Concept versie van Tussendoelen SO voor Normaal Lerenden Leerstofoverstijgende thema`s
19 december 2005, project nummer 3285
Annette van der Laan (eindredactie) Hans Pietersen Willem van Zon
1
Tussendoelen SO voor normaal lerende leerlingen (en het vervolg)
Leerstofoverstijgende kerndoelen
Voorliggende publicatie bevat concept versies van tussendoelen SO bestemd
In deze publicatie zijn tussendoelen uitgewerkt voor zes van de zeven thema`s
voor (onderwijs) experts die werken met normaal lerende leerlingen in het
voor leerstofoverstijgende kerndoelen. Het gaat dan om:
speciaal onderwijs. Het gaat dus om die leerlingen uit cluster 1 tot en met 4, die zich qua cognitie normaal ontwikkelen, maar die beperkingen hebben in (senso) motorische, visuele en/of communicatieve, lichamelijke ontwikkeling of leerlingen die gedragsproblemen vertonen. Bij het opstellen van de
Thema 1: Zintuiglijke en motorische ontwikkeling Kerndoel 1: De leerlingen leren hun zintuiglijke en motorische mogelijkheden optimaliseren en geïntegreerd gebruiken en leren omgaan met hun beperkingen, hulpmiddelen en met de hulp van anderen.
tussendoelen, zijn de kerndoelen van zowel Primair als Speciaal Onderwijs als uitgangspunt gebruikt. Deze publicatie zal in een vervolgtraject in 2006 aan een breed veld van onderwijsexperts voorgelegd worden (m.n. zij die werkzaam zijn in de clusters 1 en 2). In een vervolgtraject zal ook de uitwerking en invulling van
Thema 2: Sociaal-emotionele ontwikkeling: zelfbeeld Kerndoel 2: De leerlingen leren met gevoel voor zelfvertrouwen en zelfwaardering omgaan met de eigen mogelijkheden en grenzen en leren uiting geven aan eigen wensen, gevoelens en opvattingen.
thema 6 meegenomen worden. Thema 3: Sociaal-emotionele ontwikkeling: sociaal gedrag Definitie en functionaliteit van tussendoelen Tussendoelen worden gedefinieerd als markeringspunten op weg naar de algemener geformuleerde kerndoelen. Je zou het ook `mijlpalen`kunnen
Kerndoel 3: De leerlingen leren naar algemeen geaccepteerde normen en waarden omgaan met anderen en leren samenwerken aan een gezamenlijke taak of gezamenlijk spel en leren omgaan met conflictsituaties.
noemen, of stappen in de ontwikkeling van kinderen. Tussendoelen geven meer precies dan kerndoelen aan naar welk onderwijsaanbod gestreefd wordt. De tussendoelen bieden de school handvatten bij het maken van de keuzes voor het leerstofaanbod en het nemen van de beslissingen over de inrichting van de onderwijsactiviteiten. Zij geven geen wettelijk kader, maar zijn een mogelijke uitwerking van de kerndoelen naar onderwijsinhouden.
Opzet van tussendoelen In deze publicatie zijn de leerstofoverstijgende kerndoelen Speciaal Onderwijs
Thema 4: Leren leren Kerndoel 4: De leerlingen leren belangstelling hebben voor de wereld om hen heen, ze leren deze gemotiveerd onderzoeken en daarin taken uitvoeren, waarbij ze gebruik maken van informatie, strategieën en vaardigheden en ze leren reflecteren op eigen handelen. Thema 5: Omgaan met media en andere technologische hulpmiddelen Kerndoel 5: De leerlingen leren omgaan met media en technologische hulpmiddelen, waaronder hulpmiddelen en aanpassingen voor de beperking, die de redzaamheid vergroten.
verkaveld naar tussendoelen, die op vier momenten vastgesteld zijn, te weten:
Thema 6: Ruimtelijke oriëntatie en mobiliteit (moet nog uitgewerkt worden)
voor groep 1/2 groep 3/4, groep 5/6 en groep 7/8. De beschreven tussendoelen
Kerndoel 6: De leerlingen leren zich in de ruimte (binnen en buiten) oriënteren en verplaatsen
zijn zo beschreven dat ze uitgaan van de beste leerling uit die leeftijdsgroep. Voor elke leeftijdsgroep zijn er `inhouden`, `leerlingactiviteiten`, en `leerkrachtactiviteiten` en `doorkijkjes` (=voorbeeldlesjes) ingevuld. De invulling is ontleend aan informatie uit: `Leergebied overstijgende kerndoelen.
Thema 7: Praktische redzaamheid Kerndoel 7: De leerlingen leren hun dagelijkse activiteiten en behoeften zoveel mogelijk zelfstandig realiseren.
Tussendoelen en leerlijnen (TULE). (2001). SLO: Enschede`.
2
Clusterspecifieke accentuering
leggen met anderen. Voor de thema`s 4 (leren leren) en 5 (omgaan met media)
De tussendoelen geven beschrijvingen voor leerlingen die normaal leren, en die,
geldt dat ze van toepassing zijn voor alle clusters maar dat clusterspecifieke
gezien hun beperkingen op visueel, auditief lichamelijk gebied en/of gedrags-
accentverschillen niet duidelijk te onderscheiden zijn.
problemen vertonen, onderwijs genieten in het speciaal onderwijs. Bij de uitwerking van deze tussendoelen is dan ook rekening gehouden met deze
Samenvattend betekent de clusterspecifeke accentuering per thema het
diversiteit door te werken aan clusterspecifieke accentuering van de
volgende voor de verschillende clusters:
tussendoelen. Deze clusterspecifieke accentuering heeft gestalte gekregen door de beschrijving van de doorkijkjes. Per kerndoel is er voor de clusters 3 en 4
Thema 1: Zintuigelijke en motorische ontwikkeling
een doorkijkje ontwikkeld, dat de leerkracht didactische aanwijzingen geeft hoe een les vanuit het persepctief van één van de vier clusters uitgewerkt zou kunnen worden. Voor de clusters 1 en 2 wordt de ontwikkeling van doorkijkjes
Voor leerlingen met een visuele beperking (cluster 1) •
ze leren de hogere functies van het visuele systeem leren hanteren
meegenomen in een vervolgtraject van 2006.
(visuele perceptie); •
ze leren diverse visuele categorieën leren hanteren o.a.
Daarnaast zijn er ook een aantal clusterspecieke kerndoelen te onderscheiden, die beschreven zijn vanuit het perspectief van één of meerdere clusters. Te
kijkstrategie, het zien van •
ze leren kleur en contrast, detailwaarneming; deel –geheel, het
denken valt dan aan:
visueel ruimtelijk waarnemen, symmetrieperceptie, visuomotoriek,
•
beeldinterpretatie;
•
Thema 1: Zintuiglijke en motorische ontwikkeling, wat relevant is voor leerlingen met een visuele, auditieve en/of communicatieve beperking
•
ze leren dat zijzelf en de omgeving tastbaar zijn;
(cluster 1 en 2).
•
ze leren betekenis verlenen aan tactiele informatie;
Thema 6: ruimtelijke oriëntatie en mobiliteit, vooral voor leerlingen met een
•
diverse tactiele categorieën leren hanteren o.a. taststrategie,
visuele beperking, een lichamelijke handicap of een langdurig ziekte (cluster 1 en 3). •
tastervaring, •
Thema 7: praktische redzaamheid, beschreven voor leerlingen met een
ze leren oppervlaktetexturen, detail, deel- geheel, tactiel- ruimtelijk
waarnemen.
visuele beperking, een lichamelijke handicap of een langdurig ziekte. (cluster 1 en 3).
Voor de de kerndoelen behorende bij de thema`s 2 en 3 (sociaal-emotionele
Voor leerlingen met een auditieve en/of communicatieve beperking (cluster 2) •
ze leren aandacht hebben voor visuele details;
•
ze leren een zo goed mogelijk overzicht krijgen van de visuele
ontwikkeling: zelfbeeld en sociaal gedrag), geldt dat zij van toepassing zijn voor
wereld waarin zij leven;
alle vier clusters, maar dat er clusterspecifieke accenten te leggen zijn. Zo zullen
•
ze leren objecten volgen;
deze tussendoelen door cluster 4 experts vooral benaderd worden vanuit het
•
ze leren contrasten waarnemen;
•
zich aanpassen aan verschillende verlichtingscondities;
•
onderkennen van de emotionele waarden van geluiden.
perspectief van het beheersen van gedragsimpulsen, het ontwikkelen van zelfvertrouwen en zelfwaardering en het respectvol omgaan met anderen. Voor cluster 3 experts zal het bij deze thema`s meer gaan om het aangeven wanneer er hulp nodig is, het voor zichzelf en de ander opkomen, het leren contact
3
Thema 2: Sociaal-emotionele ontwikkeling- zelfbeeld
Thema 3: Sociaal-emotionele ontwikkeling- sociaal gedrag
Voor leerlingen met een visuele beperking (cluster 1)
Voor leerlingen met een visuele beperking (cluster 1)
•
ze leren om informatie te vragen (die zij niet zien),
•
ze leren om informatie te vragen (die zij niet zien),
•
ze leren het gezicht te richten naar de spreker om zo oogcontact te
•
ze leren het gezicht te richten naar de spreker om zo oogcontact te houden,
houden, •
ze leren reageren op veranderingen tijdens gesprekken.
Voor leerlingen met een auditieve en/of communicatieve beperking (cluster 2) •
ze leren zich bewust te zijn van hun beleving en ervaring van het
•
Voor leerlingen met een auditieve en/of communicatieve beperking (cluster 2) •
ze leren zich bewust te zijn van hun identiteit als dove en
•
ze leren persoonlijke doelen te stellen door inzicht te krijgen en
•
•
ze leren persoonlijke doelen te stellen door inzicht te krijgen en gebruik te maken van de eigen vaardigheden, mogelijkheden en kansen.
gebruik te maken van de eigen vaardigheden, mogelijkheden en kansen.
ze leren zich bewust te zijn van hun identiteit als dove en ontwikkelen daarbij een positief zelfbeeld.
ontwikkelen daarbij een positief zelfbeeld. •
ze leren zich bewust te zijn van hun beleving en ervaring van het doof zijn;
doof zijn; •
ze leren reageren op veranderingen tijdens gesprekken.
•
ze leren sociaal gedrag door zich bewust te zijn van hun houding ten opzichte van anderen.
ze leren sociaal gedrag door zich bewust te zijn van hun houding ten opzichte van anderen.
Voor leerlingen met een lichamelijke handicap en voor langdurig zieke leerlingen Voor leerlingen met een lichamelijke handicap en voor langdurig zieke leerlingen
•
(cluster 3) •
(cluster 3) ze leren omgaan met hulp die ze daarbij nodig hebben.
ze leren omgaan met hulp die ze daarbij nodig hebben. Voor leerlingen met gedragsproblemen (cluster 4)
Voor leerlingen met gedragsproblemen (cluster 4) •
ze leren een eigen identiteit en zelfbeeld ontwikkelen door hun
•
ze leren een eigen identiteit en zelfbeeld ontwikkelen door hun mogelijkheden en grenzen te verkennen.
mogelijkheden en grenzen te verkennen.
