HEALTHCARE
BUILDINGS
|
|
INDUSTRY
|
INFRA
Value by design
Conceptnota HVAC-installaties
projectnummer
VKE32174
projectnaam
K A ST E RLI N DE N – B A SI SON DE RW IJS
Opgemaakt te Brussel, datum 05/10/2012 VKEngineering Clémenceaulaan 87 1070 Brussel
VK32174
inhoudstafel 1.
BOUWFYSISCH COMFORT
2.
DUURZAAM EN ENERGIEZUINIG
2.1. 2.2. 2.3.
Duurzaam en energiezuinig - algemeen Duurzaam en energiezuinig - passieve maatregelen Duurzaam en energiezuinig - actieve maatregelen
3.
HVAC-CONCEPTEN - PRIMAIRE INSTALLATIES
3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5.
Warmteproductie Koudeproductie (niet van toepassing) Ventilatie Hydraulische circuits met variabel debiet Correcte uitbalancering hydraulische circuits
4.
HVAC-CONCEPTEN - INSTALLATIEBESCHRIJVING PER TYPELOKAAL
4.1. 4.2. 4.3.
Klaslokalen/ administratieve ruimtes Sanitaire ruimten, douchelokalen Circulatieruimten
5.
CONFORMITEIT MET DE BRANDNORMEN
6.
AKOESTISCHE VOORSCHRIFTEN VOOR DE HVAC-INSTALLATIES
7.
CENTRAAL GEBOUWBEHEERSSYSTEEM
VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 2/27
1.
BOUWFYSISCH COMFORT In het ontwerp van dit schoolgebouw wordt bijzondere aandacht besteed aan een goed bouwfysisch comfort. Dit comfort wordt getypeerd op het vlak van: -
thermisch comfort luchtkwaliteit visueel comfort akoestisch comfort
Als thermisch comfort zijn de volgende waarden voorop gesteld in de lokalen in de winter: - comforttemperatuur in winter: +20°C ± 1°C (Temperaturen volgens eisen opgenomen in lokaallijst) - luchtsnelheid in winter (bij 21°C) ≤ 0,20 m/s - Geen controle van de relatieve vochtigheid
Er wordt geen actieve koeling voorzien in de zomer. Er worden geen binnenklimaat gegarandeerd. Hierbij wordt tegen de oververhitting een aantal maatregelen voorzien: 1. Buitenzonnewering (niet aan de noordzijde) 2. Mogelijkheid tot nachtventilatie Deze randvoorwaarden dienen gegarandeerd te kunnen onder volgende buitenomstandigheden: - winter: -8°C - zomer: Temperatuur wordt niet gecontroleerd
De binnenluchtkwaliteit zal aan de kwaliteitsklasse IDA 1 beantwoorden (NBN EN 13779). Concreet betekent dit dat er in 55 m3/h verse lucht per persoon in de lokalen zal voorzien worden. Bij het ontwerp van de installaties worden deze criteria als basisontwerpparameters gehanteerd.
VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 3/27
2.
DUURZAAM EN ENERGIEZUINIG
2.1.
Duurzaam en energiezuinig - algemeen Het ontwerp is gericht op een duurzaam en energiezuinig gebouw. Om dit te realiseren zijn een aantal duurzame ingrepen in het gebouw en zijn technische uitrustingen geïntegreerd, en dit vanaf hun eerste conceptfase. Deze ingrepen kunnen we opdelen in passieve en actieve maatregelen, en zijn gebaseerd op het TRIAS ENERGETICAS principe. Dit principe geldt zowel voor energie, water als voor ruimte en materiaal. Voor energie vertaalt dit principe zich in het volgend stappenplan: - maximale reductie van de energievraag - maximaal gebruik van hernieuwbare energiebronnen - efficiënt gebruik van fossiele energiebronnen voor de resterende energievraag
efficiënt gebruik van fossiele energiebronnen
maximaal gebruik van hernieuwbare bronnen
maximale reductie van de energievraag
Figuur - principe trias energeticas.
Vertrekkend vanuit dit stappenplan en het gewenste comfort voor de gebouwgebruikers is dit vertaald naar een duurzaam en energiezuinig installatieontwerp, betrouwbaar en met een lage onderhoudskost, in vol respect met de gewenste flexibiliteit voor een gebouw.
2.2.
Duurzaam en energiezuinig - passieve maatregelen De energievraag voor verwarming (en de oververhitting) wordt beperkt door: - een zeer goede thermische isolatie van de buitenschil van het gebouw
Karakteristieken van de verschillende elementen van de buitenschil: Ugevel = 0,13 W/m²K Uraam = 0,80 W/m²K Udak = 0,10 W/m²K Uvloer op volle gronde = 0,28 W/m²K - een doorgedreven aandacht aan detailleringen om koudebruggen in het gebouw te vermijden, er wordt -
gewerkt met EPB erkende bouwknopen thermisch isolerende beglazing Uraam = 0,8 W/m²K (inclusief aluminium chassis) een uitstekende luchtdichtheid van de buitenschil (<= 0.6 m³/h/m²) zonwerende beglazing met een ZTA = 0,50 (g-waarde) en een LTA = 0,72 een efficiënte dynamische buitenzonnewering op de gevels die de warmtewinsten door bezonning beperken door middel van buiten geplaatste zonnescreens op de ramen (niet aan de noordkant)
VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 4/27
- ramen die het daglicht tot diep in het lokaal toelaten - thermische massa in het gebouw blijft gedeeltelijk aanspreekbaar (verlaagd plafond bedekt maar voor
een beperkt zone het betonnen plafond in de lokalen). Het gebouw bevat heel wat raamoppervlakken, en bijgevolg heel veel meters aansluitingen raamprofielwand. Dit zijn meestal de kritieke punten in de luchtdichtheid van het gebouw. Luchtlekken kunnen niet alleen aanleiding geven tot comfortproblemen en tochtklachten, maar geven ook aanleiding tot belangrijke energieverliezen in het gebouw en ongecontroleerde luchtstromingen in het gebouw. In dit ontwerp zal extra veel aandacht besteed worden aan de luchtdichtheid van het gebouw, en aan de luchtdichtheid van het gevelschrijnwerk in het bijzonder. Een hoge graad van gebouw luchtdichtheid zal bekomen worden door een doorgedreven detaillering van o.a. de verschillende raamaansluitingen in de ontwerpfaze, en een strikte opvolging en controle tijdens uitvoering zelf. Door het ontwerpteam wordt een luchtdichtheid van maximaal 6 m³/h/m² als een realistische doelstelling nagestreefd. Tijdens de werken zal de luchtdichtheid van het gebouw in situ getest worden door middel van een blowerdoortest op een representatief deel van het gebouw.
Figuur - standaardmeetopstelling blowerdoortest.
2.3.
Figuur - opstelling meerdere ventilatoren voor meting luchtdichtheid grotere gebouwvolumes.
