PROJECTVERSLAG INSPECTIEPROJECT
KINDEROPVANG Inspectieonderwerp: Fysieke belasting werknemers
Colofon Arbeidsinspectie, Den Haag, ·mei 2006
Inspectieonderwerp
Fysieke belasting
AI-bedrijfstakdirectie
Publieke dienstverlening
Landelijk Projectleider
drs. S.H.A.M. Segboer
Voor vragen van de pers
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Afdeling Persvoorlichting, 070-333 4444
Looptijd project
januari 2005 – januari 2006
Projectnummer
A689
Correspondentieadres
Arbeidsinspectie kantoor Arnhem T.a.v. dhr. F. van de Kamp Janspoort 2 6811 DX Arnhem
1
Inhoudsopgave
1 Voorwoord.................................................................................................................................3 2. Samenvatting ............................................................................................................................4 3. Aanleiding en doelstellingen...................................................................................................5 3.1 AANLEIDING................................................................................................................................5 3.2 PROJECTDOELSTELLINGEN..........................................................................................................5 4. Omvang en opzet.......................................................................................................................6 4.1 WERKTERREIN ...........................................................................................................................6 4.2 LOOPTIJD EN AANTALLEN BEZOEKEN ...........................................................................................6 4.3 OPZET VAN HET PROJECT ............................................................................................................6 4.4 INSPECTIEONDERWERP FYSIEKE BELASTING ................................................................................6 4.5 ARBOCONVENANT .......................................................................................................................7 4.6 MONITOR ....................................................................................................................................7 4.7 SAMENWERKING ANDERE INSPECTIEDIENSTEN ..............................................................................8 4.8 PUBLICITEIT ................................................................................................................................8 5. Projectresultaten .......................................................................................................................9 5.1 GENERALISEERBAARHEID VAN DE RESULTATEN ...........................................................................9 5.2 TOTAALOVERZICHT .....................................................................................................................9 5.3 RESULTATEN PER INSPECTIEONDERWERP ..................................................................................10 5.3.1 Fysieke belasting................................................................................................................ 10 5.3.2 Risico-inventarisatie en evaluatie...................................................................................... 10 5.3.3 Overige inspectieonderwerpen ......................................................................................... 11 5.4 RESULTATEN MONITOR ..............................................................................................................11 5.4.1 Indeling instellingen en locaties ......................................................................................... 11 5.4.2 Voorlichting......................................................................................................................... 12 6 Conclusies en Aanbevelingen ................................................................................................13 6.1 CONCLUSIES.............................................................................................................................13 6.2 BELEIDSAANBEVELING ..............................................................................................................13
2
1 Voorwoord Van 1999 tot eind 2004 liep er een Arboconvenant in de Kinderopvang, gericht op de fysieke belasting van werknemers. Na afloop van het convenant werd het van belang geacht om te inspecteren hoe dit convenant zijn uitwerking vond op de werkvloer. De Arbeidsinspectie heeft gedurende het jaar 2005 bij instellingen van kinderdagverblijven geïnspecteerd op het onderwerp fysieke belasting. De resultaten van dit project zijn representatief voor de sector kinderdagverblijven met dagopvang van kinderen in de leeftijd van 0- 4 jaar. Geconcludeerd kan worden dat er in deze sector, ondanks het afgesloten Arboconvenant en de inspanningen van de sociale partners in de afgelopen jaren, veel overtredingen zijn geconstateerd op het gebied van fysieke belasting van medewerkers. Uit de inspectieresultaten blijkt dat de daadwerkelijke invoering op de werkvloer van de normen ten aanzien van fysieke belasting veelal nog te wensen overlaat. Dit had de Arbeidinspectie, op basis van gesprekken die vooraf met de brancheorganisaties zijn gevoerd, niet verwacht en in die zin zijn de resultaten dan ook teleurstellend te noemen. Fysieke (over) belasting van werknemers blijft in de toekomst een belangrijk risico in de branche kinderopvang, gezien de gezondheidsklachten zoals rug-, nek- en schouderklachten van werknemers en het daarbij behorende verzuim en WAO instroom. De resultaten van het project geven voldoende aanleiding om tot goed overleg te komen met brancheorganisaties en andere inspectiediensten om de aanpak van fysieke belasting bij werknemers op de agenda te houden. De Arbeidsinspectie zal in ieder geval de komende jaren de vinger aan de pols houden.
