesloten overeenkomsten Niet zo uitgebreid als de overeenkomst op afstand, omdat de bescherming vrij gelijkaardig is.
A. Toepassingsgebied (Artikel I. 8, 31° WER) De bescherming die de consument krijgt ligt enerzijds vervat in Boek VI WER (lijkt sterk op overeenkomsten op afstand), maar anderzijds is er ook de reglementering inzake ambulante activiteiten. I. Definitie a. Onderneming-‐ Consument b. Goederen of diensten c. Fysieke aanwezigheid beide partijen Men maakt het onderscheid tussen overeenkomsten op afstand en de overeenkomsten buiten de verkoopruimte, omdat men bij overeenkomsten op afstand nooit in elkaars fysieke aanwezigheid is. d. Buiten de verkoopruimte = onverplaatsbaar: permanente uitoefening OF verplaatsbaar: gewoonlijke uitoefening Een onverplaatsbare verkoopruimte is bijvoorbeeld een klassieke winkel in de Veldstraat waar men op permanente wijze de activiteit zal uitoefenen. Indien de ruimte verplaatsbaar is moet men daar gewoonlijk de activiteit uitoefenen en niet permanent. Een voorbeeld hiervan is een marktkramer. Het spreekt voor zich, wanneer we deze criteria bekijken, dat ook overeenkomsten die worden afgesloten bij de consument thuis geldt als een overeenkomst buiten de verkoopruimte gesloten (vb. Tupperware party). Ook indien op vraag van de consument In de WMPC werd bepaald dat de bescherming verviel in hoofde van de consument indien de overeenkomst thuis werd gesloten op vraag van de consument. Nu maakt het niet meer uit of er al dan niet een uitdrukkelijk verzoek was. Het feit dat dit in het WER niet meer bestaat betekent een aanzienlijke verruiming van het toepassingsgebied. De uitzondering werd geschrapt omdat een onderzoek uitwees dat consumenten, die in hun thuisomgeving een contract afsloten, irrationeel verdrag vertoonden. Een tweede reden was dat er wel eens misbruik plaatsvond. Wanneer men onverwachts opdook aan het huis van de consument en een overeenkomst werd afgesloten, plaatste men vaak boven de handtekening van de consument een stijlclausule die zei: ‘met uitdrukkelijk verzoek van de consument’. Het feit dat dit niet in de algemene voorwaarden voorkwam, maar bij de handtekening van de consument, werd door de RS erkend als geldig. Openbare plaats Ook hier wordt de consument beschermd. Onder de WMPC viel de consument hier niet onder. In de WMPC stond een limitatieve opsomming, waarbij openbare plaatsen er niet onder vielen.
57
Salons en beurzen Zijn dat buiten de verkoopruimte afgesloten overeenkomsten? De WMPC bepaalde dat dit effectief het geval was, wanneer het bedrag meer dan 200 euro bedroeg en niet meteen werd betaald. Nu wordt in het WER niets bepaald over beurzen en salons, maar hoe moeten we dit dan interpreteren? In veel gevallen zal men een herroepingsrecht hebben, want een stand op een beurs is een verplaatsbare ruimte, waar men gewoonlijk handelsactiviteit uitoefent. II. 2 gelijkgestelde verrichtingen a. Overeenkomst IN verkoopruimte of op afstand meteen na aangesproken BUITEN verkoopruimte Dit betreft vooral het geval waarbij men aangesproken wordt op straat en daarna wordt meegezeuld in de winkel. Het is duidelijk dat de consument hier wordt overrompeld, want de consument had waarschijnlijk niet de bedoeling om de winkel binnen te gaan. Toch zal hier vaak een probleem inzake bewijs zijn. Hoe gaat men bewijzen dat men een contract heeft afgesloten door een vertegenwoordiger die de consument op straat aansprak? Is nattevingerwerk. b. Overeenkomst tijdens excursie Men organiseert bij bejaarden een excursie, waar men ook een overeenkomst zal voorstellen aan de betrokken personen. Hier is duidelijk ook een overrompelingsgevaar aanwezig, waardoor men in een extra bescherming zal voorzien. II. Uitzonderingen (Artikel VI. 66 WER) a. Voedingrondes Waaraan moeten we hier denken? Dit is de bakker, melkboer of Bofrost die langskomt. Wanneer men die producten aflevert, gaat men niet over een herroepingsrecht beschikken. b. Kredieten/verzekeringen Het belang van de uitzondering voor zowel kredieten en verzekeringen mag men niet overschatten. Er bestaat vergelijkbare regeling in bijzondere wetten, die de consument gelijkaardige bescherming zal bieden. c. Menslievend doel < 50 euro Het bedrag mag bij zo’n overeenkomst de 50 euro niet overschrijden. We denken hier aan de mensen van het Rode Kruis die bijvoorbeeld langskomen. III. Vergelijking regeling WMPC Gaandeweg meegegeven hierboven. De belangrijkste punten zijn dat men nu ook een herroepingsrecht heeft voor gesloten overeenkomsten op openbare plaatsen en dat het uitdrukkelijk voorafgaandelijk verzoek van de consument om de overeenkomst thuis te sluiten nu ook onder de toepassing van de wet valt. Men is dus niet meer uitgesloten.
B. Uitgangspunt 1. Dubbele informatieplicht Precontractuele en latere bevestiging van informatieplicht en men beschikt ook over een herroepingstermijn. 58
I. Precontractuele informatie (Artikel VI. 64 WER) a. Wat? Idem als overeenkomst op afstand. Wat is er bijzonder? Dat is de wijze waarop die informatie moet worden verstrekt. b. Hoe? Bij overeenkomsten op afstand moet de precontractuele informatie worden geleverd op een wijze die passend is, rekening houdend met de gebruikte communicatietechniek. Hier dient dit te gebeuren op papier of (mits akkoord) via andere duurzame drager. Het is aan de onderneming om het bewijs van het akkoord van de consument te gaan leveren. De regeling is hier dus strenger. Waarom? Men heeft hier partijen die zich in elkaars fysieke aanwezigheid bevinden. Het is dus eenvoudig om die precontractuele informatie op papier te gaan verstrekken, dus waarom zou men moeten voorzien in een soepelere regeling? (Eventueel gedeeltelijk via modelinstructies.) c. Wanneer? Het feit dat men informatie moet verstrekken, voor de consument gebonden is, is nieuw. Dit was niet het geval onder de WMPC. d. Sancties Algemeen Wanneer er geen specifieke sancties zijn moeten we terugvallen op het gemeen recht of eventueel op artikel VI. 38 waarbij misleiding door ommissie een ondeerlijke handelspraktijk kan zijn. Specifiek Geen info over kosten à Kosten niet betalen Geen info over herroepingsrecht à Verlenging met 12 maand + geen vergoeding voor waardevermindering à Besluit: er is maar een verschil en dat is de wijze waarop die informatieverplichting dient te gebeuren. II. Latere bevestiging a. Kopie ondertekend contract b. OF bevestiging contract op papier of (mits akkoord) andere duurzame drager 2. Herroepingsrecht I. Verantwoording van het herroepingsrecht bij verkopen buiten de onderneming Het herroepingsrecht is eigenlijk identiek aan de regeling die voorzien is bij overeenkomsten op afstand. De Europese Wetgever wou hier een identieke regeling uitwerken, om het voor de consument eenvoudiger te maken. De consument zou zo weten dat het herroepingsrecht steeds op dezelfde manier, binnen dezelfde termijn kan worden uitgeoefend. 59
De vraag is of die uniformiteit wel strookt met de doelstelling van het herroepingsrecht? We moeten de regelingen van het WER vergelijken met de WMPC. Onder de WMPC diende de termijn steeds berekend te worden in functie van de dag van het sluiten van het contract, ongeacht of het goederen of diensten betreft. Nu is er een onderscheid. Voor diensten: de dag na het sluiten van het contract, voor goederen: de dag na de levering. Die termijn zorgt voor een onzekerheid. Is er niet het beginsel: pacta sunt servanda? Wanneer het goed slechts drie weken na het sluiten van het contract wordt geleverd, start ook dan pas de herroepingstermijn. Is dit verantwoord? De doelstelling van het herroepingsrecht bij buiten verkoopruimtes gesloten overeenkomsten is het beschermen van de consument tegen irrationeel gedrag (overrompeld of men bevindt zich in een thuisomgeving). Dat irrationeel gedrag dat men wil corrigeren doet zich voor op het ogenblik van het sluiten van de overeenkomst en niet bij de levering van het goed. De bedenktermijn zou dus moeten starten bij het ogenblik van het sluiten van de overeenkomst en niet bij de levering, tenzij het herroepingsrecht kan gerechtvaardigd worden wegens informatie-‐asymmetrie. Men heeft het goed bijvoorbeeld nog niet kunnen zien vooraleer men overging tot verkoop. Bij zo’n verkopen worden er vaak demonstraties gegeven. Wanneer dit gebeurt is er geen asymmetrie. Hier zou dus de enige reden zijn dat men irrationeel gedrag vertoonde. Hier kan de herroepingstermijn op moment van levering dus niet gerechtvaardigd worden. De Europese wetgever heeft duidelijk deze hypothesen niet allemaal willen maken. Hij heeft de verantwoording van het herroepingsrecht ondergeschikt gemaakt aan de uniformiteit van het syteem. II. Termijn? a. 14 dagen vanaf sluiten van de dienstenovereenkomst of in bezit nemen van de goederen door consument b. Verschilt van regeling in de WMPC (verantwoord?) c. Eventueel +12 maand bij niet-‐naleving informatieplichten met betrekking tot herroepingsrecht III. Hoe? a. geen VOORSCHOT binnen 7 werkdagen na contractsluiting (!) Om deze regeling te kunnen begrijpen dient een kleine historische uiteenzetting te gebeuren. De WMPC bepaalde vroeger dat het verboden was om binnen de bedenktermijn betaling te aanvaarden (absoluut verbod en vergelijkbaar met de overeenkomsten op afstand, die men ingevolge arrest GHYSBRECHTS heeft afgeschaft). De wetgever wilde het verbod om betaling te aanvaarden binnen de bedenktermijn behouden, waardoor men gaan lobbyen is bij de Europese wetgever. Men wilde die afwijking gaan verkregen op het principe van maximale organisatie. Lidstaten die ook zo’n verbod hadden kunnen ervoor opteren om die afwijking te behouden. Wat was het probleem? Met de RL CR heeft de Euopese Wetgever het herroepingsrecht uitgebreid van 7 werkdagen naar 14 kalenderdagen en men heeft het onderscheid tussen goederen en diensten ingevoerd. De Belgische wetgever kan dus het verbod behouden, maar enkel voor de bedenktermijn zoals het vroeger in de WMPC werd voorzien. Men mag namelijk het beschermingsgebied 60
niet uitbreiden, dus: voor 7 van de 14 kalenderdagen is dit verboden. Wat de goederen betreft is het betalingsverbod reeds verstreken wanneer de betalingstermijn nog moet starten. Stel dat een goed 2 weken na overeenkomst wordt geleverd, is het verbod om betaling te aanvaarden reeds verstreken, wanneer de bedenkingstermijn dan nog moet starten. Dit brengt een administratieve last met zich mee. Het is raar dat de Belgiesche wetgever dit heeft wilen behouden. Steennot ziet geen enkel voordeel, maar enkel kosten voor ondernemingen. De regel geldt niet voor salons en beurzen. b. Wijze van uitoefening Idem als overeenkomsten op afstand c. Verplichtingen onderneming en consument Idem als overeenkomst op afstand Bijzondere regel: levering bij het sluiten van de overeenkomst bij consument thuis Er gebeurt levering bij het sluiten van de overeenkomst bij de consument thuis. Het goed wordt dus onmiddellijk achtergelaten. Wanneer men dan beslist om herroepingsrecht uit te oefenen, zal de onderneming de goederen zelf moeten komen halen, of op haar kosten laten terugsturen. d. Uitzonderingen op herroepingsrecht (Artikel VI. 73 WER) Vergelijking met overeenkomst op afstand
C. Reglementering ambulante handel 1. Toepassingsgebied I. Wet: Producten (LRG) Het begrip product in de Wet Ambulante Handel komt overeen met de notie ‘goed’ in het WER. a. KB: ook diensten (daad van koophandel of ambachtsactiviteit) Via KB heeft de Wet ook toepassing voor diensten, maar wel iets beperkter dan in WER. Het moet in het KB gaan om een daad van koophandel of een ambachtsdaad. II. Verkoop aan consumenten buiten vestiging vermeld in KBO a. Let op: er zijn uitsluitingen 2. Bescherming I. Vereiste van voorafgaande machtiging Dit is de vereiste van beschikking over een leurderskaart.
61
a. Verkoper moet deze aan consument tonen II. Verkoop enkel toegelaten op openbare markten, openbare weg en gelijkgestelde plaatsen (o.m. Winkelgalerijen) III. Verkoop ook toegelaten bij consumenten thuis a. Onder de 250 euro per consument b. Uitzonderingen: zie K.B. Er geldt een absoluut verbod voor onder meer edelstenen en natuurparels. c. Onverenigbaarheid RL Oneerlijke Handelspraktijken Deze regeling is in strijd met de RL Oneerlijke Handelspraktijken. Dit is iets wat een aantal auteurs een aantal jaren terug hebben geschreven. Dit jaar is dit in juli ook bevestigd door het HvJ en in het ARREST COMMISSIE TEGEN BELGIE. Dit betekent eigenlijk dat deze bepaling niet meer mag worden toegepast. Het enige wat men hier dus over moet onthouden is dat we ze mogen vergeten. Wat was onverenigbaar? Het feit dat men die huis-‐ aan-‐huis verkoop beperkt tot onder de 250 euro en dat men ook beperkingen oplegt met betrekking tot welke goederen mogen verkocht worden. Verboden handelspraktijken zijn ofwel te vinden in de zwarte lijst, of men valt onder de algemene norm. Voor zover geweten is staat dit niet in de zwarte lijst. Wanneer we willen gaan terugvallen op de algemene regeling, moet men dit in concreto bekijken. Een absoluut verbod mag dus niet. IV. Bijzondere regeling K.B. a. Water, gas, elektriciteit, telefonie, internet, één enkel huishoudtoestel (max. 700 euro), huisinrichting en tuinaanleg (max. 700 euro) b. Bijkomende voorwaarden Schriftelijk contract Bevestiging van het contract via persoonlijk aan de consument gericht schrijven Herroepingsrecht van 14 werkdagen na ontvangst van de bevestiging Dit herroepingsrecht begint pas te lopen nadat de consument een bevestiging van contract heeft ontvangen. In de mate dat de consument hier over een termijn beschikt die langer is dan de termijn voorzien in de RL CR, is dit strijdig. Men voorziet maar in een termijn van 14 dagen in functie van het moment waarop het contract is gesloten. Wanneer het KB bepaalt dat die termijn pas later begint te lopen, namelijk wanneer men een bevestiging heeft ontvangen via een persoonlijk schrijven, is dit in strijd met de RL. Wanneer we dit allemaal met elkaar optellen, moet men dan nog in een afzonderlijke consumentenbescherming voorzien? Alles is hier namelijk in strijd met de RL. c. Uitzondering: voorafgaandelijk en uitdrukkelijk verzoek van de consument (Artikel 5, 8 Wet) d. Verenigbaarheid met RL Consumentenrechten
62
H6: Reclame en oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten A. Structuur van de regeling 1. Artikels In het Wetboek Economisch Recht heeft een groot aantal bepalingen betrekking op reclame en handelspraktijken. Elke reclame wordt ook gezien als een handelspraktijk. I. Artikel I.8 WER: Definities II. Artikel VI. 17 WER: Vergelijkende reclame III. Artikel VI.92 e.v. WER: Oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten IV. Artikel VI.38 WER: Sanctie bij miskenning regelen oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten Het is vreemd dat de bepaling met betrekking tot de miskenning reeds 50 artikelen voor de materiële bepaling vermeld staat. Normaal gezien komen die erna of staan ze toch zo dicht mogelijk bij elkaar. V. Artikel VI. 104 WER: Oneerlijke marktpraktijken jegens andere personen VI. Artikel VI. 110 WER: Ongewenste communicaties Een voorbeeld hiervan is ongewenste reclame via fax. Men moet ook rekening houden dat deze regeling geen afbreuk doet met betrekking tot de reglementering van elektronische handel. E-‐mail gebruik wordt niet geregeld in Boek VI, maar in Boek XII. 2. Wanneer pas je welke regeling toe? I. Partijen in het geding zijn niet bepalend Er zijn twee categorieën. Er zijn de regelen inzake oneerlijke handelspraktijken tegen consumenten en tegen andere personen. De hoedanigheid van de partijen in het geding is echter niet van belang. Wat is dan wel bepalend? II. Wel bepalend is de partij tot wie de reclame of de praktijk is gericht Bepalend is tot wie de reclame of de praktijk gericht is. Stel dat Colruyt reclame voert waarbij zij de consument potentieel misleidt. Zo’n folder komt bij elke consument in de brievenbus terecht, maar wie gaat daar tegen optreden? Niemand, want wie heeft en recht tot staken? Eenmaal men de misleiding doorheeft, kan men niet meer misleid worden, dus is er geen belang. In het Belgische recht bestaat ook niet de mogelijkheid van actio popularis ten behoeve van andere consumenten. . De kans is dus groot dat een concurrent die vordering zal instellen. De procedure zal dus gevoerd worden tussen twee ondernemingen, maar toch past men de regeling jegens consumenten toe. Wanneer reclame is gericht tegen het publiek in het algemeen zou men beide procedures moeten toepassen (jegens consumenten en anderen). Dit maakt eigenlijk niet zoveel uit, want wanneer men de regels, die gelden jegens de consumenten, toepast voldoet men ook aan de andere regels. Wanneer een bepaalde reclame zich echter alleen tot professionelen richt, dient men wel de juiste procedure toe te passen. (Opletten!)
63
B. Definities 1. Reclame (Artikel I. 8, 13°) Het begrip relcame is bijzonder ruim. Het gaat om elke mededeling van een onderneming die de verkoop van producten rechtstreeks of onrechtstreeks kan gaan bevorderen, ongeacht het communicatiemiddel. Vandaag is dit bijzonder ruim, dit ingevolge de rechtspraak van het Hof van Cassatie of het HvJ. I. Mededeling II. Onderneming/producten III. Verkoopsbevorderend karakter a. Rechtstreeks b. Onrechtstreeks ARREST CASSATIE 1999: Er is ook sprake van reclame wanneer een bepaalde mededeling het imago van een onderneming gaat versterken. In casu ging het over een vragenlijst in de vorm van een enquête die door een medisch secretariaat werd toegestuurd aan een aantal artsen. Daaruit werd afgeleid dat het toesturen van zo’n vragenlijst er toe leidt dat dit bevorderend is voor het imago van diegene die de lijst heeft opgesteld. ARREST CASSATIE 2011: Hier gaat men nog verder in de interpretatie van het begrip. Een naamplaatje onderaan een mazout tank kan als reclame worden beschouwd. Zelfs wanneer er dus in beperkte mate sprake is van reclame, zal dit toch tot de definitie behoren. IV. Ongeacht aangewende communicatietechnieken V. Toepassingen a. Krantenartikel (Voorz. Kh. Brussel 2000) Men moet nagaan hoe een krantenartikel tot stand is gekomen. Stel dat BMW een nieuw model lanceert en daarmee gepaard ook een persconferentie organiseert. Op basis wat in die persconferentie verteld wordt, schrijft men een krantenartikel. Is dit reclame? JA, want men gaat terug op wat de mensen van BMW zelf hebben verklaard in hun voorstelling. Een andere situatie is dat men, naar aanleiding van het nieuwe model van BMW, een interview afneemt met een vertegenwoordiger van het automerk. Na het interview verschijnt het krantenartikel. Kan dit beschouwd worden als reclame? JA, want het is een weergave van verklaringen van de onderneming. Het spreekt wel voor zich, dat wanneer de journalist volledig uit zichzelf een artikel schrijft over de wagen met daarin misleidende reclame, men de onderneming daarvoor niet kan aanspreken. à Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de personen van wie de verklaringen afkomstig zijn. Men kan bijvoorbeeld verklaringen of quotes opnemen in een artikel van een bepaalde persoon, waarop deze beweert dat hij zo’n uitspraken nooit heeft gedaan. Wat is 64
dan door de journalist verkeerdelijk toegevoegd en wat kan wel ten laste worden gelegd van de onderneming? Men zou eerst het krantenartikel moeten laten nalezen en voorleggen ter goedkeuring aan de onderneming en het pas daarna publiceren. Zo kan men zich niet verschuilen achter het feit dat er bepaalde zaken zijn toegevoegd. Wanneer men de mogelijkheid tot goedkeuring niet heeft gehad, kan er wel ontsnapt worden aan een mogelijke sanctie. b. Aanbesteding (Gent 17 juni 1999) In 1999 werd geoordeeld dat een offerte die wordt gestuurd naar een aanbestedingspositie van de overheid, kan worden gezien als reclame. Wanneer een aanbestedingsprocedure wordt gelanceerd door de overheid, kunnen aannemers en verkopers reageren. In de offerte geeft men bijvoorbeeld aan dat men van een van de concurrenten die ook meedingt, geen kwaliteit hoeft te verwachten. Is dat afbrekende reclame? Kan men zo’n offerte aanzien als reclame, zelfs wanneer die enkel bestemd is voor de aanbestedende overheid? JA. Deze uitspraak is heel hard bekritiseerd geweest, ook door de prof. Men zou dit, volgens Steennot, eerder moeten beschouwen als een aanbod of een voorstel tot aanbied, gezien het feit dat men zich richt tot één specifieke persoon/entiteit. Dit kan dus moeilijk als reclame worden beschouwd. De kritiek op de uitspraak mag men eigenlijk vergeten, gelet op het feit dat zowel de rechtspraak van Cassatie als die van het HvJ duiden op een ruime invulling van het begrip. c. Website (Voorz. Kh. Brugge 2006) Een website heeft altijd een imago-‐bevorderend effect. Men ziet een website dus altijd aan als reclame. De loutere registratie van een domeinnaam wordt echter beschouwd als een soort voorbereidende handeling, dus kan nog niet als reclame worden aanvaard. d. Gesponsorde koppeling Dit zijn links die voorzien worden naar concrete bedrijven, die dan ook moeten betalen per keer dat op die link geklikt wordt. Deze koppelingen zijn de dag van vandaag niet meer beperkt tot google, maar bijvoorbeeld ook te zien op facebook. e. Metatag (Antwerpen 2009 à HvJ 2013) Vanuit websites kan men een soort termen opgeven die door zoekmachines worden herkend. Zo worden die sites door zoekmachines opgenomen in de resultatenlijst. Stel dat Colruyt metatags opgeeft dan zal zij gebruiken: supermarkt, colruyt, goedkoopste prijs,… Colruyt zou als metatag ook Delhaize, Lidl, Aldi gaan gebruiken. Dit leidt ertoe dat wanneer iemand die site googlet hij ook de site van Colruyt te zien krijgt. In de Belgische RS werd snel aanvaard dat dergelijke praktijken als oneerlijk werden beschouwd. Het Hof van Beroep in Antwerpen was ook van oordeel dat het gebruik van die tags niet kon beschouwd worden als reclame door het feit dat dit geen mededeling is. Dit is intussen van tafel geveegd door RS van het HVJ (BELGIAN ELECTRONIC SORTING TECHNOLOGY). Men heeft daar geoordeeld dat een metatag wel degelijk als reclame kan worden beschouwd. Men kan die RS van Antwerpen deels vergeten. Ze blijft relevant voor het feit dat het gebruik van namen van concurrenten een oneerlijke handelspraktijk betreft. 65
2. Handelspraktijken (Artikel I.8, 23° WER) I. Verklaring, gedraging, omissie, voorstelling van zake, commerciële communicatie met inbegrip van reclame Het begrip handelspraktijk is bijzonder ruim, nog ruimer dan reclame. Reclame bevindt zich in de precontractuele fase, daar waar de handelspraktijk op zich later volgt. Een handelspraktijk kan zich dus niet alleen voordoen bij verkoopbevordering, maar ook bij levering van een product. De uitvoeringsfase wordt dus mede gedekt door de oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten. Dit blijkt niet alleen uit de definitie en interpretatie van het begrip, maar ook uit de zwarte lijst. Men verbiedt namelijk een specifieke praktijk gedurende de uitvoeringsfase van het contract: wanneer men door een aantal gedragingen de consument gaat ‘afzetten’ door het bepalen van zekere contractuele rechten. Men heeft het hier onder andere over tegemoetkomingen van verzekeringsmaatschappijen. Een typisch voorbeeld daarbij is dat men documenten zal vragen die eigenlijk niet van belang zijn, of dat men niet reageert op correspondentie,… Deze bepaling staat niet toevallig in de zwarte lijst. Er zijn heel wat verzekeringsmaatschappijen die zulke praktijken hanteren om klanten te ontmoedigen. Het HvJ heeft ook geoordeeld dat een gezamenlijk aanbod een handelspraktijk is, net zoals de verkoop met verlies en de aankondiging van een prijsvermindering. We kunnen dus zien dat het begrip heel ruim kan worden ingevuld en niet kan worden beperkt.
B. Oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten 1. Structuur De structuur is bekend. Men maakt gebruik van twee zwarte lijsten: een lijst met betrekking tot misleidende handelspraktijken (Artikel 100) en een lijst met verboden agressieve handelspraktijken (Artikel 103). Wanneer een bepaalde praktijk niet voorkomt moet men terugvallen op de open normen. Er is één open norm die de misleidende en agressieve handelsprakijken verbiedt en een andere die de oneerlijke handelspraktijken verbiedt. Wanneer men vaststelt dat een handelspraktijk beantwoordt aan een gedraging die voorkomt op de zwarte lijst, spreekt men sowieso van een verbod. Bij toepassing van de open norm dient men t bewijzen dat de misleidende of agressieve praktijk ervoor gezorgd heeft dat de consument overging tot aankoopt. Men moet niet bewijzen dat het er daadwerkelijk toe geleid heeft, maar wel dat het een impact heeft gehad. I. Zwarte lijsten van verboden misleidende en agressieve handelspraktijken a. Misleidende handelspraktijken Gedragscode Wanneer een onderneming beweert op haar website dat ze gebonden is door een gedragscode, maar eigenlijk niet is toegetreden, is dit misleidend. Wanneer men dit kan aantonen (dat de onderneming beweert die gedragscode na te leven) dan is dat voldoende.
66
Vertrouwenslabel Wanneer men een vertrouwenslabel aanbrengt, zonder dat daarvoor de vereiste toestemming is gekregen, misleidt men de consumenten. De conformiteit van dat vertrouwenslabel is namelijk met het consumentenrecht geratificeerd (Vb. Logo vermelden van TestAankoop). Lidl had bijvoorbeeld witloof verkocht met vermelding van het Flandria logo (waarborgt dat witloof afkomstig is van Vlaamse velden), maar had daarvoor niet de vereiste toestemming gekregen. Dit kan dus worden gezien als een misleidende praktijk. Lokvogelreclame (Artikel 100,5°) Dit is afkomstig uit de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken (maximale harmonisatie, dus men moest het overnemen). Het doel is om lokvogelreclame te vermijden. Voor de Richtlijn er was zei men dat het verboden was reclame te voeren wanneer er geen toereikende voorraad was. Dit was eenvoudiger dan nu in Boek VI WER, maar werd het ook veel strenger geïnterpreteerd in de Rechtspraak. Het feit dat men een gelijkwaardig product kon aanbieden, volstond niet om te ontsnappen aan het verbod. Ook indien men het betreffende product kon afhalen in een andere vestiging, viel onder het verbod. Nu worden deze gedragingen toegelaten, want het volstaat dat er een gelijkwaardig product kan worden geleverd. De maximale harmonisatie leidt tot inperking van de rechten van de consument. Het HvB van Antwerpen: Men maakt reclame met betrekking tot een fiets, een bepaald fietsmodel. Cliënt gaat naar de onderneming, maar die fiets is niet meer voorradig. Men biedt aan om een gelijkaardig model aan te bieden. Volgens het HvB is er geen sprake van lokvogelreclame. Ook wanneer men het aantal beschikbare stuks per vestiging vermeldt is er geen sprake van lokvogelreclame. Men geeft aan de consument aan dat de kans groot is dat het product niet meer in voorraad zal zijn. De vermelding: ‘Zolang de voorraad strekt’ is niet voldoende. De consument kan niet weten hoeveel stuks juist voorradig zijn. Bait and switch praktijken (Artikel 100,6°) Deze praktijk komt in België vaak voor. Men biedt bijvoorbeeld een bepaalde sofa aan een stuntprijs aan, maar op moment dat klant in de winkel komt heeft men de sofa niet meer en probeert men een duurdere sofa te verkopen. Deze bepaling kwam ook aan bod in hetzelfde arrest van het HvB van Antwerpen: Het Hof zegt dat het louter feit dat het product niet meer voorradig is en men een ander product aanbiedt, geen schending inhoudt van het verbod op bait and switch. Er is wel sprake van een schending wanneer het ook de intrinsieke bedoeling was van de onderneming (van het zetten van de advertentie) om zo’n praktijk na te streven. Het louter aantonen van bait and switch is niet voldoende (men mag de onderneming niet verwijten om een andere sofa aan te raden, wanneer hun actie echt succesvol was). Men moet kunnen aantonen dat het van in het begin de bedoeling was van de onderneming om dergelijke praktijken aan de dag te brengen, wat niet makkelijk is om te bewijzen. Bedrieglijk beweren dat product slechts beperkte tijd beschikbaar zal zijn (Artikel 100,7°) Hier betreft het een situatie waar men aan de consument zei dat hij 20% korting kreeg op een keuken, op voorwaarde dat hij op dat moment zelf besliste, want de actie ging aflopen. Wanneer men de week erna dezelfde keukenzaak opnieuw bezoekt, hoort men hetzelfde verhaal. Dit is dus het bedrieglijk beweren van tijdelijke beschikbaarheid. Moet de 67
consument kunnen aantonen dat hij gedwongen werd om onmiddellijk te beslissen? Het tweede deel van het artikel spreekt daar immers van. De meerderheid van de rechtsleer zegt niet dat het een bijkomende vereiste inhoudt, maar dat het een uitleg is van het eerste deel. Men moet geen bedrog aantonen, alleen bewijzen dat men handelt in strijd met de werkelijkheid. Het is echter moeilijk voor de consument om dit aan te tonen. Wanneer je effectief die beslissing van aankoop van keuken hebt gemaakt, keert men vaak niet onmiddellijk of gewoon niet terug naar de onderneming. Je koopt niet elke week een keuken. Onderscheiden kenmerken Wanneer men bij de aankoop van een goed, de tweejarige garantietermijn in het oog laat springen, is er inbreuk van dit artikel. Wanneer men gewoon in de kenmerken van het goed de tweejarige garantietermijn vermeldt is dat niet erg, wel als men er bij wijze van spreken een rode bol en uitroeptekens gaat bijzetten. Met betrekking tot die wettelijke garantie is er een soort van spanningsveld merkbaar. Langs de ene kant zegt Boek VI, Artikel 2 dat men informatie moet geven over de wettelijke garantie, maar artikel 100 zegt dat het enkel mag op een wijze waarin men die garantie niet als onderscheiden kenmerk kan aanzien. Een ander voorbeeld is dat een kredietgever reclame maakt en zegt: ‘bij ons weegt geen enkele schuld te zwaar, wij controleren uw financiële situatie’. Dit is een pure verplichting die voortvloeit uit de wet. Men maakt reclame voor datgene waar men wettelijk toe verplicht is. Zich voordoen als particulier Mensen willen hun woning verkopen en zetten een zoekertje om Immoweb. Ook vastgoedmakelaars kunnen op die site hun diensten aanbieden. Op een bepaald ogenblik krijgen de verkopers een telefoontje van een dame, die zich voor doet als particulier, met de vraag om de woning eens te mogen bezichtigen. Zo gezegd, zo gedaan. Wanneer de dame de woning binnenkomt, geeft ze toe dat ze voor een vastgoedmakelaar werkt en biedt ze haar diensten aan. Dit is een perfect voorbeeld van deze verboden gedraging. In de wereld van de datingsites heeft zich een vergelijkbare situatie voorgedaan. Het betrof een datingsite die nogal ver ging in seksuele voorkeuren. Concurrerende websites maken op elkaars sites profielen aan. Mannen krijgen verzoeken van mooie vrouwen, maar wanneer zij op zo’n verzoek willen ingaan, moet men zich eerst registreren op een andere site. De vrouwen, door wie de mannen werden aangesproken, werkten dus in opdracht van de concurrerende datingsite. Men lokt zo klanten naar de concurrent. Men heeft hier echter wel geoordeeld dat men zich niet op bedrieglijke wijze voordeed als particulier. b. Agressieve praktijken Verlaten van het pand In artikel 103 maakt men melding van het verbod op het feit dat men bij de consument de indruk wekt dat hij het pand niet mag verlaten.