Duurzaam en energiezuinig - actieve maatregelen De energievraag en -verbruik voor verwarming wordt o.a. geminimaliseerd door: - verwarming lokalen m.b.v. radiatoren op maximaal waterregime 60/40°C - condenserende aardgasketels in combinatie met een warmtepomp (parallel geschakeld op het CV-
circuit) toerentalgeregelde pompen op de hydraulische kringen correcte en dynamische hydraulische uitbalancering van de hydraulische kringen goede isolatie van alle hydraulische circuits mechanische balansventilatie met warmterecuperatie d.m.v. een hygroscopisch warmtewiel (thermisch rendement minimaal 80%) - vraag gestuurde ventilatie in de lokalen met een grote bezetting en die niet continu gebruikt worden - toerentalgeregelde ventilatoren - goede luchtdichtheid van de luchtkanalen -
Het elektrisch verbruik wordt gereduceerd door:
VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 5/27
-
energiezuinige TL5-verlichting met geoptimaliseerde lichtoptieken lichtarmaturen met compacte fluorescentielampen (spaarlampen) in de sanitaire ruimten daglichtsturing verlichting lokalen Verlichtingssturing in functie van aanwezigheid in de verschillende ruimten controle lichtkringen door het HVAC-gebouwbeheerssysteem liften met energiezuinige synchrone axiale motor geïntegreerd in de liftschacht
Deze maatregelen resulteren in een gebouw met een laag E-peil/ globaal K-peil. Voor het gebouw voor het secundaire onderwijs wordt gehaald: o een E-peil gehaald van maximum 40 o een globaal K-peil van maximum 20 Volgens de reglementering EPB in het Brussels Gewest wordt het gebouw beschouwd in de categorie ‘Schoolgebouwen’. Op gebied van Globaal K-peil en E-peil wordt aanzienlijk beter gepresteerd dan de reglementering. Alle vereisten naar ventilatie en installatie CV moeten worden gerespecteerd.
3.
HVAC-CONCEPTEN - PRIMAIRE INSTALLATIES
3.1.
Warmteproductie
3.1.1.
LOKALEN De productie van warmte in het gebouw zal gebeuren d.m.v. : - 1 condenserende aardgasketel (ca. 140 kW, te bevestigen via gedetailleerde berekening) - 1 warmtepomp (ca. 70 kW, te bevestigen via gedetailleerde berekening) De aardgasketel wordt opgesteld in de stookplaats op niveau +1 van het gebouw, de warmtepomp wordt opgesteld op het dak (niveau +2). De warmtepomp wordt gedimensioneerd op ca. 50% van het totale benodigde vermogen. Deze productie zal functioneren voor een buitentemperatuur hoger dan 5 à 6°C. Type warmtepomp : Lucht – water. Het temperatuurregime op het verwarmingscircuit is bij werking van de warmtepomp 40°/30°C. Bij lagere temperaturen wordt overgeschakeld op de condenserende gasketel. Het verwarmingsregime wordt dan max. 60°/40°C. Het totaal geïnstalleerd vermogen (en dus tevens ook het benodigd verwarmingsvermogen voor het gebouw) van de aardgasketel zal berekend worden volgens de norm NBN EN 12831. De aardgasketel wordt traploos modulerend geregeld en heeft een zeer lage NOx-uitstoot. Het waterzijdig ketelrendement t.o.v. Hi van de geïnstalleerde CV-ketels zal minimaal 107% bij 30% deellast bedragen. Het rendement van de warmtepomp : minimum C.O.P. = 3,1 (met frequentiegestuurde compressor) CV-circuits/ verdeling: De verwarmingskringen werken op een verlaagd maximaal temperatuursregime en worden geregeld in functie van de buitentemperatuur. Hierdoor bekomen we lagere retourtemperaturen die de condensatie in de warmtegeneratoren zal bevorderen. Bovendien worden door de lagere temperatuursregimes de energieverliezen in het hydraulisch distributienetwerk kleiner. Alle hydraulische leidingen worden zorgvuldig thermisch geïsoleerd.
VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 6/27
Aardgas aansluiting: De aardgasaansluiting gebeurt via de aftakking op de aansluiting in het gebouw van het secundair onderwijs. Een ondergrondse leiding transporteert het gas van het teller/ontspannningslokaal in het secundair onderwijs naar het gebouw van het basisonderwijs. De ondergrondse leiding is in PE. Boven- en (eventueel) onderverluchting van het gastellerlokaal/ontspanningslokaal, alsook de boven en onderverluchting van de stookplaats wordt gedimensioneerd conform de betreffende normen en regelgevingen. In de directe omgeving van de installaties op aardgas worden gasdetectoren voorzien, aangesloten op een gemeenschappelijke gasdetectiecentrale die o.a. de gastoevoer automatisch kan afsluiten bij detectie van een gaslek in het gebouw. 3.2.
Koudeproductie NIET VAN TOEPASSING Er wordt geen actieve koeling voorzien.
3.3.
Ventilatie In dit gebouw zijn ruimten met uiteenlopende functies ondergebracht: leslokalen, administratieve ruimtes, een refter, … . Deze ruimtes hebben een verschillend bezettingspatroon en gebruikseisen. Alle ruimtes zullen geventileerd worden via 2 centrale luchtgroepen. Twee centrale luchtgroepen (Pulsie en extractie) wordt voorzien op niveau +1 in de technische ruimtes. Het luchtdebiet bedraagt ca.15.000m³/h. Dit debiet wordt bekomen door de optelsom van alle lokalen, vermenigvuldigt met een gelijktijdigheidsfactor van ca. 80 à 85%. Hierbij beschouwen we dat niet alle lokalen op hetzelfde moment een maximale bezetting zullen kennen. Het betreft hier vooral de gelijktijdige bezettingen van leraarskamer en de leslokalen. Alle ruimten zullen hygiënisch worden geventileerd m.b.v. een (vraaggestuurde) mechanische balansventilatie. Daar waar de bezetting sterk kan schommelen wordt vraaggestuurde ventilatie voorzien zodat enkel het nodige debiet verse lucht wordt geventileerd. Vraaggestuurde ventilatie geeft een besparing in het verbruik van elektriciteit en verwarming. Hiervoor zullen dan ook alle ventilatoren in de centrale luchtgroepen van een toerentalregeling voorzien worden. Om het energieverbruik te beperken in een energiezuinig ontwerp wordt de opvoerhoogte van de ventilatoren beperkt door de luchtsnelheden in de luchtkanalen laag te houden, specifieke aandacht te besteden aan een goede geleiding van de lucht in bochten en vormstukken, een correcte selectie van de verwarmingsbatterijen, van de roosters en regelaars, … De luchtbehandelingsgroep van de klaslokalen e.d. worden allen voorzien met een roterend hygroscopisch warmtewiel. Dit laat toe om zowel warmte als vocht te recupereren. Deze warmterecuperatoren hebben een thermisch rendement van minimum 80%, en kunnen 65 tot 70% van het vocht recupereren. Het warmtewiel laat eveneens toe om op een efficiënte manier aan “free cooling” te doen: in het tussenseizoen wordt de desbetreffende ruimte gekoeld door te ventileren met frisse buitenlucht. Door de rotatie van het warmtewiel aan te passen kan de ventilatielucht op de gepaste temperatuur de ruimte ingeblazen worden in functie van de koelvraag. Dit heeft het voordeel dat bij kleine koelvragen in het tussenseizoen. Dit betekent een belangrijke energiebesparing.
VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 7/27
Figuur - principe roterend warmtewiel.
Het hygroscopische warmtewiel in de luchtgroepen laat dus ook toe om vocht uit de extractielucht te recupereren. Hierbij wordt geen extra bevochtiger voorzien om een bepaalde minimum vochtigheidsgraad te garanderen. Alle LBG’s werken op 100% verse lucht en worden uitgerust met filters van klasse 7 volgens de norm EUROVENT. De LBG’s worden modulair opgebouwd. De maximale toegelaten luchtsnelheid doorheen de netto sectie van de luchtbehandelingsgroep is 2,0 m/s. In de ventilatiekanalen kan veel energie verloren gaan door luchtlekken in de aansluitingen van kanaalelementen, niet alleen ventilatorenergie maar ook energie voor behandeling van die weglekkende lucht. Daarom wordt er extra aandacht besteed aan een zorgvuldige luchtdichtheid van het kanaalnetwerk bij uitvoering. Waar er ruimte beschikbaar is zal bovendien geopteerd worden voor ronde luchtkanalen die betere dichtingen hebben dan rechthoekige luchtkanalen. Het luchtkanalennetwerk zal minimaal een luchtdichtheidsklasse B hebben. Dit zal tijdens de werkzaamheden in situ getest worden door steekproefsgewijs op een aantal delen van het uitgevoerde netwerk luchtdichtheidstesten uit te voeren. De luchtkanalen worden zorgvuldig geïsoleerd, zowel de aanzuigkanalen, de pulsiekanalen als de extractiekanalen volgens de EPB regelgeving. De luchtsnelheden in de luchtkanalen worden beperkt i.f.v. beperken opvoerhoogte van de ventilatoren in de centrale luchtgroepen (SPF 3- klasse). Voor de extractie van de sanitaire ruimtes worden afzonderlijke dakextractoren voorzien.
3.4.
Hydraulische circuits met variabel debiet Gedurende meer dan 85% van het stookseizoen is het gevraagd vermogen lager dan 50%, in het koelseizoen is ongeveer 72% van de tijd het gevraagde koelvermogen minder dan 50%. Concreet betekent dit dat gedurende het grootste deel van het seizoen de installaties slechts een vermogen van 50% of minder dienen te leveren. De installaties kunnen echter op basis van de pompkarakteristieken 50% van het nominaal vermogen in de installatie leveren met slechts 20% van het nominaal pompdebiet. Door frequentiegestuurde pompen in de installaties toe te passen, kan het pompdebiet afgestemd worden op de specifieke actuele vermogensvraag in de installatie en kan dus op jaarbasis heel wat energie, verbruikt in de circulatoren, bespaard worden. Bovendien ontstaat zo een betere hydraulische compatibiliteit tussen de waterdebieten aan de productiezijde en de waterdebieten aan de distributiezijde. Dit laat nauwkeurigere regelingen toe en minder energieverliezen in de installatie. Doordat de waterdebieten afgestemd zijn op het effectief gevraagd vermogen aan de eindverbruikers, wordt een groot temperatuursverschil tussen vertrek- en retourtemperatuur behouden. De lagere retourtemperaturen in de verwarmingsinstallaties maken de toepassing van condensatietechnieken in de warmteproductie nog rendabeler en beperkt de warmteverliezen in de leidingen.
VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 8/27
In dit project zullen de meeste hydraulische circuits uitgerust worden met frequentiegestuurde pompen. Dit vergt een initiële meerinvestering die zich later ruimschoots terugbetaald in een lager energieverbruik door de pompen en een energie-efficiëntere energieproductie en –distributie.
3.5.
Correcte uitbalancering hydraulische circuits De ontwerpdebieten in hydraulische circuits zijn gebaseerd op het maximaal nominaal vermogen te leveren in dit circuit. De dimensionering van de sectie leidingen, kraanwerk, drukken en opvoerhoogten is dan ook op dit maximum vermogen afgestemd. Bij oplevering van de installatie is deze volledig hydraulisch in evenwicht.
4.
HVAC-CONCEPTEN - INSTALLATIEBESCHRIJVING PER TYPE-LOKAAL
4.1.
Klaslokalen/administratieve ruimtes In de lokalen wordt er in een statische verwarming voorzien door middel van radiatoren. In elk lokaal wordt een radiator voorzien. De radiator wordt uitgerust met een thermostatische kraan. De radiatoren worden geselecteerd op een werkingsregime van 60/40°C. De lokalen worden mechanisch geventileerd. De pulsielucht wordt isotherm ingeblazen (21°C in de winter) via een rooster geplaatst op het zichtbaar geplaatst luchtkanaal aan het plafond van de lokalen.. Er wordt een zone verlaagd plafond voorzien aan de kant van de gang van ca. 2m. In deze ruimte worden de luchtkanalen geplaatst. De pulsielucht wordt verdeeld naar de lokalen via VAV of CAV regelkleppen in functie van de grootte van het lokaal. Bij lokalen met een benodigd luchtdebiet groter dan ca. 400m³/h wordt een VAV voorzien op de pulsie. De extractie gebeurt waar mogelijk via akoestische flexibels die de overdruk in de lokalen geleiden naar het plenum van het verlaagd plafond boven de gangzone, Op de eindaftakking van de terugname via het plenum boven het verlaagd plafond van de gangzone, worden VAV regelkleppen voorzien. In zones waar de deze oplossing niet kan worden toegepast (door versperring door betonnen balken van de constructie) wordt de extractielucht via luchtkanalen weggevoerd mits tussenplaatsing van CAV/ VAV regelklep. Voor lokalen met een groot benodigd luchtdebiet wordt op de extractie gekanaliseerd met tussenplaatsing van een VAV regelklep (debieten groter dan ca. 750m³/h). Om onnodig energieverbruik door de ventilatoren en voor de behandeling van de lucht te beperken en de ventilatie aan te passen aan de werkelijke noden in het lokaal, wordt dus zoveel mogelijk gewerkt met VAV regelkleppen. Zij laten toe de het luchtdebiet variabel te sturen. In dit duurzaam energiezuinig ontwerp zal de ventilatievraag gestuurd worden in functie van de meting CO2 en temperatuur in de lokalen Dit laat toe het ventilatiedebiet in de lokalen af te stemmen worden op de effectieve bezetting en gebruik van die ruimte. Dit leidt tot een belangrijke energiebesparing. Ontwerpparameters De bezetting van de lokalen wordt gebaseerd op de lokaallijst. Luchtdebiet per persoon = 55m³/h Wintertemperatuur: 20°C (klaslokalen, andere lokalen volgens lokaallijst) Akoestisch niveau: NR30
4.2.
