Biomass consultants, researchers and engineers BTG Biomass Technology Group BV is a private firm of consultants, researchers and engineers, operating worldwide in fields of sustainable energy production from biomass and waste P.O. Box 835 > 7500 AV Enschede > The Netherlands > Tel +31 53 486 1186 > Fax +31 53 486 1180 > Email
[email protected] > Site www.btgworld.com
Projectnummer 1832
Titel
Concretisering maatregelen bos, natuur en landschap t.b.v. het energieakkoord
Eindrapport
Datum
27 oktober 2014
Voor
Partners van het Houtconvenant
Contactpersoon Martijn Vis
[email protected] 053 - 486 1193 Colofon BTG biomass technology group B.V. Postbus 835 7500 AV Enschede Tel. 053 - 486 1186 Fax. 053 - 486 1180 www.btgworld.com
[email protected]
INHOUD
1
INLEIDING 1.1 1.2
Aanleiding en aanpak Overzicht knelpunten en maatregelen
1 1 1
2 MOGELIJKE BIJDRAGE BOS, NATUUR EN LANDSCHAP AAN DUURZAME ENERGIEDOELSTELLINGEN 3 2.1 2.2 2.3 3
MAATREGELEN T.B.V. PRODUCTIE VAN DUURZAME ENERGIE 3.1 3.2 3.3
4
Duurzaamheidscertificatie kleine producenten van biomassa Adviessysteem biomassaoogst Praktijkonderzoek naar CO2-opslag en -besparing
ONDERSTEUNENDE MAATREGELEN 6.1 6.2 6.3
7
Meer oogsten van landschappelijk groen Uitbreiding landschappelijk groen en energieplantages Duurzame aanbesteding knip- en snoeihout
MAATREGELEN T.B.V. WAARBORGING DUURZAAMHEID 5.1 5.2 5.3
6
Investeringssubsidie voor kleinere biomassa installaties Landelijk beschikbaar maken financiering voor biomassaketels Opzetten portfolio’s van warmteprojecten voor levering duurzame warmte
MAATREGELEN T.B.V. PRODUCTIE VAN BIOMASSA 4.1 4.2 4.3
5
Beschikbaarheid van biomassa Conversietechnieken Scenario voor 2020
Stimuleren van technische en organisatorische innovatie Communicatie en voorlichting Wet- en regelgeving
MAATREGELEN VOOR NATUURGRAS EN BERMGRAS 7.1
Investeringssubsidie aanpassing vergisters voor grasverwerking
ANNEX: QUICK SCAN MAATREGELEN BERMGRAS EN NATUURGRAS
3 5 6 7 7 9 9 11 11 13 15 16 16 17 18 19 19 20 21 22 22 24
1
INLEIDING 1.1
Aanleiding en aanpak In het SER-Energieakkoord is een duurzame energiedoelstelling van 14% duurzame energie in 2020 en 16% in 2023. Een aanzienlijk deel van deze doelstelling, namelijk 186 PJ valt onder “overig” en dient nader te worden ingevuld. De ondertekenaars van het Houtconvenant hebben een Actieprogramma “Duurzame Biomassa 2020” opgesteld waarin de bijdrage van de natuur, bos, en landschap aan de duurzame energiedoelstellingen van het SER-Energieakkoord wordt beschreven. Deze bijdrage is significant en ligt in de ordegrootte van 20 tot 40 PJ primaire biomassa. Op verzoek van de partners van het Houtconvenant heeft BTG dit actieprogramma verder aangevuld, onderbouwd, gekwantificeerd en geschikt gemaakt voor doorrekening door het PBL en ECN. De resultaten van hiervan staan beschreven in dit rapport. Het Bosschap en de ondertekenaars van het Houtconvenant zullen het uitgewerkte Actieprogramma via de Regiegroep RODEO voorleggen aan de Borgingscommissie van het Energieakkoord. Op basis van de potentieel studie “Biomassapotentieel NBLH-sector in 2020 en 2050” (Probos 2014) is bepaald welke bijdrage binnenlands geproduceerde biomassa uit natuur, bos en landschap kan leveren en hoeveel extra investeringen in houtketels en andere conversieapparatuur hiervoor nodig zijn. Dit scenario, dat verder is beschreven in hoofdstuk 2, vormt de basis voor de verdere uitwerking van de actiepunten die nodig zijn om de biomassa die beschreven is in het PLUS scenario daadwerkelijk te realiseren. De bijdrage aan de SER-taakstelling willen de partners realiseren door: 1. Een structureel verhoogd niveau van economische rendabele aanwending van de houtige biomassa in Nederland in installaties met een hoog rendement (hoofdstuk 3); 2. Een structureel verhoogd niveau van aanplant, duurzame oogst en bewerking van hout(vezel) en houtige biomassa uit bos, natuur, stedelijk groen en landschappelijke beplantingen (hoofdstuk 4); 3. Maatregelen om de duurzaamheid van de gebruikte biomassa te waarborgen (hoofdstuk 5); 4. Ondersteunende maatregelen gericht op onderzoek, communicatie en voorlichting (hoofdstuk 6); 5. Maatregelen om vergisting van natuur- en bermgras te stimuleren (hoofdstuk 7)
1.2
Overzicht knelpunten en maatregelen Op 17 oktober is een initiële lijst met actiepunten verstuurd aan Regiegroep RODEO. In Tabel 1 zijn de actiepunten nogmaals samengevat1. In de laatste kolom van onderstaande tabel vindt u het paragraafnummer waar het betreffende actiepunt verder is uitgewerkt.
1
Actiepunt 5 en 15 op de initiële lijst zijn vervallen. Actiepunten 16 en 17 zijn toegevoegd; Actiepunten 6 en 13 zijn samengevoegd.
1
Tabel 1 Overzicht met knelpunten en actiepunten biomassa uit bos, natuur en landschap
#
1 2 3
Huidige situatie met knel/ Aandachtspunten
Extra bijdrage aan doel PJ Maatregelen t.b.v. productie van duurzame energie
Nog steeds veel laag efficiënte openhaarden in gebruik Geen mogelijkheid SDE voor ketels <0,5 MW Initiële investeringsdrempel voor implementatie houtketels
Concrete actie
Investeringssubsidie voor kachels
1.2
Investeringssubsidie voor houtketels
2.5
Landelijke beschikbaarheid duurzaamheidsleningen houtketels
p.m.
Min EZ, RVO, sectororganisaties Min EZ, RVO, sectororganisaties Min EZ, groenfondsen, sectororganisaties Min EZ, RVO, sectororganisaties
Kosten (€ mln. )
§
2,5
3.1
14,4
3.1
0,1
3.2
1,7
3.3
1,6
4.1
9,9
4.2
0,2
4.3
4
Ontzorgen afnemers door aanbieden leveringscontract warmte i.p.v. eigen beheer houtketel.
7
Oogst biomassa uit landschapsonderhoud blijft achter Beperkte beschikbaarheid houtachtige biomassa op middellange termijn Gemeentelijk knip- en snoeihout onvoldoende voor binnenlandse bioenergieproductie toegepast
Financiële stimulering houtoogst via toeslag groene dienst Aanplant nieuwe landschapselementen
Zorgen rondom duurzaamheid van biomassa, terwijl duurzaamheidscertificatie duur is voor kleine producenten van bioenergie behoefte aan inzicht in impact onttrekking nutriënten bij oogst biomassa uit bos en natuurgebieden. Onduidelijkheid rondom “carbon dept” in de Nederlandse context.
Ondersteunen duurzaamheidscertificering voor kleine producenten van biomassa voor energie
p.m.
Kleine eigenaren, NGO's, partners houtconvant, RVO
3,75
5.1
Opzetten adviessysteem over biomassa oogst
p.m.
Onderzoeksinstituten (WUR)
0,3
5.2
Praktijkonderzoek naar CO2 opslag en besparing + mogelijkheden extra aanplant. Ondersteunende maatregelen
p.m.
Onderzoeksinstituut, partners Houtconvenant
0,9
5.3
Suboptimale oogst en logistiek van biomassa uit bos en landschap voor energie. Gebrek aan bekendheid met mogelijkheden oogst en inzet biomassa voor bioenergie Belemmeringen wet en regelgeving
Innovatieregeling voor stimuleren van technische en organisatorische innovatie. Voorlichtingsactiviteiten
p.m.
Min EZ, RVO
4,0
6.1
p.m.
VBNE, andere sectororganisaties
2,0
6.2
Voorlichting op decentraal niveau + expertteam
p.m.
Sectororganisaties
0,5
6.3
LTO, EZ, natuurbeheerder, bermbeheerders
7,6
7.1
8 9
11
12
16
10 6, 13 17
Regeling ter ondersteuning van 0.6 lokale energiebedrijven bij opbouw portfolio van houtketels. Maatregelen t.b.v. de productie van biomassa
Actoren
0,6 0,4
Partners houtconvenant Partners houtconvenant
Duurzame aanbesteding knip- en p.m. VNG, I&M, RVO, snoeihout, met gunningscriteria voor Pianoo afzet bij energietoepassing dichtbij plaats van oogst. Maatregelen ter borging van de duurzaamheid van de geproduceerde biomassa
Maatregelen t.b.v. grasvergisting 14
Vergisters vaak niet geschikt voor bermgras en natuurgras
Investeringssubsidie
Totaal
0.5 4,2
Totaal (incl. bestaande bijdrage)
(zie § 2.2)
10,2
Totaal (gehele NBLH-keten)
(zie § 2.2)
22
44,7
2
2
MOGELIJKE BIJDRAGE BOS, NATUUR EN LANDSCHAP AAN DUURZAME ENERGIEDOELSTELLINGEN 2.1
Beschikbaarheid van biomassa De mogelijke bijdrage van bos, natuur, landschap en houtverwerkende industrie aan de duurzame energiedoelstellingen van Nederland in 2020 en 2050 zijn recentelijk door Probos in kaart gebracht (Probos 2014). Tabel 2 geeft een overzicht van de scenario’s weer. Tabel 2 Energetische toepassing in Nederland van biomassa uit de Nederlandse NBLH-keten in 2014, 2020 en 2050 (Bron: Probos 2014)
Het rapport maakt een verschil tussen korte termijn “business as usual” scenario (BAU) die de verwachte autonome ontwikkeling weergeeft en een korte termijn “plus” scenario waarin extra maatregelen worden genomen om meer biomassa te mobiliseren voor energiedoeleinden. Het blijkt dat in het “plus” scenario in 2020 25,9 PJ aan biomassa kan worden ingezet voor duurzame energiedoeleinden. Deze biomassa zal voornamelijk worden ingezet voor warmteopwekking en een deel mogelijk in bio-WKK installaties. Bij een gemiddeld energetisch rendement van 85%, leidt dit tot een bijdrage van 22 PJ aan de energiedoelstellingen van het energieakkoord. Dit is een aanzienlijke bijdrage, bijna net zoveel als de geschatte bijdrage van 25 PJ die door bijstook in energiecentrales zal worden opgewekt. Op langere termijn kan zelfs 40 PJ aan biomassa worden vrijgemaakt, goed voor 34 PJ finale energie. Bij de schatting van de potentiëlen is nadrukkelijk rekening gehouden met de duurzaamheid van de oogst.