De algemeen directeur van de Arbeidsinspectie Dr. J.J.M. Uijlenbroek
3
2. Samenvatting Dit inspectieproject betrof de controle op de naleving van de beleidsregels op het gebied van fysieke belasting bij kinderdagverblijven met dagopvang van kinderen in de leeftijd van 0 – 4 jaar. Het inspectieproject had ten doel door middel van het uitvoeren van inspecties en het handhaven van wettelijke normen te bewerkstelligen dat (bij alle in het kader van het inspectieproject bezochte kinderdagverblijven): • •
De organisatie van werk zodanig is dat fysieke belasting geen risico oplevert voor werknemers. Indien er een overtreding ten aanzien van fysieke belasting is gevonden, er in de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) rekening is gehouden met het betreffende knelpunt voor fysieke belasting van werknemers en of in het plan van aanpak (PvA) maatregelen zijn opgenomen om deze fysieke belasting te verminderen.
In totaal zijn 582 instellingen en 1140 locaties bezocht. De resultaten van dit project zijn representatief voor de sector kinderdagverblijven met dagopvang van kinderen in de leeftijd van 0- 4 jaar. Bij 756 locaties (= 66% van de in totaal 1140 locaties) waren de zaken niet in orde, en bij 384 locaties (34%) werden de zaken in orde bevonden. In totaal zijn 1620 overtredingen geconstateerd. Geconcludeerd kan worden dat er, ondanks het afgesloten Arboconvenant en de inspanningen van de sociale partners in de afgelopen jaren, veel overtredingen zijn geconstateerd op het gebied van fysieke belasting van medewerkers. De daadwerkelijke implementatie op de werkvloer van kinderdagverblijven schoot duidelijk tekort. Vooral was dit het geval ten aanzien van de aanwezigheid en gebruiksomstandigheden van de aankleedtafels en kinderbedden als wordt gelet op de ergonomie en fysieke belasting van het personeel. Met betrekking tot de voorlichting en instructie aan werknemers omtrent fysieke belasting bleek uit het project dat bij ongeveer 8 van de 10 kinderdagverblijven werknemers, met verzorgende taken, voorlichting en instructie over een goede werkhouding en het voorkomen van fysieke belasting kregen. Voorlichting en onderricht omtrent fysieke belasting lijkt dan ook in deze branche voldoende te zijn. Voorlichting was ook een belangrijk item tijdens het Arboconvenant. De resultaten van dit inspectieproject zullen worden doorgesproken met verschillende brancheorganisaties (werkgevers en werknemers). De resultaten zullen eveneens worden overlegd met de VWA en GGD Nederland. Naast dit overleg zal de Arbeidsinspectie de “vinger aan de pols” houden en na een redelijke termijn door gerichte inspecties bezien in hoeverre daadwerkelijke verbeteringen zijn gerealiseerd.
4
3. Aanleiding en doelstellingen 3.1 Aanleiding Een belangrijk risico in de branche kinderopvang is de fysieke (over)belasting waaraan werknemers blootstaan. In 1999 is de Kinderdagopvang op het gebied van fysieke belasting en ergonomie belicht in een onderzoek van Research voor Beleid “Evaluatie invoering van ergonomische richtlijnen in de kinderopvang”. Uit deze nulmeting kwam naar voren dat 61% van de werknemers last heeft van gezondheidsklachten als gevolg van fysieke belasting op het werk. Regelmatige rugklachten (39%), nekklachten (30%), hoofdpijn (30%) en schouderklachten (26%) waren het meest voorkomend. Dit onderzoek is door Research voor Beleid in 2004 herhaald en er werden in grote lijnen dezelfde lichamelijke klachten van werknemers gevonden. Om de lichamelijke belasting van werknemers in de kinderopvang te verminderen hebben de overheid en de sociale partners in 1999 een Arbo-convenant getekend waarin is vastgelegd dat kinderopvanginstellingen aan een aantal ergonomische normen moeten voldoen. Het ging om normen voor de werkhouding van werknemers en normen voor de inrichting van kinderdagverblijven, zodat ongunstige werkhoudingen voorkomen worden. Per 1 januari 2004 moesten alle kinderdagverblijven aan de nieuwe normen voldoen. Per diezelfde datum werd Beleidsregel 5.2-2 Fysieke belasting in kinderdagverblijven (grondslag art. 5.2 Arbobesluit) van kracht. Het opstellen van deze Beleidsregel was één van de afspraken binnen het Convenant. Op initiatief van de sociale partners zijn normen opgesteld die door hen worden erkend als relevant voor het bereiken van aanvaardbare belasting voor werknemers in kinderdagverblijven en als stand der techniek met betrekking tot fysieke belasting in deze branche. Dit inspectieproject betrof de controle op de naleving van de beleidsregels op het gebied van fysieke belasting bij kinderdagverblijven met dagopvang van kinderen in de leeftijd van 0 – 4 jaar.
