COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN
Brussel, 18.05.2000 COM(2000) 264 definitief
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD , HET EUROPEES PARLEMENT EN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE
Het integreren van milieu en duurzame ontwikkeling in het beleid inzake economische samenwerking en ontwikkelingssamenwerking
Elementen van een alomvattende strategie
Inhoudsopgave 1.
Samenvatting ............................................................................................................... 4
2.
Achtergrond................................................................................................................. 5
3.
Beleidssamenhang bij het bevorderen van duurzame ontwikkeling............................... 6
4.
Uitdagingen en mogelijkheden voor milieu-integratie .................................................. 7 4.1.
Duurzame economische en sociale ontwikkeling .................................................... 7
4.2.
Integratie in de wereldeconomie en ontwikkeling van de particuliere sector ........... 9
4.2.1.
Handel ........................................................................................................ 10
4.2.2.
Ontwikkeling van de particuliere sector ...................................................... 11
4.2.3.
Internationale investeringen ........................................................................ 12
4.3.
Armoedebestrijding.............................................................................................. 12
5. verplichtingen die uit multilaterale milieuovereenkomsten en -processen voortvloeien ......................................................................................................................... 13 6.
7.
8.
Integratie van milieuoverwegingen in de programmerings- en projectcyclus .............. 14 6.1.
Toewijzing van financiële middelen aan milieuprogramma’s................................ 14
6.2.
Land- en regiospecifieke strategieën en programmering ....................................... 16
6.3.
Programma- en projectcyclus ............................................................................... 18
Bevorderen en evalueren van het integratieproces ...................................................... 19 7.1.
Personele middelen .............................................................................................. 19
7.2.
Interne capaciteitsvergroting, opleiding en kennisuitwisseling .............................. 20
7.3.
Evalueren van prestaties op het vlak van milieu-integratie.................................... 21
Conclusies.................................................................................................................. 22
2
AFKORTINGEN EN ACRONIEMEN ................................................................................. 24 BIJLAGE I:
WETTEKSTEN BETREFFENDE INTEGRATIE VAN MILIEU EN DUURZAME ONTWIKKELING IN COMMUNAUTAIR BELEID INZAKE ECONOMISCHE SAMENWERKING EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING............................................ 26
BIJLAGE II: INTEGRATIE
VAN MILIEUOVERWEGINGEN IN GESELECTEERDE BELEIDSDOCUMENTEN AANGAANDE COMMUNAUTAIRE ECONOMISCHE SAMENWERKING EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING SINDS 1992 ......................... 28
BIJLAGE III:
DEELNAME VAN DE GEMEENSCHAP AAN MULTILATERALE MILIEUOVEREENKOMSTEN EN -PROCESSEN ............................................................. 32
BIJLAGE IV: REGIONALE UITSPLITSING VAN FINANCIERING NAAR VERSCHILLENDE MILIEUTHEMA’S EN DE BELANGRIJKSTE FINANCIERINGSINSTRUMENTEN VAN EG, EIB EN EBWO VOOR DERDE LANDEN ................................................................... 38 BIJLAGE V: WERKPAKKET VAN KERNINDICATOREN VAN OESO- COMMISSIE VOOR ONTWIKKELINGSBIJSTAND ..................................................................................... 42 BIJLAGE VI: REEKS INTERNE PRESTATIE-INDICATOREN .............................................. 46
3
1.
SAMENVATTING Naar aanleiding van de toezeggingen die in juni 1998 tijdens de Europese Raad te Cardiff zijn gedaan, worden in dit document de elementen beschreven van een strategie die ervoor moet zorgen dat het natuurlijk milieu een hoofdonderdeel wordt van de steun van de Europese Unie aan de ontwikkelingslanden. De ontwikkelingslanden hebben zelf de hoofdverantwoordelijkheid voor de signalering en behandeling van milieukwesties en voor de integratie van milieuoverwegingen in hun beleid. De EU-programma’s voor economische samenwerking en ontwikkelingssamenwerking dienen de inspanningen van ontwikkelingslanden om hun eigen milieu en het gemeenschappelijke mondiale milieu te beschermen, te ondersteunen. Voor het bereiken van dit doel moet bijzondere aandacht worden besteed aan het versterken van de institutionele en bestuurlijke capaciteit van landen om op effectieve wijze zorg te dragen voor het milieu. Zij moeten in staat zijn om de noodzakelijke regelgeving op te stellen en in te voeren en om toe te zien op de naleving ervan. Het is van essentieel belang dat in de ontwikkelingen in de publieke en private sector de zorg voor het milieu tot uitdrukking komt. Alle communautaire beleidsplannen dienen met betrekking tot derde landen coherent te zijn en de effecten, inclusief milieueffecten, van het Gemeenschapsbeleid voor ontwikkelingslanden, moeten worden geanalyseerd. Bij de inspanningen van de EU om ontwikkelingslanden bij hun integratie in de wereldeconomie te helpen, dient ook het engagement tot uitdrukking te komen voor een ontwikkeling die uit milieuoogpunt duurzaam is, in het bijzonder in de context van de volgende ronde van de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Zowel de EU als de ontwikkelingslanden zijn, in een ruimer verband, partij bij een breed scala van internationale milieuovereenkomsten en -processen. De Gemeenschap dient de ontwikkelingslanden te helpen om ten volle deel te nemen aan de desbetreffende onderhandelingen en om geëigende beleidsplannen en -maatregelen uit te werken die hen in staat stellen om uitvoering te geven aan de overeenkomsten die zij aangaan. De Commissie legt bijzondere nadruk op de belangrijke VN-verdragen over klimaatverandering, biodiversiteit en woestijnvorming en de rol die ontwikkelingslanden kunnen spelen in deze mondiale milieukwesties. De communautaire financiële steun die specifiek voor milieumaatregelen is bedoeld, is vrij bescheiden in verhouding tot de totale communautaire hulp. De belangrijkste uitdaging is de ‘mainstreaming’, de horizontale integratie, van het milieu. Vandaar dat de integratie van milieuoverwegingen in besluiten over de aanwending van communautaire hulp en in de programmerings- en projectcyclus, moet worden voortgezet en versterkt. Van bijzonder belang zijn de herziene richtsnoeren voor de integratie van milieuoverwegingen. Het personeel van de Commissie moet zorgen voor de ‘mainstreaming’ van de beoordeling van projecten en programma's. De langetermijndoelstelling is echter om de partnerlanden in staat te stellen hun verantwoordelijkheid met betrekking tot milieubescherming op zich te nemen.
4
Het is voortdurend nodig om via ingebouwde indicatoren en regelmatige evaluaties de milieueffecten van Gemeenschapshulp te beoordelen. 2.
ACHTERGROND Er is sprake van een duurzame ontwikkeling wanneer deze ontwikkeling in economisch opzicht efficiënt is, in politiek opzicht democratisch en pluralistisch, in sociaal opzicht rechtvaardig en uit milieuoogpunt gezond. Het Verdrag van Amsterdam voorziet in de fundamentele verplichting dat in het Gemeenschapsbeleid eisen met betrekking tot milieubescherming worden geïntegreerd. Bevordering van duurzame ontwikkeling is ook een centrale doelstelling van de ontwikkelingssamenwerking van de Gemeenschap1. Dit komt zowel tot uitdrukking in de Overeenkomst van Lomé als in voorschriften met betrekking tot de samenwerking met verschillende groepen van ontwikkelingslanden (zie bijlage 1). Tevens is op internationaal niveau, in het kader van de strategie van de OESO-Commissie voor Ontwikkelingsbijstand (DAC) ‘Shaping the 21st Century’, overeengekomen om te werken aan een ombuiging van negatieve milieutrends vóór 2015. Op EU-niveau sprak de Europese Raad te Cardiff zich in juni 1998 krachtig uit voor de integratie van milieu en duurzame ontwikkeling in het Gemeenschapsbeleid en werden alle terzake bevoegde Raden van Ministers uitgenodigd om hun eigen integratiestrategieën te formuleren. In december 1998 vroeg de Europese Raad te Wenen de Raad Ontwikkeling en de andere Raden van Ministers om dit project verder uit te werken. Als voorbereiding op de laatste vergadering van de Raad Ontwikkeling, in mei 1999, stelde de Commissie een informatiedocument op: vorderingen met de integratie van duurzame ontwikkeling in de economische en ontwikkelingssamenwerking van de EG, met bijzondere aandacht voor het milieu. Op basis van een eerdere evaluatie2 werden in dit document terreinen genoemd die in aanmerking komen voor verbetering. Het document diende als basis voor de conclusies van de Raad, waarin de Commissie wordt opgeroepen ... om, in samenwerking met de lidstaten, elementen van een veelomvattende strategie voor te bereiden, waaronder een tijdschema voor aanvullende maatregelen, een analyse van de beschikbare middelen en een reeks van indicatoren voor de Raad Ontwikkeling in november 1999”. De ontwikkelingslanden hebben de hoofdverantwoordelijkheid voor de signalering en behandeling van milieukwesties die voor hen van belang zijn en voor de integratie van milieuoverwegingen in hun beleid. Alle landen hebben op de bijzondere zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in 1997 ('Rio plus 5') verklaard dat zij zich zullen inzetten om vóór 2002 nationale strategieën voor duurzame ontwikkeling voor te bereiden. De economische samenwerking en ontwikkelingssamenwerking van de Gemeenschap dient de inspanningen van ontwikkelingslanden om hun eigen milieu en het gemeenschappelijke mondiale
1 2
Artikel 177 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Environmental Resources Management (ERM). Evaluation of the Environmental Performance of EC Programmes in Developing Countries. Brussel, 1997.
5
milieu te beschermen, te ondersteunen. De EG moet met de partnerlanden samenwerken via een intensievere dialoog over milieukwesties. 3.
BELEIDSSAMENHANG BIJ HET BEVORDEREN VAN DUURZAME ONTWIKKELING3 Voor het systematisch bevorderen van duurzame ontwikkeling moet worden gezorgd voor samenhang tussen beleid inzake economische samenwerking en ontwikkelingssamenwerking en ander EU- en EG-beleid. Dit geldt met name voor beleid inzake handel, industrie, landbouw en visserij alsook voor ander beleid, zoals het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, het beleid betreffende migratie, economische en monetaire zaken, bescherming en voorlichting van de consument, onderzoek, technologische ontwikkeling en milieu. Milieuoverwegingen spelen tevens een rol in het concept "Samenhang van noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling". De diensten van de Commissie bestuderen momenteel welke implicaties dit concept voor het beleid zal hebben. Tot dusver zijn de samenhang van het EU- en EG-beleid en de effecten op ontwikkelingslanden niet systematisch geanalyseerd. Deze kwestie moet door de Raad en het Europees Parlement verder worden besproken en er moeten richtsnoeren worden gegeven voor de aanpak ervan. Ook een bespreking van deze kwestie door terzake bevoegde Raden van Ministers zou kunnen worden overwogen. De milieueffecten van een beleidsplan zijn in elk ontwikkelingsland verschillend en laten zich daarom moeilijk voorspellen. Voor sommige ontwikkelingslanden zijn studies uitgevoerd naar de milieueffecten van handelsbeleid.4 Ofschoon dergelijke studies vaak gemengde resultaten opleveren, zijn zij uitermate belangrijk, omdat op basis daarvan beter doordachte keuzes met betrekking tot beleidsopzet en beleidsuitvoering kunnen worden gemaakt. Zij kunnen ook worden gebruikt voor het ontwerpen van land- of regiospecifieke programma’s en -projecten voor het neutraliseren van eventuele negatieve effecten die zijn geïdentificeerd. Vandaar dat dergelijke studies moeten worden voortgezet, met name om de economische implicaties van milieuvraagstukken in kaart te brengen. Het EG-Verdrag verlangt van de Gemeenschap dat deze bij beleid waarvan verwacht kan worden dat het voor ontwikkelingslanden gevolgen zal hebben, rekening houdt met de doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking5. Vandaar dat bij de behandeling van voorstellen van de Commissie aan de Raad en het Parlement systematisch met dergelijke overwegingen rekening moet worden gehouden, met name bij voorstellen op bovengenoemde beleidsterreinen. Wat het Gemeenschapsbeleid inzake economische samenwerking en
3
4
5
Voor dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van een non-paper van de Commissie over beleidssamenhang dat in mei 1999 aan de Ontwikkelingsraad is gepresenteerd. In zijn resolutie van juni 1997 verzoekt de Raad de Commissie regelmatig verslag uit te brengen over de vorderingen die met het vergroten van de samenhang tussen beleidsplannen worden gemaakt, met inbegrip van eventuele procedurele afspraken. The environmental and socio-economic impact of sugar cane and banana production in Colombia’, 1996. ‘EU trade policy, the Lomé Convention, the horticultural sector and the environment Kenya’, 1996. ‘Development co-operation objectives and the beef protocol: Economic analysis of the case of Botswana’, 1996. Brewster, Dwarika, Pemberton, 'EC trade policy. The Lomé Convention and the third world environment: a study of the economic environment linkages through trade in the Windward Islands, Trinidad and Tobago’, 1997. Artikel 178 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
6
ontwikkelingssamenwerking betreft, wordt verwacht dat de nieuwe structuur van de Commissie aanvullende mogelijkheden zal bieden om tot een grotere samenhang in beleid te komen. Ontwikkelingslanden dienen meer in de gelegenheid te worden gesteld om hun opvattingen over de samenhang van het Gemeenschapsbeleid te geven. Zo bepaalt de Overeenkomst van Lomé bijvoorbeeld dat wanneer de Gemeenschap een maatregel overweegt die van invloed kan zijn op de belangen van de ACS-Staten, zij deze daarvan tijdig in kennis dient te stellen. Zo nodig kan ook op initiatief van de ACSStaten een verzoek om inlichtingen worden ingediend.6 Overwogen moet worden om deze procedure vaker toe te passen en soortgelijke procedures ook in de overeenkomsten met andere groepen ontwikkelingslanden op te nemen. Diverse fora zouden ook gebruikt moeten worden om beleidssamenhang met belangrijke groepen van de ontwikkelingslanden te bespreken. Een belangrijke gelegenheid voor het verbeteren van de algehele samenhang in het EU-beleid met betrekking tot milieu en duurzame ontwikkeling wordt geboden door het proces dat momenteel gaande is waarbij de verschillende Raden van Ministers strategieën voor milieu-integratie opstellen. Overeenkomstig het EG-Verdrag moet bij het algemene integratieproces (bijvoorbeeld tijdens de Top van Helsinki en in het bijzonder bij de uitvoering van de verschillende sectorstrategieën) rekening worden gehouden met mogelijke gevolgen van deze strategieën voor ontwikkelingslanden. 4.
UITDAGINGEN EN MOGELIJKHEDEN VOOR MILIEU-INTEGRATIE De drie belangrijkste ontwikkelingsdoelstellingen die uit het Verdrag van Amsterdam voortvloeien, bieden uitdagingen voor de integratie van het milieu in economische samenwerking en ontwikkelingssamenwerking.