3
In dit rapport wordt uitgegaan van het ambitieuze “ korte termijn PLUS” scenario voor 2020. Dit scenario wordt volgens Probos (2014) alleen bereikt indien extra maatregelen worden genomen zoals: Het financieel aantrekkelijk maken van binnenlandse energetische toepassing van hout (o.a. het stimuleren van biomassakachels), waarmee de oogst en inzet rendabeler wordt en minder energiehout wordt geëxporteerd. Inzet van efficiëntere oogstmachines en –technieken en het verbeteren van de oogstlogistiek en planning (i.h.b. bij houtige biomassa uit landschap en bebouwde omgeving). Inzet van groene diensten waarbij terreineigenaren worden betaald voor het onderhoud van landschapselementen. Stimuleringsmaatregelen t.b.v. de aanleg van energieplantages. Stimuleren van toepassing bomen in het gemeentelijk groen en tegengaan van “vergrassing”. Opschalen van succesvolle pilots, het invullen van kennislacunes en het creëren van nieuwe ketens en technieken voor de verwerking van natuurgras en bermgras tot energie. Structurele aanpassing van de wijze van aanbesteding van maaibeheer in o.a. bermen. De biomassastromen in Tabel 2 dienen te worden omgezet in een concreet implementatieplan voor 2020. De focus ligt hierbij op biomassa uit bos, landschap, teelt en bebouwde omgeving alsook de belangrijkste niet-houtachtige biomassasoorten zijnde namelijk natuurgras en bermgras. Er wordt niet verder ingegaan op de verwerking van houtachtige biomassa in de houtindustrie en afvalsector. Tabel 3 en Tabel 4 geven het huidig gebruik van biomassa weer alsook de extra biomassa die volgens het PLUS scenario beschikbaar kunnen zijn in 2020 en 2050, uitgedrukt in respectievelijk kton droge stof en PJ. De beschikbaarheid is hier vertaald naar de drie belangrijkste verschijningsvormen, namelijk haardhout, houtchips (energiehout), en gras (bermgras en natuurgras). Er is aangenomen dat de hoeveelheid haardhout beperkt toeneemt naar in totaal 96 kton droog en dat al dit haardhout afkomstig is uit bos (BAU scenario uit Probos (2014)). De overige extra houtoogst uit bos landschap, teelt en bebouwde wordt omgezet in houtchips (energiehout). CBS (2013)2 laat zien dat de inzet van biomassa in huishoudelijke houtkachels min of meer stabiel is. Een positieve ontwikkeling is dat het aantal open haarden afneemt en vrijstaande haarden met een veel hogere efficiency toeneemt, waardoor er met dezelfde hoeveelheid biomassa veel meer nuttige energie wordt opgewekt. BTG schat de hoeveelheid energie uit natuur en bermgras lager in dan Probos (2014) omdat vergisting tot 2020 de dominante conversietechnologie is. Ook als verbranding wordt toegepast – hetgeen voor 2020 niet wordt verwacht - ligt de calorische waarde lager dan 18 GJ/ton droge stof, vanwege het hogere asgehalte van grasachtige biomassa.
2
CBS (2013) Hernieuwbare energie in Nederland 2012.
4
Tabel 3 Extra biomassa beschikbaar in 2020 en 2050 (PLUS scenario) in kton droge stof
Binnenlands beschikbare biomassa
Huidig gebruik voor energie in Nederland
Extra biomassa 2020 (t.o.v. 2014)
Extra biomassa 2050 (t.o.v. 2014)
Natuurgras
92 302 0.2 24
4 138 23.8 78
4 328 180 411
Totaal
418
244
923
Haardhout Houtchips Bermgras
Tabel 4 Extra biomassa beschikbaar in 2020 en 2050 (PLUS scenario) in PJ
Binnenlands beschikbare biomassa
Extra biomassa 2020 (t.o.v. 2014)
Extra biomassa 2050 (t.o.v. 2014)
Haardhout
Huidig gebruik voor energie in Nederland 1.7
0.1
0.1
Houtchips
5.4
2.5
5.9
0.001
0.1
0.8
Natuurgras
0.1
0.4
1.8
Totaal
7.2
3.0
8.5
a)
Bermgras
b)
a)
In tegenstelling tot Probos (2014) zijn we hier uitgegaan van de energetische waarde bij vergisting.
Voor berekeningen zie de Annex met de quick scan over vergisting.
2.2
Conversietechnieken Er zijn diverse conversietechnieken mogelijk voor omzetting van houtchips uit bos- en landschapsonderhoud. Toepassing in lokale houtketels heeft als voordeel dat de transportkosten en de daarbij horende milieubelasting relatief laag blijven terwijl in de ketels een hoog energetisch rendement wordt bereikt. Voor verschillende vermogensklassen zijn de gegevens van ketels weergegeven in Tabel 5. De vermogensklassen en de typische capaciteiten stemmen overeen met die zoals gebruikt in CBS (2013). Tevens is een bioenergie-installatie van 4,5 MW bijgevoegd die symbool staat voor de wat grootschaliger installaties zoals stadsverwarmingseenheden. Tabel 5 Specificaties van verschillende conversietechnologieën
Specificatie per installatie Eenheid Huishoudelijke vrijstaande houtkachel Houtketel (<100 kW) Houtketel (100-500 kW) Houtketel (500-1000 kW)
Capaciteit
Vollasturen
kW output b) 5
uur/jaar
a)
b)
a)
2.000
a)
Energieopbrengst GJ/jaar
20,9
Biomassaverbruik ton ds/ jaar 1,2
15,2
2.000
85%
148
8
126
10.000
73%
Investeringskosten Euro b)
b)
3.000
c)
85%
3.176
176
2.700
106.250
a)
3.000
c)
90%
9.000
500
8.100
318.750
a)
4.000
d)
90%
33.600
1.867
30.240
892.500
b)
4.000
d)
90%
72.000
4.000
64.800
1.912.500
250
750
Houtketel (1-5 MW)
2.100
Bioenergieinstallatie 4,5 MW
4.500
a)
Biomassaverbruik GJ/jaar
844
a)
17,5
Rendement %
d) d) d) d)
Op basis van data CBS (2012) Hernieuwbare energie in Nederland 2012
b)
Schatting BTG
c)
Schatting BTG conform Koppejan (2010)
d)
Conform berekeningen SDE 2014 voor ketels 0,5 – 5 MWth
5
2.3
Scenario voor 2020 Op basis van de extra biomassa beschikbaar in het PLUS scenario t.o.v. de huidige toepassing en de beschikbare conversietechnologieën is een schatting gemaakt van hoe de extra beschikbare biomassa kan worden omgezet in 2020. Om het ambitieniveau te verduidelijken, is ter vergelijking ook het huidige aantal opgestelde houtketels toegevoegd, zoals beschreven in CBS (2013). Het aantal extra huishoudelijke houtkachels correspondeert met de hoeveelheid additioneel haardhout dat beschikbaar komt. Het is mogelijk om meer hoog efficiënte houtkachels te plaatsen ter vervanging van de open haard. Dit gaat echter niet gepaard met additionele vraag naar biomassa en wordt dus niet zichtbaar in de tabel. Tabel 6 Benodigde extra installaties om het 2020 PLUS scenario te realiseren
Huidig aantal installaties (2012)
Type conversietechnologie
Unit Huishoudelijke houtkachel Houtketels industrie (<100 kW) Houtketels industrie (100-500 kW) Houtketels industrie (500-1000 kW) Houtketels industrie (>1 MW) Bioenergie-installatie (4,5 MW) Totaal
Extra opgesteld vermogen
Biomassaverbruik
Energieopwekking
Investeringskosten
#
Aantal extra installaties t.o.v. huidig #
MW
GJ
GJ
Mln. Euro
399.000
3445
17
72.000
52.364
6,9
1856
1500
26
222.353
189.000
15,0
424
210
50
667.059
567.000
25,0
83
35
26
315.000
283.500
11,2
15
32
504.000
453.600
13,4
10
45
720.000
648.000
5255
196
2.468.647
2.166.464
19,1 90,6
82
De extra installaties genereren extra werkgelegenheid in de oogst, voorbewerking en transport van biomassa (circa 100 banen), bouw van houtkachels en ketels (circa 75 banen en het bedrijven van de bioenergie installatie (circa 50 banen). In totaal wordt de extra werkgelegenheid ingeschat in de orde van 225 fte. Een aantal financiële en niet-financiële knelpunten zorgt ervoor dat dit scenario alleen bereikt wordt indien de nodige additionele maatregelen worden getroffen. Deze zijn in de volgende hoofdstukken beschreven.
6
3
MAATREGELEN T.B.V. PRODUCTIE VAN DUURZAME ENERGIE In dit hoofdstuk worden maatregelen doorgenomen die direct bijdragen aan een structureel verhoogd niveau van economische rendabele aanwending van de houtige biomassa in Nederland in installaties met een hoog rendement.