4
Thema 6: Ruimtelijke oriëntatie en mobiliteit (moet nog worden uitgewerkt)
Voor leerlingen met een visuele beperking (cluster 1) •
ze zich zelfstandig te verplaatsen in bekende en onbekende ruimte en gebruiken daarbij, indien aangepaste middelen (b.v. de witte stok : taststok of herkenningsstok);
•
ze leren een gelopen route omschrijven inclusief het kunnen benoemen van de eigen positie in de ruimte (stand van het lichaam ten opzichte van vaste objecten);
•
ze leren hulp vragen (of afwijzen) in onbekende omgeving.
Voor leerlingen met een lichamelijke handicap en voor langdurig zieke leerlingen (cluster 3) •
ze leren hulp vragen (of afwijzen) in onbekende omgeving.
•
ze ontwikkelen lichaamsbesef;
•
ze leren zich zelfstandig verplaatsen in bekende en onbekende ruimten.
Thema 7: Praktische redzaamheid
Voor leerlingen met een visuele beperking (cluster 1) Voor leerlingen met een lichamelijke handicap en voor langdurig zieke leerlingen (cluster 3) •
ze leren zelfverzorging en praktische redzaamheid op het gebied van algemeen dagelijkse levenshandelingen (ADL):
•
ze leren zichzelf te verzorgen, zonodig met aanpassingen en hulpmiddelen.
5
6
THEMA 1: ZINTUIGELIJKE EN MOTORISCHE ONTWIKKELING De school streeft ernaar dat het onderwijs zo wordt ingericht dat kinderen: • kennis en inzicht verwerven, • vaardigheden ontwikkelen, • houdingen ontwikkelen, met betrekking tot zintuiglijke en motorische ontwikkeling Omschrijving: Kerndoel 1 De leerlingen leren hun zintuiglijke en motorische mogelijkheden optimaliseren en geïntegreerd gebruiken en leren omgaan met hun beperkingen, hulpmiddelen en met de hulp van anderen.
Toelichting: Bij dit kerndoel gaat het erom dat kinderen van jongs af aan hun zintuiglijke en motorische mogelijkheden ontwikkelen. Afhankelijk van de aard en de ernst van de beperking vraagt dat speciale aandacht. In het leren kan onderscheid gemaakt worden tussen: 1.1. ontwikkeling van zintuiglijke vaardigheden. 1.2. ontwikkeling van grove -en fijnemotorische vaardigheden. 1.3 integratie van zintuiglijke en motorische vaardigheden. 1.4 leren omgaan met de eigen zintuiglijke en motorische mogelijkheden en beperkingen, inclusief de hulpmiddelen en de hulp van anderen.
Groep 1/2 1.1 Ontwikkeling van zintuiglijke vaardigheden. • gebruiken van alle zintuigen • training van de waarneming • betekenis verlenen aan zintuiglijke waarneming • waarnemen van concrete configuraties en situaties • zien van relaties in een gebeuren • analyseren en structureren van abstracte figuren • hulpmiddelen om te gebruiken bij beperking van de zintuiglijke waarneming (voorzover van toepassing)
Groep 3/4
Groep 5/6
Groep 7/8
Als 1 / 2 +: • waarneming van details en nuances • betekenis verlenen aan complexe waarnemingen • omgaan met beperkingen in zintuiglijke waarneming en verwerking • omgaan met beperkingen in motoriek • omgaan met hulpmiddelen om te gebruiken bij beperking van de zintuiglijke waarneming
Als 3 /4 (voorzover nodig)
Als 5 /6 (voorzover nodig)
Wat doen de kinderen?
Wat doen de kinderen?
Wat doen de kinderen?
Zien • herkennen van figuur versus achtergrond • visueel ruimtelijk waarnemen en benoemen van relatieve positie • herkennen, benoemen en sorteren van kleuren en vormen (abstract en concreet) • visuele synthese • naleggen van eenvoudige patronen • rangschikken van voorwerpen naar uiterlijke vormverschil in afstand en afstand bepalen • maken van puzzels, naar eigen niveau • ontwikkelen van visueel geheugen • verwoorden van zintuiglijke ervaringen in verband met zien en ontwikkelen gepaste taal om waarnemingen te beschrijven
Zien • visuele waarnemingen beschrijven: • leerlingen vertellen wat ze zien: plaats en richting van figuren, benoemt posities bijv. op een spelbord. • benoemt van figuren de plaats, vorm en kleur. • tekenen van een figuur aan de hand van beschrijving van figuurkenmerken. • visuele synthese: − letters herkennen − letters tot woord maken − visueel dictee − herkennen van gezichten − waarnemen en begrijpen van − gezichtsuitdrukkingen en lichaamstaal
Horen • onderscheiden en herkennen van geluiden
Verdere integratie bijv. van waarnemen in Oriëntatie op mens en wereld (natuur), rekenen (meten), taal (lezen, communicatie) enz. Bij speciale therapieën / begeleiding wordt dit opgenomen in het individueel of groepshandelingsplan voor specifieke leerlingen / groepen. Hetzelfde geldt voor motorische vaardigheden en sensomotorische integratie (zie bijv. doelen bewegingsonderwijs, kunstzinnige oriëntatie, drama) Wat doen de kinderen?
Groep 1/2 • een bepaald woord herkennen in een reeks woorden • ontwikkelen van auditief geheugen: − luisteren naar een verhaal en het beluisterde − terug vertellen − luisteren naar een eenvoudig lied of vers en deze reproduceren − geluiden in ritme in goede volgorde nadoen − drie cijfers nazeggen • auditieve analyse: − Rijmen: met woordparen, zinnen, rijmzinnen afmaken in bekende versjes − onzinrijmen m.b.v. de eerste klanken − lettergrepen herkennen: (stappen/bewegen in lettergrepen). Tasten • zich bewust zijn van het tastvermogen: − voelen waarmee, hoe, hoe vaak, waar het aangeraakt wordt − voelen wat hen aanraakt • nuance verschillen bij gewaarwording van het lichaam: koud-warm, nat-droog, ruw-glad, scherp-stomp, recht-krom, rond-vierkant • herkennen en benoemen woorden die bij bepaalde tactiele prikkels horen • ontwikkelen van het tactiele tactiel geheugen: vormen onderscheiden en onthouden • verschillen en overeenkomsten aangeven tussen voorwerpen en vormen op basis van tactiele eigenschappen. • hanteren van het tactiele geheugen Ruiken en proeven • geuren herkennen en onderscheiden • smaken herkennen en onderscheiden
Groep 3/4 Horen • afzonderlijke woorden in een zin horen • lettergrepen herkennen • onderscheiden van de klanken • eerste/laatste letter herkennen • auditieve synthese: klanken tot woorden samenvoegen. • auditieve analyse: onderscheiden van klanken in woorden i.v.m. de letters • horen en begrijpen van non-verbale uitdrukkingswijzen: intonatie, stemgebruik. • muzikale activiteiten:
− −
Groep 5/6
Groep 7/8
toon overnemen op de juiste toonhoogte zingen
Tasten • nuance verschillen bij gewaarwording van het lichaam: dikte, hardheid, gewicht, drukkracht • tasten aanvoelen van materialen en bewerken • objecten op de tast herkennen • hanteren van het tactiele geheugen: zoals eigenschappen van materialen en objecten kennen en hanteren
Ruiken en proeven • verkennen van geuren in bepaalde context / thema • verkennen van smaken in bepaalde context / thema
8
Groep 1/2 Cluster 3: Katje Sta Je Achter Me? Laat de leerlingen met gesloten ogen in een kring staan. Stel twee kinderen aan die katten zijn en vertel ze dat ze om de kring heen moeten sluipen. Zachtjes en zonder iets te laten merken, gaan ze achter iemand staan. Als een leerling het gevoel heeft, dat er iemand achter hem/haar staat (aanraken mag niet!), vraagt hij/zij: “Katje, sta je achter me?”. Als het vermoeden juist is, antwoordt de kat: “Miauw” en neemt hij de plaats in de kring. De leerling dat het goed geraden heeft, mag nu de kat zijn. Bij dit spel moet iedereen doodstil zijn en zich op zijn gevoel en gehoor concentreren.
Groep 3/4
Groep 5/6
Groep 7/8
Bron: Doe je mee, spelletjes met de 5 zintuigen door: Heike Baum Cluster 3: Gezichten Raden Eén kind gaat de klas uit en de anderen gaan zo dicht mogelijk tegen elkaar zitten en trekken de dekens over zich heen. Let op dat er geen kleding meer zichtbaar is. Gebruik dunne lappen voor dit spel, zodat ook details nog goed te voelen zijn. Roep het kind op de gang naar binnen. Zou het hem lukken één van de kinderen op de tast te herkennen? Natuurlijk is het doodstil zodat stemmen niets verraden. Het kind dat als eerste wordt herkend, verlaat de klas en de anderen wisselen van plaats, waarna de tweede ronde begint. Bron: Doe je mee, spelletjes met de 5 zintuigen door: Heike Baum
9
Groep 1/2 Groep 3/4 Groep 5/6 1.2 Ontwikkeling van grove -en fijne motorische vaardigheden Als 1 / 2 +: Als 3 /4 (voorzover nodig) • bewegingsvormen • bewegingsvormen coördineren en plannen • zich verplaatsen in de omgeving • maat en ritme • verfijnde bewegingsvormen • nabouwen van constructies • gebaren • coördinatie bij samenspelen • hanteren van materialen, voedsel, drank • verfijning gebruik van gereedschappen • manipuleren met kleine objecten • hanteren van potlood en pen • hanteren van gebruiksvoorwerpen en • omgaan met beperkingen in de motoriek gereedschappen. (indien van toepassing) • hulpmiddelen om te gebruiken bij beperking • omgaan met hulpmiddelen om te gebruiken bij van de motoriek (voorzover van toepassing) beperking van de motoriek • nadoen van lichaamshoudingen, handelingen, gebaren Wat doen de kinderen? Wat doen de kinderen? Wat doen de kinderen? Grofmotorische vaardigheden • basale bewegingsvormen maken: lopen, rennen, springen, klimmen en klauteren, balanceren, werpen en vangen • bewegingservaringen opdoen en toepassen door activiteiten en spellen. − de lichaamsassen en lichaamshoudingen − aanvoelen en hanteren − snel reageren − gedifferentieerd bewegen en bewegingen timen − aanvoelen en hanteren van lateraliteit en voorkeurszijde − bewegingsenergie doseren, aangepast ademen en tot rust komen • bewegen aanpassen aan de omgeving: • bewegen aanpassen in een bepaalde tijdsvolgorde • ontwikkelen van conditie: − ontwikkelen van snelheid − kennen de mogelijkheden van hun eigen lichaam − ontwikkelen van uithoudingsvermogen Fijn motorische vaardigheden • oefenen van fijn motorische vaardigheden door speels hand- en vingerbewegingen nadoen: − bewegingen maken vanuit de pols − omgaan met gebruiksvoorwerpen als schaar − adequaat werken met klein en fijn materiaal − grepen toepassen (pincetgreep) − iets open en dicht maken (drukknopen, knopen, tube, rits) − vloeistoffen inschenken, gieten. − opscheppen
Groep 7/8 Als 5 /6 (voorzover nodig)
Wat doen de kinderen?