68
Consument thuis bezoeken Hardnekkig aandringen via telefoon, fax,… Dit is een feitenkwestie en doet geen afbreuk aan andere verboden. Men mag de consument geen mail sturen met reclame, maar men moet toestemming vragen aan de consument of men reclame mag versturen via email. Men mag dit echter niet hardnekkig doen. Reclame gericht aan kinderen Elke reclame die aan kinderen gericht is, gebeurt met de bedoeling om de ouders te lokken. Reclame aan kinderen richten mag, mits ze niet te ver gaat dat het kinderen aanzet om hun ouders te laten kopen. Bestaansmiddelen van de handelaar Winnen van een prijs (Purely Creative, HvJ) Dit verbod wordt door het Hof zeer streng geïnterpreteerd (PURELY CREATIVE) en met zeer verregaande bescherming voor de consument. Het is verboden om de bedrieglijke indruk te wekken dat de consument een prijs heeft gewonnen of door het stellen van een bepaalde handeling een prijs zal winnen. Het element ‘bedrieglijke indruk’ slaat op het feit dat de consument al gewonnen heeft of kan winnen. Het slaat niet op het tweede aspect dat hij door het verrichten van een handeling een prijs zal winnen. De onderneming in casu bood de mogelijkheid om een prijs te winnen. Men zei dus niet dat men al gewonnen had of door een bepaalde handeling sowieso zal winnen. Het bedrieglijk element is dus niet aanwezig. Het Hof past dus een strikte interpretatie toe met betrkking tot het eerste aspect. Het is ook verboden om een prijs te beloven aan de consument, terwijl men vraagt om stappen te ondernemen die een zekere betaling inhouden om de prijs in ontvangst te nemen. Het Hof preciseert dit ook: zelfs als de kost, die de consument moet dragen om een prijs in ontvangst te nemen, minimaal blijft, blijft het nog altijd een kost en is er een inbreuk. Het betalen van een postzegel is nog altijd een kost. Men hoeft dus niet te kijken naar de verhouding tussen kost en prijs. Het is ook irrelevant dat de onderneming al dan niet winst haalt uit die kost. Men moet de bepaling strikt interpreteren. Het Hof spreekt hieromtrent ook over de voorzichtigheid die men aan de dag moet leggen met betrekking tot het formuleren van prijzen, aan de hand prijzen van een voetbalwedstrijd. Wanneer men een toegangsticket voor een voetbalwedstrijd wint, is niet hetzelfde dan wanneer men zegt dat men het bijwonen van een voetbalwedstrijd heeft gewonnen. De loutere vermelding ‘bijwonen’ houdt in dat men ook moet voorzien in het vervoer naar deze wedstrijd. Ongevraagd toezenden Men verstrekt een goed, zonder dat men ernaar gevraagd heeft. In zo’n geval mag men het goed houden, zonder ervoor te moeten betalen. Men is er eigenaar van geworden. Vaak geeft men ook de melding aan de consument mee, dat wanneer hij niet betaalt, de onderneming in zware problemen komt te zitten. Men probeert zo medelijden op te wekken bij oudere mensen. Dit is emotionele chantage. Er is wel een verschil in terminologie: 69
wanneer men verbiedt het pand te verlaten, is het voldoend dat men die ‘indruk’ heeft. Hier moet men echt uitdrukkelijk melding maken van de chantage. Dit gaat dus veel verder dan louter de indruk wekken. II. Open normen die misleidende en agressieve handelspraktijken verbieden Men tracht elke praktijk te verbieden die de consument kan bedriegen, waardoor deze beslist om over te gaan tot transactie (wat hij zonder de bedrieglijke praktijk niet zou hebben gedaan). a. Misleidende verklaringen Juiste of Onjuiste informatie De misleiding kan het gevolg zijn van onjuiste of juiste informatie. Het is niet omdat men juiste informatie verschaft, men sowieso ontsnapt aan de toepassing van dit artikel. Die de consument bedriegt of kan bedriegen Men bedoelt hier eigenlijk misleiden of kunnen misleiden. Het gaat hier niet over de juridische term ‘bedrog’. Men hoeft het ter kwader trouw zijn van de onderneming niet aan te tonen om te kunnen spreken over een inbreuk op deze bepaling. Criterium van de gemiddelde consument Men gaat uit van de gemiddelde consument die behoort tot de doelgroep waar men zich tot richt. Men gaat niet uit van de minst aandachtige consument. Er zullen altijd mensen zijn die misleid worden door reclame. Richt een bepaalde publiciteit zich bijvoorbeeld tot wijnliefhebbers en dan eerder wijnkenners, mag er worden verwacht dat een grotere kennis aanwezig is onder de consumenten. Er zal hier dus minder snel sprake zijn van misleiding. Wanneer men zich richt op hoofdzakelijk zwakkere consumenten, zal de drempel om misleiding te kunnen aantonen, lager liggen. Betreffende de door de wet bepaalde elementen De misleiding dient betrekking te hebben op elementen die in de wet vermeld staan. Ze moet een impact hebben op het aankoopgedrag van de consument. De beslissing om een goed aan te schaffen moet gebeuren onder invloed van de voorwaarden die men biedt in de reclame. Besluit tot een transactie dat hij anders niet had genomen Het is voldoende om aan te tonen dat men zonder misleiding aan andere voorwaarden zou hebben gecontracteerd. Professionele toewijding? Wat is de verhouding tussen deze bepaling en de vereiste van professionele toewijding in de algemeen overkoepelend norm? Daar gaat het over handelingen die in strijd zijn met de professionele toewijding. Deze voldoen voor de schending van de open norm misleidende handelspraktijken, maar langs de andere kant valt aan de adverteerder niets te verwijten wanneer deze heeft gehandeld zoals elk zorgvuldig professioneel zou doen. Is er dan nog schending van de open norm? Het HvJ gaf hierop antwoord in haar arrest CHS TOUR SERVICES: De feiten hadden betrekking op een entiteit die accommodatie aanbiedt in een aantal hotels. In haar reclame vermeldde ze dat die hotels exclusief bij die entiteit konden worden geboekt. Voorafgaand aan de reclame sluit de onderneming ook effectief 70
een contract met de betrokken hotels, waarin deze zich verbinden om hun kamers enkel via die touroperator beschikbaar te stellen. Wat blijkt uiteindelijk? Het komt erop neer dat de hotels deze verbintenis niet hebben nageleefd en het ook voor andere touroperators mogelijk is om kamers in die hotels vast te leggen. Het hotel heeft haar contractuele verplichtingen miskent en de touroperator heeft gehandeld op een wijze die in overeenstemming is met de vereisten van professionele toewijding. MAAR toch is er sprake van inbreuk op de algemene norm van misleidende handelspraktijken: men beweerde enkel te kunnen boeken bij die touroperator, maar dit was niet overeenstemming met de realiteit. De aankoopbeslissing van de consument kon door deze reclame dus beïnvloed worden. Het HvJ zegt dus dat een onderneming zich niet kan onttrekken aan die open norm wanneer zij gehandeld heeft volgens de vereisten van professionele toewijding. Beide normen staan namelijk los van elkaar. De norm met betrekking tot de misleidende handelspraktijken wordt beoordeeld vanuit het standpunt van de gemiddelde consument en in dit geval is het mogelijk dat deze door de reclame kan worden misleid. b. Misleiding door omissie Weglaten van essentiële informatie die een consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit te nemen Het is niet voldoende om aan te tonen dat er essentiële informatie is weggelaten. Het niet aanwezig zijn van die informatie moet er ook toe geleid hebben dat de consument een beslissing nam met betrekking tot het al dan niet overgaan tot aankoop van het goed. Zo is er een zaak waarbij het bouwjaar van de fiets niet werd vermeld. Wat zegt de rechter hierop? Essentiële informatie heeft betrekking op belangrijke kenmerken. Het bouwjaar bij een fiets is geen belangrijk kenmerk (dus ook geen essentiële informatie). De rechter had ook kunnen zeggen dat het bouwjaar wel een essentieel element van informatie is, maar dat dit element niet doorslaggevend zal zijn voor het gedrag van de consument. Een ander voorbeeld van een essentieel kenmerk dat mogelijks niet echt invloed zal uitoefenen op de consument doet zich voor bij de aankoop van een bouwgrond. Er staat vermeld dat de bouwgrond te koop is, maar niet wie de eigenaar is. De eigenaar van een goed behoort logischerwijze tot de essentiële informatie, maar bij de aankoop van een bouwgrond zal dit (meestal) niet echt een potentiële invloed hebben. De elementen prijs en ligging zijn hier bijvoorbeeld van veel grotere waarde. Essentiële informatie Wat is nu juist essentiële informatie? Uitnodiging tot aankoop Wanneer er een uitnodiging tot aankoop is, definieert de wet zelf welke informatie essentieel is (en dus moet worden opgenomen). Wanneer er geen uitnodiging tot aankoop is, bepaalt de rechter wat essentiële informatie is en behoort die overweging tot zijn discretionaire bevoegdheid. Het zal in dat geval dus op een feitenkwestie neerkomen. In de Belgische rechtsleer stelden verschillende auteurs dat men een uitnodiging tot aankoop het best kon vergelijken met een ‘aanbod’ uit het gemeen recht. Dit is toch niet noodzakelijk het geval. Een uitnodiging tot aankoop kan een aanbod zijn, maar ook andere 71
boodschappen kunnen een uitnodiging tot aankoop inhouden. Het is voldoende dat de consument op basis van de verstrekte informatie tot een geïnformeerd besluit kan komen en om dus al dan niet tot transactie over te gaan. Indien aan die voorwaarde voldaan is betreft het een uitnodiging tot aankoop. Die Rechtspraak is voor de lidstaten belangrijker dan voor België. Wanneer een website een goed en de prijs vermeldt, betreft dit volgens Belgische rechtspraak al een aanbod. Een aanbod kan hier namelijk gericht zijn tot het publiek in het algemeen. In Duitsland kan dit bijvoorbeeld niet, omdat een aanbod daar niet aan mensen in het algemeen gericht kan zijn. In Duitsland zal alle essentiële informatie dus eerst bepaald moeten zijn. Sommige ondernemingen willen namelijk het laatste woord en zullen dus uitdrukkelijk bepalen dat, wat op de website staat, niet kan worden gezien als een aanbod. Dit verandert echter niets aan de zaak. Eens er voldoende informatie beschikbaar is, kan men besluiten dat het een uitnodiging tot aankoop is, ongeacht het aan aanbod is of niet. Geen bedoeling te misleiden vereist Valt mooi samen met vorige regeling. Men moet ook hier geen kwade trouw aantonen. Beperkingen van het medium VING SVERIGE: Voor sommige reclameboodschappen gaat men toelaten dat bepaalde informatie essentieel is, maar toch niet dient te worden opgenomen in de reclameboodschap zelf, zolang de info ergens anders toegankelijk is (Vb. op website van de onderneming). Dit is bijvoorbeeld het geval voor reclame die te horen is op de radio: voor verdere voorwaarden verwijst men vaak naar de website en past men dus deze regel toe. c. Open norm agressieve handelspraktijken (niet behandeld) Intimidatie, dwang of ongepaste beïnvloeding Aanzienlijke (potentiële) beperking van de keuzevrijheid van de gemiddelde consument Besluit over een transactie Beoordeling in het licht van de context en omstandigheden III. Overkoepelende norm die andere oneerlijke handelspraktijken verbiedt (Niet behandeld) a. Strijdig met de vereisten van professionele toewijding b. Wezenlijke verstoring van het economisch gedrag van de consument 2. Sanctionering Artikel VI. 38 WER bepaalt de sanctie en deze is bijzonder duidelijk bij het ongevraagd toezenden van producten. Wat moet men doen bij schending van andere regels van handelspraktijken? Er bestaat een onderscheid voor 6 handelspraktijken, die kunnen worden teruggevonden in de zwarte lijst van Artikel 100 en 103. Bij 6 oneerlijke handelspraktijken MOET de rechter de sanctie van afgedwongen aankoop toepassen. Hij heeft in dat geval geen beoordelingsvrijheid. 72
Voor alle andere schendingen van oneerlijke handelspraktijken, van andere bepalingen van de zwarte lijst of bij miskenning van de open norm KAN de rechter de sanctie van afgedwongen aankoop toepassen. Hij heeft hier de discretionaire bevoegdheid om al dan niet te sanctioneren. Hij kan beslissen dat de consument het goed mag behouden, dat hij prijsvermindering krijgt, of dat hij het goed dient terug te geven. Wat is het probleem? In beide gevallen kan de sanctie maar toepassing vinden wanneer de overeenkomst werd gesloten ingevolge een oneerlijke handelspraktijk. Er bestaan verschillende strekkingen over de term ‘ingevolge’: - De meest strenge opvatting is deze van TERRYN. Volgens hem betekent ‘ingevolge’ dat die sanctie slechts toepassing kan vinden wanneer de betrokken oneerlijke handelspraktijk kan beschouwd worden als een toepassing van een van de klassieke wilsgebreken. Men kan dan bijvoorbeeld misleiding door omissie beschouwen als dwaling of bedrog. Indien dat het geval kan men sanctioneren. De dwaling moet betrekking hebben op de zelfstandigheid van de zaak en verschoonbaarheid. Men moet dus aantonen dat men zonder wilsgebrek en dus zonder die handelspraktijk NIET zou hebben gecontracteerd. Dit is een zeer strenge opvatting, waarbij men deze regels bijna nooit zou kunnen toepassen, aangezien men er de extra bewijsplicht van de wilsgebreken aan vasthangt. - Een tweede strekking houdt vast aan het feit dat deze regels niets te maken hebben met de wilsgebreken. Men vraagt enkel een causaal verband tussen de oneerlijke handelspraktijk en het sluiten van de overeenkomst. Of het causaal verband moet worden bewezen door de consument, of het vermoed wordt, staat nog ter discussie. Er is namelijk nog geen rechtspraak over terug te vinden. I. Ongevraagd toezenden Deze sanctie is bijzonder duidelijk wanneer het gaat over ongevraagd toezenden van producten. Wanneer iemand geen bestelling heeft geplaatst, mag men ook niets toezenden. Doet men dat toch, mag men het goed houden zonder ervoor te betalen. II. Rest van de slides niet meer gezien
73
DEEL 2-‐ BESCHERMING TEGEN GEBREKKIGE GOEDEREN Dit heeft te maken met gebrekkige of onveilige producten. Hierover bestaan verschillende regelingen die men best in twee kan opsplitsen. Ten eerste is er de productveiligheid en de productaansprakelijkheid. Men zal hier naar gaan kijken wanneer iemand slachtoffer geworden is van een onveilig product, of schade heeft opgelopen door een gebrekkig of onveilig product. In het WER wordt een gebrekkig product omschreven als een product dat niet de veiligheid biedt die men zou verwachten. Ten tweede bestaan er ook regels inzake consumentenkoop. Dit is totaal iets anders en dit zal men aanwenden wanneer men geconfronteerd wordt met een gebrek aan overeenstemming. Wanneer men een product gaat gebruiken waar het normalerwijze niet voor bestemd is of ook wanneer een product niet de kwaliteit biedt die men kan verwachten. Een voorbeeld om het onderscheid tussen beide takken aan te tonen: wanneer een GSM vuurt vat tijdens het opladen onder het hoofdkussen van de consument, kan dit leiden tot aansprakelijkheid van de producent van de GSM op grond van de Product Aansprakelijkheidswet. Die gsm is op dat moment een onveilig product gelet op het feit dat hij vuur vat. Anderzijds, wat als een smartphone opeens weigert connectie te maken met het internet, terwijl dat volgens de normale werking van het product wel mogelijk moet zijn? Hier gaat het om het feit dat men het goed niet kan gebruiken voor datgene waar het normalerwijze voor bestemd is. Men loopt hier geen schade op inzake onveiligheid. Hier zal men dus de regels inzake consumentenkoop aanwenden.
74
H1: Productveiligheid en Productaansprakelijkheid A. Overzicht Waar vinden we de regelen inzake productveiligheid en productaansprakelijkheid? Boek IX WER handelt over de productveiligheid van een product, maar dit bekijken we niet omdat deze regels geen rechtstreekse rechten toekennen aan de consument. Het boek bevat wel regels dat ‘men enkel veilige producten op de markt mag brengen.’ Dit zijn echter richtlijnen voor producenten, maar bieden geen rechtstreekse rechten voor de consument. Een consument kan zich dus niet beroepen op boek IX. Hij moet daarom gaan kijken naar de regels inzake productaansprakelijkheid, die wel rechtstreekse rechten toekennen aan de consument. Ieder normaal persoon zou verwachten dat men ook die regels kan terugvinden in het WER. Dit is echter niet zo. De Wet van 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken is de juiste wet waar men in moet gaan kijken. Hoe komt dat dit niet geïncorporeerd is in het nieuwe wetboek? Dit heeft te maken met bevoegdheidsverdeling. De Wet Productaansprakelijkheid behoort tot de bevoegdheid van de minister van Justitie, terwijl het nieuwe WER een bevoegdheid is van de minister van Economische Zaken. Het gebrek aan coherentie in het WER valt dus hoofdzakelijk te wijten aan het feit dat bepaalde regelgeving niet tot de bevoegdheid van de opstellers van het WER behoort. De wet van 25 februari 1991 inzake productaansprakelijkheid is wel het resultaat van de omzetting van een Europese Richtlijn met maximale harmonisatie. Binnen het beschermde gebied van de richtlijn, mogen de lidstaten dus geen bijkomende bescherming bieden. Is er dan verenigbaarheid van nationale wetgeving met deze richtlijn? COMMISSIE VS. DENEMARKEN: Men kan verschillende personen aansprakelijk stellen indien je schade ondervindt ingevolge een gebrekkig product. Als een fabrikant zich buiten de EU bevindt, of men maakt de identiteit van de fabrikant of de EG invoerder niet bekend dan kan men de leverancier aanspreken. Je kan de leverancier enkel aanspreken als het niet mogelijk is om de fabrikant of de invoerder binnen de EEG zelf aan te spreken. De leverancier is dus slechts aansprakelijk in subsidiaire orde. Denemarken besliste dat het steeds mogelijk was om de leverancier aan te spreken, ongeacht de fabrikant zich binnen of buiten de EU bevond. Volgens Denemarken was er geen subsidiariteit vereist en maakte het niet uit of het al dan niet duidelijk was wie de fabrikant was. Dit gaat in tegen het principe van maximale harmonisatie, want de richtlijn heeft duidelijk vastgesteld wie wanneer aansprakelijk kan worden gesteld. Indien een leverancier dus onmiddellijk wordt aangesproken gaat men als nationale wetgever die aansprakelijkheid uitbreiden. MOTEURS LEROY: Dit is een Franse zaak. Materiële schade wordt in de wet productaansprakelijkheid slechts vergoed indien deze zaken worden gebruikt voor prive-‐ doeleinden. De Franse wetgever had het systeem van objectieve aansprakelijkheid echter uitgebreid tot goederen die worden gebruikt binnen de professionele sfeer. Heel wat mensen hadden verwacht dat dit in strijd zou zijn met de maximale harmonisatie die de richtlijn beidt. Het HvJ heeft dit echter anders benaderd en beslist dat schade aan zaken die worden gebruikt voor professionele doeleinden niet het beoogde doel waren van de richtlijn en lidstaten in hun eigen nationale wetgeving dus additionele regelen mogen uitvaardigen 75
met betrekking tot zaken die niet door de richtlijn worden geregeld. Auteurs in de rechtsleer vinden wel dat het Hof met twee maten en gewichten heeft gewerkt. De richtlijn voorziet in een stelsel van objectieve aansprakelijkheid. De vraag rees dus ook of de richtlijn zich verzet tegen de toepassing van de klassieke bepalingen inzake aansprakelijkheid voor onrechtmatige daad. Kan je, wanneer de schade niet terug te vorderen valt op grond van de wet productaansprakelijkheid, terugvallen op artikel 1382 BW? Of is dit in strijd met de maximale harmonisatie van de richtlijn? NEEN. De richtlijn gaat uit van een stelsel van objectieve aansprakelijkheid en artikel 1382 BW gaat uit van een fout-‐ aansprakelijkheid. Je zal dus moeten aantonen dat er een gebrek is aan het product waardoor je schade hebt geleden, maar ook dat dit gebrek te wijten is aan een fout van de fabrikant. De bewijslast is dus zwaarder bij artikel 1382 BW, aangezien men alle constitutieve elementen zal moeten gaan aantonen en dit brengt dus met zich mee dat de regelen inzake productaansprakelijkheid zich niet verzetten tegen een bijkomende toepassing.
B. Wet Productaansprakelijkheid 1. Toepassingsgebied Wie wordt beschermd door deze wet? I. Slachtoffer Men spreekt over het slachtoffer en niet over de ‘consument’ zoals in het klassieke consumentenrecht. De term slachtoffer is dus ruimer dan de consument en omvat om het even wie die schade ondervindt met een gebrekkig of onveilig product. Wanneer een brandblusser explodeert kan een professor lichamelijke schade ondervinden, maar wat als hij ondertussen zijn professionele activiteit aan het uitoefenen was? De kwalificatie van een persoon als slachtoffer heeft niets te maken met het handelen voor professionele-‐ of privé-‐ doeleinden. Op het niveau van materiële schade is het onderscheid wel belangrijk. II. Producent Een moeilijke vraag is wie allemaal als producent te beschouwen valt. Het is de producent die de aansprakelijke partij zal zijn en die dus moet worden aangesproken. Wie is dat nu? De producent is de fabrikant van het product of van een onderdeel ervan. ZAAK BELGISCHE RS: Iemand rijdt met een fiets en op een bepaald ogenblik breekt de zadelstang af. Wat blijkt nu? De zadelstang wordt geproduceerd door fabrikant A en de fiets zelf door fabrikant B. Fabrikant A zorgt dus voor het onderdeel zadelstang van de fiets en fabrikant B voor de fiets zelf. Ze kunnen beide als producent worden beschouwd en de vordering op grond van de Wet Productaansprakelijkheid kan dus worden ingesteld tegen beide fabrikanten. Wanneer een gebrek of onveiligheid van een product in een onderdeel ervan ligt, kan men beide producenten aanspreken. Er bestaat echter 1 uitzondering, de onderdelenexceptie, maar dat is voor later. Er moet enkel worden bewezen dat er een gebrek is maar niet dat er ook een fout gemaakt werd. Distributienetbeheerders zijn producenten van elektriciteit. Er rust dus ook op hen een objectieve aansprakelijkheid. Wanneer spreekt men echter over gebrekkige of onveilige elektriciteit? Het zal hier gaan om elektriciteit met hoge spanning, dus elektriciteit die in een 76
woning voor vuurwerk zou kunnen zorgen (vb. in een waterpomp, verwarmingsketel…). Volgens het HvC kunnen distributienetbeheerders inzake materiële schade door te hoge spanning aansprakelijk worden gesteld. Een schijnbare fabrikant is diegene die het betrokken product niet zelf heeft geproduceerd, maar wel die indruk creëert door zijn merknaam op het product aan te brengen. Carrefour brengt bijvoorbeeld haar logo aan op een tube zalf die ze eigenlijk niet zelf gefabriceerd heeft. Door het feit dat ze wel haar logo op die tube heeft aangebracht, is ze als schijnbare fabrikant ook mogelijk aansprakelijk op grond van de wet. à Die drie partijen: fabrikant van een onderdeel, fabrikant van het eindproduct en de schijnbare fabrikant zijn allen hoofdelijk aansprakelijk. De slachtoffers dienen altijd de producent aansprakelijk te stellen indien dit mogelijk is, dus wanneer de producent van het geheel of een onderdeel zich binnen de EU bevindt. Indien de producenten gevestigd zijn buiten de EU, moet het slachtoffer de mogelijkheid hebben om diegene die de producten binnen de EG invoert, aansprakelijk te stellen. Het is namelijk makkelijker om iemand aansprakelijk te stellen die zich binnen de EU bevindt. Deze bepaling wordt soms anders geïnterpreteerd. à HVB BRUSSEL: Men kan de EG invoerder maar aansprakelijk stellen indien de fabrikant zich buiten de EU bevindt ( = correct). HVB LUIK: Wanneer een fabrikant gevestigd is in een lidstaat van de EU en het product wordt ingevoerd van de ene LS naar de andere LS van de EU, kan men zowel de fabrikant als de invoerder aansprakelijk stellen. Een motorfiets werd geproduceerd in Italië en daarna ingevoerd in België. Volgens de rechter kon zowel de Italiaanse fabrikant, als de invoerder die het product in België bracht, aansprakelijk worden gesteld. De prof denkt dat dit niet strookt met de richtlijn en de wet, omdat er eerst binnen de EU een mogelijke aansprakelijke moet worden gevonden, alvorens de invoerder binnen de EU aan te spreken. Wie is juist de leverancier? De leverancier is de rechtstreekse contractpartner van het slachtoffer. De wet voorziet slechts in een subsidiaire aansprakelijkheid in hoofde van de leverancier. In bepaalde omstandigheden valt de identiteit van de fabrikant moeilijk te achterhalen. De leverancier ontsnapt aan de aansprakelijkheid door de identiteit van de fabrikant of bij gebreke hiervan, de EG invoerder kenbaar te maken. Indien de fabrikant failliet gegaan is, dan nog kan men de leverancier niet aanspreken. Het feit dat men hierdoor schadevergoeding misloopt, is irrelevant. Indien men rechtstreeks bij de fabrikant koopt, dan kan je de fabrikant aansprakelijk stellen in haar hoedanigheid van fabrikant. à Indien men bij Vandenborre een wasmachine van Miele koopt, is Vandenborre de leverancier en Miele de fabrikant. à Er is een cascadesysteem binnen de aansprakelijkheid. III. Product Het gaat hier over de aansprakelijkheid voor gebrekkige en onveilige producten. De term product heeft hier een andere betekenis dan in het WER. In het Wetboek Economisch Recht omvat de term ‘product’ alles: onroerende goederen, diensten, rechten en verplichtingen… In de wet Product Aansprakelijkheid zegt men over een product dat het gaat om lichamelijke roerende goederen (de term ‘goed’ in WER). -‐à zoals: fiets, medicijnen, elektriciteit wordt zo beschouwd sinds een arrest van 2006, heupprothese… 77
ARREST 10/05/2001: Het gaat hier om een niertransplantatie en moet de nier met een of andere vloeistof worden behandeld. De nier werd beschadigd en de patiënt ondervond dus fysieke schade. Een van de vragen die aanbod kwam was of die vloeistof kon worden beschouwd als een lichamelijk roerend goed in de zin van de Wet Productaansprakelijkheid. Volgens het HvJ kan dit bevestigend worden beantwoord. Sommige goederen zijn van oorsprong roerend en worden onroerend door incorporatie (ingebouwde koelkast,…) Zijn dat dan nog steeds lichamelijke roerende goederen volgens de WPAH? Men moet altijd kijken naar het ogenblik van de levering en wanneer het goed toen een lichamelijk roerend goed was, kan de WPAH worden toegepast. Ook dieren zijn lichamelijke roerende goederen in het licht van de reglementering van Product Aansprakelijkheid. Hier bestaat vrij veel rechtspraak over, gelet op het feit dat sommige dieren (rashonden, -‐katten of –paarden) vaak heel veel kosten. Wanneer men dan afwijkingen moet laten herstellen, of laten genezen kan dit duur oplopen. 2. Bewijslast bij slachtoffer Als je schade ondervindt, wat moet dan worden bewezen worden volgens de wet Product Aansprakelijkheid? -‐ Gebrek (geen fout) -‐ Schade -‐ Causaal verband -‐ Vermoeden dat gebrek aanwezig was bij in verkeer stelling à Het slachtoffer moet niet aantonen dat het gebrek er reeds was op moment van in verkeer stelling (wanneer het goed het productieproces verlaat). Dit vermoeden is echter weerlegbaar. I. Gebrek (geen fout) a. Veiligheidscriterium Men moet geen fout aantonen, maar wel een gebrek. Wanner is er sprake van een gebrekkig product? Het gaat dan om een product dat niet de veiligheid biedt die men gerechtigd is te verwachten. In de Wet Product Aansprakelijkheid wordt met een gebrekkig product, een onveilig product bedoeld. Men beoordeelt het gebrek wel in abstracto. Men gaat dus niet kijken naar de verwachtingen die het slachtoffer in concreto had over het product, maar wat een normaal en zorgvuldig persoon zou verwachten van de veiligheid van een product. Het gaat hier dus enkel om de legitieme verwachtingen binnen de doelgroep. RS VERENIGDE STATEN: Een vrouw steekt haar kat in de microgolfoven om te kijken wat er mee zou gebeuren. De kat sterft natuurlijk. De vrouw stelt de fabrikant van de microgolfoven aansprakelijk, kan dit? In de VS besluit men tot aansprakelijkheid van de fabrikant. Hier zou dit niet mogelijk zijn aangezien men enkel tegemoet komt aan de legitieme verwachtingen. RS BELGIE: Een heupprothese is een lichamelijk roerend goed en wordt ingeplant bij een patiënt. Na 8 jaar ontstaat een pijn, waarbij men ontdekt dat de metalen deeltjes van de heupprothese loskomen. Men mag van een heupprothese verwachten dat die langer 78
meegaat dan 8 jaar en het ligt dus niet in de gerechtvaardigde verwachting dat die deeltjes zouden loskomen. BRITSE ZAAK-‐ RICHARDSON VS. LRC PRODUCTS: Dit is een zaak met betrekking tot het gebruik van condooms. Mag men verwachten dat een condoom absolute veiligheid biedt op vlak van zwangerschapspreventie? Deze zaak had wel enorme bewijsproblemen. Is zwanger worden namelijk een vorm van lichamelijke schade? De rechter besliste dat men niet redelijkerwijze mag verwachten dat men nooit zwanger kan worden. Een condoom kan dan ook niet als een onveilig product worden beschouwd, omdat bij geen enkel voorbehoedsmiddel de garantie op bescherming 100% is. b. Beoordeling met inachtneming van omstandigheden De presentatie van het product RB BRUSSEL 10/02/2005: Iemand besliste om een trapladder te gebruiken, maar doet dat niet op de wijze die werd aangegeven op het laddertje zelf. Op die trapladder stond op de zijkant een icoontje à Het laddertje moet worden opengeklapt en op een stabiele ondergrond worden gebruikt. Je moet de instructies volgen aangezien deze een belangrijke rol gaan spelen bij het al dan niet aanwezig zijn van een gebrek in het product. Hier had de persoon in kwestie de instructies niet gevolgd en lichamelijke schade geleden. Toch slaagt hij niet in zijn poging om de fabrikant aansprakelijk te stellen, aangezien de gebruiker ook rekening moet houden met de veiligheidscriteria op het goed en rekening moet houden met de presentatie. RS VERENIGD KONINKRIJK: Het gebruik van tampons kan soms een toxische shock veroorzaken. Dit heeft te maken met het feit dat zich op de huid en ook op de vingers stafylokokken bevinden. In sommige omstandigheden kunnen die een infectie veroorzaken. Kan men in zaken, waar sommige vrouwen door het gebruik van een tampon zo’n toxische schok hadden gekregen, de producent aansprakelijk stellen? Men moet rekening houden met de presentatie van het product. Wanneer de verpakking voor zo’n shock waarschuwt en in de bijsluiter informatie wordt gegeven hoelang men een tampon juist mag inhouden, kan men de producent niet aansprakelijk stellen. Bij een normaal gebruik zal de aansprakelijkheid dus niet kunnen worden vastgesteld. Indien de producent hier op de verpakking niet voor waarschuwt of ook niet in de bijsluiter, kan dit wel. GENEESMIDDEL BRONCHITIS: Bij dit geneesmiddel bestond een bijwerking, die heel uitzonderlijk voorkwam, namelijk onomkeerbare doofheid. Wat bleek in dit geval? De bijsluiter bevatte geen melding van deze bijwerking, omdat het zo zeldzaam was. Wat er wel stond was dat in uitzonderlijke gevallen aanleiding tot omkeerbare doofheid kon bestaan. De personen die hiervan het slachtoffer werden gingen de producent aansprakelijk stellen en slaagden in hun vordering. Redelijkerwijze voorzienbaar gebruik Er wordt toegelaten dat de producent aansprakelijk wordt gesteld indien het oneigenlijke gebruik redelijkerwijze voorzienbaar is. Speelgoed voor kinderen is in principe niet bedoeld om in de mond te steken. Een producent moet wel beseffen dat kinderen dit toch vaak doen. Hij moet er dus voor zorgen dat het product geen kleurstoffen bevat die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van het kind. CASSATIE 26/09/2003: Een kind moest een beugel dragen met elastiekjes. Bij het normale gebruik moet men eerst de elastiekjes verwijderen en pas daarna de beugel. Het kind had 79
eerst de beugel verwijderd zonder daarvoor de elastiekjes los te maken. Er doet zich schade voor en men gaat de producent van de beugel aansprakelijk stellen. Biedt die beugel de veiligheid die men redelijkerwijze mag verwachten? Men moet niet enkel met het normale gebruik rekening houden, maar ook met de specifieke omstandigheid. Gezien de jonge leeftijd van het kind kan men ervan uitgaan dat zij niet altijd specifieke instructies opvolgen. Het Hof oordeelde in een gedeelde aansprakelijkheid. Tijdstip waarop product in verkeer is gebracht Je mag niet besluiten dat een product onveilig is op grond van kennis die men nog niet had ten tijde van de in verkeer stelling van het product. Men moet rekening houden met de stand van techniek die men had op het ogenblik dat het product op de markt werd gebracht. Het Hof van Justitie oordeelde dat men moet kijken naar het hoogste niveau van kennis dat er bestaat om als aftoetsingsniveau te gebruiken. II. Schade Welke schade moet bewezen worden? Ten eerste is er de persoonschade. Dit is lichamelijke schade met inbegrip van morele schade (vb. brandwonden zorgen ook voor morele schade in verband met mogelijk littekens…). Er geldt wel een beperking dat men geen vergoeding kan verkrijgen voor zaken die via de sociale zekerheid worden terugbetaald. Deze laatste zal dan wel waar regres kunnen uitvoeren op de producent. Wanneer de prof dus schade zou ondervonden door een gebrekkig goed zal men op sociale zekerheidsgebied moeten rekening houden met tussenkomst van arbeidsongevallenverzekering… Wat met zaakschade? Op basis van de wet wordt de schade aan het gebrekkig goed zelf niet vergoed. Een auto is bijvoorbeeld in een huis terechtgekomen, niet door overdreven snelheid maar door het feit dat de remmen het begeven hebben. Gaat men dan uit van schade aan de remmen, of schade aan de wagen? Hier is geen eensluidend antwoord voor en inzake vergoeding moet men hier terugvallen op de regelen van de consumentenkoop. De consument zal namelijk wel tegemoetkoming krijgen voor schade aan het gebrekkige goed zelf. Er kan ook materiële schade worden veroorzaakt aan andere zaken dan het gebrekkige goed zelf. Hier zal men wel een onderscheid maken tussen het privé gebruik en het professionele gebruik. Indien de schade aan de zaak een goed betreft dat normaal voor privé gebruik bestemd is (objectief element) en daar ook effectief voor werd gebruikt (subjectief element) zal er vergoeding zijn. Wanneer het goed objectief gezien een goed is voor privé gebruik, maar toch professioneel werd gebruikt, zal schade hieraan niet worden vergoed. Men moet ook rekening houden met een franchise. Vergoeding van de schade komt pas in aanmerking wanneer die boven een bedrag gaat van 500 euro. Betreft het een aftrek of een drempelfranchise? Stel dat men bijvoorbeeld schade oploopt ten belope van 505 euro. Bij een drempelfranchise krijg je de ganse 505 euro vergoed. Eens de drempel van 500 euro overschreden is komt men ook daadwerkelijk tussen in het volledige bedrag. Bij een aftrekfranchise zal men slechts 5 euro vergoed krijgen. In België gaat men uit van een aftrekfranchise. 80
Wanneer schade niet kan worden vergoed op grond van de Wet Product Aansprakelijkheid kan men nog altijd terugvallen op artikel 1382 BW. Hier geldt wel een zwaardere bewijslast, maar rechters gaan hier vrij soepel mee om. Een miskenning van veiligheidsvoorschriften is bijvoorbeeld een automatische fout. Deze redenering is volgens Kruithof in strijd met het principe van de richtlijn. Als men besluit tot een quasi objectieve aansprakelijkheid, is men in strijd met de richtlijn. III. Causaal Verband a. Algemeen Het causaal verband houdt in dat de schade zich niet zou hebben voorgedaan zonder het gebrek. à Equivalentieleer LUIK 17/01/2013 b. Theorie van de juridische zekerheid Men vereist niet dat het causaal verband met 100% zekerheid moet worden aangetoond. Wanneer men een zeer grote waarschijnlijkheid kan aantonen is dat voldoende. Zie ook de zaak van het geneesmiddel voor bronchitis à De producent verweerde zich door het feit dat men niet kon aantonen hoe de patiënt in kwestie doof was geworden. Er zijn ook heel wat andere oorzaken mogelijk. Daarop stelde men een expert aan die vaststelde dat het 99% zeker was dat het gebruik van het geneesmiddel de doofheid veroorzaakte. c. Verschillende personen Indien men verschillende personen aansprakelijk kan stellen, zijn deze hoofdelijk aansprakelijk. De fabrikant van het onderdeel en deze van het geheel en de schijnbare fabrikant kunnen bijvoorbeeld alle drie tegelijkertijd aansprakelijk zijn. Indien men de schade van één van de drie volledig terugbetaald krijgt, zullen deze onderling verdelen hoeveel wie nu juist moest bijdragen. Er bestaat wel EEN UITZONDERING: de onderdelenexceptie: Stel nu dat de zadelstang en de fiets in zijn geheel door twee aparte fabrikanten wordt geproduceerd en er doet zich schade voor ter hoogte van de stang. Dan zijn er twee mogelijkheden: ofwel is er een gebrek in de zadelstang en kan men zowel de fabrikant van het geheel als van het onderdeel aansprakelijk stellen, want deze zijn hoofdelijk aansprakelijk; ofwel was de zadelstang op zich wel in orde, maar is er door een verkeerde installatie bij de fiets in het geheel een gebrek ontstaan. In het tweede geval is enkel de fabrikant van het geheel aansprakelijk en NIET de fabrikant van het onderdeel. Het betreft dus een exceptie die specifiek bestemd is voor de onderdelen fabrikant. Dit heeft betrekking op de hypothese dat het onderdeel op zich niet gebrekkig is, maar door verkeerde montage gebrekkig is geworden. d. Optreden van een derde Stel nu dat de schade is veroorzaakt door enerzijds een fout van een derde en anderzijds een gebrek in het product. De prof wordt bijvoorbeeld van de baan gemaaid door een wagen waarvan de remmen niet meer werken. De wagen is gebrekkig, maar de schade is dermate hoog omwille van het feit dat de snelheid van de wagen ook aan de hoge kant was. Men kan echter de producent aansprakelijk stellen voor de volledige schade. De producent kan op zijn beurt dan wel verhaal uitoefenen tegen de derde bestuurder. Wanneer het slachtoffer ook in fout was, kan de rechter besluiten tot een gedeelde aansprakelijkheid. Dit is echter d enige mogelijke beperking. Exoneratiebedingen zijn bijvoorbeeld niet toegelaten. 81
IV. Aard en draagwijdte van de aansprakelijkheid a. Foutloze aansprakelijkheid Men gaat uit van een foutloze aansprakelijkheid en exoneratiebedingen zijn dan ook verboden. Het HVB VAN ANTWERPEN (06/04/2011) besliste dat een exoneratiebeding waarbij de producent zijn aansprakelijkheid voor schade die normaal gezien zou worden vergoed probeert te beperken of uitsluiten, verboden is, ongeacht het gaat om lichamelijke schade, dan wel vergoedbare materiële schade. Men mag de aansprakelijkheid op geen enkele manier uitsluiten. Een distributienetbeheerder bepaalde bijvoorbeeld dat hij enkel aansprakelijk kon worden gesteld voor een rechtstreekse fout. Dit is een verboden exoneratiebeding aangezien elektriciteit een product is op grond van de Wet Productaansprakelijkheid en daar een objectieve aansprakelijkheid van toepassing is. Ook het feit of het om een contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheid gaat speelt geen belang (contractueel met leverancier, buitencontractueel met producent). b. Termijn De verjaringstermijn bedraagt drie jaar vanaf het moment dat het slachtoffer de producent aansprakelijk kan stellen. Dit betekent eigenlijk dat de termijn begint te lopen wanneer men door het gebrek schade heeft geleden en wanneer aan de voorwaarden om schadevergoeding te krijgen op grond van de Wet Product Aansprakelijkheid voldaan is. De vervaltermijn bedraagt tien jaar en begint te lopen vanaf de in verkeer stelling van het product. Dit is het moment waarop het product het productieproces verlaat en het wordt aangeboden aan het publiek. De vervaltermijn is een absolute termijn en heeft voorrang op de verjaringstermijn. Wanneer men 8 jaar na de in verkeer stelling schade lijdt door een gebrek aan een product, heeft men nog maar 2 jaar om een vordering in te stellen, ondanks het feit dat de verjaringstermijn 3 jaar bedraagt. De termijn om een vordering te kunnen instellen bedraagt namelijk ‘slechts’ 10 jaar. ARREST O’BYRNE: Een kind had een gebrekkig vaccin gekregen en werd na 10 jaar ernstig ziek. De vervaltermijn was echter overschreden en aangezien deze absoluut is kon geen vordering meer worden ingesteld. c. Verweermiddelen van de producent Zelfs wanneer het gebrek schade heeft veroorzaakt, kan de producent zich zo verweren dat hij niet aansprakelijk kan worden gesteld. Toch moeten deze verweermiddelen restrictief worden ingevuld, aangezien het uitzonderingen zijn en dus beperkend moeten worden geïnterpreteerd. Ze mogen zo weinig mogelijk afbreuk doen aan de rechten die de consumenten in principe hebben. Niet in verkeer gebracht De producent kan aanvoeren dat hijzelf het product niet in het verkeer heeft gebracht, zodat het product eigenlijk het productieproces nog niet heeft verlaten en dus nog niet op de markt is gebracht (materieel element). De producent kan ook aanvoeren dat hij nog niet de bedoeling had om het product op de markt te brengen, maar dat tegen zijn zin toch gebeurde (intentioneel element). Een geneesmiddel wordt bijvoorbeeld gestolen en op de markt gebracht. Dit gebeurde tegen de wil van de producent en dit geval is ook de enige mogelijke betekenis die aan de uitzondering kan worden gegeven. Een ander voorbeeld is deze van de gebrekkige vloeistof die in de nier werd aangebracht. De vloeistof werd in het ziekenhuis zelf vervaardigd en gebruikt tijdens een ingreep in het ziekenhuis. De vloeistof is 82
dus niet in het verkeerd gebracht, want heeft het ziekenhuis niet verlaten, werd als verweermiddel door het ziekenhuis gebruikt. Dit werd niet aanvaard. Het loutere feit dat een product bij derden gebruikt wordt is voldoende om te besluiten dat het in verkeer gesteld werd. Het was dus niet mogelijk in dit geval om zich op de uitzondering te beroepen. Geen gebrek op tijdstip van het in verkeer brengen of gebrek is later ontstaan Het aannemelijk maken door de producent dat het gebrek later is ontstaan of dat het gebrek niet aanwezig bij de in verkeer stelling houdt een omkering in van het vermoeden dat hiervoor werd besproken. Wat moet het slachtoffer juist bewijzen? Er moet een gebrek zijn, er moet schade zijn en er moet een causaal verband aanwezig zijn. Er is een vermoeden dat het gebrek aanwezig was bij de in verkeer stelling, maar zoals ook werd gezegd is dit vermoeden weerlegbaar. Hier kan de producent dus aantonen dat het op een later tijdstip ontstaan moet zijn (positief bewijs) ofwel aannemelijk maken dat het gebrek niet aanwezig was bij de in verkeer stelling (negatief bewijs). Bij het bespreken van dit verweermiddel wijst de prof op het ‘aannemelijk maken’. Betekent dit hetzelfde als ‘bewijzen’? Volgens het HvC is dit niet het geval en is bewijzen vereist wanneer men met zekerheid iets moet aantonen, terwijl aannemelijk maken eerder iets waarschijnlijk maken betekent. Er dient geen absoluut bewijs te zijn, het aannemelijk maken is voldoende. Stel dat een wagen uitbrandt ten gevolge van een storing in het elektrisch systeem van die wagen. Dit is een duidelijk voorbeeld van een gebrek. In de betrokken zaak bleek dat, vooraleer die storing was opgetreden, de eigenaar van de wagen zelf een elektrische alarminstallatie in de wagen had geïnstalleerd en dus met het systeem had geprutst. Hier zou men aannemelijk kunnen maken dat het gebrek later is ontstaan. Een expert zal moeten uitwijzen of er een causaal verband aanwezig tussen de brand en de wijzigingen in de installatie. Afwezigheid van economisch doel en beroepsuitoefening Dit moet beperkend worden ingevuld, zoals blijkt uit het arrest van de nier. Het ziekenhuis beweerde dat zij volledig werden gefinancierd door de overheid en dat de patiënt geen vergoeding moest betalen voor het gebruik van die vloeistof. Het HvJ weerde dit af. Zelfs als het gaat om een instelling die geen winst nastreeft, treedt men nog altijd op in het kader van een beroepsactiviteit. Stel dat de prof voor zijn hobby iets in elkaar knutselt en het daarna verkoopt. Indien er dan een gebrek aanwezig is in het product dat hij verkocht, kan hij niet aansprakelijk worden gesteld op grond van de Wet Product Aansprakelijkheid aangezien hij geen professionele activiteit uitoefende. Overeenstemming met dwingende overheidsvoorschriften Een product wordt gebrekkig door het feit dat men dwingende overheidsvoorschriften heeft gevolgd. Het komt niet veel voor, maar in zo’n geval kan de producent niet aansprakelijk worden gesteld als blijkt dat het gebrek volgde uit verplichtingen opgelegd door de overheid. Er zijn geen voorbeelden terug te vinden in de Belgische Rechtspraak waarin zo’n uitzondering werd aanvaard; wel een waar het werd afgewezen à MEDICIJN BRONCHITIS: Het bedrijf beweerde dat het niet aansprakelijk kon worden gesteld aangezien de overheid de bijsluiter had goedgekeurd. De REA wijst dit af, want je volgt geen dwingend voorschrift. De overheid heeft niet verboden om die bijwerking op te nemen. Enkel wanneer ze dat wel zou gedaan hebben, zou het bedrijf niet aansprakelijk kunnen worden gesteld. Ontwikkelingsrisico Dit verweermiddel sluit aan bij een van de beoordelingscriteria. Men gaat uit van de stand van techniek op het moment van de in verkeer stelling. Een producent kan niet aansprakelijk 83
worden gesteld voor een gebrek wanneer de techniek nog niet bestond om het te voorkomen. Men moet wel rekening houden met de meest geavanceerde kennis die er bestaat, wanneer deze publiek gekend is. Onderdelenexceptie Zie hierboven
84
H2: Consumentenkoop (Artikel 1649 e.v. BW) Het is het doel van de wetgeving om de consument te beschermen wanneer deze vaststelt dat een product niet de werking biedt, die men zou mogen verwachten. De regelen kunnen worden teruggevonden in het Burgerlijk Wetboek. Deze wetgeving is het gevolg van een richtlijn, die minimale harmonisatie nastreefde. Er kunnen dus verschillen bestaan tussen verschillende lidstaten, want de ene staat biedt al wat meer additionele bescherming dan de andere.
