Chassis
ALGEMEEN VOORTREIN ACHTERTREIN WIELEN EN BANDEN STUURINRICHTING MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN ELEKTRONISCH GESTUURDE HYDRAULISCHE SYSTEMEN
BG0A - BG0B - BG0D - BG0G - KG0A - KG0B - KG0D - KG04 77 11 297 384
NOVEMBER 2000
De door de constructeur voorgeschreven reparatiemethoden, zoals in dit document beschreven, zijn gemaakt volgens de technische richtlijnen geldend op het tijdstip dat dit document werd samengesteld.
EDITION NEERLANDAISE
Alle auteursrechten zijn voorbehouden aan Renault.
Deze methoden zijn aan verandering onderhevig indien de constructeur tussentijds constructiewijzigingen op onderdelen of accessoires heeft aangebracht.
Reproduceren en/of vertalen, zelfs gedeeltelijk, van dit document evenals het overnemen van de indeling van dit document en/of wijze van aanduiden van de onderdelen is verboden zonder vooraf ontvangen schriftelijke toestemming van Renault.
© RENAULT 2000
Chassis
Inhoud Blz.
30
ALGEMEEN Maten belangrijkste onderdelen van het remsysteem Aantrekkoppesls (in daN.m) Treinen en ophanging Bodemhoogte Na uitbouwen te vervangen onderdelen Remvloeistof Wartels en leidingen van het remsysteem Invloed van de hoeken Controleprincipe van de hoeken Controleren - Afstellen van de voortrein Storing zoeken van de voortrein Storing zoeken remsysteem
31
VOORTREIN Onderste draagarm Remblokken Remklauw Remschijf Fusee Veerpoot - schokdemper Veer en schokdemper Stabilisatorstang Subframe trein
33
30-1 30-2 30-7 30-9 30-10 30-10 30-11 30-12 30-13 30-14 30-15 30-16
31-1 31-3 31-4 31-5 31-6 31-7 31-9 31-11 31-14
ACHTERTREIN Remblokken Remklauw Naaf remschijf achter Fusee achter Schokdemper achter Veer achter Achtertrein
33-1 33-3 33-4 33-5 33-6 33-7 33-8
35 WIELEN EN BANDEN Gegevens Balanceren van de wielen Controlesysteem bandenspanning Banden
35-1 35-4 35-5 35-13
36 STUURINRICHTING Kogeldraaipunt stuurhuis Stuurhuis Stuurkolom Veiligheidshuls Variabele stuurbekrachtiging Stuurbekrachtigingspomp
36-1 36-4 36-8 36-13 36-14 36-15
37 MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Hoofdremcilinder Rembekrachtiger Luchtfilter - Terugslagklep van de rembekrachtiger Noodstopbekrachtiging Opname element stand rempedaal Handremgreep Remslang Overzicht koppelingshoofd-/werkcilinder Koppelingshoofdcilinder Koppelingswerkcilinder Koppelingsleidingen Koppelingspedaal Bedieningshuis Uitwendig schakelmechanisme
37-1 37-3 37-9 37-10 37-14 37-15 37-17 37-18 37-19 37-21 37-25 37-26 37-27 37-33
ELEKTRONISCH GESTUURDE
38 HYDRAULISCHE SYSTEMEN
Elektronisch Stabiliteits Programma MK60
38-1
ALGEMEEN 130
30
Maten van het remsysteem
BGOA BGOB BGOR
BK/GOG BK/GOA BK/GOB BK/GOR
BGOD KGOD
57
57
60
280
300
308
24
26
28
21,5
23,5
25,5
Dikte remblokken/voering (met grondplaat)
17
17,5
17,5
Minimum dikte remblokken (met grondplaat)
7
7
7
Maximum toegestane slingering remschijven
0,07
0,07
0,07
38
38
38
274
300
300
Dikte remschijven
11
11
11
Minimum dikte remschijven*
8,5
8,5
8,5
Dikte remblokken/voering (met grondplaat)
16
16
16
Minimum dikte remblokken (met grondplaat)
7,5
7,5
7,5
23,8
23,8
23,8
VOORWIELREMMEN (afmetingen in mm) Diameter wielremcilinders Diameter remschijven Dikte remschijven Minimum dikte remschijven*
ACHTERWIELREMMEN (afmetingen in mm) Diameter wielremcilinders Diameter remschijven
HOOFDREMCILINDER (afmetingen in mm) Diameter
(*)
Remschijven mag u niet afdraaien. Vervang versleten of gegroefde remschijven.
30-1
ALGEMEEN Aantrekkoppels (in daN.m)
VOORTREIN
A
10,5
B
6,2
C
28
D
11
E
3,7
F
1,5
G
2,1
H
4,4
I
4,4
30-2
30
VOORTREIN
J
10,5
K
10,5
L
18
M
2,1
N
2,1
ALGEMEEN Aantrekkoppels (in daN.m)
30-3
30
VOORTREIN
O
18
P
10,5
Q
18
R
18
ALGEMEEN Aantrekkoppels (in daN.m)
30-4
30
VOORTREIN
S
28
T
10,5
U
8
V
10,5
W
1,4
X
1,4
ALGEMEEN Aantrekkoppels (in daN.m)
30-5
30
ALGEMEEN Aantrekkoppels (in daN.m)
30
MATEN
AANTREKKOPPELS
-
0,6 t/m 0,8
Remslangen aan wielremcilinders voor
M 10 x 100
1,4
Remslangen van draagarmen achter
M 10 x 100
1,4
Ingang wielremcilinder achter
M 10 x 100
1,4
Uitgangen hoofdremcilinder
M 10 x 100 of M 12 x 100
1,4
In- en uitgangen hydraulische groep ABS
M 12 x 100 M 10 x 100
1,4
Ontluchtingsnippel
30-6
ALGEMEEN Treinen en ophanging
30-7
30
ALGEMEEN Treinen en ophanging VOORTREIN ●
Voortrein type MAC PHERSON genaamd AUSTRAL met enkelvoudige, trillingdempende onderste draagarm.
●
Schuin geplaatste schroefveren met draaiend druklager aan de bovenkant, stabilisatorstang, hydraulische telescoopschokdempers.
Door de gebogen vorm van de draagarm worden de effecten in lengterichting gescheiden van de effecten in dwarsrichting. Hierdoor is de voortrein soepel in de lengterichting om schokken te filtreren stijf in dwarsrichting voor een veilige besturing op het vlak van de weg. De scharnieras van de draagarm duikt aan de voorkant naar beneden, waardoor een antiduikeffect ontstaat bij het remmen en een antisteigereffect bij het accelereren. Door de ver uit elkaar geplaatste bevestigingspunten van de voortrein komen er minder krachten op de carrosserie te staan en blijft de vervorming van de voortrein beter onder controle. De reacties van de auto zijn beter te voorspellen en de ophangrubbers gaan langer mee.
ACHTERTREIN, soepele as, type H-vorm Dit type trein biedt dezelfde prestaties of beter dan de 4-staafs achtertrein op het gebied van comfort, gedrag en geluid. Deze trein bevat twee vernieuwingen: de stand en de technologie van de scharnieren in de bevestigingen op de carrosserie. Het zijn scharnieren met verticale as. De flexibel gemonteerde scharnieras staat onder een hoek van 40° ten opzichte van de lengteas van de auto. Hierdoor wordt de toename van het uitspoor van het wiel beperkt bij een uitbreekpoging, wat het oversturr van de achtertrein vermindert. Deze technologie heeft hetzelfde weggedrag als een 4-staafs achtertrein.
30-8
30
ALGEMEEN Bodemhoogte De bodemhoogte wordt gemeten bij een onbelaste auto op een vlakke horizontale vloer of bij voorkeur op een vierkoloms hefbrug: – Volle brandstoftank, – en de juiste bandenspanning.
30
Meet de hoogtes: H1 en H2 aan de voorkant H4 en H 5 aan de achterkant en bereken het verschil. H1 - H2 = 122,5 ± 3,5 mm
H1 en H4: worden gemeten vanaf het hart van de wielen tot de vloer.
H4 - H5 = 105 ± 3,5mm
H2: wordt gemeten vanaf de kop van de bevestigngsbouten A van de onderste draagarm tot de grond.
Deze waarden zijn omgekeerd evenredig met de bodemhoogte. Als de auto inveert worden de waarden groter en bij uitveren kleiner.
H5: wordt gemeten vanaf het hart van de steun van de achtertrein tot de grond.
30-9
ALGEMEEN Na uitbouwen te vervangen onderdelen: – – – – – –
30
Borgplaat kogeldraaipunt stuurhuis. Haakje van balanceergewicht. Wiellager. Aandrijfasstofhoes/lager Borgmoer van astap. Bevestigingsbouten: ● van het stuurhuis, ● van het voortreinsubframe, ● achtertrein.
Remvloeistof PERIODIEK VERVANGEN VAN DE REMVLOEISTOF De remmen, en met name de schijfremmen, zijn zodanig ontworpen (holle zuigers die weinig warmte overdragen, een zo klein mogelijke hoeveelheid remvloeistof in de remcilinders, zwevende remklauwen waarbij er geen remvloeistof op de minst gekoelde plaats van het wiel achterblijft) dat de kans op vapour lock (en remfading) tot een minimum is beperkt, zelfs bij langdurig zware belasting in de bergen. Niettemin nemen de moderne remvloeistoffen gedurende de eerste maanden een geringe hoeveelheid vocht op, waardoor het verversen van de remvloeistof raadzaam is: zie het onderhoudsboekje van de auto. Remvloeistof bijvullen: Door het slijten van de remblokken en de remvoeringen zakt het peil van de remvloeistof in het reservoir. Hiervoor hoeft geen remvloeistof te worden bijgevuld, want bij het vervangen van de remblokken komt het vloeistofpeil weer omhoog. Het peil van de remvloeistof mag natuurlijk nooit onder het minimum merkteken komen. Goedgekeurde remvloeistof: Het mengen van niet onderling mengbare soorten remvloeistof is zeer gevaarlijk. De wielremcups kunnen hierdoor worden aangetast wat tot lekkage leidt. Om dit gevaar te voorkomen mag er uitsluitend door Renault goedgekeurde remvloeistof worden gebruikt, die voldoet aan de norm SAE J 1703 dot 4.