4.1.
Duurzame economische en sociale ontwikkeling Duurzame economische ontwikkeling op de lange termijn is verenigbaar met een ontwikkeling die uit milieuoogpunt duurzaam is. Voor het verwezenlijken hiervan moet bij het formuleren van economisch en sociaal beleid systematisch rekening worden gehouden met een uit milieuoogpunt duurzame ontwikkeling. Veel landen maken voor het tot stand brengen van een langdurige economische ontwikkeling gebruik van drastische maatregelen in de vorm van structurele aanpassingen. Deze structurele aanpassingen en sectoriële beleidsplannen kunnen zowel positieve als negatieve milieueffecten hebben, via veranderingen in de relatieve prijzen met daaruit voortvloeiende substitutie-effecten en veranderingen in de productie en via veranderingen in het regelgevend en institutioneel kader. Of de milieueffecten van structurele aanpassingen positief of negatief zijn, hangt vaak af van de economische situatie vóór de start van het aanpassingsprogramma en van de mate waarin mitigerende maatregelen zijn en worden genomen, om ongewenste effecten op te vangen.
6
Artikel 12 van Lomé IV.
7
Potentiële negatieve milieueffecten van structurele aanpassingen zijn: • een hoger verbruik van hernieuwbare en niet-hernieuwbare hulpbronnen door een grotere economische activiteit, wat vergezeld kan gaan van een toename van vervuiling en afval en onduurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen; • meer exploitatie van natuurlijke hulpbronnen als gevolg van liberalisering, met het gevaar van aantasting van het milieu7; • aantasting van het institutioneel kader door besnoeiingen op de begroting, waarmee de vaak al beperkte middelen voor milieumonitoring, wetshandhaving, bewustmaking en voorlichting van het publiek nog verder worden verminderd. Het is voortdurend nodig om milieuvraagstukken in structureel aanpassingsbeleid te integreren, teneinde duurzame economische groei tot stand te brengen zonder het milieu aan te tasten. In de voorbereidende studies dient zorgvuldig te worden beoordeeld wat de risico’s en kansen van elk voorgesteld programma met betrekking tot het milieu zijn. Een dergelijke beoordeling kan ook aanwijzingen geven voor de wijze waarop de algemene strategie moet worden aangepast om het milieubeleid effectiever en kostenefficiënter te maken. Bovendien bieden evaluatie van de overheidsuitgaven en hervorming van de overheidssector goede mogelijkheden voor het versterken van de overheidstaken op het gebied van milieuregelgeving. Het voorbereiden van dergelijke beoordelingen voor structurele aanpassingsprogramma’s zal onderdeel uitmaken van proefactiviteiten. Ofschoon ook ander communautair beleid inzake ontwikkelingssamenwerking bijzonder relevant is voor de duurzame ontwikkeling van ontwikkelingslanden, varieert de mate waarin milieuoverwegingen kunnen worden geïntegreerd. Bij een deel van dit beleid wordt ten aanzien van duurzame ontwikkeling al een volledig geïntegreerde aanpak gehanteerd en in de meeste beleidsplannen wordt gewezen op het belang van de integratie van milieuoverwegingen voor het opzetten en de uitvoering van activiteiten (bijlage II). Op sommige beleidsterreinen zijn sectoriële richtsnoeren geformuleerd en strategische studies betreffende milieu en duurzame ontwikkeling uitgevoerd om als leidraad bij de uitvoering van beleid dienst te doen. In veel gevallen had de analyse van milieuoverwegingen echter systematischer kunnen zijn en meer in de beleidsaanbevelingen tot uitdrukking kunnen komen, vooral waar het gaat om beleid dat een indirecte relatie met het milieu heeft. Een betrouwbaarder analyse zou als basis kunnen dienen voor aanbevelingen voor een betere integratie van milieuaspecten en zou leemten in het beleidskader zichtbaar maken. Daarom zal in de uitvoerige evaluatie van de milieuprestatie van de communautaire samenwerkingsprogramma’s, waarmee in 2000 zal worden begonnen, een diepgaande beleidsanalyse worden opgenomen. Daarnaast dienen binnen de Gemeenschap diepgaander besprekingen te worden gestart over de integratie van milieuaspecten in sectorspecifiek samenwerkingsbeleid, waarbij rekening zou moeten worden gehouden met de ervaringen van de EU-lidstaten. De
7
Veel Afrikaanse landen hebben toegestaan dat de houtwinningsactiviteiten in tropische regenwouden toenamen om hun exportopbrengsten te verhogen. Deregulering in de mijnbouw heeft geleid tot een toename van de kleinschalige mijnbouw, bijvoorbeeld in Burkina Faso, Tanzania en Zimbabwe, met negatieve milieueffecten (vervuiling met kwik, erosie van rivieroevers, gezondheidsrisico's vanwege beperkte veiligheidsmaatregelen op de arbeidsplaats).
8
nadruk zal worden gelegd op sectorbrede hervormingsprogramma’s, die een goede gelegenheid bieden om milieuvraagstukken te integreren in de verschillende economische en sociale sectoren in de partnerlanden. In veel gevallen moeten de gevolgen en kosten van de achteruitgang van het milieu worden gedragen door toekomstige generaties of door achtergestelde groepen in de samenleving. Regeringen hebben een speciale verantwoordelijkheid om te zorgen voor een duurzaam beheer van het milieu en de rechtvaardige verdeling van de kosten en baten van maatregelen voor milieubescherming. Het langetermijnsucces is afhankelijk van de inspanningen van de ontwikkelingslanden, particuliere investeringen en een efficiëntere prijsstelling en kostendekking (met de nadruk op het beginsel dat de vervuiler betaalt). Ontwikkelingssamenwerking dient het ondersteunen van langetermijnmaatregelen te omvatten, waarmee:
4.2.
(1)
activeringsmaatregelen worden bevorderd voor en de milieubeheerscapaciteit wordt versterkt van zowel de openbare als de particuliere sector in ontwikkelingslanden;
(2)
zowel een aanpak op basis van regelgeving als een marktgerichte aanpak wordt bevorderd ten aanzien van het beheer van natuurlijke hulpbronnen en milieubescherming, bijvoorbeeld via belastingheffing, convenanten en de geleidelijke stopzetting van schadelijke subsidies;
(3)
milieubewustzijn en -opleiding worden bevorderd, en netwerken van organisaties uit de EU en ontwikkelingslanden worden ontwikkeld ten behoeve van onderzoek en technologische ontwikkeling op milieugebied alsmede andere gezamenlijke onderzoeksactiviteiten.
Integratie in de wereldeconomie8 en ontwikkeling van de particuliere sector De ontwikkelingslanden kunnen in de wereldeconomie worden geïntegreerd via handel en regionale economische integratie, hetgeen wordt bevorderd door ontwikkeling van de particuliere sector en binnen- en buitenlandse investeringen. Handel en milieu moeten in dit opzicht een wederzijds ondersteunende rol spelen. De Gemeenschap kan een bijdrage leveren door te streven naar het tot stand brengen van eerlijke voorwaarden voor productie en concurrentie op de mondiale markten en handel en milieurisico´s met elkaar in evenwicht te brengen. De Gemeenschap heeft bevestigd dat men zich bij onderhandelingen op dit gebied volledig rekenschap dient te geven van de behoeften van ontwikkelingslanden en de doelstelling van duurzame ontwikkeling.
8
Artikel 177 van het EG-Verdrag bepaalt dat het communautair beleid inzake ontwikkelingssamenwerking "de harmonische en geleidelijke integratie van ontwikkelingslanden in de wereldeconomie" dient te bevorderen.
9
4.2.1.
Handel De Gemeenschap streeft ernaar om in de volgende ronde van de Wereldhandelsorganisatie (WTO)9 een handels- en milieucomponent op te nemen, met als doelstelling duidelijkheid te verschaffen over de volgende relaties: (1)
de juridische relatie tussen WTO-regels en handelsmaatregelen die worden genomen op grond van multilaterale milieuovereenkomsten (MMO's). Er dient naar consensus te worden gestreefd over de inpassing van deze maatregelen binnen de WTO-regels en over het type multilaterale overeenkomsten dat wordt beschouwd als MMO;
(2)
de relatie tussen WTO-regels en eisen inzake niet-productgerelateerde verwerkings- en productiemethoden en in het bijzonder over de verenigbaarheid van WTO-regels met regelingen inzake milieukeuren;
(3)
de relatie tussen multilaterale handelsregels en de belangrijkste milieubeginselen, met name het voorzorgsbeginsel. Het is noodzakelijk dat het recht van WTO-leden gehandhaafd blijft om voorzorgsmaatregelen te treffen om de gezondheid, de veiligheid en het milieu te beschermen en tegelijkertijd ongerechtvaardigde of buitensporige beperkingen te vermijden.
Aan het einde van de ronde zou men het erover eens moeten worden dat, met inachtneming van de noodzakelijke waarborgen, de WTO-regels ruimte bieden voor het hanteren van marktgerichte, niet-discriminerende, niet-protectionistische instrumenten om milieudoelstellingen te verwezenlijken en het de consumenten mogelijk te maken weloverwogen keuzes te maken. Deze doelstellingen moeten worden nagestreefd zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de Europese handelsbelangen en milieuwetgeving of aan de rechtmatige belangen van ontwikkelingslanden. Om zich voor te bereiden op de onderhandelingen, is de EG begonnen met een milieu- en duurzaamheidsevaluatie van de ronde en hebben andere WTO-leden het voornemen geuit om een soortgelijk onderzoek te doen. Een andere met handel en milieu verband houdende kwestie die voor veel ontwikkelingslanden van belang is, zijn de handelsgerelateerde intellectuele eigendomsrechten (Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom: TRIPS). Men dient rekening te houden met de relatie tussen de TRIPSovereenkomst van de WTO en de bepalingen in het Verdrag inzake biologische diversiteit van de Verenigde Naties die te maken hebben met intellectueleeigendomsrechten. De Commissie zal zich in het actieplan inzake biodiversiteit dat momenteel wordt voorbereid, bezighouden met de vraag hoe kan worden bijgedragen aan het versterken van de capaciteit van ontwikkelingslanden om vast te stellen welke legitieme rechten voor hen voortvloeien uit de bepalingen van het Verdrag inzake biodiversiteit en hoe deze rechten kunnen worden nagestreefd (zie ook hoofdstuk 5).
9
De doelstellingen van de Gemeenschap voor de volgende WTO-ronde worden uitvoerig behandeld in de mededeling van de Commissie van juli 1999 betreffende de nieuwe WTO-ronde: “Benadering van de WTO-millenniumronde door de EU”, die tevens een uitgebreidere bespreking bevat van de algemene rol en behoeften van ontwikkelingslanden. Soortgelijke kwesties worden behandeld in de mededeling van de Commissie (COM(96) 54 def.) over handel en milieu.
10
De met de handel verband houdende doelstellingen van het communautaire samenwerkingsbeleid worden nagestreefd via formele handelsregelingen met samenwerkingspartners, zoals in de Overeenkomst van Lomé, en via programma's voor handelsbevordering. Een concreet voorbeeld van de integratie van milieuoverwegingen in handelsregelingen is Protocol 10 bij Lomé IV. Dit is de eerste formele overeenkomst op internationaal niveau waarin de noodzaak wordt erkend van boscertificatiesystemen voor de handel in tropisch hout op basis van internationaal geharmoniseerde criteria en indicatoren. Voorts voorziet het Stelsel van Algemene Preferenties (SAP) in de mogelijkheid om landen die minimumnormen op sociaal en milieugebied naleven, een extra voorkeursbehandeling te geven. Men dient de mogelijkheden in kaart te brengen om vaker gebruik te maken van deze regeling, die volledig in overeenstemming is met de WTO-regels10. Men moet het nodige doen ter voorkoming van negatieve effecten op de relatieve preferenties voor handelspartners waarin de SAP-regeling, alsmede Lomé en andere regionale overeenkomsten voorzien. Dit is één van de elementen waarmee rekening moet worden gehouden bij de onderhandelingen, om onaanvaardbare margevermindering van preferenties in hoofdsectoren van ontwikkelingslanden te vermijden. Een gevolg van de onderhandelingen zou de noodzaak kunnen zijn om de huidige SAP-preferenties uit te breiden, met inbegrip van de preferenties uit hoofde van de onderdelen die op milieu- en sociale stimulering betrekking hebben. Bij initiatieven op het gebied van tarieven in de volgende WTO-ronde moet rekening worden gehouden met de specifieke verlangens van de minst ontwikkelde landen. De Gemeenschap heeft voorgesteld dat alle ontwikkelde landen zich er van meet af aan toe verplichten om, uiterlijk aan het einde van de ronde, te bereiken dat voor in principe alle producten uit de minst ontwikkelde landen toegang tegen nulrecht geldt. 4.2.2.
Ontwikkeling van de particuliere sector De toenemende mondialisering en de noodzaak voor ontwikkelingslanden om hun concurrentievermogen te verbeteren, vergroot de noodzaak van ontwikkeling van de particuliere sector. Daarvoor is een stabiel macro-economisch kader nodig, alsook een goed functionerend kader van beleidsplannen en instellingen, waaronder die welke moet zorgen voor de bescherming van het milieu en het duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Tegen deze achtergrond is het ondersteunen van de ontwikkeling van de particuliere sector een cruciaal aspect van het EU-beleid voor ontwikkelingssamenwerking. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de integratie van milieuoverwegingen in activiteiten van particuliere ondernemingen. Dit zou onder meer het bevorderen van milieubeheersystemen, het uitvoeren van milieuaudits en opstellen van milieurapporten, en de inachtneming van internationale gedragscodes kunnen omvatten. Privatisering van milieudiensten, zoals afvalbeheer, afvalverwerking (sanitatie) en afvalwaterzuivering, zou de efficiëntie op economisch en milieugebied eveneens kunnen vergroten.
10
Verordeningen (EG) nr. 3281/94 en 1256/96 en de mededeling van de Commissie betreffende 'Speciale stimuleringsregelingen ter bescherming van de rechten van werknemers en van het milieu', oktober 1997. (COM(97)534/4).
11
4.2.3.