3.2 Projectdoelstellingen Het inspectieproject had ten doel door middel van het uitvoeren van inspecties en het handhaven van wettelijke normen te bewerkstelligen dat (bij alle in het kader van het inspectieproject bezochte kinderdagverblijven): • •
De organisatie van werk zodanig is dat fysieke belasting geen risico oplevert voor werknemers. Indien er een overtreding ten aanzien van fysieke belasting is gevonden, er in de risico- inventarisatie en -evaluatie (RI&E) rekening is gehouden met het betreffende knelpunt voor fysieke belasting van werknemers en of in het plan van aanpak (PvA) maatregelen zijn opgenomen om deze fysieke belasting te verminderen.
De resultaten van de handhavingtrajecten geven een beeld over de stand van zaken van de implementatie van de op 1 januari 2004 van kracht geworden beleidsregels op het gebied van fysieke belasting in de kinderopvang. Tevens wordt inzicht verkregen in de aard en mate van de voorlichting en onderricht op het gebied van fysieke belasting.
5
4. Omvang en opzet 4.1 Werkterrein Er zijn circa 1200 instellingen (koepels, stichtingen of rechtspersonen) voor kinderopvang en in totaal 4230 vestigingen (afzonderlijke ruimtelijke voorzieningen voor kinderopvang). Hiervan betreft het ± 2890 vestigingen van kinderdagverblijven voor kinderen van 0-4 jaar. (Zie tabel 1)1 Tabel 1 Soort opvang Kinderdagverblijven (kdv’s) voor kinderen van 0 - 4 jaar Combinatiedagverblijven kdv / buitenschoolse opvang (bso) voor kinderen van 0 - 12 jaar BSO voor 4 t/m 12 jarigen Gastouderbureau’s Totaal
Aantal 1.998 892 1.063 277 4.230
4.2 Looptijd en aantallen bezoeken De inspecties hebben plaatsgevonden van januari 2005 tot en met januari 2006. Het inspectieproject richtte zich op de locaties van kinderdagverblijven (0- 4 jaar). Er zijn gedurende bovengenoemde periode landelijk bij 582 instellingen in totaal 11402 locaties bezocht.
4.3 Opzet van het project De inspecties werden gericht op de fysieke belasting van werknemers. Daartoe werden door de inspecteurs van de Arbeidsinspectie de werkplekken op de locaties van kinderdagverblijven bezocht. Naast de inspecties op deze werkplekken bestond een inspectiebezoek uit een gesprek met de werkgever, leidinggevende en/of Arbo-coördinator. Bij grote instellingen die meerdere locaties/vestigingen van kinderdagverblijven hadden werd, indien nodig, ook het hoofdkantoor bezocht.Tijdens de inspecties is de Medezeggenschapsraad, indien aanwezig, in de gelegenheid gesteld om de inspecteur van de Arbeidsinspectie, tijdens het bedrijfsbezoek te vergezellen.
4.4 Inspectieonderwerp Fysieke belasting Basis van de handhaving is artikel 5.2 van het Arbobesluit (organisatie van werk zodanig is dat fysieke belasting geen gevaren oplevert) en Arbo-beleidsregel 5.2-2 (Fysieke belasting in de kinderopvang), welke is opgesteld ter voldoening aan artikel 6 van het Arboconvenant dat tripartiet is afgesloten. Inspecties werden uitgevoerd op de werkplekken waarbij gelet werd of deze zodanig waren ingericht en er zodanig meubilair aanwezig was, dat zowel zittende als staande arbeid zo veel mogelijk op volwassenenhoogte en in een goede houding werd verricht. De volgende specifieke inspectiepunten zijn geïnspecteerd: A. Tafels en stoelen kinderen/leidsters Alle meubilair waaraan handelingen met kinderen plaatsvinden die dagelijks terugkeren (structuur voor kinderen), zoals het gezamenlijke eten en groepsactiviteiten, vinden plaats vanaf hoog meubilair. De hoogte betreft zowel de stoelen en de tafels van de kinderen als die van de leidsters.