A. Toepassingsgebied 1. Consument Een consument is een natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden los van zijn beroepsactiviteit. De regeling beschermt geen rechtspersonen en ook hier past men het bestemmingscriterium toe. Wat met gemengd gebruik? Volgens RS van het HvB van Antwerpen en Gent gaat het in dit geval om hoofdzakelijk gebruik voor privé doeleinden. Wanneer een goed wordt aangekocht en volledig voor professionele doeleinden dient, valt het dus niet onder de bescherming van deze wet. 2. Verkoper Elkeen die consumptiegoederen verkoopt in het kader van zijn beroepsactiviteit kan worden gezien als verkoper. We stellen vast dat het HvC het begrip heeft geïnterpreteerd in de lijn van de Wet Markt Praktijken en dus ook in dezelfde lijn van het WER. Goederen moeten dus worden verkocht in het kader van een economische activiteit die men op zekere duurzame wijze verricht. Men moet dus met regelmaat consumptiegoederen verkopen. CASS 21/01/2010: Het betrof een zaak over een hobby fokker. Wat moet men doen met iemand die dieren verkoopt? Men moet nagaan of die dat toevallig doet of op regelmatige basis. Vanaf het ogenblik dat men tot duurzaamheid kan besluiten is men en verkoper in de zin van de reglementering inzake consumentenkoop. Wat met een VZW? De wet consumentenkoop werd ingevoerd ten tijde van de Wet Handelspraktijken, waarin het begrip verkoper deze betekenis had: een persoon die optreedt in het kader van zijn beroepsactiviteit of ter verwezenlijking van het statutaire doel. Dit laatste stond er specifiek in om de ook VZW’s onder de notie van verkoper te brengen. Wanneer men de definitie van verkoper nu gaat bekijken in het Burgerlijk Wetboek is van deze laatste bepaling geen sprake. Auteurs in de rechtsleer redeneerden dus dat VZW’s niet onder de wet vielen omdat het in de Wet Consumentenkoop niet specifiek stond vermeld en in de WHP wel. De prof sluit zich hier niet bij aan: men mag niet a contrario gaan afleiden. Er moet ook rekening worden gehouden dat de Wet Consumentenkoop een gevolg is van een omzetting van een Europese Richtlijn en dat men de term ‘verkoper’ dus richtlijnconform moet gaan interpreteren. Er wordt enkel vereist dat de activiteit met zekere regelmaat wordt gevoerd. Europeesrechtelijk kan een VZW ook gezien worden als een entiteit die beroepsactiviteiten uitvoert. Stel dat de prof zijn wagen aan een van zijn studenten verkoopt. Kan de student zich op deze wet beroepen? Neen, want de prof handelt niet in het kader van zijn beroepsactiviteit aangezien hij geen professionele verkoper is. Wanneer 2 handelaars onderling aan elkaar een wagen verkopen kunnen zij zich hier ook niet op beroepen. 85
Een particulier koopt een wagen aan bij een garage en zou graag hebben dat die garage zijn oude wagen probeert te verkopen. De garage wil hem niet overnemen, dus niet zelf in eigendom verwerven, om hem dan verder te verkopen. De garage wil de wagen wel voor de particulier verkopen. Op die manier wordt de garage vertegenwoordiger van de particulier. De garage is lasthebber wanneer de wagen wordt verkocht. De koper beroept zich op de wet consumentenkoop, kan dit? In de betrokken zaak zei de rechter dat de mogelijkheid bestond in hoofde van de consument om zich op deze regels te beroepen. De prof vindt dit manifest onjuist, maar de specifieke omstandigheden van de zaak kunnen de analyse natuurlijk beïnvloeden. Wanneer de garage niet aangeeft dat hij optreedt als lasthebber, kan de particulier zich natuurlijk op de wet consumentenkoop beroepen aangezien hij ervan overtuigd is met een verkoper te contracteren. 3. Goederen I. Consumptiegoederen Dit zijn alle lichamelijke roerende goederen, waarvan men op het ogenblik van de levering oordeelt of deze lichamelijk zijn. Goederen die later onroerend worden door incorporatie vallen dus ook nog onder de lichamelijke roerende goederen. II. Lichamelijke roerende goederen Dieren zijn, voor wat de consumentenkoop betreft, ook lichamelijke goederen. De rechtspraak hierover is wel vrij moeilijk. Tweedehandsgoederen zijn ook goederen. Het is niet omdat iets niet nieuw is dat men de wetgeving niet kan toepassen. Er gelden wel specifieke regelen. De garantietermijn bedraagt normaal 2 jaar, maar soms wordt hier contractueel een kortere termijn voorzien zonder dat deze minder dan 1 jaar mag bedragen. Dit kan expliciet of rekening houdend met de aard van het goed. Wat valt hier niet onder? Gas, elektriciteit of water, tenzij het vooraf in een bepaalde hoeveelheid wordt verkocht. Een fles water valt bijvoorbeeld wel onder de wet consumentenkoop, maar water uit de kraan niet. Gas die wordt gebruikt in een woning valt er niet onder, maar een aankoop van een gasfles voor de barbecue dan weer wel. Goederen in uitvoering van een beslag vallen ook niet onder deze wet. 4. Verkoop en bepaalde contracten van aanneming De wet zegt uitdrukkelijk dat de regelen inzake consumentenkoop ook van toepassing kunnen zijn bij te vervaardigen producten. Het goed moet dus nog gemaakt worden of moet op maat worden gemaakt (zoals een maatpak). Ook de installatie van het goed valt onder deze wet. Wanneer men een kast koopt en men komt deze thuis in elkaar steken zal de verkoper niet aan zijn aansprakelijkheid kunnen ontsnappen door aan te tonen dat de installatie verkeerd gebeurd is (ook niet wanneer derden dit doen onder zijn verantwoordelijkheid).
86
B. Wettelijke garantie Wat is de essentie? Wanneer men artikel 1649 BW leest, gaat men nooit de term wettelijke garantie terugvinden. De wet onderscheidt twee soorten garanties: enerzijds de garantie door de wet verplicht (wettelijke) en anderzijds de garantie die men vrijwillig kan verstrekken (commerciële). 1. 3 cumulatieve voorwaarden Wat houdt die wettelijke garantie in? De verkoper is aansprakelijk voor elk gebrek aan overeenstemming dat aanwezig is bij de levering en zich manifesteert binnen een termijn van 2 jaar te rekenen vanaf de levering. Men spreekt daarom ook vaak over de wettelijke garantie van 2 jaar. Dit is echter geen absolute garantie. Men kan dus niet automatisch de verkoper aansprakelijk stellen. Er moet namelijk een gebrek aan overeenstemming zijn in de zin van de wet en het gebrek moet aanwezig zijn bij de levering. Vooral dit laatste punt geeft in de praktijk veel problemen. 2. Onderscheid met commerciële garantie De prof werd enige tijd geleden aangesproken door een student in verband met een probleem inzake consumentenkoop. Men had onder meer een jacuzzi en een douche aangekocht via internet. Wanneer beide worden geleverd en geïnstalleerd blijkt er meer niet dan wel aan te werken. De vraag die men nu moet stellen is: • Betekent dat er een gebrek aan overeenstemming is bij die douche en jacuzzi? • Wat kan men daar als consument tegen doen wanneer er een gebrek aan overeenstemming is? • Wat als de algemene voorwaarden iets bedingen omtrent een gebrek aan overeenstemming? De wettelijke garantie is de garantie waarop men als consument sowieso recht heeft. De wet bepaalt wat de inhoud is van die garantie. De wet bepaalt wanneer de verkoper aansprakelijk is en hij moet de consument bieden wat de wet voorschrijft. De voorwaarden en gevolgen van de aansprakelijkheid worden door de wet geregeld bij wettelijke garantie. Het valt ook op dat de wettelijke garantie steeds wordt verstrekt door de verkoper. Men moet zich dus wenden tot de rechtstreekse contractpartner. De commerciële garantie wordt vrijwillig verstrekt, maar de onderneming is daartoe niet verplicht. Wanneer men beslist om wel degelijk een commerciële en dus vrijwillige garantie aan te bieden, is men ook vrij om de inhoud en voorwaarden daarvan te bepalen. Men kan toepassingsvoorwaarden formuleren die men niet aantreft bij een wettelijke garantie. De verkoper mag wel geen afbreuk doen aan de wettelijke garantie. De commerciële garantie kan worden geboden door de verkoper, maar ook door een derde. Wanneer men bijvoorbeeld een KIA aankoopt, verkrijgt men 7 jaar garantie. Deze wordt echter niet door de verkoper geboden, maar door de fabrikant. Dit is een vrijwillige verbintenis door hetzij de verkoper, hetzij een derde (bij wettelijke garantie zijn het verplichtingen die worden opgelegd voor de verkoper).
87
C. Voorwaarden inzake aansprakelijkheid 1. Gebrek aan overeenstemming met de overeenkomst Aan dit gebrek is sprake wanneer niet wordt voldaan aan een van de criteria. Een goed is maar oke, indien cumulatief wordt voldaan aan de voorwaarden. Als er een ontbreekt of niet genoeg aan voldaan is, vertoont een goed een gebrek. • Een goed moet voldoen aan de beschrijving die de verkoper gegeven heeft: De jacuzzi bevatte in de catalogus enkele functies, maar de geleverde jacuzzi had die niet. • Het goed moet geschikt zijn voor normaal gebruik of in voorkomend geval voor bijzonder gebruik indien dat door de consument werd meegedeeld en door de verkoper werd aanvaard. Dit zijn twee verschillende voorwaarden maar hebben op hetzelfde betrekking, namelijk het gebruik. • Het goed moet voldoen aan de kwaliteit die men normalerwijze mag verwachten. Het moet de prestaties bieden die men gerechtigd is te verwachten. Hier gebeurt een beoordeling in abstracto. Men kijkt naar wat een gemiddeld, normaal en zorgvuldig consument zou verachten. Daarbij gaat men rekening houden met de aard van het goed en de publiekelijk gedane mededelingen of door diens vertegenwoordiger. Waarmee zou men rekening kunnen houden? Bijvoorbeeld de duurzaamheid. Van bepaalde goederen weet men hoe lang ze ongeveer meegaan of men kan ook rekening houden dat het al om een tweedehands goed gaat. Van zo’n goed zal men minder verwachten dan van een nieuw goed (RS heeft die consumentvriendelijk ingevuld). Wanneer een consument iets gaat aankopen aan een lagere prijs, moet men er dan ook van uitgaan dat de kwaliteit minder hoog is? De prof vindt van niet. Er bestaat ook geen rechtspraak over. Wel is het zo dat wanneer men iets aankoopt op de rommelmarkt, men niet dezelfde kwaliteit koopt als in de winkel. Het is dus een feitenkwestie. De kwaliteit van een goed wordt ook mede bepaald door de reclame, ook door de reclame van de producent, zelfs al heeft men een vordering tegen de verkoper. Er zijn ook uitzonderingen: de verkoper kan bijvoorbeeld vooraf verklaren dat de reclame van de producent overdreven is. De verkoper is hiertoe niet verplicht wanneer het gaat om hyperbolische reclame. Een andere mogelijkheid is ook proberen bewijzen dat de consument geen kennis kon hebben gehad van de publieke gedane mededelingen (moeilijk te bewijzen volgens prof). • Toepassing: dieren die een gebrek aan overeenstemming vertonen à een mopshond had een waterhoofd, maar bij verkoop was dit nog niet zichtbaar. Later komt er een onderzoek en de verkoper dacht dat het kwam door dat het puppy’tje gevallen was. Een expert toont echter een aangeboren afwijking aan. De kwaliteit is niet wat men verwacht had, aangezien men er vanuit mocht gaan dat die afwijking er niet was. De verkoper is alsnog aansprakelijk. • Toepassing: een hond die lijdt aan kennelhoest is vaak dodelijk voor de hond. Wanneer zo’n hond wordt geleverd met die ziekte is de verkoper aansprakelijk. Men betaalt vaak een bijzonder hoge prijs voor huisdieren en als die hond dan reeds na vijf dagen overlijdt, zal men procederen. Het is vrij eenvoudig om te zien wanneer een dier een gebrek aan overeenstemming vertoont, maar het is moeilijk om de juiste vergoeding te bepalen. Men heeft zich namelijk gehecht aan het dier. Wat als de kweker de hond terug wilde nemen en 600 betalen, maar de baasjes wilden in het geval van de hond met waterhoofd een operatie, wat gebeurt er dan? Kan een 88
•
consument dan aanspraak maken op een vergoeding voor een dure operatie, terwijl de hond op zich maar 600 euro heeft gekost? In de Belgische rechtspraak hebben de meeste problemen te maken met de verkoop van wagens. Indien een wagen tweedehands wordt verkocht, moet hij wel nog altijd kunnen rijden. Een wagen die na 1 maand in panne staat vertoont dus logischerwijze een gebrek aan overeenkomst. Men heeft de wagen aangekocht voor 1000 euro, maar de herstellingen kosten 3000 euro. Hier is de RS echter wel duidelijk. Een auto van 17 jaar moet nog kunnen rijden na een aantal maanden en de consument mag ook verwachten dat die gedurende zekere tijd op een normale manier kan rijden. De verkoper kan dus aansprakelijk gesteld worden. De groene kaart die werd verkregen bij de keuring alvorens hem te verkopen geeft geen bewijs en hierdoor kan men dus de aansprakelijkheid niet ontlopen.
Wat indien er zich een gebrek vertoont ingevolge de installatie/montagehandleiding? Een installatie die door de verkoper wordt uitgevoerd, maar ook indien die door de consument zelf werd uitgevoerd en het gebrek valt af te leiden uit een fout in de montagehandleiding, kan men besluiten tot een gebrekkig goed. Men kan de verkoper niet aansprakelijk stellen wanneer de consument kennis had van het gebrek of behoorde kennis te hebben van het gebrek bij het sluiten van het contract. Wanneer men een oude telefoon koopt als decoratiestuk voor in de woning, kan men er redelijkerwijze van uit gaan dat die telefoon niet meer zal werken. Men kan de verkoper dus niet aansprakelijk stellen, want men wist dat er niet meer mee kon worden gebeld. Ook wanneer men een oldtimer aankoopt, waarvan men weet dat die niet meer rijdt, kan men de verkoper van die wagen niet aansprakelijk stellen. Een consument dient duidelijk te weten en te beseffen dat het goed niet geschikt is voor normaal gebruik. 2. Gebrek aanwezig bij levering De vraag die hier rijst is, wie de bewijslast draagt. Stel dat een mobiele telefoon niet meer werkt, is dat dan te wijten aan een gebrek aanwezig bij levering of is dat te wijten aan het feit dat hij is blijven liggen in de regen. Wie de bewijslast draagt hangt af van het tijdstip van het zich voordoen van het gebrek. Indien dat gebrek zich voordoet binnen de zes maanden na de levering, geldt er een vermoeden dat dit gebrek aanwezig was bij de levering. Dit is een weerlegbaar vermoeden, maar hierdoor ligt de bewijslast de eerste zes maanden bij de verkoper. Indien men de zes maanden voorbij is, ligt de bewijslast voor de volgende 18 maanden bij de consument. Hij dient te bewijzen dat het gebrek bij de levering aanwezig was. Dit is iets bijzonder moeilijk en zal vaak slechts kunnen worden geleverd door de tussenkomst van een expert. Een deskundige kost echter geld en vrij veel geld. Voor consumptiegoederen dient men dus een afweging te maken: laat ik mijn claim vallen, of ga ik naar de rechter? Als men naar de rechter gaat loopt men natuurlijk ook het risico dat men de zaak niet wint en de kost dus heel hoog wordt. Men heeft namelijk een aangekocht consumptiegoed dat niet meer werkt en daarbij komen ook nog eens de gerechtskosten bij. Het is daarom dat er weinig rechtspraak bestaat over consumptiegoederen met een gebrek die een minder hoge aankoopwaarde hadden. Waar er wel rechtspraak over bestaat: auto’s, laptop, dieren,…. 89
In de praktijk moet men denken: vergeet het dat er een garantie geldt van 2 jaar. Na zes maanden dient men zelf in te staan voor de bewijslast, wat heel moeilijk is. Sommige landen hebben dat vermoeden echter uitgebreid. Ze hebben de termijn van zes maanden verlengd tot een jaar of twee jaar. In die gevallen is er daadwerkelijk een garantie van 2 jaar. Ook zijn er bepaalde praktijken gaande die volgens de prof echt niet door de beugel kunnen. We bevinden ons vooral in de sector van telecomoperatoren. Bij een Belgacom winkel kan men niet alleen een abonnement aanschaffen, maar ook telefoons aankopen. Stel dat een gsm niet meer werkt zeggen zulke winkels vaak: ‘wij kunnen kijken naar uw telefoon, maar u dient eerst 30 euro te betalen en indien het gebrek zich reeds voordeed bij levering, krijgt u de 30 euro terug.’ Consumenten gaan vaak deze kost al niet willen betalen, en ook sneller overgaan tot de aankoop van een nieuwe gsm. Deze praktijk is een oneerlijke manier om de regeling inzake consumentenkoop te gaan beoordelen. De vergoeding is veel te hoog en men zou dit niet mogen eisen. Dit is ook het standpunt van de commissie onrechtmatige bedingen. De verkoper kan het vermoeden dat geldt binnen de eerste zes maanden, kan weerlegd worden, rekening houdend met de aard van de goederen. Het feit dat een goed tweedehands is, daarop zou de verkoper zich kunnen verzetten tegen het vermoeden. Hierop is kritiek gekomen omdat de garantie bij tweedehandsgoederen anders quasi nihil is. 3. Gebrek manifesteert zich binnen de 2 jaar Men moet beginnen rekenen vanaf de levering. Eens de termijn is verstreken, kan men geen beroep meer doen op de wet consumentenkoop. Het is het gebrek dat zich dient voor te doen binnen de 2 jaar. Men moet niet handelen binnen de 2 jaar. Indien men dus na 2 jaar en 1 maand het goed binnenbrengt en men zegt dat het gebrek zich al langer dan een maand voordoet, zou men zich nog kunnen beroepen op de wet consumentenkoop. Het is echter weer moeilijk om aan te tonen dat het gebrek zich reeds langer dan een maand voordoet. Er geldt een zelfde termijn voor alle goederen. Niet alle goederen moeten 2 jaar meegaan (vb. Batterij van een XBOX) maar sommige goederen moeten wel veel langer meegaan dan 2 jaar (vb. Koelkast). Er is wel een bijzondere regeling voor tweedehandsgoederen. Een inkorting tot 1 jaar is mogelijk indien men dat onderling afspreekt. Wat indien de verkoper zelf de termijn beperkt tot zes maanden? Of dat de verkoper zegt (gebeurt veel bij wagens): de wagen wordt verkocht in de staat waarin hij zich bevindt, zonder enige garantie. Dit zijn echter bedingen die in strijd zijn met de wet en aldus nietig. Wat moet men dan doen? Men kan zeggen dat men terugvalt op het feit dat hier eigenlijk niks bedongen is en men terug onder de termijn van 2 jaar valt; of gaat men zeggen dat de termijn moet worden aangepast tot zodra men wetsconform handelt (1 jaar). HVB GENT: We moeten terugvallen op de wettelijke regeling en men gaat kijken naar wat er geldt bij ontstentenis van een beding en dat is de termijn van 2 jaar. De wet consumentenkoop is er nog altijd voor de consumenten en niet voor de verkopers. Het afschrikwekkend effect zou ook weg zijn wanneer men gewoon gaat corrigeren naar wat wettelijk conform is. 90
Wat indien een gebrek zich manifesteert na twee jaar (verborgen gebreken)? De regeling inzake verborgen gebreken is een gemeenrechtelijke regeling. Zolang men zich binnen die twee jaar bevindt moet men dus beroep doen op de wet consumentenkoop. De regeling inzake verborgen gebreken zegt wel dat men een vordering moet instellen binnen een korte termijn. Een deel van de rechtsleer is er van overtuigd dat men die regels niet meer kan inroepen na 2 jaar. De prof gaat hier niet mee akkoord want hij interpreteert die ‘korte termijn’ dat men de vordering zo snel mogelijk moet instellen vanaf wanneer het gebrek zich voordoet. De bewijslast ligt natuurlijk moeilijker indien het gebrek zich lang na de levering voordoet. 4. Termijnen I. Vervaltermijn Er kan een facultatieve meldingstermijn door de onderneming en de consument overeengekomen worden. Men kan in het contract voorzien wanneer de consument een gebrek vaststelt, hij dit moet melden aan de onderneming. De minimumtermijn is 2 maanden. Wat indien de onderneming de facultatief overeengekomen termijn miskent? Dit kan geenszins leiden tot het verlies van vordering volgens de toenmalige minister van Consumentenrechten. In de wet staat dit niet. De partijen kunnen in het contarct ook afspreken wat de gevolgen zijn van de miskenning van zo’n termijN. Dit si ook wat in de praktijk gebeurt. Het is een clausule die voorziet in verval van recht. De verklaring van de minister kan wel gevolg hebben indien er in het contract geen sanctie is opgenomen. II. Verjaringstermijn De verjaringstermijn bedraagt 1 jaar vanaf de vaststelling van het gebrek zonder dat die verstrijking van de verjaringstermijn zich kan voordoen binnen de wettelijke garantietermijn van 2 jaar. Hypothese 1: Vijf maand na de levering doet zich een gebrek voor. De verjaringstermijn verstrijkt na 24 maand, want de verjaringstermijn kan nooit verstrijken vooraleer de wettelijke garantietermijn is verstreken. Hypothese 2: Een gebrek doet zich voor 18 maanden na de levering en we gaan ervan uit dat dit gebrek aanwezig was bij de levering. De vordering verjaart een jaar later, dus 30 maanden na de levering. Je zal wel moeten aantonen dat het gebrek zich heeft gemanifesteerd binnen de 2 jaar. Een eventueel herstel van een goed of een vervanging van schorst enkel de termijn en stuit hem niet. Stel nu dat er zich na 18 maand een gebrek voordoet en het goed wordt ingeleverd bij de onderneming. 1 maand later is het goed hersteld. Na 23 maand wordt er opnieuw een gebrek vastgesteld. De vordering verjaart dus na 31 maand. Een stuiting zou impliceren dat er na de vervanging een volledig nieuwe termijn begint te lopen en dat is niet. De verjaring wordt enkel geschorst voor de periode dat het goed in vervanging was. 5. Bijzondere vraag à Lot van de zichtbare gebreken Stel dat men een zwart lederen salon koopt op basis van een catalogus. Dat salon wordt na een paar weken geleverd en blijkt knalroos te zijn. Wat zou men eigenlijk moeten doen? Vanuit het gemeen verbintenissenrecht zegt men dat de zichtbare gebreken worden 91
aanvaard, wanneer men niet direct protesteert. Wijzigt de wet consumentenkoop dat? Schaffen zij die spoedige protestplicht af? Daaromtrent bestaan 2 strekkingen en de rechtspraak heeft zich daar nog niet over uitgesproken. Ten eerste is er de strekking die wordt verdedigd door klassieke academici verbintenissenrecht. Zij zijn van oordeel dat een regeling inzake consumentenkoop een van de essentiële regels van het verbintenissenrecht aan de kant schuift. (oordeel van Samoy, Sofie Styns). Ten tweede is er de strekking van mensen die zich bezighouden met consumentenrecht. Zij zeggen dat men niet teveel een nationale reflex mag hebben en de regels moeten worden bekeken vanuit de Europese Richtlijn: voor elk gebrek aan overeenstemming moet de consument minstens over die meldingstermijn van 2 maand beschikken. Indien er geen meldingstermijn is voorzien zou men eigenlijk kunnen protesteren gedurende een termijn van 2 jaar. Een argument dat werd voorgesteld door de verbintenisrechtelijke strekking is zeker niet correct. Men beriep zich op de regel die stelt dat er geen gebrek is aan overeenstemming indien de consument het gebrek kende bij het sluiten van het contract. Dit klopt niet, want het gaat niet over het sluiten van het contract, maar over het moment van de levering. Hun tweede argument dat zij aanvoeren is dat men bij ontstentenis van termijn niet kan aanvaarden dat men eerst 23 maanden in de roze salon zou blijven zitten, om dan na 24 maanden te zeggen dat men een zwarte salon wou. Hier ligt er echter geen fout in die termijn van 2 jaar, maar misbruikt de consument gewoon zijn rechten. Volgens de prof voldoen de regels van het rechtsmisbruik.
D. Rechten van de consument De keuze tussen de drie mogelijkheden is niet absoluut. Er geldt een soort van hiërarchie. Het is pas wanneer herstel of vervanging om een of andere reden niet mogelijk is, de consument zich kan beroepen op een prijsvermindering. Men geeft dus de voorkeur aan een uitvoering in natura. Wanneer men geconfronteerd wordt met een gebrek aan overeenstemming en de aansprakelijkheid van de verkoper duidelijk is, MOET men zich wenden tot de verkoper tot herstel of vervanging door de verkoper. Indien men dat niet doet en men gaat naar een derde om het goed te laten herstellen, leidt dit tot een verval van recht. 1. Herstel of vervanging door de verkoper Een herstelling of een vervaging moet kosteloos gebeuren. Wanneer een persoon dus gedurende enige werkuren aan een goed moet besteden, is die kost ten laste van de verkoper. Het Hof van Justitie heeft in een aantal specifieke gevallen de kosteloosheid van een herstel/vervanging ruim geïnterpreteerd. HVJ ZAAK QUELLE: Een fornuis werkt niet meer en de verkoper wil het herstellen. De verkoper vraagt wel een verbruiksvergoeding voor de termijn dat men het fornuis wel heeft kunnen gebruiken, in ruil voor een volledig nieuw fornuis. Volgens HvJ betekent kosteloos dat er geen vergoeding kan worden gevraagd voor het gebruik alvorens het gebrek zich heeft voorgedaan. Het is fundamenteel voor de consument dat die vervanging kosteloos is. HVJ WEBER/PUTZ: Weber koopt vloertegels aan en hij legt een groot stuk van die vloer samen met zijn broer. Nu blijkt er op een aantal tegels vlekken aanwezig te zijn. Die vlekken blijken onmogelijk uit te wissen zijn. De gebroeders eisen dus een vervanging. Ze eisen ofwel 92
een vergoeding van het uitbreken van die vloer en het opnieuw leggen ervan of dat er op kosten van de verkoper een vloer wordt uitgebroken en opnieuw wordt gelegd. In de zaak Putz gaat het om een gelijkaardige situatie maar het gaat hier om een vaatwasmachine. De vaatwasmachine was online besteld en werkt na een paar maand niet meer. Wat eist de consument nu? Hij eist dat de kosten die worden gemaakt door de onderneming om de vaatwasmachine uit te breken en opnieuw te installeren worden vergoed door de verkoper. Wat zegt het Hof? Indien de consument te goeder trouw overging tot installatie zonder dat hij het gebrek kende, moeten alle kosten worden gedragen door de verkoper. Indien blijkt dat die kosten bijzonder hoog oplopen en men vaststelt dat die kosten hoger worden dan de verkoopprijs van het goed, moet de nationale rechter de bevoegdheid hebben om die kost te gaan beperken. De rechter moet rekening houden met de ernst van het gebrek, met de waarde van de goederen zonder het gebrek, maar ook met een hoog niveau van consumentenbescherming. Indien we ons binnen het gebied van vervanging of herstelling bevinden heeft de consument wel de vrije keuze tussen de twee. Die keuze is niet absoluut. Indien de keuze voor vervanging onredelijk of buiten verhouding is kan men daar niet aan voldoen. In bepaalde gevallen is een van de beide rechtsmiddelen niet mogelijk. Een tweedehandswagen kan niet vervangen worden, omdat een vervanging impliceert dat men hetzelfde goed in de plaats krijgt. In sommige gevallen is een herstel niet mogelijk (tegelvloer met onuitwisbare vlekken). Stel nu dat er slechts 1 rechtsmiddel mogelijk is en tegenover een prijsvermindering of ontbinding brengt dit zeer hoge kosten met zich mee. VREDERECHTER LANDEN/ZOUTLEEUW: Een tweedehandswagen wordt aangekocht voor 1600 euro en de kost van het herstel zou vele malen hoger zijn dan de oorspronkelijke aankoopprijs. Het vredegerecht besliste dat een herstel ook buiten proportie kan staan ten opzichte van de ontbinding. De koop werd dus ontbonden. HVJ: Ook al is de prijs disproportioneel, men kan vervanging/herstel niet weigeren omwille van die kosten. De nationale rechter heeft wel de mogelijkheid om enigszins die kosten te gaan beperken. Wat zegt het Hof dan in een volgende beslissing? Wanneer die consument geen vergoeding krijgt van zijn volledige schade, moet hem de mogelijkheid worden gegeven om te opteren voor de ontbinding van de overeenkomst. Wat met dieren, die men niet wil laten vervangen? Vervangen kan immers voor immense overlast zorgen. Het dier kostte echter 600 euro en de operatie 3000 euro. Kan men als verkoper opteren voor het feit dat men geen recht heeft op herstel omdat het in onredelijke verhouding ligt met de aankoopprijs? Neen, maar men gaat zich steunen op de theorie van het rechtsmisbruik. Wanneer de vervanging door de verkoper wordt aangeboden en men gaat er als consument niet op in, omwille van emotionele redenen en men gaat in op herstel, moet de consument begrijpen dat de verkoper niet de gehele kost op zich zal nemen. Anders maakt men zich schuldig aan rechtsmisbruik. Wanneer een goed keer op keer stuk gaat en men herstelt het goed telkenmale kan men als consument op de duur aanvoeren dat die herstelling grote overlast inhoudt en een vervanging eisen.
93
2. Prijsvermindering of ontbinding Er kan geen ontbinding worden gevorderd bij gebrek met geringe betekenis. Een consument had een salon besteld en werd geleverd met ronde poten, terwijl hij vierkante poten wilde. De rechtbank aanvaardde de ontbinding niet omwille van gebrek met geringe betekenis. In een Spaanse zaak ging het om de koop van een cabrio, waarbij iets lekte in het dak. De Spaanse rechter besliste dat niet kon worden overgegaan tot ontbinding omdat dit een gebrek van geringe betekenis is. à Feitenkwestie Om ontbinding te bekomen dient men naar de rechter te stappen, maar wie beslist of het gebrek gering is? Dit is niet in de wet bepaald, maar men gaat er van uit dat diegene die de ontbinding wil, moet aantonen dat het gebrek voldoende ernstig is. Wat zijn de gevolgen van een ontbinding? Er gebeurt teruggave van goed en prijs. Toch indien men een goed gedurende enige periode normaal heeft kunnen gebruiken, zal men niet de gehele aankoopprijs terugkrijgen. Er zal een gebruiksvergoeding worden aangerekend. De rechter bepaalt een passende prijs die aan de consument moet worden terugbetaald. SOLEDAD/AUTOCIBA: Spaanse consument vordert ontbinding ten gevolge van lek in het dak van de auto. Spaanse rechter staat dit niet toe omwille van gebrek van geringe betekenis. In het Spaanse recht is het zo dat wanneer een vordering wordt afgewezen, men geen enkele andere vordering nog kan instellen. Men kan dus ook geen passende prijsvermindering meer vragen. Hij had dat al in zijn eerste vordering in subsidiaire orde moeten vragen. De prejudiciële vraag die aan het hof werd voorgelegd, betrof niet de vraag of het gebrek van een geringe betekenis was, maar of dat het Spaanse recht wel in overeenstemming is met het Europese recht. Het Hof redeneert hier naar analogie zoals in zaken met oneerlijke bedingen: men gaat uit van een hoog niveau van consumentenbescherming en men gaat er van uit dat consumenten/sommige advocaten de rechten van de consument niet kent. Het kan niet dat een consument die ten onrechte de ontbinding vordert, ook volledig in de kou blijft staan. De rechter moet hem op de mogelijkheid wijzen dat de vordering nog zou kunnen worden gewijzigd, of dat het mogelijk is om achteraf nog een vordering in te stellen. Een efficiënte bescherming van een consument vereist ook de nodige betrokkenheid van de rechter. Dit sluit aan bij het ambtshalve opwerpen van het bestaan van een oneerlijk beding. Men gaat uit van de subsidiariteit van enerzijds herstel/vervanging ten opzichte van ontbinding/prijsvermindering. Soms vordert men al direct een ontbinding terwijl dat niet kan, of men doet direct beroep op een derde zonder de verkoper de kans te geven om nog aan de verwachtingen van de consument te voldoen. Belgische rechtspraak is hier altijd bijzonder streng en ziet het beroep doen op een derde als verval van recht. Wanneer er een gebrek is en de verkoper is aansprakelijk heeft hij hier eigenlijk contractbreuk gedaan. Wanneer hij dan zijn goed bij een derde laat bestellen voor 500 euro en het heeft hem origineel 1000 euro gekost, is het logisch dat hij zijn 1000 euro niet kan krijgen, maar men zou wel 500 euro kunnen vorderen. Er kan misschien wel een oplossing voor deze rechtspraak in het arrest SOLEDAD/AUTOCIBA. De rechter zou de ontbinding niet kunnen uitspreken omwille van de rechtshiërarchie, maar men zou wel kunnen tussenkomen. Het feit dat een consument in de kou blijft staan, louter omdat hij de rechtshiërarchie niet respecteert, kan niet. Het gaat integraal tegen de vereiste van een effectieve consumentenbescherming. 94
3. Aanvullende schadevergoeding Het feit dat een consument zich op een van bovenstaande rechtsmiddelen heeft kunnen beroepen, wil niet zeggen dat hij geen schadevergoeding zou kunnen krijgen. Een voorbeeld dat al enkele keren in de rechtspraak aan bod is gekomen: een consument rijdt met de wagen en wordt plots geconfronteerd met een gebrek aan overeenstemming; de motor is namelijk oververhit. Wat moet men doen? Men moet stoppen en op grond van wet consumentenkoop zal men de wagen kunnen laten herstellen. Dit dekt waarschijnlijk niet alle kosten, want er kunnen takelkosten. Voor deze additionele kost, additionele schade zal men vergoeding kunnen krijgen. Een tweede voorbeeld waarbij een wagen wordt vervangen, leidt ook tot het feit dat men voor die nieuwe wagen een nieuwe inschrijvingstaks zal moeten betalen. Hiervoor kan dan ook aanvullende schadevergoeding worden gevraagd. 4. Schadebeperkingsplicht Men mag het gebrekkige goed niet verder gebruiken, waardoor de schade ernstiger zou worden. Indien men dit toch doet is het een schending van de schadebeperkingsplicht.