30-10
ALGEMEEN Wartels en leidingen van het remsysteem De wartels van de remleidingen tussen de hoofdremcilinder, de remklauwen voor, de begrenzer en wielremcilinders hebben alle METRISCHE SCHROEFDRAAD. Het is derhalve van het grootste belang dat alleen onderdelen worden gebruikt die op de onderdelen microfiche van de auto staan aangegeven. Herkenning van de onderdelen: – VORM van het uiteinde van stalen of koperen LEIDINGEN (A), – VORM van de SCHROEFDRAADBORING in de wielremcilinders (B), – WARTELS van GROENE of ZWARTE remleidingen uitwendig 6 kant met steek 11 mm of 12 mm (C).
30-11
30
ALGEMEEN Invloed van de hoeken
30
Invloed van de verschillende hoeken op de richtingsstabiliteit en bandenslijtage.
WIELVLUCHT Het verschil tussen de hoek links en de hoek rechts mag niet te groot zijn. Als het verschil meer dan een graad is, gaat de auto scheef trekken wat de bestuurder moet corrigeren door het stuurwiel te verdraaien. Dit veroorzaakt een abnormale bandenslijtage. De waarde van deze hoek is over het algemeen klein: ongeveer 1°.
LANGSHELLING Het verschil tussen de hoek links en de hoek rechts mag niet te groot zijn. Als het verschil meer dan een graad is, gaat de auto scheef trekken wat de bestuurder moet corrigeren door het stuurwiel te verdraaien. Dit veroorzaakt een abnormale bandenslijtage. De auto zal bij constante snelheid scheef trekken in de richting van de kant met de kleinste hoek.
STUURHUISHOOGTE Een stuurhuishoogte beïnvloedt de sporing bij het in- en uitveren. Een verschil in sporing tussen de wielen links en rechts (zonder dat de stand van het stuurwiel verandert) veroorzaakt: – scheeftrekken naar één kant bij gas geven, – scheeftrekken naar de andere kant bij afremmen, – slingeren op slechte wegen.
SPORING De sporing heeft weinig invloed op het weggedrag. Merk op dat: – door te veel uitspoor beide banden, symmetrisch te veel slijten aan de binnenkant, – door te veel toespoor beide banden, symmetrisch te veel slijten aan de buitenkant.
30-12
ALGEMEEN Controleprincipe van de hoeken
30
VOORAFGAANDE CONTROLES Voordat u de hoeken van de voortrein controleert, moet u de volgende hoeken controleren en indien nodig herstellen: – Gelijkheid van de banden op één as: ● maat, ● spanning, ● slijtage. – Draaipunten: ● staat van de rubber lagerbussen en -blokken, ● spelingen van de verschillende kogeldraaipunten, ● spelingen in de verschillende lagers. Installeer in deze stand de meetapparatuur en controleer de hoeken.
– Slingering van de wielen: (deze wordt gecompenseerd met de afleesapparatuur).
Let op bij het afstellen van de sporing, dat de afstand X tussen de spoorstangkogels en spoorstangen links en rechts gelijk zijn.
– Symmetrie van de bodemhoogtes (staat van de vering).
BEPALEN VAN DE MIDDENSTAND VAN DE STUURINRICHTING Voordat de voortreinhoeken worden gecontroleerd en afgesteld, moet de stuurinrichting in de middenstand worden geplaatst om scheeftrekken te voorkomen. ●
Haal de contactsleutel uit het contactslot.
●
Blokkeer het stuurwiel (A) met het stuurslot: de stuurinrichting staat nu in "de middenstand".
30-13
ALGEMEEN Controleren - Afstellen van de voortrein
30
VOLGORDE VAN DE WERKZAAMHEDEN Door het geometrische ontwerp van de voortrein heeft het veranderen van één van de hoeken (langshelling, wielvlucht, dwarshelling, sporing en variatie) gevolgen voor de waarden van de andere hoeken (de langshellingshoek heeft de grootste invloed). Het is daarom van het grootste belang dat u in onderstaande volgorde te werk gaat: – plaats het meetapparaat volgens de instructies van de fabrikant, – draai het stuurwiel in de middenstand (zie vorige paragraaf) en zet het stuurwiel vast, – breng de auto omhoog met een hefbrug die onder de carrosserie aangrijpt – corrigeer de slingering van de velgen, – laat de auto zakken op de draaiplateau's, – zet een pedaalknecht op de rempedaal, – laat de auto in- en uitveren zodat hij op zijn vrije bodemhoogte staat, – controleer of de afstand X tussen de spoorstangkogels en spoorstangen links en rechts gelijk zijn,
Afstand X links en rechts gelijk: – maat (A) moet links en rechts gelijk zijn.
Afstand X links en rechts niet gelijk: – meet de afstand (A) links en rechts, bepaal het verschil en verdeel de helft van dit verschil over beide kanten. Voorbeeld: Waarde rechts: 16 Waarde links: 10 16 - 10 = 6 6 : 2=3 Verstel de stelhulzen van de spoorstangen zodat de maten (A) links en rechts gelijk zijn: A = 13
– noteer de waarden A op de leesschalen.
– stel de draaiplateau's in deze stand op nul, – Controleer achtereenvolgens: ● de langshelling, ● de dwarshelling, ● de wielvlucht, ● de sporing.
30-14
ALGEMEEN Controleren - Afstellen van de voortrein
30
DE AFSTELLING VAN DE SPORING. Er zijn verschillende mogelijkheden: Sporing
Verdeling
GOED
NIET GOED
NIET GOED
Corrigeren door Verdraai de stelhuls van de spoorstang links en rechts met een gelijk aantal omwentelingen maar in tegengestelde richting zodat de afstand A aan beide kanten gelijk wordt.
GOED
Stel de sporing links en rechts af op dezelfde waarde waarbij de waarden (A) links en rechts gelijk moeten zijn.
NIET GOED
Stel eerst de waarden (A) links en rechts op dezelfde waarde en stel vervolgens de sporing af zoals aangegeven staat bij het nummer
Storing zoeken voortrein STORINGEN
MOGELIJKE OORZAKEN – Draagarm krom – Langsbalk of subframe-trein krom
Langshelling niet goed
– Draagarm krom
Wielvlucht + dwarshelling goed, maar Wielvlucht niet goed Dwarshelling niet goed
– Langsbalk of subframe-trein krom
Wielvlucht goed, maar Dwarshelling niet goed
– Fusee krom
Dwarshelling goed, maar Wielvlucht niet goed
– Fusee krom
Variatie van de sporing niet goed
– Zie langshelling
Draagarm krom Langsbalk krom Sporing wijkt meer dan 6 mm af
– Fusee rechts of links krom
30-15
ALGEMEEN Storing zoeken remsysteem I
30
WAT AAN HET PEDAAL TE VOELEN IS STORINGEN
MOGELIJKE OORZAKEN
Hard pedaal: Er moet hard op het pedaal getrapt worden voor een geringe remvertraging
– Onvoldoende bekrachtiging – Remvoeringen: – vet, – verglaasd, verkeerd type, – lopen warm, te lang achter elkaar geremd (afdaling), verkeerd type, – Vastzittende remzuiger – Dichtgeknepen remleiding
Verend pedaal
– Lucht in remcircuit: slecht ontlucht
N.B.: Doordat de pedaaldruk sterk bekrachtigd wordt, lijkt het alsof het pedaal veert. Om vast te stellen of dit een storing of een normale situatie is, moeten de volgende controles uitgevoerd worden. 1.
Rijdende auto Maak een proefrit om de verhouding pedaalslag/ vertraging te beoordelen
2.
Stilstaande auto met afgezette motor Aanvullende test van de pedaalslag: trap vijf maal achter elkaar op het rempedaal om de werking van de rembekrachtiger uit te schakelen. Pas daarna kan het resultaat op de juiste wijze beoordeeld worden.
– Inwendige lekkage in het remsysteem – Onvoldoende remvloeistof in het reservoir (lekkage naar buiten van het remsysteem)
LANGE SLAG
Automatische afstelling: handremkabel te strak
Stilstaande auto met afgezette motor
– Grote en onregelmatige slijtage van de remvoeringen (schuin of hol)
N.B.: trap vijf maal achter elkaar op het rempedaal om de werking van de rembekrachtiger voor uit te schakelen. Pas daarna kan het resultaat op de juiste wijze beoordeeld worden
– Te veel speling van de hoofdremcilinder
Pedaal op de vloer
– Lekkage remvloeistof (controleer afdichting)
Stilstaande auto met afgezette motor
– Afdichtingscup tussen twee circuits in de hoofdremcilinder is lek.