Grofmotorische vaardigheden • bewegen aanpassen in een bepaalde tijdsvolgorde • omgaan met maat en ritme • ontwikkelen van conditie: − ontwikkelen uithoudingsvermogen − ontwikkelen van snelheid − kennen de mogelijkheden van hun eigen lichaam • zien – denken – doen: − gegeven blok-constructie nabouwen − blok-constructie uit het hoofd nabouwen − met blokken een bepaalde gegeven vorm en constructie bouwen
Fijn motorische vaardigheden • ontwikkelen van een voorkeurshand • manipuleren met moeilijkere gebruiksvoorwerpen • verfijning in werken met gereedschappen zoals schaar, kwast (precies knippen, verven) • ontwikkelen van een adequaat motorische coördinatie (veters strikken). • hanteren van potlood en pen: − uitvoeren van symmetrische oefeningen vanuit de schouder, elleboog, pols − een ontspannen pendruk 10
Groep 1/2 − ontwikkelen van een adequaat motorische coördinatie. • tekenen op groot papier om de basisbewegingen van elleboog, pols, vingers duim enen steunende hand te oefenen
Groep 3/4 − grote patronen maken zoals golfbewegingen − schrijfbewegingen maken − lettervormen schrijven zoals een rondje, lange stok, poort, streep, punt
1.3 Integratie van zintuiglijke en motorische vaardigheden • sensomotorische integratie bij ontwikkelen van Als 1 / 2 +: houding en beweging • lichaamstaal en gezichtsuitdrukkingen • manipuleren met gereedschappen en objecten, • visio-motorische coördinatie materialen • bewegen in omgeving en samenspel • fijnmotorische coördinatie
Wat doen de kinderen?
Wat doen de kinderen?
• •
Als 1 / 2 +: • sensomotorische integratie ontwikkelen: − goede lichaamshouding, − zithouding bij werken aan tafel − schrijfhouding • schrijfcoördinatie, - beweging uitvoeren • verschillende lichaamsbewegingen en – houdingen navolgen • lichaams- en gezichtsuitdrukkingen tonen in mime/mimiek • gezichtsuitdrukkingen herkennen en reproduceren • gebaren herkennen en gebruiken • hanteren materialen, voorwerpen, gereedschappen (knippen, verven, plakken, snijden, timmeren, zagen)
• •
•
•
geïntegreerde sensomotorische vaardigheden oog-handcoördinatie: − balvaardigheid: vangen, stuiten, slaan, rollen oog-voetcoördinatie: − stoppen, voortdrijven, voortrollen coördinatie van verschillende lichaamsbewegingen: − klappen en springen − klimmen, klauteren bewegen aanpassen aan de omgeving: − omgaan met plaats, verplaatsen − omgaan met bewegingsbanen van anderen en van voorwerpen adequate fijn-motorische coördinatie voor dagelijkse handelingen (openen, sluitingen kleding enz.)
Groep 5/6
Groep 7/8
Als 3 /4 (voorzover nodig)
Als 5 /6 (voorzover nodig)
Wat doen de kinderen?
Wat doen de kinderen?
11
Groep 1/2 Groep 3/4 Groep 5/6 1.4 Leren omgaan met de eigen zintuiglijke en motorische beperkingen, hulpmiddelen en met de hulp van anderen Als 3 /4 (voorzover nodig) Als 1 / 2 +: • hulpmiddelen die samenhangen met de beperkingen op zintuiglijk of motorisch gebied • gebruik van en inzicht in technische hulpmiddelen die samenhangen met de beperkingen op zintuiglijk of motorisch gebied • hulp van anderen vragen als het nodig is
Wat doen de kinderen?
Wat doen de kinderen?
•
Als 1 / 2 +: • technische hulpmiddelen (samenhangend met handicap) gebruiken • proberen dingen zelf te doen en vragen hulp als dat nodig is • bedenken van oplossingen voor dingen aangepast aan eigen mogelijkheden
• •
gebruikt hulpmiddelen die samenhangen met zijn beperkingen stelt vragen om hulp waar dat nodig is. leren nieuwe handelingsmogelijkheden bedenken en oefenen
Wat doen de kinderen?
Wat doet de leraar?
Wat doet de leraar?
Wat doet de leraar?
•
Als 1 / 2 +: • door vragen stellen lokken zij bij kinderen gedetailleerde zintuiglijke waarneming uit: • stimuleert waarneming van details / nuances. • lokt door vragen en onderzoeks¬opdrachten uit dat leerlingen ervaren en uitzoeken wat belangrijk is van je ziet, hoort, voelt, kan ruiken of proeven. • bedenkt spellen, opdrachten en oefeningen voor beweging • signaleert behoefte aan speciale oefening, logopedische begeleiding, bewegingstherapie, houdingstherapie
•
•
• • • • •
•
•
Als 5 /6 (voorzover nodig)
Wat doen de kinderen?
Wat doet de leraar? zorgt voor de juiste ontwikkelingsmaterialen en op het juiste moment in de ontwikkeling van de kinderen. zorgt voor een gevarieerde leeromgeving die de leerling alle ter beschikking staande zintuigen kan verkennen. Exploreren door activiteiten door vragen stellen lokken zij bij kinderen gerichte zintuiglijke waarneming uit: vraagt leerlingen te beschrijven wat ze waarnemen. stimuleert geconcentreerde waarneming, bijvoorbeeld door het stellen van vragen over situaties biedt materialen en gevarieerde omgevingen aan voor vergelijkende waarneming betrekt leerling in activiteiten waarin ze de eigenschappen en aspecten van objecten leren verkennen en vergelijken met meerdere zintuigen (multisensorieel) zorgt voor een omgeving waarin de leerling zich veilig kan bewegen en waardoor leerling wordt uitgedaagd en gestimuleerd om bewegingen of handelingen te oefenen observeert de leerlingen: hoe ze waarnemen hoe ze bewegen hoe ze reageren op wat er gebeurt wat ze ervaren bij wat ze doen hoe ze (zintuiglijke) informatie verwerken
Groep 7/8
let op verstoorde houding op groei
•
let op verstoorde houding op groei
12
Groep 1/2 Groep 3/4 • bedenkt oefeningen die leerlingen uitdagen om waarneming te registreren, motoriek te oefenen • stimuleert gebruik van waarnemingsvormen die adequate informatie geven, en/of compenseren voor handicap • leert leerlingen oplossingen te bedenken voor beperkingen
Groep 5/6
Groep 7/8
13
THEMA 2: SOCIAAL-EMOTIONELE ONTWIKKELING: ZELFBEELD De school streeft ernaar dat het onderwijs zo wordt ingericht dat kinderen: • kennis en inzicht verwerven, • vaardigheden ontwikkelen, • houdingen ontwikkelen, met betrekking tot zintuiglijke en motorische ontwikkeling Omschrijving: Kerndoel 2: De leerlingen leren met gevoel voor zelfvertrouwen en zelfwaardering omgaan met de eigen mogelijkheden en grenzen en leren uiting geven aan eigen wensen, gevoelens en opvattingen.
Groep 1/2 • kennis van jezelf; • kennis van de ander; • verschillen en overeenkomsten tussen jezelf en de ander; • regels voor de omgang met de ander.
Wat doen de kinderen? •
• •
• • •
ervaren de verschillen en overeenkomsten tussen zichzelf en de andere kinderen in de groep. bijvoorbeeld in: o lichaamskenmerken; o karaktereigenschappen; o voorkeuren/afkeuren; o afkomst en traditie. leren hun gevoelens onder woorden te brengen; kunnen al een beetje verschil maken tussen privé-belangen en de belangen van de ander;zijn zich bewust van de eigen karaktereigenschappen, gevoelens, handelingen/gedragingen en uiterlijk; herkennen karaktereigenschappen, gevoelens, handelingen/gedragingen en uiterlijke kenmerken van de ander herkennen; durven te vertellen wat zij hebben gedaan; leren wat afspraken zijn, welke regels er zijn en hoe zich daaraan te houden.
Toelichting: De leerlingen ontwikkelen de eigen identiteit en zelfbeeld door hun mogelijkheden en grenzen te leren kennen. Het leer- en ontwikkelingsproces op het sociaal-emotionele vlak omvat: 2.1 ze leren uitdrukking geven aan eigen gedachten en gevoelens 2.2 ze leren zelfvertrouwen en zelfwaardering ontwikkelen 2.3 ze leren zelf verantwoordelijkheid kennen en nemen 2.4 ze leren gedragsimpulsen beheersen 2.5 ze leren voor zichzelf en voor anderen opkomen 2.6 ze leren een positief en reëel zelfbeeld nastreven 2.7 ze leren (durven) verwoorden wat de eigen beperkingen zijn 2.8 ze leren aangeven wanneer ze hulp nodig hebben
Groep 3/4 Als groep 1/2 + • zelfkennis: eigen mogelijkheden, wensen, voorkeuren en beperkingen; • kennis van de ander: mogelijkheden, wensen, voorkeuren en beperkingen van de ander; • motieven voor het handelen van de ander; • faalangst in nieuwe, schoolse situaties en nieuwe leertaken. Wat doen de kinderen?
Groep 5/6 Als groep 3/4 + • perspectiefname: motieven voor het handelen bij jezelf en de ander; • cultuurgebonden verschillen.
Groep 7/8 Als groep 5/6 + • verschillende aspecten van zelfbeeld; • interne/externe oorzaken voor succes en falen.
Wat doen de kinderen?
Wat doen de kinderen?
Als groep 1/2 + • kennen hun persoonlijke eigenschappen: mogelijkheden, beperkingen, voorkeuren, gevoelens en kunnen deze eigenschappen voor anderen begrijpelijk onder woorden brengen; • herkennen verschillen en overeenkomsten tussen zichzelf en de ander[en]; • staan open voor opvattingen en gevoelens van anderen; begrijpen een beetje waarom andere kinderen iets op een bepaalde manier doen; • leren om te gaan met activiteiten die succesvol eindigen, maar ook met dingen die mislukken; • merken dat veel dingen vooral door hun eigen toedoen goed gaan, en genieten daarvan; • ontwikkelen een zelfbewuste houding bij het aanpakken van nieuwe leertaken; • accepteren en respecteren regels en afspraken; • vertellen waarom zij iets kiezen.
Als groep 3/4 + • spelen met overtuiging diverse rollen in een rollenspel; • kunnen motieven noemen voor hun eigen gedrag en dat van anderen; • gaan op een natuurlijke manier om met terechte verwijten: ze trekken het zich aan; • gaan op een natuurlijke manier met complimentjes om: ze genieten ervan; • voelen zich competent, ze hebben vertrouwen in zichzelf, ze zijn relatief zeker van zichzelf; • komen gedane beloftes na; • ontwikkelen zich langzamerhand tot een eigen, stabiele persoonlijkheid; • verzorgen zich goed en zorgen goed voor zichzelf; • leren acepteren dat niet iedereen dezelfde mogelijkheden heeft; • vertellen iets van een eigen beleving.
Als groep 5/6 + • kunnen in een rollenspel overtuigend opvattingen verdedigen, ook die waar ze normaal helemaal niet achter staan; • hebben een eigen mening en komen op voor hun persoonlijke opvattingen; • accepteren een leidersrol met verantwoordelijkheid als de situatie dat vraagt; • accepteren hun tekortkomingen zonder daaronder te lijden en onzeker te worden; • accepteren hun talenten zonder daarmee opzichtig te pralen; • kunnen anderen troosten en laten toe dat anderen hen troosten; • verzorgen zich goed en zorgen goed voor zichzelf; • weten welke de eigen sterke kenmerken en karaktereigenschappen zijn; • weten welke de minder sterke kenmerken en karaktereigenschappen zijn; • accepteren dat zij beperkingen hebben; • genieten van eigen succeservaringen en delen 14
Groep 1/2
Groep 3/4
Groep 5/6
Groep 7/8 in de succeservaringen van anderen.