3.1
Investeringssubsidie voor kleinere biomassa installaties Inleiding Een belangrijk maatregel om het 2020 PLUS scenario te bereiken is het financieel aantrekkelijk maken van binnenlandse energetische toepassing van hout (o.a. het stimuleren van biomassakachels), waarmee de oogst en inzet rendabeler wordt en minder energiehout wordt geëxporteerd. Installaties met een vermogen van meer dan 500 kW worden financieel ondersteund door middel van SDE+. Deze ondersteuning ontbreekt voor kleinere installaties vanwege de relatief hoge uitvoeringslast, terwijl juist kleinschalige biomassaketels bij uitstek geschikt zijn om de lokale energiemarkt vorm te geven. Per 1 januari 2015 gaan striktere emissielimieten gelden voor biomassaketels met een vermogen van minder dan 1 MWth. Hierdoor zullen de investeringskosten in deze installaties aanzienlijk stijgen. Gemiddeld komt dit voor kleine installaties op circa 25% van de investering3. Houtketels vallen sinds jaar en dag onder EIA en het blijkt dat investeerders goed gebruik maken van deze regeling (Koppejan 2010). De EIA is echter alleen relevant voor winstgevende ondernemingen, en niet voor instellingen die een belangrijke nieuwe doelgroep vormen. Bovendien is de stimulans van EIA beperkt tot ongeveer 10% van de investeringskosten. Daarom wordt een investeringssubsidie van 40% voor kleinere biomassaketels voorgesteld. Deze ketels kunnen op relatief korte termijn worden geplaatst en kunnen zo daadwerkelijk bijdragen aan de duurzame energiedoelstellingen. Deze investeringssubsidie zou ook voor particuliere ketels beschikbaar kunnen worden gesteld om de vervanging van open haarden en gasketels door efficiënte houtkachels te stimuleren. Investeringssubsidie Aangezien SDE+ subsidie een relatief hoge uitvoeringslast met zich meebrengt, zowel voor de overheid als voor de aanvrager, is een investeringssubsidie wellicht een beter instrument om de plaatsing van deze ketels te stimuleren. In Tabel 7 is de impact van een investeringssubsidie verder uitgewerkt.
3
Bron: E. Bolhuis op basis van gesprekken met leveranciers van installaties
7
Tabel 7 Investeringssubsidie voor kleine installaties
Specificatie per installatie
Huishoudelijke houtkachel Houtketels (<100 kW) Houtketels (100-500 kW)
Capaciteit
Investerings kosten
kW output
Euro
5
a)
b) c)
17,5 250
Investeringssubsidie (40% d van de meerkosten) Euro/ a Jaar
Euro/GJ
#
Totale investeringssubsidie Mln. Euro
720
60
3,9
3445
2,5
3600
300
2,4
1500
5,4
36000
3000
1,1
250
9,0
5195
16,9
Euro
a)
a)
2000 10000
106250
Totaal a)
Aantal installaties
Uitgaande van een economische levensduur van 12 jaar.
b)
Schatting BTG op basis van diverse offertes.
c)
Uitgaande van 425 Euro/kW, conform SDE berekeningen 2014 voor houtketels tussen 0,5 en 5 MWth.
d)
Aangenomen is dat de meerkosten 90% van de investeringskosten bedragen.
De investeringssubsidie van 40% van de meerkosten bedraagt omgerekend over een termijn van 12 jaar tussen de 1,1 en 3,9 Euro/GJ, terwijl SDE+ subsidiering van houtketels tussen 0,5 en 5 MWth 4,4 Euro per GJ bedraagt4. Investeringssubsidie van houtkachels en kleinschalige ketels kan dus als een kosteneffectieve maatregel worden beschouwd. Haalbaarheid van de maatregel De maatregel levert minder administratieve lasten op als de SDE+ en is qua procedure vergelijkbaar met EIA. Volgens de Algemene Groepsverordening mag de steunintensiteit van hernieuwbare energieprojecten 40% van de meerkosten bedragen met een maximum van 7,5 mln euro per project. De voorgestelde maatregel valt binnen deze grenzen. Uitvoering aan de regeling kan worden gegeven door de RVO en/of de provincies. In de provincies Gelderland, Overijssel en Noord-Brabant wordt een actief beleid op het gebied van bioenergie gevoerd, waar een regeling als voorgesteld goed in zou passen. Kosten De totale kosten van de investeringssubsidie bedragen 16,9 mln. Euro. De stimulering van huishoudelijke houtkachels zou op een nog wat grotere schaal kunnen plaatsvinden om de genoemde trend van vervanging van laag efficiënte openhaarden naar vrijstaande kachels verder te stimuleren. Planning De regeling kan in 2015 worden voorbereid zodat deze per 1 januari 2016 beschikbaar is. De regeling kan open blijven t/m 2019.
4
SDE+ 2014: Basisbedrag: 14,2 Euro/GJ minus voorlopig correctiebedrag: 9,8 Euro/GJ.
8
3.2
Landelijk beschikbaar maken financiering voor biomassaketels Inleiding Met de investeringssubsidie zoals beschreven in paragraaf 3.1 is het over het algemeen financieel rendabel om gasketels te vervangen door houtkachels. Echter, feit blijft dat de initiële investeringskosten hoog zijn ten opzichte van een gasketel. Een 200 kW houtketel kost al gauw 100.000 Euro, terwijl een gasketel met een vergelijkbare capaciteit zo’n 10.000 Euro kost. Zelfs na een investeringssubsidie van 40% van de meerkosten, kost de ketel nog 64.000 Euro, een meerprijs van 54.000 Euro t.o.v. een gasketel. Dit is voor veel potentieel geïnteresseerden een aanzienlijk bedrag voor een utiliteitsvoorziening. Doelstelling duurzame energielening houtkachels Er bestaan in enkele provincies zoals bijvoorbeeld Overijssel duurzame energiefondsen voor grotere bioenergie-projecten (bijvoorbeeld het Energiefonds Overijssel), projecten bij MKB’s en ondersteuning van particuliere initiatieven (duurzaamheidslening particulier). Deze mogelijkheden verschillen per provincie en zijn niet altijd jaarrond beschikbaar. Banken hebben vaak moeite met financiering van dergelijke initiatieven. Doelstelling is financiering beschikbaar te krijgen voor alle grootteklassen van houtketels in heel Nederland. Actieplan Eerst zullen alle huidige mogelijkheden voor financiering goed in kaart worden gebracht, en worden gecommuniceerd naar de doelgroep. Bij aangetoonde lacunes wordt actie ondernomen zodat financiering beschikbaar komt voor deze doelgroepen. Landelijke en provinciale overheden alsook groenfondsen zouden financiering voor deze leningen beschikbaar kunnen stellen. Resultaten Duurzaamheidslening beschikbaar voor alle categorieën houtketels. Planning 2015 Kosten 100.000 Euro voor uitvoering actieplan. De opzet van fondsen is niet meegenomen.
3.3
Opzetten portfolio’s van warmteprojecten voor levering duurzame warmte Inleiding Voor veel potentieel geïnteresseerden in een houtketel vormen de relatief hoge investeringskosten t.o.v. een gasketel een drempel in de aanschaf van een houtketel. Bovendien hebben doelgroepen buiten de houtverwerkende industrie zoals gemeenten en zwembaden vaak geen kennis of ambitie om zich veel met het onderhoud van de houtketels bezig te houden. De beschikbaarheid van all-in leveringscontracten voor duurzame warmte door een duurzaam energiebedrijf vormen een belangrijke oplossing 9
waarbij de afnemer volledig wordt ontzorgd. Afnemers kunnen tegen een afgesproken tarief, bijvoorbeeld 90% van de kosten van aardgas, duurzame warmte afnemen. In de praktijk wordt een houtketel geplaatst en zorgt een lokaal energiebedrijf voor aanschaf en het onderhoud van de ketels. De uitdaging is de opzet van een rendabel energiebedrijf. Vooral in de opstartfase brengt dit behoorlijke kosten met zich mee. Er moet een initieel portfolio van projecten worden opgezet, er dient financiering voor het portfolio te worden geregeld en een bedrijfsstructuur voor onderhoud en administratie worden opgezet. Om dergelijke initiatieven op gang te brengen is ondersteuning in de eerste fase zeer gewenst. Er is enige ervaring op dit gebied in Nederland (BeGreen) maar veel andere initiatieven komen nog niet goed van de grond. Doelstelling Het bevorderen van de opzet van duurzame energiebedrijven die hun klanten voorzien van duurzame energie uit houtketels, waarbij de afnemers volledig worden ontzorgd. Activiteiten Er wordt een subsidieregeling ontworpen voor de ondersteuning van de ontwikkeling van portfolio’s van houtprojecten en de opzet van leasebedrijven. Hierbij worden maximaal 50% van de projectkosten afgedekt. De totale projectkosten voor de ontwikkeling van een portfolio, contracten met warmteafnemers, regelen van financiering voor het portfolio, opzet van administratie etc. worden geschat op 300.000 Euro. Bij 50% financiering worden hiervan 150.000 Euro afgedekt. Resultaten Deze activiteit neemt door introductie van leasemogelijkheden een belangrijke financiële barrière weg voor toepassing van houtketels in Nederland. Een portfolio van houtketels heeft typisch een omvang van 10 tot 15 houtketels waarmee 8-10 MW aan projecten wordt gerealiseerd en kan vervolgens verder groeien. Indien met behulp van de subsidieregeling vijf succesvolle portfolio kunnen worden ontwikkeld, wordt daarmee 4050 MW aan houtketels gerealiseerd, dat is 25% van het gewenste extra opgestelde vermogen in het PLUS scenario. Planning De regeling kan in 2015 worden ontworpen, zodat deze in 2016 en 2017 opengesteld kan worden, waarmee voor 2020 portfolio van houtketelprojecten kunnen worden opgesteld. Kosten De subsidieregeling met een omvang van 1,5 mln. Euro biedt ondersteuning aan de opzet van 10 portfolio’s welke elk 150.000 ondersteuning ontvangen. Bij 50% succes resulteert de regeling in 5 succesvolle leaseondernemingen voor houtketels. De kosten van de opzet en uitvoering van de subsidieregeling worden geschat op 200.000 Euro, waarmee de totale kosten 1,7 mln. bedragen. Deze kosten initiëren de realisatie van 50-75 houtketels die een investering van 16 mln. Euro vergen. De kosten van de regeling bedragen dus ongeveer 11% van de totale investeringskosten.