Internationale investeringen Internationaal opererende bedrijven hebben ervaring met de invoering en implementatie van milieubeheersystemen en schonere productiemethoden en technologie. In EG-beleidsplannen op het gebied van industriële en economische samenwerking dient de rol van internationale bedrijven in dit opzicht te worden bevorderd alsmede de verspreiding van goede werkmethoden. Wat internationale investeringen betreft, hebben ontwikkelingslanden traditioneel meestal de rol van gastlanden gespeeld. De investeringsstromen tussen ontwikkelingslanden zijn toegenomen maar zijn nog steeds relatief bescheiden en ongelijk verdeeld. Het is nodig om een multilateraal kader van regels met betrekking tot internationale investeringen vast te stellen, waarin de kwesties van de toegang tot investeringsmogelijkheden, non-discriminatie en de bescherming van investeringen aan de orde komen. Teneinde duurzame ontwikkeling te bevorderen, dient het kader van regels de mogelijkheid open te laten voor gastlanden om, op een transparante en niet-disciminerende wijze, de activiteit van investeerders, zowel buitenlandse als binnenlandse, op hun respectievelijke grondgebied te reguleren en een stabiel ondernemingsklimaat na te streven. Dit is met name voor ontwikkelingslanden van belang. In dit opzicht zijn traditionele bepalingen inzake speciale en gedifferentieerde behandeling, zoals vrijstellingen en uitzonderingen of langere overgangsperioden, voor ontwikkelingslanden wellicht niet meer toereikend. Veeleer zouden milieu en duurzame ontwikkeling in de regelgeving moeten worden geïntegreerd, zodat deze door alle landen kunnen worden ingevoerd en toegepast.
4.3.
Armoedebestrijding11 Samen met andere donors neemt de Commissie actief deel aan twee belangrijke initiatieven voor de systematische verkenning van de zeer complexe relatie tussen armoede en milieu. In 1998 is door het UNDP en de Commissie een initiatief voor armoedebestrijding en milieuverbetering gelanceerd. Ter ondersteuning van dit initiatief werden de sectorstudies aan een beoordeling onderworpen. Blijkens deze beoordeling zijn er tal van veelbelovende beleidsstrategieën die armoedebestrijding bevorderen door verbetering van het milieu of omgekeerd.12 De resultaten van deze beoordeling hebben tevens bijgedragen tot meer inzicht in beleidsmaatregelen die tot ongewenste resultaten na afweging tussen armoedebestrijding en milieuverbetering kunnen leiden. De lessen die uit deze systematische screening werden getrokken, werden in september 1999 besproken door een forum van ministers, dat gezamenlijk werd voorgezeten door de Commissie en het UNDP. Dit forum zal zijn besprekingen en uitwisseling van ervaringen voortzetten, zodat de resultaten daarvan kunnen worden verwerkt in het lopende samenwerkingsprogramma, tijdens de jaarlijkse vergadering van de Commissie voor duurzame ontwikkeling van de VN en bij gebeurtenissen die verband houden met de belangrijke VN-conferenties.
11
12
Artikel 177 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap noemt armoedebestrijding als een van de drie hoofddoelstellingen van het Gemeenschapsbeleid inzake ontwikkelingssamenwerking. Sectoriële studies over het verband tussen armoede en milieu die voor macro-economisch beleid en handel, land- en bosbouw, water, stedelijke ontwikkeling en energie zijn uitgevoerd. Meer bijzonderheden kunt u vinden op de volgende Webpagina: http://www.undp.org/seed/pei.
12
De Commissie is een actief lid van het “armoedenetwerk” van de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand (DAC) en is medevoorzitter van de Werkgroep Beleidssamenhang. Deze werkgroep concentreert zich op de samenhang tussen voedselzekerheids-, handels- en schuldenbeleid en ontwikkelingssamenwerking. Gehoopt wordt dat men zich ook op milieubeleid zal toeleggen, waarbij wordt voortgebouwd op de eerdere studie. Daarnaast werkt de Europese Commissie momenteel in het kader van de postLoméonderhandelingen aan een actieplan voor capaciteitsopbouw ten behoeve van armoedebestrijding. Er dient voor te worden gezorgd dat bij de beleidsdialoog met de partnerlanden systematischer de relaties tussen armoede en milieu in aanmerking worden genomen en de positieve relaties op deze terreinen in samenwerkingsprogramma’s en –projecten worden geïntegreerd. 5.
VERPLICHTINGEN DIE UIT MULTILATERALE MILIEUOVEREENKOMSTEN EN PROCESSEN VOORTVLOEIEN
-
De Europese Gemeenschap is partij bij 37 verdragen, protocollen en amendementen op milieugebied en heeft er nog eens 15 ondertekend. De belangrijkste overeenkomsten en protocollen staan opgesomd in bijlage III. Daarnaast zijn er nog andere soorten overeenkomsten die belangrijke gevolgen voor natuurlijke hulpbronnen en het milieu hebben, zoals die waarbij regionale organisaties voor de visserij zijn opgericht en het Zeerechtverdrag van de VN alsook lopende onderhandelingen over nieuwe milieuovereenkomsten. De ontwikkelingslanden zijn partij bij een breed scala van milieuovereenkomsten en -processen. Bij de beleidsdialoog en programmering met de partnerlanden moet de EG aandacht besteden aan het stimuleren van de deelname van ontwikkelingslanden aan dergelijke overeenkomsten en processen en aan de uitvoering ervan. Tot de belangrijkste maatregelen behoren het vaststellen van landspecifieke prioriteiten en het uitvoeren van de desbetreffende prioritaire acties in het kader van nationale strategieën voor duurzame ontwikkeling. Andere activiteiten die moeten worden ondernomen, zijn de capaciteitsopbouw voor het uitwerken en uitvoeren van beleidsplannen en maatregelen, voor opleiding, voortgangscontrole en -rapportage, en voor samenwerking op het gebied van onderzoek en technologieontwikkeling. De Gemeenschap moet derhalve naar mogelijkheden zoeken voor: • versterking van het vermogen van ontwikkelingslanden om te onderhandelen over toekomstige milieuovereenkomsten; • volwaardige deelname van ontwikkelingslanden aan internationale fora, zoals het Milieuprogramma van de VN en de Commissie voor duurzame ontwikkeling van de VN; • versterking van hun onderhandelingspositie binnen gelijkgezinde groepen, zoals de Alliantie van Kleine Eilandstaten. De Commissie besteedt bijzondere aandacht aan het ondersteunen van de ontwikkelingslanden bij het leveren van een bijdrage aan de oplossing van mondiale milieuvraagstukken en om uitvoering te geven aan belangrijke milieuverdragen van de VN betreffende het klimaat, de biodiversiteit en de woestijnvorming. De verplichtingen die uit deze verdragen voortvloeien, worden via strategiedocumenten 13
in economisch beleid en ontwikkelingsbeleid van de EG horizontaal geïntegreerd, alsmede in verschillende andere sectoriële beleidsplannen en -programma's. De belangrijkste van deze documenten zijn: • het werkdocument van de Commissie “EC economic and development cooperation: responding to the new challenges of climate change” (“Economische en ontwikkelingssamenwerking van de EG: het aangaan van de nieuwe uitdagingen met betrekking tot klimaatverandering”) en de verwachte aanbevelingen van de Raad terzake13; • een actieplan betreffende biodiversiteit dat ten behoeve van de communautaire ontwikkelingssamenwerking wordt voorbereid als onderdeel van het algemeen communautair actieplan inzake biodiversiteit (gebaseerd op de communautaire strategie inzake biodiversiteit die in 1998 werd gelanceerd); • het werkdocument van de Commissie “The European Community’s Policies, Programmes, Financial Instruments and Projects Relating to Combating Desertification in Developing Countries and EU Member States” ("De communautaire beleidsplannen, programma’s, financiële instrumenten en projecten betreffende de bestrijding van woestijnvorming in ontwikkelingslanden en EU-lidstaten"), dat nu wordt herzien met het oog op de in 2000 te houden vierde conferentie van de partijen bij het VN-verdrag ter bestrijding van woestijnvorming. Ofschoon deze mondiale vraagstukken en verdragen van centraal belang zijn, maken zij deel uit van een breder scala van milieukwesties en -overeenkomsten die de aandacht en middelen van de Gemeenschap en de partnerlanden vereisen. Daarnaast kunnen er ook nieuwe verplichtingen van kracht worden, zoals verplichtingen die door ontwikkelingslanden uit hoofde van het Protocol van Montreal worden aangegaan. Bovendien is men voortdurend bezig te onderhandelen over nieuwe MMO's en deze af te sluiten, bijvoorbeeld de overeenkomst over chemisch beheer en de mogelijke onderhandelingen over een mondiaal instrument voor bossen. De EU is voorstander van een zo groot mogelijke mate van milieu-integratie. Daarom moet de EU in alle aspecten van internationale milieuonderhandelingen haar invloed ten volle benutten. Zo zouden bijvoorbeeld alle mogelijkheden moeten worden onderzocht om tot een betere coördinatie van de EU-doelstellingen te komen in relatie tot de werking van de verschillende internationale fondsen, met inbegrip van de fondsen die voor de tenuitvoerlegging van MMO's zijn bedoeld. 6.
INTEGRATIE
VAN PROJECTCYCLUS
6.1.
Toewijzing van financiële middelen aan milieuprogramma’s
MILIEUOVERWEGINGEN
IN
DE
PROGRAMMERINGS-
EN
Van de totale middelen die tussen 1990 en 1995 werden vastgelegd, werd ten behoeve van ACS- en ALA-MED-landen 8,5% (1,339 miljard euro) vastgelegd voor
13
Klimaatverandering is ook door de Top van Wenen aangewezen als prioritair terrein van milieuintegratie.
14
en uitbetaald aan milieuprojecten en milieuonderdelen van andere projecten.14 Het percentage van de middelen dat aan milieuprojecten werd toegewezen, vertoonde grote verschillen tussen de regio’s. Terwijl in de ALA-regio 15% van de middelen van de financiële en technische begrotingslijnen werd vastgelegd (waarmee de doelstelling van 10% werd gehaald zoals die in de ALA-verordening is neergelegd), werd slechts 5% van de MED-begrotingslijnen15 en 3% van het 7e EOF vastgelegd voor milieuprojecten. De financiële bijdragen van de Gemeenschap aan milieumaatregelen in de ACS- en ALA-MED-landen in de periode 1996–99, worden momenteel geëvalueerd. Uit hoofde van het Tacis-programma werd tussen 1995 en 1997 347 miljoen euro aan nucleaire veiligheid en het milieu toegewezen, waarvan ongeveer 67 miljoen euro aan het milieu. Ook uit hoofde van de OBNOVA-verordening voor de republieken van het voormalige Joegoslavië zijn milieuprogramma's geïnitieerd. De milieuthema’s die bij financiering prioriteit hebben, staan beschreven in de Overeenkomst van Lomé, de Verklaring van Barcelona, het Milieuactieplan voor de prioriteiten voor de korte en middellange termijn (SMAP), de mededeling van de Commissie “Europees-Aziatische strategie voor samenwerking op milieugebied”16 en de desbetreffende verordeningen. Wat ACS, ALA en MED betreft, gingen in de periode 1990-95 de meeste financiële middelen naar de volgende milieuthema’s: land en bodem, tropische bossen, stedelijk leefmilieu, institutionele versterking, biodiversiteit, mariene rijkdommen en technologieoverdracht. Voorts zijn onderzoeksacties van belang die worden ondernomen uit hoofde van het vijfde kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling op het gebied van mondiale milieukwesties (bijvoorbeeld de kernactiviteit ‘Veranderingen op wereldschaal en biodiversiteit’) en meer in het bijzonder het programma ‘Bevestiging van de internationale rol van het communautaire onderzoek’. De communautaire middelen die voor specifieke milieudoelen worden aangewend, zijn in verhouding tot de totale Gemeenschapshulp nog steeds bescheiden (zie bijlage IV). Het toekennen van financiële middelen voor milieuzorg aan verschillende regio’s, landen of thema’s geeft echter niet noodzakelijkerwijs de omvang van de problemen weer. Andere factoren die een rol spelen, zijn de beperkte politieke inzet en de zwakke bestuurlijke capaciteit en beheerscapaciteit in gastlanden, die leiden tot een betrekkelijk bescheiden vraag naar milieuprojecten. In de dialoog met de partnerlanden moet de EU meer nadruk leggen op het verhogen van de prioriteit van milieukwesties op de politieke agenda, aangezien ontwikkelingslanden niet alleen de hoofdrol spelen bij de aanpak van milieuproblemen, maar ook bij de toewijzing van middelen op basis van hun eigen prioriteiten. Kosteneffectiviteit is een belangrijk aandachtspunt bij de toewijzing van middelen aan milieuprogramma’s. Aandacht voor de met het milieu verband houdende kosten en baten dient ook te worden geïntegreerd in de beoordeling van activiteiten die zich 14
15
16
Bij deze beoordeling is alleen uitgegaan van begrotingslijnen en -middelen die door DGIB en DGVIII worden beheerd en is derhalve geen rekening gehouden met middelen van andere DG’s, zoals DGXI (milieu) en DGXII (onderzoek), die voor milieumaatregelen zijn aangewend. Uit hoofde van de Financiële protocollen en het MEDA-programma. Via het Programma voor technische bijstand aan de landen aan de Middellandse Zee voor milieuzorg, alsook via leningen en rentesubsidies van de Europese Investeringsbank (EIB), is aanzienlijke aanvullende bijstand voor milieuprojecten en –programma’s in het Middellandse-Zeegebied verleend. Mededeling van de Commissie COM(97)490.
15
in hoofdzaak richten op andere aspecten van duurzame ontwikkeling. Door de kosteneffectiviteit zowel op programma- als projectniveau te beoordelen, tracht de Commissie met de beschikbare middelen een maximaal effect te behalen. Het grootste deel van de middelen voor het milieu zal van de belangrijkste geografische financieringsinstrumenten blijven komen, als onderdeel van de reguliere samenwerkingsactiviteiten. Vandaar dat het van het grootste belang is om door te gaan met de integratie van milieuoverwegingen in alle communautaire hulpinstrumenten en ervoor te zorgen dat de milieueffecten worden geëvalueerd. Een strategisch belangrijke begrotingslijn is ‘Milieu in ontwikkelingslanden’, een specifiek instrument voor het uitvoeren van proefactiviteiten en strategische studies. Hiermee kan op flexibele wijze op nieuwe milieuproblemen worden gereageerd. Er moet meer werk worden gemaakt van maatregelen voor capaciteitsopbouw die specifiek op milieuproblemen en op de integratie van milieu en duurzame ontwikkeling in het sociaal en economisch beleid zijn gericht. Ten behoeve van een grotere efficiëntie en voor de verspreiding van resultaten zal de Commissie zich blijven concentreren op een klein aantal prioritaire thema’s. In het bijzonder zullen de resultaten en lessen die worden geleerd, worden gebruikt bij de algehele evaluatie van de milieuresultaten van EG-hulp. De administratieve verantwoording van milieu-uitgaven moet worden verbeterd, teneinde gemakkelijker vergelijkingen te kunnen maken tussen regio’s, en met de milieu-uitgaven van de EU-lidstaten in het kader van economische samenwerking en ontwikkelingssamenwerking. Om dit te realiseren, wordt het referentiesysteem van de OESO-Commissie voor Ontwikkelingsbijstand voor het toerekenen van milieubijdragen aan internationale milieuovereenkomsten ingevoerd. Verwacht wordt dat de evaluatie van projecten en programma´s zal helpen om de kosteneffectiviteit van milieu-uitgaven te beoordelen. 6.2.