Wat doet de leraar?
Wat doet de leraar?
Wat doet de leraar?
Wat doet de leraar?
•
Als groep 1/2 + • kent de goede en minder goede eigenschappen van elk kind; • heeft niet alleen oog voor het leerresultaat, maar vooral ook voor het leerproces, benoemt dit en maakt het kenbaar; • praat met de kinderen over de overeenkomsten en verschillen tussen mensen; • geeft de kinderen gelegenheid om zowel zelfstandig te kunnen werken als in groepen (groepswerk); • richt haar klas zodanig in dat kinderen zelfstandig en/of in groepen kunnen werken; • leert kinderen hoe ze iemand anders om hulp kunnen vragen, hoe ze nee kunnen zeggen wanneer iemand een beroep op hen doet, hoe ze dat ‘nee’ motiveren; • laat kinderen verantwoordelijk zijn voor taken die ze aankunnen; • leert kinderen hoe ze positieve kritiek kunnen geven en hoe ze moeten omgaan met negatieve kritiek; • hanteert een voor kinderen inzichtelijk afspraak- en regelsysteem; • gaat vooral uit van wat kinderen kunnen en minder van wat ze (nog) niet kunnen; • geeft zelf het goede voorbeeld in het omgaan met regels en afspraken; • reduceert de faalangst bij nieuwe leersituaties en nieuwe leertaken.
Als groep 3/4 + kent de karakteristieke eigenschappen van ieder kind uit de groep; • respecteert de persoonlijke mening van kinderen uit de groep; • geeft kinderen de gelegenheid tot zelfstandig werk op een niveau dat ze aankunnen; • heeft hoge en tegelijk realistische verwachtingen van kinderen en maakt deze aan kinderen kenbaar; • weet welke kinderen in welke situaties faalangstig zijn en probeert daar iets aan te doen; • heeft een open oog en oor voor de persoonlijke verlangens, noden en behoeften van kinderen; • zorgt voor een veilig en vertrouwenwekkend klassenklimaat; • hanteert een eenduidig regel- en afsprakensysteem; • stimuleert kinderen om om te gaan met eigen mogelijkheden.
Als groep 5/6 + • weet waaraan je kunt zien of kinderen 'goed in hun vel zitten'; • gaat op voet van gelijkheid met kinderen om zonder het verschil in taak, functie en verantwoordelijkheid te negeren; • laat kinderen ervaring opdoen met en discussiëren over de verschillende aspecten van het zelfbeeld; • helpt en ondersteunt kinderen bij het ontwikkelen van een eigen identiteit; • laat kinderen zoveel mogelijk hun eigen werk plannen; • is consequent in het corrigeren en straffen wanneer kinderen de regels overtreden; • hanteert als uitgangspunt van het onderwijskundig handelen dat wat kinderen kunnen, niet wat ze niet kunnen; • heeft een optimistische kijk op de ontwikkeling van jonge mensen en straalt die ook uit.
• • • • •
zorgt ervoor dat ze elk kind uit de groep goed kent; zorgt ervoor dat de kinderen uit de groep elkaar goed kennen; stelt de eisen aan het kind af op de mogelijkheden van dat kind; zorgt voor een werkstructuur (met behulp van simpele regels en afspraken) die het kind vertrouwen geeft; waar nodig: moedigt aan, troost, remt af, geeft schouderklopjes, corrigeert en knuffelt; straalt een positieve verwachting van het kind uit.
15
Groep 1/2 Cluster 4: Poëzie Lees het volgende gedicht over `ziek zijn` voor uit Trippelmannetjes. Ziek! Ai! Prik in mijn bil En vies drankje? Nee hoor, dank je! En ik wil heus geen druppels in mijn neus Zeg, hoor eens Beer Boris, ook jij krijgt van mij druppels een pil een prik in je bil. Laat de leerlingen hierop reageren en eigen ervaringen verwoorden. Want poëzie in het algemeen en dit gedicht in het bijzonder geeft een sterke aanzet om eigen gevoelens te verkennen, te verwoorden en vorm te geven.
Groep 3/4
Groep 5/6 Cluster 3: Ik Zie, Ik Zie Wat Jij Niet Ziet Verdeel de klas in tweetallen. Laat elke leerling zichzelf en zijn maatje op papier tekenen. Dat moet iets zijn wat bij elkaar hetzelfde is en iets wat bij elkaar verschillend is. Je kunt ook denken aan hobby’s of leerprestaties e.d. laat ze daarna in tweetallen na bespreken wat ze getekend hebben. Leg aan de tweetallen uit dat ze alleen dingen mogen benoemen die direct met het uiterlijk van hun klasgenoten te maken hebben (bijvoorbeeld haarkleur, kleur ogen, kleding enz.). Hierna volgt een klassengesprek over overeenkomsten en verschillen tussen kinderen.bedenk als afsluiting, met zijn allen een paar dingen waarom het maar goed is dat iedereen anders is.
Groep 7/8 Cluster 4: Opkomen Voor Jezelf De leerkracht presenteert onderstaande tekst aan een groepje leerlingen. Stel, iemand komt dreigend op je af met gebalde vuisten. Wat doe je dan? Wegrennen? Of probeer je de ander te kalmeren door te praten? Je zou ook hulp kunnen zoeken. Of kun je hem of haar zelf wel aan? Misschien kun je de ander wel vloeren met een worp die je op judo hebt geleerd. Wat je ook kiest, je beschermt jezelf ermee. Wat is nu de beste manier om voor jezelf op te komen? Dat hangt af van de situatie en van waar je goed in bent. Of je de goede manier hebt gekozen, weet je helaas altijd pas achteraf. Maar je kunt wel veel doen om te leren (nog) beter voor jezelf op te komen. Wat allemaal? De leerlingen lezen het informatieboekje ‘opkomen voor jezelf’ en maken de opdrachten zelfstandig. Ook bereiden ze een presentatie voor aan de groep, waarna een discussie kan ontstaan over dit onderwerp. Binnen de discussie verwoorden leerlingen hun eigen mening en komen op voor hun persoonlijke opvattingen Bron: Informatie nr.41 Opkomen voor jezelf (de Ruiter’s Documentatiecentrum)
16
THEMA 3: SOCIAAL-EMOTIONELE ONTWIKKELING: SOCIAAL GEDRAG De school streeft ernaar dat het onderwijs zo wordt ingericht dat kinderen: • kennis en inzicht verwerven, • vaardigheden ontwikkelen • houdingen ontwikkelen, met betrekking tot: Omschrijving: Kerndoel 3: De leerlingen leren naar algemeen geaccepteerde normen en waarden omgaan met anderen en leren samenwerken aan een gezamenlijke taak of gezamenlijk spel en leren omgaan met conflictsituaties.
Toelichting: In de omgang met anderen leren de leerlingen hoe ze met andere moeten omgaan. 3.1 Ze contact leren leggen met anderen 3.2 Ze leren gespreksvaardigheden bewust hanteren 3.3 Ze leren met regels en afspraken omgaan 3.4 Ze leren respectvol en verantwoordelijk omgaan met anderen. 3.5 Ze leren in de groep uitkomen voor hun eigen standpunt. 3.6 Ze leren rekening houden met gevoelens en wensen van anderen. 3.7 Ze leren in de groep steun geven aan iemand met een afwijkend standpunt. 3.8 Ze leren zich gedragen naar algemeen geaccepteerde normen en waarden. 3.9 Ze leren verschillen in levensbeschouwing en cultuur respecteren.
Groep 1/2 • samenwerken in een groep; • afhankelijkheid en verantwoordelijkheid; • samenwerkingsvormen (groepswerk); • spelregels; • gespreksregels; • zelfrespect; respect voor de ander; • kleine conflicten; • contactleggen.
Groep 3/4 Als groep 1/2 + • inzicht in het ontstaan en het oplossen van ruzies en conflicten; • rolneming: rollenspel; • goed en kwaad; • taakverdeling in groepswerk; • manieren van contactleggen.
Wat doen de kinderen? • • • • • • • • •
• •
werken samen met andere kinderen aan een gezamenlijke opdracht; merken of en wanneer een ander kind hulp nodig heeft; bieden hulp aan; vragen iemand anders om hulp; herkennen van elkaars sterke en zwakke punten; houden zich aan gespreks- en spelregels; kunnen tegen hun verlies; houden zich aan afspraken; kennen de karaktereigenschappen en gevoelens van andere kinderen (angstig, verdrietig, onzeker, vrolijk, opvliegend, berustend, etc.) en houden daar rekening mee; ervaren dat er door tegenstrijdige belangen conflicten kunnen ontstaan die je samen kunt oplossen; leren kennisnemen van de verschillen en overeenkomsten tussen de leerlingen in de klas;
Groep 7/8 Als groep 5/6 + • opstellen van regels en afspraken; • cultuurgebonden normen en waarden; • conflictbeheersing.; • positieve en negatieve manier van contactleggen.
Wat doen de kinderen?
Groep 5/6 Als groep 3/4 + • rolneming: verschillende rollen met verschillende belangen; • normen en waarden; • positieve en negatieve kritiek; • agressief handelen; impulsief handelen; • assertief handelen: opkomen voor jezelf; • het nut van regels en afspraken; • regels voor contactleggen. Wat doen de kinderen?
Als groep 1/2+ • leren inzien hoe conflicten in de klas kunnen ontstaan; • leren manieren om conflicten op te lossen; • kunnen een conflict onder woorden brengen; • kunnen zich in conflictsituaties verplaatsen in het gevoel van de ander; • kunnen verschillende rollen spelen (in dramaactiviteiten) en uitleggen waarom zij die rol zó spelen; • nemen kennis van de belangrijkste verschillen tussen kinderen en volwassenen buiten de klas (bijvoorbeeld huidskleur); • leren goed en kwaad hanteren van regels en afspraken; • kunnen positief contact opbouwen met leerlingen die anders zijn in de groep; • kennen en hanteren bestaande gespreks- en spelregels; • bedenken nieuwe regels als dat nodig is;
Als groep 3/4+ merken dat (dezelfde) mensen verschillende rollen spelen afhankelijk van hun functie en de situatie waarin ze zich bevinden; • luisteren naar feedback vanuit hun omgeving en trekken zich daar iets van aan; • leren het verschil tussen positieve en negatieve kritiek; • merken dat hun eigen belang niet altijd strookt met de belangen van anderen; • weten hoe en waarom agressief gedrag ontstaat, hoe je ermee omgaat en wat je eraan kunt doen; • herkennen impulsief gedrag bij zichzelf en bij anderen en de mogelijke negatieve gevolgen; • durven op te komen voor hun eigen belangen en respecteren de belangen van anderen; • leven zich in en leven mee met anderen die om het anders zijn uitgelachen worden, genegeerd worden enz;
Als groep 5/6 + • zijn bereid en in staat om constructief mee te discussiëren over de regels en afspraken in de groep; • kennen en herkennen de verschillende rollen die zijzelf en de anderen spelen en gedragen zich daarnaar; • kennen de universele rechten van de mens en de universele rechten van het kind; • weten en respecteren dat normen en waarden tijd- en cultuurgebonden zijn • herkennen normen en waarden bij regels; • hanteren cultuurgebonden regels en afspraken (normen en waarden); • maken kennis met in de omgeving aanwezige bevolkingsgroepen en culturen die vanwege het anders zijn snel gediscrimineerd worden; • maken kennis met enkele hoofdstromingen op religieus gebied: christendom, islam, hindoeïsme;
Wat doen de kinderen?