10
4
MAATREGELEN T.B.V. PRODUCTIE VAN BIOMASSA In dit hoofdstuk worden maatregelen doorgenomen die direct bijdragen aan een structureel verhoogd niveau van aanplant, duurzame oogst en bewerking van hout(vezel) en houtige biomassa uit bos, natuur, stedelijk groen en landschappelijke beplantingen. Over het algemeen kan worden gesteld dat stimulering van duurzame energieproductie het best aan het eind van de keten kan plaatsvinden, namelijk bij de producent van energie. Dit principe wordt ook in de SDE+ regeling toegepast. Echter, een deel van het binnenlandse biomassapotentieel blijft onbenut indien er geen aanvullende maatregelen worden genomen die zich richten op de teelt en oogst van biomassa uit bos, natuur, landschap en stedelijk groen.
4.1
Meer oogsten van landschappelijk groen Inleiding Landschappelijke elementen hebben in de laatste decennia hun economische functie grotendeels verloren waardoor het areaal aan houtwallen en andere houtige beplantingen gestaag is afgenomen. Wel hebben deze elementen vaak een cultuurhistorische waarde en maken het landschap aantrekkelijk voor haar bewoners en toeristen. Enkele provincies zoals Overijssel en Limburg kennen daarom zogenaamde groene diensten of groenblauwe diensten waarmee aanleg, onderhoud en oogst van o.a. hakhout en houtwallen mogelijk maken. Deze diensten worden gefinancierd door de provincies en gemeentes en geven de eigenaren van de landschapselementen een markconforme vergoeding voor de activiteiten. Op langere termijn zal de toenemende vraag naar biomassa - o.a. de toenemende vraag naar hout voor lokale houtketels - ervoor kunnen zorgen dat landschapselementen hun economische functie weer kunnen gaan vervullen. Men moet echter wel in ogenschouw nemen dat de kosten van aanplant, onderhoud en oogst van landschapselementen hoog zullen blijven. De ervaring van enkele agrarische natuurverenigingen in het oosten van het land is dat de opbrengsten van de vrijkomende houtchips op dit moment - afhankelijk van het type landschapselement en lokale situatie - maar 30 - 50% van de kosten van de oogst en transport dekken, met name door de intensieve inzet van arbeid. Een bijdrage van groene diensten aan landschapsonderhoud is noodzakelijk en gerechtvaardigd vanwege de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de landschapselementen; de diensten kunnen echter wel zoveel mogelijk worden ingericht op de economische ontsluiting van de vrijkomende biomassa, bijvoorbeeld door de aanleg zo in te richten dat mechanische oogst mogelijk is en de plannen voor aanleg te beoordelen op economische rentabiliteit van de houtoogst. Doelstelling Het doel is de oogst van houtige biomassa uit het landschap een stevige impuls te geven door brede introductie van groene diensten voor aanleg, onderhoud en oogst van landschapselementen in Nederland en ervoor zorgdragen dat het beheer beter wordt
11
ingericht op oogst voor energietoepassingen, zodat een groter deel van het potentieel wordt benut voor energieopwekking. Activiteiten Groene diensten worden in Nederland op gemeentelijk en provinciaal niveau op verschillende manieren ingevuld. Allereerst zal nagegaan worden wat er in iedere provincie speelt. Vervolgens kan de introductie van groene diensten worden gestimuleerd door provincies en andere decentrale overheden met een minder actief beleid op dit gebied actief te betrekken en voor te lichten. Ook zal samenwerking worden gezocht met provincies met een actief groene diensten beleid (bijv. Overijssel, Limburg), om met hen maatregelen om meer energie uit landschapselementen te betrekken verder uit te werken. Denk aan bijvoorbeeld: Toepassing van geschikte boomsoorten/landschapselementen voor energieproductie; Aanleg zodanig dat mechanische oogst mogelijk wordt; Verplichte aanbieding van takhout aan duurzame energieproducent; Uitwerking vergoedingen zodanig dat oogst voor energiehout mogelijk wordt. Om deze activiteiten te coördineren wordt voorgesteld een projectbureau op te richten of een projectteam voor een periode van drie jaar samen te stellen. De financiële impuls voor houtoogst vindt plaats door het aanbieden van financiering voor de groene diensten waarbij o.a. houtwallen en bosjes worden geoogst. Omdat landschapsonderhoud zowel landschappelijke en cultuurhistorische waarde heeft, alsook biomassa voor energie oplevert, is het moeilijk een onderscheid te maken tussen beide. Wel is duidelijk dat bij ontwikkeling van de bioenergie-sector in Nederland en dus stijgende marktprijzen de houtmobilisatie steeds meer economisch renderend worden en de noodzaak van de subsidie voor groene diensten op termijn zal afnemen. Resultaten De groene dienst stimuleert intensivering van de mobilisatie van biomassa uit landschapsonderhoud. Het resultaat zou moeten zijn dat de oogst van nu zijnde 103.000 ton (1,8 PJ) groeit naar 135.000 ton (2,4 PJ), oftewel een toename van circa 32.000 ton (0,6 PJ) meer snippers. Dit is een toename van ongeveer 64.000 ton verse snippers. De actie zal niet alleen een impuls geven aan landschappelijk herstel maar ook de lokale economie en warmteketens versterken. Tevens zal het als vliegwiel de ontwikkeling van lokale biomassaproductie en benutting aanzwengelen. Hiermee zal de innovatie en kennis verspreiding een impuls krijgen. Op termijn krijgt lokaal hout in het landschap een economische functie waardoor de instandhouding in de toekomst op natuurlijke economische wijze geborgd wordt. Kosten De kosten van de activiteit zijn geschat op 0,3 mln. Euro. De groene diensten zelf dienen ook te worden bekostigd, met name door lokale en regionale overheden. Deze kosten verschillen per type landschapselement. Om een idee te geven: gebaseerd op gesprekken met (ervaring) deskundigen zoals agrarische natuurverenigingen bedragen de kosten € 20,- euro per ton (verse) houtsnippers supplementair aan de kosten die de verschillende 12
overheden reeds voor landschapsbeheer maken. Bij 64.000 ton verse houtsnippers gaat het dus om € 1,28 miljoen. Hierbij dient wederom te worden opgemerkt dat hiermee ook landschappelijke, cultuurhistorische en toeristische doelstellingen worden bereikt en dat door energieproductie expliciet mee te nemen er perspectief wordt geboden op lagere kosten voor landschapsonderhoud op langere termijn. Planning 2015-2017: activiteiten projectbureau/projectteam 2017-2020: landelijke introductie groene diensten voor landschapsonderhoud & energieproductie.
4.2
Uitbreiding landschappelijk groen en energieplantages Inleiding Naast betere oogst van bestaande percelen bos, landschappelijk en stedelijk groen is het met name op langere termijn van belang de hoeveelheden landschappelijk en stedelijk groen en energieplantages uit te breiden. Met deze uitbreiding wordt de koolstofopslag direct gestimuleerd en kan op relatief korte (energieplantages) en langere termijn (bossen en landschappelijke beplantingen) de oogst van houtige biomassa verhoogd worden. Een belangrijke randvoorwaarde voor deze actie is dat rijk, provincies, waterschappen en gemeenten snel extra beleid hiervoor ontwikkelen. De actie zoals hier voorgesteld richt zich vanwege de te verwachten bijdrage aan het Energieakkoord in eerste instantie op de aanplant van energieplantages (Miscanthus, wilg en populier) en landschapselementen. Wat betreft de landschappelijke elementen is het van groot belang dat de nieuwe vergroeningsregelingen onder het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) voldoende ruimte gaan bieden voor biomassaproductie in de vorm van aanleg en onderhoud van landschapselementen zoals houtwallen en (energie)struwelen. Doelstelling Het wordt haalbaar geacht om tot en met 2020 500 hectare aan energieplantages met wilg en populier en 1000 hectare aan energieplantages met Miscanthus te realiseren. Stichting Probos geeft in de potentieelstudie aan dat er in Nederland duizenden hectares aan nietlandbouwgronden beschikbaar zijn voor de aanleg van energieplantages. Hierbij kan gedacht worden aan wegbermen, braakliggende bedrijventerreinen, voormalige stortplaatsen, recreatieterreinen en hydrologische- of ecologische bufferzones. Maximaal drie jaren na aanplant zal de eerste oogst plaats vinden. De aanplant van nieuwe landschapselementen levert op korte termijn (2020) weliswaar nog geen bijdrage aan de doelen van het Energieakkoord, omdat er pas later oogst is te verwachten, wel is het van betekenis voor de doelstelling 2050. Voor het verhogen van het biomassapotentieel heeft het alleen zin om landschapselementen aan te leggen waarin per hectare substantiële hoeveelheden biomassa groeien, zoals houtwallen, singels en kleine bosjes. Er is uitgegaan van een aanplant van 2.000 ha extra houtwal/houtsingel en
13
2.500 ha nieuwe kleine bosjes, waaruit 70% van de bijgroei kan worden geoogst (3,5 ton ds/ha/jr voor houtwal en 5,2 ton ds/ha/jr voor kleine bosjes). Resultaten 0,38 PJ beschikbaar in 2020 en 1,08 PJ in 2050. Planning Korte termijn tot 2020. Lange termijn tot 2050. Kosten Om de energieplantages en landschapselementen op korte termijn te realiseren is een financiële stimulans en een voorlichtingscampagne nodig. De totale kosten voor aanleg van de energie-plantages bedragen gemiddeld € 4.000,-/ha. Hierin zijn de verwervingskosten niet meegerekend aangezien de actie op (huidige) eigenaren is gericht. Een subsidie van 25% van de aanlegkosten lijkt voldoende om de beoogde ontwikkeling in gang te zetten. Voor na 2020 wordt de realisatie van een zelfde oppervlakte, qua ruimtebeslag, eveneens als realistisch gezien. De kosten voor aanleg van de landschapselementen wordt op gemiddeld € 7.500,-/ha geschat. Afhankelijk van de situatie bedragen die € 5.000,- tot € 10.000,-/ha. Aangezien het hier ‘overhoeken’ en andere minder intensief gebruikte landbouwgrond betreft lijkt een subsidie voor 25% van de aanlegkosten nodig om het gestelde doel te bereiken. De grondeigenaren zullen daarbij een compensatie voor de functieverandering verwachten. Een dergelijke vergoeding zou deze maatregel echter te kostbaar maken. Het lijkt dus veel kosteneffectiever hiervoor binnen de vergroening van de GLB (pijler 1) ruimte te vinden. Dit lijkt realiseerbaar gegeven het EU-kader, maar ook het ministerie van EZ dient daartoe bereid te zijn. Probos geeft aan dat de aanplant uiterlijk voor 2025 gerealiseerd dient te zijn om het gestelde doel (0,3 PJ) in 2050 te realiseren. Voor de kostenberekening is er van uitgegaan dat de extra aanplant voor 2020 is gerealiseerd. De decentrale overheden zullen een grote rol dienen te spelen en er is een uitgebreide campagne nodig. De totale subsidiekosten (in periode 2015-2020) zijn globaal geschat op 9,9 miljoen euro. De totale projectkosten voor die periode komen op circa 40 miljoen euro uit. De campagne- en apparaatskosten voor voorlichting en uitvoering maken hier nog geen onderdeel van uit.