Land- en regiospecifieke strategieën en programmering Programmering vormt de eerste fase van het planningsproces voor een brede groep samenwerkingsactiviteiten, hetgeen gebeurt in de vorm van een dialoog met belanghebbenden in het partnerland of de partnerregio.17 De programmeringsfase is derhalve een geschikte gelegenheid om ervoor te zorgen dat samenwerkingsactiviteiten passen in nationale of regionale strategieën voor duurzame ontwikkeling. Tijdens de Aardetop + 5 in 1997 verklaarden alle landen dat zij zich zouden inzetten om voor 2002 nationale strategieën voor duurzame ontwikkeling te ontwikkelen. In de DAC hebben alle bilaterale donors zich ertoe verplicht om ontwikkelingslanden te helpen om voor 2005 dergelijke strategieën ten uitvoer te leggen zodat voor 2015 kan worden begonnen met de ombuiging van negatieve milieutrends.18 Strategieën voor duurzame ontwikkeling zijn landspecifieke, participatieve processen die moeten
17
18
Tijdens de programmering worden de nationale en sectoriële situaties onderzocht op de aanwezigheid van problemen, hinderpalen en mogelijkheden die in aanmerking komen voor activiteiten op het terrein van ontwikkelingssamenwerking. De strategie voor partnerschap bij voor ontwikkelingssamenwerking van OESO/DAC “Shaping the 21st century: The Contribution of Development Co-operation”, mei 1996. De doelstelling werd verder verduidelijkt door de 37e vergadering op hoog niveau van de DAC (11-12 mei 1999) in document DCD/DAC(99)11 'Clarifying DAC targets and strategies. National strategies for sustainable development'.
16
waarborgen dat in beleidsplannen en bij de implementatie ervan rekening wordt gehouden met de milieuoverwegingen die in doelstellingen voor sociaaleconomische ontwikkeling zijn ingebed. De strategieën kunnen een kader bieden voor geïntegreerde, alomvattende en coherente methoden van aanpak die de inbreng zijn van de ontwikkelingslanden zelf en die tegelijkertijd een kader bieden waarin alle partners coherent kunnen werken. De DAC Task Force voor nationale strategieën voor duurzame ontwikkeling, die gezamenlijk wordt voorgezeten door het Verenigd Koninkrijk en de Commissie, werkt momenteel aan richtsnoeren voor donors over de wijze waarop zij dergelijke strategieën kunnen ondersteunen. De Commissie zal de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van nationale strategieën voor duurzame ontwikkeling blijven ondersteunen en zal naar behoren gebruik maken van de DAC-richtsnoeren. Grote projecten en programma’s op regionaal niveau hebben waarschijnlijk grensoverschrijdende milieueffecten. In zulke gevallen zou de nadruk moeten worden gelegd op de complementariteit tussen nationale en regionale indicatieve programma’s teneinde overlappingen of leemten te voorkomen. Voorts zullen regionale groepen, zoals de Kleine Eilandstaten in Ontwikkeling (SIDS), zich mogelijk voor vergelijkbare milieuproblemen gesteld zien, die via regionale samenwerking of andere vormen van Zuid-Zuidsamenwerking op een meer kostenefficiënte wijze kunnen worden aangepakt. Bij de land- en regiospecifieke strategiedocumenten die momenteel voor ACS-, ALA- en MED-landen worden opgesteld, wordt gestreefd naar het vergroten van de samenhang tussen het communautair ontwikkelingssamenwerkingsbeleid ten aanzien van deze landen. De programmering wordt momenteel geharmoniseerd: voor alle regio’s zouden tijdens de verschillende programmeringsfasen dezelfde milieuintegratieprocedures moeten worden toegepast. Momenteel wordt gewerkt aan een handleiding met herziene richtsnoeren voor de integratie van milieuaspecten in beleidsplannen en programmering. Milieu-integratie tijdens de programmering beoogt een tweeledig doel: • het inventariseren en verhinderen van schadelijke directe en indirecte milieueffecten van samenwerkingsprogramma’s, die de duurzaamheid van het programma in gevaar kunnen brengen en het verwezenlijken van de voor ontwikkelingssamenwerking gestelde doeleinden kunnen tegenwerken; • het onderkennen en benutten van de mogelijkheden die zich voordoen om de condities van het milieu te verbeteren, waarbij tegelijkertijd aanvullende baten voor ontwikkeling en economische activiteiten worden gerealiseerd en vorderingen worden gemaakt met milieukwesties die voor de EG prioriteit hebben. Volgens de herziene richtsnoeren wordt milieu-integratie in drie etappes uitgevoerd. Tijdens de eerste etappe moeten een landspecifiek milieuprofiel19 en desbetreffende
19
Er bestaan milieuprofielen voor tal van landen (bijv. http://www.afdb.org/about/oesu-cep.html). Deze worden regelmatig bijgewerkt. Zij bevatten een compilatie en analyse van de milieuomstandigheden in een land, waaronder belangrijke milieuvraagstukken en -trends en de vormen van druk die op het milieu worden uitgeoefend alsmede de reacties van overheid en burgermaatschappij, de stand van zaken met betrekking tot de regelgeving en de betrokken instellingen.
17
externe prestatie-indicatoren (zoals beschreven in 7.3) als input van de landspecifieke strategie dienen. In de tweede etappe worden de risico’s en mogelijkheden van het voorgestelde programma op basis van het milieuprofiel systematisch beoordeeld20. Tijdens de derde etappe wordt via ‘Groepen voor kwaliteitsondersteuning’ de algemene kwaliteit van de integratie van milieuaspecten verbeterd. Bij de samenwerking tussen de EU en de ACS zijn door deze ‘Groepen voor kwaliteitsondersteuning’ veelbelovende resultaten bereikt. Door deze etappes te volgen, is het eenvoudiger om tijdens de voorbereiding en uitvoering van programma's milieueffecten te beoordelen en mag het waarschijnlijker worden geacht dat programma’s aan duurzame ontwikkeling bijdragen. Tevens is het bij deze werkwijze minder nodig om tijdens het formuleren van afzonderlijke projecten alternatieven te evalueren. Als bijkomende etappe ter verbetering van de landspecifieke programmering kan worden gedacht aan het opnemen van een kort milieuhoofdstuk in elk landspecifiek rapport. 6.3.
Programma- en projectcyclus Het succes en de duurzaamheid van een ontwikkelingsprogramma of -project worden beïnvloed door de wijze waarop het in wisselwerking treedt met en afhankelijk is van het milieu als hulpbron. Met deze factoren moet derhalve tijdens de projectvoorbereiding (identificatie en formulering) en projectuitvoering rekening worden gehouden, zodat milieuproblemen die het bereiken van de doelstellingen in de weg zouden kunnen staan, vertragingen zouden kunnen veroorzaken, of zouden kunnen leiden tot onverwachte kosten, worden voorzien en voorkomen. Door alle projecten aan een voorafgaande milieuscreening te onderwerpen, kan beter worden bepaald in hoeverre milieuactie noodzakelijk is. Voor de projecten waarvoor verdere actie is vereist, richt de milieueffectrapportage (MER) zich op de integratie van milieuoverwegingen in de gehele projectcyclus. MER’s zullen voorzien in een analyse (bijvoorbeeld door gebruik te maken van een logisch kader) van de wijze waarop de voorgestelde acties zullen leiden tot de verwachte resultaten, waarbij rekening wordt gehouden met de mogelijke effecten van externe factoren en de noodzakelijke condities voor het realiseren van duurzame ontwikkeling. Hoewel MER’s voor programma’s en projecten al een verplicht onderdeel zijn van de economische samenwerking en ontwikkelingssamenwerking van de EG, is er nog verbetering mogelijk. Bij de herziene richtsnoeren wordt rekening gehouden met veranderingen in de communautaire aanpak van economische samenwerking en ontwikkelingssamenwerking, vooral door het grotere aantal sectorbrede hulpprogramma’s waarvoor een strategische milieueffectrapportage wordt uitgevoerd. Zoals hierboven vermeld, zou de algemene kwaliteit van de integratie van milieuaspecten in de voorbereiding van projecten ook via ‘Groepen voor kwaliteitsondersteuning’ kunnen worden gegarandeerd. Voor projecten die specifieke milieuactie vereisen, dient een zorgvuldig onderzoek door de verantwoordelijke eenheid een verplicht onderdeel van het goedkeuringsproces te vormen.
20
Deze strategische beoordeling verschaft besluitvormers informatie over belangrijke milieugevolgen en kansen van een voorgesteld programma en de alternatieven daarvan. Deze beoordeling dient maatregelen aan te bevelen waarmee potentiële conflicten tussen programma’s kunnen worden beperkt, alsmede nieuwe gebieden voor financieringsprioriteiten die in programmadocumenten kunnen worden opgenomen.
18
Evaluatierapporten voor projecten en programma’s worden momenteel voor raadpleging verspreid21. Dit gebeurt op systematische basis, zoals naar thema of geografisch gebied. De bevindingen en conclusies die in deze rapporten staan vermeld, dienen in toekomstige projecten en programma’s te worden geïntegreerd. Daarnaast wordt de raadpleging van het algemene publiek bevorderd door de introductie van een elektronische gegevensbank met informatie over (strategische) milieueffectrapportages. Leren en verbeteren via vergelijking, gestandaardiseerde toegang tot relevante informatie en grotere doorzichtigheid en verantwoordingsplicht moeten worden bevorderd. 7.
BEVORDEREN EN EVALUEREN VAN HET INTEGRATIEPROCES
7.1.
Personele middelen Het personeel dat belast is met milieukwesties die verband houden met economische samenwerking en ontwikkelingssamenwerking, is verspreid over verschillende Figuur 1: Personele middelen en milieu bij economische samenwerking en ontwikkelingssamenwerking van de EG
Partnerland en projectpersoneel, externe deskundigen
Personeel delegaties
Geografische en sectoriële desks op hoofdkantoor
Parttime milieu- & ontwikkelingspersoneel op hoofdkantoor
Fulltime milieu- & ontwikkelingspersoneel op hoofdkantoor
directoraten-generaal (DG’s), waardoor het gemakkelijker is om milieukwesties te integreren in de verschillende beleidsplannen en programma’s (zie figuur 1). Effectieve milieu-integratie vereist samenwerking in netwerkverband tussen de kerngroepen – tussen degenen die vol- of deeltijds bezig zijn met milieukwesties die verband houden met economische samenwerking en ontwikkelingssamenwerking, en
21
http://europa.eu.int/comm/scr/evaluation/index.htm.
19
het andere personeel van de Commissie. Tussen de DG’s wordt dit bereikt via gemengde groepen Commissiediensten diensten (bijvoorbeeld Integratiecorrespondenten en de Kerngroep Milieu en Ontwikkeling) en binnen een DG via taakteams. In totaal houden 24 voltijd- en 38 deeltijdfunctionarissen verspreid over zeven DG’s en diensten zich bezig met milieuaspecten die verband houden met economische samenwerking en ontwikkelingssamenwerking. Hun werk bestaat uit internationale milieuonderhandelingen, het formuleren en de tenuitvoerlegging van het communautaire milieubeleid, de voorbereiding van begeleiding, de monitoring van milieueffectrapportages, alsmede de voorbereiding en monitoring van milieuprojecten. Sommige taken worden ook via externe deskundigen ondersteund. Technische bijstand wordt ingeschakeld voor het voorbereiden en uitvoeren van door de Gemeenschap gefinancierde milieuprojecten in ontwikkelingslanden. De Commissie vervult een toezichthoudende taak via haar hoofdkantoor en een uitgebreid netwerk van delegaties in de landen. In 'Evaluation on the Environmental Performance of EC Programmes in Developing Countries' (1997) werd geconcludeerd dat de personele middelen in de ALA-MEDregio's en ACS-regio’s, in verhouding tot de niveaus van de aangegane betalingsverplichtingen, aanzienlijk lager waren dan bij andere grote donororganisaties22. Aangezien de EU-lidstaten in Agenda 2000 krappe maxima voor personeelsuitgaven zijn overeengekomen, dient het beperkte personeelsbestand, in het bijzonder voor milieukwesties, zorgvuldig te worden bekeken. Voorts moet worden getracht om de capaciteit van de Commissiediensten en van de overheden van de partnerlanden te versterken om de milieuprestaties van de Gemeenschapshulp te verbeteren. In het kader van de huidige opdracht van de voor milieu bevoegde eenheden kan het volgende worden gedaan: • vergroten van de capaciteit in de partnerlanden, zodat deze bij de uitvoering vanuit milieuoogpunt solide samenwerkingsprogramma’s meer verantwoordelijkheid op zich kunnen nemen; • vergroten van de deskundigheid van het personeel om milieuaspecten te integreren in programma’s voor economische samenwerking en ontwikkelingssamenwerking (zie volgende paragraaf); • stroomlijnen van interne procedures om ervoor te zorgen dat systematisch rekening wordt gehouden met milieukwesties en dat de taken over een groter aantal personeelsleden worden verdeeld; • opzetten van een eenvoudig systeem om de productiekwaliteit voortdurend te controleren en te verbeteren, bijvoorbeeld door het bijhouden van statistieken. 7.2.
Interne capaciteitsvergroting, opleiding en kennisuitwisseling Zoals reeds vermeld, vormen capaciteitsopbouw en opleiding een belangrijke strategische activiteit om milieu en duurzame ontwikkeling verder in het beleid voor
22
ACS: 1300 miljoen euro van de totale hulp per personeelslid; ALA-MED: 600 miljoen euro per personeelslid; DfID: 166 miljoen euro per personeelslid; Wereldbank: 180 miljoen euro per personeelslid (1995). Bron: ERM (1997).
20
economische samenwerking en ontwikkelingssamenwerking te integreren. In 1999 en 2000 zal in het hoofdkantoor en in de delegaties in de ACS-regio's en ALA-MEDregio’s een reeks tweedaagse opleidingscursussen worden georganiseerd 23. Later dient een reguliere milieuopleiding te worden uitgebreid tot alle samenwerkingsgebieden. Deze opleiding dient door alle geografische desk officers en thematische medewerkers te worden gevolgd, waarbij de voorkeur uitgaat naar degenen die belast zijn met milieugevoelige programma’s en projecten. De opleidingsbehoeften worden in 2000 uitgebreid geëvalueerd, teneinde vast te stellen hoeveel personeelsleden een aanvullende milieuopleiding nodig hebben en welke milieuaspecten in de opleidingssessies moeten worden behandeld. Deze behoeftenbeoordeling omvat tevens het inventariseren van de mogelijkheden voor het integreren van milieucomponenten in andere opleidingscursussen24. Er dienen duidelijke doelstellingen en indicatoren voor het meten van het succes van een dergelijke opleiding te worden vastgesteld. Naast formele opleiding is ook samenwerking in netwerkverband bij milieuvraagstukken heel belangrijk. Dit geldt vooral voor de ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie, waaruit een grote verscheidenheid aan lessen kunnen worden geleerd. In de partnerlanden met de minste expertise op milieugebied zou het nuttig zijn als de lidstaten zouden beginnen met een meer systematische uitwisseling van opvattingen over milieuvraagstukken. De verspreiding van informatie is in grote mate bevorderd door de snelle uitbereiding van telecommunicatie en Internet. De Webpagina van de Commissie over ‘Milieu en Ontwikkelingssamenwerking’, die eind 1999 zal worden gerealiseerd, zal belangrijke documenten en sites gemakkelijker toegankelijk maken. 7.3.