B. Aankleedtafels 1 2
Bron: ministerie van VWS: Monitorgegevens Uitbreiding Kinderopvang 2003 Inclusief 135 locatiebezoeken waar geen inspectie is uitgevoerd, omdat het kantoren betrof
6
De werkhoogte bij een aankleedtafel inclusief kussen moet ten minste instelbaar zijn (tussen 85 en 110 cm). De plint bij een aankleedtafel wijkt 10 cm terug van de voorzijde van de tafel. Voor kinderen die zelf kunnen lopen is een voorziening aanwezig zodat zij zelf de aankleedtafel op en af kunnen. C. Bedden Kinderen die in en uit bed getild moeten worden liggen in (stapel)bedden waarbij de hoogte van de bovenkant van matras minimaal 85 cm van de vloer is. Kinderen die zelfstandig in en uit bed kunnen komen, slapen op lage bedden of het onderste deel van het stapelbed. Wanneer zij in hoge bedden slapen kunnen zij deze hoogte zelfstandig (trap/ladder) en veilig bereiken of met enige hulp van de leidster (niet tillen). De lange zijde van het bed is aan één zijde over de gehele lengte vrij en de vrije werkruimte aan deze zijde is 60 cm bij bedden en 80 cm bij stapelbedden. D. Boxen Boxkinderen mogen niet in en uit een lage box getild worden. Hoge boxen hebben een minimale bodemhoogte van 85 cm en een maximale van 100 cm boven vloerniveau. Een uitzondering mag gemaakt worden voor baby’s met een gewicht beneden de 8 kg ( gewicht van kinderen onder de 1 jaar), zij mogen in een gewone box met een verhoogde bodem. De zijde die toegang geeft tot het kind is over de gehele lengte vrij toegankelijk en er is sprake van een vrije ruimte tussen de 60 cm voor een lage box en 80 cm voor een hoge box. E. Risico-inventarisatie en –evaluatie (RI&E) Wanneer er sprake was van een knelpunt op het gebied van fysieke belasting op de werkplek werd er gevraagd naar de RI&E. In de RI&E dient het geïnspecteerde knelpunt onderkend te zijn. Wanneer dit niet het geval is dan wordt er buiten de waarschuwing of de eis m.b.v. het geconstateerde knelpunt een waarschuwing op de RI&E gegeven.
4.5 Arboconvenant Het convenant arbeidsomstandigheden kinderopvang is in werking getreden op 20 december 1999. Dit convenant is tripartiet afgesloten tussen werkgeversorganisaties in de kinderopvang, werknemersorganisaties en de ministeries van SZW en VWS. De afspraken in het convenant zijn er vooral op gericht om gezondheidsschade en daaruit voortvloeiende ziekte en arbeidsongeschiktheid ten gevolge van fysieke belasting zoveel mogelijk te voorkomen. In de afgelopen jaren zijn in het kader van het convenant een groot aantal activiteiten uitgevoerd om de lichamelijke belasting van werknemers te verminderen. Uiteindelijk doel is de arbeidsomstandigheden te verbeteren zodat een hoog ziekteverzuim en instroom van de WAO voorkomen kunnen worden. In het convenant is afgesproken om hoge fysieke belasting van werknemers in de kinderopvang tegen te gaan door de werkplekken zodanig in te richten dat ongunstige werkhoudingen worden voorkomen en voorzieningen aan te brengen om de zwaarte en de frequentie van het tillen en bukken te verminderen. Uitgangspunt hierbij is de publicatie “ergonomische normen en aanbevelingen voor de inrichting van kindercentra” die door werkgevers en werknemers in de branche is opgesteld. Daarnaast wordt in het convenant aandacht besteed aan voorlichting en onderricht aan werkgevers en werknemers over normen en richtlijnen en de manier waarop deze worden ingevoerd. In het convenant is vastgelegd de afspraak dat kinderdagverblijven uiterlijk 1 januari 2004 moeten voldoen aan de normen (voor peuterspeelzalen is dit uiterlijk 1 januari 2005). De tekst van het Arboconvenant is te vinden op: www.arboconvenanten.szw.nl. Er zijn diverse instrumenten ontwikkeld om de instellingen te helpen zich bewust te worden van de problematiek en te ondersteunen bij de aanpak daarvan. Een overzicht is te vinden op www.arbokinderopvang.nl.