E. Commerciële garantie 1. Omschrijving Een commerciële garantie is een vrijwillige toekenning van de verkoper of fabrikant. Hij zal zich op enigerlei wijze bekommeren over het goed indien er iets mee gebeurt. Men kan een positieve garantie bieden, moet meer zijn dan de wettelijke garantie: verlenging van de termijn van vermoeden, uitbreiding van de rechtsmiddelen,… De verschijningsvorm van een commerciële garantie heeft geen enkel belang. Dit kan zowel opgelijst staan in mooi documentje, maar kan evengoed op het kassaticket staan. 2. Bindend karakter De garantie is verbindend voor de onderneming. Dit kan niet enkel blijken uit de tekst van de garantie zelf, maar ook door wat bijvoorbeeld in reclame is gezegd. Het bindend karakter betreft de contract verhouding tussen de fabrikant en de consument. 3. Behoud van wettelijke bescherming De fabrikant moet iets extra bieden, vb.: een fabrieksgarantie van 7 jaar of 150.000 kilometer, volgens het eerst bereikte criterium (zonder kilometerbeperking tijdens de eerste 36 maand) à KIA. Is dit geldig? Ja, maar de verkoper kan zich niet beroepen op de beperkingen van de commerciële garantie om zich te ontdoen van de wettelijke garantie. Wanneer bijvoorbeeld wordt gevraagd om een garantiekaart in te vullen en je doet dat niet, dan verlies je de commerciële garantie, maar nooit de wettelijke. à Goede raad: kopieer kassaticket onmiddellijk bij goederen van bepaalde waarde, omdat de inkt vaak verdwijnt. à Wat men ook vaak hoort: sorry maar u kan geen aanspraak maken op de wettelijke garantie, aangezien men de originele verpakking niet meer heeft. Wat men in de praktijk heel vaak ziet gebeuren is dat men u een commerciële garantie aanbiedt tegen betaling: men heeft een wettelijke garantie van 2 jaar, maar tegen betaling krijgt men een extra garantie van 5 jaar. Dit blijft ook vallen onder de regels van commerciële garantie. Men moet dit nog altijd onderscheiden van verzekeringscontracten 95
voor schadegevallen. Wanneer men vandaag een Smartphone aankoopt, wordt vaak gevraagd of men een extra garantie zou willen. Ook vragen ze vaak of men bijvoorbeeld een contract wil afsluiten tegen valschade. Dit valt niet onder deze regels, aangezien het niet gaat om een gebrek aan overeenstemming.
96
DEEL 3-‐ MINNELIJKE INVORDERING VAN SCHULDEN VAN DE CONSUMENT H1: MINNELIJKE INVORDERING VAN SCHULDEN VAN DE CONSUMENT A. Invordering van Schulden Er bestaan een aantal spelers op de markt die achterstallige schulden invorderen bij consumenten en ondernemingen. Om schulden van consumenten terug te vorderen, zijn bijkomende waarborgen vereist. Men gaat eigenlijk schulden invorderen zonder uitvoerbare titel. Incassobureaus deden soms aan bepaalde wanpraktijken. Men kwam consumenten soms echt bedreigen of publiekelijk vernederen. Er kwam een wetsvoorstel waarbij een verbod werd geformuleerd om voor andermans rekening schulden van consumenten in te vorderen. Dit stuitte op heel wat protest en het voorstel werd geamendeerd. Er kwamen gedragsregelen voor de minnelijke invordering van schulden van de consument. Men kan de taak van de incassobureaus niet afschaffen, maar de miskenning van die regels worden civielrechtelijk gesanctioneerd, waarbij het er op neer komt dat de consument wordt vrijgesteld van betalingsverplichting. Het belang van het onderscheid vindt zich daar dat de regelen die gelden voor activiteit van minnelijke invordering ruimer zijn dan de regels voor de gewone minnelijke invordering.
B. Toepassingsgebied 1. Minnelijke invordering De gewone minnelijke invordering betreft een situatie waarbij iemand een schuld tracht te innen zonder een uitvoerbare titel. Wie die persoon is, is irrelevant. Stel dat A van B nog 100 euro moet krijgen en men schakelt daar iemand voor in, is dat geen enkel probleem, zolang B maar een consument is. 2. Activiteit van minnelijke invordering Hier moet het gaan om een beroepsactiviteit, waarbij men voor andermans rekening schulden gaat invorderen. Dit gebeurt in de praktijk door incassobureaus, advocaten en gerechtsdeurwaarders. Zij doen dat wel degelijk in het kader van hun beroepsactiviteit. Vroeger waren advocaten en gerechtsdeurwaarders uitgesloten van de regels van de minnelijke invordering. Sinds 2009 vallen zij wel degelijk onder de personen die in hun activiteit minnelijke invorderingen gaan doen. De invordering tegen betaling van overgenomen schulden, valt ook onder deze regeling aangezien men hierdoor de wet zou kunnen omzeilen. Mocht men enkel verbieden om voor andermans rekening schulden te gaan invorderen, dan zou men de wet makkelijk kunnen vermijden door te zeggen dat de schulden werden overgenomen en dus voor eigen rekening worden ingevorderd. 97
Een uitzondering: Er is geen activiteit van minnelijke invordering van schulden wanneer men heeft bijgedragen tot het tot stand komen van de verhouding, die aanleiding heeft gegeven tot de schuld. Verhuurders doen vaak beroep op een immo-‐kantoor die dan op zoek gaan naar huurders. In de praktijk gaat dat immo-‐kantoor niet alleen op zoek naar huurders, maar eens het contract gesloten is, ook zal zorgen voor de verdere opvolging van het contract. Het zal de huurgelden innen en stappen ondernemen indien die huurgelden niet worden betaald. Indien zo’n makelaar de schulden van zo’n huurder gaat invorderen, is dat dan een activiteit van minnelijke invordering? Volgens de letter van de wet wel. Zij doet dan in het kader van haar beroepsactiviteit en ze doet dat voor andermans rekening. Het immo-‐ kantoor heeft wel bijgedragen tot het sluiten van het contract tussen verhuurder en huurder en daardoor gaat dus het vastgoedkantoor niet beschouwd kunnen worden als een entiteit die een activiteit heeft van minnelijke invordering van schulden. 3. Schulden van de consument De wet geldt alleen in de mate waar er schulden worden ingevorderd van de consument. Men moet dit hier gaan invullen op dezelfde manier als in het WER. I. Bestemmingscriterium Het gaat om een persoon die schulden is aangegaan voor hoofdzakelijk privédoeleinden. Men moet kijken naar de bestemming van het goed of die dienst waarvoor de schuld is aangegaan. II. Gemengde schulden III. Bewijslast
C. Bescherming privé-‐leven Artikel 3 bevat een aantal verboden gedragingen. Er zijn twee belangrijke vaststellingen. Deze gelden voor iedereen die tot minnelijke invordering overgaat. 1. Van toepassing op elke minnelijke invordering Ten eerste geldt artikel 3 voor elke minnelijke invordering. Het is dus niet vereist dat het gaat om een activiteit van minnelijke invordering. Elke invordering zonder uitvoerbare titel dient deze gedragsregelingen te respecteren wanneer het gaat om het invorderen van schulden bij een consument. 2. Algemene bepaling We gaan in hoofdzaak aandacht besteden aan paragraaf 2 van artikel 3 waarin een lijst met verboden gedragingen staan. Deze lijst bevat een niet-‐limitatieve opsomming. Dit blijkt uit paragraaf 1 van artikel 3 die een soort van algemeen vangnet bevat, een soort catch-‐all bepaling waar men zaken kan gaan onderbrengen die niet in de opsomming van paragraaf 2 voorkomen. Het verbiedt elke gedraging/praktijk die ofwel de consument kan misleiden of zijn privacy kan schenden. 3. Lijst van verboden gedragingen I. Verwarring creëren omtrent hoedanigheid invorderaar Een eerste verbodsbepaling die men terugvindt verbiedt om een verwarring te creëren omtrent de persoon die tot invordering overgaat. Dit is een bepaling die vooral slaat op bepaalde praktijken van incassobureaus. Wat deden zij juist? Incassobureaus vermeldden 98
vaak de afbeelding van vrouwe justitia op hun briefpapier, zodat schuldenaren niet zouden denken dat de brief van incassobureaus afkomstig was, maar van een gerechtelijke instantie of deurwaarders. Een tweede praktijk die vaak voorkwam was dat de personen bij het incassobureau hun brieven gingen ondertekenen met ‘Meester’ of ‘Inspecteur’, terwijl deze personen noch advocaat, noch mensen zijn die bij de politie werken. II. Mededeling die onjuiste bedreigingen bevat Een tweede verbodsbepaling betreft het voorzien van onjuiste juridische bedreigingen. Men mag dus in het kader van invorderen van schulden van een consument geen zaken uiten/geen bedreigingen uiten die vanuit juridisch oogpunt onjuist zijn. Men mag wel gaan dragen met zaken die wel correct zijn, vb.: wanneer een brief wordt verstuurd in het kader van een minnelijke invordering bij een consument mag men wel zeggen dat als er binnen de maand niet betaald wordt een gerechtelijke procedure zal worden opgestart en men voor de rechtbank zal moeten verschijnen. Dit is een bedreiging, maar die is juridisch wel correct. Wat mag men niet doen? Men mag niet dreigen dat indien er binnen de maand niet betaald wordt, beslag zal worden gelegd op de goederen van de schuldenaar. Dit klopt niet, want men dreigt met een uitvoerbaar beslag en een minnelijke invordering bevat niet eens een uitvoerbare titel. III. Inning van niet voorziene of wettelijk toegestane bedragen Een zeer belangrijke regel is het verbod om bedragen te gaan innen die noch door de overeenkomst zijn voorzien of door de wet zijn toegestaan. Wat kan men dan wel gaan invorderen, rekening houdend met een situatie waarbij iemand een schuld niet op tijd betaald? Men kan de schuldvordering zelf invorderen, nalatigheidsintresten aan de wettelijke intrestvoet (2,75%) of een intrest die contractueel bepaald is en eventueel hoger ligt (vb. 8%). Er kan ook een forfaitaire schadevergoeding worden ingevorderd, indien er een schadebeding aanwezig is in het contract. Wat deze regel eigenlijk zegt is dat wanneer er in het contract geen nalatigheidsintrest of schadebeding is voorzien, men enkel datgene wat door de wet is toegestaan kan vragen. Wat zegt de wet? Een nalatigheidsintrest mag worden gevraagd aan de wettelijke intrestvoet vanaf de ingebrekestelling. De wet bepaalt geen grens met betrekking tot contractueel vastgestelde nalatigheidsintresten. Hier kan men wel rekening gaan houden met de regels inzake onrechtmatige bedingen. IV. Inning van de schuld in aanwezigheid van of bij een derde Hier gaat het om 2 verschillende hypothesen. Ten eerste is er de inning van schuld in aanwezigheid van een derde. Waarom? Dit is een situatie die de privacy van de schuldenaar schendt (zie voorbeeld van incassobureau dat langsgaat bij een café van de schuldenaar en deze vernedert in bijzijn van zijn vrienden). De vraag is hoever men moet gaan in de interpretatie van die regel. Een leuk voorbeeld gegeven door een collega prof in Antwerpen betrof het feit dat een bepaald incassobureau rondrijdt met wagens waarop in vrij grote letters staat dat het gaat om een wagen van een incassobureau. Als de schuldenaar in een woonwijk woont en men parkeert die wagen op de oprit, dan kunnen alle buren zien wie er komt aanbellen. Mag dat? De lijst met opsommingen moet restrictief geïnterpreteerd worden, dus in eerste instantie zegt de prof dat men zo’n wagen niet kan zien als een verbod van vordering in aanwezigheid van een derde. Er is echter ook de algemene bepaling die in paragraaf 1 vermeld wordt, waarin elke schending van privacy van de consument verboden is. Er is met betrekking tot die wagens nog geen rechtspraak te vinden, maar men zou deze catch-‐all bepaling hier wel kunnen gebruiken. 99
Wat mag men ook niet doen? Men kan niet de schuld proberen innen bij een derde. Stel dat zoonlief een bepaalde schuld niet heeft betaald en men weet wie de ouders zijn, zodat men daar kan proberen invorderen. Let op, dit betekent niet noodzakelijk dat een praktijk van loondelegatie verboden is. Wanneer een consument bij wege van zekerheid bij het aangaan van een schuld zijn loon gaat overdragen (de toelating geven aan de schuldeiser om de schuldvordering bij de werkgever te gaan innen) is dit niet noodzakelijk verboden. V. Belagen van de schuldenaar Men mag de schuldenaar niet belagen die zijn schuld uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist. Wat betekent belagen? Waar komt dit woord nog voor? In de strafwet, wanneer het gaat om een stalken van een persoon, wordt dit woord ook gebruikt. Is er dus slechts een verbod wanneer de schuldenaar echt wordt gestalkt? De minister antwoordde hierop dat het woord een autonome betekenis krijgt en dat het niet om stalking gaat, maar dat het meer is dan louter lastig vallen. Het is vereist opdat men deze specifieke verbodsbepaling zou kunnen inroepen dat de schuldenaar niet alleen wordt belaagd, maar dat hij die schuld ook heeft betwist om bepaalde redenen. Is het dan wel toegestaan dat een schuldenaar wordt belaagd zonder dat hij die vordering betwist heeft? Neen, want dan kan men weer teruggaan naar paragraaf 1. Er zijn nog een aantal andere zaken terug te vinden in paragraaf 2 die weinig verdere uitleg vragen.
D. Activiteit van minnelijke invordering De regelen die we vanaf nu gaan bekijken gelden enkel voor mensen die een activiteit tot minnelijke invordering voeren. De schuldenaar zelf of iemand die buiten zijn beroepsactiviteit overgaat tot minnelijke invordering zijn niet onderworpen aan deze regels, maar incassobureaus, deurwaarders en advocaten wel. Wanneer men de wetgeving tot stand heeft gebracht, is dit gebeurd uit de optiek dat incassobureaus door en door slecht zijn en dat advocaten en gerechtsdeurwaarders goede mensen zijn. In 2009 is dit al iets gecorrigeerd doordat advocaten en gerechtsdeurwaarders nu ook onder de activiteit van minnelijke invordering vallen (daarvoor enkel onder artikel 3). Er gebeuren een aantal praktijken die niet door de beugel kunnen. Er bestaan gerechtsdeurwaarders die hun handtekening lenen aan incassobureaus. Wanneer mensen die regelmatig hun schulden niet betalen een brief krijgen van incassobureaus reageert men hier vaak luchtig op, maar wanneer ze het woord ‘gerechtsdeurwaarder’ zien is men vaak wat meer in paniek. Het ondertekenen van brieven van incassobureaus door een gerechtsdeurwaarder is dus deontologisch niet verantwoord. 1. Voorafgaande inschrijving Men moet in het bezit zijn van een voorafgaande inschrijving bij de FOD Economie. Die regel is vooral van belang in het kader van administratieve sancties waarin de wet voorziet. De wet voorziet in de mogelijkheid om die inschrijving te schrappen of schorsen wanneer een entiteit die zich bezighoudt met een activiteit van minnelijke invordering de wet miskent.
100
2. Verzekering beroepsaansprakelijkheid Incassobureaus moeten een specifieke verzekering beroepsaansprakelijkheid hebben. Waarom dit belangrijk is zal straks blijken wanneer het gaat over de civiele sanctie. Dit geldt ook weer niet voor advocaten en gerechtsdeurwaarders omdat zij vanuit hun eigen plichten al dienen te beschikken over een verzekering beroepsaansprakelijkheid. 3. Schrapping en schorsing (= administratieve sanctie) Wat is het verschil tussen een schrapping en een schorsing? Bij schrapping verdwijnt men van de lijst en kan men de activiteit enkel uitvoeren wanneer men een nieuwe inschrijving bekomt. De wet bevat hier een belangrijke beperking dat wanneer men 2 keer een schrapping heeft ondergaan, men definitief van de lijst verdwijnt. Bij een schorsing wordt men gewoon tijdelijk van de lijst verwijderd. Deze regel geldt echter niet voor advocaten en gerechtsdeurwaarders. Dit is niet zo verbazend omdat zij hun eigen tuchtorgaan hebben en aldus ook hun eigen inschrijving. Dit geeft voldoende garanties opdat consumenten niet zouden worden misleid.
E. Vergoeding 1. Door overeenkomst bepaald Artikel 5 verbiedt de invordering van bedragen die niet door de overeenkomst zijn voorzien. Het artikel spreekt dus niet over bedragen die wettelijk zijn toegestaan, wat dus betekent dat men kan overgaan tot invordering tot contractueel voorziene nalatigheidsintresten en tot een contractueel voorzien schadebeding. Dit betekent dat men de nalatigheidsintresten vanaf ingebrekestelling in de wet bepaald niet zou kunnen vorderen. Is dit de bedoeling? Neen, dit zou in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel. Het is niet omdat incassobureaus overgaan tot het invorderen van schulden, dat zij geen wettelijke nalatigheidsintresten kan vorderen. 2. Artikel 1153 BW? 3. Kosten ingebrekestelling door gerechtsdeurwaarder Tot voor 2009 gingen gerechtsdeurwaarders over tot inning van aanmaningsrechten. Het zijn rechten die werden voorzien in een KB en dus wettelijk werden toegestaan. In de rechtsleer was men de mening toegedaan dat deze echter niet konden worden gevraagd bij een minnelijke invordering. Men viel toen nog onder artikel 3 (zodat het eigenlijk wel zou kunnen) maar vanaf 2009 onder artikel 5. In de parlementaire voorbereiding bleek duidelijk dat gerechtsdeurwaarders vanaf dan die aanmaningsrechten niet meer kunnen invorderen, tenzij dit contractueel is voorzien. Bij kantoren die regelmatig overgaan tot minnelijke invordering van schulden is dit wel een groot bedrag dat wegvalt (8 euro per dossier).
F. Ingebrekestelling 1. Eerste stap, ingebrekestelling Wanneer het gaat om een activiteit van minnelijke invordering, moet de ingebrekestelling starten met een schriftelijke ingebrekestelling. Volgens de prof mag dit ook elektronisch gebeuren.
101
2. Wachttermijn, bijkomende maatregelen Na die zending van ingebrekestelling, waarin de consument wordt aangemaand om zijn schuld te betalen dient een wachttermijn te worden gerespecteerd van 15 kalenderdagen. Binnen die termijn mag men geen bijkomende maatregelen nemen. 3. Verplichte vermeldingen Een aantal vermeldingen dienen worden opgenomen: wie is de schuldeiser, wie is de schuldenaar, wat is het bedrag dat wordt ingevorderd,… Men moet ook uitdrukkelijk gaan aangeven dat binnen die termijn van 15 dagen (wachttermijn) geen verdere invorderingen zullen geschieden. Gaat het om een invordering van een advocaat of gerechtsdeurwaarder, dan moet daar nog iets bijkomend bijstaan: “Deze brief betreft een minnelijke invordering en geen rechtelijke invordering (dagvaarding voor de rechtbank of beslag)”. Men heeft hier de consument willen beschermen door het feit dat consumenten vaak zullen denken bij een brief van een advocaat of deurwaarder dat zij reeds voor de rechtbank worden gedaagd. De prof vraagt zich echter af of deze beschrijving voldoende is. Er zijn heel wat minder aandachtige consumenten die niet goed weten wat dit betekent. Men mag de kennis die vaak worden geconfronteerd met een bepaalde schuldenlast niet overschatten.
G. Huisbezoek Eens die ingebrekestelling met wachttermijn is verstreken, mag men de schuldenaar thuis gaan opzoeken om die schulden te betalen. In het eerste wetsontwerp ging men uit van een algemeen verbod op huisbezoek, wat men daarna heeft afgezwakt tot het respecteren van die wachttermijn. Er moet echter aan een aantal voorwaarden voldaan zijn. 1. Schriftelijk document Er moet een schriftelijk document worden voorgelegd, met een aantal verplichte vermeldingen. 2. Bepaalde vermeldingen De vermeldingen zijn hetzelfde als in stap 1, aangevuld met de vermelding van de persoon die overgaat tot huisbezoek. 3. Bepaald formalisme Er moet in vette letters worden vermeld dat de consument het huisbezoek kan weigeren of op elk moment kan beëindigen. Het is aan het incassobureau om te bewijzen dat zij dit document hebben voorgelegd. Wanneer men dit niet respecteert is de sanctie dramatisch. De prof spreekt hier ook alleen over incassobureaus, omdat dit een praktijk is die niet gebeurd door advocaten of gerechtsdeurwaarders. 4. Betaling tijdens huisbezoek I. Betalingsbewijs Betaling kan gebeuren tijdens het huisbezoek, maar dan moet door het incassobureau een betalingsbewijs worden gegeven. II. Bewijslast Het incassobureau moet bewijzen dat dit bewijs van betaling is gegeven. De bewijslast rust dus op het incassobureau. Wie draagt in het gemeen recht het bewijs van betaling? Diegene 102
die beweert betaald te hebben. Het is nog steeds eerst aan de consument om te bewijzen dat hij bij gelegenheid van dat huisbezoek tot betaling is overgegaan. Deze regel houdt dus geen afwijking van artikel 1315 BW. Er vindt hier geen omkering van bewijslast plaats. Het is aan de consument om te bewijzen dat hij heeft betaald, en pas dan is het aan het incassobureau om te bewijzen dat zij dat document hebben afgegeven.
H. Sanctionering 1. Vordering tot staken Een concurrerend incassobureau, een consumentenorganisatie of eventueel een individuele consument zou een vordering tot staken kunnen gaan instellen. Men kan dus aan de rechtbank van koophandel vragen om een stopzetting te bevelen van een handeling die ingaat tegen de wet. 2. Waarschuwingsprocedure/vaststelling en opsporing De economische inspectie kan inbreuken opsporen en vaststellen en zo sanctioneren. 3. Administratieve sancties 4. Strafsancties Consumentenbescherming is geen prioriteit van het parket, dus zijn zij vooral van belang voor de FOD economie om een voorstel van transactie te doen zodat de strafsanctie vervalt. 5. Burgerrechtelijke sancties I. Toepassingsgebied a. Activiteit van minnelijke vordering Stel dat een consument een televisie koopt met een waarde van 1000 euro en hij deze niet onmiddellijk betaalt. De verkoper heeft een vordering op de consument en doet beroep op een incassobureau. Het incassobureau gaat onmiddellijk over tot een huisbezoek en de consument betaalt ter plaatse. Er is geen schriftelijke ingebrekestelling gebeurd. Artikel 14 houdt in dat het incassobureau de 1000 euro dient terug te betalen EN dat de consument bevrijdt is van zijn schuld ten overstaan van de schuldeiser. Dit betekent eigenlijk dat hij zijn televisie gratis heeft gekregen. Dit is een bonus voor de consument, maar pech voor het incassobureau. Wat gaat de schuldeiser doen? Hij zal zeggen dat het incassobureau een fout heeft gemaakt die voor de schuldeiser schade heeft veroorzaakt. Het incassobureau is dus ten aanzien van de schuldeiser aansprakelijk voor een bedrag van 1000 euro. Het incassobureau zal dus nog eens 1000 euro uit eigen zak moeten gaan ophoesten om aan die schuld te voldoen. Stel nu dat het incassobureau die fout heel veel heeft gemaakt en dat met de nieuwe reglementering een collectieve vordering wordt opgestart. Dit zou wel eens een bijzonder pijnlijke situatie voor het incassobureau kunnen worden. Dit is meteen de reden dat artikel 4 voorziet in de plicht tot een verzekering beroepsaansprakelijkheid. Zij kan haar aansprakelijkheid dus niet ontlopen door een faillissement. Dit is een bijzonder zware sanctie, maar is deze verantwoord? Het is misschien niet verantwoord dat die consument zijn 1000 euro ziet worden kwijtgescholden, want dit is ook zijn schade niet. Het heeft wel een bijzonder afschrikwekkend effect voor de incassobureaus. Deze sanctie op grond van artikel 14 geldt voor de schending van de artikels 3 (gedragsregelen), 6 (voorafgaande ingebrekestelling) en 7 (huisbezoek). 103
b. Advocaten en gerechtsdeurwaarders? Geldt dit ook voor advocaten en gerechtsdeurwaarders? In principe zou men dit bevestigend moeten antwoorden aangezien zij sinds 2009 vallen onder entiteiten die een activiteit van minnelijke invordering gaan voeren. Er is echter een verzoek tot nietigverklaring ingediend bij het Grondwettelijk Hof voor de toepassing van artikel 14 op gerechtsdeurwaarders en advocaten. Dit zou disproportioneel en ongrondwettelijk zijn. Het GwH. heeft deze redenering ook aanvaard, maar maakt daarbij een onderscheid tussen een schending van artikel 3 en een schending van artikel 6/7 van de wet. Wat artikel 6/7 van de wet betreft gaat een schending van die regelen niet kunnen leiden tot de toepassing van artikel 14 omdat dit een disproportionele sanctie is. Wanneer een incassobureau niet eerst overgaat tot een voorafgaande schriftelijke ingebrekestelling is artikel 14 van toepassing, maar wanneer gerechtsdeurwaarders of advocaten dit vergeten vindt artikel 14 geen toepassing. Wanneer advocaten en gerechtsdeurwaarders die verplichte vermelding dus niet opnemen leidt dit niet tot toepassing van artikel 14. Ontsnappen advocaten/gerechtsdeurwaarders dan altijd aan de toepassing van artikel 14? Neen want artikel 3 bestond reeds lang, dus bij schending daarvan is artikel 14 wel van toepassing. Heeft het Grondwettelijk Hof hier eigenlijk geen ongelijkheid geschapen? Of een consument nu geconfronteerd wordt met een huisbezoek van een incassobureau of met een huisbezoek van een gerechtsdeurwaarder, hij bevindt zich een zeer gelijkaardige situatie? II. Schending bij bepaalde artikelen a. Betaling is geldig De betaling die de consument doet aan het incassobureau bij het huisbezoek is geldig en werkt bevrijdend voor de consument tegenover de schuldeiser. b. Teruggave Het incassobureau zal de betaling moeten teruggeven aan de consument bij wijze van sanctie, maar zal dan wel aansprakelijk zijn voor zijn fout tegenover de schuldeiser en die betaling uit eigen zak moeten betalen. III. Uitzondering van kennelijke vergissing die rechten van de consument niet schaadt De bedoeling van die regel is eigenlijk om er voor te zorgen dat wanneer de schending van die wet minimaal is, die zware sanctie geen toepassing zou ondervinden. De voorwaarde is wel dat de consument geen schade mag hebben geleden. Een voorbeeld hiervan is: In het document moet men melding maken van de persoon die tot de invordering overgaat en van de persoon die tot huisbezoek overgaat. Het secretariaat heeft echter de naam van de persoon die zich aanmeldt tot huisbezoek echter verkeerd geschreven. Dit schaadt de rechten van de consument niet en hier kan men dus niet overgaan tot de toepassing van artikel 14. IV. Niet-‐verschuldigd/te hoog bedrag De situatie waarin er te veel wordt ingevorderd is dus een situatie waarin meer wordt gevorderd dan contractueel voorzien of wettelijk is toegestaan. Wat is de sanctie? Datgene wat men teveel heeft gevorderd, dient te worden terugbetaald, dit verhoogd met nalatigheidsintresten. Is dit een zware sanctie? Neen, dit is geheel logisch en de regel is compleet overbodig, aangezien het gewoon een bevestiging is wat in het burgerlijk wetboek staat met betrekking tot de onverschuldigde betaling. Het burgerlijk wetboek zegt wat teveel 104
is gevraagd, moet worden terugbetaald en indien dit te kwader trouw gebeurde dienen ook nalatigheidsintresten worden betaald.
105
DEEL 4-‐ BESCHERMING VAN DE REIZIGER Inleiding A. Bescherming van de reiziger De reiscontractenwet is een omzetting van een Europese Richtlijn Pakketreizen (1990) met een nieuw voorstel van Richtlijn uit 2013. Men lijkt dit echter op de lange baan te schuiven. Een van de belangrijkste zaken is dat men het toepassingsgebied verder zou gaan uitbreiden en gaan aanpassen aan de huidige vakantiemarkt. De huidige richtlijn is gebaseerd op minimale harmonisatie waardoor lidstaten in extra bescherming kunnen voorzien en er velen ook gebruik van hebben gemaakt. Daarnaast bestaan er ook een aantal Europese Verordeningen die de passagier moeten gaan beschermen (te land, ter zee en in de lucht). De meeste bekende Verordening is diegene die de passagier beschermt bij annulatie, instapweigering en vertraging van de vlucht. Deze Verordening is in werking getreden sinds februari 2005 en maakt momenteel ook voorwerp uit van een herziening, maar daar zijn ook problemen mee. Ten derde is er ook een Verordening die treinreiziger (2009) beschermt en als laatste een Europese Verordening die voorziet in bescherming van passagiers die over zee of binnenwateren reizen (vooral cruise-‐schepen). Deze Richtlijnen worden hier niet verder besproken, met uitzondering van een ARREST VAN HET HVJ MET BETREKKING TOT TREINREIZIGERS: Wanneer er een vertraging is van meer dan 1 uur dienen passagiers een deel van de ticketprijs terugbetaald te krijgen. Wanneer men kijkt naar de algemene voorwaarden van de NMBS (en ook vele andere maatschappijen) voldeden deze niet aan die terugbetaling bij overmacht. Die Verordening voorziet echter niet in een situatie van overmacht en aldus kunnen spoorwegmaatschappijen dat ook niet in hun algemene voorwaarden voorzien. De consument heeft dus ook recht op terugbetaling bij overmacht. Laatste categorie waar nog iets over verteld zal worden zijn de regelen inzake Timesharing (omzetting Europese Richtlijn). Timesharing is een bekende techniek waarbij mensen een recht van gebruik krijgen met betrekking tot een onroerend goed, voor een bepaalde periode van het jaar. De richtlijn voorziet in maximale harmonisatie. Voor de rest bestaan er ook nog Verordeningen betreffende de rechten van autobus-‐ en touringcarpassagiers (2013),
B. Zwarte lijst van luchtvaartmaatschappijen die het Europese luchtruim niet binnen mogen Bij binnenvluchten dient men dit beter altijd te controleren in minder ontwikkelde landen.
106
H1: Reiscontractenwet (1994) A. Toepassingsgebied 1. Contract tot reisorganisatie Artikel 1, 1° Wet: “Een contract tot reisorganisatie is de overeenkomst waarbij een persoon zich in eigen naam jegens een andere verbindt, om tegen betaling van een totaalprijs, ten minste twee van de volgende drie diensten: (1)vervoer, (2) logies, (3) andere niet met vervoer of logies verband houdende toeristische diensten die niet bijkomstig zijn tee opzichte van het vervoer/logies, in een door hem en/of door een derde van tevoren georganiseerde combinatie te leveren, voor zover de diensten een overnachting behelzen of zich uitstrekken over een tijdspanne van meer van 24 uur Afzonderlijke facturering van diverse onderdelen van eenzelfde combinatie bevrijdt de reisorganisator of –bemiddelaar niet van de verplichtingen vervat in de wet.” I. In eigen naam In eerste instantie gaat het hier om Touroperators (Jetair, Neckerman). Ze verbinden zich in eigen naam door een combinatie aan van vervoer en logies aan te bieden. Dit betekent niet dat zij ook de reis zelf uitvoeren. Zij doen beroep op een uitvoeringsagent. Een lokale hotelier dient dan als uitvoeringsagent om aan de verbintenis te voldoen. II. Vervoer, logies Wat als vervoer en logies in 1 zijn gecombineerd (slaaptrein, cruise,..)? Heb je dan een contractreis? Het Hof van Justitie heeft zich hierover uitgesproken in de zaak PAMMER. Het antwoord van het Hof van Justitie is JA. Het feit dat logies en vervoer gecombineerd zijn in 1 entiteit is irrelevant. Het ene mag wel niet bijkomstig zijn aan het andere. Daarom is er twijfel bij een slaaptrein of er voldaan is aan de voorwaarden voor een pakketreis. Men zou namelijk kunnen veronderstellen dat de bedden in de trein ondergeschikt zijn aan het vervoer. III. Andere toeristische diensten Hier gaat het om maaltijden, excursies,… IV. Van tevoren georganiseerde combinatie Kan men ook spreken van een contract van reisorganisatie bij op maat gemaakte reizen? Men wil bijvoorbeeld naar Turkije en men heeft voorkeuren met betrekking tot locatie, slaapplaatsen,… Is er dan ook sprake van een van tevoren georganiseerde combinatie? Het HvJ heeft zich ook hier moeten over uitspreken en meent dat men “van tevoren” niet restrictief mag interpreteren. Met andere woorden, reizen à la carte, op maat gemaakt, maar waarbij de touroperator zich uiteindelijk toe verbindt, zijn eveneens reizen die vallen onder het toepassingsgebied. V. Overnachting van meer dan 24 uur Hier hebben we een ‘vergeten’ arrest met verstrekkende gevolgen voor de aansprakelijkheidsverdeling in de reisbranche. à CLUB TOUR ARREST
107
VI. Totale prijs a. Afzonderlijke facturatie Men kan niet aan de toepassing van de wet ontsnappen door alle kosten afzonderlijk aan te rekenen. b. Reële prijs Moet er een reële prijs betaald zijn? Wat indien men een reis wint? Het ging hier om een aanbod voor abonnees van een krant waarbij men alleen de luchthaventaksen moest betalen en wanneer men alleen reisde, een supplement voor een eenpersoonskamer moest worden betaald. Als de prijs die men betaalt eigenlijk geen reële prijs is, kan men dan nog spreken van een contract van reisorganisatie en is die wet dan nog van toepassing? Het Hof van Justitie antwoordde bevestigend. VII. Wat bij het uitsluitend verstrekken van logies? In dit geval kan men niet spreken van een contract van reisorganisatie aangezien er slechts één van de twee vereiste diensten wordt aangeboden. Indien men boekt bij de touroperator zelf, verbindt deze zich ook in eigen naam, dus is er ook geen sprake van een contract tot reisbemiddeling. Er bestaat rechtspraak die dit niet fair vindt. Stel, men boekt bij Thomas Cook een autoreis. De logies worden aangeboden door Thomas Cook maar het vervoer niet. Men boekt op de site van Thomas Cook, dus er ontstaat in casu noch een contract tot reisorganisatie (indien hij ook geen andere toeristische diensten boek), noch een contract tot reisbemiddeling. Indien het water in het hotel bijvoorbeeld onzuiver is zodat het zwembad niet kan worden gebruikt heeft diegene die een contract tot reisorganisatie bezit, recht op een schadevergoeding. Als men met de auto naar het hotel gereden is, niet. Men gaat echter de regelen gaan toepassen in de rechtspraak naar analogie gaan toepassen. Men moet daar altijd mee oppassen, maar men kan dat perfect gaan inkleden bij de toepassing van de algemene zorgvuldigheidsnorm. Thomas Cook is nog altijd principaal van de uitvoeringsagent (hotelier). Wanneer de accommodatie niet voldoet aan de gewenste eisen is dit nog altijd de verantwoordelijkheid van Thomas Cook. 2. Contract tot reisbemiddeling Artikel 1, 2 Wet: “elke overeenkomst waarbij een persoon zich verbindt tot het verstrekken aan een andere, tegen betaling van een prijs, hetzij van een contract tot reisorganisatie, hetzij van een of meer afzonderlijke prestaties die enigerlei reis of verblijf mogelijk maken.” Hier gaat het om de situatie waarbij een entiteit (reisbemiddelaar genaamd) de mogelijkheid biedt om een of meerdere reisprestaties te gaan verwerven, maar hij optreedt als vertegenwoordiger. Hij verbindt zich in tegenstelling tot de touroperator niet in eigen naam, maar in naam van en voor rekening van een andere entiteit die toeristische diensten verstrekt. Wanneer men via een reisbureau overgaat tot het boeken van een vlucht en verblijf komt een contract tot reisbemiddeling tot stand met dat reisbureau. De reiziger heeft echter ook een contract tot reisorganisatie met bijvoorbeeld Thomas Cook. I. Reisprestatie (niet noodzakelijk combinatie) Opdat het zou gaan om een contract tot reisbemiddeling is het niet noodzakelijk dat het zou gaan om een combinatie van logies en vervoer. De vereiste is alleen dat dat reisbureau 108
optreedt als vertegenwoordiger. Het verbindt zich niet in eigen naam, maar bemiddelt slechts tussen de consument en diegene die de reis aanbiedt. II. Vertegenwoordiging Stel dat men een vlucht boekt op de site van Brussels Airlines naar Rome is er geen contract tot reisorganisatie ontstaan. Er zal ook geen contract tot reisbemiddeling zijn, aangezien Brussels Airlines zich hier in eigen naam verbindt. De reiscontractenwet zal niet van toepassing zijn. Wanneer men diezelfde vlucht boekt bij een reisbureau zal een contract tot reisbemiddeling ontstaan. 3. Reiziger Wanneer men een contract tot reisorganisatie zou gaan boeken in de hoedanigheid van zijn beroepsuitoefening is men nog altijd reiziger. Men hoeft geen consument te zijn in de klassieke betekenis van het woord. Men hoeft niet noodzakelijk het contract hebben ondertekend. Wanneer een man zijn echtgenote verrast door een reis te boeken, heeft de echtgenote dat contract niet zelf gesloten, maar ze kan zich wel op de reiscontractenwet beroepen. Het is dus van toepassing op elkeen die van de reis gaat genieten. 4. In België verkochte of te koop aangeboden reizen In 1994 (voor men boekte via internet) was het heel makkelijk om aan te tonen of een reis al dan niet werd aangeboden in België. Vandaag is dit bijzonder moeilijk, want wanneer wordt een reis aangeboden in België in een virtuele omgeving? Men moet hier niet teveel rekening meer mee houden en rekening houden met de verwijzingsregels in de Rome I Verordening (pagina 7).