Sanitaire ruimten
VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 9/27
Er wordt voorzien in een aparte extractie van deze ruimtes d.m.v. dakextractoren. Extractiedebieten: Toilet: 50m³/h Urinoir: 50m³/h
4.3.
Circulatieruimten, liftlobby’s, trappenkokers Deze ruimtes worden geventileerd volgens de EPB regelgeving. Luchtdebiet wordt bepaald op basis van 2m³/h/m². Verwarming wordt voorzien d.m.v. radiatoren op zones met buitenwanden.
5.
CONFORMITEIT MET DE BRANDNORMEN De technische installaties worden uitgevoerd conform het KB van 19/12/1997 en aanvullingen, met name de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffingen waaraan nieuwe gebouwen moeten voldoen. Het gebouw wordt gecatalogeerd als een middelhoog gebouw. De norm voor schoolgebouwen NBN S21-204 is van toepassing. Het gebouw wordt uitgerust met een automatische brandmeldinstallatie volgens de norm NBNS21-100. De brandkleppen van het type B moeten op de compartimenteringswanden voorzien worden. Verluchting van technische kokers en liftkokers volgens de voorschriften.
6.
AKOESTISCHE VOORSCHRIFTEN VOOR DE HVAC-INSTALLATIES De akoestische eisen worden vastgelegd in de technische nota’s van het bureau VENAC.
7.
CENTRAAL GEBOUWBEHEERSSYSTEEM Het project wordt uitgerust met een performant centraalgebouwbeheerssysteem (GBS) voor het beheer van de HVAC-installaties en een aantal onderdelen van de elektrische en sanitaire installaties (statussen, alarmen,…). De voorziene automatische regeling is van het DDC-type. Het GBS is uitgerust met een computer met een grafische operator interface. De interface laat o.a. toe grafieken en historieken te genereren van alle parameters in de installatie. Dit laat een adequate opvolging en beheer van de installaties toe. Alarmen en storingen in de installatie worden direct gemeld en kunnen via een modemverbinding doorgestuurd worden naar een externe opvolgingskamer. Om de energiezuinigheid van het gebouw te kunnen opvolgen worden de belangrijkste energiestromen in het gebouw gemonitord. Volgende stromen worden continu gemeten en in het gebouwbeheersysteem opgeslagen: -
aardgasverbruik (CV) waterverbruik (regenwater en leidingwater) elektriciteitsverbruik (gebouw) verbruik warmte
VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 10/27
Door het monitoren van het energieverbruik, de prestaties van het gebouw en prestaties van de installaties, kan het energieverbruik worden opgevolgd en geminimaliseerd en eventueel het comfort worden verbeterd door de installatie regeltechnisch bij te sturen. De praktijk leert dat elk gebouw het eerste jaar dient bijgestuurd te worden. Via energiemonitoring kan de correcte werking van de installatie gecontroleerd worden, kunnen problemen geïdentificeerd worden, kan de regeling gepast worden bijgestuurd, en kunnen de bijsturingen geëvalueerd worden. In de inkomhal wordt een display voorzien waarop de energieverbruiken in het gebouw door de gebouwgebruikers zal afgelezen kunnen worden.
VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 11/27
conceptnota elektrische installaties
projectnummer
VKE32174
projectnaam
K A ST E RLI N DE N BA SI S ON D ERW IJS
Opgemaakt te Brussel, datum 05/10/2012 VK Engineering Clémenceaulaan 87 1070 Brussel
VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 12/27
inhoudstafel 1.
DUURZAAM EN ENERGIEZUINIG
2.
CONCEPTEN INSTALLATIES STERKSTROOM
2.1. 2.2. 2.3. 2.4.
Laagspanning Elektrische verdeling Verlichting Kleine drijfkracht en datakracht
3.
CONCEPTEN INSTALLATIES ZWAKSTROOM
3.1. 3.2. 3.3. 3.4.
3.5.
Brandbeveiliging Inbraakbeveiliging Toegangscontrole en videoparlefonie Andere uitrustingen 3.4.1 Flitsbellen (aanduiding begin en einde van de lessen) 3.4.2 Klokken (tijdsaanduiding) 3.4.3 Ringleiding (versterking auditief signaal) 3.4.4 Smartborden 3.4.5 Projectoren 3.4.6 Televisieschermen 3.4.6 Signaalbellen Databekabeling/ telefonie/ Wifi
4.
CONFORMITEIT MET DE BRANDNORMEN
5.
CENTRAAL GEBOUWBEHEERSSYSTEEM
VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 13/27
1.
DUURZAAM EN ENERGIEZUINIG Het ontwerp is gericht op een duurzaam en energiezuinig gebouw. Om dit te realiseren zijn een aantal duurzame ingrepen in het gebouw en zijn technische uitrustingen geïntegreerd, en dit vanaf hun eerste conceptfase. Deze ingrepen kunnen we opdelen in passieve en actieve maatregelen, en zijn gebaseerd op het TRIAS ENERGETICAS principe. Dit principe geldt zowel voor energie, water als voor ruimte en materiaal. Voor energie vertaalt dit principe zich in het volgend stappenplan: - maximale reductie van de energievraag - maximaal gebruik van hernieuwbare energiebronnen - efficiënt gebruik van fossiele energiebronnen voor de resterende energievraag
Figuur: principe trias energeticas
efficiënt gebruik van fossiele energiebronnen
maximaal gebruik van hernieuwbare bronnen
maximale reductie van de energievraag
Vertrekkend vanuit dit stappenplan en het gewenste comfort voor de gebouwgebruikers is dit vertaald naar een duurzaam en energiezuinig installatieontwerp, betrouwbaar en met een lage onderhoudskost, in vol respect met de gewenste flexibiliteit voor een gebouw. De elektrische installatie wordt zo ontworpen dat de impact op het milieu en het energieverbruik minimaal is. Daarvoor worden o.a. de volgende voorzieningen getroffen : - de verlichtingsarmaturen zijn voornamelijk uitgerust met (compacte) fluorescentielampen met hoge
lichtopbrengst, lange levensduur en energiezuinige voorschakelapparatuur (er wordt zoveel mogelijk gestreefd naar een lichtefficiëntie van 2,0 W/m² per 100lux). - waar mogelijk en verantwoord wordt de verlichting gestuurd i.f.v. aanwezigheid of afwezigheid van personen en i.f.v. het daglicht. - het architecturaal ontwerp voorziet in een optimale daglichttoetreding in alle lokalen zodat er überhaupt niet veel kunstlicht nodig is.
VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 14/27
2.
CONCEPTEN INSTALLATIES STERKSTROOM
2.1.