N.B.: trap vijf maal achter elkaar op het rempedaal om de werking van de rembekrachtiger voor uit te schakelen. Pas daarna kan het resultaat op de juiste wijze beoordeeld worden
30-16
– Kokende of oververhitte remvloeistof
– Kokende remvloeistof
ALGEMEEN Storing zoeken remsysteem II
30
WAT UIT HET REMGEDRAG BLIJKT STORINGEN
MOGELIJKE OORZAKEN
Remmen lopen aan
– Remvoeringen moeten afgeschuind worden – Remvoeringen zijn iets vet – Terugtrekveren moeten vervangen worden
Remmen werken schokkend
– Schijven slingeren te veel – Dikte van remschijven niet constant – Abnormale afzetting op de schijven (oxidatie tussen remblok en schijf)
Scheef trekken bij het remmen (voor)
– Vering-demping voortrein, stuurinrichting controleren – Vastzittende remzuiger* – Banden (slijtage - spanning) – Dichtgeknepen remleiding * LET OP: bij een auto met een negatieve stuurstraal wordt het scheeftrekken naar een kant veroorzaakt door een storing in het circuit aan d andere kant
Uitbreken bij het remmen (achter)
– Vastzittende remzuiger Automatische afstelling: handremkabel te strak N.B.: het automatisch afstellen gebeurt door middel van het rempedaal als de handremkabel in ruststand niet te strak staat. – Terugtrekveren
Remmen lopen warm
– Onvoldoende vrije slag van de hoofdremcilinder waardoor deze niet in de ruststand terugkomt – Remzuiger zit vast of komt niet goed terug – Dichtgeknepen remleiding – Handremkabel zit vast – Slechte afstelling handremkabel
30-17
131
VOORTREIN Draagarm ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP T. Av. 476
Kogeltrekker
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Bevestiging draagarmrubbers aan subframe trein
Punt A
18
Punt B
18
Onderste fuseekogel
11
Stabilisator tussenstangetje
4,4
Spoorstangkogel
3,7
Wielbouten
10,5
Bout van het stuurkolomkruisstukje
2,1
LET OP: vervang systematisch alle bouten van subframe en draagarm en houd u strikt aan de voorgeschreven aantrekkoppels. UITBOUWEN – de twee aluminium langsbalken,
Zet de auto op een tweekoloms hefbrug. Bouw uit: – de beschermplaat onder de motor, – de onderste bevestigingen van de bumper, – de wielen. Plaats een stuurwielblokkeergereedschap. Bouw uit: – de spatplaten in de wielkuipen voor, – de twee trekstangen links, – de trekstang rechts, – de bouten van de beugel van de remslang en van het opname element ABS, – de tussenstang van het opname element van de stand van de XENON-lamp als de auto hiermee uitgerust is (A),
– de moer van de tussenstang van de stabilisatorstang, – de moer van de onderste fuseekogel.
31-1
31
VOORTREIN Draagarm
31
Draai de twee bouten los van de bevestigingstrekstang van het subframe op de carrosserie bij (B).
INBOUWEN Vervang de bouten: – van de draagarm, – van het subframe, – van het kruisstukje van de stuurkolom.
Bouw uit: – de bout van het kruisstukje van de stuurkolom, – de bouten van de koppel-reactiestang, – de bouten van de geluiddempingsstang evenals de bouten van de achterste bevestiging van het subframe.
Vastzetten met de voorgeschreven aantrekkoppels in omgekeerde volgorde van uitbouwen. LET OP: voor het plaatsen van de bout van het kruisstukje, moet de stuurkolom afgesteld worden (zie hoofdstuk stuurinrichting). N.B.: als de auto met XENON lampen uitgerust is, moeten deze geïnitialiseerd worden (zie hoofdstuk 80 "Initialisatie").
Draai het subframe naar voren en bouw de twee bevestigingsbouten van de onderste draagarm uit.
31-2
VOORTREIN Remblokken
31
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP Fre. 823
Remzuigerdrukker
INBOUWEN
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Kolombout
0,7
Wielbouten
10,5
LET OP: dat u de remslang en de bedrading van het opname element ABS goed bevestigt als deze los zijn geweest.
UITBOUWEN Bouw uit: – de veer aan de voorkant van de klauw, – de remslang van de schokdemper,
Controleer de staat van de onderdelen van het remsysteem. Gebruik het gereedschap Fre. 823 om de remzuiger helemaal in zijn boring te duwen. Monteer de nieuwe remblokken, te beginnen met het binnenste.
– de twee doppen op de uiteindes van de kolombouten, – de twee kolombouten.
Plaats: – de kolombouten, te beginnen met de onderste, – de veer van de voorkant van de klauw te beginnen aan de onderkant.
Hang de remklauw op en verwijder de remblokken.
Monteer de remklauw in omgekeerde volgorde van uitbouwen. LET OP: voordat de auto weer gebruikt wordt, drukt u enige malen op het rempedaal, zodat de remblokken tegen de remschijven aanliggen.
31-3
VOORTREIN Remklauw
Verwijder de zuiger met behulp van perslucht; leg een blokje hout tussen de remklauw en de zuiger om beschadiging van de laatste te voorkomen:elk spoor van beschadiging van de zuigerwand maakt de zuiger onbruikbaar.
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Kolombout
0,7
Bout van de bevestigingsbeugel van de slang
0,3
Wielbouten
10,5
31
UITBOUWEN
Zet de auto op een tweekoloms hefbrug. Bouw de voorwielen uit. Breng een pedaalknecht aan om het wegstromen van de remvloeistof te voorkomen. Bouw uit: – de veer aan de voorkant van de klauw, – de bevestigingsbeugel van de remslang op de remklauw, – remslang op de klauw, – de twee doppen op de uiteindes van de kolombouten, – de twee kolombouten, – de remklauw,
Verwijder de rechthoekige afdichtring met een dunne, afgeronde strip (b.v. een voelermaatje) uit de groef van de remklauw.
Controleer de staat van de remslang en vervang hem indien nodig. Als de remklauw wordt vervangen moet de remslang altijd vervangen worden. INBOUWEN Gebruik het gereedschap Fre. 823 om de remzuiger helemaal in zijn boring te duwen. Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen. LET OP: voordat de auto weer gebruikt wordt, drukt u enige malen op het rempedaal, zodat de remblokken tegen de remschijven aanliggen. Voer een gedeeltelijke ontluchting van het remcircuit uit, als het compensatiereservoir niet helemaal leeg is gelopen tijdens de werkzaamheden, voer anders een complete onluchting uit (zie ontluchtingsmethode). REPAREREN Als er groeven in de boring van de remcilinder zijn bent u verplicht de complete remklauw te vervangen. Verwijder de stofhoes.
31-4
VOORTREIN Remschijf
31
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Bevestigingsbout remschijf
1,5
Bouten remklauwgaffel
10,5
Wielbouten
10,5
UITBOUWEN Zet de auto op een tweekoloms hefbrug, Bouw uit: – de voorwielen, – de remklauw (zie methode uitbouwen remblok). Hang de remklauw op. LET OP: dat u de remslang en de bedrading van het opname element ABS goed bevestigt als deze los zijn geweest. Bouw uit: – de twee bevestigingsbouten van de schijf,
– de remschijf. INBOUWEN Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen. LET OP: voordat de auto weer gebruikt wordt, drukt u enige malen op het rempedaal, zodat de remblokken tegen de remschijven aankomen.
31-5
VOORTREIN Fusee
31
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP T. Av. 476
Kogeltrekker
Rou. 604-01
Naafblokkeergereedschap – – – –
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Onderste schokdemperbout
18
Moer fuseekogel
11
Moer kogeldraaipunt spoorstang
3,7
Bevestigingsbouten remschijf
1,5
Bouten remklauwgaffel
10,5
Naafmoer
28
Wielbouten
10,5
de remschijf, de moer van de spoorstangkogel, de moer van de onderste fuseekogel, de bouten van de onderste bevestiging van de schokdemper,
UITBOUWEN Zet de auto op een tweekoloms hefbrug. Bouw de voorwielen uit. Maak het opname element ABS op de fusee los. Bouw de remklauw uit (zie uitbouwen remblok). Hang de remklauw op. Bouw uit: – de naafmoer,
– de fusee. INBOUWEN Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen. De remklauwbouten moeten voordat ze weer gemonteerd worden met een product als FRENEBLOC ingesmeerd worden. LET OP: voordat de auto weer gebruikt wordt, drukt u enige malen op het rempedaal, zodat de remblokken tegen de remschijven aankomen. N.B.: als de auto met XENON lampen uitgerust is, moeten deze geïnitialiseerd worden (zie hoofdstuk 80 "Initialisatie").
– de twee bouten van de remklauwgaffel,
31-6
VOORTREIN Veerpoot Schokdemper
31
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP T. Av. 476
Kogeltrekker
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Bovenste schokdemperbout
2,1
Moer op schokdempersteel
4,4
Onderste schokdemperbout
18
Moer fuseekogel
11
Moer tussenstang stabilisatorstang Wielbouten
4,4 10,5
UITBOUWEN Zet de auto op een tweekoloms hefbrug, Bouw de voorwielen uit. Maak de remslang los van de schokdemper. Aan de linkerzijde Bouw de bevestigingspennen van de afdekplaat van de wielkuip uit. Zaag de afdekplaat in om bij de bovenste bevestigingsbouten van de schokdemper te kunnen komen.
Bouw uit: – de bovenste bevestiging van de tussenstang van de stabilisatorstang, – de moer van de spoorstangkogel, – de onderste schokdemperbouten
31-7
VOORTREIN Veerpoot Schokdemper
31
Aan de rechterzijde
INBOUWEN
Bouw de bevestigingspennen van de afdekplaat van de wielkuip uit.
LET OP: dat u de remslang en de bedrading van het opname element ABS goed bevestigt als deze los zijn geweest.