17
Groep 1/2 • herkennen regels om contact te maken; • ervaren verschillen van reageren bij contactleggen; • aangaan van relaties en vriendschappen.
Groep 3/4 • geven hun eigen mening in een groepsdiscussie; • voelen zich verantwoordelijk voor het uitvoeren van een taak; • werken samen aan een gezamenlijke opdracht; • vragen om hulp en bieden hulp aan als dat nodig is; • nemen in groepswerk iemand anders niet al het werk uit handen; • omgaan met regels om contact te maken; • bespreken verschillen van reageren bij contactleggen.
Groep 5/6 • komen op voor leerlingen die om hun anders zijn gepest worden; • ontdekken het nut van regels en afspraken in de groep; • leren op welke manieren regels en afspraken tot stand komen; • zijn ontspannen in hun sociale contacten: ze dringen zich niet op, ze vluchten niet weg; • maken contact met onbekende mensen.
Wat doet de leraar?
Wat doet de leraar?
Wat doet de leraar?
Groep 7/8 • maken kennis met de verschillen tussen de Nederlandse/Westerse cultuur en belang rijke in Nederland aanwezige andere culturen; • komen op voor hun eigen belangen op een sociaal aanvaardbare manier; • zijn bereid compromissen te sluiten om een conflict uit de wereld te helpen; • zien de belangen van anderen en zijn bereid die te verdedigen; • beheersen impulsief gedrag voor zover dat schadelijk is voor de sociale cohesie in de groep; • beheersen en beperken zoveel mogelijk agressief gedrag bij zichzelf en bij anderen; • weten consequenties van bepaald gedrag als het gaat om contactleggen. Wat doet de leraar?
•
Als groep 1/2 +
Als groep 3/4 +
Als groep 5/6 +
•
•
•
• • • • • • • • • • • •
zorgt voor groepsopdrachten waaraan ieder groepslid een wezenlijke bijdrage kan leveren; houdt bij het samenstellen van de groepen rekening met de specifieke mogelijkheden en eigenschappen van kinderen; werkt met simpele gedragsregels en laat deze consequent uitvoeren; zij laat overtollige regels weg; leert kinderen om te gaan met verlies; geeft kinderen - alleen of in kleine groepen - de gelegenheid zelfstandig opdrachten uit te voeren; leert kinderen het omgaan met spel- en gespreksregels; durft conflicten onder ogen te zien, weet wanneer ze moet ingrijpen in conflictsituaties en maakt niet van ieder conflict een probleem; praat met kinderen over hun gevoelens en neemt deze serieus; helpt kinderen zich te verplaatsen in de situatie van de ander; is op de hoogte van de achtergrondkenmerken van kinderen (thuissituatie, afkomst, cultuur) en houdt daar rekening mee; houdt wat (de regels voor) sociaal gedrag in de groep betreft, rekening met de opvattingen van collega’s en de hele school; ze voelt zich medeverantwoordelijk voor een goed schoolklimaat; stemt school af op thuisaanpak en andersom.
• •
• • • • • • •
zorgt voor groepsopdrachten waaraan ieder groepslid een wezenlijke bijdrage kan leveren waarvoor het zich verantwoordelijk voelt; zorgt voor uitdagende opdrachten die de draagkracht van kinderen niet te boven gaan; laat kinderen ervaren (bijvoorbeeld met behulp van drama en rollenspel) dat mensen vanuit hun verschillende rol en achtergrond verschillend handelen en praat met de kinderen over de verschillende motieven voor dat handelen; leert kinderen hoe conflicten kunnen ontstaan en hoe je die kunt proberen op te lossen; weet welke kinderen vaak gepest worden; ze weet ook waarom; leert kinderen hoe ze positieve kritiek kunnen geven en hoe ze moeten omgaan met negatieve kritiek; hanteert consequent simpele en concrete gedragsregels en legt uit waarom deze regels nodig zijn; praat met kinderen over hun gevoelens en neemt deze serieus; ze laat kinderen die dat willen, in de kring over hun gevoelens praten; bespreekt met ouders (in het bijzonder allochtone ouders) de regels voor sociaal gedrag in klas en school; draagt zelf bij aan een goed schoolklimaat.
• • • • • • • •
geeft voorbeelden van situaties waarin mensen verschillende rollen spelen; zorgt voor uitdagende groepsopdrachten die de draagkracht van kinderen niet te boven gaan; leert kinderen het verschil tussen positieve en negatieve kritiek en hoe er mee om te gaan; doet haar best om ervoor te zorgen dat geen enkel kind in de groep buitengesloten wordt; heeft weliswaar haar sympathieën en antipathieën, maar weet daar in de groep professioneel mee om te gaan; prijst kinderen openlijk en straft kinderen in een persoonlijk onderonsje; praat met kinderen over hun gevoelens en neemt die serieus; bespreekt en verduidelijkt de sociale regels in groep en klas; geeft zelf het goede voorbeeld; onderkent een conflict, verdoezelt het niet en neemt indien nodig kordate beslissingen om dat conflict op te lossen.
• • • • • • • • • •
geeft kinderen gelegenheid verschillende rolpatronen in verschillende situaties en culturen te leren kennen; betrekt kinderen bij het opstellen van regels en afspraken; geeft kinderen zoveel verantwoordelijkheid dat ze die ook kunnen dragen; straft nooit collectief; tolereert niet dat de ene leerling zich agressief gedraagt tegenover de ander; beheerst en beslecht een conflict tussen leerlingen onderling op een voor ieder zo acceptabel mogelijke wijze; betuigt haar excuses voor aantoonbaar ongelijk in een conflict, ook tegenover leerlingen; leert kinderen zorg te hebben voor elkaar en voor hun omgeving; leert de kinderen uit haar groep elkaar te corrigeren op een sociaal aanvaardbare manier; legt uit en leeft voor dat sociaal gedrag niet ophoudt bij de schooldeur; maakt kinderen bekend met de universele rechten van de mens en de universele rechten van het kind.
18
Groep 1/2 Cluster 4: De Vier B`S De leerkracht probeert middels een kringgesprek leerlingen te helpen hun gevoelens beter te (h)erkennen, benoemen en differentiëren bij zichzelf en bij anderen. Het gaat er daarbij ook dat ze leren zich in het perspectief van de ander te verplaatsen (inleven). Dit draagt bij tot hun sociale competentie.
Groep 3/4 Cluster 3: Mijn Wensen Zijn.... De leerkracht praat kort met de leerlingen over het begrip `wensen` en geeft daarbij het verschil aan tussen iets voor jezelf wensen, iets voor een ander, iets voor de wereld enzovoort.
Praat met ze over `schoolreisje`en stel vragen, zoals: waar gaan jullie graag naar toe? Vertel dat ze Met behulp van het vertellen van een praktijksituatie nu een spel gaan spelen. Noem een naam van een of het laten vertellen van de ervaring door één van leerling en laat dat kind een plek roepen waar hij of de leerlingen, kan het gesprek rondom gevoelens op zij iedereen mee naartoe wil nemen op schoolreisje. gang komen. Een voorbeeld volgt hieronder, vanuit Zodra iedereen het woord gehoord heeft, spelen ze het perspectief van de leerkracht: meteen dat ze op die plek zijn. Benoem desnoods een aantal locaties (strand, ijsbaan, circus, pretpark, Ik denk b.v. aan Stef wiens oom op een dag stierf kinderboerderij...). Stuur door middel van side door een verkeersongeval. Aanvankelijk was Stef coaching en speel desnoods mee om het spel in daar erg gesloten over, wilde er niet over praten. Ik goede banen te leiden. drong niet aan. Twee weken later begon hij over het gebeurde te vertellen. De kinderen haalden er de Verdeel de leerlingen in tweetallen en laat de één droevige plaat bij. Stef kon beamen dat hij en zijn leerling mimisch een wens uit beelden, welke familieleden zich inderdaad zo voelden. Nadien geraden moet worden door de andere leerling. Geef heeft Stef veel getekend over het verkeersongeluk als leerkracht de categorieën aan: en de dood van zijn oom. Ik merkte dat dat hem − Iets wat je graag zou willen kunnen. hielp om geleidelijk de ingrijpende ervaring en zijn − Iets wat je graag zou willen hebben. gevoelens rondom te begrijpen. − Iets wat leuk zou zijn voor de school en de kinderen op school. Het programma “Een doos vol gevoelens” kan − Iets dat je later graag zou willen worden. hierbij helpen. Er komen 4 basisgevoelens aan bod: − Een wens voor de wereld. blij, bang, boos en verdrietig. Bron: Het werken rond gevoelens kan voorkomen dat http://www.dramaland.wolters.nl/ leerlingen emotioneel in de knoop raken.
Groep 5/6 Groep 7/8 Cluster 4: Dit Zijn Onze Regels! In de eerste schoolweek gaat de leerkracht met de leerlingen in een kring zitten en vertelt dat zij zelf een aantal regels voor dit schooljaar mogen bepalen. Natuurlijk moeten het haalbare regels zijn, waaraan iedereen zich kan houden, maar ook dat ze na vaststelling gelden voor de hele groep. Twee leerlingen mogen bij het bord staan en alle regels noteren die worden genoemd. Terwijl de regels worden genoteerd, mag er nog geen commentaar worden gegeven. Pas als alle regels er staan, nodigt de leerkracht de leerlingen uit om nog eens goed naar de regels te kijken. Kloppen ze allemaal? Zijn er geen dubbele regels? De leerkracht vraagt nog naar het gevolg van een regel en wat er zou gebeuren als die regel er niet was. Zijn alle regels belangrijk en zijn ze even belangrijk? De leerlingen overleggen en strepen een paar regels door. Als de leerlingen het met elkaar eens zijn, worden de regels definitief.
Bron: Een doos vol gevoelens. Kog, M.; Moons, J.; Depondt, L. (1994). Jegro Educatief Cluster 4: Poppen Zoals Wij In de methodiek ‘Poppen zoals wij’ werken de leerkracht met poppen die een eigen karakter, een eigen naam en een eigen verhaal hebben. Een pop komt regelmatig op bezoek in het kringgesprek. Als alle leerlingen in de kring zitten, pakt de leerkracht pop Aisha van de plank. De leerlingen kennen Aisha al, die is al een paar keer op bezoek geweest. De leerkracht vraagt de leerlingen of ze iets speciaals aan haar zien. Een paar kinderen roepen dat ze andere kleren aan heeft! De leerkracht vertelt dat Aisha van haar oma een speciale jurk uit Marokko heeft gekregen en dat ze die voor één keer aan mag naar school. Het gesprek gaat verder over de kleren die de leerlingen aan hebben, en of ze ook speciale kleren voor speciale momenten hebben. De leerkracht benadrukt in eerste instantie vooral de overeenkomsten die er 19
tussen de leerlingen zijn, pas daarna gaat hij/zij in op verschillen. Bron: Poppen zoals wij – Bureau Mutant
20
THEMA 4: LEREN LEREN De school streeft ernaar dat het onderwijs zo wordt ingericht dat kinderen: • kennis en inzicht verwerven, • vaardigheden ontwikkelen • houdingen ontwikkelen, met betrekking tot:
Omschrijving: Kerndoel 4: De leerlingen leren belangstelling hebben voor de wereld om hen heen, ze leren deze gemotiveerd onderzoeken en daarin taken uitvoeren, waarbij ze gebruik maken van informatie, strategieën en vaardigheden en ze leren reflecteren op eigen handelen.