14
4.3
Duurzame aanbesteding knip- en snoeihout Inleiding Houtige biomassa uit de bebouwde omgeving valt grotendeels onder de verantwoordelijkheid van gemeentes. De stromen bestaan uit knip- en snoeihout dat direct geschikt is voor verder verwerking tot energiechips en uit integraal groenafval, d.w.z. grof tuinafval en gemeentelijk groenafval dat ongeveer 20% hout bevat. Er zijn enkele voorbeelden van gemeentes die langjarige contracten hebben afgesloten met verwerkers die nabijgelegen bioenergie-installaties van houtchips te voorzien. Deze praktijk zou verder moeten worden uitgebreid en de gangbare praktijk moeten worden. Door middel van duurzame publieke aanbesteding van knip- en snoeiwerkzaamheden kan ervoor worden gezorgd dat de chips lokaal worden afgezet. In het bestek kunnen duurzame gunningscriteria worden opgenomen t.a.v. de inzet van de houtchips voor duurzame energiedoeleinden en t.a.v. de broeikasgasemissies van transport (ofwel de transportafstand). Verder is het belangrijk dat een lange contractduur wordt opgenomen in de orde van zeker 10 jaar. Initiatiefnemers hebben deze zekerheid nodig om een haalbare business case te krijgen en financiering te kunnen krijgen bij de bank. Er kan een mechanisme worden opgenomen om de prijs gedurende de contractperiode marktconform aan te passen. Op deze wijze worden lokale initiatieven actief ondersteund door gemeentes. Activiteiten Voorgesteld wordt om duurzame publieke aanbesteding van knip- en snoeihout verder uit te werken. Er zullen voorbeeld bestekken worden ontwikkeld, enkele pilots opgezet. Juridische checks zullen worden uitgevoerd of de teksten in overeenstemming zijn met nationale en internationale wetgeving. Verder kan worden onderzocht of bovengenoemde eigen en gunningscriteria kunnen worden opgenomen in de “Criteria voor duurzaam inkopen van Groenvoorzieningen”5 van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Vervolgens kunnen op initiatief van convenantpartner VNG, in samenwerking met Expertise Centrum aanbesteden (Pianoo) en evt. RVO voorlichtingsactiviteiten worden ontwikkeld, en nagegaan hoe duurzame aanbesteding van knip- en snoeiwerkzaamheden kan worden ingebed in het duurzame inkoopbeleid dat op landelijk niveau is ontwikkeld en waar gemeentes ook ambities hebben. Resultaat Na afloop van het project dienen alle Nederlandse gemeentes kennis te hebben genomen van de mogelijkheid van duurzame inkoop. Indien 10-25% van deze gemeentes in 2020 duurzame verwerking van knip- en snoeihout daadwerkelijk in hun bestek hebben opgenomen, kan het project succesvol worden beschouwd. De geboden leveringszekerheid van lokaal beschikbaarheid betekent een grote stimulans voor lokale duurzame energie-initiatieven. Tevens wordt vermeden dat lokale biomassa wordt geëxporteerd naar het buitenland.
5
http://www.pianoo.nl/themas/duurzaam-inkopen/productgroepen/productgroep-groenvoorzieningen
15
Kosten 200.000 Euro (schatting). Planning 2015-2016
5
MAATREGELEN T.B.V. WAARBORGING DUURZAAMHEID De oogst en inzet van biomassa als hernieuwbare energie heeft alleen zin als er voldoende waarborgen zijn dat deze op duurzame wijze plaatsvindt. De voorgestelde maatregelen kunnen worden meegenomen in een breder pakket ter borging van duurzaamheid van de gebruikte biomassa in het Energieakkoord.
5.1
Duurzaamheidscertificatie kleine producenten van biomassa Inleiding Het oogsten en inzetten van biomassa als hernieuwbare energie heeft alleen zin als klip en klaar kan worden aangetoond dat deze duurzaam van karakter is. Het doel van de partners in het Houtconvenant is om in het kader van dit uitvoeringsprogramma de duurzaamheid op een praktische wijze te waarborgen. In afwachting van de werkgroep van de SER die zich hier over buigt, is hier een actie geformuleerd. Doelstelling Certificeren volgens de bestaande certificeringssystemen als FSC, PEFC of NTA8080 is voor kleine bosbeheerders vaak kostbaar en ingewikkeld. Om toch te zorgen dat zoveel mogelijk beheerders zich certificeren (nu is 47%6 van het bos FSC of PEFC gecertificeerd), kan een fonds worden ingesteld om deze kleine beheerders te helpen. Uit dit fonds worden de aanvangskosten voor certificering betaald. Resultaten Er zijn 1500 bosbeheerders gecertificeerd. Kosten Om deelname te bevorderen wordt voor kleine leveranciers van biomassa de aanvangskosten van certificering gesubsidieerd met € 2.500,- per geval. Voor circa 1500 kleinere leveranciers betekent dit € 3,75 miljoen aan kosten. Dit is 50% van de kosten die gemaakt worden in het eerste jaar (€ 2.500,- voor de certificering, € 2500,-- voor de uren van de beheerder). Planning 2015-2020
6
Uit: Kerngegevens Bos en Hout in Nederland, Probos 2013.
16
5.2
Adviessysteem biomassaoogst Inleiding Het onttrekken van (meer) biomassa uit natuurlijke productiesystemen doet bij bos- en natuurbeheerders de vraag groeien wat de gevolgen op termijn kunnen zijn voor de nutriëntenhuishouding en het productief vermogen. In het buitenland zijn daarvoor inmiddels systemen ontwikkeld. De Jong (2011) heeft de beschikbare kennis over nutriëntenhuishouding uit buitenlandse en, meestal wat gedateerde, Nederlandse bronnen op een rij gezet. Ook heeft hij de relatie tussen de oogst van biomassa en biodiversiteit nader bekeken. Mede op basis daarvan en gebruik makend van het omvangrijke internationale netwerk van de COST-actie action FP0902 (Development and harmonisation of new operational research and assessment procedures for sustainable forest biomass supply, 2009 - 2013) is een plan van aanpak ontwikkeld om tot een adviessysteem voor Nederland te komen. Dit adviessysteem stelt de beheerders in staat te sturen op duurzame instandhouding. Hieraan bestaat in de praktijk behoefte en om hierin te voorzien worden in deze actie de krachten uit het beheer en de theorie gecombineerd. Doelstelling Beheerders wensen een goede inschatting te kunnen maken voor de belangrijkste nutriënten zijnde stikstof (N), zwavel(S), fosfor (P), calcium (Ca), magnesium (Mg) en kalium (K) alsmede de effecten op de organische-stofvoorraad. Daarnaast wensen beheerders een tool die ze bij hun beslissingen omtrent oogst van rondhout en andere biomassa uit het bos kan helpen sturen. Resultaten Het resultaat van deze actie is een voor de beheerders van bos, natuur en stedelijk groen bruikbaar en praktisch adviessysteem. Het gaat daarbij om richtlijnen voor schaal van de oogst, timing en oogstmethode. De factoren die in het adviessysteem worden meegenomen zijn: boomsoort en leeftijd die met name de afvoer bepalen bodem en grondwaterstand die met name de verwerking bepalen regio omdat deposities van verschillende nutriënten afhankelijk zijn van de regio waarin een standplaats ligt. Afhankelijk van de uitkomst bepaalt het systeem zo nodig mitigerende maatregelen in termen van het terugbrengen van voedingsstoffen na de oogst. Kosten De gevraagde subsidie voor dit onderzoek is € 0,3 miljoen. Het totale budget is begroot op circa € 0,6 miljoen. Planning 2015-2017
17
5.3
Praktijkonderzoek naar CO2-opslag en -besparing Inleiding De laatste jaren is er veel discussie geweest over de impact van houtoogst voor bioenergie-productie op de koolstofbalans. Dit heeft bijgedragen aan negatieve beeldvorming rondom de toepassing van hout voor energieopwekking. Er is behoefte aan praktijkgegevens in hoeverre “carbon debt” een rol speelt in de Nederlandse situatie en hoe eventuele carbon debt kan worden gecompenseerd door extra aanplant van biomassa, met name in parken en plantsoenen. Helderheid over dit onderwerp kan bijdragen aan het draagvlak voor duurzame oogst van biomassa voor energie. Doelstelling Doelstelling van deze maatregel is om bij ongeveer 40 biomassaketels praktijkonderzoek te verrichten naar het ontstaan van carbon debt en CO2 uitstoot, en onderzoek te verrichten naar de mogelijkheden om aanplant van bomen te bevorderen om de beschikbaarheid van biomassa uit de bebouwde omgeving op lange termijn te zekeren. Activiteiten De partners in het Houtconvenant zullen in samenwerking met een nader te bepalen onderzoeksinstituut het onderzoek initiëren en coördineren. Er zal praktijkonderzoek worden gedaan naar de ontwikkeling van de CO2 voorraad (carbon debt) en CO2 uitstoot. Ook zal worden onderzocht hoe de CO2 balans door aanplant van bomen in parken en plantsoenen kan worden verbeterd. Aannemers schatten dat er in parken en plantsoenen veel meer geoogst kan worden dan nu gebeurt, maar dat de kosten dat nog verhinderen. Een uitdaging ligt in het gegeven dat dit beheer tot dusverre op een relatief arbeidsintensieve wijze gericht is geweest op diverse sociaalmaatschappelijke functies en niet op de productie van biomassa. Daarnaast is er de laatste jaren veel aandacht voor kostenbesparing geweest waardoor er gekozen is voor een zoveel mogelijk onderhoudsarme praktijk. Onderzoek wordt verricht naar de mogelijkheden om de aanplant en de oogst van hout uit de bebouwde omgeving structureel te vergroten. Resultaten Er zal meer inzicht komen in de ontwikkeling van de CO2 voorraad en CO2 uitstoot bij toepassing van hout uit de lokale omgeving in biomassaketels. Verder zal deze actie resulteren in de ontwikkeling van nieuwe methodes en werkwijzen t.b.v. de aanplant en onderhoud van groen in de bebouwde omgeving. Kosten Praktijkonderzoek naar carbon debt en CO2 opslag kost € 0,1 miljoen per jaar. Het ontwikkelen van de nieuwe methodes en werkwijzen voor de aanleg en oogst van hout uit de bebouwde omgeving worden geschat op € 0,2 miljoen per jaar. De totale kosten bedragen € 0,9 miljoen. Planning 2015 -2017
18
6
ONDERSTEUNENDE MAATREGELEN Ondersteunende maatregelen met name op het gebied van innovatie, wet- en regelgeving en communicatie en voorlichting is gewenst om de productie en toepassing van biomassa uit natuur, bos en landschap te bevorderen.