4.6 Monitor Om inspectieresultaten beter te kunnen analyseren en om branche-informatie te genereren, werden monitorgegevens verzameld en nader geanalyseerd. Het ging om de volgende gegevens: - Gegevens over de soort van de instelling en de soort van dienstverlening - Bij welk specifiek item t.a.v. fysieke belasting overtredingen werden geconstateerd. - Voorlichting & onderricht over goede werkhouding en voorkomen van te hoge lichamelijke belasting.
7
4.7 Samenwerking andere inspectiediensten Vooraf is over dit inspectieproject overleg geweest met de IWI, GGD Nederland en Voedsel en Warenautoriteit (VWA Non Food). VWA richt zich op de productveiligheid van met name bedden en boxen. GGD’en richten zich op de gezondheid van de kinderen in het kinderdagverblijf. Aanleiding voor gesprekken met GGD Nederland is geweest de invoering van de Wet Kinderopvang die vanaf 1 januari 2005 is ingevoerd. IWI is tweedelijns toezichthouder en heeft de gemeente, die als eerstelijns toezichthouder functioneert, als toezichtobject en niet het kinderdagverblijf zelf. Het is duidelijk dat het inspectieonderwerp fysieke belasting bij werknemers, volgens de Arbowetgeving, door geen van deze diensten gehandhaafd werd. In het kader van dit inspectieproject zijn afspraken met deze organisaties gemaakt over informatie-uitwisseling en het geven van tips aan elkaar. In een aantal gevallen hebben gezamenlijke inspecties met VWA plaatsgevonden. Dit betrof situaties waar vragen waren over de (product) veiligheid van kinderbedjes, zoals spijlafstanden, voorzieningen om valgevaar te voorkomen en deugdelijke sluitingen. 4.8 Publiciteit De verschillende actoren binnen de sector kinderopvang – Beleidsafdeling Kinderopvang Ministerie van SZW, Inspectie Werk en Inkomen (IWI), GGD Nederland, Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) afdeling non food, Branchebegeleidingscommissie convenanten waarin zowel werkgevers als vakbondsvertegenwoordigers uit de sector kinderopvang zitten, de Maatschappelijke Ondernemers Groep (MO groep), de Branchevereniging ondernemers in de kinderopvang, Stichting BOinK, ABVAKABO en CNV Publieke Zaak, werden voorafgaande aan de start van de inspecties over het inspectieproject geïnformeerd. Deze organisaties hebben via de hun geëigende wegen hun leden geïnformeerd over dit inspectieproject. In het vakblad Kinderopvang werd een artikel over het inspectieproject geplaatst. Instellingen in de kinderopvang zijn - van tevoren - per brief uitgebreid geïnformeerd over de uitvoering van het inspectieproject.
8
5. Projectresultaten 5.1 Generaliseerbaarheid van de resultaten Voor dit project is een aselecte steekproef genomen uit een geactualiseerde adressenbestand van het ministerie van VWS en SZW, van in totaal 1169 instellingen en 2800 locaties (met opvang van kinderen tussen 0-4 jarigen). In totaal zijn in dit project 582 instellingen en 1140 locaties3 bezocht. Gezien het aantal bezochte instellingen en locaties kan gesteld worden dat de resultaten van dit project representatief zijn voor de sector kinderdagverblijven met dagopvang van kinderen in de leeftijd van 0 – 4 jaar.
5.2 Totaaloverzicht Bij 756 locaties (= 66% van de in totaal 1140 locaties³) waren de zaken niet in orde, en bij 384 locaties (34%) werden de zaken in orde bevonden.
Aantal locaties
In totaal zijn 1620 overtredingen geconstateerd bij de 1140 geïnspecteerde locaties. Het gemiddelde aantal overtredingen per bezochte locatie ligt op 1,4. In figuur 1 staat het aantal bezochte locaties tegen het gemiddelde aantal overtredingen per bezochte locatie vermeld. Hieruit ontstaat het volgende beeld van de bezochte locaties: • bij 34%: 0 overtredingen, • bij 45%: gemiddeld 1 t/m 2 overtredingen, en • bij 21%: gemiddeld meer dan 3 overtredingen.