Evalueren van prestaties op het vlak van milieu-integratie De algemene milieuprestatie van de Gemeenschapshulp wordt regelmatig geëvalueerd. De volgende uitgebreide evaluatie wordt in 2000-2001 uitgevoerd. Daarbij zal worden beoordeeld welke vorderingen zijn gemaakt bij de uitvoering van de aanbevelingen van de vorige evaluatie, uit 1997, en zal worden vastgesteld wat de milieuprestatie is van de Gemeenschapshulp die in de periode 1995-2000 is verstrekt. Daarbij worden de algemene prestaties zowel vanuit een extern als intern perspectief bekeken. Vanuit het externe perspectief wordt gekeken naar land- of regiospecifieke milieuindicatoren voor het bepalen van de omvang en richting van milieutrends. Dergelijke indicatoren worden momenteel ontwikkeld door een DAC-werkgroep voor duurzame ontwikkeling (bijlage V). Deze algemene indicatoren worden gebruikt voor het zonodig aanpassen en bijstellen van de samenwerkingsprogramma’s en beleidsplannen van de EG en worden in de desbetreffende rapporten geïntegreerd. Zij kunnen zowel worden gebruikt om de mondiale trends in de richting van duurzame ontwikkeling te volgen als om de vooruitgang van een afzonderlijk land
23
24
De opleiding bestaat uit vier modules: (i) inleiding in milieuproblemen en verplichtingen die voor de EG voortvloeien uit multilaterale milieuovereenkomsten, (ii) milieubeleidsdialoog en programmering, (iii) milieu-integratie in de projectcyclus, (iv) milieueconomie. Zoals opleidingen in projectcyclusbeheer, financiële en economische analyse, armoede en genderproblematiek.
21
met het bereiken van de doelstellingen van duurzame ontwikkeling te beoordelen alsmede om als leidraad te fungeren bij regio- en landspecifieke planning en programmering. Aangezien de DAC-indicatoren voor elk terrein van duurzame ontwikkeling slechts een klein aantal kernindicatoren bevatten, moeten ook andere reeksen van indicatoren25 en gegevensbronnen worden gebruikt om een exacter beeld van de ontwikkelingstrends in een land of regio te krijgen. Het feit dat het voor ontwikkelingslanden ontbreekt aan internationaal vergelijkbare milieugegevens, belemmert de besluitvorming en maakt het moeilijk om te voldoen aan de rapportageverplichtingen die uit de multilaterale milieuovereenkomsten voortvloeien. De Commissie en de lidstaten moeten samen met de partners in de DAC, de Wereldbank en het VN-systeem gecoördineerde hulpmaatregelen treffen om in ontwikkelingslanden met betrekking tot milieustatistiek capaciteit op te bouwen en deskundigheid te vergroten. Naast het beoordelen van de vorderingen die op mondiaal niveau en in de ontwikkelingslanden worden gemaakt, moet worden beoordeeld welke interne vooruitgang wordt gemaakt met de integratie van milieu en duurzame ontwikkeling in het EG-beleid inzake economische samenwerking en ontwikkelingssamenwerking. De reeks doelstellingen, specifieke acties voor de periode van 2000 tot 2002, en aanverwante indicatoren die worden gegeven in bijlage VI, zullen hiervoor worden gebruikt. 8.
CONCLUSIES De ontwikkelingslanden hebben zelf de hoofdverantwoordelijkheid voor het identificeren en behandelen van de milieukwesties die voor hen van belang zijn en voor de integratie van milieuoverwegingen in hun beleid. Hun nationale strategieën voor duurzame ontwikkeling zullen in dit kader een hoofdrol spelen. Er bestaan tal van gelegenheden en mogelijkheden waarop hun inspanningen via EG-beleid kunnen worden ondersteund en voor de verdere integratie van milieuaspecten in het EGbeleid inzake economische samenwerking en ontwikkelingssamenwerking. Een aantal van deze gelegenheden en mogelijkheden zijn al genoemd in eerdere interne documenten. De belangrijkste uitdaging is ervoor te zorgen dat deze op een geloofwaardige en doorzichtige wijze worden ontwikkeld en dat het integratieproces gestaag vordert. In dit verband zijn drie basiselementen van cruciaal belang. Eerst en vooral moet er op alle hiërarchische niveaus een politiek engagement ten aanzien van het integratieproces bestaan. Ten tweede moet het integratieproces stevig in de organisatiestructuur worden geïnstitutionaliseerd en voldoende institutioneel gewicht worden gegeven. Tal van particuliere en overheidsorganisaties, niet alleen die welke op het terrein van ontwikkelingssamenwerking actief zijn, kampen momenteel met soortgelijke kwesties, in het bijzonder in het bredere perspectief van de integratie van
25
Dergelijke reeksen zijn bijvoorbeeld de ‘index voor menselijke ontwikkeling’, indicatoren voor duurzame ontwikkeling die door de VN-Commissie voor duurzame ontwikkeling worden ontwikkeld, een minimumreeks van nationale sociale gegevens van de Afdeling statistiek van de Verenigde Naties, en het algemeen systeem voor gegevensverspreiding van het IMF.
22
overwegingen met betrekking tot duurzame ontwikkeling. De OESO en de Wereldbank, bijvoorbeeld, hebben besloten om dit bredere integratieproces meer gewicht en zichtbaarheid in hun organisatorische opzet te geven en hebben op hoog niveau speciale eenheden gecreëerd om het integratieproces nauwlettend te volgen. De Commissie zal onderzoeken in hoeverre de organisatorische aspecten in de toekomst verbeterd kunnen worden, om te komen tot een betere integratie van milieuoverwegingen. Ten derde moet er sprake zijn van een degelijk beheer van de algemene kwaliteit van het integratieproces. Het meest geloofwaardige middel in dit opzicht is de certificering en accreditering van het milieu-integratieproces conform een internationaal erkend en gestandaardiseerd milieubeheersysteem.26 Een onafhankelijke certificering zou het proces doorzichtigheid en zichtbaarheid geven. De Commissie zal de komende maanden de vele aspecten voor het verkrijgen van een dergelijke certificering onderzoeken.
26
De belangrijkste zijn de Internationale Organisatie voor Normalisatie IOS 14001 Norm en het Milieubeheer- en milieuauditsysteem van de Europese Gemeenschap, EMAS. Een milieubeheersysteem is een beheerinstrument waarmee een organisatie in staat is om de milieueffecten van haar activiteiten, producten of diensten te beheersen. Een milieubeheersysteem maakt een gestructureerde benadering mogelijk van het vaststellen van milieudoelen, van het bereiken van deze doelen en van het aantonen dat deze doelen zijn bereikt. De normen zijn bedoeld als kader voor een algemene, strategische benadering van het beleid, de plannen en de acties van een organisatie op milieugebied, samen met een toezegging tot voortdurende verbetering.
23
AFKORTINGEN EN ACRONIEMEN ACS
Afrika, Caribisch gebied, Stille Oceaan
ALA
Azië en Latijns-Amerika
DAC
Commissie voor Ontwikkelingsbijstand
DG
Directoraat-generaal
EBWO
Europese Bank voor wederopbouw en ontwikkeling
ECE
Economische Commissie voor Europa
EG
Europese Gemeenschap
EIB
Europese Investeringsbank
EMAS
Milieubeheer- en milieuauditsysteem van de Europese Gemeenschap
EOF
Europees Ontwikkelingsfonds
FAO
Voedsel- en landbouworganisatie
IOS
Internationale Organisatie voor Normalisatie
MED
Zuidelijk Middellandse-Zeegebied, Nabije en Midden-Oosten
MER
Milieueffectrapportage
MMO
Multilaterale milieuovereenkomst
MOE
Midden- en Oost-Europa
NOS
Nieuwe Onafhankelijke Staten
NSDO
Nationale Strategie voor Duurzame Ontwikkeling
OBNOVA
Servo-Kroatisch woord voor wederopbouw
OESO
Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
SAP
Stelsel van Algemene Preferenties
SIDS
Kleine Eilandstaten in Ontwikkeling
SMR
Strategische milieueffectrapportage
TRIPS
Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom
UNCSD
Commissie voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties
UNDP
Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties
UNEP
Milieuprogramma van de Verenigde Naties
WTO
Wereldhandelsorganisatie
24
BIJLAGEN
25
BIJLAGE I: WETTEKSTEN BETREFFENDE INTEGRATIE VAN MILIEU EN DUURZAME ONTWIKKELING IN COMMUNAUTAIR BELEID INZAKE ECONOMISCHE SAMENWERKING EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING VERBINTENIS
BEPALINGEN/COMMENTAAR
Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
Artikel 6: “De eisen inzake milieubescherming moeten worden geïntegreerd in de omschrijving en uitvoering van het beleid en optreden van de Gemeenschap als bedoeld in artikel 3 [dat een opsomming van EG-beleid geeft], in het bijzonder met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling”.
Vierde Overeenkomst van Lomé (1990-2000)
Bevat de strategische doelstelling om een "duurzaam evenwicht tussen de economische doelstellingen, het rationele beheer van het milieu en het optimaal benutten van de natuurlijke en menselijke hulpbronnen" te bereiken. In een titel over het milieu zijn de beginselen, prioriteiten en procedures voor actie neergelegd.
Verordening (EEG) nr. 443/92 van de Raad inzake financiële en De bescherming van het milieu en van de natuurlijke hulpbronnen en de totstandbrenging van een duurzame ontwikkeling zijn technische hulp en economische samenwerking met de aangewezen als prioriteiten op lange termijn. Tien procent van de financiële middelen van de begrotingslijnen moet worden ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en in Azië gereserveerd voor technische en financiële bijstand voor ALA-regio’s voor de bescherming van het milieu en van de natuurlijke hulpbronnen. Verordening (EG) nr. 1488/96 van de Raad inzake financiële en De verordening bepaalt dat "de Gemeenschap economische en maatschappelijke structuren zal … hervormen en de gevolgen zal technische maatregelen ter ondersteuning van de hervorming verzachten die op sociaal en milieugebied kunnen voortvloeien uit de economische ontwikkeling". van de economische en sociale structuren in het kader van het Europees-mediterrane partnerschap (MEDA) Verordening (EURATOM, EG) nr. 1279/96 van de Raad betreffende bijstand aan de Nieuwe Onafhankelijke Staten en Mongolië bij de sanering en het herstel van de economie (TACIS)
Bij het opzetten en uitvoeren van de programma’s dient gepaste aandacht te worden geschonken aan milieuoverwegingen. Op ad hocbasis zijn milieuoverwegingen toegepast voor projecten en programma's die naar alle waarschijnlijkheid een milieueffect zullen hebben. Sinds 1996 zijn projecten ingevoerd om systematisch milieuproblemen aan te pakken. In 1999 zal een nieuwe Tacis-verordening worden goedgekeurd voor de periode 2000-2006. De Commissie heeft voorgesteld de milieuaspecten van het programma's uit te breiden, waaronder milieu-integratie.
Verordening (EG) nr. 722/97 van de Raad met betrekking tot Vormt het kader voor communautaire bijstand uit hoofde van de begrotingslijn ‘Milieu in ontwikkelingslanden (B7-6200), die erop is acties die in het kader van een duurzame ontwikkeling in de gericht ontwikkelingslanden in staat te stellen de milieudimensie in hun ontwikkelingsproces te integreren. De ondersteunde projecten ontwikkelingslanden op het gebied van het milieubeheer zijn proefacties en strategische studies. Momenteel wordt gesproken over een voorstel voor een nieuwe verordening. worden uitgevoerd
26
Verordening (EG) nr. 3062/95 van de Raad betreffende Vormt het kader voor communautaire bijstand uit hoofde van de begrotingslijn ‘Tropische bossen’ (B7-6201), die is gericht op het maatregelen op het gebied van tropische bossen ondersteunen van de instandhouding en het duurzaam beheer van tropische bossen in ontwikkelingslanden. Er is een handleiding beschikbaar over ontwikkelingssamenwerking in de bossector (“Manual on Forest Sector Development Co-operation”). De nieuwe verordening die momenteel wordt besproken, zal behalve op tropische bossen ook op andere bostypen betrekking hebben. Verordening van de Raad van 28 mei 1996 betreffende Verklaart dat de milieueffectrapportage een van de belangrijkste instrumenten voor milieu-integratie is. Het streven is om milieueffectrapportages in ontwikkelingslanden milieuoverwegingen volledig in de voorbereiding van projecten en programma’s te integreren alsook op strategische en beleidsniveaus. Richtlijn 90/313/EEG van de Raad inzake de vrije toegang tot Deze richtlijn heeft tot doel "de vrije toegang tot milieu-informatie waarover de overheidsinstanties beschikken en de verspreiding van milieu-informatie dergelijke informatie te waarborgen". Hoewel bedoeld voor lidstaten is het tevens een beginsel waarvan verwacht wordt dat de Commissie het ook op andere landen zal toepassen.
27
BIJLAGE II: INTEGRATIE VAN MILIEUOVERWEGINGEN IN GESELECTEERDE BELEIDSDOCUMENTEN AANGAANDE COMMUNAUTAIRE ECONOMISCHE SAMENWERKING EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING SINDS 1992
Tenzij anders vermeld, zijn alle beleidsdocumenten die worden genoemd, mededelingen van de Commissie. STRATEGISCHE SECTO-RIËLE RICHT-SNOEREN STUDIES
SECTOR OF THEMA
JAAR
GESCHATTE MATE VAN MILIEU-INTEGRATIE / ANDERE COMMENTAREN
Energie
(2000)
Oriëntatiestuk in voorbereiding. De nadruk zal liggen op hernieuwbare energie en er zal rekening worden gehouden met milieuaangelegenheden.
Energie als instrument voor duurzame ontwikkeling in ACS
Structurele aanpassing (1999)
Mededeling in voorbereiding. In gezondheidsvraagstukken aan de orde.
Macro-economische hervormingen en duurzame ontwikkeling in Zuidelijk Afrika
Handel
Milieu geïntegreerd in het beleid. "De EU-aanpak voor de Milleniumronde" bespreekt uitvoerig aangelegenheden die verband houden met ontwikkelingslanden en milieu. Opvallend zijn ook onderdelen van het EU-verzoek aan de WTO 1997 Bijeenkomst op hoog niveau over handel en ontwikkeling en Mededeling over handel en milieu in 1996
Studies over bepaalde landen, zie voetnoot 7
Sectorspecifieke richtsnoeren in voorbereiding. In de richtsnoeren zal het milieu worden behandeld als een 2000 transversale kwestie die in alle activiteiten voor stadsontwikkeling moet worden geïntegreerd. De resolutie van de Paritaire Vergadering ACS-EU over stadsontwikkeling in ACS-landen (1997) vraagt de Commissie om strategieën voor de oplossing van stadsproblemen en gebruikmaking van de kansen die zich in steden voordoen.