B. Reispromotie 1. Geen misleidende elementen Dit is eigenlijk gewoon een herhaling van de algemene principes inzake misleidende handelspraktijken. In de praktijk werd daar vroeger regelmatig tegen gezondigd. Liberty TV zond reportages uit over vakantiebestemmingen en daarin bood men ook reizen aan. Men bood een reis voor 3 of 4 dagen aan in het Noorden van Tunesië en men liet daarbij filmpjes zien van de woestijn van Tunesië die zich 700 kilometer verder bevond. 2. Verplichte vermeldingen in de brochure We gaan niet bekijken welke vermeldingen moeten vermeld worden. Wat men wel moet weten is dat de wet niet verplicht om een reisbrochure te verstrekken, maar als men dat doet moeten er verplichte vermeldingen worden opgenomen. 3. Bindend karakter van de vermeldingen in de brochure Ten tweede is datgene wat men vermeldt ook bindend. Datgene wat men vermeldt dringt de overeenkomst binnen. De enige uitzondering is dat men voorafgaand aan het sluiten van een contract meedeelt dat bepaalde elementen uit de reclame niet meer kloppen. Het is aan de reisoperator om aan te tonen dat hij dit voorafgaand aan het sluiten van het contract heeft meegedeeld.
109
C. Informatieverplichting 1. Voor het sluiten van het contract I. Paspoorten, visa, inentingen Men moet voor het sluiten van het contract vermelden welke paspoorten, visa of inentingen men nodig heeft. Er zijn landen waar men gewoon een visum kan kopen aan de grens, maar voor andere landen dient men naar de ambassade te gaan of zelf een officiële vertaling van het paspoort dient voor te leggen. ARREST RB. GENT 2010-‐ Een man zijn vader is zwaar ziek en bevindt zich in Iran. De man wil zijn vader nog bezoeken voor het te laat is en boekt een vlucht naar Iran (Brussel-‐Londen-‐ Teheran). Men weigert in Londen echter de man aan boord te laten gaan, omdat hij niet in het bezit was van een transit-‐visum. Hij was hierover niet op de hoogte gesteld door zijn touroperator en vordert schadevergoeding. De touroperator verweert zich door te zeggen dat ze hem verwittigd hadden dat hij moest kijken op bepaalde (meegedeelde) websites om te kijken welke visa hij nodig had. De rechtbank van 1e aanleg in Gent aanvaardt het verweer van de touroperator niet. Er dient geen algemene vermelding te zijn vanwege de touroperator, maar men moet concreet zelf aangeven wat nodig is om de reis te maken. II. Reisvoorwaarden De reisvoorwaarden zijn eigenlijk de algemene voorwaarden. Wanneer men vroeger een reis wou boeken, ging men naar het reisbureau en vroeg men een reisbrochure die de algemene voorwaarden bevatte. Nu boekt men vaak online, maar ook daar zijn de algemene voorwaarden makkelijk te vinden en vooraleer men op ‘akkoord’ drukt zal men ook de algemene voorwaarden normaal te zien krijgen. (zie voorbeeld van Ryan Air dat al eerder gegeven was met betrekking tot algemene voorwaarden die op verschillende pagina’s te zien waren) III. Verzekeringen Er zijn drie belangrijke reisverzekeringen: annuleringsverzekering, bagageverzekering en bijstandsverzekering. a. Annuleringsverzekering Het kan soms nuttig zijn om een annuleringsverzekering te sluiten. Wanneer men als reiziger zijn reis annuleert, zal men hier vaak geld voor moeten betalen. Men kan zich hiervoor verzekeren. De annuleringsverzekering dekt echter niet alle gevallen van annulering. Men moet goed checken wat er gedekt is. Wanneer men vaak reist is het vaak beter om een annuleringsverzekering te sluiten voor een geheel jaar. b. Bagageverzekering Waarom kan dit interessant zijn? Omwille van het feit dat in geval van verlies of beschadiging van de bagage, de aansprakelijkheid van de luchtvaartmaatschappijen beperkt is. Dit is het resultaat van het Verdrag van Montreal waarin de aansprakelijkheid van de luchtvaartmaatschappij slechts gaat tot 1000 SDR (ongeveer 1200 euro) per persoon. Wanneer men dus wil dat alle verlies gedekt wordt, dient men beter een bagageverzekering af te sluiten.
110
c. Bijstandsverzekering Dit kan men ook weer doen voor een heel jaar (algemene verzekering) maar men kan dit ook weer afsluiten bij een bepaalde reis. Wanneer een reisbemiddelaar de reiziger niet informeert over deze mogelijkheden kan hij aansprakelijk worden gesteld. Over het algemeen is dit geen probleem, want wanneer een reisbemiddelaar er in slaagt een verzekering te verkopen krijgt hij hier ook commissie voor. Hij zal dit dus ook zeker vermelden. 2. Voor de aanvang van de reis Men dient voor de aanvang van de reis ook melding te maken over bijvoorbeeld tussenstops die gebeuren. 3. Algemene raadgevingsplicht Deze geldt voor de touroperator en reisbemiddelaar om raad te geven aan de reiziger. Normaal wordt hieraan voldaan in de reisbrochure. Vaak vermeldt dit dat een hotel bijvoorbeeld niet geschikt is voor kinderen of niet toegankelijk is voor mensen met een rolstoel. De raadgevingsplicht speelt veel meer bij het bezoeken van een rijksbemiddelaar en minder wanneer men een reis online boekt. De risbemiddelaar zal zelf kunnen vaststellen wanneer een persoon een handicap heeft en bepaalde hotels aan-‐ of afraden. De site waar men een reis op boekt kan dit natuurlijk niet merken. 4. Sanctie bij miskenning informatie-‐ en raadgevingsverplichting Wanner er miskenning is kan dit aanleiding geven tot schadevergoeding. Er bestaat ook morele schadevergoeding, wegens derving van het reisgenot. Dit is namelijk vaak de enige vorm van schade die men zal kunnen aantonen. (vb. Er zit geen water in het zwembad in een zeer warm land). In die gevallen maakt men aanspraak op schadevergoeding wegens derving van reisgenot.
D. Totstandkoming van het contract tot reisorganisatie 1. Vorm en Inhoud De reiscontractenwet dateert van 1994 en toen werden de meeste reizen geboekt via een reisbemiddelaar. Er werd een bestelbon opgemaakt en opgestuurd naar de touroperator. Vandaag worden reizen vaak rechtstreeks geboekt bij een touroperator en is die bestelbon steeds minder van belang. I. Bestelbon Een contract kwam pas tot stand wanneer de touroperator de bestelbon bevestigde. Wanneer dit niet gebeurde binnen de 21 dagen, is de reis nietig, idem voor afwijkende bepalingen. Wat als er geen bestelbon werd opgemaakt of er afwijkende bepalingen voorhanden waren? à Zie Cassatie Rechtspraak II. Reisbevestiging Vandaag krijgt men vaak onmiddellijk bevestiging. De bestelbon en reisbevestiging kunnen nu in 1 document worden gevonden vanwege de technologische evolutie. III. Geen of afwijkende reisbevestiging Indien men geen bevestiging of een afwijkende bevestiging kreeg was de reis nietig. 111
IV. Sanctie: relatieve nietigheid (ernstige schending rechten consument) Een vraag die zich men wel stelde is, wat als geen bestelbon wordt opgemaakt? Of wat als niet alle door de wet verplichte vermeldingen worden opgenomen? Leidt dit dan tot nietigheid? HET HOF VAN CASSATIE heeft hierover geoordeeld en zegt dat er geen sprake kan zijn van automatische nietigheid wanneer er geen bestelbon is, of wanneer er verplichte meldingen niet worden opgenomen. Een overeenkomst kan nietig zijn, maar de rechter zal dit moeten beoordelen rekening houdend met de ernst van de inbreuk en de schade die dat met zich meebrengt voor de consument. Men gaat dus uit van een relatieve nietigheid die kan worden gevorderd door de consument. Pas wanneer men ervan kan uitgaan dat de belangen van de consument geschaad zijn kan men besluiten tot nietigheid. De formele totstandkomingsvoorwaarden moeten dus met de nodige voorzichtigheid worden benaderd omdat (1) bestelbon en bevestiging vandaag vaak samenvallen en men (2) maar van een relatieve nietigheid kan spreken. 2. Mogelijkheid tot prijswijzigingen Stel dat men een reis redelijk lang op voorhand boekt, heeft de touroperator dan nog de mogelijkheid om de prijs voor die reis te wijzigen? Kan men op het moment nadat men bevestigd heeft nog overgaan tot een wijziging van de prijs? In principe is een contract bindend en bij een contract van bepaalde duur mag men in principe niet eenzijdig wijzigingen aanbrengen. In de reiscontractenwet is een specifieke regeling opgenomen om bepaalde zaken nog te wijzigingen. Lex specialis derogat generalis, dus zullen deze regels voorrang hebben op de algemene regels opgenomen in boek 6 WER. De reden of gronden op basis waarvan een prijswijziging is beperkt. Dit kan alleen maar op grond van een aantal in de wet bepaalde factoren. I. Voorzien in het contract In de meeste reisvoorwaarden is deze clausule automatisch opgenomen. Wanneer men in de overeenkomst voorziet dat de prijs kan worden gewijzigd, kan dit ook aanleiding geven tot prijsdaling. De wijziging kan dus zowel in het nadeel als in het voordeel van de reiziger vallen. Een of twee jaar geleden hebben de touroperators massaal kortingen moeten toekennen op reizen aangezien de brandstofprijs van kerosine zo spectaculair gedaald was. II. Op grond van bepaalde factoren Een prijswijziging kan maar plaats vinden wanneer ze haar oorzaak vindt in een van de wet vernoemde factoren: -‐ Een van die redenen is bijvoorbeeld een gestegen of gedaalde brandstofprijs. -‐ Andere redenen zijn wisselkoersen. Hier is men niet verplicht om de prijs aan te passen. Het hangt af van wat in het contract bepaald is. Dit is wel een element dat er zeer sterk tot kan leiden dat de prijs stijgt. -‐ Ten derde is er ook een factor die gebaseerd is op taksen en heffingen. Na 9/11 heeft men bijvoorbeeld een veiligheidstaks ingevoerd. Reizigers die toen al een reis hadden
112
geboekt, waarin een clausule van mogelijke prijswijzigingen voorzien was, moesten deze veiligheidstaks bijbetalen. III. Prijsstijging> 10% Het kan wel zijn, bij een drastische wijziging, dat men geconfronteerd wordt met een relatieve sterke prijsstijging. Om de reiziger daartegen de beschermen, moet de reiziger bij een stijging van meer dan 10% de mogelijkheid krijgen om zijn reis te annuleren. Ofwel betaalt men de stijging, of men doet afstand van het contract waarbij men ook kosteloos het betaalde voorschot zal terugkrijgen. IV. Geen prijsstijging binnen 20 dagen voor vertrek Dit wordt niet altijd gerespecteerd in de praktijk. V. Toepassing “De in het contract overeengekomen prijs kan niet worden herzien, tenzij dit uitdrukkelijk in het contract is voorzien samen met de precieze berekeningswijze ervan, en voor zover de herziening het gevolg is van een wijziging in a) de op de reis toegepaste wisselkoersen en/of b) de vervoerskosten, met inbegrip van de brandstofkosten en/of c) de voor bepaalde diensten verschuldigde heffingen en belastingen. Er moet dan wel aan de voorwaarde worden voldaan dat bedoelde wijzigingen ook aanleiding zullen geven tot een verlaging van de prijs. De prijzen voor het verblijf en de andere diensten in het buitenland werden berekend volgens de tarieven en wisselkoersen die op 18.10.10 golden. Bij wijziging van de wisselkoersen na deze datum worden de prijzen voor verblijf en andere diensten in het buitenland niet herzien. De heffingen en taksen die verschuldigd zijn voor de geleverde diensten werden eveneens berekend volgens de tarieven die op 18.10.10 golden. Verhogingen of verlagingen van de heffingen en/of taksen na deze datum worden netto bij de reissom gevoegd respectievelijk netto ervan afgetrokken. De prijs voor het vervoer per vliegtuig is berekend volgens de tarieven die golden op 06.10.2010, met inbegrip van de op dat ogenblik gekende brandstoftoeslagen. De door de luchtvaartmaatschappij ná deze datum meegedeelde brandstoftoeslagen of kortingen worden netto bij de reissom gevoegd respectievelijk ervan afgetrokken.” Clausule uit de reisvoorwaarden van Jetair (versie 2011)
E. Verbreking van de reis door de reiziger Een voor de praktijk bijzonder interessante vraag: kan ik mijn reis annuleren en wat gaat mij dat kosten? Men kan altijd een reis annuleren, men zou dit zelf kunnen door op het ogenblik van vertrek niet op te dagen. Het is echter niet aan te raden om dit op deze manier te doen. 1. Schadevergoeding De kost die men hiervoor dient te betalen hangt af van of men al dan niet een annulatie-‐ verzekering heeft afgesloten. Een annulatie-‐verzekering voorziet in een betaling van de kosten (een schadevergoeding) ingevolge een verbreking van het contract. Indien men een annulatie-‐verzekering heeft worden deze kosten door de verzekeraar terugbetaald. 113
Indien men niet in het bezit is van een annulatie-‐verzekering, of het gaat om een annulering omwille van een reden die niet gedekt wordt door de verzekering (vb. Beste vriendin heeft uw lief afgepakt), zal men zelf voor de vergoeding moeten instaan. Altijd goed in gedachten houden dat men de reis altijd kan annuleren. I. Maximum eenmaal de reissom Men kan altijd maximum eenmaal de reissom vragen als vergoeding. Indien men een reis heeft geboekt in een luxe-‐resort kan dit natuurlijk hoog oplopen. Zal dit ook altijd worden gevraagd? Neen, men zal moeten gaan kijken naar wat in de reisvoorwaarden staat. Hoe langer men verbreekt voor vertrek, hoe kleiner die vergoeding zal zijn. “Toepassing Jetair: annulering reis Bulgarije, Canarische eilanden, Cyprus, Egypte, Griekenland, Italië, Jordanië, Madeira, Malta, Marokko, Tunesië, Turkije, Israël, Cabo Verde a) tot 56 dagen voor de vertrekdag: € 100 per persoon; b) vanaf de 55e tot de 28e dag voor de vertrekdag: € 200 per persoon; c) vanaf de 27e tot de 7e dag voor de vertrekdag: € 400 per persoon; d) vanaf de 6e tot de 1ste dag voor de vertrekdag: 100% van de reissom met maximum € 625 per persoon; e) op de vertrekdag of bij niet-‐aanmelding: 100% van de reissom” II. Verbrekingsbeding Wat indien dit schadebeding er anders zou uitzien, en dit altijd 100% van de reis zou bedragen, ongeacht het moment van annulering? Wat zou men als jurist hierop kunnen zeggen? Men zal moeten kijken naar de regeling inzake onrechtmatige bedingen. Daarin zijn regels vervat met betrekking tot kennelijke bovenmatige of potentieel voorzienbare schade. De kans is bijzonder hoog dat men een geannuleerd ereis nog aan iemand anders kan verkopen. Kan men hier de regeling toepassen uit artikel 83,17° WER en artikel 83, 24° WER? Gaat dit hier om een schadebeding? Neen, het gaat hier om een verbrekingsbeding dus kan men deze artikelen niet toepassen. De regeling inzake schadebedingen is hier niet van toepassing. Zo’n beding kan onrechtmatig zijn, maar enkel op basis van de algemene toetsingsnorm, waaraan dan ook de nodige bewijslast vasthangt 2. Niet aan de reiziger toe te rekenen omstandigheid De reiscontractenwet bepaalt dat de verbrekingsvergoeding niet verschuldigd is indien de omstandigheid van verbreking niet aan de reiziger kan worden toegerekend. Men zou hier de indruk kunnen krijgen, dat wanneer men bijvoorbeeld van de trap valt en daardoor niet zou kunnen gaan skiën, men de reis hier kosteloos zou kunnen annuleren. Is die overmacht ook zo ruim omschreven in de reiscontractenwet? Neen, men moet het begrip overmacht hier juist zeer eng interpreteren. Het feit dat men beslist om geen annulatie-‐verzekering af te sluiten, betekent automatisch dat men niet kosteloos kan annuleren omwille van feiten die doorgaans wel door zo’n verzekering worden gedekt. 114
Voorafgaand aan de totstandkoming van zo’n contract dient een reisbemiddelaar informatie te geven omtrent zulke verzekeringen. Stel nu, dat hierover geen informatie wordt gegeven (mogelijkheid om annulatie-‐verzekering af te sluiten), dan zal men wel kosteloos kunnen annuleren. Men kan de reiziger hier namelijk niet verwijten dat hij geen verzekering heeft afgesloten, aangezien er miskenning van informatieverplichting is gebeurd. Indien men geboekt heeft bij een reisbemiddelaar zal men natuurlijk altijd wel eerst de vergoeding van annulering moeten betalen aan de reisorganisator en zal men daarna het geld kunnen terugvorderen van de reisbemiddelaar met betrekking tot de geleden schade. De kans bestaat natuurlijk altijd dat een reisbemiddelaar dit niet zal doen en dient men een vordering in rechte in te stellen of kan men naar de commissie reizen stappen (zie later). Gezien het feit dat het begrip overmacht zo eng dient te worden geïnterpreteerd, wat kan dan wel vallen onder omstandigheden die niet aan de reiziger te wijten zijn? Men kan bijvoorbeeld kosteloos annuleren wanneer er zich bepaalde omstandigheden voordoen waarin het niet echt veilig is om naar land van bestemming af te reizen (Politiek, Natuurrampen…). Men zal zich hier altijd baseren op het reisadvies dat wordt gegeven door de FOD Buitenlandse Zaken. Een aantal jaren geleden durfden heel veel mensen niet meer afreizen naar Jordanië na de aanslagen op 9/11. Buitenlandse Zaken gaf hieromtrent echter geen negatief reisadvies, dus de mensen die niet wilden vertrekken moesten zelf instaan voor de annulatie. Men baseert zich op de FOD Buitenlandse Zaken aangezien zij een objectieve basis bieden. Er zijn altijd mensen die sneller bang zijn dan anderen. 3. Overdraagbaarheid van de boeking Hier gaat het over een situatie waarbij men geen annulatie-‐verzekering heeft en waarbij het contract vereist dat een verbrekingsvergoeding dient te worden betaald en men er niet meer in slaagt om de reis kosteloos te annuleren. Een andere oplossing is de reis overdragen aan een andere persoon. De persoon die niet meer op reis kan heeft een absoluut recht om de reis over te dragen. Men moet natuurlijk de reis overdragen aan personen die ook voldoen aan de voorwaarden van die reis (geen trekking in de Himalaya overdragen aan overgrootmoeder van 90 jaar). Hier moeten wel enkele bedenkingen worden gemaakt. Ten eerste zal men een administratieve kost kunnen aanrekenen (bijvoorbeeld veranderen van naam op vliegtuigticket), maar los van deze kosten zal men kunnen overdragen. Ten tweede blijft men hoofdelijk aansprakelijk. Indien de nieuwe reiziger dus niet op tijd betaalt, zal men blijven instaan voor de betaling van die reis.
F. Uitvoering van het contract tot reisorganisatie 1. Niet-‐uitvoering van de reis of wijziging van een wezenlijk punt door de reisorganisator I. Voor de aanvang van de reis Wanneer de reisorganisator vaststelt dat de reis niet kan worden uitgevoerd of dat er een wijziging is van een wezenlijk punt, dient hij dit te melden voor aanvang van de reis. Wanneer de reisorganisator zijn informatieplicht goed naleeft kunnen zich echter weinig problemen voordoen. Indien zo’n situatie zich voordoet, kan men ofwel de reis kosteloos 115
annuleren of men kan een alternatief aanvaarden dat door de touroperator wordt voorgesteld. Het is iets waar beide partijen in alle vrijheid een nieuw contract tot stand kunnen brengen. a. Annulering/informatie Als de reisorganisator meent dat de reis niet kan uitgevoerd worden op grond van een wezenlijk punt van de overeenkomst: vb. Wanneer een hotel werd geboekt, en men in dat hotel niet kan logeren, omdat het bijvoorbeeld niet op tijd klaar is; kan hij de keuze laten tussen het kosteloos annuleren van het contract, met teruggave van de voorschotten of een een alternatief bieden. b. Alternatief Over het algemeen zijn hier weinig problemen mee en kunnen partijen wel een alternatief uitvogelen. Dit alternatief kan zowel van hogere waarde, gelijke waarde, als van lagere waarde zijn. Er komt vrijblijvend een nieuw reiscontract tot stand. c. Schadevergoeding Wanneer men kiest voor de annulering kan men bijkomend aanspraak maken op een schadevergoeding. Deze vergoeding is evenwel niet verschuldigd in situaties van overmacht. II. Tijdens de reis Hier zijn echter veel meer problemen mee en zeker wanneer het hoogseizoen is op moment van de reis. Indien er dan problemen zijn, ligt de verantwoordelijkheid volledig bij de reisorganisator. a. Alternatief De reisorganisator dient op dat moment onmiddellijk naar oplossingen te zoeken. Men dient een alternatief te bieden dat waardig is (voor dezelfde prijs). Wanneer een alternatief dat geboden wordt veel duurder is dan de originele boeking zal men hier niet voor moeten bijbetalen. Wanneer het alternatief goedkoper en misschien minder goed is kan men dit in principe niet zomaar weigeren. Er zal wel een vergoeding verkregen worden, maar veranderen van hotel zal op zich zeer moeilijk zijn. Hier zien we een duidelijk verschil met een alternatief dat wordt geboden voor de reis, waar weigeren wel mogelijk is. b. Weigering alternatief (deugdelijke redenen) Men kan een geboden alternatief enkel weigeren wanneer men beschikt over een deugdelijke reden om dit te doen. Een voorbeeld uit de RS (Geschillencommissiereizen): gezin had reis geboekt in hotel aan de zee met zwembad en de touroperator had hen een alternatief geboden van twee hotelkamers in aparte hotels, in de stad, zonder zwembad. Het is ongehoord om een gezin op te splitsen gedurende de gehele duur van de vakantie. Het kan voorvallen dat men genoodzaakt is dit te doen voor 1 nacht. Hier zal men dus niet kunnen weigeren.
G. Aansprakelijkheid 1. Aansprakelijkheid van de reisorganisator De aansprakelijkheid van de reisorganisator is bijzonder ruim betrekking tot de niet-‐goede uitvoering van de reis (ook van andere personen), maar ook met betrekking tot opgelopen schade (lichamelijk, moreel, …). 116
I. Verwachtingen op grond van een reisbrochure De reisbrochure speelt hierin een zeer belangrijke rol. Men zal nagaan of de beloofde prestaties daadwerkelijk werden uitgevoerd op basis van verwachtingen die de reiziger redelijkerwijze mocht hebben op grond van deze brochure. Wanneer de brochure vermeldt dat er een zwembad aanwezig zal zijn in het hotel, mag de reiziger ervan uitgaan dat er effectief zwembad aanwezig zal zijn en men dit ook kan gebruiken. Een voorbeeld uit de RS is dat er bij een bepaalde reis wel degelijk een zwembad aanwezig was, maar dit gesloten was en door de reiziger niet kon gebruikt worden. De reisorganisator werd hiervoor aansprakelijk gesteld. Een ander voorbeeld is dat een koppel voor hun huwelijksreis een prachtig hotel had geboekt waar het rustig vertoeven zou zijn: de zwembaden waren overbevolkt, de airconditioning werkte niet (warme bestemming) en men had heel heraanleggingen in het hotel. Het koppel kon hiervoor schadevergoeding aanvragen. II. Uitgebreide aansprakelijkheid a. Andere personen (vb. Facultatieve excursie) Met betrekking tot slechte uitvoeringen van de reis kan men aansprakelijk worden gesteld voor alle handelingen die worden uitgevoerd door uitvoeringsagenten waarop men beroep doet. Een betrokken reiziger boekt een excursie in Egypte om een tochtje te maken op de Nijl. Helaas voor de reiziger was dit bootje niet in orde, het zinkt en reiziger sterft. De touroperator tracht zich aan zijn aansprakelijkheid te onttrekken door te wijzen op het feit dat dit een facultatieve excursie was. Men heeft hier niet gekeken naar de facultatieve aard, maar naar diegene die de excursie aanbiedt. Is dit een excursie die kan worden geboekt onder begeleiding van de touroperator, of is dat een excursie die men in alle vrijheid heeft geboekt (door bijvoorbeeld langs de haven te wandelen en daar een tochtje te boeken). Dit geldt bijvoorbeeld ook voor autoverhuur. Wanneer men een auto huurt in het hotel via de hostess van de touroperator valt dit onder hun aansprakelijkheid. Wanneer men dit zelf doet, natuurlijk niet. b. Schade (m.i.v. morele schade) De grens tussen al dan niet verantwoordelijkheid is vaak vrij vaag. Men kan de aansprakelijkheid niet zomaar wegbedingen in bedingen in clausules. Het is belangrijk te weten dat de reisorganisator in geen geval zijn aansprakelijkheid voor lichamelijke schade kan uitsluiten. Als hij de prestaties niet zelf levert, dan kan de organisator zijn aansprakelijkheid inzake stoffelijke en morele schade evenwel beperken tot tweemaal de prijs van de reis. III. Uitzonderingen Niet verbazend, is er een uitzondering voorzien in geval van overmacht. Wanneer men met kerst in Thailand vertoefde ten tijde van de Tsunami en men heeft ontzettend veel schade, kan de touroperator hier niet voor aansprakelijk worden gesteld. De touroperator komt ook niet tussen wanneer de schade te wijten is aan het optreden van de reiziger zelf. Stel dat men bij een rondreis aanwezig moet zijn op een bepaald tijdstip om te vertrekken naar een volgende bestemming en men daagt niet op, kan de touroperator 117
hiervoor niet aansprakelijk worden gesteld. Dit is een situatie die volledig te wijten is aan de reiziger zelf. IV. Bijstandsverplichting Ook al is de reisorganisator niet aansprakelijk, dan nog geldt er steeds een bijstandsverplichting. Wanneer een reiziger in nood is en zichzelf niet kan behelpen, dient de touroperator in te grijpen. Personen zitten in een hotel en midden in de nacht breekt er brand uit in het hotel die te wijten was aan een externe oorzaak (overmacht). Indien dit zou te wijten zijn aan gebrekkig onderhoud zou de touroperator wel aansprakelijk kunnen worden gesteld. De mensen lopen uit het hotel en lopen naar het strand. De reisorganisator is in principe niet aansprakelijk want de schade is opgelopen door een omstandigheid die te wijten is aan overmacht. De touroperator is wel aansprakelijk wegens het niet nakomen van hun bijstandsverplichting. De klanten bevonden zich namelijk op het strand zonder dat iemand zich om hen bekommerde. In dit geval is er dus wel degelijk aansprakelijkheid waarbij men aanspraak kan maken op een morele schadevergoeding. De reisorganisator had iemand moeten sturen om de mensen te voorzien van een onderkomen, eten… De reizigers in kwestie kunnen dus aanspraak maken op een schadevergoeding. Wanneer men die verplichting wel nakomt en de bijstandsverplichting dus naar regelmaat werd nageleefd, zal de reisorganisator in geval hij niet aansprakelijk kan worden gesteld voor het schadegeval, de gemaakte kosten van de bijstand kunnen terugvorderen van de reiziger. V. Exoneratiebedingen Exoneratiebedingen worden zeer sterk aan banden gelegd. Men kan zich zoals eerder vermeld voor lichamelijke schade al niet exonereren. Voor materiële schade kan men het bedrag beperken tot twee maal de reissom. Aansprakelijkheidsbeperkingen die vervat liggen in internationale verdragen werken ook door voor reisorganisatoren. Wanneer men bijvoorbeeld bagage verloren heeft in de luchthaven, bepaalt het verdrag van Montréal dat de maximum vergoedbare schade 1200 euro bedraagt. 2. Aansprakelijkheid van de reisbemiddelaar De taak van de reisbemiddelaar is veel beperkter. In principe staat deze niet in voor de goede uitvoering van de reis. Hij is enkel aansprakelijk voor de totstandkoming van het contract en is enkel aansprakelijk voor bepaalde informatieverplichtingen. Het feit dat het hotel niet in orde is, kan hem niet worden verweten. I. Belgische touroperator II. Buitenlandse touroperator Wanneer een reisbemiddelaar optreedt voor een buitenlandse touroperator kan hij eigenlijk worden gezien als een reisorganisator en is hij wel aansprakelijk voor de uitvoering van de reis.
118
H. Verplichtingen van de reiziger en verjaring 1. Verplichtingen van de reiziger Wat moet men doen om die schade af te dwingen? Men moet ter plaatse een klacht neerleggen en een aangetekende brief sturen binnen de maand. I. Geen sanctie bij niet-‐naleving De wet bevat geen enkele sanctie met betrekking tot het feit dat men dit niet heeft gedaan. Er zijn wel enkele voorbeelden uit de RS waar men beslist dat hoe langer men wacht om een klacht in te dienen, hoe minder kans men maakt op schadevergoeding. Men gaat uit van het vermoeden dat wanneer men een rotvakantie heeft gehad, men hier ook snel stappen zal ondernemen om vergoeding te krijgen. Er geldt echter geen enkele vervaltermijn. 2. Verjaring De enige termijnen waar men wel rekening mee moet houden zijn de verjaringstermijnen met betrekking tot lichamelijke schade (2 jaar) en andere schade (1 jaar). Wanneer gaat die verjaring in? Het startmoment gaat in vanaf het einde van het schade-‐verwekkende feit. Wanneer er bijvoorbeeld in het hotel waar men verblijft een duidelijk gebrek aanwezig is, begint de termijn pas te lopen wanneer de vakantie ten einde is. I. Lichamelijke schade Hier geldt een termijn van twee jaar. II. Andere schade Bij materiële schade geldt een verjaringstermijn van 1 jaar.
I. Geschillencommissie Reizen Men gaat in eerste instantie contact opnemen met de reisorganisator en de situatie in der minne proberen regelen. Meestal zal men een soort van aankoopvouchers gaan verstrekken voor een volgende vakantie. Een aantal opmerkingen hier zijn dat het vaak gaat om vouchers met beperkte waarde en ook niet iedereen zal nog met de zelfde organisator op vakantie willen gaan. Hierop kan men een vordering in rechte instellen of een klacht indienen bij de Geschillencommissie Reizen. 1. Keuzevrijheid in algemene voorwaarden Indien men geen minnelijke overeenkomst kan sluiten heeft men de keuze om een vordering in rechte in te stellen of men kan zich wenden naar de Geschillencommissie Reizen. De touroperator dient zich dan ook te houden aan de keuze van de reiziger, aangezien een dwingende arbitrage op gespannen voet staat met de wet onrechtmatige bedingen. 2. Klachtengeld Men zal eerst een soort van klachtengeld moeten betalen wanneer men een klacht indient bij de commissie reizen. Dit bedraagt 10% van de vergoeding met een minimum van 100 euro. Het klachtengeld is uiteindelijk ten laste van de verliezer. Vordert de reiziger 2000 euro, zal het klachtengeld 200 euro bedragen maar bij winst zal dit gedragen worden door de touroperator. Vordert de reiziger 2000 euro en wordt hem de helft toegekend zal de 119
reiziger ook een deel van de kosten dienen te dragen. Indien de eis te hoog gevorderd wordt, dient men ook zelf een deel van het klachtengeld te betalen, zelfs bij gezamenlijke aansprakelijkheid. 3. Voor-‐ en nadelen Een belangrijk nadeel is dat de beslissing van de Geschillencommissie Reizen bindend is en daartegen geen hoger beroep openstaat. Men kan wel een beslissing van een administratiefrechtelijk orgaan nietig laten verklaren, maar die procedure is heel omslachtig en kan lang duren. Het kan ook juist een voordeel zijn met betrekking tot de duur van de procedure om een vordering bij de geschillencommissie in te stellen. Zulke procedures zijn namelijk veel sneller afgelopen dan een procedure bij een rechtbank. Er wordt wel gezegd dat de vergoedingen die worden toegekend door de commissie reizen, lager liggen dan de vergoedingen toegekend door de rechtbank. Hieromtrent is echter geen empirisch onderzoek gebeurd dus kan men dit niet met zekerheid zeggen.
120
H2: Bescherming Luchtreizigers A. Verordening De Verordening is in werking getreden op 17 februari 2005 en ondertussen ligt er reeds een ontwerp van wijziging op de tafel. Men wil wel de essentiële elementen van de wet behouden. Oorspronkelijk viel er over deze Verordening weinig te zeggen, toch is er de laatste jaren heel veel Rechtspraak van het Hof van Justitie die vaak ophefmakend is, maar die door sommige Belgische touroperators niet wordt toegepast.
B. Toepassingsgebied 1. Luchthaven In de eerste plaats is er een belangrijk element met betrekking tot het territoriaal toepassingsgebied. De Verordening vindt toepassing wanneer men vertrekt vanuit een luchthaven op het gebied van een lidstaat. Vertrekt men vanop een luchthaven die gelegen is op het grondgebied van een niet-‐lidstaat van de EU (vb. Istanbul), dan kan men slechts aanspraak maken op de Verordening wanneer deze vlucht wordt uitgevoerd door een communautaire luchtvaartmaatschappij. Dit is een maatschappij die haar exploitatievergunning in een Lidstaat van de Europese Unie heeft verkregen. Men moet wel de twee vluchten apart gaan bekijken. Indien men vertrekt vanuit een EU lidstaat naar een niet-‐EU lidstaat dan is de Verordening van toepassing. Keert men terug met een niet-‐ communautaire maatschappij dan is de Verordening niet van toepassing, ook al niet omdat men vertrekt vanuit een niet-‐EU lidstaat. Ook bestaat er discussie met betrekking tot het nemen van tussenvluchten die eventueel vertrekken vanuit niet-‐EU lidstaten met eventueel ook niet-‐communautaire maatschappijen. Er bestaan echter verschillende strekkingen die dit probleem anders interpreteren. Er bestaat helaas nog geen rechtspraak van het HvJ over. 2. Bevestigde boeking + tijdig aanmelden bij incheckbalie Wat is een tijdige aanmelding? Een tijdige aanmelding is diegene die door de luchtvaartmaatschappij wordt gecommuniceerd. Is men te laat, dan kan men zich niet beroepen op de verordening. Wanneer er geen specifiek tijdstip vermeld word, moet men 45 minuten voor vertrek aanwezig zijn op de luchthaven (niettegenstaande intercontinentale vluchten). Wanneer men echter reist met een Chartervlucht dient men vaak veel vroeger op de luchthaven te zijn en dan zal de opgelegde termijn gelden. Regels zijn op zich duidelijk maar in de praktijk zijn er vaak bewijsproblemen. Wanneer men dus tijdig aanwezig was maar de rij zodanig lang was dat men te laat aan de balie komt, zal men dit moeilijk kunnen bewijzen. Uiteraard, als men kijkt naar de geest van de Verordening volstaat het dat men op de luchthaven aanwezig is. Hier kunnen natuurlijk wel bewijsproblemen ontstaan. Die bewijsproblemen kunnen ook ontstaan aan de andere kant, want wanneer sluit de incheckbalie. Mensen beweerden in een vordering tegen Ryan Air dat zij op tijd aan de incheckbalie waren (40 minuten op voorhand) maar dat deze al gesloten was. Ryan Air diende te bewijzen wanneer zij die dan wel hadden gesloten, maar kon dat niet.