400 360 320 280 240 200 160 120 80 40 0 0
1
2
3
4
>5
Aantal overtredingen per locatie
3
Inclusief 135 locatiebezoeken waar geen inspectie is uitgevoerd, omdat het kantoren betrof
9
In tabel 1 is een overzicht gegeven van het totaal aantal in het kader van dit inspectieproject verzonden brieven. In één waarschuwing, eis of boeterapport kunnen meer Arbo-overtredingen worden genoemd. Tabel 1: Gehanteerde handhavinginstrumenten in verzonden brieven Aantal Gehanteerde handhavingsinstrumenten Boeterapport Eis Arbo 4 Waarschuwing Arbo Totaal
12 117 715 844
% 1.4 13.9 84.7 100.0
In de tabel 2 zijn de geconstateerde overtredingen per inspectieonderwerp weergegeven. Tabel 2: Aantal overtredingen per inspectieonderwerp Inspectieonderwerp
Aantal
%
Fysieke belasting Risico-inventarisatie en evaluatie Overige
1498 99 23 1620
92.5 6.1 1.4 100
Totaal
In de volgende paragraaf worden de resultaten per inspectieonderwerp nader gespecificeerd.
5.3 Resultaten per inspectieonderwerp 5.3.1 Fysieke belasting In totaal zijn 1498 overtredingen (92,5% van het totaal aantal overtredingen) geconstateerd gerelateerd aan de inspectieaanpak van dit inspectieproject ten aanzien van fysieke belasting. Daarvan betrof 1421 overtredingen van artikel 5.2 van het Arbobesluit (werk zodanig dat fysieke belasting geen gevaren oplevert voor veiligheid en gezondheid van werknemers). In totaal gaan 77 overtredingen over de beoordeling van de blootstelling aan fysieke belasting. Nadere analyse van de onderwerpen van de geconstateerde overtredingen ten aanzien van fysieke belasting levert het onderstaande beeld op (zie tabel 3). Tabel 3: Onderwerpen van overtredingen fysieke belasting Onderwerpen fysieke belasting
Aantal
%
Hoog meubilair Verstelbare aankleedtafel Bedden Boxen Overige5
234 502 492 112 81 1421
16.5 35.3 34.6 7.9 5.7 100
Totaal
4 5
Inclusief kennisgeving eis Genoemd zijn onder andere: Stoel van de leidster, trapje, wasmachine/-droger en voorlichting
10
5.3.2 Risico-inventarisatie en evaluatie Bij alle instellingen is naar aanleiding van één of meer geconstateerde overtredingen gecontroleerd of er een risico-inventarisatie en –evaluatie (RI&E) en een plan van aanpak aanwezig waren. In de RI&E moeten de risico’s met betrekking tot veiligheid, gezondheid en welzijn beschreven zijn en de maatregelen die genomen worden om deze risico’s te beheersen. De RI&E wordt gezien als basis voor arbozorg. In totaal hadden 99 overtredingen (=6% van totaal aantal overtredingen) betrekking op de RI&E en plan van aanpak. Daarbij was er in 12 gevallen een combinatie van overtredingen in het niet hebben van een RI&E, conform het handhavingsbeleid is dit direct een boete.
5.3.3 Overige inspectieonderwerpen De overige 23 overtredingen (1,4% van totaal aantal overtredingen) hadden betrekking op voorlichting en onderricht (7 overtredingen), persoonlijke beschermingsmiddelen (5 overtredingen), vluchtwegen en nooduitgangen (4 overtredingen), bedrijfshulpverlening (3 overtredingen), veilige inrichting van de arbeidsplaatsen en veilige arbeidsmiddelen (2 overtredingen) en Klimaat (2 overtredingen). Opgemerkt dient te worden dat deze aspecten zijn geconstateerd buiten de vooraf vastgestelde inspectielijst.