Laagspanning De laagspanningsvoeding voor het basisonderwijs wordt gerealiseerd via een ondergrondse bekabeling vanuit het ALS lokaal van het secundair onderwijs. De elektrische stroomverdeling in het gebouw zal gebeuren vanuit het algemeen laagspanningsbord (ALSB). Per niveau wordt een elektrisch bord voorzien. Deze elektrische borden bevatten de verschillende circuits van verlichting, algemene stopcontacten en andere voedingen. De elektrische borden bevatten (niet-limitatief): een hoofdaankomstschakelaar of vermogen-schakelaar, differentieelautomaten voor de verlichtingskringen en de contactdozen, automaten voor de verlichtingskringen en contactdozen, contactoren, teleruptoren, tijdschakelaars, railstelsels, verdeelklemmen, …. Ze worden voorzien van min. 20 % reserveruimte. Elke technische ruimte HVAC wordt eveneens uitgerust met een apart elektrisch bord. Ook de sanitaire installaties krijgen een afzonderlijk bord.
2.2.
Elektrische verdeling De verschillende borden worden verbonden met het ALSB-bord via kabels geplaatst op verticale kabelladders en horizontale kabelgoten. De verdeling van verlichting, brandbeveiliging, … ten behoeve van de lokalen verloopt in het verlaagd plafond via kabelgoten. De bekabeling (XVB-F2 kabels) volgt zoveel mogelijk het traject van de kabelgoten. Bij het verlaten van dit traject worden ze geplaatst onder Tthr-buis. De verdeling van stopcontacten, voedingen, … verlopen in de chape. De verdeling van drijfkracht naar de vloerdozen verloopt via vloergoten in de chape. Contactdozen worden voorzien volgens de lokaallijst.
2.3.
Verlichting
2.3.1.
VERLICHTING De gemiddelde verlichtingsniveaus beantwoorden aan de norm NBN L 13-006 zoals vermeld in onderstaande tabel, ze worden gemeten op een horizontaal gelegen vlak: - op 0,8m boven vloerhoogte in alle lokalen (kantoren, zalen, bibliotheek, …..) - op vloerhoogte op de andere plaatsen ( gangen, trappen, parkings,……)
De verlichtingssterkte in de verschillende lokalen bedraagt: Leslokalen en administratieve lokalen: Gangzones: Parkings:
550lux 150lux 150lux
Andere lokalen volgens lokaallijst. De algemene verlichting gebeurt:
VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 15/27
- in
de klassen en gelijkaardige lokalen: d.m.v. fluorescentiebuizen (T5-lampen) kleurtemperatuur van 3000K; de kleurweergave-index (Ra) is minstens gelijk aan 80. - in de andere lokalen: d.m.v. toestellen die aangepast zijn aan de functie van het lokaal
met
een
De verlichting is UV-arm: dit betekent dat de hoeveelheid UV-straling die door de lampen wordt geproduceerd lager moet zijn dan 75 microwatt per lumen. In de klaslokalen zijn de armaturen van het type lage luminantie. De lokalen worden verlicht door energiezuinige toestellen opgebouwd uit hoogfrequente gestuurde fluorescentielampen (T5) in een efficiënt armatuur. De efficiënte reflector en lamellen sturen het licht optimaal naar het werkvlak waarbij verblinding of storen reflectie in computerschermen tot een minimum beperkt worden (verblindingsindex UGR < 19). In de klassen wordt gewerkt met performante rasterarmaturen met aanwezigheidsdetectie + daglichtdimming op de armatuur zelf. De armaturen in de lokalen worden allen uitgerust met daglichtcompensatie op het armatuur zelf. In combinatie met de elektronische dimbare ballast zal de daglichtcompensatie het effectief elektriciteitsverbruik voor verlichting nog verder verlagen. De daglichtcompensatie zorgt tevens voor een constant verlichtingsniveau. De verlichting kan in de klassen eveneens manueel gedimd worden.
2.3.2.
VEILIGHEIDSVERLICHTING De veiligheidsverlichting bestaat uit zelf testende autonome toestellen met een autonomie van één uur. Deze veiligheidsverlichting is in overeenstemming met de voorschriften van de norm NBN EN 1838 : “toegepast verlichtingstechniek – noodverlichting”.
2.4.
Kleine drijfkracht en data De verdeling van de kleine drijfkracht en data naar de verschillende lokalen verloopt via de chape en/of via vloergoten die ingewerkt zijn in de chape naar de voorziene vloerdozen in de chape. Voorzieningen volgens lokaallijst.
3.
CONCEPTEN INSTALLATIES ZWAKSTROOM
3.1.
Brandbeveiliging Het project zal in de totaliteit voldoen aan de eisen gesteld in de bepalingen van het Koninklijk Besluit van 19 december 1997 tot wijziging van het koninklijk Besluit dd. 07/07/97 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen, incl. alle aanvullingen, en aan het ARAB Artikel 52. Het project betreft een laag gebouw. De norm voor schoolgebouwen NBN S21-204 is van toepassing (categorie 3, LG). In het gebouw wordt een brandmeldinstallatie voorzien conform de installatieprincipes beschreven in de norm NBN S21-100. Er wordt een brandcentrale voorzien in het ALS lokaal (niveau -1) met daarop aangesloten: 1. De drukknoppen voor brandmelding volgens de norm en de lokaallijst,
VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 16/27
2. 3.
3.2.
De alarmen via auditief signaal en gekoppeld aan flitsbellen Optische detectoren, die worden voorzien in de gangzones en in de liftsassen
Inbraakbeveiliging Er wordt een inbraakbeveiligingsinstallatie voorzien waarin de circulatiezones, alsook de verschillende ingangen worden bewaakt. De centrale wordt opgesteld in het Regie lokaal op het gelijkvloers:
3.3.
Toegangscontrole en videoparlefonie In principe bestaat de toegangscontrole uit een centrale eenheid waarop de verschillende controllers in netwerk (bus) worden aangesloten, met eigen netspanning en noodvoeding op de centrale verwerkingseenheid. De verschillende leeseenheden (badgelezers), magneetcontacten, drukknoppen, elektrische sloten, … worden verbonden met deze controllers. Het systeem beschikt tevens over interfaces om te koppelen met brandbeveiliging, inbraakbeveiliging, … Aan de toegang van bepaalde lokalen wordt een toegangscontrole voorzien (volgens de lokaallijst). Er wordt een toegangscontrole en videoparlefoniesysteem voorzien aan: - Toegangen van het gebouw (buitenunit)
3.4.
Andere uitrustingen 3.4.1
Flitsbellen (aanduiding begin en einde van de lessen)
Voorzien volgens lokaallijst. Verschillende signalen voor het begin en het einde van de les. 3.4.2
Klokken (tijdsaanduiding)
Voorzien volgens lokaallijst. 3.4.3
Ringleiding (versterking auditief signaal)
Voorzien in de lokalen volgens lokaallijst. Hierbij wordt verbinding gemaakt met een centrale. De mogelijkheid wordt voorzien om versterkers tussen te plaatsen, maar deze zijn niet voorzien. 3.4.4
Smartborden
Voorzien volgens lokaallijst. 3.4.5
Projectoren
Voorzien volgens lokaallijst. 3.4.6
Televisieschermen
Voorzien volgens lokaallijst. 3.4.6
Signaalbellen
VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 17/27
Voorzien volgens lokaallijst. Verschillend signaal dan aankondigingen voor het beging en het einde van de les.