Een evaluatie van projecten uit het verleden
Stadsontwikkeling
1999
de
ontwerpmededeling
28
komt
milieu
slechts
in
relatie
tot
Plattelandsontwikkeling Visserij
1999
Ontwikkelingsbeleid voor plattelandsgebieden in ontwikkelingslanden in voorbereiding. Beleid en richtsnoeren 1998 (IPM) voor landbouwsector, veehouderij en visserijsector in voorbereiding.
Geïntegreerde bestrijding van plagen
Milieuoverwegingen in het beleid geïntegreerd. Het zwaartepunt van de mededeling ligt echter voornamelijk bij Europa en het gemeenschappelijk visserijbeleid. Er wordt gewerkt aan een beleidsdocument over de samenhang tussen visserijovereenkomsten en visserij, waarin speciale nadruk op een duurzamer gebruik van visrijkdommen wordt gelegd.
SIFR27 1992 EU-ACS-dialoog over onderzoeksinitiatief voor de visserijsector 95-97
Ontwikkeling particuliere sector
1999
Milieuoverwegingen gedeeltelijk in het beleid geïntegreerd. Mededeling heeft uitsluitend op ACS-landen betrekking. Nadruk op economische ontwikkeling. Technische bijstand voor milieubescherming wordt aangewezen als een van de onderdelen waarmee regeringen bij het ontwerpen en uitvoeren van hervormingen van de “tweede generatie” kunnen worden ondersteund. Inachtneming van sociale en milieunormen wordt aangewezen als een van de onderwerpen waarover met de particuliere sector in Europa en de ACS gesprekken moeten worden gevoerd.
Toerisme
1999
Milieuoverwegingen volledig in het beleid geïntegreerd. Getracht wordt om ervoor te zorgen dat de beginselen van duurzame ontwikkeling, die inachtneming van sociale, culturele en milieuomstandigheden behelzen, in strategieën en programma’s voor de ontwikkeling van het toerisme worden opgenomen en dat de positieve effecten van toerisme op groei en werkgelegenheid volledig worden benut.
Vervoer
Ontwerp Milieu volledig in het beleid geïntegreerd. Mededeling is op de ACS-landen geconcentreerd. Biedt een 1996 1999 strategie voor het realiseren van duurzaam vervoer, dat veilig is, milieuvriendelijk, economisch, financieel en institutioneel duurzaam, en waarin rekening wordt gehouden met sociale waarden.
Bosbouw
Ontwerp Milieu volledig in het beleid geïntegreerd. Bevestigt opnieuw het engagement voor duurzame economische en 1996 1999 sociale ontwikkeling en de bevordering van milieubescherming. Verwoordt het streven om de multifunctionele rol van bossen in stand te houden, zowel via activiteiten op beleidsniveau als op locatie
Evaluatie bosbouw 9798
1998
EG/DfID Project betreffende ‘Biodiversiteit in ontwikkeling’
Biodiversiteit
27
Milieu volledig in het beleid geïntegreerd. De strategie omvat een onderdeel over ontwikkeling en economische samenwerking.
Een onderzoek naar de internationale visserijsector door de Wereldbank, EG, UNDP, FAO, 12 bilaterale donors en een bedrijfstakorganisatie.
29
Sourcebook -98
Democratisering, rechtsstaat, mensenrechten en goed bestuur
1998
Microfinanciering en 1998 armoedebestrijding
Inheemse bevolking
1998
Milieu gedeeltelijk in het beleid geïntegreerd. Mededeling beperkt zich tot ACS-landen. Behoorlijk bestuur wordt gedefinieerd als doorzichtig beheer waarover rekenschap wordt afgelegd, van alle rijkdommen van een land, inclusief de natuurlijke hulpbronnen, ten behoeve van een rechtvaardige en duurzame sociale ontwikkeling. Milieu gedeeltelijk in het beleid geïntegreerd. Zwaartepunt ligt bij economische duurzaamheid. Milieu wordt (Microfiaangewezen als een van de terreinen waarvoor effectbeoordelingen moeten worden uitgevoerd. Ook wordt nanciering) opgemerkt dat milieuoverwegingen een prominentere rol moeten spelen bij de coördinatie en activiteiten van 1998 internationale donors. Werkdocument van de Commissie. Milieu volledig in het beleid geïntegreerd. Het streven is om het recht en vermogen van inheemse volkeren te versterken om hun eigen sociale, economische en culturele ontwikkeling te sturen alsmede om hun vermogen tot het duurzaam beheer van natuurlijke rijkdommen te vergroten.
Zoetwaterbeheer
Milieu volledig geïntegreerd in de leidende beginselen van de sectorspecifieke richtsnoeren als omschreven in 1998 “Naar een duurzaam beheer van de watervoorraden”.
Wetenschappelijk en 1997 technologisch onderzoek
Milieu in het beleid geïntegreerd. Benadrukt de strategische functie van onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO) bij het bevorderen van duurzame ontwikkeling in de ontwikkelingslanden en het realiseren van de communautaire doelstellingen voor ontwikkelingssamenwerking.
Menselijke en sociale 1996 ontwikkeling
Werkdocument van de Commissie. Milieu gedeeltelijk in het beleid geïntegreerd. Natuurlijk kapitaal wordt aangeduid als een vorm van kapitaal waarvan het duurzaam beheer een essentiële vereiste voor menselijke en sociale ontwikkeling is.
Noodhulp, rehabilitatie en langetermijnontwikkeling
1996
Milieu gedeeltelijk in het beleid geïntegreerd. Duurzame ontwikkeling wordt gezien als een algemene doelstelling en de milieueffecten van crisissituaties als een terrein waarop actie moet worden ondernomen.
Regionale economische integratie
1995
Milieu gedeeltelijk in het beleid geïntegreerd. Zwaartepunt ligt bij economische duurzaamheid. De achteruitgang van het milieu wordt gezien als een probleem ten aanzien waarvan meer regionale samenwerking nodig is.
Genderaangelegenheden
1995
Milieu gedeeltelijk in het beleid geïntegreerd. Zwaartepunt ligt bij sociale en economische duurzaamheid. De rol van vrouwen in het duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen wordt benadrukt.
Gezondheid
1994
Milieu gedeeltelijk in het beleid geïntegreerd. Nadruk wordt gelegd op de noodzaak om een gezondheidsvriendelijk milieu te creëren. Milieugezondheid wordt niet afzonderlijk behandeld.
30
Verschillende binnen het Vijfde Kaderprogramma voor OTO
Gezondheid en milieu in ACS-landen
Voedselzekerheid
1994
Milieu of duurzame ontwikkeling komen niet expliciet aan de orde. Zwaartepunt ligt bij coördinatie tussen de Gemeenschap en de lidstaten.
Onderwijs
1994
Milieu of duurzame ontwikkeling komen niet expliciet aan de orde. Zwaartepunt ligt bij coördinatie tussen de Gemeenschap en de lidstaten op het terrein van onderwijs- en opleidingsprogramma’s.
Armoedebestrijding
1993
Milieu gedeeltelijk in het beleid geïntegreerd. Zwaartepunt ligt bij sociale en economische duurzaamheid. Het milieu komt slechts terloops aan de orde.
Geboorteregeling
1992
Milieu gedeeltelijk in het beleid geïntegreerd. Zwaartepunt ligt bij sociale en economische ontwikkeling. Stelt dat de huidige bevolkingsgroei de druk op schaarse hulpbronnen als water en het milieu in het algemeen, zal doen toenemen.
voor 1992
Milieu in het beleid geïntegreerd. Zo wordt van het mondiaal milieu gezegd dat het een nieuwe vorm van onderlinge afhankelijkheid is en in alle geografische gebieden een belangrijk terrein van samenwerking.
Voorbereiding 2000
31
EG/UNDP-Initiatief betreffende armoede en milieu
BIJLAGE
III: DEELNAME VAN DE MILIEUOVEREENKOMSTEN EN -PROCESSEN
GEMEENSCHAP
AAN
MULTILATERALE
De Europese Gemeenschap is bijzonder actief op het terrein van multilaterale milieuovereenkomsten en is een stuwende kracht geweest achter veel onderhandelingen die in het huidige kader van internationaal milieurecht zijn gevoerd. De eigen ervaring van de Gemeenschap met het sluiten van overeenkomsten onder de 15 lidstaten, die zich op verschillende ontwikkelingsniveaus bevinden, is vaak van cruciaal belang geweest bij het zoeken van compromissen op een breder niveau. Op hun beurt hebben internationale overeenkomsten bijgedragen aan de vormgeving van de interne wetgeving van de Gemeenschap. Op eenzelfde wijze hebben de deelnemers van de Unie door het werk van de Raad en zijn hulporganen een unieke ervaring op het terrein van internationale besprekingen. Daarvan is vaak gebruik gemaakt voor het doordrukken van internationale processen, zoals Milieu voor Europa, het Europees-mediterrane partnerschap, de Raad van Bestuur van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties, de VN-Commissie voor Duurzame Ontwikkeling, de WTO-Commissie inzake handel en milieu, het Intergouvernementeel forum over bossen, het Mondiaal actieplan betreffende de verontreiniging van de zee vanaf het land (Washington, GPA), of het Intergouvernementeel forum voor chemische veiligheid (IFCS). De Europese Gemeenschap is partij bij 37 milieuovereenkomsten, -protocollen en amendementen, die op 5 na allemaal van kracht zijn, en heeft er nog eens 15 ondertekend. Deze documenten hebben betrekking op 26 verschillende overeenkomsten, die tot verschillende categorieën behoren. Die welke voor ontwikkelingslanden en communautaire economische en ontwikkelingssamenwerking van belang zijn, staan hieronder opgesomd. Andere soorten overeenkomsten die belangrijke gevolgen voor natuurlijke hulpbronnen en het milieu hebben, zoals die waarmee regionale organisaties voor de visserij in het leven worden geroepen en het Zeerechtverdrag van de VN, zijn niet in deze cijfers opgenomen. Niet alle milieuovereenkomsten strekken zich uit tot ACS-landen en de landen in LatijnsAmerika, Azië en het Middellandse-Zeegebied, aangezien het bij veel overeenkomsten om regionale overeenkomsten voor Europa gaat. Dit betekent echter niet dat deze landen geen belangstelling voor deze overeenkomsten zouden hebben. Zo zijn bijvoorbeeld het Verdrag van de Economische Commissie voor Europa (ECE) betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand en de vele protocollen daarbij, als potentiële modellen genoemd voor andere regio’s die participeren in bredere internationale fora zoals het UNEP en de VN-Commissie voor Duurzame Ontwikkeling. Zes van de basisovereenkomsten waarbij de Gemeenschap partij is, hebben betrekking op Europese stroomgebieden. Vier daarvan handelen over de zeeën rondom Europa. De Gemeenschap participeerde in de onderhandelingen over andere overeenkomsten betreffende regionale zeeën, zoals het Verdrag van Cartagena betreffende het Caribische gebied en het Verdrag van Nairobi betreffende de Oost-Afrikaanse Zee, en ondertekende deze in sommige gevallen. Maar de Gemeenschap heeft geen actie ondernomen om de verdragen af te sluiten of in de conferenties van de partijen deel te nemen. Van de zeven onderscheiden verdragen betreffende natuurbescherming en flora en fauna waarvan de Gemeenschap partij is, hebben er drie een wereldwijde dekking, te weten het 32
Verdrag inzake biologische diversiteit, het Verdrag ter bestrijding van woestijnvorming en het Verdrag van Bonn inzake de bescherming van migrerende soorten. Daarnaast is het Zeerechtverdrag van de VN een mondiaal verdrag. De Gemeenschap is geen partij bij een andere wereldwijde overeenkomst betreffende natuurbescherming, de Overeenkomst van Ramsar inzake watergebieden. Daarentegen is het Verdrag van Den Haag inzake de bescherming van Afrikaans-Euraziatische trekkende watervogels, dat een ontwikkelingsgebied betreft, wel ondertekend door de Gemeenschap maar nog niet afgesloten. Van de drie onderscheiden verdragen betreffende lucht en atmosfeer, hebben er twee een mondiale reikwijdte – het Verdrag van Wenen en het bijbehorende Protocol van Montreal en het VN-Raamverdrag inzake klimaatverandering en het bijbehorende Protocol van Kyoto. Twee van de vier overeenkomsten inzake industrie en gevaarlijke stoffen en afvalstoffen hebben een mondiale reikwijdte – het Verdrag van Basel inzake het grensoverschrijdend transport van gevaarlijke afvalstoffen en het UNEP/FAOVerdrag van Rotterdam inzake voorafgaande geïnformeerde toestemming voor bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel, (het PICVerdrag). Over de twee algemene of institutionele verdragen, te weten het Verdrag van Espoo inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband en het Verdrag van Aarhus inzake de toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, werd in beide gevallen onderhandeld onder auspiciën van de ECE en in de inhoud van deze overeenkomsten komen de zorgen en institutionele capaciteiten van de industrielanden tot uitdrukking. Desalniettemin weerspiegelen beide verdragen universele beginselen die door de wereldgemeenschap in de Verklaring van Rio zijn bekrachtigd en in juridisch bindende vormen zijn omgezet. Beide verdragen kunnen als nuttig model voor andere regio’s dienen. De Gemeenschap heeft nog aan acht andere afgesloten onderhandelingen deelgenomen, maar moet de daaruit voortvloeiende verdragen nog ondertekenen of goedkeuren. Het betreft drie verdragen die van wereldwijd belang zijn, waarvan er twee op een hierboven nog niet genoemde sector betrekking hebben. Het bereiken van overeenstemming over het Verdrag betreffende de wet op het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen voor andere doeleinden dan de scheepvaart, heeft tientallen jaren geduurd en de overeenkomst is nog steeds niet van kracht. Het verdrag zal echter een juridisch kader bieden voor het gemeenschappelijk gebruik van internationale rivieren en is zodoende voor veel landen van groot belang. Het Verdrag van het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA) inzake nucleaire veiligheid en het Gemeenschappelijk verdrag van het IAEA betreffende het veilig beheer van verbruikte brandstof en de veiligheid van radioactief afval zijn wellicht van beperktere toepassing, maar de kleine eilandstaten in ontwikkeling hebben tenminste belangstelling in laatstgenoemde, ofschoon zij het verdrag niet hebben ondertekend. De Gemeenschap is momenteel partij bij de onderhandelingen over nog eens vier internationale verdragen, waarvan er hier twee relevant zijn. Het Protocol over biologische veiligheid, bij het Verdrag inzake biologische diversiteit, is hoofdzakelijk bedoeld om een veilige grensoverschrijdende verplaatsing van levende gemodificeerde organismen te vergemakkelijken. Het Mondiale instrument van de VN betreffende persistente organische verontreinigingen (POP-Verdrag) zal naar verwachting tot het verbod leiden van ten minste twaalf toxische chemische stoffen die grotendeels door 33