Licht de rechter afdekplaat op en laat hem onder de linker afdekplaat glijden. Haal de afdekplaat via de zijkant uit de auto. Bouw uit: – de moer op schokdempersteel en het druklager aan de bovenkant, – de twee bovenste bevestigingsbouten van de schokdemper op de carrosserie, – de veer en de schokdemper.
Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Zet de bouten vast met het voorgeschreven aantrekkoppel. N.B.: als de auto met XENON lampen uitgerust is, moeten deze geïnitialiseerd worden (zie hoofdstuk 80 "Initialisatie").
31-8
VOORTREIN Veer en Schokdemper ONMISBAAR MATERIAAL Veerspanner Uitbouwgereedschap voor moer op schokdempersteel
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Moer op schokdempersteel
4,4
UITBOUWEN Zet de juiste vorken op het spangereedschap en zet het geheel op de veer.
Span de veer totdat deze loskomt van de schalen. Verwijder, met behulp van het gereedschap, de moer op schokdempersteel.
31-9
31
VOORTREIN Veer en Schokdemper
31
Let op de juiste montagevolgorde en stand van de verschillende onderdelen.
Maak de verschillende delen die samen de veerpoot vormen, los van elkaar. INBOUWEN Voorzorgen bij de montage: In het magazijn worden schokdempers liggend bewaard. Hierdoor kan het dempend effect van de verticaal werkende schokdempers achteruit gaan. Om de goede werking te herstellen, moet u de demper, voor hij gemonteerd wordt, enkele keren in verticale stand een paar slagen in- en uitpompen. Let bij het vervangen van de veer op de juiste stand en richting van de veer ten opzichte van de vorken van het spangereedschap.
Zet de nieuwe moer met het voorgeschreven aantrekkoppel vast. Ontspan de veer en verwijder het gereedschap.
31-10
VOORTREIN Stabilisatorstang ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP T. Av. 476
Spoorstangkogeltrekker ONMISBAAR MATERIAAL Orgaansteun
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Bouten lagerblokken stabilisatorstang
2,1
Bouten trekstang subframe-carrosserie
6,2
Subframebouten
10,5
Bouten geluiddempingsstang
2,1
Moer tussenstangetje stabilisatorstangen
4,4
Spoorstangkogel
3,7
Bouten van aluminium langsbalk
4,4
Bouten trekstang aluminium langsbalk
4,4
Wielbouten
10,5
Bout stuurkolomkruisstukje
2,1
LET OP: vervang systematisch alle bouten van subframe en draagarm en houd u strikt aan de voorgeschreven aantrekkoppels.
– de twee aluminium langsbalken,
UITBOUWEN Zet de auto op een tweekoloms hefbrug. Maak de massakabel van de accu los. Bouw uit: – de beschermplaat onder de motor, – de onderste bevestigingen van de bumper, – de wielen. Plaats een stuurwielblokkeergereedschap. Bouw uit: – de spatplaten in de wielkuipen voor, – de twee linker trekstangen en de rechter trekstang, – de bouten van de beugels van de remslang en van het opname element ABS, – de tussenstang van het opname element van de stand van de XENON-lamp als de auto hiermee uitgerust is (A), – de moeren van de tussenstangen van de stabilisatorstang.
31-11
31
VOORTREIN Stabilisatorstang
31
Plaats een orgaansteun onder het subframe.
Draai de twee bouten los van de bevestigingstrekstang van het subframe op de carrosserie bij (B).
Maak de remslangen en de bedrading van het opname element ABS los van het subframe en van de trekstangen. Bouw uit: – de bout van het kruisstukje van de stuurkolom, – de bouten van de reactiestang, – de bouten van de geluiddempingsstang evenals de bouten van de achterste bevestiging van het subframe.
Bouw uit: – de twee bevestingsbouten van de trekstang van het subframe op de carrosserie, en laat het subframe 20 cm zakken.
31-12
VOORTREIN Stabilisatorstang – de vier bouten van de stabilisatorstang.
INBOUWEN Vervang de bouten van het subframe en zet ze met het voorgeschreven aantrekkoppel vast door in tegenovergestelde volgorde van uitbouwen te werk te gaan. LET OP: voor het plaatsen van de bout van het kruisstukje, moet de stuurkolom afgesteld worden (zie hoofdstuk stuurinrichting). N.B.: als de auto met XENON lampen uitgerust is, moeten deze geïnitialiseerd worden (zie hoofdstuk 80 "Initialisatie").
31-13
31
VOORTREIN Subframe trein
31
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Bouten lagerblokken stabilisatorstang
2,1
Bouten trekstang subframe-carrosserie
6,2
Subframebouten
10,5
Bouten geluiddempingsstang
2,1
Moer tussenstangetjes stabilisatorstangen
4,4
Spoorstangkogel
3,7
Bouten van aluminium langsbalk
4,4
Bouten trekstang aluminium langsbalk
4,4
Wielbouten Bout stuurkolomkruisstukje
10,5 2,1
LET OP: vervang systematisch alle bouten en moeren van de voortrein en houd u strikt aan de voorgeschreven aantrekkoppels.
Maak de opname elementen ABS van de onderste draagarm en van het subframe los.
UITBOUWEN
Bouw uit: – de twee aluminium langsbalken,
Zet de auto op een tweekoloms hefbrug. Maak de massakabel van de accu los. Bouw uit: – de beschermplaat onder de motor, – de onderste bevestigingen van de bumper, – de wielen, Plaats een stuurwielblokkeergereedschap. Bouw uit: – de spatplaten in de wielkuipen voor, – de twee linker trekstangen en de rechter trekstang, – de bouten van de beugels van de remslang en van het opname element ABS, – de tussenstang van het opname element van de stand van de XENON-lamp als de auto hiermee uitgerust is (A),
– de moeren van de tussenstangen van de stabilisatorstang, – de moeren van de spoorstangkogels.
31-14
VOORTREIN Subframe trein
31
Draai de twee bouten los van de bevestigingstrekstang van het subframe op de carrosserie bij (B).
Maak de remslangen en de bedrading van het opname element ABS los van het subframe en van de trekstangen. Bouw de moeren van de onderste draagarm uit. Verwijder de twee bouten van de bevestigingsstang van het subframe op de carrosserie, en bouw het subframe uit.
Plaats de afknijpklemmen op de slangen van de stuurinrichting.
Maak het uitgebouwde subframe kaal.
Bouw uit: – de bout van het kruisstukje van de stuurkolom, – de bevestigingsbout van de stuurbekrachtigingsleiding, – de bouten van de koppel-reactiestang, – de bouten van de geluiddempingsstang evenals de bouten van de achterste bevestiging van het subframe.
Plaats een orgaansteun onder het subframe.
31-15
VOORTREIN Subframe trein
INBOUWEN Bouw het nieuwe subframe op. Vervang de bouten van het subframe en zet ze met het voorgeschreven aantrekkoppel vast door in tegenovergestelde volgorde van uitbouwen te werk te gaan. LET OP: voor het plaatsen van de bout van het kruisstukje, moet de stuurkolom afgesteld worden (zie hoofdstuk stuurinrichting). N.B.: als de auto met XENON lampen uitgerust is, moeten deze geïnitialiseerd worden (zie hoofdstuk 80 "Initialisatie").
31-16
31
ACHTERTREIN 133 Remblokken
33
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP Fre. 1190-01
Remzuigerdrukker
ONMISBAAR GEREEDSCHAP Ratelsleutel met bithouder
FACOM NR. 68 PE
6-kant bit
FACOM NR. EH 107
"Lichte" momentsleutel Monteer de nieuwe remblokken, te beginnen met het binnenste.
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Wielbouten
10,5
Kolombout
0,7
LET OP: de binnenkant is voorzien van een bevestigingsveertje, dit moet in de zuiger van de klauw worden bevestigd.
Bouw de twee achterwielen uit. Maak de handremkabels los van de achtertrein. UITBOUWEN Bouw uit: – de buitenste veer van de klauw, – de twee doppen op de uiteindes van de kolombouten, – de twee kolombouten. Hang de remklauw op en verwijder de remblokken. INBOUWEN Druk de zuiger zo diep mogelijk naar binnen door hem te draaien met het gereedschap Fre. 1190-01.
Monteer de klauw weer op zijn flens, te beginnen met de onderste kolombout. Plaats de twee doppen op de kolombouten.
33-1
ACHTERTREIN Remblokken Houd een afstand van 20 mm aan tussen de bocht van de slang en de achterremklauw.
Bouw de veer in: ● ●
plaats de veer in de onderkant van de klauw, zet met behulp van een schroevendraaier, de veer op zijn plaats aan de bovenkant van de klauw.
Klik de handremkabels vast. Monteer de wielen. LET OP: voordat de auto weer gebruikt wordt, drukt u enige malen op het rempedaal, zodat de remblokken tegen de remschijven aankomen.
33-2
33
ACHTERTREIN Remklauw
33
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP Fre. 1190-01
Remzuigerdrukker REPAREREN
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Wielbouten
10,5
Kolombout
0,7
Bout remklauwgaffel
De zuiger van de achterremklauw kan niet vervangen worden, alleen de beschermingsstofhoes op de zuiger en de kolombouten met hun stofhoezen kunnen vervangen worden.
10,5
Maak alle onderdelen schoon in gedenatureerde alcohol.
UITBOUWEN
Vervang alle defecte onderdelen door originele onderdelen en bouw ze in:
Bouw de wielen uit. Breng een pedaalknecht aan om het wegstromen van de remvloeistof te voorkomen. Maak de handremkabels los van de achtertrein. Maak de remslang los van de klauw.