Groep 1/2
• • • • • •
interesse en belangstelling; leer- en hulpmiddelen in de klas; probleembesef; doorzettingsvermogen; manieren om vragen te stellen; taakkenmerken: moeilijkheid, tijdsduur, omvang.
Toelichting: 4.1 Ze leren zich oriënteren op een onderwerp: weten waar het over gaat 4.2 Ze leren eigen gewaarwordingen in relatie brengen met de wereld om hen heen 4.3 Ze leren op eigen manieren op zoek gaan naar antwoorden en oplossingen. 4.4 Ze leren hulp vragen 4.5 Ze leren een eigen mening formuleren naar aanleiding van concrete gebeurtenissen 4.6 Ze leren een eigen mening onderscheiden van die van anderen 4.7 Ze leren hun eigen mening onderscheiden van die van anderen 4.8 Ze leren relevante informatie zoeken en gebruiken
Groep 3/4 Als groep 1/2 + • initiatief nemen; • informatiebronnen in school en klas; • systematiek voor het oriënteren: doelstelling, werkwijze, tijdsindeling, resultaat; • hulp vragen en aanbieden; • verschillende oplossingen voor problemen; • relatie activiteit en beschikbare tijd.
Groep 5/6 Als groep 3/4 + • gebruik van verschillende informatiebronnen; • probleemoplossend denken; • inzicht in manier van werken; • planningsmiddelen; • tijdsafspraken begrijpen en overzien; • taakverdeling in groepswerk; • presentatie eigen- en groepswerk. Wat doen de kinderen?
Wat doen de kinderen?
Wat doen de kinderen?
•
Als groep 3/4 + Als groep 1/2 + • nemen initiatief voor het onderzoeken van • gebruiken op een efficiënte manier de onderwerpen; verschillende informatiebronnen op school; • weten welke informatiebronnen in de school/in • leren zich bij het bestuderen van een tekst te de klas aanwezig zijn die bij een thema of oriënteren op kenmerken als: titel, subtitels en onderwerp passen; kopjes, illustraties, foto's; • weten wat het resultaat van hun werk moet zijn; • zoeken, wanneer ze bij hun werk tegen een ze begrijpen het doel van de opdracht; probleem oplopen, eerst zelf een oplossing voordat ze om hulp vragen; • kunnen enigszins beoordelen hoe moeilijk of • kunnen een hulpvraag verwoorden; gemakkelijk een taak is; • weten wie, hoe en wanneer je om hulp kunt • kunnen van een leertaak aangeven hoe vragen als de uitvoering van het werk moeilijk die voor hen is en hoeveel tijd ze stagneert; ervoor nodig denken te hebben; • vragen of zoeken van hulp waar nodig; • durven fouten te maken; • lossen gemeenschappelijk een probleem op en • kunnen achteraf aangeven wat ze van een bespreken hoe ze te werk zijn gegaan; leertaak goed/niet goed, geslaagd/mislukt, positief/negatief vinden, zowel wat betreft het • vertellen of zij een voorkomend probleem al resultaat van de leertaak als van het
• • • • • •
tonen belangstelling voor het onderzoeken van nieuwe onderwerpen; weten welk onderwijsleermateriaal er in de klas aanwezig is en waar het is; pakken wat ze nodig hebben en ruimen alles weer op; nadenken wat het probleem is en wat er gedaan kan worden; kijken hoe andere kinderen een vraagstuk of een probleem (puzzel bijvoorbeeld) aanpakken en oplossen; merken dat werk het best op een bepaalde manier kunt uitvoeren; ze leren effectieve routines; proberen iets nog een keer als het de eerste keer niet meteen lukt: ze demonstreren hun doorzettingsvermogen.
Groep 7/8 Als groep 5/6 + • zelfstandigheidbevordering; • planning van eigen werk; • presentatievormen; • reflecteren op manier van werken.
Wat doen de kinderen? Als groep 5/6 + • passen strategieën toe voor het verzamelen van informatie over een bepaald onderwerp; • leren strategieën voor het verwerken van informatie over een bepaald onderwerp; • weten welke informatiebron een antwoord bevat op hun vraag; • weten het verschil tussen effectief en efficiënt bij het oplossen van problemen; • kunnen in een probleemsituatie zeggen wat het probleem precies is en hoe je dit probleem zou kunnen oplossen; • tonen divergent denken: bedenken meer antwoorden op een vraag; • onthouden de hulpvraag of kunnen die omschrijven; • reflecteren op de manier van werken: ze 21
Groep 1/2
Groep 3/4 eerder zijn tegengekomen en hoe zij het vragen om hulp als ze niet verder kunnen; opgelost hebben; leren op welke manier je vragen moet stellen; • kiezen die activiteiten die binnen de gestelde kiezen werkjes die ze willen doen en maken die tijd uitgevoerd kunnen worden. ook af; • passen de planning van hun activiteiten aan als blijkt dat een andere mogelijkheid beter is; • werken zelfstandig aan taken die ze aankunnen; • vertellen wat ze gedaan hebben en wat er wel of niet goed ging. Wat doet de leraar? Wat doet de leraar?
• • •
• • • • • • • • • •
Groep 5/6 leerproces; • plannen, met en zonder overleg met de leerkracht, hun eigen werk; • stellen diverse planningsmodellen op en gebruiken die effectief; • presenteren op diverse manieren de resultaten van hun werk; • zorgen voor een goede (week)spreiding van het werk dat ze denken uit te voeren.
Groep 7/8 zeggen wat er goed en niet-goed was aan de toegepaste planning, ze leren ervan voor de volgende keer; • kunnen hun eigen werk plannen, uitvoeren, nakijken en corrigeren; • voelen zich tijdens het groepswerk verantwoordelijk voor het werken van de groep als geheel.
Wat doet de leraar?
Wat doet de leraar?
Als groep 1/2 + Als groep 3/4 + geeft interessante opdrachten op het niveau • helpt kinderen een schatting te maken van de • zorgt voor een leeromgeving waarin kinderen van het kind; benodigde tijd om een taak uit te voeren; zich op een leertaak kunnen concentreren; zorgt voor korte, goed afgebakende taken die • leert kinderen te werken met • maakt de kinderen duidelijk dat een probleem binnen de gestelde tijd af kunnen; planningsmiddelen zoals een taakbord; soms op meer dan één manier kan worden bespreekt met kinderen hoe je het best een opgelost; • verteld wat er moeilijk is aan een taak; taak kunt aanpakken; • laat kinderen vrij om -binnen bepaalde werkt met een voor kinderen duidelijke en • geeft kinderen de kans zelfstandig nieuwe grenzen- hun werk te plannen zoals zij dat begrijpelijke dagindeling; taken uit te voeren; willen; geeft aan wanneer kinderen zelfstandig moeten • zorgt ervoor dat kinderen kunnen beschikken • leert kinderen niet al te krampachtig met een werken en wanneer ze een beroep op haar over hulpmiddelen en hulpbronnen; planning om te gaan; mogen doen; • spreekt af wie wanneer hulp kan bieden; • gebruikt de vastgestelde planning om het geeft kinderen de gelegenheid te vertellen wat • waardeert openlijk nieuwe initiatieven van gedane werk te evalueren; ze hebben gedaan en wat hun ervaringen kinderen; daarbij zijn; • leert kinderen hun eigen werk na te kijken en • geeft duidelijke opdrachten met een tijdslimiet; eerlijk te beoordelen; organiseert haar onderwijs zo dat kinderen het • vraagt kinderen of zij kunnen vertellen welke • leert kinderen hoe je op diverse manieren leermateriaal dat ze nodig hebben, zelfstandig stappen zij zetten bij het uitvoeren van een gegevens kunt ordenen; pakken, gebruiken en opruimen; opdracht; demonstreert en legt uit hoe zij een probleem • maakt kinderen wegwijs in de • organiseert activiteiten waardoor kinderen zou aanpakken en in welke volgorde; schoolmediatheek zodat ze die zelfstandig verschillende typen vragen leren stellen; kunnen gebruiken; activeert de voorkennis van kinderen; • leert kinderen hoe ze een niet haalbaar • leert kinderen hoe ze effectief informatie stimuleert kinderen om samen te werken en gebleken planning kunnen bijstellen; kunnen zoeken en vinden in de mediatheek; samen te spelen. • laat kinderen informatie (o.a. teksten, plaatjes, • stimuleert dat kinderen hun eigen aanpak ter voorwerpen) verzamelen die bij een thema of sprake brengen om samen daarin verbetering onderwerp passen; te brengen. • legt de kinderen problemen voor en bespreekt met hen de gevonden oplossingen en de manier waarop die gevonden zijn (in de kring of in kleine groepen); • leert kinderen relevante vragen te stellen en geeft zelf het goede voorbeeld.
Als groep 5/6 + zorgt voor een rustige leeromgeving waarin kinderen geconcentreerd aan moeilijke leertaken kunnen werken; • geeft kinderen zoveel zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid als ze aankunnen; • stimuleert zelfstandig werk en eigen initiatief, voor zover dat niet ten koste gaat van het groepsproces; • geeft kinderen veel en vaak de gelegenheid tot experimenten bij het oplossen van problemen in leertaken; • helpt en stimuleer kinderen bij presentatie van hun werk; • evalueert samen met de kinderen een gevolgde (leer)strategie: zou je het de volgende keer weer zo doen? • brengt bij kinderen het besef bij dat oefening en herhaling van geleerde kennis en vaardigheden noodzakelijk en nuttig is; • helpt kinderen bij het uiteenleggen van een complex probleem in een aantal na elkaar uit te voeren leerstappen; • stimuleert naast het strategisch werken van kinderen op school (doelgericht, effectief en efficiënt) ook niet-planbare activiteiten als improvisatie en experiment.
•
22
Groep 1/2 Cluster 3: Wat Ging Er Goed? Een aantal leerlingen uit de groep mogen in de kring aan de hand van picto’s vertellen wat ze gedaan hebben en hoe dat ging. ? = wat heb je gedaan & = wat ging er goed ' = wat ging er niet goed (de handjes staan in Microsoft Word: symbolen Wingdings). Het gaat erom dat de leerlingen vertellen wat ze gedaan hebben en wat er wel en niet goed ging. Als de kinderen meer vaardigheid krijgen in het voeren van deze gesprekken kunnen ze eventueel ook meedenken over oplossingen voor problemen.
Groep 3/4 Cluster 4: Kruip In De Huid Van .... De leerkracht werkt met de leerlingen aan muzikale leerdoelen, waarbij ze al zingend en spelen in de huid van de Kleine Bever moeten kruipen. De leerlingen beleven dus het verhaal over de kleine bever met zijn emoties. Ze horen, zien en voelen het verschil tussen bedroefd en vrolijk zijn. Ze helpen allemaal mee een oplossing te zoeken voor het probleem. Ze leren goed te luisteren en te kijken naar elkaar (voorwaarde om te kunnen imiteren). Ze moeten afwisselend leiden en volgen.
Groep 5/6
Groep 7/8
Bron: prentenboek ‘Kleine bever en de echo’. Mc Donald. (1990).