3.5.
Databekabeling/ telefonie/ Wi-Fi De data –en telefoniebekabeling respecteert de normen ISO 11807:2002 en ANSI/TIA/EIA-568-B. Er wordt in een gestructureerd, flexibel bekabelingssysteem voor telecommunicatie voorzien dat eenvoudig en economisch verantwoorde aanpassingen toelaat. De levensduur is meer dan 10 jaar. De structuur van de databekabeling wordt opgevat als een sterstructuur vanuit centraal vertrekpunt (geen serverlokaal voorzien) ( verder te detailleren). De horizontale bekabeling verbindt de datapunten met de actieve apparatuur. De actieve apparatuur wordt in dit kader niet voorzien, enkel de bekabeling. Het gebruikte kabeltype beantwoordt aan de vereisten van UTP-kabel Cat 6. De verschillende Data/Telefonie aansluitpunten worden voorzien volgens de lokaallijst. Wifi wordt voorzien volgens de lokaallijst. De bekabeling naar de vloerdozen in de chape verloopt via de vloergoten. Het betreft gemeenschappelijke vloergoten met de sterkstroombekabeling, uitgerust met scheidingsschot.
4.
CONFORMITEIT MET DE BRANDNORMEN De technische installaties worden uitgevoerd conform het KB van 19/12/1997 en aanvullingen, met name de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffingen waaraan nieuwe gebouwen moeten voldoen. Het gebouw wordt gecatalogeerd als een laag gebouw. De norm voor schoolgebouwen NBN S21-204 is van toepassing.
5.
CENTRAAL GEBOUWBEHEERSSYSTEEM Het project wordt uitgerust met een centraalgebouwbeheerssysteem (GBS) voor het beheer van de HVAC-installaties en een aantal onderdelen van de elektrische en sanitaire installaties. De dynamische buitenzonnewering wordt gevel per gevel beheerd door het BMS. De voorziene automatische regeling is van het DDC-type. Van de elektrische installaties worden in de volgende koppelingen voorzien met het GBS (schrappen/ aanvullen): -
storing en alarm van de brandcentrale storing en alarm van de inbraakbeveiliging storing van de toegangscontrole bediening van een aantal lichtkringen in gemene delen (toegang gebouw, parking, ….) centrale sturing van de dynamische buitenzonnewering gevel per gevel.
VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 18/27
conceptnota sanitaire installaties
projectnummer
VKE32174
projectnaam
K A ST E RLI N DE N – B A SI S ON DE RW IJS
Opgemaakt te Brussel, datum 05/10/2012 VKEngineering Clémenceaulaan 87 1070 Brussel
VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 19/27
inhoudstafel 1.
DUURZAAM WATERGEBRUIK
2.
SAN-CONCEPTEN - PRIMAIRE INSTALLATIES
2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 2.5.
Aansluiting leidingwater Secundaire waterbronnen - regenwater Aan- en afvoerleidingen Productie van sanitair warm water Haspels - hydranten - draagbare poederblussers
3.
SAN-CONCEPTEN - INSTALLATIEBESCHRIJVING PER TYPE-LOKAAL
3.1. 3.2. 3.3. 3.4 3.5
Sanitaire ruimten Kitchenettes (bv. In leraarszalen, forum/refters) Lokalen voor berging/ bergplaatsen Klaslokalen Crealokaal
4.
CONFORMITEIT MET DE BRANDNORMEN
5.
AKOESTISCHE VOORSCHRIFTEN VOOR DE SAN-INSTALLATIES
6.
CENTRAAL GEBOUWBEHEERSSYSTEEM
VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 20/27
1.
DUURZAAM WATERGEBRUIK Het ontwerp is gericht op een duurzaam en energiezuinig gebouw. Om dit te realiseren zijn een aantal duurzame ingrepen in het gebouw en zijn technische uitrustingen geïntegreerd, en dit vanaf hun eerste conceptfase. Deze ingrepen zijn gebaseerd op het TRIAS ENERGETICAS principe. Dit principe geldt zowel voor energie, water als voor ruimte en materiaal. Voor water vertaalt dit principe zich in het volgend stappenplan: -
maximale reductie van de watervraag maximaal gebruik van secundaire waterbronnen zoals hergebruik van regenwater efficiënt gebruik van het hoogwaardig drinkbaar leidingwater voor de resterende watervraag
efficiënt gebruik van leidingwater
maximaal gebruik van secundaire waterbronnen
maximale reductie van de watervraag
Figuur: principe trias energeticas.
Vertrekkend vanuit dit stappenplan en het gewenste comfort voor de gebouwgebruikers is dit vertaald naar een duurzaam en waterzuinig installatieontwerp, betrouwbaar en met een lage onderhoudskost, in vol respect met de gewenste flexibiliteit voor een gebouw. In het gebouw kan het waterverbruik in de sanitaire installaties tot 60% gereduceerd worden door toepassing van enkele eenvoudige maatregelen: -
-
jachtbakken toiletten met beperkt spoelvolume (6 liter in plaats van 9 liter) dubbele spoeltoets op de jachtbakken toiletten (3 liter / 6 liter) reduceren waterdebiet kraanwerk door toepassing van luchtschuimbekken. Door het water in de uitstroombek te mengen met lucht kan het gemiddeld waterdebiet van 0,20 à 0,25 l/s gereduceerd worden tot 0,08 à 0,12 l/s met behoud van de dezelfde functionaliteit kraanwerk met automatische sluiting
Hemelwater kan worden gerecupereerd en hergebruikt als secundaire waterbron in het gebouw in iedere toepassing die geen drinkbaar water vereist zoals: -
spoeling van toiletten en urinoirs onderhoud gebouw onderhoud groenvoorzieningen
Alleen hemelwater afkomstig van klassieke daken komt in aanmerking voor hergebruik. Water van terrassen kan verontreinigd zijn met kuiswater (o.a. door reinigen van de ramen of terrasvloer) en komt niet in aanmerking voor hergebruik in het gebouw zelf. Groendaken absorberen gemiddeld 50% van het hemelwater dat op het groendak terecht komt. Door toepassing van o.a. additieven voor het onderhoud van de beplantingen komt het resterend afstromend water van een groendak ook niet in aanmerking voor hergebruik in het gebouw zelf.
VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 21/27
Bij de bepaling van het opslagvolume is het belangrijk dat er een goede balans is tussen aanbod en vraag naar hemelwater. Hoe beter de overeenstemming, hoe beter de rentabiliteit van het systeem. Het hergebruik van regenwater in een project vergt echter een aantal bijkomende investeringen: -
ontdubbeling van het waterverdeelnetwerk en volledige scheiding tussen het netwerk met drinkbaar leidingwater en het netwerk met hemelwater; opslagtanks voor hemelwatervoorraad; filtering hemelwater, pompinstallatie en voorzieningen bijvulling.
2.
SAN-CONCEPTEN - PRIMAIRE INSTALLATIES
2.1.