121
3. Instapweigering Een instapweigering betekent dat u de toegang tot het vliegtuig wordt ontzegd zonder dat men daarbij beschikt over objectieve redenen. Wanneer iemand tekenen van Ebola vertoont mag men dit natuurlijk wel doen, of wanneer men extreem dronken is en men mag ook niet opstappen maar is dit geen instapweigering. Instapweigering betreft in eerste instantie overboeking en met deze vermelding wilde men die praktijk van overboeking tegengaan. Toch, zo blijkt uit de RS van het Hof van Justitie, is daar absoluut niet meer toe beperkt. ARREST CACHAFEIRO-‐ Iemand heeft een vlucht geboekt om van Brussel naar Frankfurt te vliegen en vervolgens van Frankfurt naar Porto. Al deze luchthavens bevinden zich op het grondgebied van een lidstaat van de EU. De Vlucht van Brussel naar Frankfurt wordt vertraagd, waardoor de luchtvaartmaatschappij ervan uitgaat, gelet op de omvang van de vertraging, dat de reizigers voor hun overstap niet tijdig kunnen inchecken. Men beslist om die tickets te annuleren en ze toe te kennen aan andere reizigers. De lucht landt in Frankfurt men haast zich naar de gate voor de vlucht naar Porto en ze zijn op tijd. Wanneer zij met hun instapkaart die zij al verkregen hadden in Brussel, zich aanmeldden krijgen ze te horen dat hun kaarten reeds zijn geannuleerd omdat men er van uitging dat men niet op tijd zou zijn. Is dit een instapweigering? Ja, men meldde zich tijdig aan en werd geweigerd zonder objectieve redenen. ARREST FINNAIR-‐ Een luchtvaartmaatschappij (Finnair) moet overgaan tot het annuleren van een vlucht omwille van slechte weersomstandigheden. De dag nadien heeft Finnair opnieuw een vlucht. Wat doen zij nu? Ze gaan de mensen van de geannuleerde vlucht op de eerstkomende vlucht plaatsen en de passagiers die een ticket hadden voor die vlucht gaat men op een volgende vlucht plaatsen. Men wil gaan vermijden dat de slachtoffers van de geannuleerde vlucht twee, drie dagen moeten wachten om op hun bestemming te geraken. Het offer dat men hiervoor moet maken is dat men de passagiers die die vlucht dan zouden nemen op hun beurt moeten wachten. Men sprake over reorganisatie van vluchten als gevolg van overmacht. Volgens het Hof van Justitie is dit ook een geval van overmacht. We kunnen dus zien dat het hier niet meer louter gaat om overboeking. Overmacht speelt een rol bij annulering en vertraging, maar niet bij instapweigering. 4. Annulering Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat wat er op de borden staat in de luchthaven niet relevant is. Men moet gaan kijken of de vlucht, zoals deze geboekt was, wordt uitgevoerd. Het is pas wanneer het vluchtplan volledig wordt afgelast, dat men over een annulering spreekt. Een langdurige vertraging mondt dus niet automatisch uit in een annulering. Stel, men zit in de Dominicaanse Republiek en er zit een konijn in de motor. Alvorens het vliegtuig kan vertrekken dient die motor terug helemaal proper te zijn. Indien men een ander vliegtuig aanbiedt waarbij de passagiers dus van toestel moeten wisselen is dit gewoon een vertraging en geen annulering. Het toestel waarmee men vliegt is dus irrelevant. Bij een annulatie wordt de oorspronkelijke vlucht volledig geschrapt en worden de passagiers overgeboekt naar een andere. 122
ARREST RODRIGUEZ-‐ Spreekt men nog steeds van annulering wanneer men wel degelijk is vertrokken, maar men terugkeert naar het land van vertrek omwille van problemen. Volgens het Hof van Justitie is dit wel degelijk een annulering. Dit kan natuurlijk ook uitmonden in een vertraging wanneer men dan moet overstappen op een ander vliegtuig.
C. Instapweigering Er is een app ontwikkeld door de EU die een reiziger in zijn rechten voorziet. 1. Vrijwilligers Men kijkt bij instapweigering altijd naar mensen die vrijwillig hun vlucht willen opgeven om mensen die dan worden geweigerd zonder objectieve redenen hun plaats te geven. I. Bijstand (volledige terugbetaling OF alternatieve vlucht) Men krijgt bijstand door volledige terugbetaling of aanbieding van een andere vlucht. II. Aanvullende voordelen Mensen kunnen ook onderhandelen over aanvullende voordelen (betalen van extra overnachting, of upgraden van economy naar business). Zij dienen dit echter zelf te doen. Indien men de gewilde voordelen niet krijgt, kan men altijd zeggen om de vrijwilliger te behandelen als ‘niet-‐vrijwiliger’ (zie hieronder). Men moet zich dus nooit alleen tevreden stellen met een hotel aangezien men als niet-‐vrijwilliger veel meer krijgt. 2. Onvoldoende vrijwilligers Wat als men geen vrijwilliger is? Dus als men mensen niet aan boord laat gaan, tegen hun zin. I. Compensatie (onmiddellijk) Men krijgt onmiddellijk compensatie in cash, dus geen aankoopvouchers en de prijzen zijn die per passagier: – Vluchten tot 1500 km: 250 euro – Andere intracommunautaire vluchten en vluchten tussen 1500 en 3500 km: 400 euro – Andere vluchten: 600 euro – Verlagen met 50% wanneer andere vlucht wordt aangeboden en de aankomsttijd bepaalde grenzen niet overschrijdt (binnen de 2, 3, 4 uur landen na de oorspronkelijke landtijd). I.EN Bijstand (volledige terugbetaling OF alternatieve vlucht EN recht op verzorging) Men heeft naast de compensatie ook weer recht op bijstand. 3. Recht op verzorging? Men krijgt in de eerste plaats verzorging. Dit zijn maaltijden en verfrissingen in redelijke verhouding tot de wachttijd. Men krijgt ook hotelaccommodatie voor zover men zo lang moet wachten dat er een nacht is inbegrepen. Indien men vrijwilliger is zal men dus meestal een hotel aanbieden aangezien men daar als niet-‐vrijwilliger automatisch recht op heeft. Je moet dus als vrijwilliger op je strepen staan omdat je meer kan bekomen dan louter de wettelijk voorziene verzorging. Indien de maatschappij niet wil toegeven zeg je gewoon dat je geen vrijwilliger bent en als ze je dan uit het vliegtuig laten heb je recht op alles van een niet-‐vrijwilliger. Ook het vervoer tussen luchthaven en plaats van accommodatie dient voorzien te zijn. Dit kan gebeuren in de vorm van een trein/bus-‐ ticket of een voucher voor 123
een taxi. Een element waar men aan kan zien dat de verordening bijna tien jaar oud is, is dat men toegang moet krijgen tot 2 telefoons en mails. Ook reizigers met bijzondere behoeften dienen aandacht te krijgen (vb. Kinderen die alleen reizen).
D. Annulering 1. Bijstand I. Recht op terugbetaling/ andere vlucht (naar keuze) II. Recht op verzorging Dit wordt niet door alle luchtvaartmaatschappijen spontaan verstrekt. Een situatie van overmacht geldt echter niet voor recht op verzorging maar in geval van annulering wel voor compensatie. ARREST MCDONAGH T. RYANAIR-‐ Ryan Air deed niet mee aan het voorzien voor hotelaccommodatie bij annulering. De reiziger in kwestie bracht dit voor de rechtbank. Ryanair bracht ten gronde aan dat er naast buitengewone omstandigheden ook nog iets bestand als bijzonder buitengewone omstandigheden en dat zij daar dan niet aan de verzorgingsplicht moet voldoen. Als men aan zulke crisissituaties moet voldoen aan die verzorging kan men de tickets niet meer goedkoop aanbieden. Het Hof van Justitie heeft deze redenering volledig van de kaart geveegd. Men is die verzorging altijd verplicht, ongeacht overmacht en ongeacht hoe groot die overmacht is. 2. Compensatie Compensatie dient altijd te worden voorzien tenzij er buitengewone omstandigheden aanwezig zijn die ondanks alle redelijke maatregelen niet konden worden vermeden I. Uitzonderingen II. Buitengewone omstandigheden die ondanks redelijke maatregelen niet konden worden vermeden Welke situaties zouden hier aan kunnen voldoen: terrorisme, sabotage, maar meer realistische voorbeelden zijn de technische pannes. Een luchtvaartmaatschappij moet haar vlucht annuleren omdat men plots met een technisch probleem wordt geconfronteerd. Kan men dit beschouwen als een situatie van overmacht, als een buitengewone omstandigheid. Het antwoord van het Hof van Justitie zegt daarop neen. Niet elke omstandigheid van technische panne kan worden beschouwd als een situatie die ondanks redelijke maatregelen niet kon worden vermeden. Een technische panne kan dit zijn, maar men moet nagaan of de maatschappij op het ogenblik dat zij met zo’n omstandigheid wordt geconfronteerd, zij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de reizigers van deze situatie te ontdoen. Niet elke technische panne mag tot een annulering gaan leiden en indien dit wel zo is, zal dit ook geen overmacht zijn. Het argument wordt wel vaak gebruik, maar is niet noodzakelijk een valabel argument rekening houdend met de RS van het Hof van Justitie. Indien de luchtvaartmaatschappij kan bewijzen dat het wettelijk verplichte onderhoud is uitgevoerd, is dit niet genoeg om aan de overmacht te voldoen. Het is ook niet voldoende dat men slechts zeer occasioneel met dergelijke pannes wordt geconfronteerd. Men moet de situatie bekijken vanuit het oogpunt van de reiziger.
124
3. Informatie omtrent alternatief 4. Zie omtrent de invulling van de overmacht ARREST EGLITIS-‐ Passagiers moeten vertrekken vanuit een luchthaven ergens in Scandinavië. Wat blijkt, in de regio is er een grote stroomonderbreking. Dit is duidelijk overmacht in hoofde van de luchtvaartmaatschappij en die onderbreking duurt 2 uur. Na 2 uur kunnen de mensen terug aan boord gaan, maar net op dat moment wordt die vlucht geannuleerd omdat door die vertraging de maximaal toegelaten werktijd van de piloten en crew zou zijn overschreden tegen de tijd dat men de bestemming bereikt. De luchtvaartmaatschappij beroept zich natuurlijk op overmacht, te wijten aan die stroomonderbreking. Het Hof van Justitie zegt wel dat men niet alle maatregelen heeft genomen om aan die situatie iets te kunnen veranderen. Dit is volgens de prof zeer strenge rechtspraak.
E. Vertraging Wat in de praktijk nog vaker voorkomt is dat men het slachtoffer wordt van een vertraging. Vanaf dat de vertraging een zekere omvang heeft, heeft men recht op verzorging (2, 3 of 4 uur). 1. Omvang van de vertraging bepaalt of regeling toepassing vindt Belangrijk hierbij is dat de omvang van de vertraging moet bekeken worden in verhouding met de geplande vertrektijd. 2. Bijstand Wanneer men meer dan 2 uur vertraging heeft na ogenblik van vertrek moet men hulp bieden, zoals het voorzien van maaltijden en verfrissingen en het recht om twee telefoons te plegen. Er dient hotelaccommodatie en transport te worden voorzien indien er slechts opnieuw vertrek zal zijn de dag erna. Er zal ook een volledige terugbetaling van de vlucht of het aanbieden van een andere vlucht plaatsvinden bij een vertraging van meer dan vijf uur. 3. Geen uitzondering voorzien voor overmacht In de praktijk wordt dit echter niet altijd nageleefd. Prof heeft ooit 1 keer gevlogen en men had bij terugkeer een vertraging van meer dan 4 uur. Dit was niet de schuld van Ryan Air. De prof kreeg dit niet aangezien er niemand van Ryan Air aanwezig was. Hij zit uiteindelijk in het vliegtuig en spreekt de stewardess hierop aan en zij zegt dat de prof inderdaad recht heeft op drinken en eten, maar dat ze daar bij Ryan Air niet aan meedoen. 4. Geen compensatie voorzien in de Verordening I. Recht op compensatie volgens HvJ indien men meer dan drie uur later op bestemming aankomt (uitzondering overmacht) Wanneer men naar de verordening kijkt kunnen we hier geen compensatie in geld zien (wel bij annulering en instapweigering), maar het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat hoewel een langdurige vertraging niet als een annulering kan worden gekwalificeerd, passagiers zich wel in een soortgelijke situatie bevinden (indien zes uur vertraging is dit vergelijkbaar met een annulatie en een volgende vlucht nemen die zes uur later op bestemming aankomt). Wanneer men in geval van vertraging geen compensatie zou toekennen aan de passagier, dit een schending van het gelijkheidsbeginsel zou inhouden. Ondanks het feit dat de Verordening heir niets over bepaalt, voorziet men toch in compensatie. Men moet hier 125
kijken naar de vertraging bij aankomst. Bedraagt die dan meer dan drie uur heeft men recht op compensatie, zelfs wanneer men die vertraging onderweg oploopt (bijvoorbeeld missen connectie). à ARREST STURGEON II. Zelfs indien vertraging slechts bij aansluiting ontstaat Stel dat men door vertraging van de eerste vlucht een aansluiting mist. De eerste vlucht had minder dan 2 uur vertraging, dus men kan nog geen rechten laten gelden. Toch moet men in dit geval kijken naar de grote vertraging die zal opgelopen zijn bij moment van bestemmingsaankomst. Wanneer er bij verre bestemmingen maar 1 vlucht per dag is, is het perfect mogelijk dat men pas 24 uur later toekomt. In deze gevallen heb je wel degelijk rechten. III. Daadwerkelijke aankomsttijd Een laatste arrest van 4 september 2014 (Germanwings GmbH vs. Ronny Henning) had het over de vraag over wat nu precies het tijdstip van aankomst is. Is dat het moment van touch down, het moment waarop men aan de gate staat, waarop de vliegtuigdeuren opengaan,… Het Hof van Justitie heeft beslist dat men is ‘aangekomen’ op het moment dat de passagiers daadwerkelijk het vliegtuig kunnen verlaten. Is het makkelijk om uw rechten op dit punt te laten gelden in deze situaties? NEEN!
126
H3: Timesharing (kort behandeld in de les) A. Aantrekkelijke vakantieformule? Veel mensen dromen van een tweede verblijf in het buitenland. Dit is echter niet zo makkelijk te bekostigen. Timesharing lijkt tegemoet te komen aan de droom van vele mensen. Men krijgt namelijk de mogelijkheid om gedurende een bepaalde periode van het jaar gebruik te maken van een vakantiewoning. Vandaag krijgt men niet alleen het recht op een bepaald onroerend goed, maar door een puntensysteem kan men kiezen uit verschillende onroerende goederen. Oorspronkelijk betrof de overeenkomst slechts 1 welbepaald goed, met het nadeel dat men steeds naar dezelfde bestemming op reis moest. 1. Voordelen -‐ Velen dromen van een eigen vakantieverblijf, maar de financiële obstakels zijn meestal te groot. Dankzij de timesharing-‐formule komt die droom binnen handbereik; -‐ De kosten verbonden aan tweede verblijven kunnen worden verdeeld onder de verschillende bezitters van een timeshare; -‐ De langdurige leegstand van vakantiewoningen wordt er door vermeden. 2. Nadelen -‐ Sommige verkopers bedienen zich van misleidende reclame, waarbij timesharing wordt voorgesteld als een belegging of ten onrechte als een eigendomsrecht; -‐ De verkooptechnieken zijn vaak agressief (telemarketing gekoppeld aan nepwedstrijden, enquêtes of loterijen, gewonnen reizen, verkoop na demonstratie in een luxueus hotel of na een excursie ter plaatse, het innen van grote voorschotten enz.) -‐ De prospectussen zijn soms zeer summier en zwijgen zedig over de juridische aard van het verworven recht, de moeilijk verifieerbare kwaliteit van het goed, de jaarlijks bijkomende kosten, de vervoers-‐ en verplaatsingskosten, de inventaris van de residenties en de weken waarover de verkopers beschikken (bv bij puntensystemen), enz.; -‐ Het omruilen of verkopen van de timeshare is soms moeilijk tot onmogelijk als de verblijfplaats en de periode oninteressant zijn; -‐ De nieuwste plaag bestaat erin dat oneerlijke firma's beloven een koper te vinden of beweren er al een gevonden te hebben voor de week die iemand bezit op voorwaarde dat men een nieuwe timeshare koopt (de zogenaamde "buy-‐sell"-‐techniek). Sommigen beloven ook de timeshare door te verkopen tegen een onrealistische prijs. Meestal wordt deze belofte niet nagekomen of lijdt de consument een aanzienlijk financieel verlies.
B. Wet 28 augustus 2011 strekkende tot omzetting RL 2008/122/EG De wetgever is tussengekomen omdat er vaak minder koosjere praktijken plaatsvonden. De verkooptechnieken waren vaak bijzonder agressief. Men brengt mensen bijvoorbeeld naar een afgelegen plek voor een timeshare evenement en wanneer ze niet akkoord gaan of niet in het project willen instappen werden deze mensen bijzonder slecht behandeld (vb. zorg maar zelf terug voor je vervoer). Men benadrukte ook vaak alle voordelen maar men haalde nauwelijks aan dat er jaarlijks nog verschillende kosten dienden te worden betaald. De wet noemt men de ‘Timesharing Wet’, alhoewel nergens het woord timeshare wordt vermeld. Men bespreekt een gamma aan overeenkomsten die onder de globale noemer ‘timeshare’ kunnen worden gebracht. 127
1. Modernisering bestaande regelgeving De wet van 2011 heeft eigenlijk een wet van ’99 vervangen. Beide wetten zijn het resultaat van een omzetting van een Europese Richtlijn. De eerste Richtlijn was gebaseerd op minimale harmonisatie terwijl een volgende Richtlijn er een was van maximale harmonisatie zodat ook de wetgeving in de lidstaten zelf diende te worden aangepast aangezien zij geen extra bescherming meer kunnen bieden. 2. Toepassingsgebied I. Bescherming consument De consument kan men in de klassieke, traditionele betekenis gaan invullen: een natuurlijke persoon die voor privédoeleinden een timeshare overeenkomst zal sluiten. II. In verhouding tot “handelaar” Niet laten misleiden door het begrip ‘handelaar’. Wij denken, door de Belgische Wetgeving, onmiddellijk aan een ‘koopman’. Het gaat hier niet enkel om een ‘koopman’, maar om een soort onderneming. Het gaat om een entiteit die een economische activiteit met hier als voorwerp, het aanbieden van timeshare overeenkomsten. In het Wetboek Economisch Recht zien we dat wij de term handelaar hebben vervangen door het woord onderneming. In de timeshare wet heeft men dit echt niet gegaan, maar dienen we het wel zo te interpreteren. Men bedoelt eenieder/elke entiteit die in het kader van haar beroepsactiviteit timeshare overeenkomsten gaat aanbieden. III. Voor verschillende soorten overeenkomsten a. Overeenkomst betreffende gebruik van goederen in deeltijd Hier gaat het om een overeenkomst, of een groep van overeenkomsten met een looptijd van meer dan 1 jaar, waarbij de consument tegen de betaling van een vergoeding, het recht verwerft om gebruik te maken van één of meer overnachtings-‐accommodaties en dit voor meer dan één verblijfsperiode. Accommodatie Er bestaat een mogelijkheid om gebruik te maken van een bepaalde overnachtings-‐ accommodatie. Wanneer we dit vergelijken met de vorige timeshare wetgeving, ging het nog over gebruik van onroerende goederen. Hier zien we dus een zekere modernisering. Deze accommodatie hoeft nu namelijk niet in een onroerend goed te zijn. Het kan even goed een kajuit op een cruiseschip bevatten. Het hoeft hier ook niet telkens hetzelfde onroerend goed te zijn. Er kan een formule bestaan waarbij men kan kiezen uit een aantal appartementen waar men dan elk jaar kan verblijven. b. Overeenkomst betreffende een vakantieproduct van lange duur Opnieuw gaat het om een overeenkomst of groep van overeenkomsten die gesloten worden voor een periode langer dan 1 jaar, waarbij de consument een vergoeding betaalt. In casu gaat het wel om het verkrijgen van recht op kortingen en voordleen met betrekking tot accommodatie (en vervoer of andere diensten). Puntensysteem De bedoeling van deze definitie is dat ook de zogenaamde timeshare puntensystemen onder de wetgeving zouden vallen. In de klassieke timeshare formule verkrijgt men het recht om 128
van een bepaald onroerend goed gebruik te maken. In een modernere formule krijgt men bijvoorbeeld per jaar 100 punten. Op basis van die punten kan men kiezen van welk goed men gebruik wil maken (in juli kost het dus meer punten dan in maart, een luxeappartement kost meer punten dan een basic punten). Het is ook mogelijk dat men nog een opleg zal moeten betalen omdat men de reis niet puur kan bekostigen met de verworven punten. c. Doorverkoopovereenkomst Dit is een specifieke overeenkomst waarin men bepaalt dat men bereid is om een consument bij te staan met het oog op verkoop van een recht van gebruik in deeltijd of vakantieproduct van lange duur. Mensen zijn vaak, na een aantal jaren, uitgekeken op hun timeshare formule. Men wil niet jarenlang naar dezelfde bestemming gaan. Hier kan men afspreken met de verkoper van die timeshare formule dat hij deze overeenkomst zou kunnen gaan doorverkopen, tegen een bepaalde formule. d. Uitwisselingsovereenkomst Deze worden gekenmerkt door het feit dat een systeem wordt georganiseerd waarbij de rechten (timeshare rechten) waarover iemand beschikt, worden tijdelijk geruild met de rechten waarover iemand anders beschikt, tegen een vergoeding. Stel, persoon A heeft een appartement ter beschikking via timeshare aan de Costa del Sol en persoon B heeft dit aan de Costa Brava. Hier zou men kunnen gaan wisselen. 3. Voorschriften inzake reclame Deze voorschriften willen de misbruiken die bestaan bij timesharing aanpakken. I. Mogelijkheid informatie te verkrijgen II. Uitnodiging promotie-‐ of verkoopevenement moet commerciële aard kenbaar maken Wanneer men reclame maakt voor zulke evenementen, moet de bedoeling ook duidelijk zijn. Vroeger gebeurde het vaak dat men een ‘uitstap’ deed en werd men plots ergens afgezet waar er opeens reclame werd gemaakt voor zulke timeshare formules. Men wil het verrassingselement, door deze bepaling, dus uitschakelen. III. Tijdens evenement moet informatie beschikbaar zijn IV. Bepaalde producten mogen niet als een investering gepromoot worden Timeshare formules mogen niet als investering worden aangemerkt aangezien dit meestal ook geen goede investering is. 4. Precontractuele informatie (art. 8) Wanneer iemand een timeshare contract zou gaan sluiten, wil men dat deze persoon dat met kennis van zaken doet. Men wil dat mensen een weloverwogen beslissing kunnen nemen. I. Voordat consument gebonden is Voordat een contract effectief ondertekend is moet men bepaalde informatie hebben ontvangen.
129
II. Kosteloos III. Duidelijk en te begrijpen IV. Aan de hand van standaardformulieren Zitten in bijlage bij de wet. Men is als timeshare verkoper dus niet volledig vrij met betrekking tot de wijze waarop men een product aan de man wil brengen. De informatie die moet worden opgenomen verschilt ook van type contract tot type contract (zie verschillende types hierboven). V. Op papier of duurzame drager VI. Maakt deel uit van het aanbod en van de overeenkomst Precontractuele informatie is in principe bindend. Datgene wat in de precontractuele fase wordt gecommuniceerd is meteen ook verbindend. Een uitzondering: er kunnen wijzigingen worden afgesproken, mits het feit dat dit duidelijk onder de aandacht van de consument wordt gebracht. (vb. zwembad aanwezig bij het onroerend goed, maar voor het gebruik dient men toch een extra vergoeding te betalen). a. Geen wijziging mogelijk behoudens uitdrukkelijk akkoord of overmacht De consument heeft op dat moment nog altijd de mogelijkheid om af te zien van de overeenkomst. 5. Verplichte vermeldingen in overeenkomst (art. 9) I. Precontractuele informatie Deze informatie moet worden hernomen, logisch, want het maakt integraal deel uit van het contract. II. Bijkomende elementen Ook plaats en datum van de ondertekening dient te worden opgenomen. III. Herroepingsrecht IV. Verbod betaling tijdens herroepingstermijn Men mag gedurende de bedenktermijn geen enkele betaling van de consument ontvangen. a. Afzonderlijke ondertekening door consument van de laatste twee vereisten Het volstaat niet dat de consument zijn handtekening zet aan het einde van de overeenkomst. Er zal ook nog eens een afzonderlijke ondertekening moeten zijn met betrekking tot het herroepingsrecht en dat verbod van betaling. Hier staat echter geen civielrechtelijke sanctie op. Wanneer men vroeger onder de oude wetgeving bepaalde elementen niet opnam, kon dit leiden tot nietigheid. Nu is men dit blijkbaar vergeten. Wanneer men die afzonderlijke ondertekening dus niet naleeft, kan men het contract ook niet nietig laten verklaren. Er is wel nog een nietigheidssanctie, maar enkel voor datgene wat afwijkt van wat in de wet is bepaald. Het feit dat niet ondertekend is, kan nietig worden verklaard.
130
V. Standaard herroepingsformulier Ook hier moet een standaard herroepingsformulier worden meegedeeld (zie ook Boek VI WER). In de Timeshare Richtlijn is men voor de eerste maal met zo’n standaardformulier gaan werken. De consument kan dit gebruiken, maar moet niet. 6. Taal (niet gezien) I. Precontractuele informatie II. Overeenkomst 7. Herroepingsrecht Men kan zich de vraag stellen waarom voorzien wordt in een herroepingsrecht, want dit breng kosten met zich mee voor de aanbieder. In principe is men verbonden eens men akkoord gegaan is met de overeenkomst (pacta sunt servanda), maar het herroepingsrecht biedt een termijn om daarop terug te komen. Is dit eigenlijk gerechtvaardigd? Dit is een belangrijk voordeel voor de consument, maar brengt ook een aantal kosten met zich mee, aangezien men er rekening mee moet houden dat de overeenkomst nog steeds kan worden afgebroken. Wat zou de juridische grond voor rechtvaardiging kunnen zijn? Stel, men is op vakantie en men heeft een fantastische dag achter de rug. Op het einde van die dag wordt er gevraagd of men geen interesse zou hebben in een timeshare formule. Na die leuke dag twijfelt men geen seconde en men ondertekent die overeenkomst. Wanneer zo’n formule wordt ondertekend tijdens een vakantie, wat regelmatig gebeurt, gaan mensen zich niet altijd rationeel gedragen. Met dit herroepingsrecht wil men eigenlijk een oplossing bieden voor dat irrationeel gedrag. Dat irrationele gedrag is natuurlijk niet de enige reden. Men gaat er van uit dat timeshare contracten, vaak complexe contracten zijn. Men wil de consumenten de mogelijkheid bieden om later op dat contract terug te keren. Het is ook daarom dat men bij consumentenkrediet een herroepingsrecht voorziet, gezien de complexiteit. De agressieve verkoop praktijken is ook een element dat kan bijdragen tot de verantwoording van rechtvaardiging van dat herroepingsrecht. I. Veertien kalenderdagen Dit is geen immens lange periode, maar zou moeten volstaan om terug te komen op het irrationele gedrag en zou moeten volstaan om zich genoeg te informeren.
131
a. Vanaf dag van sluiten of indien later ontvangen van de overeenkomst of bindende overeenkomst II. Kosteloos, zonder schadevergoeding III. Handelaar verstrekt geen standaard herroepingsformulier a. Bedenktermijn van 1 jaar en 14 dagen, tenzij formulier alsnog binnen het jaar wordt verstrekt De wetgever hecht er heel veel belang aan dat de onderneming/verkoper, dat herroepingsformulier verstrekt. Wat is een van de klassieke problemen met dat herroepingsrecht? Het wordt eigenlijk bijzonder weinig uitgeoefend en zo wil men dit stimuleren. Men geeft de consument een eenvoudig standaardformulier waar hij enkel nog een paar gegevens dient in te vullen en door hem zo’n formulier te geven wil men eigenlijk aan de consument zeggen dat het niet not done is om dat recht uit te oefenen. IV. Handelaar verstrekt niet de vereiste precontractuele informatie a. Bedenktermijn is drie maanden en 14 dagen tenzij informatie wordt verstrekt binnen de drie maanden Beide termijnen worden nog gecorrigeerd wanneer het herroepingsformulier of informatie toch nog wordt gegeven. Dan begint een termijn van 2 weken te lopen. V. Herroeping kan, maar moet niet via standaardformulier VI. Herroepen geschiedt op papier of duurzame drager De wetgever gaat ervanuit dat de consument hierdoor kan bewijzen dat hij het recht effectief heeft uitgeoefend. Een loutere herroeping op papier is toch evenmin een zekerheid voor de consument. Wanneer men een gewone brief stuurt met daarin het modelformulier, heeft men daar ook geen bewijs van (alleen indien aangetekend of via fax). Als de wetgever daar dan toch zo om bekommerd is zou hij beter een stapje verdergaan en zeggen dat het moet gebeuren op een wijze die toelaat aan de consument om achteraf ook te kunnen bewijzen dat men gebruik gemaakt heeft van de herroeping. VII. Verzending binnen bedenktermijn volstaat Het is niet noodzakelijk dat de onderneming die herroeping reeds heeft ontvangen op de laatste dag van de bedenktermijn. VIII. Van rechtswege beëindiging van aanvullende overeenkomst Dit zijn overeenkomsten die geen zin hebben zonder het bestaan van een timeshare contract. Dergelijke aanvullende overeenkomsten die geen bestaansreden meer hebben, wanneer de timeshare overeenkomst an sich wordt beëindigd, worden ook van rechtswege beëindigd. IX. Lot van de kredietovereenkomst Indien men een krediet heeft getroffen met de timeshare verkoper zelf, of een met hem bekende derde, zal de herroeping met zich meebrengen dat ook de kredietovereenkomst teniet gaat. Let op, als men natuurlijk een kredietovereenkomst zal gaan sluiten die volledig losstaat van die timeshare verkoper, geldt de regel niet. Hier heeft men geen verboden kredietovereenkomst aangezien de lening volledig losstaat van die timeshare overeenkomst. 132
8. Betalingen I. Verbod van de betaling (of gelijkwaardig) binnen de bedenktermijn Van de consument mag op geen enkele wijze een vergoeding worden gevraagd zolang de bedenktermijn loopt. II. Doorverkoopovereenkomsten: geen betaling voor verkoop heeft plaatsgehad Hier bestaat een bijzonder regime dat zegt dat geen betaling mag plaatsvinden vooraleer de overeenkomst is geëindigd of is doorverkocht. Er is namelijk voordien nog geen enkel zich op resultaat. III. Vakantieproducten van lange duur a. Verplichte betalingsregeling met termijnen Men moet, als timeshare verkoper, hier een verplichte betalingsregeling uitwerken, waarbij het bedrag dat elk jaar dient te worden betaald, steeds gelijk moet zijn. Voorafgaand aan het ogenblik dat een bedrag verschuldigd is, dient men de consument hiervan in kennis te stellen. b. Beëindigingsmogelijkheid vanaf de tweede betalingstermijn Dit is eigenlijk een opzegmogelijkheid die door de wetgever is voorzien voor wat betreft de vakantieproducten van lange duur. Eens een periode is verstreken en men wordt op de hoogte gebracht dat men een nieuwe periode dient te betalen, kan de consument beëindigen. Dit wordt bijvoorbeeld niet voorzien bij overeenkomsten voor deeltijds gebruik. 9. Sanctionering (niet behandeld) I. Nietigheid van bedingen II. Vordering tot staken III. Strafsancties IV. Bevoegdheden FOD Economie
133
DEEL 5: ONROEREND GOED H1: Woningbouw A. Toepassingsgebied Wet Breyne Een Belg is geboren met een baksteen in de maag, dus zullen heel veel mensen overgaan tot het bouwen of aankopen van een onroerend goed. Wanneer men een onroerend goed bouwt dient men rekening te houden met de Woningbouwwet en de Wet Breyne, al is deze wet wel verouderd, gezien hij dateert van 1971. Deze wet laat toe om vast te stellen dat een consument, een particulier, wanneer hij overgaat tot het bouwen van een woning, een bijzondere bescherming geniet. Dit, terwijl een particulier, die overgaat tot de aankoop van een afgewerkt gebouw/appartement geen bijzondere bescherming krijgt. De bedoeling van de wet is zeer duidelijk: Men wil de bouwheer beschermen ten opzichte van de aannemer. 1. Wederkerige Overeenkomst Spreekt voor zich. 2. Tot eigendomsovergang/ Verbintenis te bouwen Het gaat om een wederkerige overeenkomst waarbij ofwel de ene partij (aannemer) de verbintenis op zich neemt m een onroerend goed te gaan bouwen, ofwel de andere partij (bouwheer) de verbintenis op zich neemt om een onroerend goed, dat nog niet is afgewerkt, in eigendom over te dragen, maar waarbij de verkoper de woning wel nog zal afwerken. Het ideale scenario is dat een bouwfirma eerst een bestelling ontvangt en dan op bestelling de gewenste woning zal bouwen. Wanneer er niet voldoende opdrachten van woningbouw zijn, gebeurt het vaak dat bouwfirma’s reeds ruwbouwen van woningen beginnen op te trekken. Zo zal men proberen om die, reeds ten dele opgerichte woning, te verkopen en probeert men zo om mensen te overtuigen. Ze verbinden zich er dan toe de woning verder af te werken. Indien men overgaat tot de aankoop van een ruwbouw, moet het onderscheid worden gemaakt tussen de situatie waarbij de verkoper op zich neemt om het goed te voltooien of verder af te werken, dan wel de situatie waarbij de particulier zelf zijn huis verder afmaakt. In het geval men voor optie B kiest en dus zelf de woning verder af zal werken, zal de Wet Breyne niet van toepassing zijn. 3. Te bouwen of in aanbouw zijnde I. Voltooiingsverplichting verkoper/aannemer Die voltooiingsverplichting is essentieel. In de praktijk heeft een consument/particulier vaak een contract met een bouwonderneming waarbij men vraagt om een water-‐ en winddichte woning te bouwen. Daar is de verplichting van de bouwfirma beperkt om te voorzien in de ruwbouw, de fundering, muren, ramen en dak. De afwerking binnenin (elektriciteit, sanitair, verwarming, bepleistering, isolatie,..) zal gebeuren door de opdrachtgever zelf. Ook deze 134
verbintenis valt niet onder de Wet Breyne, omdat in hoofde van de verkoper/aannemer wel degelijk een voltooiingsplicht aanwezig dient te zijn. Hoe beslist men eigenlijk of er al dan niet voltooiingsplicht aanwezig is? Dus vanaf wanneer kan men zeggen dat de Wet Breyne toepassing vindt? Wat als men sanitair voorziet, maar de koper wil keuken zelf installeren? Men gebruikt het criterium van bewoonbaarheid. Wanneer de verplichtingen van de aannemer op rusten dat hij ervoor moet zorgen dat de woning bewoonbaar is, zal de Wet Breyne moeten worden nageleefd. Wanneer dus in het contract vermeld staat dat de aannemer/verkoper moet zorgen voor sanitair, elektriciteit en eventueel bevloering, kan men ervan uitgaan dat aan het bewoonbaarheidscriterium voldaan is. Men valt dan onder de Wet Breyne. Wanneer men overgaat tot de aankoop van een afgewerkt onroerend goed dient men geen rekening te houden met de Wet Breyne. De particulier zal niet beschermd zijn wanneer hij aankoopt van een andere particulier, maar ook niet wanneer men een afgewerkte woning aankoopt bij een projectontwikkelaar. 4. Huis of appartement 5. Huisvesting of huisvesting en beroepsdoeleinden Element huisvesting dient aanwezig te zijn. Wanneer men later advocaat wordt en men werkt een beroepsruimte in, in de woning die men wil aankopen, doet dit geen afbreuk aan de toepassing van de Wet, zolang het onroerend goed ook dienst doet als huisvesting. Het is ook niet noodzakelijk dat de bouwheer zelf zijn intrek neemt in het onroerend goed, men kan dat ook perfect verhuren. 6. Een of meer stortingen Een of meer stortingen dienen te geschieden voorafgaand aan het voltooien van de woning. Bouwondernemingen beginnen vaak al met het vragen van een voorschot, dus aan die vereiste is meestal automatisch voldaan. 7. Verbouwingswerken/ Uitbreidingswerken Ook verbouwingen kunnen vallen onder de Wet Breyne, mits naleving van enkele voorwaarden. I. 80% De kost van een verbouwing dient 80% te bedragen van de aankoopprijs van het onroerend goed (het moet dus gaan om zeer belangrijke/zware verbouwingen). II. 18.600 euro De prijs van de verbouwingen dient een minimum van 18.600 euro te bedragen. Deze voorwaarde mag eigenlijk vergeten worden, want wanneer men verbouwingswerken dient te doen aan 80% van de aankoopprijs, zit men sowieso al aan 18.600 euro. III. Moeten deel uitmaken van de overeenkomst tot eigendomsovergang Dit is de belangrijkste beperking. De verkoper van het goed moet deze werken dus uitvoeren.