– stofhoes, – kolombouten, – stofhoezen van de kolombouten.
Bouw uit: LET OP: voordat de auto weer gebruikt wordt, drukt u enige malen op het rempedaal, zodat de remblokken tegen de remschijven aankomen.
– – – –
de buitenste veer van de remklauw, de handremkabel van de remklauw, de remslang op de remklauw, de twee doppen op de uiteindes van de twee kolombouten, – de twee kolombouten. Haal de klauw weg en bouw de remblokken uit. Controleer de staat van de remslang en vervang hem indien nodig.
INBOUWEN Druk de zuiger zo diep mogelijk naar binnen door hem te draaien met het gereedschap Fre. 1190-01. Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Voer een gedeeltelijke ontluchting van het remcircuit uit, als het compensatiereservoir niet helemaal leeg is gelopen tijdens de werkzaamheden, voer anders een complete onluchting uit (zie ontluchtingsmethode).
33-3
ACHTERTREIN Naaf remschijf achter
33
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP Fre. 1190-01
Remzuigerdrukker
Deze auto's zijn uitgerust met een naaf met geïntegreerd lager.
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Wielbouten
10,5
Kolombout
0,7
Bout remklauwgaffel
10,5
Naafmoer
28
Daar het lager en de schijf onlosmakelijk verbonden zijn, moet in geval van een defect aan een van beide het geheel vervangen worden.
UITBOUWEN Bouw uit: – de achterwielen, – de remklauw (zie methode remblok), – de twee bouten van de remklauwgaffel, – de naafdop, – de naafmoer (met een dopsleutel van 36 mm). – de naaf-schijf.
INBOUWEN Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen. LET OP: voordat de auto weer gebruikt wordt, drukt u enige malen op het rempedaal, zodat de remblokken tegen de remschijven aankomen.
33-4
ACHTERTREIN Fusee achter
33
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP Fre. 1190-01
Remzuigerdrukker – de vier bouten van de fusee (D),
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Wielbouten
10,5
Kolombout
0,7
Remklauwbouten
10,5
Moer van astap
28
Bout van fusee
10,5
UITBOUWEN Verwijder het betreffende voorwiel. Bouw uit (volgens de betreffende methode): – de remklauw (zie methode remblokken), – de remklauwgaffel (bout C)
– de fusee
INBOUWEN Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen. LET OP: voordat de auto weer gebruikt wordt, drukt u enige malen op het rempedaal, zodat de remblokken tegen de remschijven aankomen.
– de naafdop, – de moer van de astap, – de naaf-remschijf,
33-5
ACHTERTREIN Achterschokdemper
33
ONMISBAAR MATERIAAL Orgaansteun
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Onderste schokdemperbout
10,5
Bovenste schokdemperbout
10,5
LET OP: om te voorkomen dat de veren zich met kracht ontspannen, is het belangrijk de twee onderste bevestigingen van de schokdempers niet tegelijkertijd uit te bouwen.
UITBOUWEN Zet de auto op een tweekoloms hefbrug. Bouw uit: – de achterwielen, – de afdekplaten van de veerschotels (A). Plaats een orgaansteun onder de onderste veerschotel.
Doe hetzelfde bij de andere schokdemper.
Bouw uit: – de onderste schokdemperbout (B),
INBOUWEN Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen. LET OP: de bevestigingsbouten van de schokdemper moeten met de wielen op de grond vastgezet worden zodat de rubber lagerbussen goed werken. N.B.: als de auto met XENON lampen uitgerust is, moeten deze geïnitialiseerd worden (zie hoofdstuk 80 "Initialisatie").
– de bovenste schokdemperbout
33-6
ACHTERTREIN Achterveer
33
ONMISBAAR MATERIAAL Orgaansteun Markeer de stand van de veer om het monteren te vergemakkelijken.
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Onderste schokdemperbout
10,5
LET OP: om te voorkomen dat de veren zich met kracht ontspannen, is het belangrijk de twee onderste bevestigingen van de schokdempers niet tegelijkertijd uit te bouwen.
UITBOUWEN Zet de auto op een tweekoloms hefbrug. Bouw uit: – de achterwielen, – de afdekplaten van de veerschotels (A). Plaats een orgaansteun onder de onderste veerschotel. Bouw uit: – de onderste schokdemperbout (B), Ontspan en bouw de veer uit door de achtertrein te laten zakken.
INBOUWEN Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen en let goed op de stand van de veer. N.B.: als de auto met XENON lampen uitgerust is, moeten deze geïnitialiseerd worden (zie hoofdstuk 80 "Initialisatie").
33-7
ACHTERTREIN Achtertrein
33
ONMISBAAR MATERIAAL Orgaansteun
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Wielbouten
10,5
Kolombout
0,7
Remklauwbouten
10,5
Naafmoer
28
Bout van fusee
10,5
Wartel remslang Onderste schokdemperbout Bevestigingsbouten van de achtertrein
1,4 10,5 8
LET OP: De bevestigingsbouten van de achtertrein moeten systematisch vervangen en beslist met het voorgeschreven aantrekkoppel vastgezet worden, om het risico van loslopen en beschadigen te voorkomen.
Bouw de remslangen uit langs de trein (indien de achtertrein vervangen wordt); Plaats een orgaansteun onder de onderste veerschotel. Bouw de onderste schokdemperbout (B) uit.
UITBOUWEN Zet de auto op een tweekoloms hefbrug. Bouw uit: – de achterwielen, – de afdekplaten van de veerschotels van de achtertrein (A), – de remslangwartels van de achtertrein. Maak de handremkabels los. Bouw uit: – de opname elementen ABS, – de stang van het opname element van de stand van de XENON-lamp bij (1) als de auto hiermee uitgerust is, – de remklauwen (indien de achtertrein vervangen wordt), – de remklauwbouten (indien de achtertrein vervangen wordt) bij (C), – de naven van de schijfremmen met een dop van 36 mm (indien de achtertrein vervangen wordt).
33-8
ACHTERTREIN Achtertrein LET OP: markeer de stand van de veer om het monteren te vergemakkelijken (zie methode uitbouwen achterveer). Ontspan en bouw de veren uit door de achtertrein te laten zakken. Plaats de orgaansteun met steunplaat onder het midden van de achtertrein. Arm horizontaal; Verwijder de twee bevestigingsbouten van de achtertrein, en bouw met behulp van een tweede persoon de trein uit.
INBOUWEN Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Ontlucht de remmen (zie ontluchtingsmethode). LET OP: voordat de auto weer gebruikt wordt, drukt u enige malen op het rempedaal, zodat de remblokken tegen de remschijven aankomen. N.B.: als de auto met XENON lampen uitgerust is, moeten deze geïnitialiseerd worden (zie hoofdstuk 80 "Initialisatie").
33-9
33
135
WIELEN EN BANDEN Gegevens
35
VELGEN De identificatie van de velgen kan op twee manieren worden aangegeven: ●
Gegraveerd merkteken bij stalen velgen.
●
Ingegoten merkteken bij lichtmetalen velgen.
Dit merkteken levert de belangrijkste velggegevens. Het wordt voluit geschreven: Bijvoorbeeld: 5 1/2 J 14 4 CH 36 of verkort Bijvoorbeeld: 5 1/2 J 14
A
B
C
D
E
F
TYPE VELG
BREEDTE (in inches)
PROFIEL VELGRAND
∅ NOMINAAL (in inches). Onder hiel van band
Aantal gaten
Steunprofiel van de band
Uitbouw in mm
5 1/2 J 14 4 CH 36
5 1/2
J
14
4
CH
36
De wielbouten zijn aangebracht op een steek van: – vier wielbouten: 100 mm – vijf wielbouten: 108 mm Maximum slingering: gemeten op def velgrand (bij G). Hij varieert afhankelijk van het type velg.
35-1
WIELEN EN BANDEN Gegevens
35
BANDEN Eenzelfde type band kan op twee manieren aangeduid worden.
Bijvoorbeeld: 185/70 H R 14 Of 185/70 R 88 H
185
/
1 185
/
1
70
H
R
14
2
3
4
5
70
R
14
88
H
2
4
5
6
3
1
185
Breedte van de band in mm (S)
2
70
Verhouding h/D
4
R
Radiale structuur
5
14
Diameter in inches ∅. Deze komt overeen met die van de velg
6
88
Belastingsindex 88 (560 kg)
3
H
Maximum snelheid 210 km/u
hoogte Doorsnede
Andere snelheidssymbolen:
Maximum snelheid R S T U H V Z hoger dan
Structuurtypen: Diagonaal Radiaal Diagonaal gordel
Geen merkteken R B (Bias belted)
35-2
Km/u 170 180 190 200 210 240 240
WIELEN EN BANDEN Gegevens
Type
Velg
Velgslingering
Aantrekkoppel wielbouten (daN.m)
Banden
35 Bandenspanning (bar) koud Voor
BG0A BG0B BG0R
6,5J15 6,5J16 (1)
BG0G
Achter
1
10,5
195/65R15H 205/55R16V(1)
2,3
2,2
6,5J16 (1)
1
10,5
205/55R16V
2,5
2,2
6,5J16* 7J17*
0,3
10,5
205/55R16 225/45R17V 205/60R16V
2,3
2,2
KG0A KG0B KG0R KG0G
6,5 J 16
1
10,5
205/55R16V
2,3
2,2
BG0D KG0D
6,5J16* 7J17*
0,3
10,5
205/55R16V 205/60R16V 225/45R17V
2,7
2,2
BG0A BG0B BG0R BG0G
KG0A KG0B KG0R KG0G
De opgegeven bandenspanningen zijn de waarden voor gebruik op de "autosnelweg" * lichtmetalen velg (1) Overmaat Bij auto's met een automatische transmissie moet de bandenspanning voor 0,1 bar hoger zijn. Bandenspanning koud controleren. Na enige tijd rijden kan door een verhoging van de bandentemperatuur de spanning toenemen met 0,2 tot 0,3 bar. Als u derhalve de bandenspanning van warme banden controleert, moet u met deze normale druktoename rekening houden en in geen geval de spanning verminderen. Raadpleeg het instructieboekje van de auto voor het gebruik van sneeuwkettingen.