Aansluiting leidingwater Het netwerk voor de verdeling van het drinkbaar leidingwater in het gebouw wordt op het waterdistributienet aangesloten in de Groot-Bijgaardenstraat. De aansluiting gebeurt conform de richtlijnen van de waterleverende maatschappij. De aansluiting en de watermeter zullen zich in een technisch lokaal op niveau -1 bevinden van het secundair onderwijs. Vanuit dit lokaal wordt een aftakking voorzien met teller voor het gebouw van het basisonderwijs. Het ondergronds tracé loopt langs het secundair onderwijsgebouw naar het regielokaal op het gelijkvloers (ter hoogte van de trap). In het regielokaal wordt de verdeling van het leidingwater opgedeeld in twee aparte netwerken: enerzijds een netwerk voor de verdeling van sanitair koud water, en anderzijds een netwerk voor de verdeling van bluswater in het gebouw. Op de algemene watertoevoer naar het netwerk van sanitair leidingwater wordt een waterfilter met automatische terugspoeling geplaatst. Er wordt geen centrale waterverzachter voorzien voor behandeling van al het sanitair koud water. Voor de voorlopige oplevering zal de afgewerkte binneninstallatie door een onafhankelijk erkend controlebureau verplicht gekeurd moeten worden, en dit in overeenstemming met het “Technisch reglement voor water bestemd voor menselijke aanwending”.
2.2.
Secundaire waterbronnen - regenwater In het kader van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (2004) is het collecteren en hergebruik van het hemelwater verplicht geworden. Dit is opgenomen en aangevuld in de plaatselijke gemeentelijke reglementeringen.
2.2.1.
ALGEMEEN CONCEPT OPVANG, BUFFERING EN HERGEBRUIK VAN HET REGENWATER Recuperatie van regenwater: Op de site wordt voor elk gebouw een afzonderlijk volume voorzien. 1 regenwatertank voor het secundair onderwijs 1 regentank voor het internaat 1 regenwatertank voor het basisonderwijs 1 regenwatertank voor het revalidatiecentrum Het hemelwater afkomstig van de bitumendaken van het nieuwe bouwproject wordt verzameld in een regenwaterput. Het opgevangen regenwater wordt in het gebouw hergebruikt voor de spoeling van de
VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 22/27
toiletten en de urinoirs, alsook voor het onderhoud (poetsdienst) en voor de groenzones rond het gebouw. De overloop van de regenwaterput wordt aangesloten op het stormwater-bufferbekken. Het regenwater van de dakoppervlakten wordt naar de regenwaterrecuperatie geleid. Alle resterende verharde oppervlakken (terrassen/ verharde zones in de buitenaanleg (paden en basketbalterrein,…) en worden rechtstreeks aangesloten op het stormwater-bufferbekken. Stormwaterbekken: Het stormwater-bufferbekken moet verplicht worden geïnstalleerd volgens de reglementering. Dit is een richtlijn om in geval van overvloedige regenval de overlast op de openbare riolering te beperken om alzo overstromingen te voorkomen. Hierbij wordt de totale ondoordringbare oppervlakte op de site in rekening gebracht. Volgens de richtlijnen van het BIM (Brussels Instituut voor leefmilieu) wordt het volume van het bekken bepaald op basis van een 10-jaarlijkse regenbui van 22,6l/m² gedurende 1 uur. Het totale volume te voorzienop de site bedraagt ca. 310m³. Op de site wordt dit volume over 2 volumes verdeeld. Het ene bekken buffert het regenwater dat op de “hoogbouw” van het secundair onderwijs valt (zonder niveau +4) samen met de zone van het basisonderwijs alsook het revalidatiecentrum en de toegangsweg tussen beide gebouwen. (Aansluiting op de riolering in de Groot–Bijgaardenstraat) Volume = 175 m³ Het ander bekken buffert het regenwater afkomstig van de buitenzone (inclusief paden en basketballterreinen, de “laagbouw van het secundair onderwijs” en het internaat. (Aansluiting op de riolering in de Poolsterstraat) Volume = 135 m³ Het water uit het stormwaterbekken wordt opgepompt naar de openbare riolering met een maximaal debiet van 5l/s.ha. 2.2.2.
HERGEBRUIK VAN HET REGENWATER Regenwater zal in het gebouw worden hergebruikt voor de spoeling van de toiletten en urinoirs, en voor het onderhoud van de groenvoorzieningen rondom het gebouw. Hiertoe wordt een pompinstallatie voorzien in het pompenlokaal naast de regenwatertank. De pompinstallatie is voorzien van een automatische overschakeling op leidingwater indien de inhoud van het bufferbekken tijdelijk onvoldoende zou blijken te zijn. Bij de bepaling van de inhoud van het opslagvolume in de regenwaterput is het belangrijk een goede balans te vinden tussen aanbod van en vraag naar regenwater. Hoe beter de afstemming op elkaar, hoe beter de rentabiliteit van het systeem. De netto inhoud van de regenwatertank is berekend op basis van de rekenmethode zoals beschreven in de publicatie “ISSO 70-1: hemelwater binnen de perceelsgrens.” Op basis van het aangesloten dakoppervlak en het geraamd waterverbruik nodig voor de spoeling van de toiletten en urinoirs geeft deze rekenmethode een benodigde netto opslagcapaciteit. Basis van berekening van het benodigde volume: Bezetting van de gebouwen: Secundair onderwijs: 120 leerlingen 150 begeleiders Basis onderwijs:
VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 23/27
180 leerlingen 150 begeleiders Internaat: 32 leerlingen 4 begeleiders Revalidatiecentrum 20 personen Behoeften: 12L/persoon/dag voor de sanitaire installaties 3L/m²/week voor de onderhoudsdoeleinden (m² lokaal te reinigen, 1x per week) Overbrugging van een periode van 15dagen droogte. De dakoppervlakte (geen terrassen of groendak) wordt per gebouw ingevoerd. Dit geeft de volgende nuttige volumes: Secundair onderwijs: Internaat Basisonderwijs Revalidatiecentrum
2.3.
Aan- en afvoerleidingen
2.3.1.
AANVOERLEIDINGEN
Volume = ca. 84 m³ Volume = ca. 15 m³ Volume = ca. 52 m³ Volume = ca. 7m³
De aanvoerleidingen worden gedimensioneerd conform de geldende normen en regelgevingen. De bepaling van de piekdebiet wordt rekening gehouden met de gelijktijdigheidscoëfficiënten toepasbaar op schoolgebouwen. De toevoerleidingen worden berekend met een maximum snelheid van het water van 1,2 m/s op de verdiepingen en maximum 1,5 m/s in de technische ruimten en kokers. De verdeelleidingen van het sanitair water en regenwater in het gebouw zijn buizen vervaardigd uit 3 lagen: -
een binnenbuis van vernette polyethyleen, type PE-xb een aluminiumbuis, homogeen en naadloos gelast (axiaal) zonder toevoeging van materiaal een buitenmantel van zwarte PEhd
Alle sanitaire afsluitkranen zijn bolkranen. Koudwaterleidingen in verlaagde plafonds en technische kokers worden altijd geïsoleerd. Leidingen in niet-vorstvrije ruimten worden beschermd d.m.v. tracing en thermische isolatie. De brandleidingen zijn binnen het gebouw volledig gescheiden van het sanitair koud waternet. De brandleidingen zijn elektrisch gelaste verzinkte buizen volgens NBN A25-103 DIN 2440. Alle leidingen worden geschilderd in een grondlaag en een afwerklaag rood. 2.3.2.