6.1
Stimuleren van technische en organisatorische innovatie Inleiding De kosten in de keten van oogst uit natuur en landschap tot aan de levering van houtchips aan een biomassaketel zijn vaak hoog. Technische verbeteringen voortkomende uit innovatie kunnen voor kostenreducties zorgen waardoor de rendabele ‘ontsluiting’ van een groter areaal mogelijk wordt. Ook organisatorische verbeteringen, zoals het integraal meenemen van biomassa oogst in beheersplannen en collectieve oogst met meerdere partijen helpen om meer biomassa kosteneffectief beschikbaar te maken voor energieopwekking. Daarbij dient te worden geborgd dat de biomassa de juiste kwaliteit heeft voor toepassing in houtketels. Doelstelling Doelstelling is het stimuleren van technische- en organisatorische innovatie in de keten van beheer, oogst, en logistiek tot en met de levering van houtchips aan de ketel. Activiteit De bestaande innovatieregelingen van RVO dienen meer specifiek op de betrokken doelgroep gericht te worden het zal nodig zijn door middel van pilots- en proefprojecten nieuwe technieken en methodes in de praktijk te testen. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door de opzet van specifieke innovatieregeling of programmalijnen binnen bestaande regelingen (bijv. TKI BBE) gericht op technische en organisatorische innovatie binnen het traject van oogst tot en met de verwerking van biomassa uit bos, natuur en landschap. Resultaten Deze maatregel maakt biomassaoogst rendabeler en beter gericht op energievoorziening waardoor meer biomassa daadwerkelijk inzetbaar wordt voor energieproductie. Planning 2015-2020 Kosten Een overheidsbijdrage van € 4 miljoen. Het totale budget is begroot op circa € 8 miljoen.
19
6.2
Communicatie en voorlichting Inleiding In het verleden is gebleken dat communicatie en voorlichting leidt tot meer opwekking van warmte met lokale houtketels. Bij de grote terreinbeherende organisaties begint er steeds meer draagvlak te komen voor het het oogsten van biomassa. Het is zaak dat dit draagvlak verder wordt uitgebreid, zodat duurzame oogst voor bioenergie opwekking gemeengoed gaat worden. Terwijl houtgestookte ketels in het verleden vooral werden geplaatst bij de houtverwerkende industrie als verwerkingsoptie voor het vrijkomende resthout, is er een duidelijke groeiende vraag waarneembaar in andere sectoren en voor verwarming van utiliteitsgebouwen zoals zwembaden (Koppejan 2010)7. Deze vraag dient verder te worden gestimuleerd door de bekendheid van verwarming met houtketels buiten de houtverwerkende industrie te vergroten. Gemeentes hebben net als de houtverwerkende industrie toegang tot knip- en snoeihout en kunnen een voorbeeldfunctie innemen bij de lokale inzet van houtchips voor bioenergie opwekking voor partijen die buiten de traditionele houtverwerkende industrie opereren. Doelstelling Doelstelling is meer bekendheid te geven aan de mogelijkheden meer Nederlandse biomassa te oogsten, en het gebruik hiervan in kleinschalige installaties. Ook het meer en beter bekend maken van de regelgeving die van toepassing is valt hieronder. Activiteiten Workshops, voorlichtingsbijeenkomsten voor terreinbeheerders over de mogelijkheid meer biomassa te oogsten (dunningen, tak- en tophout). Idem voor beheerders landschappelijk groen. Workshops, voorlichting voor installateurs, bedrijven, gemeenten en corporaties over de mogelijkheid kleinschalige warmte op te wekken met biomassa ketels. Symposia en congressen voor hernieuwbare energie om bekendheid te geven aan de mogelijkheden meer biomassa te oogsten en om met die biomassa warmte op te wekken. Workshops met relevante onderwerpen voor biomassaproducenten en leveranciers zoals biomassakwaliteit en kwaliteitsnormering. Voorlichting over wetgeving (folders, uitleg op sites van partners), telefonische infolijn bij RVO. Veel voorlichtingsmateriaal bestaat al, het gaat er om de communicatie richting geïnteresseerden te blijven voeren, en antwoord te geven op de (vele) vragen die er leven in het veld. Het verwachte effect is een grotere mate van kennis bij partijen die belangrijk zijn om lokaal projecten uit te voeren. Denk aan ambtenaren en bestuurders, ondernemers etc. Ook bestaat de mogelijkheid om een kenniscentrum op te zetten met het doel de kennis te bundelen en effectief in te zetten. Kosten 7
Koppejan, J. (2010) Statusoverzicht houtkachels in Nederland, voor Agentschap NL.
20
De kosten hiervan zijn, gebaseerd op soortgelijke activiteiten van deze organisaties in het verleden, te ramen op € 0,4 miljoen per jaar. Voor de komende vijf jaar zou hier dus in totaal € 2 miljoen voor beschikbaar moeten komen. Dit is 100% van de totale kosten. Planning 2015-2020
6.3
Wet- en regelgeving Inleiding In de afgelopen jaren zijn er weliswaar vorderingen geboekt in het verbeteren van de weten regelgeving zodat een aantal belemmeringen voor toepassing van biomassa voor energie zijn weggenomen. Echter er zijn nog steeds een aantal dossiers niet afdoende opgelost en er is er nog veel onbekendheid in de markt en bij het bevoegd gezag op decentraal niveau. Doelstelling Deze actie zal zich specifiek gaan richten op het oplossen van knelpunten uit wet- en regelgeving en voorlichting op decentraal niveau zodat wet- en regelgeving efficiënt kan worden toegepast en projecten geen onnodige hinder ondervinden van onduidelijkheid in de (toepassing van) wet en regelgeving. Resultaten Er worden diverse voorlichtingsbijeenkomsten in de diverse regio’s georganiseerd. Daarnaast worden op dossier basis expertteams geformeerd die specifieke problemen analyseren en onder de aandacht van de betreffende autoriteiten brengen. Kosten Indicatieve schatting van het benodigde budget; € 0,5 miljoen voor vijf jaar (2015 2020). Dit is 50% van de totale kosten die 1 miljoen euro bedragen. Dit is een voorlopige globale inschatting. Wij gaan er vanuit dat de overige 50% van de kosten gedragen worden door provincies en gemeenten. Planning 2015-2020
21
7
MAATREGELEN VOOR NATUURGRAS EN BERMGRAS De biomassapotentieel studie van Probos (2014) laat zien dat de inzet van natuur- en bermgras een belangrijk deel van de biomassa uit de NBLH-sector vormt. Deze stromen zijn nog niet in het Actieprogramma “Duurzame biomassa 2020” opgenomen. In de Annex is een quick scan opgenomen naar maatregelen om deze stromen te ontsluiten en bij te laten dragen aan de duurzame energiedoelstellingen. Deze heeft geresulteerd in onderstaande maatregel.
7.1
Investeringssubsidie aanpassing vergisters voor grasverwerking Inleiding Uit de Quick Scan (Zie Annex) blijkt dat vergisting momenteel de meest realistische energetische toepassing van natuur- en bermgras is. Verbranding en grasraffinage zijn nog in ontwikkeling en zullen tot 2020 een beperkte bijdrage kunnen leveren aan de duurzame energiedoelstellingen. De biogasopbrengst van gras is enkele malen hoger is dan die van mest, maar tevens een stuk lager dan die van andere cosubstraten. Tevens dient te vergister geschikt te worden gemaakt voor grasvergisting. Dit zijn voorzieningen zoals een goede voorbewerking zodat de deeltjesgrootte niet meer is dan enkele centimeters, een voormengtank, robuuste roerwerken in de vergister, etc. Momenteel zijn er vijf vergisters die dergelijke aanpassingen hebben uitgevoerd, en met gras in 10% tot 30% van hun input voorzien. Andere vergisters kunnen niet meer dan 5 – 10% gras meevergisten 8. De duurzaamheid van het vergisten van gras is vergeleken met compostering, en het is gebleken dat vergisten van bermmaaisel duurzamer is voor wat betreft energieproductie, broeikasgrasbalans en de landbouwkundige waarde van het digestaat12. Ook qua regelgeving is het inmiddels mogelijk om zowel natuurgras als bermgras te covergisten. Het bermgras moet wel aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. Doelstelling Beschikbaar stellen van een investeringssubsidie van 40% waarmee 50 vergisters aangepast kunnen worden voor covergisting van 30% bermgras, ofwel waarmee nieuwe vergisters ook gras kunnen verwerken. Activiteiten De investeringssubsidie kan op dezelfde wijze worden opgezet als de investeringssubsidie voor kleine houtketels (Zie paragraaf 3.1).