23
THEMA 5: OMGAAN MET MEDIA EN ANDERE TECHNOLOGISCHE HULPMIDDELEN De school streeft ernaar dat het onderwijs zo wordt ingericht dat kinderen: • kennis en inzicht verwerven, • vaardigheden ontwikkelen • houdingen ontwikkelen, met betrekking tot:
Omschrijving: Kerndoel 5: De leerlingen leren omgaan met media en technologische hulpmiddelen, waaronder hulpmiddelen en aanpassingen voor de beperking, die de redzaamheid vergroten.
Groep 1/2 • kennismaking met de computer en andere informatie en communicatie apparatuur; • werking en bediening van (de onderdelen) van de apparatuur; • educatieve software (programma’s voor kleuters); • ervaringen met computergebruik in eigen omgeving; • zorg voor en omgang met computers en evt. technologische hulpmiddelen.
Wat doen de kinderen? • • • • • •
maken spelenderwijs kennis met de onderdelen van de computer; gebruiken de muis, joystick en het toetsenbord op een goede manier; leren op de computer educatieve programma’s voor kleuters te gebruiken; vertellen over hun thuiservaringen met computers; helpen elkaar met computeractiviteiten; werken in tweetallen (meertallen) samen achter een computer.
Toelichting: 5.1. Ze leren gebruik maken van ('indien nodig aangepaste') communicatiemedia waaronder telefoon, opnameapparatuur, radio, televisie, computer. 5.2. Ze leren de mogelijkheden van -'indien nodig aangepaste'- informatiemedia gebruiken. 5.3. Ze leren indien nodig gebruik maken van technologische hulpmiddelen om de zelfstandigheid en de zelfredzaamheid te vergroten
Groep 3/4 Als groep 1/2 + • inrichting toetsenbord (letters, toetsen, tekens); • de computer als tekstverwerker; • leerprogramma’s beginnende geletterdheid; programma’s voor aanvankelijk rekenen/wiskunde; • voorbeelden van computergebruik op school, thuis en omgeving (bijv. winkel); • zorg voor en toezicht op computergebruik op school en evt. technologische hulpmiddelen.
Wat doen de kinderen? Als groep 1/2 + • leren hoe de letters op het toetsenbord gerangschikt zijn; • leren het gebruik van speciale toetsen op de pc: enter, back-space, enzovoort; • leren omgaan met een tekstverwerkingsprogramma; • schrijven eenvoudige woorden en zinnen op de pc; • gebruiken programma’s voor beginnende geletterdheid (taal/lezen) en rekenen/wiskunde; • gaan zorgzaam en voorzichtig met
Groep 5/6 Als groep 3/4 + • zelfstandig werken met educatieve programma’s; • schrijven van teksten met een tekstverwerkingsprogramma; • raadplegen van digitale informatiebronnen; • zorgzaamheid en verantwoordelijkheid voor hardware, programma’s • gedragsregels ten aanzien van computeren mobiele telefoongebruik; • kiezen voor het gebruik van bepaalde media of hulpmiddelen die ten dienste staan van eigen functioneren.
Wat doen de kinderen?
Groep 7/8 Als groep 5/6 + • informatieverzameling via Internet en Kennisnet; • communiceren via E-mail en andere vormen; • schrijven/opmaken/printen van teksten; • verantwoordelijkheid en zorg voor goed computergebruik op school; • verantwoording van de tijd die je aan computergebruik besteedt; • verantwoord gebruik maken van technologische hulpmiddelen voor eigen zelfstandigheid en zelfredzaamheid; • invloed van nieuwe media op mens en maatschappij. Wat doen de kinderen?
Als groep 3/4 + Als groep 5/6 + • kunnen informatie uitwisselen en op post • kunnen omgaan met voor kinderen reageren met behulp van E-mail; geschikte beeld-, geluid- en tekstverwerkingsprogramma's; • doen een aantal dingen tegelijk (multitasking); • weten de weg op internet/kennisnet: ze kennen een aantal interessante en • loggen in op het internet en leren op het relevante websites en zoekprogramma's; www de weg te vinden; • benoemen de gevaren van het surfen op • gebruiken internet om bepaalde informatie een openbaar internet en het msn-en; te vinden; • zijn zich bewust van de gedragsregels tav • maken werkstukken met behulp van de computergebruik en handelen daarnaar; computer; • verwoorden als andere mensen de • kiezen voor het gebruik van bepaalde gedragsregels overtreden, en maken dat media voor ontspanning of informatie en kenbaar; communicatie; • zijn zich bewust dat iedereen op het • weten dat pesten op de computer niet 24
Groep 1/2
Groep 3/4 computers om.
Groep 5/6 mag; • zijn zich bewust als andere mensen de gedragsregels tav computergebruik overtreden; • herkennen de gevaren van het gebruik van openbaar internet, msn, etc; • maken gebruik van (zo nodig aangepaste) communicatie media zoals telefoon en AV-apparatuur.
Groep 7/8 internet kan plaatsen, zonder dat dat de waarheid hoeft te zijn; • denken na over en reflecteren op de voordelen en nadelen van de nieuwe media; • kunnen al samenwerkend in kleine groepen de computer gebruiken; • zijn zuinig op apparatuur, programma's en bestanden. • kennen en gebruiken hun eigen evt. aangepaste apparatuur.
Wat doet de leraar?
Wat doet de leraar?
Wat doet de leraar?
Wat doet de leraar?
•
Als groep 1/2 + • kan computerprogramma’s opstarten, uitvoeren en afsluiten; • kan zelf met een tekstverwerkingsprogramma werken; • zet kinderen aan het werk met educatieve programma’s • houdt bij welke computerprogramma’s voor jonge kinderen er op de markt zijn en bekijkt welke geschikt zijn; • gebruikt remediërende computerprogramma’s bij kinderen die dat nodig hebben; • gebruikt de computer als leerlingregistratie- en leerlingvolgsysteem; • zorgt ervoor dat kinderen zorgzaam omgaan met computers; • gaat na wat het effect is van educatieve programma’s, ze controleert wat kinderen feitelijk leren van educatieve programma’s; • laat kinderen die dat aankunnen, zelfstandig werken met computerprogramma’s; • bewaakt de tijd die kinderen aan computergebruik besteden.
Als groep 3/4 + • is op de hoogte van de mogelijkheden en ook onmogelijkheden van de nieuwe media; • praat met kinderen over gedragsregels tav computer gebruik: • creëert een open sfeer zodat er gepraat kan worden over persoonlijke ervaring van kinderen tav computergebruik; • stimuleert kinderen te praten over de gevolgen van pesten op de computer, • kent zelf de techniek van de nieuwe media en kan die toepassen; • laat kinderen zelfstandig en in kleine groepen met de nieuwe media werken; • weet welke onderwijskundige, didactische en leerpsychologische implicaties de nieuwe media met zich meebrengen; • leert kinderen zorgzaam en behoedzaam om te gaan met hardware, software en bestanden; • kent de verschillen tussen jongens en meisjes in hun omgaan met de nieuwe media; • schakelt kinderen die ervaring hebben met de nieuwe media in bij het helpen van onervaren kinderen; • zorgt voor efficiënt en effectief georganiseerd computergebruik in de klas.
Als groep 5/6 + • gaat zelf soepel en handig om met relevante soft- en hardware; • kent de voor kinderen relevante en interessante educatieve programma's; • is op de hoogte van nieuwe didactische technieken (o.a. elektronische leeromgeving, discussiegroepen); • kan een aantal voor- en nadelen noemen van multimediaal onderwijs op school op pedagogisch, leerpsychologisch en sociaal gebied; • praat met kinderen over gedragsregels tav computer gebruik: • creëert een open sfeer zodat er gepraat kan worden over persoonlijke ervaring van kinderen tav computergebruik; • stimuleert kinderen te praten over de gevolgen van pesten op de computer, • leert de kinderen uit haar groep hoe ze kunnen samenwerken achter de computer; • combineert multimediaal schools leren met multimediaal buitenschools leren; • gebruikt de nieuwe multimediale mogelijkheden effectief en efficiënt, maar ook voorzichtig en behoedzaam; • gaat bij het implementeren van nieuwe media niet overhaast te werk, maar neemt de tijd voor nieuwe ontwikkelingen.
• • • • • • • • •
zorgt ervoor dat ze zelf goed op de hoogte is van de werking van en werkwijze met een computer; gebruikt educatieve software die geschikt is voor kleuters; helpt kinderen met het leren gebruiken van muis en toetsenbord; helpt kinderen met het werken met educatieve software (starten, afsluiten, navigeren, doorklikken, etc.); zorgt ervoor dat alle kinderen tijd en gelegenheid krijgen om ervaringen met de computer op te doen; bewaakt de tijd die kinderen aan de computer besteden; zorgt voor een goede plaats voor de computer in de klas of elders in de school; organiseert de computerinzet in de klas; gaat na of ieder kind met de computer om kan gaan; bewaart digitale producten van kinderen.
25
Groep 1/2 Cluster 4: Mijn Foto op de computer De leerkracht maakt van iedere leerling een digitale foto en een plattegrond van de klas op de computer, bijvoorbeeld in een WORD document. Hij/zij kan de plattegrond aanvullen met pictogrammen van bepaalde hoeken. Onderin dat document staat een rij foto’s van alle leerlingen in de klas. Het is de bedoeling dat leerlingen in tweetallen achter een computer gaan werken en dat ze de foto’s van de leerlingen in de klas op de juiste plaats zetten, door deze foto`s te slepen met de muis. Van het tweetal, verdeelt één de foto’s over het scherm en noemt de naam van die leerling. De andere leerling controleert of het klopt.
Groep 3/4 Cluster 3: Het Toetsenbord Haal een toetsenbord van een computer en laat het zien in de klas. Vraag de leerlingen wie al wel eens met een computer heeft gewerkt. Stel vragen als: Werk je dan ook met het toetsenbord? Wat is er vreemd aan de letters van het toetsenbord? Herkennen jullie de letters? Laat de kinderen om de beurt naar voor komen en een letter intoetsen, de leerkracht laat dan (met een computerstem) horen hoe de letter klinkt. Hoe heten die letters op het toetsenbord? (hoofdletters) Wanneer gebruik je hoofdletters? Als dit vlot gaat vertel dan ook waar de spatiebalk, de entertoets en de backspace toets voor dient. Laat de kinderen nu om beurten of in tweetallen een klein stukje typen op de computer.
Groep 5/6 Cluster 3: Chatten Het klassengesprek wordt geopend met de vraag: “Wie chat er wel eens, met wie chat je dan, waar chat je over?” Als de kinderen hebben gereageerd kun je het gesprek sturen in de richting van ongewenste boodschappen en vragen. Maak aan het einde met de hele klas afspraken over gedragsregels tijdens het chatten. Denk hier aan: − het moet voor iedereen leuk blijven − pesten doen we niet − laat de ander merken wat je voelt − ga nooit in op afspraken om elkaar te ontmoeten − wat doe je als je toch gepest wordt? Zet de gemaakte regels op papier en stel de ouders ervan op de hoogte. Het gaat erom dat de kinderen zich bewust zijn dat je ook op MSN gepest kunt worden en dat je dat moet vertellen aan de leerkracht of je ouders
Groep 7/8 Cluster 4: Het (Jeugd) Journaal De leerkracht geeft de leerlingen de opdracht om jeugdjournaal te vergelijken met het `grote journaal`. Daarbij moeten ze letten op de onderwerpen die in beide journaals voorkomen en de toelichting daarbij. Ze merken dat de keuze van die onderwerpen in belangrijke mate bepaalt wat wij belangrijk vinden. Ze bekijken ook de website van het jeugdjournaal en `grote journaal` en zoeken uit welke onderwerpen in beide journaals besproken worden. De leerkracht bespreekt na afloop de vergelijking tussen beide journaals met de leerlingen.