35-3
WIELEN EN BANDEN Wielen balanceren
BALANCEERGEWICHTEN Gebruik uitsluitend de gewichten die door het magazijn worden verstrekt. – bij stalen velgen: gewichten waarvan het haakje in het gewicht is gegoten, – bij lichtmetalen velgen: gewichten met platte haakjes of zelfklevend. A Stalen velg B Lichtmetalen velg
35-4
35
WIELEN EN BANDEN Controlesysteem bandenspanning
35
BESCHRIJVING VAN HET SYSTEEM Het systeem bestaat uit: ● Vier in de ventielen ingebouwde druksensors (1) (een per wiel). Zij zenden een radiosignaal uit, ● een ontvanger (2) onder de auto, voor het verzamelen en decoderen van de informatie van de sensors en deze vervolgens door te sturen naar het huis met hulporganen interieur, ● het huis met hulporganen interieur (3) ontvangt en verwerkt de informatie van de ontvanger (2) en bepaalt welk bericht moet worden getoond, ● een display (4) (apart of Ingebouwd in het instrumentenpaneel).
35-5
WIELEN EN BANDEN Controlesysteem bandenspanning
35
ALGEMEEN
Met het bandenspannings controlesysteem wordt:
Met dit systeem wordt permanent de spanning van de vier banden van de auto (het reservewiel wordt niet gecontroleerd).
– de bandenspanning aangegeven bij het aanzetten van het contact met een nauwkeurigheid van 0,1 bar.
Het systeem functioneert met behulp van: ● vier druksensors (met ingebouwd ventiel van de band) in elk van de wielen (behalve het reservewiel), ● een ontvanger onder de auto, ● een elektronisch besturingscircuit in het huis met hulporganen interieur, ● oplichtende symbolen die de aard van de storing aangeven, ● een display waarop de auto schematisch staat aangegeven met de plaats van de betreffende band. Op het instrumentenpaneel van de luxe uitvoering, toont het display de bandenspanning bij ieder starten indien er een waarschuwing geldt.
– de bestuurder gewaarschuwd als: ● de bandenspanning lager dan 0,6 bar is, ● de druk te hoog is, ● een band lekt, ● een band defect is, ● er een verschilt is tussen de spanningen rechts en links.
Bijzonderheid Iedere sensor is te herkennen aan een kleurmerkteken rondom het ventiel: ● Groen = links voor ● Geel = rechts voor ● Rood = links achter ● Zwart = rechts achter LET OP: denk eraan dat de juiste kleurcode altijd op de juiste plaats zit zodat de goede informatie op de goede plaats op de displays wordt weergegeven (afhankelijk van het uitrustingsniveau). Iedere sensor wordt door het huis met hulporganen interieur herkend aan een unieke code. Indien een sensor is vervangen, moet de code ervan worden ingelezen in het huis met hulporganen interieur en worden gekoppeld aan zijn plaats onder de auto en moet u controleren of hij het juiste kleurmerkteken heeft (zie hoofdstuk "vervangen van een sensor").
35-6
WIELEN EN BANDEN Controlesysteem bandenspanning De druksensor bestaat uit: – een klassiek ventiel, – een druksensor, – een radiozender (specifiek voor het wiel), – een niet-demonteerbaar batterijtje.
N.B.: de batterij van het ventiel van de spanningssensor kan niet vervangen worden.
Let op: iedere sensor heeft een specifieke kleur. Bij het vervangen van het ventiel, de band of bij de demontage van de wielen, is het van groot belang dat de juiste kleur op de juiste plaats komt: ● Groen = links voor ● Geel = rechts voor ● Rood = links achter ● Zwart = rechts achter
35-7
35
WIELEN EN BANDEN Controlesysteem bandenspanning WERKING De sensors (gevoed door een ingebouwd batterijtje) meten regelmatig de druk in de banden en zenden deze informatie tezamen met een specifieke code uit via een radiosignaal. Inlezen van een sensor in het huis met hulporganen interieur N.B. het huis met hulporganen interieur kan een tweede set vier wielsensors herkennen. Let op de juiste kleur op de juiste plaats.
35-8
35
WIELEN EN BANDEN Controlesysteem bandenspanning FM ONTVANGER WERKING De ontvanger onder de auto vangt de door de druksensors uitgezonden signalen op. Hij stuurt deze via een draad door naar het huis met hulporganen interieur, dat deze informatie ontleedt om een eventueel lek of een afwijkende bandenspanning te kunnen detecteren, en vervolgens de informatieorganen op het instrumentenpaneel aanstuurt.
De bestuurder wordt geïnformeerd: ● door waarschuwingslampjes die de aard van de storing aangeven (lekke band, te zachte band, enz.) ● door een afbeelding waarop de auto schematisch staat aangegeven met de plaats van de betreffende band. ● door een display Ingebouwd in het instrumentenpaneel (luxe uitvoering) waarop de waarden van de bandenspanningen staan aangegeven bij het starten en bij een waarschuwing (raadpleeg hoofdstuk 83).
35-9
35
WIELEN EN BANDEN Controlesysteem bandenspanning
35
DOOR DE AANWEZIGHEID VAN EEN DRUKSENSOR IN DE WIELEN MOETEN VOORZORGSMAATREGELEN GENOMEN WORDEN BIJ HET MONTEREN/DEMONTEREN VAN BANDEN. ALS DEZE VOORZORGSMAATREGELEN NIET IN ACHT WORDEN GENOMEN KAN DE SENSOR BESCHADIGEN, WAARDOOR HET CONTROLESYSTEEM VAN DE BANDENSPANNING NIET MEER WERKT. INLEZEN VAN DE DRUKSENSORS IN HET HUIS MET HULPORGANEN INTERIEUR
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Sensor van het controlesysteem bandenspanning
Let op: iedere sensor heeft een specifieke kleur.: ● Groen = links voor ● Geel = rechts voor ● Rood = links achter ● Zwart = rechts achter
4,25 ± 0,75
UITBOUWEN - INBOUWEN Bij het vervangen van een sensor is het noodzakelijk de band te demonteren en weer te monteren. Zie methode demontage en montage van de banden.
Er bestaan verschillende methodes om een sensorcode in het huis met hulporganen interieur in te lezen. Hiervoor moet een diagnoseapparaat gebruikt worden (geen XR25): ● opschrijven van de ventielcode. Deze staat op een sticker op de sensor, ● inlezen van de code met gebruik van het "ventielactiveringsgereedschap Ms.1607", ● inlezen tijdens het rijden in de auto.
HANDMATIG INLEZEN VAN DE VENTIELCODE (OPSCHRIJVEN VAN DE CODE)
18886
1 Maak met behulp het diagnoseapparaat, met contact aan, verbinding met het “controlesysteem bandenspanning”. 2 Kies de menu's “commando” dan “specifiek commando”, 3 Valideer de regel “SC 001: inlezen van een ventielcode” 4 Breng de maximaal zescijferige code in die op de op de sensor geplakte sticker staat. 5 Valideer de plaats van het wiel dat uitgerust is met de sensor. 6 Valideer het gebruiksseizoen van de band (of standaard de zomerset als de auto maar een set banden heeft) N.B.: de procedure voor het inlezen van de vier ventielen is hetzelfde met het commando “SC 002: inlezen van de codes van de vier ventielen”
35-10
WIELEN EN BANDEN Controlesysteem bandenspanning
35
AUTOMATISCH INLEZEN VAN DE VENTIELCODE MET BEHULP VAN HET VENTIELACTIVERINGSGEREEDSCHAP (Ms. 1706)
AUTOMATISCH INLEZEN VAN DE VENTIELCODE DOOR HET LATEN LEEGLOPEN VAN EEN BAND
7
Let op: Het signaal van het ventiel naar de ontvanger bevat: de staat, de spanning en de code van het ventiel. De ontvanger decodeert deze informatie en geeft hem door aan het huis met hulporganen interieur.