ontwikkelingslanden worden gebruikt. Voorts neemt de Commissie actief deel aan besprekingen over een juridisch instrument betreffende het beheer en de bescherming van alle bossen, dat mogelijk over de hele wereld juridisch bindend wordt. Een dergelijk mondiaal instrument zou een sterke prikkel kunnen vormen voor een betere uitvoering, c.q. handhaving van beleid en wetgeving die door soevereine naties zijn opgesteld om, onder andere, (i) de noodzakelijke financiële middelen voor duurzaam bosbeheer bijeen te brengen; (ii) instrumenten te ontwikkelen voor het internaliseren van de kosten en baten voor milieu en samenleving; en (iii) het verminderen van illegale handel en het bevorderen van behoorlijk bestuur in de bossector. Bovendien neemt de Gemeenschap deel aan de activiteiten die in het kader van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde dier- en plantensoorten (CITES) worden ondernomen, en heeft zij de vereiste interne wetgeving ingevoerd. De Gemeenschap is echter nog geen partij bij de overeenkomst, omdat het amendement dat de participatie van regionale organisaties voor economische integratie mogelijk moet maken, nog niet van kracht is. DE MILIEUOVEREENKOMSTEN DIE VOOR DE ECONOMISCHE SAMENWERKING EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING VAN DE EG HET MEEST RELEVANT ZIJN I. Multilaterale milieuovereenkomsten en -protocollen waarvan de EG een contracterende partij of ondertekenaar is WATER – INTERNATIONALE RIVIEREN EN MEREN 1. Verdrag inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren (1992) (ECE) 2. Verdrag tot samenwerking bij de bescherming en het duurzaam gebruik van de Donau (1994, Sofia) 3. Overeenkomst betreffende de Internationale Commissie voor de bescherming van de Oder tegen verontreiniging (1996, Wroclaw) OCEANEN EN ZEEËN 4. Verdrag over de bescherming van het mariene milieu van de Oostzee (1974, Helsinki) 5. Verdrag inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging (1976, Barcelona) (UNEP) 6. Protocol betreffende de samenwerking in noodsituaties bij de bestrijding van verontreiniging van de Middellandse Zee door olie en andere schadelijke stoffen (1976, Barcelona) (UNEP) 7. Protocol ter voorkoming van verontreiniging van de Middellandse Zee door storten vanuit schepen en vliegtuigen (1976, Barcelona) (UNEP) 8. Protocol ter bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging vanaf het land (1980, Athene) (UNEP)
34
9. Protocol inzake speciaal beschermde gebieden van de Middellandse Zee (1982, Genève) (UNEP) 10. Wijzigingen van het Verdrag van Barcelona (1995, Barcelona) 11. Wijzigingen van het Protocol ter voorkoming van verontreiniging van de Middellandse Zee door storten vanuit schepen en vliegtuigen (1995, Barcelona) 12. Protocol inzake speciaal beschermde gebieden en de biologische diversiteit van de Middellandse Zee (1995, Barcelona) 13. Verdrag over de bescherming van het mariene milieu van de Oostzee (1992, herziene Verdrag van Helsinki) (1992, Helsinki) (Nog niet van kracht – Zodra dit van kracht is, zal dit herziene verdrag het Verdrag van Helsinki van 1974 vervangen) NATUURBESCHERMING– FLORA EN FAUNA 14. Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten (CMS) (1979, Bonn) (UNEP) 15. Verdrag betreffende het behoud van wilde dieren en planten in hun natuurlijk milieu in Europa (1979, Bern) (Raad van Europa) 16. Verdrag inzake biologische diversiteit (1992, Rio) (VN) 17. Verdrag inzake de bescherming van Afrikaans-Euraziatische trekkende watervogels (1995, Den Haag) 18. VN-Overeenkomst inzake de bescherming van kleine walvisachtigen in de Oost- en Noordzee (1992, New York) 19. Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming in landen die te kampen hebben met ernstige droogte en/of woestijnvorming, in het bijzonder in Afrika (1994, Parijs) LUCHT EN ATMOSFEER 20. Verdrag inzake grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (1979, Genève) (VN/EG) 21. Protocol inzake de beheersing van emissies van vluchtige organische stoffen of de grensoverschrijdende stromen ervan (1991, Genève) 22. Protocol betreffende de financiering op lange termijn van het samenwerkingsprogramma inzake de permanente controle en evaluatie van de verplaatsing over lange afstand van luchtverontreinigingen in Europa (EMEP) (1984, Genève) (VN/EEG) 23. Protocol inzake de beheersing van stikstofoxiden of van grensoverschrijdende stromen van deze stikstofverbindingen (1988, Sofia)
35
24. Protocol bij het Verdrag inzake grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand van 1979 betreffende aanvullende reducties van zwavelemissies (S02) (1994, Oslo) (Nog niet van kracht) 25. Protocol betreffende zware metalen bij het Verdrag van grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand
Genève
inzake
26. Protocol betreffende persistente organische stoffen bij het Verdrag van Genève inzake grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand 27. Verdrag ter bescherming van de ozonlaag (1985, Wenen) 28. Protocol inzake stoffen die de ozonlaag afbreken (1987, Montreal) (UNEP) 29. Wijziging van Londen van het Protocol van Montreal (1990, Londen) 30. Wijziging van Kopenhagen van het Protocol van Montreal (1992, Kopenhagen) 31. Raamverdrag inzake klimaatverandering (1992, New York) (VN) 32. Protocol bij het Raamverdrag inzake klimaatverandering (1997, Kyoto) INDUSTRIE /GEVAARLIJKE STOFFEN EN AFVALSTOFFEN 33. Verdrag inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan (1989, Basel) (UNEP) 34. Verdrag inzake de grensoverschrijdende effecten van industriële ongevallen (1992, Helsinki) (ECE) (Nog niet van kracht) 35. Europese Overeenkomst voor de bescherming van gewervelde dieren die voor experimentele en andere wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (1986, Straatsburg) (Raad van Europa) 36. (UNEP/FAO) Verdrag inzake voorafgaande geïnformeerde toestemming voor bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel (PIC-Verdrag – 1998, Brussel) ALGEMEEN 37. Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband (1991, Espoo) (ECE) 38. (ECE) Verdrag inzake de toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden II. Multilaterale overeenkomsten waarover de onderhandelingen zijn beëindigd maar die nog niet door de Gemeenschap zijn ondertekend 1. Verdrag betreffende de wet op het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen voor andere doeleinden dan de scheepvaart (1997, New York)
36
2. Overeenkomst inzake de bescherming van kleine walvisachtigen in de Middellandse en Zwarte Zee (in het kader van het Verdrag van Bonn) (1996, Monaco) 3. Overeenkomst ter bescherming van vleermuizen in Europa (in het kader van het Verdrag van Bonn) 4. Protocol betreffende de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke stoffen in de Middellandse Zee (1996, Izmir) 5. Wijzigingen van het Protocol bij het Verdrag van Barcelona betreffende de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging vanaf het land (1996, Barcelona) III. Belangrijkste multilaterale overeenkomsten in eindfase van onderhandeling 1. Protocol betreffende biologische veiligheid bij het Verdrag inzake biologische diversiteit 2. Tweede NOX-protocol bij het Verdrag van Genève inzake grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand 3. Mondiaal instrument van de VN inzake persistente organische verontreinigingen (POP’s) 4. Protocol betreffende water en grensoverschrijdende waterlopen
gezondheid
bij
het
ECE-Verdrag
inzake
5. Aansprakelijkheidsprotocol bij het Verdrag van Basel inzake de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan *** Opmerking: Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde dier- en plantensoorten (CITES): ofschoon de Gemeenschap slechts waarnemer en nog geen partij bij de overeenkomst is, speelt zij een essentiële rol.
37
BIJLAGE IV: REGIONALE UITSPLITSING VAN FINANCIERING NAAR VERSCHILLENDE MILIEUTHEMA’S EN DE BELANGRIJKSTE FINANCIERINGSINSTRUMENTEN VAN EG, EIB EN EBWO VOOR DERDE LANDEN28
Tabel IV.1 Financiering van milieuthema’s in ACS-landen in de periode 1990-1995 Middelen die uit hoofde van het 7e EOF voor verschillende milieuthema’s zijn vastgelegd Thema
Miljoen euro
% van financiering voor milieu
Stedelijk leefmilieu
64,4
31
Institutionele versterking
32,8
16
Land en bodem
31,6
15
Biodiversiteit
29,9
14
Mariene rijkdommen
13,1
6
Tropische bossen
8,3
4
Klimaatverandering
3,1
2
Technologieoverdracht
1,9
1
Vervuilingsbeheersing
1,6
1
Tabel IV.2 Financiering van milieuthema’s in ALA-landen in de periode 1990-1995 Middelen die voor Azië en Latijns-Amerika voor verschillende milieuthema’s zijn vastgelegd uit hoofde van B7-3001 en B7-3001 (Azië) Thema
Miljoen euro
% van financiering voor milieu
Tropische bossen
94,0
31
Land en bodem
90,8
30
Institutionele versterking
25,8
17
Technologieoverdracht
23,3
8
Biodiversiteit
8,3
3
28
Een soortgelijke thematische uitsplitsing voor de Nieuwe Onafhankelijke Staten (NOS) is op dit moment niet beschikbaar. Momenteel wordt een evaluatie van het Interstataal milieuprogramma van Tacis uitgevoerd.
38
Tabel IV.3 Financiering van milieuthema’s in MED-landen in de periode 1990-1995 Middelen die uit hoofde van begrotingslijnen voor het Middellandse-Zeegebied voor verschillende milieuthema’s zijn vastgelegd Thema
Miljoen euro
% van financiering voor milieu
Land en bodem
57,3
57
Mariene rijkdommen
19,1
19
Vervuilingsbeheersing
5,4
5
Stedelijk leefmilieu
4,6
4
Technologieoverdracht
4,3
4
Tabel IV.4 Financiering ten behoeve van milieu en energiesector in LMOE in de periode 1990-1998 Middelen voor LMOE die uit hoofde van Phare voor het milieu en de energiesector zijn vastgelegd Miljoen euro
% van financiering voor milieu en energie
Vervuilingsbeheersing
159,6
28
Energievoorziening
119,7
21
114
20
Waterdiensten1
102,6
18
Biodiversiteit
17,1
3
57
10
Subsector
Energiebesparing
2
Overige
1 Omvat afvalwaterbehandeling (industrieafval is opgenomen onder ‘vervuilingsbeheersing’) 2 Omvat projecten met meerdere of onbekende doelstellingen Bron: ERM Inventory Database
39
Tabel IV.5 Belangrijkste financieringsinstrumenten van EG, EIB en EBWO Type
Regio
Instrument
Afrika, Caraïbisch gebied, Stille Oceaan
8e Europees Ontwikkelingsfonds (1995 - 2000) waarvan: - bilaterale landenprogramma’s (NIP) - regionale samenwerking (RIP) - structurele aanpassing - STABEX - SYSMIN - nood-/vluchtelingenhulp - risicokapitaal (EIB)
Bedrag in miljoen euro 12.967
48 % 10 % 11 % 14 % 4% 2% 8% 3%
- rentesubsidies (EIB)
Officiële ontwikkelings -hulp
Europese Investeringsbank (1995 - 2000) Communautaire begrotingslijnen (voorzieningen voor 1999) Zuidelijk en Zuid-Afrika
127,5
Latijns-Amerika
314
Azië
438
Middellandse-Zeegebied, Nabije & Midden-Oosten
Officiële hulp
1658
1094
Alle
Humanitaire en voedselhulp
835
Alle
Medefinanciering van NGO's
200
Ontwikkelingslanden
Milieu in ontwikkelingslanden
16
Tropische landen
Tropische bossen
45
Alle
Herstel
15
Overige
605
LMOE
PHARE
1444
GOS
TACIS
485
Voormalig Joegoslavië
OBNOVA
332
EBWO
33
Communautaire begrotingslijnen (meerjarenvoorzieningen) SYNERGY (1998 - 2002)
Overige nietterugvorderbare hulp
Deze programma’s staan tot op zeker niveau open voor derde landen. Het totale bedrag aan financiële middelen voor derde landen is niet noodzakelijkerwijs vastgelegd.