26
THEMA 6: RUIMTELIJKE ORIENTATIE EN MOBILITEIT De school streeft ernaar dat het onderwijs zo wordt ingericht dat kinderen: • kennis en inzicht verwerven, • vaardigheden ontwikkelen • houdingen ontwikkelen, met betrekking tot:
Omschrijving: Kerndoel 6: De leerlingen leren zich in de ruimte (binnen en buiten) oriënteren en verplaatsen
Toelichting: Voor leerlingen met een visuele beperking (cluster 1) 6.1 ze zich zelfstandig te verplaatsen in bekende en onbekende ruimte en gebruiken daarbij, indien aangepaste middelen (b.v. de witte stok : taststok of herkenningsstok). 6.2 ze leren een gelopen route omschrijven inclusief het kunnen benoemen van de eigen positie in de ruimte (stand van het lichaam ten opzichte van vaste objecten). 6.3 ze leren hulp vragen (of afwijzen) in onbekende omgeving. Voor leerlingen met een lichamelijke handicap en voor langdurig zieke leerlingen (cluster 3) 6.3 ze leren hulp vragen (of afwijzen) in onbekende omgeving. 6.4 ze ontwikkelen lichaamsbesef. 6.5 ze leren zich zelfstandig verplaatsen in bekende en onbekende ruimten.
Groep 1/2 Wordt in een vervolgtraject meegenomen
Groep 3/4 Wordt in een vervolgtraject meegenomen
Groep 5/6 Wordt in een vervolgtraject meegenomen
Groep 7/8 Wordt in een vervolgtraject meegenomen
Wat doen de kinderen?
Wat doen de kinderen?
Wat doen de kinderen?
Wat doen de kinderen?
27
Groep 1/2 Wat doet de leraar?
Groep 3/4 Wat doet de leraar?
Groep 5/6 Wat doet de leraar?
Groep 7/8 Wat doet de leraar?
Groep 1/2 Cluster 4: Buiten Spelen Leerkracht zorgt er tijdens de buitenactiviteiten voor dat de leerlingen uitgedaagd worden tot bewegen. Hierbij kun je denken aan klimtoestellen en schommels, maar ook aan klein materiaal zoals: ballen, rackets, touwen, elastieken, enz. Iedere groep op school kan een buitenspeelkist met klein materiaal verzamelen/aanschaffen waar de leerlingen zelf verantwoordelijk voor zijn. Ook het begeleiden en stimuleren van activiteiten door leerkrachten zelf bevordert het spelen op het schoolplein. Zo kan er b.v. een voetbalschema worden gemaakt, waarin de groepen over de verschillende dagen van de week verdeeld zijn.
Groep 3/4 Cluster 4: Buiten Spelen Leerkracht zorgt er tijdens de buitenactiviteiten voor dat de leerlingen uitgedaagd worden tot bewegen. Hierbij kun je denken aan klimtoestellen en schommels, maar ook aan klein materiaal zoals: ballen, rackets, touwen, elastieken, enz. Iedere groep op school kan een buitenspeelkist met klein materiaal verzamelen/aanschaffen waar de leerlingen zelf verantwoordelijk voor zijn. Ook het begeleiden en stimuleren van activiteiten door leerkrachten zelf bevordert het spelen op het schoolplein. Zo kan er b.v. een voetbalschema worden gemaakt, waarin de groepen over de verschillende dagen van de week verdeeld zijn.
Groep 5/6 Cluster 4: Buiten Spelen Leerkracht zorgt er tijdens de buitenactiviteiten voor dat de leerlingen uitgedaagd worden tot bewegen. Hierbij kun je denken aan klimtoestellen en schommels, maar ook aan klein materiaal zoals: ballen, rackets, touwen, elastieken, enz. Iedere groep op school kan een buitenspeelkist met klein materiaal verzamelen/aanschaffen waar de leerlingen zelf verantwoordelijk voor zijn. Ook het begeleiden en stimuleren van activiteiten door leerkrachten zelf bevordert het spelen op het schoolplein. Zo kan er b.v. een voetbalschema worden gemaakt, waarin de groepen over de verschillende dagen van de week verdeeld zijn.
Groep 7/8 Cluster 4: Buiten Spelen Leerkracht zorgt er tijdens de buitenactiviteiten voor dat de leerlingen uitgedaagd worden tot bewegen. Hierbij kun je denken aan klimtoestellen en schommels, maar ook aan klein materiaal zoals: ballen, rackets, touwen, elastieken, enz. Iedere groep op school kan een buitenspeelkist met klein materiaal verzamelen/aanschaffen waar de leerlingen zelf verantwoordelijk voor zijn. Ook het begeleiden en stimuleren van activiteiten door leerkrachten zelf bevordert het spelen op het schoolplein. Zo kan er b.v. een voetbalschema worden gemaakt, waarin de groepen over de verschillende dagen van de week verdeeld zijn.
28
THEMA 7: PRAKTISCHE REDZAAMHEID De school streeft ernaar dat het onderwijs zo wordt ingericht dat kinderen: • kennis en inzicht verwerven, • vaardigheden ontwikkelen, • houdingen ontwikkelen, met betrekking tot: Omschrijving: Kerndoel 7: De leerlingen leren hun dagelijkse activiteiten en behoeften zoveel mogelijk zelfstandig realiseren.
Groep 1/2 • persoonlijke verzorging: haar, kleding, lichaam; • eten en drinken; • gebruik van ruimtes en voorzieningen; • ziek zijn/beter worden; • ondersteuning en hulp.
Wat doen de kinderen? • • • • • • • • • • • • •
kleden zich met hulp of gedeeltelijk zelf aan of uit; herkennen deelhandelingen van het aan- en uitkleden; wassen zich met hulp of gedeeltelijk zelf; drogen zich af met hulp of doen het gedeeltelijk zelf; eten in de mond stoppen met de handen; drinken zelf uit een tuitbeker, of met hulp uit een gewone beker; geven aan wanneer toiletgang nodig is; kennen de verschillende ruimtes en voorzieningen; weten hoe toegankelijk deze ruimtes en voorzieningen zijn; herkennen de personen in de schoolomgeving die hulp kunnen bieden, zoals: leerkracht, logopedist, arts, therapeut; geven aan wanneer zij zich ziek voelen; beseffen dat medicijnen en dokters nodig zijn om je beter te maken; geven aan als hulp en ondersteuning nodig is.
Toelichting: 7.1 ze leren zelfverzorging en praktische redzaamheid op het gebied van algemeen dagelijkse levenshandelingen (ADL). 7.2 ze leren zichzelf te verzorgen.
Groep 3/4
Als groep 1/2+
•
persoonlijke verzorging: tanden poetsen, toilet hygiëne, neus snuiten; • zelfstandig eten en drinken; • zelfstandig gebruik van ruimtes en voorzieningen; • verantwoorde omgang met kleding en spullen; • medicijngebruik; • functie van hulpverleners. Wat doen de kinderen?
Groep 5/6 Als groep 3/4+ Verdere informatie over gezond en redzaam gedrag zal waarschijnlijk ondergebracht worden bij `Oriëntatie op mens en wereld`.
Groep 7/8 Als groep 5/6+ Verdere informatie over gezond en redzaam gedrag zal waarschijnlijk ondergebracht worden bij `Oriëntatie op mens en wereld`.
Wat doen de kinderen?
Wat doen de kinderen?
Als groep 1/2+ • kleden zich zelfstandig aan en uit; • wassen en drogen zich zelfstandig af; • voeren zelf hygiënische lichaamsverzorging uit; • poetsen hun tanden zelfstandig; • snuiten zelf hun neus, indien nodig; • dragen zorg voor kleren en spullen; • eten zelfstandig; • hanteren van bestek; • drinken zelfstandig; • pakken zelf een beker en ruimen die na gebruik weer op; • hanteren gebruiksregels voor verschillende ruimtes; • vertellen wanneer je en hoe je medicijnen gebruikt; • vertellen over ervaringen van het bezoek aan ziekenhuis, dokters, specialisten; • kennen de personen en hun functies van hulpverleners in de school; • vragen om hulp en ondersteuning als dat 29
Groep 1/2
Groep 3/4
Groep 5/6
Groep 7/8
Wat doet de leraar?
Wat doet de leraar?
Groep 5/6
Groep 7/8
nodig is. Wat doet de leraar?
Wat doet de leraar?
•
Als groep 1/2+ • geeft kinderen, alleen of in kleine groepen, de gelegenheid praktische redzaamheidvaardigheden uit te voeren;
• •
geeft praktische opdrachten waar kinderen de verschillende redzaamheidvaardigheden kunnen oefenen; oefent met de kinderen waar de verschillende ruimtes zijn en waarvoor je dit kunt gebruikten; stimuleert de kinderen hulp en ondersteuning aan te geven als dat nodig is.
Groep 1/2 Cluster 3: De School Kennen Neem de kinderen mee op een kennismakingsronde door de school, aan het begin van het nieuwe jaar. Bezoek tijdens deze ronde belangrijke plaatsen als: aula/ gezamenlijke ruimte voor lunch/ vieringen e.d., gymzaal/ speellokaal, kamers van de verschillende therapeuten, het speelterrein waarbij duidelijk aangegeven wordt waar je mag komen en waar niet en de plaats waar het buitenspelmateriaal ligt. Vraag de kinderen bij iedere ruimte waar die voor dient en wat eventuele regels kunnen zijn, maar ook welke persoon er bij die ruimte hoort. Terug in de klas kun je een spel spelen met gemaakte foto’s van de ruimtes en de personen. Probeer met elkaar de juiste ruimte bij de juiste personen te vinden en als het lukt ook waar die ruimte voor dient. Het gaat erom dat de kinderen de school leren kennen en weten bij wie ze moeten zijn als er iets is.
• •
zorgt ervoor dat ieder kind de hulpverleners goed kent; leert kinderen hoe ze iemand anders om hulp kunnen vragen.
Groep 3/4 Cluster 4: De Tandartspraktijk De leerkracht gaat samen met de leerlingen een tandartspraktijk inrichten. De leerlingen mogen ideeën uitspreken over wat de meest geschikte plek is voor de behandel kamer en hoe kasten, stoelen en tafel gesitueerd dienen te worden. Naast de behandelkamer moet er ook een wachtkamer komen. Leerlingen komen ook met ideeën voor handschoenen, spuitjes, gipsen gebitten en spiegels. De volgende dagen stromen de spullen binnen, zelfs een röntgenfoto van het gebit van de moeder van één van de leerlingen. Een collega heeft een doos geregeld bij de GGD met geweldige materialen, zoals een echte tandartsjas, een haakje en spiegeltje, mondkapjes en een groot poetsgebit om mee te oefenen. Gedurende het project is de tandartspraktijk een geliefde plaats voor de leerlingen om te spelen en hebben ze tenslotte allemaal geleerd zelfstandig hun tanden te poetsen.
30