8
Biogas uit gras – een onderbenut potentieel, Brinkmann Consultancy, 2014, https://www.rvo.nl/sites/default/files/2014/04/Vergisting-van-grassen-Eindrapport.pdf
22
Volgens de Algemene Groepsverordening mag de steunintensiteit van hernieuwbare energieprojecten 40% van de meerkosten bedragen met een maximum van 7,5 mln euro per project. De voorgestelde maatregel valt binnen deze grenzen. Uitvoering aan de regeling kan worden gegeven door de RVO en/of de provincies. Resultaten 50 Nederlandse bestaande of nieuwe covergisters zijn geschikt gemaakt voor verwerking van in totaal 165 kton ds bermgras en natuurgras. Kosten Het blijkt dat het voldoende is om ongeveer 50 vergisters (de helft van alle bestaande vergisters) aan te passen om als het in 2020 beschikbare bermgras en natuurgras dat volgens het 2020 PLUS scenario beschikbaar is, in te zetten voor biogas productie, dit gaat dan om 19 mln. euro aan investeringen waarvan 7,6 mln aan subsidies (Zie ook Annex). Planning De regeling kan in 2015 worden voorbereid zodat deze per 1 januari 2016 beschikbar is. De regeling kan open blijven staan t/m 2019.
23
ANNEX: QUICK NATUURGRAS
SCAN
MAATREGELEN
BERMGRAS
EN
Kenmerken natuur- en bermgras in Nederland Uit Probos (2014) blijkt dat er volgens het PLUS scenario in 2020 en 2050 respectievelijk 126 en 615 kiloton (ds) natuur- en bermgras per jaar omgezet kan worden in energie. Natuurgras ontstaat bij het beheer van natuurgebieden, welke veelal beheerd worden door terreinbeherende organisaties, zoals Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten. Het gras wordt één of enkele keren gemaaid (bijv. in het voorjaar en in het najaar) en het gemaaide gras wordt normaliter afgevoerd. Ook bij wegbermen wordt het gemaaide gras veelal afgevoerd. Redenen hiervoor zijn met name het verschralingsbeleid wat een grotere soortenrijkdom tot gevolg heeft, dat de kosten voor het maaien verminderen9. Het gras komt dus gedurende korte perioden in het jaar vrij. Dit betekent een logistieke uitdaging voor het gebruik van het gras. Verder heeft pas gemaaid gras een relatief hoog vochtgehalte in de orde van 50% - 70%. In het geval van bermgras kunnen er daarnaast verontreinigingen in het gras zitten welke verdere verwerking in de weg kan staan. De morfologie van gras (vezelig) kan tot problemen zorgen bij toevoer en verwerking van het gras. Tot slot is het assmeltpunt van gras relatief laag, hetgeen tot verslakking in verbrandingsketels kan leiden. Verwerkingsopties natuur- en bermgras in Nederland Er zijn verschillende verwerkingsopties voor de verwerking van gemaaid natuur- en bermgras: Natuurgras kan in sommige gevallen afgezet worden als veevoer. Hiervoor is droging soms nodig. De voerderwaarde van gras is echter vaak laag hetgeen voor problemen zorgt bij de afzet10. Daarnaast zorgen de aanwezigheid van kruiden zoals Jacobskruiskruid in het gras voor problemen met de gezondheid van het vee11. Compostering in een centrale composteerinstallatie is een optie die voor zowel bermgras als natuurgras mogelijk is. Dit is een veel gebruikte optie, welke kosten met zich mee brengt. Kosten van 10 Euro/ton gras tot 25 Euro/ton12 gras worden genoemd. Een alternatief voor composteren in een centrale installatie is het composteren bij boeren op het land. Deze vorm van compostering is goedkoper, maar was tot voor kort niet toegestaan. De methode met de laagste kosten is het onderklepelen van natuurgras. Hierbij wordt natuurgras op een aangrenzend agrarisch perceel in de bodem gebracht. Kosten hiervoor zijn slechts ongeveer 2,5 Euro per ton. Energetische valorisatie via vergisting is mogelijk voor zowel bermgras als natuurgras. Bij natuurgras bestond deze mogelijkheid al langer, maar sinds
9
http://www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/indicatoren/nl1433-Soortenrijkdomwegbermen.html?i=23-105 10 Vergisting van gras uit natuurgebieden in combinatie met runderdrijfmest, Wageningen UR, Praktijkrapport Rundvee 62, 2005, http://edepot.wur.nl/23442 11 http://www.anvdrenthe.nl/2011-10-26-12-02-44 12 Biogas uit bermmaaisel, Alterra rapport 2064, ISSN 1566-7197, 2010, http://edepot.wur.nl/160737
24
enkele jaren is dit ook toegestaan voor bermgras13. Bij vergisting van gras wordt het gras in een biologisch proces omgezet in een brandbaar gas (biogas) wat daarna gebruikt kan worden voor opwekking van elektriciteit en warmte, of verder opgewaardeerd kan worden tot groen gas. Verbranding van bermgras en natuurgras is technisch mogelijk. Problemen zijn hier het relatief hoge vochtgehalte en het lage assmeltpunt van het gras. Vanwege het hoge vochtgehalte is de netto energieopbrengst van verbranding per ton natte biomassa beperkt. Het lage assmeltpunt kan tot verslakking in de verbrandingstinstallatie leiden. Er worden in Nederland kleinschalige experimenten uitgevoerde met de verbranding van gras14. Als laatste kan nog gemeld worden dat natuurgras benut zou kunnen worden om hoogwaardige producten mee te produceren (bioraffinage). Diverse partijen doen onderzoek naar de winning van eiwitten en vezels voor karton uit gras15, 16. Deze onderzoeken hebben tot dusver niet tot grotere commerciële toepassingen geleid.
Uit deze opsomming blijkt dat de opties voor natuurgras groter zijn dan die voor bermgras. Alle bovengenoemde opties zijn in principe toepasbaar voor natuurgras, terwijl voor bermgras alleen centrale compostering, vergisting en verbranding geschikt is. Dit heeft te maken met de status van bermgras (het is een afvalstof) en met de mogelijke verontreinigingen welke in bermgras kunnen zitten. Verder blijkt dat momenteel vergisting de meest realistische energetische toepassing van natuur- en bermgras is. Verbranding en grasraffinage zijn nog in ontwikkeling en zullen tot 2020 een beperkte rol spelen in de energiedoelstellingen. Vergisting levert minder energie op per ton ds dan verbranding, hetgeen consequenties heeft voor de bijdrage van natuur en bermgras aan de duurzame energiedoelstellingen. Vergisting van natuur- en bermgras Er zijn diverse typen vergisters. Vergisting van gras is goed mogelijk in covergistingsinstallaties en in gft-vergisters. In andere typen vergisters (slibvergisters, monovergisters, industriele vergisters) is grasvergisting minder voor de hand liggend, omdat deze zijn uitgelegd op goed gedefinieerde monostromen. Vergisting van gras is een proces dat momenteel al op relatief bescheiden schaal gebeurt. Hierbij worden de volgende bewerkingen uitgevoerd: Maaien Bijeenbrengen Hakselen (inkuilen) Invoer in de vergister.
13
https://mijn.rvo.nl/vragen-en-antwoorden-co-vergisting//asset_publisher/lIIp6RCPWa3n/content/mag-ik-bermgras-gebruiken-in-de-vergister-en-magik-het-eindproduct-als-meststof-gebruiken14 http://fryslanfernijt.nl/files/factsheet_gras_als_energiebron.pdf 15 http://grassa.nl/ 16 http://www.kcbiobasedeconomy.nl/nl-nl/show-cases/indugras.aspx
25
Het hakselen is een noodzakelijke bewerking om het gras in te kunnen voeren in de vergister. Zelfs nadat er gehakseld is, is de morfologie van het gras dusdanig dat invoer bij verschillende vergisters tot problemen kan leiden. Hierbij valt te denken aan verstoppingen en het ontstaan van drijflagen in de vergisters. Grotere, modernere vergisters hebben minder problemen met de toevoer van gras. Een aantal van hen hebben aanvullende voorzieningen getroffen om vergisting mogelijk te maken. Dit zijn voorzieningen zoals een goede voorbewerking zodat de deeltjesgrootte niet meer is dan enkele centimeters, een voormengtank, robuuste roerwerken in de vergister, etc. Momenteel zijn er vijf vergisters die dergelijke aanpassingen hebben uitgevoerd, en met gras in 10% tot 30% van hun input voorzien. Andere vergisters kunnen niet meer dan 5 – 10% gras meevergisten17. De duurzaamheid van het vergisten van gras is vergeleken met compostering, en het is gebleken dat vergisten van bermmaaisel duurzamer is voor wat betreft energieproductie, broeikasgrasbalans en de landbouwkundige waarde van het digestaat12. De biogasopbrengst van gras is afhankelijk van de tijd die tussen het maaien en de invoer in de vergister ligt. Als dit meer is dan enkele dagen dan gaat de biogasproductie achteruit. Een optie om het gras te bewaren is inkuilen. Inkuilen van gras heeft, in ieder geval in de eerste paar maanden geen grote negatieve invloed op de biogasopbrengst18. Alhoewel de biogasopbrengst van gras een grote variatie kan laten zien10, zijn hiervoor de volgende richtgetallen te geven (Zie Tabel 8). De biogasopbrengst van gras enkele malen hoger is dan die van mest, maar tevens een stuk lager dan die van andere co-substraten. Tabel 8; Biogasopbrengst gras in vergelijking met andere substraten
Parameter Biogasopbrengst gras
17
biogasopbrengst runder/varkensmest 19
biogasopbrengst cosubstraten
19
waarde
Eenheid
70 - 100
m /ton vers
20 - 30
m /ton vers
345
m /ton vers
3 3 3
Bijdrage grasvergisting aan duurzame energiedoelstellingen tot 2020 Op basis van het 2020 PLUS scenario kan 126 kton ds beschikbaar worden gemaakt voor duurzame energieopwekking. Tabel 9 laat zien dat dit leidt tot 0,54 PJ/jaar duurzame energie indien vergisting wordt toegepast. Tabel 9: Energieopbrengst vergisting natuur- en bermgras (2020 PLUS scenario)