135
8. Onroerend goed in België Dit is een regeltje van IPR, aangezien men de Wet niet kan toepassen bij het bouwen van een tweede verblijf in Frankrijk. Het onroerend goed moet in België te vinden zijn.
B. Verplichte vermeldingen De vermeldingen dienen op straffe van nietigheid van de overeenkomst te worden opgenomen. 1. Identiteit van de eigenaar De identiteit van de eigenaar dient te worden opgenomen, indien er eigendom wordt overgedragen. Een bouwonderneming beschikt bijvoorbeeld over verschillende gronden, waarop mensen woningen kunnen bouwen. Men biedt de mogelijkheid om via hen een bouwgrond te kopen. Het wordt vaak gedaan dat men hele grote stukken grond aankoopt, ze laat verkavelen en dan op goedkope wijze bouwgrond ter beschikking stelt. Dit is bijna de enige manier om nog een betaalbare bouwgrond te kunnen aankopen. Zo zijn de particulieren ook verplicht om met die bouwonderneming verder in zee te gaan om dan ook effectief de woning te bouwen. Je ziet heel vaak dat de gronden die men verkoopt en dus in eigendom zal gaan overdragen, niet toebehoren aan de bouwonderneming zelf, maar aan een deelvennootschap. Het is daarom zeer belangrijk om te vermelden wie juist overgaat tot eigendomsoverdracht. 2. Gegevens bouwvergunning Men moet de gegevens opnemen waarover men beschikt met betrekking tot de bouwonderneming. Men kan die gegevens echter maar opnemen, als men ook effectief reeds beschikt over een bouwvergunning. I. Opschortende voorwaarde verkrijgen bouwvergunning Grote bouwfirma’s sluiten in realiteit vaak al contracten af, zonder al te beschikken over de vereiste bouwvergunningen. Men moet dat contract dan opstellen onder opschortende voorwaarde van verkrijgen van bouwvergunning. Wanneer de vergunning niet wordt geleverd, is men dan ook niet gebonden door het afgesloten aannemerscontract. Door dit beding dienen particulieren ook geen schadevergoeding te betalen wanneer de verbreking van het contract te wijten is aan het niet verkrijgen van vergunning. 3. Eventueel opschortende voorwaarde inzake bekomen van financiering Het opnemen van deze clausule is ten zeerste aan te raden. Het is vrijwel onmogelijk om de dag vandaag nog een woning aan te schaffen, te bouwen of verbouwen zonder hypothecaire lening. Men moet krediet gaan verwerven, maar men zal dat pas krijgen wanneer men voldoende kredietwaardigheid kan aantonen en wanneer de waarborg die men wil verstrekken voldoende is. Na de omzetting van de RL Hypothecair Krediet zal men die kredietwaardigheid zelf moeten beoordelen los van de waarborg die men zal geven. Een bouwonderneming zal echter niet moeilijk doen over deze clausule. Men zal er alleen voor moeten zorgen dat ze voldoende duidelijk is inzake het verkrijgen van krediet in hoofde van de bouwheer. Is het voldoende om naar 1 bank te stappen en krediet aan te vragen of is men verplicht om meerdere banken te contacteren? Wat moet de bouwheer doen als blijkt dat hij de financiering niet kan krijgen? Welk bedrag dient hij daarvoor te betalen? Dit zijn elementen die men voor alle zekerheid beter uitdrukkelijk vermeld. Doorgaans eist men dat er aan minimum 3 kredietinstellingen krediet dient te worden gevraagd. Vervolgens dient 136
men kennis te geven aan de tegenpartij op relatief korte termijn. Ten derde zal men ook bepalen welke forfaitaire schadevergoeding kan worden gevorderd van de bouwheer wanneer hij zijn contractuele plichten niet nakomt. De schadevergoeding zal nooit verschuldigd zijn omwille van het feit dat men geen hypothecair krediet bekomt, maar wel omdat men de verplichtingen, opgenomen in het contract, niet naleeft (zoals kennisgeving op korte termijn). Men moet dus voldoende aandacht besteden aan de aanwezigheid van de clausule, maar ook aan de redactie ervan. 4. Beschrijving privatieven en gemeenschappelijke gedeelten Voornamelijk van belang bij appartementen. 5. Prijs I. Vast Dit betekent dat op het ogenblik dat het contract wordt gesloten en het lastenboek klaar is, men weet welke prijs zal moeten worden betaald voor de uitvoering van de werken die in het lastenboek beschreven staan. Wanneer men natuurlijk achteraf allerlei extra’s vraagt, zal er wel een meerprijs worden aangerekend. Anderzijds mag men, indien alles zoals beschreven staat wordt uitgevoerd, geen extra vergoedingen meer aanrekenen. Het voordeel voor de bouwheer is hier, dat hij weet hoeveel het hem zal kosten aan het begin van de werken. II. Variabel De variabiliteit wordt beperkt bij KB, zodat deze slechts kan schommelen in functie van 2 factoren: de lonen van de arbeidskrachten en de prijzen van de materialen. a. Lonen/ materialen Met betrekking tot de prijzen van de materialen moet wel worden opgelet. 10 jaar geleden vond een heel sterke prijsstijging van het staal plaats. De prijzen die voorzien waren in heel wat lastenboeken werden zo omhoog getrokken, gezien de grote aanwezigheid van staal in een woning. b. Maximale prijsstijging De maximale prijsstijging bedraagt 80%. 6. Gewestelijke Overheidstegemoetkomingen Dit zijn er vandaag de dag steeds minder. 7. Datum start werken/ Uitvoeringstermijn I. Startdatum bepalen Meestal kan men de exacte datum van de start van werken niet op voorhand melden. Waarom niet? Op het ogenblik van het sluiten van de overeenkomst is men vaak nog niet in het bezit van een bouwvergunning of de nodige financiering. Meestal zal men een datum vastleggen in functie van een aantal objectieve gegevens: vb. 2 weken na het verkrijgen van de bouwvergunning. II. Uitvoeringstermijn in werkdagen Ook de uitvoeringstermijn zal moeten worden vermeld. Men zal die uitdrukken in werkdagen. Werkdagen zijn echter alleen de dagen wanneer er geen weerverlet is. In 137
werkelijkheid zal de termijn dus langer zijn dan bijvoorbeeld 180 weekdagen omdat men niet op alle 180 dagen zal kunnen werken. III. Vergoeding bij overschrijding van de termijn Men is als aannemer verplicht om in een schadevergoeding te voorzien wanneer de uitvoeringstermijn niet kan worden nageleefd. Die forfaitair bepaalde schadevergoeding kan niet volledig vrij worden vastgesteld. Die moet namelijk minstens zo hoog zijn als de huur die men zou betalen voor het huren van een gelijkwaardig onroerend goed. Moet men zich op het moment van afsluiten van het contract zorgen maken indien de vergoeding laag is? Het is een bepaling van dwingend recht, dus men kan dat later dan nog altijd kan corrigeren. 8. Wijze van oplevering Wijze van oplevering: de oplevering moet in 2 fasen geschieden, namelijk een voorlopige en definitieve oplevering. 9. Erkenning kennisname gegevens De wet voorziet ook in een wachttermijn van 15 dagen. Men moet eerst de gegevens in zijn bezit hebben en dan de wachttermijn van 15 dagen respecteren, alvorens de overeenkomst te sluiten. De wachttermijn wordt in de praktijk vaak miskend, aangezien men vaak laat verklaren/verklaart dat de informatie al 15 dagen in het bezit is. Het is dan moeilijk om tegenbewijs te leveren. Eigenlijk houdt zo’n wachttermijn het omgekeerde in van een herroepingstermijn. Hier krijgt men de informatie, moet men wachten en wordt dan pas de overeenkomst gesloten. Bij een herroepingstermijn sluit men eerste de overeenkomst, krijgt men dan ook/of erna bepaalde informatie en begint dan de bedenkingstijd te lopen. 10. Vermelding van de sanctie Het vermelden van de sanctie behoort ook tot een van de formele verplichtingen waaraan men voldoen bij het contract. De sanctie die staat op het niet opnemen van deze verplichte vermeldingen is de nietigheid. Dit is ook het geval bij de waarborgen. Zij worden ook gesanctioneerd met nietigheid. I. Nietigheidssanctie bij miskenning Artikel 7/12 Artikel 7 en Artikel 12 dienen integraal te worden opgenomen in de overeenkomst. Op die manier kan de bouwheer zien of er al dan niet sprake is van miskenning van de formele voorwaarden. Zo ja, kan hij overgaan tot het inroepen van de nietigheid. Artikel 7 vermeldt alle gegevens die dienen te worden opgenomen. Artikel 12 slaat op de waarborgen. 11. Aanhechten van stukken Dit kunnen plannen zijn, het lastenboek…
C. Oplevering 1. Wat houdt de oplevering? Dit houdt in dat men aangeeft dat de werken, volgens plan, zijn uitgevoerd, dus op die wijze die werd overeengekomen. Dit gebeurt in 2 fasen: voorlopig en definitief. Tussen die twee fasen moet minstens 1 jaar verstrijken. Waarom 1 jaar? De woning moet de vier seizoenen eens doorstaan hebben, omdat een huis zich nog moet ‘zetten’. 138
2. Voorlopige oplevering Wat gebeurt er in de praktijk vaak bij een voorlopige oplevering? In principe moet de architect daarbij aanwezig zijn, maar er zijn architecten en architecten. Veel grote bouwondernemingen werken met een vaste architect en deze architect krijgt bijna 90% van zijn inkomsten via die bouwonderneming. Deze architect zal zich dus niet al te streng opstellen bij zo’n oplevering. Het is dus vaak beter om met een onafhankelijk architect te werken. Bouwondernemingen hebben dat niet graag en zal ook veel duurder zijn. Toch zal zo’n architect de werken veel onafhankelijker opvolgen. Bij een voorlopige oplevering gaat men de woning bekijken en zal men noteren wat allemaal nog niet in orde is. Op het moment van de voorlopige oplevering speelt die architect een zeer grote rol. De prof gaf het voorbeeld dat hij de architect bij zich had op het moment van de voorlopige oplevering en deze zaken opmerkte die een leek niet ziet. In eerste instantie houdt de voorlopige oplevering een aanvaarding in van zichtbare gebreken. Men kan deze zichtbare gebreken wel nog aanvechten tot op het moment van de definitieve oplevering. Dit is niet het geval voor verborgen gebreken. Men kan ook afstand doen van het recht op inroepbaarheid van zichtbare gebreken. Wanneer de douche bijvoorbeeld 20 cm smaller is dan voorzien, maar men gaat daarmee akkoord bij de voorlopige oplevering, kan men dit later niet meer aanvechten. Architecten schatten doorgaans het volledige kostenplaatje iets lager in dan de bouwonderneming. Wanneer zij een offerte maken voor vb. 180.000 euro mag je er als klant vanuit gaan dat de definitieve prijs toch 200.000 euro zal zijn. 3. Definitieve oplevering Waar de voorlopige oplevering geschiedt in aanwezigheid van partijen, schriftelijk en tegensprekelijk, is dit vaak niet het geval voor de definitieve, ook al staat het in de wet. Vaak vindt men in het contract dat de definitieve oplevering geschiedt behoudens aangetekend schrijven aan de aannemer. Men moet altijd goed in de gaten houden wanneer die termijn van 1 jaar verstrijkt, zodat men eventuele grieven nog tijdig kan laten weten. Via een aangetekend schrijven kan men de tijdigheid daarvan bewijzen. 4. Steeds schriftelijk en tegensprekelijk Zie hierboven 5. Weigering van de oplevering Men kan de oplevering weigeren, maar in de praktijk gebeurt het veel meer dat men de oplevering aanvaardt, mits men rekening houdt met het feit dat er zaken nog moeten worden veranderd (deze worden genoteerd). Men zal natuurlijk wel weigeren bij fundamentele gebreken zoals bijvoorbeeld een scheef dak, want de woning is op moment van voorlopige oplevering nog niet bewoond.
139
6. Vermoedens I. Onweerlegbaar (niet verschijnen) II. Weerlegbaar (bewoning) Vanaf het moment dat men de woning gaat bewonen, wordt er vermoed dat men de oplevering aanvaardt (voorlopige). Je mag de woning niet gaan bewonen, vooraleer je kennis hebt gegeven van de gebreken die nog moeten worden rechtgezet. Een aangetekend schrijven zal eerst moeten worden verstuurd.
D. Aansprakelijkheid/ Risico 1. Overdracht van eigendom en risico Overdracht van eigendom en risico worden door de Wet Breyne gesplitst. Hoe wordt eigendom overgedragen? Wanneer men bouwt op een stuk grond is er overdraht van eigendom zodra er materialen in de grond worden verwerkt (funderingen, muren,…), dus van zodra zaken onroerend worden door incorporatie. In het gemeen recht gaan eigendom en risico op hetzelfde moment over, maar dat is niet het geval bij woningbouw. De overdracht van het risico gebeurt pas bij de voorlopige oplevering. Wanneer men dus bezig is aan de woning, men metst een schouw fout en ze valt om door een storm, dan is dat op risico van de aannemer. à Eigendom gaat onmiddellijk over, Risico pas bij voorlopige oplevering. 2. Waarborgen De Wet Breyne werkt met een systeem van waarborgen. De miskenning van die bepalingen (Artikel 12) worden gesanctioneerd met nietigheid van de overeenkomst. I. Erkende aannemers: 5% Er moet een waarborg verstrekt worden door erkende aannemers ten belope van 5% van de prijs van de werken. II. Niet-‐erkende aannemers Niet erkende aannemers moeten voldoen aan een voltooiingswaarborg of terugbetalingswaarborg. Dit zijn garanties, meer bepaald bankgaranties waarbij de kredietinstelling zich garant zal stellen voor terugbetaling van reeds betaalde sommen geld of zal instaan voor de voltooiing van de werken. a. Voltooiingswaarborg Wanneer de niet-‐erkende aannemer niet overgaat tot voltooiing van de werken, zal de bank een bedrag overmaken om de werken dan toch te voltooien. Heel wat bouwondernemingen handelen onder de noemer van niet-‐erkende aannemer. Men is vaak erkend voor bepaalde werken, maar voor andere dan weer niet. Opdat de woning bewoonbaar zou geraken, moet men vaak werken uitbesteden aan andere aannemers. Vandaar dat men vaak handelt onder het systeem van niet-‐erkende aannemers. b. Terugbetalingswaarborg Hier betaalt men de bedragen terug. 140
In de praktijk werkt men meer met een voltooiingswaarborg dan met een terugbetalingswaarborg. Wanneer de aannemer niet zorgt voor de voltooiing van de werken zal de bank een vergoeding uitkeren die dan de bouwheer toelaat om de werken verder af te werken. 3. Aansprakelijkheid I. Architect/ Verkoper De aannemer en architect dragen gedurende tien jaar aansprakelijkheid voor fundamentele gebreken van het gebouw. Het gaat niet om de kleine gebreken, maar om deze die de stabiliteit van het gebouw in gedrang kunnen brengen. De Wet Breyne laat toe om ook de verkoper van het onroerend goed te onderwerpen aan deze aansprakelijkheid. De regeling is van openbare orde, wat betekent dat hier op geen enkele wijze van kan worden afgeweken. De termijn van tien jaar begint te lopen bij de definitieve oplevering. Het is niet verboden om afspraken te maken tussen de partijen onderling, ondanks dat de regeling van openbare orde is. II. Opeenvolgende eigenaars Indien het onroerend goed binnen de tien jaar zou worden verkocht, kunnen ook latere eigenaars zich beroepen op de aansprakelijkheid tegen aannemer, architect of verkoper (1).
E. Betaling en sancties 1. Betaling Het gaat hier vaak (meestal, dan wel altijd) over grote sommen geld. Hoe moet de betaling dan plaatsvinden? I. Niets voor de ondertekening van de overeenkomst De wetgever heeft willen vermijden dat de consument zou moeten betalen voor er ook maar iets van werken heeft plaatsgevonden. II. Voorschot van maximaal 5% De consument zal een beperkt voorschot betalen en de rest van de betalingen uitvoeren naarmate de uitvoering van de werken vordert. Bij een onderhandse akte mag het voorschot maximum 5% bedragen van de prijs van het contract. III. Verlijden authentieke akte (Prijs van grond + Uitgevoerde werken) Gaat het om een authentieke akte, waarbij het onroerend goed wordt overgedragen in eigendom, (Vb. Bouwonderneming is eigenaar van de grond en men draagt eigendom ervan over) wordt bij het verlijden van die akte de prijs van de grond betaald. Indien de bouwonderneming reeds gestart was met het bouwen van een water-‐ en winddichte woning is het logisch dat bij het verlijden van de akte de waarde betaald die het goed op dat moment heeft ( Prijs grond + reeds uitgevoerde werken). Om misbruik te vermijden, moet de werkelijke waarde worden geattesteerd door een onafhankelijk architect. Na het sluiten van de overeenkomst zal de rest betaald worden bij uitgevoerde werken.
141
IV. Saldo (bij gedeelten voor uitgevoerde werken) De rest van de prijs (resterend saldo) wordt vaak betaald in schijven: Vb. eerste schijf na het zetten van de muren, tweede schijf na de ramen,… Dit biedt de mogelijkheid om gebruik te kunnen maken van de ENAC. Men kan eerst een goede uitvoering eisen vooraleer over te gaan tot betaling. De twee prestaties dienen wel in verhouding te staan met elkaar. Men kan bijvoorbeeld geen betaling weigeren, wanneer na het leggen van een volledig dak, tien pannen kapot zijn. Het risico is natuurlijk dat, indien men bij aanwezigheid van een gebrek een deel van de betaling achterhoudt, de aannemer ook niet meer zal willen verder werken. Wat als men niet voldoet aan de betalingen omdat de termijn van uitvoering niet werd gerespecteerd, doordat men zoveel discussies heeft? Men moet kijken naar het argument dat men naar voor brengt. Wanneer dit argument gerechtvaardigd is, zal de aannemer het overschrijden van de termijn moeten vergoeden. Wanneer er problemen zijn over technische kwesties, kan men terecht bij de verzoeningscommissie bouw. Deze verstrekken dan een bindend advies. 2. Sancties I. Nietigheid beding Er zal nietigheid van beding zijn indien deze afwijken van wat hierboven werd gezien. II. Nietigheid overeenkomst Er is nietigheid van de overeenkomst wanneer niet wordt voldaan aan artikel 7 en 12. Deze kan worden opgeworpen door de bouwheer. III. Tijdstip inroepen nietigheid Wanneer het gaat om een onderhandse akte, kan men de nietigheid opwerpen tot op het moment van de voorlopige oplevering. Bij een authentieke kan men de nietigheid opwerpen tot het verlijden van de akte. De notaris moet daar echter opmerken dat niet voldaan is aan de artikels 7 of 12. Men kan natuurlijk ook de notaris aansprakelijk stellen. Er wordt namelijk van hem verwacht dat hij een degelijke akte opstelt en controleert of alles in orde is. Wat houdt die nietigheid in? Normaal gezien wordt dat een restitutio in integrum. Men zou dus de woning moeten afbreken en alle bedragen die zijn betaald, terugbetalen. De woning zal blijven staan en de kosten die zijn gemaakt door de aannemer zullen ook behouden blijven, maar de winsten die de aannemer heeft gemaakt zullen moeten worden teruggegeven. 142
INHOUDSTAFEL ALGEMENE INFORMATIE .................................................................................................... 1 A. Overzicht ............................................................................................................................................................................ 1 DEEL 1-‐ CONSUMENTENRECHT IN HET WER: TOEPASSINGSGEBIED BOEK VI EN XIV WER .... 2 H1: Inleiding ....................................................................................................................... 2 A. Boek VI en Boek XIV WER .......................................................................................................................................... 2 1. Dubbele doelstelling ....................................................................................................................................................... 2 2. Veelal omzetting van Europese Richtlijnen ......................................................................................................... 2 I. Minimale en Maximale harmonisatie .............................................................................................................................. 2 a. Minimale harmonisatie ................................................................................................................................................... 3 b. Maximale harmonisatie .................................................................................................................................................. 3 B. Belangrijke Begrippen .................................................................................................................................................. 4 1. Ratione Materiae ............................................................................................................................................................. 4 I. Diensten ........................................................................................................................................................................................ 4 II. Goederen .................................................................................................................................................................................... 5 III. Producten ................................................................................................................................................................................. 5 2. Ratione Personae ............................................................................................................................................................. 5 I. Consument .................................................................................................................................................................................. 5 II. Onderneming ............................................................................................................................................................................ 6 III. Beoefenaars van Vrije Beroepen .................................................................................................................................... 7 C. Territoriaal Toepassingsgebied ............................................................................................................................... 7 1. Contractuele Aspecten .................................................................................................................................................. 7 I. Rome I verordeningà Bijzondere verwijzingsregel ................................................................................................ 8 II. Bijzondere verwijzingsregel niet van toepassing ..................................................................................................... 8 III. Toepassingsvoorwaarden voor bijzondere verwijzingsregel inzake consumentenovereenkomsten .............................................................................................................................................................................................................. 8
2. Precontractuele Aspecten ......................................................................................................................................... 10 3. Handelspraktijken ........................................................................................................................................................ 10
H2: Informatie aan de consument en prijsaanduiding ...................................................... 11 A. Informatie ....................................................................................................................................................................... 11 1. Wat? ................................................................................................................................................................................... 11 I. Hoeveelheidsaanduiding (Artikel VI. 11 e.v. WER) ................................................................................................ 11 II. Etikettering, gebruiksaanwijzingen en garantiebewijzen (Artikel VI. 8 WER) ........................................ 11 a. Voor de gemiddelde consument begrijpelijke taal ........................................................................................... 11 b. Gelet op het taalgebied waar de goederen of diensten worden aangeboden ...................................... 11 2. Algemene informatieplicht (Artikel VI. 2 WER) .............................................................................................. 11 I. Toepassingsgebied ............................................................................................................................................................... 11 a. Overeenkomsten tussen ondernemingen en consument .............................................................................. 11 b. Producten .......................................................................................................................................................................... 11 c. Uitgesloten: overeenkomsten op afstand en buiten de verkoopruimte gesloten overeenkomsten ..................................................................................................................................................................................................... 11 d. Informatieverplichting geldt niet indien de informatie reeds duidelijk blijkt uit de context ....... 11 II. Voorwerp van de informatie ........................................................................................................................................... 11 a. Belangrijkste kenmerken van het product: ......................................................................................................... 11 b. Verkoopvoorwaarden (niet in RL CR) ................................................................................................................... 12 c. Rechten en plichten door wet bepaald? ................................................................................................................ 12 III. Tijdstip waarop informatie verstrekt moet worden ........................................................................................... 12 IV. Wijze waarop informatie verstrekt moet worden ............................................................................................... 13 a. Duidelijk en begrijpelijk ............................................................................................................................................... 13 b. Schriftelijk, elektronisch of mondeling ................................................................................................................. 13
143
V. Schuldenaar van de informatie: onderneming ........................................................................................................ 13 VI. Sanctionering ....................................................................................................................................................................... 13 a. Geen specifieke sanctie ................................................................................................................................................ 13 b. Artikel VI. 38 WER (misleiding door ommissie?) ............................................................................................. 13 c. Gemeen recht .................................................................................................................................................................... 13 VII. Verhouding artikelen VI. 2 en VI. 8 WER ................................................................................................................ 13 a. Artikel VI. 2 WER ............................................................................................................................................................ 13 b. Artikel VI. 8 WER ............................................................................................................................................................ 13
B. Verplichting tot Prijsaanduiding (valt weg voor vak Consumentenbescherming) ........................ 13 1. Toepassingsgebied ....................................................................................................................................................... 14 I. Onderneming .......................................................................................................................................................................... 14 II. Consument .............................................................................................................................................................................. 14 III. Goederen ................................................................................................................................................................................ 14 IV. Diensten (Artikel VI.3 WER geldt enkel voor homogene diensten) ............................................................. 14 a. Niet homogene diensten: bestek (KB 30/6/1996 betreffende prijsaanduiding producten, diensten en de bestelbon) ............................................................................................................................................... 14 V. Te koop aanbieden .............................................................................................................................................................. 14 a. Quid reclame? (Artikel VI. 6 WER) .......................................................................................................................... 14 b. Artikel VI.3 geldt niet bij openbare verkoop ...................................................................................................... 14
2. Artikel VI. 3 WER .......................................................................................................................................................... 14 I. Hoe? ............................................................................................................................................................................................. 14 a. Schriftelijk .......................................................................................................................................................................... 14 Quid elektronisch? ........................................................................................................................................................ 14 b. Ondubbelzinnig ............................................................................................................................................................... 14 c. Leesbaar en goed zichtbaar (bij uitstalling goederen en bij homogene diensten) ............................ 14 d. Let op: KB 30/6/1996 .................................................................................................................................................. 14 Producten ......................................................................................................................................................................... 14 Aanduiding verkoopprijs ..................................................................................................................................... 14 Aanduiding per meeteenheid ............................................................................................................................. 14 Homogene diensten ..................................................................................................................................................... 14 II. Toepassing in de Rechtspraak ....................................................................................................................................... 14 a. Gebruik scanners (Brussel 21/3/2006, JB HP 2006, 32) .............................................................................. 14 b. Reisbrochures à Berekening Prijs ......................................................................................................................... 14 c. Prijslijst op de toonbank .............................................................................................................................................. 14 d. Verschillende prijzen .................................................................................................................................................... 14
3. Artikel VI. 4 WER .......................................................................................................................................................... 14 I. Totale prijs of totale tarief ................................................................................................................................................. 14 a. BTW (ook voor niet-‐homogene diensten) ........................................................................................................... 14 b. Taksen (via onderneming te betalen) ................................................................................................................... 15 c. kosten die moeten worden bijbetaald ................................................................................................................... 15 Verplicht ............................................................................................................................................................................ 15 Bedrag niet door consument beïnvloed kan worden .................................................................................... 15
3. Artikel 6 WMPC ............................................................................................................................................................. 15 I. Toepassingen in de Rechtspraak .................................................................................................................................... 15 a. Dossierkosten en reserveringskosten ................................................................................................................... 15 b. Luchthaventaksen .......................................................................................................................................................... 15 c. Taksen ter plaatse te betaalbaar .............................................................................................................................. 15
H3: Onrechtmatige Bedingen ........................................................................................... 16 A. Toepassingsgebied ..................................................................................................................................................... 16 1. Voor wie bedoeld? ........................................................................................................................................................ 16 2. Vereiste van een overeenkomst .............................................................................................................................. 16 3. Bedingen en voorwaarden ....................................................................................................................................... 17 B. Voorvraag ....................................................................................................................................................................... 17 1. Bindende kracht van de algemene voorwaarden ........................................................................................... 17 144
I. Redelijke mogelijkheid tot kennisname ...................................................................................................................... 18 II. Voorafgaand aan totstandkoming ................................................................................................................................ 18 III. Aanvaarding: uitdrukkelijk of stilzwijgend? .......................................................................................................... 19 IV. Problematiek stijlclausule .............................................................................................................................................. 19
C. Toepasselijk Recht ...................................................................................................................................................... 19 1. Gemeen Recht ................................................................................................................................................................. 19 I. Bepaald op bepaalbaar voorwerp .................................................................................................................................. 20 II. Goede trouw ........................................................................................................................................................................... 20
2. Boek VI Wetboek Economisch Recht .................................................................................................................... 20 I. Zwarte Lijst met verboden bedingen (art. VI. 83 WER) ....................................................................................... 21 a. Artikel VI 83, 2 en 3° WER .......................................................................................................................................... 21 b. Artikel VI 83, 4° WER .................................................................................................................................................... 22 c. Artikel VI 83, 5° WER .................................................................................................................................................... 23 d. Artikel VI.84, 10° en 11° WER ................................................................................................................................... 23 e. Artikel VI.84, 9° WER .................................................................................................................................................... 24 f. Schadebedingen ............................................................................................................................................................... 24 Schadebeding vs. Verbrekingsbeding ................................................................................................................... 24 Verbodsbepalingen in het Gemeen Recht ........................................................................................................... 26 Artikel VI.83, 17° WER (ZEER BELANGRIJK) .................................................................................................... 26 Wederkerigheid ....................................................................................................................................................... 26 Gelijkwaardigheid ................................................................................................................................................... 27 Artikel VI. 83, 24° WER ............................................................................................................................................... 28 Gevolgen van een nietig Schadebeding ................................................................................................................ 29 g. Artikel VI. 83, 13° WER ................................................................................................................................................ 30 h. Artikel VI. 83, 25° WER ................................................................................................................................................ 31 i. Artikel VI. 83, 30° WER ................................................................................................................................................. 31 j. De stilzwijgende verlenging (Artikel VI. 83, 19° en 20° WER; Artikel VI. 91 WER) ........................... 31 Artikel VI. 83, 19° en 20 ° WER ............................................................................................................................... 31 Artikel VI. 91 WER ........................................................................................................................................................ 32 Contracten van bepaalde duur .......................................................................................................................... 32 Informatieverplichting .......................................................................................................................................... 32 Opzegrecht ................................................................................................................................................................. 32 k. Artikel VI. 83, 22° WER ................................................................................................................................................ 33 l. Artikel VI. 83, 23° WER ................................................................................................................................................. 33 Rechtspraak H.V.J. Bevoegdheidsbedingen ........................................................................................................ 34 Rechtspraak H.V.J. Arbitragebedingen ................................................................................................................. 34 m. Artikel VI. 83, 21° WER ............................................................................................................................................... 35 n. Artikel VI. 83, 26° WER ................................................................................................................................................ 35 II. Algemene Toetsingsnorm ................................................................................................................................................ 35 a. Definitie: Artikel I.8, 22° WER ................................................................................................................................... 36 b. Beding of voorwaarde .................................................................................................................................................. 36 Kennelijk onevenwicht ............................................................................................................................................... 36 Rechten en plichten van de partijen ..................................................................................................................... 36 c. Beoordelingscriteria ...................................................................................................................................................... 36 d. Toepassingen ................................................................................................................................................................... 37 Verbrekingsbedingen .................................................................................................................................................. 37 Expertisekosten ............................................................................................................................................................. 38 Verzekeringsmaatschappijen ................................................................................................................................... 38 III. Sanctionering ....................................................................................................................................................................... 38 a. Nietigheid ........................................................................................................................................................................... 38 IV. Rechtskeuzebedingen ....................................................................................................................................................... 38
3. Vergelijking met CESL (niet behandeld) ............................................................................................................ 39 I. Zwarte Lijst .............................................................................................................................................................................. 39 II. Grijze Lijst ............................................................................................................................................................................... 39
145
III. Algemene Toetsingsnorm ............................................................................................................................................... 39 IV. Sanctie ..................................................................................................................................................................................... 39
H4: Overeenkomsten op afstand ...................................................................................... 40 A. Inleiding-‐ Schema ........................................................................................................................................................ 40 1. Drie categorieën regelen ........................................................................................................................................... 40 2. Van minimale naar maximale harmonisatie ................................................................................................... 40 B. De algemene Regeling ............................................................................................................................................... 40 1. Toepassingsgebied ....................................................................................................................................................... 40 I. Onderneming-‐ Consument ................................................................................................................................................ 41 II. Overeenkomst op afstand ................................................................................................................................................ 41 a. Georganiseerd systeem ................................................................................................................................................ 41 b. Tot en met sluiten van overeenkomst ................................................................................................................... 41 c. Uitsluitend gebruik ........................................................................................................................................................ 41 d. Van één of meer technieken voor communicatie op afstand ...................................................................... 41 e. Richtlijn Consumentenrechten ................................................................................................................................. 41 Louter bezoek van verkoopruimte van de verkoper ..................................................................................... 41 Reservaties ....................................................................................................................................................................... 42 f. Bijzondere vragen ........................................................................................................................................................... 42 Vertegenwoordigers .................................................................................................................................................... 42 Quid Collishop? ............................................................................................................................................................... 42 Quid opeenvolgende verrichtingen (vb. Boekenclub?) ................................................................................ 42 g. Goederen en Diensten .................................................................................................................................................. 43 Financiële diensten: bijzondere regeling ............................................................................................................ 43 2. Overeenkomsten op afstand .................................................................................................................................... 43 I. Inhoud van de informatieplicht (VI. 45 WER) .......................................................................................................... 43 a. Wat? ...................................................................................................................................................................................... 43 Voornaamste kenmerken .......................................................................................................................................... 43 Info Herroepingsrecht (modelformulier) ........................................................................................................... 43 Info terugzending .......................................................................................................................................................... 44 Bewijslast rust op onderneming ............................................................................................................................. 44 II. Precontractuele informatie (VI. 46 WER) ................................................................................................................. 44 a. Wanneer? ........................................................................................................................................................................... 44 b. Bijzonderheden ............................................................................................................................................................... 44 III. Bevestiging contract (VI. 46 §7 WER) ....................................................................................................................... 45 a. Uiterlijk ............................................................................................................................................................................... 45 Bij levering goed ............................................................................................................................................................ 45 Voor uitvoering van de dienst ................................................................................................................................. 45 b. Op een duurzame drager ............................................................................................................................................ 45 c. Wat? ...................................................................................................................................................................................... 45 IV. Sancties miskenning informatieplichten ................................................................................................................. 46 a. Specifiek (VI. 45 §5 en VI. 48 WER) ........................................................................................................................ 46 Geen informatie over de kosten: kosten niet betalen (enkel bij miskenning precontractuele informatie ......................................................................................................................................................................... 46 Geen informatie over herroepingsrecht: verlenging met 12 maand + geen vergoeding voor waardevermindering ................................................................................................................................................... 46 b. Algemeen ........................................................................................................................................................................... 46
3. Herroepingsrecht ......................................................................................................................................................... 47 I. Verantwoording ..................................................................................................................................................................... 47 a. Goederen ............................................................................................................................................................................ 47 b. Diensten .............................................................................................................................................................................. 47 II. Modaliteiten ........................................................................................................................................................................... 47 a. 14 Kalenderdagen vanaf .............................................................................................................................................. 47 b. Eventueel +12 maand (sanctie bij miskenning informatieverplichtingen herroepingsrecht) ..... 47 c. Hoe? ...................................................................................................................................................................................... 48
146
Modelformulier of anderszins (eventueel online) .......................................................................................... 48 Versturen binnen termijn .......................................................................................................................................... 48 Goederen terugsturen binnen 14 dagen na de herroeping ......................................................................... 48 Eventueel vergoeding voor waardevermindering/vergoeding voor gepresteerde diensten ...... 49 III. Gebruik en vergoeding voor waardevermindering ............................................................................................. 49 a. Gebruik versus Testen .................................................................................................................................................. 49 b. Vergoeding voor waardevermindering is niet gelijk aan vergoeding voor gebruik ......................... 49 c. Vergoeding niet verschuldigd bij miskenning informatieverplichting herroepingsrecht .............. 50 d. Misbruik ............................................................................................................................................................................. 50 IV. Beschadiging gedurende bedenktermijn? ............................................................................................................... 50 a. Bij transport naar consument ................................................................................................................................... 50 b. Bij transport naar onderneming ............................................................................................................................. 50 c. Bij consument thuis ingevolge overmacht? ......................................................................................................... 50 V. Verplichtingen onderneming .......................................................................................................................................... 51 a. Terugbetaling ................................................................................................................................................................... 51 b. Binnen de 14 dagen na ontvangst herroepingsrecht ...................................................................................... 51 c. Sanctie bij niet-‐naleving van de terugbetalingsplicht ..................................................................................... 51 VI. Eisen van betaling en/of voorschot gedurende bedenktermijn .................................................................... 52 a. Niet langer verboden .................................................................................................................................................... 52 b. Reactie op rechtspraak Hof van Justitie ............................................................................................................... 52 c. Reactie Belgische wetgever ........................................................................................................................................ 52 d. Impact op effectiviteit van herroepingsrecht? .................................................................................................. 52 e. Alternatieven? .................................................................................................................................................................. 52
4. Uitzonderingen op het Herroepingsrecht (VI. 53 WER!) ............................................................................ 53
I. Volledig uitgevoerde diensten (toestemming) ......................................................................................................... 53 II. Maatwerk ................................................................................................................................................................................ 53 III. Beperkt houdbaar .............................................................................................................................................................. 53 IV. Kranten (uitz.) ..................................................................................................................................................................... 53 V. Logies, accommodatie, vervoer, autoverhuur en vrije tijd ................................................................................ 53 VI. Zuiver digitale inhoud, begonnen met uitvoering en dubbel akkoord consument ............................... 54 VII. Verzegelde goederen die om gezondheidsredenen niet kunnen worden teruggezonden ............... 54 VIII. Levering van goederen die na de levering onherroepelijk vermengd zijn met andere goederen54 IX. Verzegelde audio-‐video ................................................................................................................................................... 54 X. Openbare veiling .................................................................................................................................................................. 54 XI. Diensten voor weddenschappen en loterijen ........................................................................................................ 54
C. Financiële Diensten .................................................................................................................................................... 54 1. toepassingsgebied ........................................................................................................................................................ 54 I. Overeenkomst op afstand .................................................................................................................................................. 54 II. Consument .............................................................................................................................................................................. 54 III. Onderneming en aanbieder ........................................................................................................................................... 54 IV. Financiële diensten (m.i.v. financiële instrumenten) ......................................................................................... 55 V. Initieel akkoord en opeenvolgende verrichtingen van dezelfde aard .......................................................... 55
2. Overeenkomsten op afstand en financiële diensten ...................................................................................... 55 I. Informatieplicht ..................................................................................................................................................................... 55 a. te gelegener tijd voordat de consument gebonden is door overeenkomst of aanbod ..................... 55 Bevestiging informatie ................................................................................................................................................ 55 Contractvoorwaarden ................................................................................................................................................. 55 Schriftelijk of via duurzame drager ....................................................................................................................... 55 Uitzondering in geval van onmogelijkheid ........................................................................................................ 55 b. Passend middel ............................................................................................................................................................... 55 c. Inhoud van de informatie ............................................................................................................................................ 55 d. Additionele informatieplichten in nationale wetgeving ................................................................................ 55 e. Soepele regeling in geval van te koop aanbieding via telefoon .................................................................. 55
147
II. Sanctie bij schending informatieplicht ....................................................................................................................... 55 a. Aanbieder ........................................................................................................................................................................... 55 b. Opzegging .......................................................................................................................................................................... 55 c. Gemeen recht .................................................................................................................................................................... 56 III. Herroepingsrecht ............................................................................................................................................................... 56 a. 14 kalenderdagen ........................................................................................................................................................... 56 b. Startpunt ............................................................................................................................................................................ 56 c. Eindpunt ............................................................................................................................................................................. 56 d. Gevolgen Herroeping .................................................................................................................................................... 56 e. Uitzonderingen ................................................................................................................................................................ 56
D. Vrije Beroepen .............................................................................................................................................................. 56
H5: Buiten de verkoopruimte gesloten overeenkomsten .................................................. 57 A. Toepassingsgebied (Artikel I. 8, 31° WER) ...................................................................................................... 57 I. Definitie ..................................................................................................................................................................................... 57 a. Onderneming-‐ Consument ......................................................................................................................................... 57 b. Goederen of diensten .................................................................................................................................................... 57 c. Fysieke aanwezigheid beide partijen ..................................................................................................................... 57 d. Buiten de verkoopruimte ............................................................................................................................................ 57 = onverplaatsbaar: permanente uitoefening OF verplaatsbaar: gewoonlijke uitoefening ........... 57 Ook indien op vraag van de consument .............................................................................................................. 57 Openbare plaats ............................................................................................................................................................. 57 Salons en beurzen ......................................................................................................................................................... 58 II. 2 gelijkgestelde verrichtingen ........................................................................................................................................ 58 a. Overeenkomst IN verkoopruimte of op afstand meteen na aangesproken BUITEN verkoopruimte ..................................................................................................................................................................... 58 b. Overeenkomst tijdens excursie ................................................................................................................................ 58 II. Uitzonderingen (Artikel VI. 66 WER) .......................................................................................................................... 58 a. Voedingrondes ................................................................................................................................................................. 58 b. Kredieten/verzekeringen ........................................................................................................................................... 58 c. Menslievend doel < 50 euro ....................................................................................................................................... 58 III. Vergelijking regeling WMPC .......................................................................................................................................... 58
B. Uitgangspunt ................................................................................................................................................................. 58 1. Dubbele informatieplicht .......................................................................................................................................... 58 I. Precontractuele informatie (Artikel VI. 64 WER) ................................................................................................... 59 a. Wat? ...................................................................................................................................................................................... 59 b. Hoe? ...................................................................................................................................................................................... 59 c. Wanneer? ........................................................................................................................................................................... 59 d. Sancties ............................................................................................................................................................................... 59 Algemeen .......................................................................................................................................................................... 59 Specifiek ............................................................................................................................................................................ 59 Geen info over kosten à Kosten niet betalen ................................................................................................... 59 Geen info over herroepingsrecht à Verlenging met 12 maand + geen vergoeding voor waardevermindering ................................................................................................................................................... 59 II. Latere bevestiging ............................................................................................................................................................... 59 a. Kopie ondertekend contract ...................................................................................................................................... 59 b. OF bevestiging contract op papier of (mits akkoord) andere duurzame drager ................................ 59
2. Herroepingsrecht ......................................................................................................................................................... 59 I. Verantwoording van het herroepingsrecht bij verkopen buiten de onderneming .................................. 59 II. Termijn? ................................................................................................................................................................................... 60 a. 14 dagen vanaf sluiten van de dienstenovereenkomst of in bezit nemen van de goederen door consument .............................................................................................................................................................................. 60 b. Verschilt van regeling in de WMPC (verantwoord?) ...................................................................................... 60
148
c. Eventueel +12 maand bij niet-‐naleving informatieplichten met betrekking tot herroepingsrecht ..................................................................................................................................................................................................... 60 III. Hoe? .......................................................................................................................................................................................... 60 a. geen VOORSCHOT binnen 7 werkdagen na contractsluiting (!) ................................................................ 60 b. Wijze van uitoefening ................................................................................................................................................... 61 c. Verplichtingen onderneming en consument ...................................................................................................... 61 Bijzondere regel: levering bij het sluiten van de overeenkomst bij consument thuis .................... 61 d. Uitzonderingen op herroepingsrecht (Artikel VI. 73 WER) ........................................................................ 61
C. Reglementering ambulante handel ...................................................................................................................... 61 1. Toepassingsgebied ....................................................................................................................................................... 61 I. Wet: Producten (LRG) ......................................................................................................................................................... 61 a. KB: ook diensten (daad van koophandel of ambachtsactiviteit) ............................................................... 61 II. Verkoop aan consumenten buiten vestiging vermeld in KBO .......................................................................... 61 a. Let op: er zijn uitsluitingen ......................................................................................................................................... 61