5.4 Resultaten monitor 5.4.1 Indeling instellingen en locaties In het kader van dit project zijn 582 instellingen bezocht6. Deze instellingen hadden in totaal 28.500 werknemers in dienst. De bezochte instellingen bestonden uit 2.249 locaties waarvan er 1.005 zijn geïnspecteerd. Dit betekent dat er gemiddeld 4 locaties per instelling waren bezocht. Het aantal locaties per instelling liep uiteen van 1 tot en met 170 locaties. De verdeling van de instellingen naar aantal werknemers is als volgt: • Minder dan 10 werknemers (41%) • Minder dan 100 werknemers (48%) • 100 en meer werknemers (11%) Iets meer dan een derde van de instellingen (34%) was een stichting (zonder winstoogmerk), De overige twee derde (66%) was een bedrijf (met winstoogmerk). Binnen de instellingen werden gemiddeld vier verschillende soorten diensten aangeboden7. Het gaat om de volgende diensten: • hele dagopvang (98%) • halve dagopvang (79%) • naschoolse opvang (51%) • flexibele opvang (42%) • incidentele opvang (29%) • verlengde opvang (27%) • voorschoolse opvang (27%) • tussenschoolse opvang (17%) • gastouderopvang (13%) • peuterspeelzaal (10%) • vakantieopvang (5%) • nachtopvang (1%) • 24 uurs opvang (1%) • anders (3%)8
6 7 8
Bij 560 instellingen is een monitor afgenomen. Het aantal soorten diensten per instelling liep uiteen van 1 tot en met 11. Genoemd zijn onder andere: opvang voor kinderen van ouders die inburgeren, verpleeghuiszorg, tijdens sporten ouders, kappersdienst, kinderen van ouder in ploegendienst.
11
De bezochte locaties9 kunnen op basis van horizontale en verticale groepen ingedeeld worden10. Bij 49% van de locaties zijn alleen verticale groepen aangetroffen, bij 42% alleen horizontale en bij 8% een mix van horizontale en verticale groepen. Iets minder dan 1% van de locaties was niet in te delen, omdat het ging om naschoolse opvang.
5.4.2 Voorlichting Bij 86% van de instellingen kregen werknemers met verzorgende taken voorlichting en instructie over een goede werkhouding en het voorkomen van fysieke belasting. Dit percentage neemt toe met de grootte van de instelling. De voorlichting en instructie werd op de volgende wijze vormgegeven11: • teamoverleg (waar het onderwerp regelmatig wordt besproken) (59%) • cursussen zoals tilcursus (54%) • schriftelijke informatie zoals brochures en folders (34%) • voorlichtingsbijeenkomsten (17%) • training ‘gezond werken in de kinderopvang’ (10%) • ergocoach (of aandachtsfunctionaris) (8%) • elkaar aanspreken (4%) • toezicht door leiding (3%) • interne opleiding of inwerkperiode (3%) • training op de werkplek (3%) • professionele ondersteuning (ergotherapeut/ fysiotherapeut) (2%) • anders (3%)12 De voorlichting werd gegeven door13: • werknemers uit de eigen organisatie (48%) • fysiotherapeut of andere bewegingsdeskundige (39%) • ergonomische adviesbureaus of externen (23%) • werkgever of leidinggevende (11%) • arbodienst (9%) • anders (6%)14
9 10
11 12
13 14
Bij 993 locaties waar een inspectie is uitgevoerd is een monitor ingevuld. Bij locaties met alleen horizontale groepen gaat het om groepen van 0 tot 2 jarigen (of 0 tot 1 jarigen en 1 tot 2 jarigen) en groepen van 2 tot 4 jarigen. Bij sommige locaties weken deze leeftijdsgrenzen iets af. Bij locaties met verticale groepen bestaan de groepen uit een mix van 0 tot 4 jarigen. Gemiddeld zijn twee vormen per instelling genoemd. Genoemd zijn onder andere: pictogrammen op de werkvloer, tilposters, instructies door de leverancier (2), workshops op beursen en video training. Gemiddeld zijn per instelling tussen de één en twee personen/ instanties genoemd. Genoemd zijn onder andere: leverancier (4), folders/ brochures (6) en GGD.