Parameter
waarde
Hoeveelheid extra gras vergist
126
Gemiddeld vochtgehalte
60%
gemiddelde biogasopbrengst Energieopbrengst
85 0.54
eenheid kton ds/jaar liter/ton vers PJ/jaar
17
Biogas uit gras – een onderbenut potentieel, Brinkmann Consultancy, 2014, https://www.rvo.nl/sites/default/files/2014/04/Vergisting-van-grassen-Eindrapport.pdf 18 Biogas uit Natuurgras, eindrapportage, BTG Biomass Technology Group BV, april 2013 19 ECN, Eindadvies basisbedragen SDE+ 2014, https://www.ecn.nl/nl/projecten/sde/sde-2014/
26
Om te onderzoeken of dergelijke hoeveelheden ook meevergist kunnen worden in de bestaande vergisters is deze hoeveelheid vergeleken met de huidige co-vergister inputs. Tabel 10: Maximale input gras in bestaande co-vergisters in Nederland
Parameter
waarde 20
Totale input in covergisters in Nederland
2,27
Maximale grasinput
30%
eenheid miljoen ton/jaar -
Maximale grasinput in huidige vergisters
0,7
miljoen ton vers gras/jaar
Maximale grasinput in huidige vergisters
0,27
miljoen ton gras (ds)/jaar
De totale input in covergisters bedraagt 2,27 mln ton/jaar in 2012. Hier dient nog te worden vermeld dat in 2012 de co-vergistingsinstallaties in Nederland beduidend onder hun maximale capaciteit opereerde. Verder wordt aangenomen dat niet meer dan ca 30% van de input uit bermgras mag bestaan – na aanpassing van de vergister - zonder dat er problemen met de vergister ontstaan. Het blijkt dat er ruimte is voor 270 kton bermgras en natuurgras in de huidige vergisters, dit is voldoende voor de 165 kton ds gras die tot 2020 beschikbaar kan komen in het PLUS scenario. M.a.w. door aanpassing van huidige vergisters kan dit potentieel in principe worden benut. Financiële aspecten van vergisting van natuur- en bermgras Uit het voorgaande is gebleken dat vergisting van natuur- en bermgras technisch mogelijk is, maar diverse nadelen en dus ook meerkosten heeft. Zo zal het in veel gevallen nodig zijn om een deel van het gras in te kuilen. Ook is het van belang om het maaien aan te passen op de wensen van de vergister voor wat betreft verontreinigingen en de versheid van het gras. Bij de vergisters is verkleining (hakselen) noodzakelijk. Tegenover deze extra kosten staan twee opbrengsten: 1) uitgespaarde kosten voor compostering, en 2) opbrengsten vanuit de verkoop van energie. Ranges voor deze kosten worden gegeven door Brinkmann (2014)17:
Tabel 11: Financiële haalbaarheid vergisten van gras
Parameter Vermeden kosten compostering
waarde
eenheid
10-25
Euro/ton
Meerkosten t.o.v. reguliere inzameling
10 - 20
Euro/ton
Meerkosten verwerking
10 - 16
Euro/ton
Waarde biogas
10 - 20
Euro/ton
saldo minimaal
-16
Euro/ton
saldo maximaal
25
Euro/ton
Hierbij wordt opgemerkt dat de genoemde ranges ruim zijn. Dit is onontkoombaar, omdat er grote variatie is in de biogasopbrengst van het gras, de specifieke logistieke situatie en zelfs wat betreft de waarde van het biogas. Uit deze waarden blijkt verder de gangbare praktijk, namelijk dat in bepaalde gevallen grasvergisting gebeurt, en dat in andere gevallen voor compostering gekozen wordt. 20
http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/7E4AB783-ABB3-4747-88BAAF3E66A7ACF1/0/2013c89pub.pdf
27
Uit het voorgaande is duidelijk dat vergisting van bermgras in vergelijking met compostering in het ene geval financieel voordelig en wordt het toegepast, in andere gevallen zijn de kosten hoger dan de te verwachten baten, en is composteren financieel aantrekkelijker. Onderklepelen in een nabij agrarisch gebied is financieel aantrekkelijker maar is in de praktijk vaak lastig. Mogelijke maatregelen t.b.v. verdere ontsluiting van natuur- en bermgras voor energieproductie Er zijn diverse maatregelen te bedenken welke tot resultaat zullen hebben dat er meer natuur- en bermgras energetisch benut zal worden: Onderzoek naar betere methoden voor voorbewerking van natuur- en bermgras. Uit de diverse referenties genoemd in dit document is duidelijk dat er al diverse onderzoeken uitgevoerd zijn, welke bijvoorbeeld het effect gehad hebben dat bermgras nu vergist mag worden. Dit onderzoek is dus in het algemeen zeer zinvol, en dient zeker voortgezet worden. Extra financiering van het gebruik van gras Dit is een directe maatregel welke een positief effect kan hebben op de energetische verwerking van bermgras. Deze extra financiering zou bijvoorbeeld de vorm kunnen hebben van een Een premie voor vergisters die natuur- of bermgras vergisten. Dit is enigszins te vergelijken met de Duitse premie voor het vergisten van mest. Indien er minimaal 80% mest benut wordt bij kleine (<75 kWe) vergisters in Duitsland, dan wordt de vergoeding via het Erneuerbaren Energien Gesetz (EEG) verhoogd21. De hoogte van de premie zou bijvoorbeeld 5 Euro/GJ kunnen zijn. Met een gemiddelde energieinhoud van 1,7 Euro/GJ voor gras, zou dit een premie van 8,5 Euro/ton vers gras betekenen. Uit Tabel 11 blijkt dat dit waarschijnlijk een positief effect heeft op de opbrengsten van de grasvergistingsketen. Er kunnen ook vragen gesteld worden bij een regeling om grasvergisting te promoten; bijvoorbeeld waarom er wel gras onder zou moeten vallen en geen mest. Een andere vraag is of de ontwikkeling naar grasvergisting niet zonder meer plaats zal vinden. Stimulering van vergisters om zich in te stellen op gras Uit de voorgaande paragrafen is duidelijk geworden dat covergisters zich dienen in te stellen op de vergisting van gras, via het doen van technische aanpassingen. Deze ontwikkeling zou versneld kunnen worden door een investeringssubsidie welke er toe zou leiden dat er meer vergisters de juiste apparatuur bezitten om gras te vergisten. Bijkomen voordeel is dat er meer ‘moeilijke’ substraten vergist zouden kunnen worden. Een wettelijke regeling om gras te vergisten in de huidige context zou dit een belasting betekenen voor de ontdoeners. Doordat zij verplicht zouden worden om gras af te zetten bij een vergister, zullen er gate-fees betaald moeten worden. Zeker voor natuurorganisaties, maar ook andere ontdoeners, zal dit een financiële last zijn. Een bijkomend effect zou kunnen zijn dat het financieel voordelig wordt
21
http://www.biomasse-nutzung.de/vom-landwirt-zum-energiewirt-mit-75-kw-minibiogasanlagen-auf-gulle-basis/
28
om de beheerdoelen van natuurgebieden zo aan te passen dat maaien niet met zal gebeuren, hetgeen op voorhand een ongewenste prikkel zou zijn. Om dit te realiseren zijn in de vorige paragraaf twee financiële maatregelen voorgesteld: Optie 1 SDE premie bij vergisting van gras De kosten van die maatregelen worden hier bepaald. Stimulering van de vergisting van gras met een premie van 8,5 Euro/ton vers gras (5 Euro/GJ) brengt de volgende kosten met zich mee: Tabel 12: Kosten van het stimuleren van grasvergisting met een premie op gras
Parameter
waarde
Premie vergisting gras
8.5
Hoeveelheid vers gras
0.32
Jaarlijkse kosten
2.7
eenheid Euro/ton vers gras miljoen ton vers gras miljoen Euro/jaar
Hierbij wordt opgemerkt dat deze kosten zullen optreden in een situatie dat alle gras inderdaad zal worden vergist. Optie 2: investeringssubsidies om vergisters geschikt te maken voor bermgras Een andere financiële maatregel welke genomen kan worden is het stimuleren van aanpassingen aan vergisters, zodat deze geschikt zijn om gras te vergisten. Een inschatting van deze kosten is in de onderstaande tabel gegeven. Hierbij is gebruik gemaakt van gegevens van het CBS20 aangaande vergisting en Nederland, en van gegevens van ECN19 aangaande de kosten. Tabel 13: Kosten van het stimuleren van grasvergisting met een subsidie voor aanpassingen aan co-vergisters
Parameter Aantal vergisters in Nederland (2012) Elektrisch vermogen vergisters gezamenlijk
waarde 99 122
eenheid MW
Thermische input
329.7
MWth,input
Kapitaalkosten WKK-vergister
1150
Euro/kWth input
Kosten aanpassing vergister voor gras (10% v.d. kapitaalkosten)
115
Euro/kWth input
Hoeveelheid aan te passen vergisters
50%
Totale kosten aanpassingen subsidiepercentage (aanname) Kosten
19
miljoen Euro
40% 7,6
miljoen Euro
De totale kosten van aanpassingen is hier gesteld op 10% Verder is aangenomen dat 40% van deze kosten voor een subsidie in aanmerking zouden komen. Het blijkt dat het voldoende is om de helft van de bestaande vergisters aan te passen om als het in 2020 beschikbare bermgras en natuurgras dat volgens het 2020 PLUS scenario beschikbaar is, in te zetten voor biogas productie, dit gaat dan om 19 mln euro aan investeringen waarvan 7.6 mln aan subsidies.
29
Optie 3: publieke aanbesteding In het geval van bermgras dat veelal door publieke partijen wordt beheerd, is het mogelijk om via duurzame publieke aanbestedingsprocedures meer bermgras beschikbaar te maken voor energetische toepassing. Analyse Het lijkt in de praktijk lastig om een speciale SDE categorie op te zetten voor vergisters die gras als cosubstraat gaan benutten. Een investeringssubsidie lijkt effectiever, mede omdat deze ook voor aanpassing van bestaande vergisters beschikbaar gesteld kan worden. Publieke aanbesteding van gras voor energieopwekking kan parallel met het onderzoek naar publieke aanbesteding van knip- en snoeihout worden uitgevoerd.
30