5e Kaderprogramma (1998-2002),
15 14.960
waarvan -
Milieu
7%
-
ENERGIE
7%
-
Ontwikkelingssamenwerking
3%
SAVE (1996 - 2000)
45
ALTENER II (1998 – 2002)
22
40
Leningen
Kandidaat-lidstaten (54 %)
Europese Investeringsbank (EIB)
Middellandse-Zeegebied (20 %)
waarvan: - vervoer
37 %
ACS (13 %)
- energie
18 %
Zuid-Afrika (3 %)
- particuliere sector
13 %
Overige LMOE (2 %)
- water
10 %
Latijns-Amerika (5 %)
4.410 (*)
- industrie
7%
- overige
15 %
Azië (3 %) Oost-Europa, GOS
Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO)
2373 (*)
waarvan - particuliere sector - energie - vervoer - communicatie
40 % 17 % 10 % 8% 6%
(*) Betalingsverplichtingen voor 1998
41
BIJLAGE V: WERKPAKKET VAN KERNINDICATOREN VAN OESO- COMMISSIE VOOR ONTWIKKELINGSBIJSTAND
Het werkpakket van kernindicatoren van de OESO-Commissie voor Ontwikkelingsbijstand is gebaseerd op een strategie inzake ontwikkelingspartnerschappen getiteld “Shaping the 21st Century”, die in mei 1996 werd gelanceerd. In het kader van deze strategie is uit recente VN-conferenties een klein aantal kerndoelstellingen geselecteerd. Deze kwantitatieve doelstellingen hebben betrekking op economisch welzijn, sociale ontwikkeling en duurzaamheid en verbetering van het milieu (de geselecteerde doelstellingen worden in onderstaande tabel getoond, in samenhang met de bijbehorende indicatoren). Daarnaast is onderkend dat het voor het bereiken van deze doelstellingen van essentieel belang is dat kwalitatieve indicatoren worden vastgesteld (participatoire ontwikkeling, democratisering, behoorlijk bestuur, mensenrechten). Hoewel in de strategie wordt erkend dat de doelstellingen voor elk land afzonderlijk moeten worden vastgesteld, wordt er tevens op gewezen dat het hoofddoel van de OESO/DAC-indicatoren een voortdurende controle op mondiaal niveau is. De lijst van indicatoren is het resultaat van een proces van samenwerking tussen DACdonors, deskundigen van de Wereldbank en het systeem van de Verenigde Naties en beleidsmakers en statistici uit ontwikkelingslanden. Een paritaire vergadering van OESO, VN en Wereldbank bereikte in februari 1998 overeenstemming over een brede overeenkomst inzake het werkpakket van kernindicatoren. Sommige indicatoren geven een direct cijfer van de mate waarin een doelstelling is bereikt (bijv. doelstelling: halveren van extreme armoede; indicator: incidentie van extreme armoede: populatie met een daginkomen van minder dan 1 dollar), terwijl andere een beeld geven van een andere dimensie (bijv. doelstelling: halveren van extreme armoede; indicator: ongelijkheid – aandeel in het nationaal verbruik van de armste twintig procent). Een beperkt aantal andere indicatoren houdt weliswaar niet direct met de geselecteerde doelstellingen verband, maar is desalniettemin opgenomen om een volledig beeld te geven. Daartoe behoren enkele sociale indicatoren, zoals de levensverwachting, en enkele economische maatregelen, zoals ontvangen hulp en buitenlandse schuld. Sommige maatregelen en hun reikwijdte moeten worden verfijnd, hetgeen met name geldt voor de milieu-indicatoren, en er moet verder worden gewerkt aan indicatoren voor de kwalitatieve factoren participatoire ontwikkeling en behoorlijk bestuur. Het pakket zal derhalve voortdurend verder worden ontwikkeld. Nu wordt er bijvoorbeeld gewerkt aan voorstellen voor indicatoren voor het zeemilieu, het grondgebruik (zoals ontbossing en woestijnvorming) en de luchtverontreiniging. De benadering die voor deze kern van indicatoren wordt gehanteerd, houdt verband met hun doelgerichtheid. Landen kunnen in groepen worden onderverdeeld overeenkomstig hun relatieve afstand tot de geselecteerde doelstellingen. De 171 hulpontvangers op de DAC-lijst worden in vijf groepen onderverdeeld (kwinten), met 34 landen in elke groep (China en India worden gezien de omvang van hun bevolking afzonderlijk getoond). De eerste kwint laat zodoende de 34 ontwikkelingslanden zien die het verst van de ontwikkelingsdoelstellingen zijn verwijderd. De 33 landen in de vijfde kwint vertonen als groep ontwikkelingsindicatoren die qua niveau ruwweg overeenkomen met die van ontwikkelingslanden. Voor het creëren van deze groepen zijn zeven indicatoren gebruikt die met de geselecteerde doelstellingen verband houden, teneinde zicht te krijgen op de 42
multidimensionaliteit van ontwikkeling. Deze indicatoren zijn het BNP per hoofd van de bevolking, de ondervoeding van kinderen, de netto-participatiegraad van scholieren (basisschool), het sterftecijfer voor kinderen beneden de vijf jaar, het sterftecijfer onder jonge moeders, het totaal vruchtbaarheidscijfer en de toegang tot veilig drinkwater. Zodoende kan een land dat voor het BNP per hoofd van de bevolking goed scoort, toch in een lagere groep terechtkomen omdat de gezondheids- of onderwijsindicatoren voor die inkomensgroep beneden de “norm” liggen. Dezelfde methode kan worden gebruikt om nationale doelstellingen vast te stellen en de verwezenlijking ervan te volgen. Door in intervallen de afstand tot ontwikkelingsdoelstellingen te laten zien, zou men een beeld krijgen van de vorderingen die in het betreffende interval zijn geboekt en van de verschillende tempo’s waarin de kloof met betrekking tot elk van de vijf dimensies wordt gedicht. Voor het jaar 2000 is een herziening van het pakket indicatoren gepland. Daarbij zal worden onderzocht welke vooruitgang met betrekking tot de indicatoren is geboekt en welke actie verder op dit terrein moet worden ondernomen.
43
HET WERKPAKKET VAN KERNINDICATOREN VAN OESO/DAC Doelstellingen
Indicatoren
Economisch welzijn Verminderen van extreme armoede Het deel van de mensen in ontwikkelingslanden dat in extreme armoede leeft, dient vóór 2015 met ten minste een vijfde te zijn verminderd. (Kopenhagen)
1. Incidentie van extreme armoede: bevolking met een dagelijks inkomen van minder dan 1 dollar 2.Verhoudingscijfer armoedekloof: incidentie x intensiteit van armoede 3. Ongelijkheid: aandeel in nationaal verbruik van armste 20% 4. Ondervoeding van kinderen: prevalentie van kinderen beneden de 5 jaar die onder het normale gewicht zijn
Sociale ontwikkeling Algemeen basisonderwijs Vóór 2015 dient in alle landen algemeen basisonderwijs te bestaan. (Jomtien, Beijing, Kopenhagen)
5. Netto-participatiegraad van scholieren (basisonderwijs) e
6. Voltooiing 4 klas basisonderwijs 7. Percentage 15- tot 24-jarigen dat kan lezen en schrijven
Gelijke behandeling man en vrouw Vooruitgang in de richting van gelijke behandeling van mannen en vrouwen en responsabilisering van vrouwen moet worden aangetoond door uitbanning van het onderscheid tussen mannen en vrouwen in basis- en middelbaar onderwijs vóór 2015. (Caïro, Beijing, Kopenhagen)
8. Verhouding van meisjes tot jongens in basis- en middelbaar onderwijs 9. Verhouding van aantal vrouwen tot mannen dat kan lezen en schrijven (15- tot 24-jarigen)
Zuigelingen- en kindersterfte Percentage sterfgevallen onder zuigelingen en kinderen beneden de vijf jaar moet in elk ontwikkelingsland vóór 2015 ten opzichte van 1990 met twee derde zijn verminderd. (Caïro)
10. Zuigelingensterfte 11. Sterftecijfer voor kinderen beneden de 5 jaar
Sterftecijfer onder jonge moeders Het sterftecijfer onder jonge moeders moet tussen 1990 en 2015 met drie vierde zijn verminderd. (Caïro, Beijing)
12. Sterftecijfer onder jonge moeders 13. Geboorten met de hulp van geschoold personeel
Reproductieve gezondheid Alle personen met een passende leeftijd moeten via de basisgezondheidszorg toegang hebben tot diensten voor reproductieve gezondheidszorg, en wel uiterlijk in het jaar 2015. (Caïro)
14. Prevalentiecijfer voorbehoedsmiddelen 15. Prevalentie van HIV onder zwangere vrouwen van 15 –24 1 jaar
Duurzaamheid en verbetering van het milieu 2
Milieu
Vóór 2005 moet in elk land een nationale strategie voor duurzame ontwikkeling in uitvoering zijn, teneinde ervoor te zorgen dat huidige trends in het verlies van milieurijkdommen zowel op mondiaal als nationaal niveau vóór 2015 effectief worden omgebogen. (Rio)
16. Landen met een nationale strategie voor duurzame ontwikkeling 17. Populatie met toegang tot veilig drinkwater 18. Hoogte van zoetwaterverbruik 19. Biodiversiteit: beschermde gebieden op het land 20. Energie-efficiëntie: BNP per eenheid energieverbruik 21. Kooldioxide-emissies
44
Algemene indicatoren Overige geselecteerde ontwikkelingsindicatoren Ter referentie: populatie Bruto Nationaal Product
BNP per hoofd van de bevolking Percentage volwassenen dat kan lezen en schrijven Totaal vruchtbaarheidscijfer
Hulp als % van BNP Buitenlandse schuld als % van BNP Investeringen als % van BNP Handel als % van BNP
Levensverwachting bij geboorte Deze lijst is noch uitputtend noch uitgebreid en sommige onderdelen (bijv. het milieu) zijn nog onderwerp van discussie. De lijst vormt een afspiegeling van de vooruitgang die tot dusver is geboekt met het vaststellen van kernindicatoren die relevant zijn voor de ontwikkelingsdoelstellingen die uit de reeks VN-conferenties zijn geselecteerd die in de jaren negentig zijn gehouden en die nu een afspiegeling vormen van een brede consensus over ontwikkelingsprioriteiten. De doelstellingen zijn geselecteerd omdat zij op zichzelf belangrijk zijn en een zinvolle stap naar meer algemene ontwikkelingsdoelstellingen vormen. De selectie doet niets af aan de inzet voor het bereiken van andere doelstellingen die door de internationale gemeenschap, tijdens internationale conferenties of elders zijn aanvaard. Via de lijst worden andere initiatieven voor indicatoren versterkt, zoals de minimumreeks van nationale sociale gegevens van de Afdeling statistiek van de Verenigde Naties en het algemeen systeem voor gegevensverspreiding van het IMF. De indicatoren houden evenals de doelstellingen met elkaar verband en dienen als een geheel te worden gezien. Zij vormen een kernreeks die een beeld geeft van sleutelaspecten van economisch en sociaal welzijn en de duurzaamheid van het milieu. Sommige indicatoren hebben derhalve betrekking op meer dan één doelstelling maar verschijnen om redenen van ruimte slechts één keer. De ondervoeding van kinderen, bijvoorbeeld, is ook een indicator voor de gezondheidssituatie; specialistische hulp bij bevalling geeft ook een beeld van de toegang tot diensten voor reproductieve gezondheidszorg; kunnen lezen en schrijven is een doorslaggevend element voor economisch welzijn en gezondheid; en zoet water is niet alleen een natuurlijke hulpbron, de toegang ertoe is ook van rechtstreeks belang voor de kwaliteit van leven van vrouwen en de gezondheid van hun kinderen. Bovendien kunnen de meeste indicatoren worden uitgesplitst naar geslacht, om de mate van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen tot uitdrukking te brengen. Voor indicatoren kunnen tal van bronnen worden gebruikt. Deze reeks indicatoren zal jaarlijks in het Development Co-operation Report van de OESO worden gepubliceerd en in verband worden gebracht met andere indicatoren in het Human Development Report, een publicatie van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties, en World Development Indicators, een publicatie van de Wereldbank. Voor meer bijzonderheden over ontwikkelingskwesties en -indicatoren wordt u naar deze publicaties verwezen of kunt u de volgende website raadplegen: http://www.oecd.org//dac/Indicators/htm/list.htm 1
Totdat voldoende gegevens voor deze indicator beschikbaar zijn, wordt de prevalentie van HIV-besmetting onder alle volwassenen gebruikt.
2
Indicatoren voor grondgebruik, zeemilieu en luchtkwaliteit worden in een later stadium aan de lijst toegevoegd.
45
BIJLAGE VI: REEKS INTERNE PRESTATIE-INDICATOREN Doelstelling
Resultaat
1.
Samenhang tussen EG-beleid met externe effecten en overweging van milieukwesties in dit verband
Bij alle relevante processen voor de formulering van EG-beleid wordt met de gevolgen voor ontwikkelingslanden rekening gehouden.
Beleidsstudies en beleidsevaluaties in de Commissieverslagen betreffende samenhang
2.
Integratie van milieuoverwegingen in EG-beleid op het terrein van economische en ontwikkelingssamenwerking
In alle werkdocumenten en mededelingen van de Commissie wordt de integratie van milieukwesties behandeld.
Beleidsevaluaties in samenhang met de vijf jaarlijkse evaluaties van de milieuprestatie van communautaire hulp (zie doelstelling 7)
3.
Integratie van milieuaspecten in beleidsdiscussies, regionale en landenstrategieën, programma’s en evaluaties
Tegen het einde van 2002 zal in de volgende stukken een onderdeel over milieu-integratie zijn opgenomen:
4.
Integratie op projectniveau
•
regionale en landenstrategieën,
•
indicatieve programma’s,
•
landenevaluaties,
•
landenverslagen.
Systematische screening en beoordeling van samenwerkingsprogramma’s en projecten op milieueffecten: • screening van alle communautaire samenwerkingsprogramma’s; • (strategische) milieueffectrapportage uitgevoerd van alle communautaire samenwerkingsprojecten waarvoor een “hoog milieurisico” geldt”, een criterium dat i.v.m. milieuscreening wordt gehanteerd
Indicatoren
1.
Gegevens- en verificatiebron
Aantal regionale en landenstrategieën, programma’s en evaluaties met een expliciet milieuonderdeel
Landenstrategieën
2.
Aantal jaarlijkse landenverslagen met een kort hoofdstuk over het milieu. (De eerste milieuhoofdstukken worden omwille van een uniforme aanpak centraal voorbereid. Het hoofdstuk zal jaarlijks door de delegaties van de Commissie worden bijgesteld).
Jaarlijkse landenverslagen
1.
Aantal en percentage projecten in de categorieën A, B en C
2.
Aantal (strategische) milieueffectrapportages voor communautaire samenwerkingsprojecten van categorie A
3.
Aantal raadplegingen van het publiek in verband met (strategische) milieueffectrapportages
46
Indicatieve programma’s Landenevaluaties
1.
Screeningformulieren voor projecten
2.
Projectgegevensbanken van de Commissie (PIS) (een jaarlijkse opsomming van (strategische) milieueffectrapportages van communautaire beleidsplannen, programma’s en projecten inzake ontwikkelingssamenwerking)
3.
(strategische) milieueffectrapportages
5.
Grotere deskundigheid in het integreren van milieuaspecten
Medewerkers van Commissie opgeleid in procedures voor milieu-integratie:
1.
• aan het einde van 2000 is een opleidingsbehoeftenanalyse voltooid; • elke functionaris op een belangrijk beleidsterrein of met geografische verantwoordelijkheid in hoofdkwartieren of delegaties die in een opleidingsbehoeftenanalyse is aangewezen, zal tegen 2002 een milieuopleiding hebben gevolgd.
Aantal functionarissen op belangrijke beleidsterreinen of met geografische verantwoordelijkheid in hoofdkwartieren of delegaties dat milieuopleiding heeft gevolgd
2.
Aantal keren dat jaarlijks contact wordt opgenomen met de helpdesk
3.
Aantal verwijzingen dat jaarlijks door de helpdesk wordt gemaakt
Real-time-toegang aan het einde van het jaar 2000 tot:
1.
Uitgaven in verband met belangrijkste milieuprojecten
• betalingsverplichtingen en uitbetalingen in het kader van de belangrijkste milieuprojecten.
2.
Uitgaven in verband met belangrijke multilaterale milieuovereenkomsten
Opleidingsbehoeftenanalyse Opleidingsverslag Afzonderlijke notatieverslagen Facturen van raamcontracten voor deskundigen
Ten behoeve van milieueffectrapportages zal specifieke technische steun worden verleend en gebruikt. 6.
Grotere doorzichtigheid en zichtbaarheid van communautaire acties op milieugebied
Openbare toegang aan het einde van het jaar 2000 tot: • alle resultaten van milieuscreening; • samenvattingen van één pagina van (strategische) milieueffectrapportages. Referentiesysteem van OESO/DAC voor administratieve verwerking van uitgaven in verband met milieuovereenkomsten ingevoerd. 7.
Kwaliteitscontrole van milieuintegratie
Vijfjaarlijkse onafhankelijke evaluaties van milieuprestatie van communautaire hulp
Voor de evaluatie worden bovengenoemde indicatoren gebruikt.
47
Projectgegevensbanken van Commissie Screeningformulieren voor projecten