12
6 Conclusies en Aanbevelingen 6.1 Conclusies Inspecties fysieke belasting Geconcludeerd kan worden dat er, ondanks het afgesloten Arboconvenant en de inspanningen van de sociale partners in de afgelopen jaren, veel overtredingen zijn geconstateerd op het gebied van fysieke belasting van medewerkers. De daadwerkelijke implementatie op de werkvloer van kinderdagverblijven schoot duidelijk tekort. Vooral was dit het geval ten aanzien van de aanwezigheid en gebruiksomstandigheden van de aankleedtafels en kinderbedden als wordt gelet op de ergonomie en fysieke belasting van het personeel. Voorlichting Uit het project bleek dat bij ongeveer 8 van de 10 kinderdagverblijven werknemers met verzorgende taken voorlichting en instructie over een goede werkhouding en het voorkomen van fysieke belasting kregen. Voorlichting en onderricht omtrent fysieke belasting lijkt dan ook in deze branche voldoende te zijn. Voorlichting was ook een belangrijk item tijdens het Arboconvenant.
6.2 Beleidsaanbeveling Aankleedtafels Tijdens het inspectieproject kwamen er signalen binnen van kinderdagverblijven die met losse kussens van verschillende diktes wilden werken, als alternatief voor de in hoogte verstelbare aankleedtafel. De Arbeidsinspectie is evenals alle bij het Arboconvenant betrokken partijen, mede gezien genoemde publicatie ”Ergonomie in de kinderopvang”, van mening dat het gebruik van de in hoogte verstelbare aankleedtafel is te beschouwen als beste oplossing waar het gaat om het reduceren van de gevaren van fysieke belasting. De in hoogte verstelbare aankleedtafel is daarmee aan te merken als de stand van de wetenschap. Voor de Arbeidsinspectie als toezichthouder van de Arbowet- en regelgeving is dat ook het uitgangspunt bij de handhaving van in dit geval artikel. 5.2 Arbobesluit en de bijbehorende beleidsregel 5.2-2. Door de Arbeidsinspectie is dan ook in het inspectieproject steevast gesteld dat kinderdagverblijven dienen over te gaan tot de aanschaf van in hoogte verstelbare aankleedtafels. In het inspectieproject bleek dat hoewel de overgrote meerderheid van de gecontroleerde kinderdagverblijven de bereidheid had om over te gaan tot een dergelijke aanschaf en dat inmiddels ook heeft gedaan, de aan die aanschaf verbonden financiële gevolgen het in een incidenteel geval soms onmogelijk maakte om tot een aanschaf/vervanging in één keer te komen. In die situaties met daarin een duidelijk financieel probleem is de Arbeidsinspectie in overleg met diverse afdelingen binnen het Ministerie, bereid geweest om, onder strikte voorwaarden, mee te werken aan een tussenoplossing, om zodoende binnen afzienbare tijd toch uit te komen op het gebruik over de hele linie van de in hoogte verstelbare aankleedtafel.
Bedden en boxen Het Ministerie van VWS is op advies van de Voedsel en Warenautoriteit (VWA) het Warenwetbesluit Kinderbedden en –boxen vorig jaar herzien. Dit begon te spelen halverwege het inspectieproject van de Arbeidsinspectie. Dit heeft tot onduidelijkheid geleid in de branche, de Arbeidsinspectie heeft vervolgens, op verzoek van de brancheorganisaties, besloten om KDV’s die aangaven te willen wachten met de aanschaf van nieuwe bedjes tot er meer duidelijkheid is over de VWA-normen, hiertoe uitstel te verlenen. Inmiddels zijn de normen bekend en is er door VWS een nota opgesteld over bedden. Het Warenwetbesluit is gericht op de productveiligeheidhandelsfase van kinderbedden en boxen. Doelgroep van deze wetgeving zijn de fabrikanten en leveranciers.
13
Sectorwijzer De Arbeidsinspectie gaat meewerken aan de zogenaamde sectorwijzer die de komende tijd binnen de sector Kinderopvang wordt opgesteld. De inbreng van de kant van de Arbeidsinspectie zal daarbij vooral gefocust zijn op de ontwikkeling van een informatiebrochure voor instellingen van kinderdagverblijven waarin de belangrijkste arbo-risico’s, de regelgeving en de manieren om aan de betreffende regelgeving te voldoen, nog eens helder op een rijtje zullen worden gezet. Overleg De resultaten van dit inspectieproject zullen worden doorgesproken met verschillende brancheorganisaties (werkgevers en werknemers). De resultaten zullen eveneens worden overlegd met de VWA en GGD Nederland. Naast dit overleg zal de Arbeidsinspectie de “vinger aan de pols” houden en na een redelijke termijn door gerichte inspecties bezien in hoeverre daadwerkelijke verbeteringen zijn gerealiseerd.
14