AFVOERLEIDINGEN In het gebouw worden gescheiden afvoersystemen voorzien voor: -
regenwater huishoudelijk afvalwater fecaliën
VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 24/27
De regenwaterafvoer in het gebouw wordt verwezenlijkt met een onderdrukafvoersysteem in PE (type pluvia-systeem) (Waar mogelijk). Het betreft een totaal systeem waarbij het hemelwater dat op het dak terechtkomt naar een regenwaterrecuperatietank wordt afgevoerd door middel van een zelfaanzuigend regenafvoer onderdruksysteem. Het afvoersysteem werkt niet atmosferisch maar op onderdruk. Speciaal hiertoe ontworpen dakkolken voeren het hemelwater af via horizontale collectorleidingen die uitmonden in een beperkt aantal verticale daalleidingen. De regenwaterafvoeren van de platte daken monden uit in de regenwatertank via groffilters (type cycloonfilter). De regenafvoer van de terrassen en groendaken monden direct uit in het bufferbekken op het bouwterrein (geen Pluvia-systeem). De afvoeren voor fecaliën en huishoudelijk afvalwater worden uitgevoerd in PEhd in een gescheiden afvoerstelsel. De afvoerleidingen worden berekend in overeenstemming met de Technische Voorlichtingsnota’s van het WTCB. Het gescheiden stelsel worden samengevoegd in de riolering in de buitenaanleg op de site (ca. 1m buiten het gebouw). Op de afvoer van de fecaliën worden geen septische putten voorzien. De afvoerleidingen voor fecaliën en voor huishoudelijk water zijn voorzien van een secundaire verluchting. De afvoeren in het verlaagd plafond van de sanitaire lokalen en in technische ruimten en bergingen worden niet akoestisch geïsoleerd. De afvoeren die in het verlaagd plafond van lokalen en gangzones verlopen worden akoestisch geïsoleerd. Bij doorgang van brandcompartimenten worden brandmoffen op de afvoerleidingen geplaatst.
2.4.
Productie van sanitair warm water In de kitchenettes zal ter plaatse warm water geproduceerd worden met een kleine elektrische boiler onder de afwastafel. De warmwaterdistributie voldoet aan het "Het Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het voorkomen van de veteranenziekte of legionellose in publiek toegankelijke plaatsen" van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004 (gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad/Moniteur Belge op 7 september 2004) en het ministerieel besluit van 11 juni 2004 (staatsblad van 7/9/2004).
2.5.
Haspels - hydranten - draagbare poederblussers In het volledige gebouw zijn haspels, hydranten en draagbare poederblussers te voorzien volgens het K.B. van 19 december 1997 - basisbrandnormen. Binnen een compartiment worden de haspels van 20m of 30m zo verspreid dat elk punt van het gebouw bereikbaar is. Ter plaatse van elke haspel wordt een hydrant met DSP-45 koppeling voorzien (afhankelijk van het brandweerrapport). De haspels en hydranten worden aangesloten op een afzonderlijke natte brandleiding uit gegalvaniseerde buizen met diameter ND50 - ND80. Deze brandleiding wordt afgetakt van de stadswateraansluiting. De haspels worden opgesteld in haspelkasten, respectievelijk opbouw of inbouw, of geïntegreerd in het meubilair of daarvoor voorzien nissen. In de technische ruimten en garages in opbouw. De draagbare poederblussers zijn te voorzien volgens de reglementering Buiten het gebouw worden hydranten, boven- of ondergronds, voorzien volgens de reglementering en aanbevelingen van de brandweer.
VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 25/27
3.
SAN-CONCEPTEN - INSTALLATIEBESCHRIJVING PER TYPE-LOKAAL
3.1.
Sanitaire ruimten De sanitaire apparaten worden gekozen in functie van: -
hun esthetische en ergonomische vormgeving een gemakkelijk hygiënisch en technisch onderhoud een beperkt waterverbruik hun vandaalbestendigheid
De hangtoiletten hebben een ingebouwde spoelbak en een spoeldrukknop van 3/6 liter. Urinoirs zijn uitgerust met drukknoppen voor spoeling. Handwastafels voor sanitaire ruimten hebben een mechanisch zelfsluitende automatische tapkraan (koud water) De toiletten voor mindervaliden zijn verlengd en worden voorzien van een vaste en een opklapbare beugel enz, volgens de reglementering Accessoires worden voorzien volgens de lokaallijst: o Zeepdispenser o Papieren handdoekenverdeler o Toiletrolhouder o WC-borstel In deze lokalen wordt eveneens een uitgietbak (koud water) en een afvoerputje voorzien.
3.2.
Kitchenettes (bv. In leraarszalen, forum/refters) In de kitchenettes worden keukenblokken uitgerust met een dubbele spoelbak. Er wordt koud- en warm water voorzien. De dubbele spoelbak wordt uitgerust met een handvrije bediende mengkraan. Het warm water wordt geleverd door een elektrische boiler van 10liter. Er wordt voorzien in een aansluiting voor een vaatwasmachine.
3.3.
Lokalen voor berging/ bergplaatsen Deze lokalen zijn uitgerust met een uitgietbak in sanitair porselein voorzien van een koud water toevoer.
3.4
Klaslokalen Diverse klaslokalen worden uitgerust met een spoelbak voorzien van koud water. (volgens lokaallijst).
3.5
Crealokaal Het crealokaal wordt uitgerust met een 5 spoelbakken voorzien met koud water.
4.
CONFORMITEIT MET DE BRANDNORMEN
VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 26/27
De technische installaties worden uitgevoerd conform het KB van 19/12/1997 en aanvullingen, met name de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffingen waaraan nieuwe gebouwen moeten voldoen. Het gebouw wordt gecatalogeerd als een laag gebouw. De installaties zijn ook conform de norm voor schoolgebouwen NBN S21-104.
5.
AKOESTISCHE VOORSCHRIFTEN VOOR DE SAN-INSTALLATIES Hiervoor wordt verwezen naar de technische nota’s van het bureau VENAC.
6.
CENTRAAL GEBOUWBEHEERSSYSTEEM Het project wordt uitgerust met een centraalgebouwbeheerssysteem (GBS) voor het beheer van de HVAC-installaties en een aantal onderdelen van de elektrische en sanitaire installaties. De voorziene automatische regeling is van het DDC-type. De volgende meldingen zullen worden opgenomen in het GBS-systeem: -
storing centrale waterfilter
VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 27/27