2. Bescherming ................................................................................................................................................................... 61 I. Vereiste van voorafgaande machtiging ....................................................................................................................... 61 a. Verkoper moet deze aan consument tonen ......................................................................................................... 62 II. Verkoop enkel toegelaten op openbare markten, openbare weg en gelijkgestelde plaatsen (o.m. Winkelgalerijen) ........................................................................................................................................................................ 62 III. Verkoop ook toegelaten bij consumenten thuis ................................................................................................... 62 a. Onder de 250 euro per consument ......................................................................................................................... 62 b. Uitzonderingen: zie K.B. .............................................................................................................................................. 62 c. Onverenigbaarheid RL Oneerlijke Handelspraktijken ................................................................................... 62 IV. Bijzondere regeling K.B. .................................................................................................................................................. 62 a. Water, gas, elektriciteit, telefonie, internet, één enkel huishoudtoestel (max. 700 euro), huisinrichting en tuinaanleg (max. 700 euro) ........................................................................................................ 62 b. Bijkomende voorwaarden .......................................................................................................................................... 62 Schriftelijk contract ...................................................................................................................................................... 62 Bevestiging van het contract via persoonlijk aan de consument gericht schrijven ......................... 62 Herroepingsrecht van 14 werkdagen na ontvangst van de bevestiging ............................................... 62 c. Uitzondering: voorafgaandelijk en uitdrukkelijk verzoek van de consument (Artikel 5, 8 Wet) 62 d. Verenigbaarheid met RL Consumentenrechten ................................................................................................ 62
H6: Reclame en oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten .................................. 63 A. Structuur van de regeling ........................................................................................................................................ 63 1. Artikels .............................................................................................................................................................................. 63 I. Artikel I.8 WER: Definities ................................................................................................................................................. 63 II. Artikel VI. 17 WER: Vergelijkende reclame .............................................................................................................. 63 III. Artikel VI.92 e.v. WER: Oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten ............................................ 63 IV. Artikel VI.38 WER: Sanctie bij miskenning regelen oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten ............................................................................................................................................................................... 63 V. Artikel VI. 104 WER: Oneerlijke marktpraktijken jegens andere personen .............................................. 63 VI. Artikel VI. 110 WER: Ongewenste communicaties .............................................................................................. 63
2. Wanneer pas je welke regeling toe? ..................................................................................................................... 63 I. Partijen in het geding zijn niet bepalend .................................................................................................................... 63 II. Wel bepalend is de partij tot wie de reclame of de praktijk is gericht ......................................................... 63
B. Definities ......................................................................................................................................................................... 64 1. Reclame (Artikel I. 8, 13°) ......................................................................................................................................... 64 I. Mededeling ............................................................................................................................................................................... 64 II. Onderneming/producten ................................................................................................................................................. 64 III. Verkoopsbevorderend karakter .................................................................................................................................. 64 a. Rechtstreeks ..................................................................................................................................................................... 64 b. Onrechtstreeks ................................................................................................................................................................ 64 IV. Ongeacht aangewende communicatietechnieken ................................................................................................ 64 V. Toepassingen ......................................................................................................................................................................... 64
149
a. Krantenartikel (Voorz. Kh. Brussel 2000) ........................................................................................................... 64 b. Aanbesteding (Gent 17 juni 1999) .......................................................................................................................... 65 c. Website (Voorz. Kh. Brugge 2006) .......................................................................................................................... 65 d. Gesponsorde koppeling ............................................................................................................................................... 65 e. Metatag (Antwerpen 2009 à HvJ 2013) ............................................................................................................. 65
2. Handelspraktijken (Artikel I.8, 23° WER) ......................................................................................................... 66 I. Verklaring, gedraging, omissie, voorstelling van zake, commerciële communicatie met inbegrip van reclame .......................................................................................................................................................................................... 66
B. Oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten ..................................................................................... 66 1. Structuur .......................................................................................................................................................................... 66 I. Zwarte lijsten van verboden misleidende en agressieve handelspraktijken .............................................. 66 a. Misleidende handelspraktijken ................................................................................................................................ 66 Gedragscode .................................................................................................................................................................... 66 Vertrouwenslabel .......................................................................................................................................................... 67 Lokvogelreclame (Artikel 100,5°) .......................................................................................................................... 67 Bait and switch praktijken (Artikel 100,6°) ...................................................................................................... 67 Bedrieglijk beweren dat product slechts beperkte tijd beschikbaar zal zijn (Artikel 100,7°) .... 67 Onderscheiden kenmerken ....................................................................................................................................... 68 Zich voordoen als particulier ................................................................................................................................... 68 b. Agressieve praktijken ................................................................................................................................................... 68 Verlaten van het pand ................................................................................................................................................. 68 Consument thuis bezoeken ....................................................................................................................................... 69 Hardnekkig aandringen via telefoon, fax,… ....................................................................................................... 69 Reclame gericht aan kinderen ................................................................................................................................. 69 Bestaansmiddelen van de handelaar .................................................................................................................... 69 Winnen van een prijs (Purely Creative, HvJ) ..................................................................................................... 69 Ongevraagd toezenden ............................................................................................................................................... 69 II. Open normen die misleidende en agressieve handelspraktijken verbieden ............................................. 70 a. Misleidende verklaringen ........................................................................................................................................... 70 Juiste of Onjuiste informatie ..................................................................................................................................... 70 Die de consument bedriegt of kan bedriegen ................................................................................................... 70 Criterium van de gemiddelde consument .......................................................................................................... 70 Betreffende de door de wet bepaalde elementen ........................................................................................... 70 Besluit tot een transactie dat hij anders niet had genomen ....................................................................... 70 Professionele toewijding? ......................................................................................................................................... 70 b. Misleiding door omissie .............................................................................................................................................. 71 Weglaten van essentiële informatie die een consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit te nemen ............................................................................................................................................................ 71 Essentiële informatie ................................................................................................................................................... 71 Uitnodiging tot aankoop ....................................................................................................................................... 71 Geen bedoeling te misleiden vereist ..................................................................................................................... 72 Beperkingen van het medium .................................................................................................................................. 72 c. Open norm agressieve handelspraktijken (niet behandeld) ....................................................................... 72 Intimidatie, dwang of ongepaste beïnvloeding ................................................................................................ 72 Aanzienlijke (potentiële) beperking van de keuzevrijheid van de gemiddelde consument ........ 72 Besluit over een transactie ........................................................................................................................................ 72 Beoordeling in het licht van de context en omstandigheden ............................................................... 72 III. Overkoepelende norm die andere oneerlijke handelspraktijken verbiedt (Niet behandeld) .......... 72 a. Strijdig met de vereisten van professionele toewijding ................................................................................ 72 b. Wezenlijke verstoring van het economisch gedrag van de consument .................................................. 72
2. Sanctionering ................................................................................................................................................................. 72 I. Ongevraagd toezenden ....................................................................................................................................................... 73 II. Rest van de slides niet meer gezien ............................................................................................................................. 73
150
DEEL 2-‐ BESCHERMING TEGEN GEBREKKIGE GOEDEREN ................................................... 74 H1: Productveiligheid en Productaansprakelijkheid .......................................................... 75 A. Overzicht ......................................................................................................................................................................... 75 B. Wet Productaansprakelijkheid .............................................................................................................................. 76 1. Toepassingsgebied ....................................................................................................................................................... 76 I. Slachtoffer ................................................................................................................................................................................. 76 II. Producent ................................................................................................................................................................................ 76 III. Product ................................................................................................................................................................................... 77 2. Bewijslast bij slachtoffer ........................................................................................................................................... 78 I. Gebrek (geen fout) ................................................................................................................................................................ 78 a. Veiligheidscriterium ...................................................................................................................................................... 78 b. Beoordeling met inachtneming van omstandigheden ................................................................................... 79 De presentatie van het product ............................................................................................................................... 79 Redelijkerwijze voorzienbaar gebruik ................................................................................................................. 79 Tijdstip waarop product in verkeer is gebracht .............................................................................................. 80 II. Schade ....................................................................................................................................................................................... 80 III. Causaal Verband ................................................................................................................................................................. 81 a. Algemeen ............................................................................................................................................................................ 81 b. Theorie van de juridische zekerheid ..................................................................................................................... 81 c. Verschillende personen ................................................................................................................................................ 81 d. Optreden van een derde .............................................................................................................................................. 81 IV. Aard en draagwijdte van de aansprakelijkheid ..................................................................................................... 82 a. Foutloze aansprakelijkheid ........................................................................................................................................ 82 b. Termijn ............................................................................................................................................................................... 82 c. Verweermiddelen van de producent ...................................................................................................................... 82 Niet in verkeer gebracht ............................................................................................................................................ 82 Geen gebrek op tijdstip van het in verkeer brengen of gebrek is later ontstaan .............................. 83 Afwezigheid van economisch doel en beroepsuitoefening ......................................................................... 83 Overeenstemming met dwingende overheidsvoorschriften ..................................................................... 83 Ontwikkelingsrisico ..................................................................................................................................................... 83 Onderdelenexceptie ..................................................................................................................................................... 84 H2: Consumentenkoop (Artikel 1649 e.v. BW) .................................................................. 85 A. Toepassingsgebied ..................................................................................................................................................... 85 1. Consument ....................................................................................................................................................................... 85 2. Verkoper ........................................................................................................................................................................... 85 3. Goederen .......................................................................................................................................................................... 86 I. Consumptiegoederen .......................................................................................................................................................... 86 II. Lichamelijke roerende goederen .................................................................................................................................. 86 4. Verkoop en bepaalde contracten van aanneming ......................................................................................... 86 B. Wettelijke garantie ..................................................................................................................................................... 87 1. 3 cumulatieve voorwaarden .................................................................................................................................... 87 2. Onderscheid met commerciële garantie ............................................................................................................ 87 C. Voorwaarden inzake aansprakelijkheid ............................................................................................................ 88 1. Gebrek aan overeenstemming met de overeenkomst ................................................................................... 88 2. Gebrek aanwezig bij levering .................................................................................................................................. 89 3. Gebrek manifesteert zich binnen de 2 jaar ....................................................................................................... 90 4. Termijnen ......................................................................................................................................................................... 91 I. Vervaltermijn .......................................................................................................................................................................... 91 II. Verjaringstermijn ................................................................................................................................................................ 91 5. Bijzondere vraag à Lot van de zichtbare gebreken .................................................................................... 91 D. Rechten van de consument ..................................................................................................................................... 92 1. Herstel of vervanging door de verkoper ............................................................................................................. 92 151
2. Prijsvermindering of ontbinding ........................................................................................................................... 94 3. Aanvullende schadevergoeding ............................................................................................................................. 95 4. Schadebeperkingsplicht ............................................................................................................................................ 95 E. Commerciële garantie ............................................................................................................................................... 95 1. Omschrijving ................................................................................................................................................................... 95 2. Bindend karakter ......................................................................................................................................................... 95 3. Behoud van wettelijke bescherming .................................................................................................................... 95
DEEL 3-‐ MINNELIJKE INVORDERING VAN SCHULDEN VAN DE CONSUMENT ...................... 97 H1: MINNELIJKE INVORDERING VAN SCHULDEN VAN DE CONSUMENT ............................ 97 A. Invordering van Schulden ....................................................................................................................................... 97 B. Toepassingsgebied ..................................................................................................................................................... 97 1. Minnelijke invordering ............................................................................................................................................... 97 2. Activiteit van minnelijke invordering .................................................................................................................. 97 3. Schulden van de consument ..................................................................................................................................... 98 I. Bestemmingscriterium ....................................................................................................................................................... 98 II. Gemengde schulden ............................................................................................................................................................ 98 III. Bewijslast ............................................................................................................................................................................... 98 C. Bescherming privé-‐leven ......................................................................................................................................... 98 1. Van toepassing op elke minnelijke invordering .............................................................................................. 98 2. Algemene bepaling ...................................................................................................................................................... 98 3. Lijst van verboden gedragingen ............................................................................................................................ 98 I. Verwarring creëren omtrent hoedanigheid invorderaar .................................................................................... 98 II. Mededeling die onjuiste bedreigingen bevat ........................................................................................................... 99 III. Inning van niet voorziene of wettelijk toegestane bedragen .......................................................................... 99 IV. Inning van de schuld in aanwezigheid van of bij een derde ............................................................................ 99 V. Belagen van de schuldenaar ......................................................................................................................................... 100 D. Activiteit van minnelijke invordering ............................................................................................................. 100 1. Voorafgaande inschrijving .................................................................................................................................... 100 2. Verzekering beroepsaansprakelijkheid ........................................................................................................... 101 3. Schrapping en schorsing (= administratieve sanctie) ............................................................................... 101 E. Vergoeding .................................................................................................................................................................. 101 1. Door overeenkomst bepaald ................................................................................................................................. 101 2. Artikel 1153 BW? ....................................................................................................................................................... 101 3. Kosten ingebrekestelling door gerechtsdeurwaarder ............................................................................... 101 F. Ingebrekestelling ...................................................................................................................................................... 101 1. Eerste stap, ingebrekestelling .............................................................................................................................. 101 2. Wachttermijn, bijkomende maatregelen ........................................................................................................ 102 3. Verplichte vermeldingen ........................................................................................................................................ 102 G. Huisbezoek .................................................................................................................................................................. 102 1. Schriftelijk document ............................................................................................................................................... 102 2. Bepaalde vermeldingen .......................................................................................................................................... 102 3. Bepaald formalisme ................................................................................................................................................. 102 4. Betaling tijdens huisbezoek .................................................................................................................................. 102 I. Betalingsbewijs ................................................................................................................................................................... 102 II. Bewijslast ............................................................................................................................................................................. 102 H. Sanctionering ............................................................................................................................................................. 103 1. Vordering tot staken ................................................................................................................................................ 103 2. Waarschuwingsprocedure/vaststelling en opsporing .............................................................................. 103 3. Administratieve sancties ........................................................................................................................................ 103 4. Strafsancties ................................................................................................................................................................ 103 5. Burgerrechtelijke sancties ..................................................................................................................................... 103 I. Toepassingsgebied ............................................................................................................................................................ 103 152
a. Activiteit van minnelijke vordering ..................................................................................................................... 103 b. Advocaten en gerechtsdeurwaarders? .............................................................................................................. 104 II. Schending bij bepaalde artikelen ............................................................................................................................... 104 a. Betaling is geldig .......................................................................................................................................................... 104 b. Teruggave ....................................................................................................................................................................... 104 III. Uitzondering van kennelijke vergissing die rechten van de consument niet schaadt ...................... 104 IV. Niet-‐verschuldigd/te hoog bedrag .......................................................................................................................... 104
DEEL 4-‐ BESCHERMING VAN DE REIZIGER ....................................................................... 106 Inleiding ......................................................................................................................... 106 A. Bescherming van de reiziger ............................................................................................................................... 106 B. Zwarte lijst van luchtvaartmaatschappijen die het Europese luchtruim niet binnen mogen . 106 H1: Reiscontractenwet (1994) ........................................................................................ 107 A. Toepassingsgebied .................................................................................................................................................. 107 1. Contract tot reisorganisatie ................................................................................................................................. 107 I. In eigen naam ....................................................................................................................................................................... 107 II. Vervoer, logies ................................................................................................................................................................... 107 III. Andere toeristische diensten ..................................................................................................................................... 107 IV. Van tevoren georganiseerde combinatie .............................................................................................................. 107 V. Overnachting van meer dan 24 uur .......................................................................................................................... 107 VI. Totale prijs ......................................................................................................................................................................... 108 a. Afzonderlijke facturatie ............................................................................................................................................ 108 b. Reële prijs ....................................................................................................................................................................... 108 VII. Wat bij het uitsluitend verstrekken van logies? ............................................................................................... 108 2. Contract tot reisbemiddeling ............................................................................................................................... 108 I. Reisprestatie (niet noodzakelijk combinatie) ........................................................................................................ 108 II. Vertegenwoordiging ........................................................................................................................................................ 109 3. Reiziger .......................................................................................................................................................................... 109 4. In België verkochte of te koop aangeboden reizen ..................................................................................... 109 B. Reispromotie .............................................................................................................................................................. 109 1. Geen misleidende elementen ................................................................................................................................ 109 2. Verplichte vermeldingen in de brochure ......................................................................................................... 109 3. Bindend karakter van de vermeldingen in de brochure ........................................................................... 109 C. Informatieverplichting ........................................................................................................................................... 110 1. Voor het sluiten van het contract ....................................................................................................................... 110 I. Paspoorten, visa, inentingen ......................................................................................................................................... 110 II. Reisvoorwaarden .............................................................................................................................................................. 110 III. Verzekeringen .................................................................................................................................................................. 110 a. Annuleringsverzekering ........................................................................................................................................... 110 b. Bagageverzekering ..................................................................................................................................................... 110 c. Bijstandsverzekering ................................................................................................................................................. 111 2. Voor de aanvang van de reis ................................................................................................................................ 111 3. Algemene raadgevingsplicht ................................................................................................................................ 111 4. Sanctie bij miskenning informatie-‐ en raadgevingsverplichting ......................................................... 111 D. Totstandkoming van het contract tot reisorganisatie ............................................................................. 111 1. Vorm en Inhoud .......................................................................................................................................................... 111 I. Bestelbon ............................................................................................................................................................................... 111 II. Reisbevestiging .................................................................................................................................................................. 111 III. Geen of afwijkende reisbevestiging ........................................................................................................................ 111 IV. Sanctie: relatieve nietigheid (ernstige schending rechten consument) .................................................. 112 2. Mogelijkheid tot prijswijzigingen ...................................................................................................................... 112 I. Voorzien in het contract .................................................................................................................................................. 112 II. Op grond van bepaalde factoren ................................................................................................................................ 112 153
III. Prijsstijging> 10% ........................................................................................................................................................... 113 IV. Geen prijsstijging binnen 20 dagen voor vertrek .............................................................................................. 113 V. Toepassing ........................................................................................................................................................................... 113
E. Verbreking van de reis door de reiziger ......................................................................................................... 113 1. Schadevergoeding ..................................................................................................................................................... 113 I. Maximum eenmaal de reissom ..................................................................................................................................... 114 II. Verbrekingsbeding ........................................................................................................................................................... 114
2. Niet aan de reiziger toe te rekenen omstandigheid ................................................................................... 114 3. Overdraagbaarheid van de boeking ................................................................................................................. 115 F. Uitvoering van het contract tot reisorganisatie .......................................................................................... 115 1. Niet-‐uitvoering van de reis of wijziging van een wezenlijk punt door de reisorganisator ....... 115 I. Voor de aanvang van de reis .......................................................................................................................................... 115 a. Annulering/informatie .............................................................................................................................................. 116 b. Alternatief ....................................................................................................................................................................... 116 c. Schadevergoeding ........................................................................................................................................................ 116 II. Tijdens de reis .................................................................................................................................................................... 116 a. Alternatief ....................................................................................................................................................................... 116 b. Weigering alternatief (deugdelijke redenen) ................................................................................................. 116
G. Aansprakelijkheid .................................................................................................................................................... 116 1. Aansprakelijkheid van de reisorganisator ..................................................................................................... 116 I. Verwachtingen op grond van een reisbrochure ................................................................................................... 117 II. Uitgebreide aansprakelijkheid .................................................................................................................................... 117 a. Andere personen (vb. Facultatieve excursie) .................................................................................................. 117 b. Schade (m.i.v. morele schade) ............................................................................................................................... 117 III. Uitzonderingen ................................................................................................................................................................. 117 IV. Bijstandsverplichting ..................................................................................................................................................... 118 V. Exoneratiebedingen ......................................................................................................................................................... 118
2. Aansprakelijkheid van de reisbemiddelaar ................................................................................................... 118 I. Belgische touroperator .................................................................................................................................................... 118 II. Buitenlandse touroperator ........................................................................................................................................... 118
H. Verplichtingen van de reiziger en verjaring ................................................................................................. 119 1. Verplichtingen van de reiziger ............................................................................................................................ 119 I. Geen sanctie bij niet-‐naleving ....................................................................................................................................... 119
2. Verjaring ....................................................................................................................................................................... 119 I. Lichamelijke schade .......................................................................................................................................................... 119 II. Andere schade .................................................................................................................................................................... 119
I. Geschillencommissie Reizen ................................................................................................................................. 119 1. Keuzevrijheid in algemene voorwaarden ....................................................................................................... 119 2. Klachtengeld ................................................................................................................................................................ 119 3. Voor-‐ en nadelen ........................................................................................................................................................ 120
H2: Bescherming Luchtreizigers ...................................................................................... 121 A. Verordening ................................................................................................................................................................ 121 B. Toepassingsgebied .................................................................................................................................................. 121 1. Luchthaven ................................................................................................................................................................... 121 2. Bevestigde boeking + tijdig aanmelden bij incheckbalie ......................................................................... 121 3. Instapweigering ......................................................................................................................................................... 122 4. Annulering .................................................................................................................................................................... 122 C. Instapweigering ........................................................................................................................................................ 123 1. Vrijwilligers .................................................................................................................................................................. 123 I. Bijstand (volledige terugbetaling OF alternatieve vlucht) ............................................................................... 123 II. Aanvullende voordelen .................................................................................................................................................. 123 2. Onvoldoende vrijwilligers ...................................................................................................................................... 123 I. Compensatie (onmiddellijk) .......................................................................................................................................... 123 154
I.EN Bijstand (volledige terugbetaling OF alternatieve vlucht EN recht op verzorging) ....................... 123
3. Recht op verzorging? ............................................................................................................................................... 123 D. Annulering .................................................................................................................................................................. 124 1. Bijstand .......................................................................................................................................................................... 124 I. Recht op terugbetaling/ andere vlucht (naar keuze) ......................................................................................... 124 II. Recht op verzorging ......................................................................................................................................................... 124
2. Compensatie ................................................................................................................................................................ 124 I. Uitzonderingen .................................................................................................................................................................... 124 II. Buitengewone omstandigheden die ondanks redelijke maatregelen niet konden worden vermeden ................................................................................................................................................................................... 124
3. Informatie omtrent alternatief ........................................................................................................................... 125 4. Zie omtrent de invulling van de overmacht ................................................................................................... 125 E. Vertraging .................................................................................................................................................................... 125 1. Omvang van de vertraging bepaalt of regeling toepassing vindt ........................................................ 125 2. Bijstand .......................................................................................................................................................................... 125 3. Geen uitzondering voorzien voor overmacht ................................................................................................ 125 4. Geen compensatie voorzien in de Verordening ............................................................................................ 125 I. Recht op compensatie volgens HvJ indien men meer dan drie uur later op bestemming aankomt (uitzondering overmacht) .................................................................................................................................................. 125 II. Zelfs indien vertraging slechts bij aansluiting ontstaat ................................................................................... 126 III. Daadwerkelijke aankomsttijd .................................................................................................................................... 126
H3: Timesharing (kort behandeld in de les) .................................................................... 127 A. Aantrekkelijke vakantieformule? ...................................................................................................................... 127 1. Voordelen ...................................................................................................................................................................... 127 2. Nadelen .......................................................................................................................................................................... 127 B. Wet 28 augustus 2011 strekkende tot omzetting RL 2008/122/EG ................................................. 127 1. Modernisering bestaande regelgeving ............................................................................................................. 128 2. Toepassingsgebied .................................................................................................................................................... 128 I. Bescherming consument ................................................................................................................................................. 128 II. In verhouding tot “handelaar” .................................................................................................................................... 128 III. Voor verschillende soorten overeenkomsten ..................................................................................................... 128 a. Overeenkomst betreffende gebruik van goederen in deeltijd ................................................................. 128 Accommodatie ............................................................................................................................................................. 128 b. Overeenkomst betreffende een vakantieproduct van lange duur ......................................................... 128 Puntensysteem ............................................................................................................................................................ 128 c. Doorverkoopovereenkomst .................................................................................................................................... 129 d. Uitwisselingsovereenkomst ................................................................................................................................... 129 3. Voorschriften inzake reclame .............................................................................................................................. 129 I. Mogelijkheid informatie te verkrijgen ...................................................................................................................... 129 II. Uitnodiging promotie-‐ of verkoopevenement moet commerciële aard kenbaar maken .................. 129 III. Tijdens evenement moet informatie beschikbaar zijn ................................................................................... 129 IV. Bepaalde producten mogen niet als een investering gepromoot worden ............................................. 129 4. Precontractuele informatie (art. 8) .................................................................................................................. 129 I. Voordat consument gebonden is ................................................................................................................................. 129 II. Kosteloos .............................................................................................................................................................................. 130 III. Duidelijk en te begrijpen .............................................................................................................................................. 130 IV. Aan de hand van standaardformulieren ................................................................................................................ 130 V. Op papier of duurzame drager .................................................................................................................................... 130 VI. Maakt deel uit van het aanbod en van de overeenkomst ............................................................................... 130 a. Geen wijziging mogelijk behoudens uitdrukkelijk akkoord of overmacht ......................................... 130 5. Verplichte vermeldingen in overeenkomst (art. 9) ..................................................................................... 130 I. Precontractuele informatie ............................................................................................................................................ 130 II. Bijkomende elementen .................................................................................................................................................. 130 155
III. Herroepingsrecht ............................................................................................................................................................ 130 IV. Verbod betaling tijdens herroepingstermijn ....................................................................................................... 130 a. Afzonderlijke ondertekening door consument van de laatste twee vereisten ................................. 130 V. Standaard herroepingsformulier ............................................................................................................................... 131
6. Taal (niet gezien) ...................................................................................................................................................... 131 I. Precontractuele informatie ............................................................................................................................................ 131 II. Overeenkomst .................................................................................................................................................................... 131
7. Herroepingsrecht ...................................................................................................................................................... 131 I. Veertien kalenderdagen .................................................................................................................................................. 131 a. Vanaf dag van sluiten of indien later ontvangen van de overeenkomst of bindende overeenkomst .................................................................................................................................................................... 132 II. Kosteloos, zonder schadevergoeding ....................................................................................................................... 132 III. Handelaar verstrekt geen standaard herroepingsformulier ........................................................................ 132 a. Bedenktermijn van 1 jaar en 14 dagen, tenzij formulier alsnog binnen het jaar wordt verstrekt .................................................................................................................................................................................................. 132 IV. Handelaar verstrekt niet de vereiste precontractuele informatie ............................................................. 132 a. Bedenktermijn is drie maanden en 14 dagen tenzij informatie wordt verstrekt binnen de drie maanden ............................................................................................................................................................................... 132 V. Herroeping kan, maar moet niet via standaardformulier ............................................................................... 132 VI. Herroepen geschiedt op papier of duurzame drager ...................................................................................... 132 VII. Verzending binnen bedenktermijn volstaat ...................................................................................................... 132 VIII. Van rechtswege beëindiging van aanvullende overeenkomst ................................................................. 132 IX. Lot van de kredietovereenkomst .............................................................................................................................. 132
8. Betalingen .................................................................................................................................................................... 133 I. Verbod van de betaling (of gelijkwaardig) binnen de bedenktermijn ........................................................ 133 II. Doorverkoopovereenkomsten: geen betaling voor verkoop heeft plaatsgehad ................................... 133 III. Vakantieproducten van lange duur ......................................................................................................................... 133 a. Verplichte betalingsregeling met termijnen .................................................................................................... 133 b. Beëindigingsmogelijkheid vanaf de tweede betalingstermijn ................................................................. 133
9. Sanctionering (niet behandeld) .......................................................................................................................... 133 I. Nietigheid van bedingen ................................................................................................................................................. 133 II. Vordering tot staken ........................................................................................................................................................ 133 III. Strafsancties ...................................................................................................................................................................... 133 IV. Bevoegdheden FOD Economie ................................................................................................................................... 133
DEEL 5: ONROEREND GOED ............................................................................................ 134 H1: Woningbouw ........................................................................................................... 134 A. Toepassingsgebied Wet Breyne ......................................................................................................................... 134 1. Wederkerige Overeenkomst ................................................................................................................................. 134 2. Tot eigendomsovergang/ Verbintenis te bouwen ....................................................................................... 134 3. Te bouwen of in aanbouw zijnde ........................................................................................................................ 134 I. Voltooiingsverplichting verkoper/aannemer ........................................................................................................ 134 4. Huis of appartement ................................................................................................................................................ 135 5. Huisvesting of huisvesting en beroepsdoeleinden ....................................................................................... 135 6. Een of meer stortingen ............................................................................................................................................ 135 7. Verbouwingswerken/ Uitbreidingswerken .................................................................................................... 135 I. 80% .......................................................................................................................................................................................... 135 II. 18.600 euro ......................................................................................................................................................................... 135 III. Moeten deel uitmaken van de overeenkomst tot eigendomsovergang ................................................... 135 8. Onroerend goed in België ...................................................................................................................................... 136 B. Verplichte vermeldingen ....................................................................................................................................... 136 1. Identiteit van de eigenaar ..................................................................................................................................... 136 2. Gegevens bouwvergunning ................................................................................................................................... 136 I. Opschortende voorwaarde verkrijgen bouwvergunning ................................................................................. 136 156
3. Eventueel opschortende voorwaarde inzake bekomen van financiering ......................................... 136 4. Beschrijving privatieven en gemeenschappelijke gedeelten .................................................................. 137 5. Prijs .................................................................................................................................................................................. 137 I. Vast ........................................................................................................................................................................................... 137 II. Variabel ................................................................................................................................................................................. 137 a. Lonen/ materialen ...................................................................................................................................................... 137 b. Maximale prijsstijging ............................................................................................................................................... 137
6. Gewestelijke Overheidstegemoetkomingen ................................................................................................... 137 7. Datum start werken/ Uitvoeringstermijn ...................................................................................................... 137 I. Startdatum bepalen ........................................................................................................................................................... 137 II. Uitvoeringstermijn in werkdagen ............................................................................................................................. 137 III. Vergoeding bij overschrijding van de termijn .................................................................................................... 138
8. Wijze van oplevering ............................................................................................................................................... 138 9. Erkenning kennisname gegevens ....................................................................................................................... 138 10. Vermelding van de sanctie .................................................................................................................................. 138 I. Nietigheidssanctie bij miskenning Artikel 7/12 ................................................................................................... 138
11. Aanhechten van stukken ...................................................................................................................................... 138 C. Oplevering ................................................................................................................................................................... 138 1. Wat houdt de oplevering? ...................................................................................................................................... 138 2. Voorlopige oplevering ............................................................................................................................................. 139 3. Definitieve oplevering ............................................................................................................................................. 139 4. Steeds schriftelijk en tegensprekelijk ................................................................................................................ 139 5. Weigering van de oplevering ............................................................................................................................... 139 6. Vermoedens .................................................................................................................................................................. 140 I. Onweerlegbaar (niet verschijnen) .............................................................................................................................. 140 II. Weerlegbaar (bewoning) .............................................................................................................................................. 140
D. Aansprakelijkheid/ Risico .................................................................................................................................... 140 1. Overdracht van eigendom en risico ................................................................................................................... 140 2. Waarborgen ................................................................................................................................................................ 140 I. Erkende aannemers: 5% ................................................................................................................................................. 140 II. Niet-‐erkende aannemers ............................................................................................................................................... 140 a. Voltooiingswaarborg .................................................................................................................................................. 140 b. Terugbetalingswaarborg .......................................................................................................................................... 140
3. Aansprakelijkheid ..................................................................................................................................................... 141 I. Architect/ Verkoper .......................................................................................................................................................... 141 II. Opeenvolgende eigenaars ............................................................................................................................................. 141
E. Betaling en sancties ................................................................................................................................................. 141 1. Betaling ......................................................................................................................................................................... 141 I. Niets voor de ondertekening van de overeenkomst ........................................................................................... 141 II. Voorschot van maximaal 5% ....................................................................................................................................... 141 III. Verlijden authentieke akte (Prijs van grond + Uitgevoerde werken) ...................................................... 141 IV. Saldo (bij gedeelten voor uitgevoerde werken) ................................................................................................ 142
2. Sancties .......................................................................................................................................................................... 142 I. Nietigheid beding ............................................................................................................................................................... 142 II. Nietigheid overeenkomst .............................................................................................................................................. 142 III. Tijdstip inroepen nietigheid ....................................................................................................................................... 142
INHOUDSTAFEL .............................................................................................................. 143 157
158