8 9 10 11 12 13
14 15 16
Maak met behulp het diagnoseapparaat, met contact aan, verbinding met het “controlesysteem bandenspanning”. Kies de menu's “commando” dan “specifiek commando”, Valideer de regel “SC 001: inlezen van een ventielcode” Kies op het gereedschap, de plaats op de auto van het ventiel dat ingelezen moet worden. Zet het gereedschap Ms. 1607 tegen de band onder het betreffende ventiel. Druk op de schakelaar van het gereedschap Ms. 1607. Wacht tot het inlezen klaar is, dat wordt aangegeven door het oplichten van het controlelampje. Het diagnoseapparaat geeft aan dat de ventielcode goed ontvangen is. Valideer de plaats van het wiel dat uitgerust is met de sensor. Valideer het gebruiksseizoen van de band (of standaard de zomerset als de auto maar een set banden heeft)
Bij rijdende auto zendt het ventiel zijn boodschap elke minuut uit als alles normaal is en elke 10 secondes als er een lek is (staat 2). Bij stilstaande auto zendt het ventiel elk uur zijn boodschap uit bij normale werking en elk kwartier als het een lek heeft gedetecteerd. Het is mogelijk de staat van het ventiel te veranderen, door lucht te laten ontsnappen: ● bij stilstaande auto: in dit geval een kwartier wachten voor elke band, ● bij rijdende auto met een snelheid van meer dan 20 km/u. Dit moet band voor band gedaan worden. 1 Maak met behulp het diagnoseapparaat, met contact aan, verbinding met het “controlesysteem bandenspanning”. 2 Laat ongeveer 1 bar lucht ontsnappen per band 3 Kies de menu's “commando” dan “specifiek commando”, 4 Valideer de regel “SC 001: inlezen van een ventielcode” 5 Maak een proefrit. 6 Valideer de plaats van het wiel dat uitgerust is met de sensor. 7 Valideer het gebruiksseizoen van de band (of standaard de zomerset als de auto maar een set banden heeft) 8 Pomp de band weer op 9 Herhaal dit voor elke band die in het geheugen moet worden opgenomen.
N.B.: de procedure is hetzelfde voor het inlezen van de vier ventielen met commando “SC 002: inlezen van de codes van de vier ventielen”. Het inlezen gebeurt in volgorde: linker voorwiel, rechter voorwiel, rechter achterwiel, linker achterwiel.
35-11
WIELEN EN BANDEN Controlesysteem bandenspanning BELANGRIJK Het is belangrijk om na de procedure van het inlezen een of meerdere ventielcodes te controleren: HET IN HET GEHEUGEN ZETTEN VAN DE CODES De codes staan in het menu “Parameters”: iedere ventielcode moet verschillend zijn. ●
● HET GEBRUIKSSEIZOEN Hiermee worden de gegevens op het instrumentenpaneel in het menu “Staat”; “ET 007 Geselecteerde set banden”; “zomer” of “winter”. Als de auto alleen maar een bandenset heeft, kies dan “zomer”. Als het huis met hulporganen interieur twee codes in het geheugen heeft, wordt de keuze automatisch gemaakt bij de eerste rit. Om het gebruiksseizoen te veranderen met behulp van het diagnoseapparaat: 1 kies “Commando”, “Parametrage” en bevestig de optie: “VP 002 Keuze bandenset”. 2 Verplaats de cursor naar de knop “winter” 3 Druk op “enter”, kies het soort klimaat met behulp van de pijltjes “omhoog en omlaag” en valideer dan, 4 Valideer opnieuw op de blauwe knop, het geheugenvenster verschijnt. Kies “ja” om te bevestigen.
DE VOORGESCHREVEN BANDENSPANNING VOOR DE AUTO De voorgeschreven minimum en maximum bandenspanning voor de auto zijn aangegeven in het menu “Parameters”. Om deze voorgeschreven spanning te veranderen, kies “commando”, “Parametrage”, “VP 009 Invoeren voorgeschreven bandenspanningen”. ●
35-12
35
WIELEN EN BANDEN Banden
35
VERVANGEN DOOR DE AANWEZIGHEID VAN EEN DRUKSENSOR IN DE WIELEN MOETEN VOORZORGSMAATREGELEN GENOMEN WORDEN BIJ HET MONTEREN/DEMONTEREN VAN BANDEN. ALS DEZE VOORZORGSMAATREGELEN NIET IN ACHT WORDEN GENOMEN KAN DE SENSOR BESCHADIGEN, WAARDOOR HET CONTROLESYSTEEM VAN DE BANDENSPANNING NIET MEER WERKT. UITBOUWEN Het losmaken van de hiel aan de buitenkant van de band Bij het losmaken van de hiel van de velg is het noodzakelijk om aan de kant tegenover het ventiel te beginnen en goed op te letten, dat de hiel van de band niet op de sensor drukt. Deze raad moet beslist opgevolgd worden want het risico dat de sensor vernield wordt is heel groot.
lichten van de hiel aan de buitenkant van de band Om de hiel aan de buitenkant te lichten, moet de bandenlichter op ongeveer 15 cm van het ventiel geplaatst worden en moet naar het ventiel toegewerkt worden. Hierbij moet steeds opgelet worden dat met de hiel van de band niet op de sensor gedrukt wordt.
Het losmaken van de hiel aan de binnenkant van de band
Het lichten van de hiel aan de binnenkant van de band
Het losmaken van de hiel aan de binnenkant vindt plaats zonder speciale moeilijkheden. Wel blijft van belang op te passen dat de hiel van de buitenkant niet op de sensor drukt.
De methode is hetzelfde als die van de vorige paragraaf.
35-13
WIELEN EN BANDEN Banden VERVANGEN Bij het vervangen van een band, moeten de volgende onderdelen vervangen worden: – de afdichting (1), – het binnenwerk (2), – de dop (3).
INBOUWEN Voor het monteren van de band op de velg, moeten de hielen goed met zeep zijn ingesmeerd. Plaats de hiel aan de binnenkant op ongeveer 15 cm voorbij het ventiel. Plaats de band op de velg, eindig bij het ventiel en let op dat u niet op de druksensor drukt. Ga voor de hiel aan de buitenkant op dezelfde manier te werk waarbij u steeds goed oplet dat u niet op de sensor drukt. Pomp de band op tot de voorgeschreven bandenspanning.
35-14
35
STUURINRICHTING 136 Kogeldraaipunt stuurhuis
36
Het kogeldraaipunt van het stuurhuis wordt met ingebouwd stuurhuis vervangen. Met het gereedschap Dir. 1305 kunnen de kogeldraaipunten via de wielkuip losgedraaid worden.
36-1
STUURINRICHTING Kogeldraaipunt stuurhuis
36
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP Dir. 1305 -01 Gereedschap voor uit- en inbouwen kogeldraaipunt stuurhuis Dir. 1306 -02 Steun voor tandheugel SMI T. Av. 476
Kogeltrekker Verdraai de wielen zodat de tandheugel bij het stuurventiel naar buiten komt.
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Wielbouten
10,5
Moer spoorstangkogel
3,7
Bouten op sporingstelhuls
2
Kogeldraaipunt stuurhuis
5
Plaats het gereedschap Dir. 1306-02. Maak in deze stand het kogeldraaipunt stuurhuis los met behulp van het gereedschap Dir. 1305-01.
Zet de auto op een tweekoloms hefbrug.
UITBOUWEN Maak de spoorstangkogel los met trekker T. Av. 476. Draai de klembout van de sporingstelhuls los. Houd het kogeldraaipunt bij (P) tegen met een steeksleutel en draai de huls los terwijl u het aantal omwentelingen noteert. Plaats het beschermrubber terug en zet het met een nieuwe plastic klemband vast. Verwijder de metalen klembanden van de stofhoes en bouw deze uit.
36-2
STUURINRICHTING Kogeldraaipunt stuurhuis
36
Monteer op de tandheugel (4): – de aanslagring (2), – de borgring (3), – het kogeldraaipunt stuurhuis (1) waarvan de schroefdraad vooraf met LOCTITE FRENBLOC is ingesmeerd.
INBOUWEN N.B.: voordat u de nieuwe spoorstangen monteert, draait u een snijtap 12 x 100 in de schroefdraad aan het uiteinde van het stuurhuis om alle LOCTITE-resten te verwijderen. Monteer altijd een nieuwe set (2). Als de vertanding van het kogeldraaipunt (1) in goede staat verkeert, kan dit opnieuw worden gebruikt.
Voordat u het kogeldraaipunt aan het stuurhuis vastzet met Dir. 1305, moet u controleren of de lipjes van de borgring (2) goed in lijn liggen met de uitsparingen (B) op de tandheugel. Monteer de stofhoes met nieuwe klembanden. Draai de spoorstangkogel vast met aantal omwentelingen dat u bij het uitbouwen heeft genoteerd. Zet het kogeldraaipunt vast. Controleer en stel de sporing af, zet de klembout van de stelhuls met het voorgeschreven koppel vast.
36-3
STUURINRICHTING Stuurhuis
36-4
36
STUURINRICHTING Stuurhuis ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP Mot. 453-01 Afknijpklemmen T. Av. 476
Kogeltrekker ONMISBAAR MATERIAAL Orgaansteun
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Bout stuurhuis
18
Bevestigingsbouten stuurbekrachtigingsleiding
4
Bouten hitteschild
2
Bouten trekstang subframe-carrosserie
6,2
Subframebouten
10,5
Bouten geluiddempingsstang
2,1
Moer tussenstangetje stabilisatorstang
4,4
Moer spoorstangkogel
3,7
Bouten koppel-reactiestang aan subframe
10,5
Bouten aluminium langsbalk
4,4
Bouten trekstang aluminium langsbalk
4,4
Wielbouten Bout van het stuurkolomkruisstukje
10,5
– de twee aluminium langsbalken,
2,1
LET OP: vervang systematisch alle bouten van het stuurhuis en houd u strikt aan de voorgeschreven aantrekkoppels. UITBOUWEN Zet de auto op een tweekoloms hefbrug. Maak de massakabel van de accu los. Bouw uit: – de beschermplaat onder de motor, – de onderste bevestigingen van de bumper, – de wielen, Plaats een stuurwielblokkeergereedschap. Bouw uit: – de spatplaten in de wielkuipen voor, – de twee trekstangen links, – de trekstang rechts,
36-5
36
STUURINRICHTING Stuurhuis
36
Plaats een orgaansteun onder het subframe.
– de moeren van de tussenstangen van de stabilisatorstang, – de moeren van de spoorstangkogels.
Draai de twee bouten los van de bevestigingstrekstang van het subframe op de carrosserie bij (B).
Maak de remslangen en de bedrading van het opname element los van het subframe en van de trekstangen.
Plaats de afknijpklemmen Mot. 453-01. Bouw uit: – de bout van het kruisstukje van de stuurkolom, – de bevestigingsbouten van de stuurbekrachtigingsleiding, – de bouten van de koppel-reactiestang, – de bouten van de geluiddempingsstang evenals de bouten van de achterste bevestiging van het subframe.
36-6
STUURINRICHTING Stuurhuis Verwijder de twee bouten van de bevestiging van het subframe op de carrosserie bij (B) en laat het subframe 20 centimeter zakken.
Bouw uit: – het hitteschild van het stuurhuis, – het stuurhuis.
Kantel de stabilisatorstang naar voren.
INBOUWEN
36
Vervang de bouten van het subframe en van het stuurhuis en zet ze met de voorgeschreven aantrekkoppels vast door in tegenovergestelde volgorde van uitbouwen te werk te gaan. Monteer het hitteschild op de juiste wijze. Vul en ontlucht de stuurbekrachtiging. LET OP: voor het plaatsen van de bout van het kruisstukje, moet de stuurkolom afgesteld worden (zie hoofdstuk stuurkolom).
36-7
STUURINRICHTING Stuurkolom
36-8
36
STUURINRICHTING Stuurkolom
36
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP Dir. 1594
Stuurhuis afstelgereedschap
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Bout stuurkolomkruisstukje
2,1
Bevestigingsbouten stuurkolom
2,1
Bouten elektrische grendel
0,8
Schroeven onderste kap
0,2
Vliegwielbout
4,4
Zet de auto op een tweekoloms hefbrug. Zet de wielen in de rechtuit stand. Ontgrendel de stuurkolom.
UITBOUWEN Voordat u aan de airbag gaat werken, moet u de rekeneenheid vergrendelen met behulp van een van de diagnoseapparaten. Hierdoor wordt de elektrische grendel van de stuurkolom ontgrendeld (zie hoofdstuk 88).
– de twee bevestigingsschroeven van de kappen, – de bovenste kap met de sierlijst van het instrumentenpaneel,
Bouw uit: – het airbagkussen,
– de onderste kap.
– de stekkers van de airbag, – de stekkers in het stuurwiel, – de stuurwielbout,
36-9
STUURINRICHTING Stuurkolom Maak de stekkers van alle schakelaars los.
36
– de bevestigingsbout van de elektrische grendel.
Bouw uit: – de bevestigingsschroef van alle schakelaars. Hier kunt u bij via het centeergat van de draaibare doorvoer van de airbag in de middenstand.
LET OP: de bout van de elektrische grendel heeft een linkse schroefdraad. Deze moet, bij niet-geblokkeerde grendel, rechtsom losgedraaid worden.
Bouw de elektrische grendel uit. Bouw in de motorruimte de bout en de moer van het kruisstukje uit op het stuurhuis. Als de moer vast blijft zitten, draai de bout dan weer enkele slagen aan, en geef dan een klap op deze bout om de moer los te krijgen.
36-10
STUURINRICHTING Stuurkolom
36
Bouw in het interieur, de stofhoes van de stuurkolom op het schutbord uit. Bouw uit: – de bevestigingsschroef (A) van het instrumentenpaneel, – de twee bevestigingsbouten van de stuurkolom (B), – de stuurkolom.
Plaats de stuurkolom in de auto. Plaats de stofhoes van de stuurkolom op het schutbord, na gecontroleerd te hebben dat de plastic borgring goed op zijn plaats is gebleven.
INBOUWEN LET OP: de bout van het kruisstukje van de stuurkolom en de stuurwielbout moeten na iedere demontage vervangen en met het voorgeschreven koppel vastgezet worden. Plaats centeergereedschap voor de stuurkolom Dir. 1594 om deze te centreren en om zeker te zijn van de vergrendeling (ring (1) van de as moet voor het gereedschap zichtbaar zijn).
Plaats: – het kruisstukje van de stuurkolom, en zet het vast met 2,1 daN.m, – de twee bouten van de stuurkolom, – de schroeven van het instrumentenpaneel, – de elektrische grendel met de bout met linkse schroefdraad, – de draaibare doorvoer. N.B.: de dop (C) op de moer van het kruisstukje hoeft niet gemonteerd worden bij het terugplaatsen.
36-11
STUURINRICHTING Stuurkolom Bijzonderheden van de draaibare doorvoer
36
Controleer of de wielen nog rechtuit staan.
De stuurwielbout moet na elke demontage vervangen en vastgezet worden met het voorgeschreven aantrekkoppel (4.4 daN.m).
Controleer of het merkteken "0" van de draaibare doorvoer bij het merkteken staat.
Sluit de stekkers in het stuurwiel en op het airbagkussen aan. Bouw het airbagkussen in. Als alle werkzaamheden uitgevoerd zijn, verwijder dan het afstelgereedschap van de stuurkolom Dir. 1594.
Sluit de stekkers van de schakelaars weer aan. Bouw de kappen en het stuurwiel in. LET OP: het stuurwiel is voorzien van spiebanen. Het moet goed geplaatst zijn om te voorkomen dat de naaf beschadigt.
36-12
Ontgrendel de rekeneenheid van de airbag en controleer of er geen storingen zijn en of de stuurkolom vergrendelt met contact uit.
STUURINRICHTING Veiligheidshuls
36
De auto heeft een niet demonteerbare veiligheidshuls - stuurwielas - stuurkolom. Indien het niet mogelijk blijkt de klembout van het stuurkolom-kruisstukje vast te zetten of na een aanrijding, moet u controleren of de as de correcte lengte heeft, zo niet vervang dan het geheel (zie hoofdstuk "Stuurkolom").
CONTROLE
Links stuur L = 329.5 ± 1 mm
Rechts stuur L = 321.1 ± 1 mm
36-13
STUURINRICHTING Variabele stuurbekrachtiging
36
Het systeem van de hydraulische variabele stuurbekrachtiging is gemaakt om tijdens het manoevreren bij stilstaande auto extra stuurbekrachtiging te geven dan een systeem met constante stuurbekrachtiging en om geleidelijk deze stuurbekrachtiging te verminderen als de snelheid van de auto toeneemt. Zo ver zelfs dat bij hoge snelheid de besturing zelfs zwaarder aanvoelt dan bij een constante stuurbekrachtiging.
BESCHRIJVING VAN HET SYSTEEM Voor het hydraulische gedeelte: – een stuurbekrachtigingspomp – een hydraulische werkcilinder – een elektromechanisch aangestuurd stuurventiel – een reservoir – leidingen Voor het elektrische gedeelte: – een in het huis met hulporganen interieur ingebouwde functie – informatie over de rijsnelheid – een stelmotor
UITBOUWEN Het uitbouwen van het stuurhuis met variabele bekrachtiging is identiek aan dat van het eerder beschreven stuurhuis met constante bekrachtiging.
36-14
MOTOR F9Q - F4P
STUURINRICHTING Stuurbekrachtigingspomp ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP Mot. 453-01
Afknijpklemmen voor slangen
Zet de auto op een tweekoloms hefbrug.
UITBOUWEN Bouw uit: – de twee bouten van de steun van het reservoir van de stuurbekrachtiging, – de spatplaat rechts voor, – de aandrijfriem hulporganen. Knijp de aanvoerslang dicht met klem Mot. 453-01. Maak de de aanvoerslang en de hogedrukleiding los. Vang de uitstomende stuurbekrachtigingsolie op. Maak de drie bevestigingsbouten van de pomp los en bouw hem uit.
INBOUWEN Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen en monteer de riem met de voorgeschreven spanning (zie hoofdstuk 07 "Spanning aandrijfriem hulporganen). Vul en ontlucht het systeem door het stuurwiel van de ene naar de andere uiterste stand te draaien (draaiende motor).
36-15
36
STUURINRICHTING Stuurbekrachtigingspomp
MOTOR F4P - F9Q
36
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP Dir. 1083-01
Montagegereedschap poelie
VERVANGEN VAN DE POELIE
INBOUWEN Pers de poelie, met gereedschap Dir. 1083-01, op de as tot in de stand die u voor het uitbouwen had genoteerd (smeer de schroefdraad en het raakvlak van de poelie rijkelijk met vet).
UITBOUWEN Afhankelijk van de montage, noteert u de afstand ten opzichte van de as, voordat u de poelie lostrekt. gebruik een pers met een trekker type FACOM U 53T.
Pers de poelie tot op de juiste afstand: X = 31,65 ± 3 mm.
36-16
MOTOR K4M
STUURINRICHTING Stuurbekrachtigingspomp ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP Mot. 453-01
Afknijpklemmen voor slangen
Zet de auto op een tweekoloms hefbrug.
UITBOUWEN Bouw uit: – de twee bouten van de steun van het reservoir van de stuurbekrachtiging en druk het opzij, – De bescherming van de hoofdinspuitbuis (twee moeren), – de aandrijfriem hulporganen met behulp van een inbussleutel waarmee u de spanrol blokkeert nadat u hem hebt gekanteld.
36-17
36
MOTOR K4M
STUURINRICHTING Stuurbekrachtigingspomp
Knijp de aanvoerslang dicht met klem Mot. 453-01.
36
Uitbouwen de pomp (drie bouten).
Maak de de aanvoerslang en de hogedrukleiding los. Vang de uitstomende stuurbekrachtigingsolie op. LET OP: de dynamo bevindt zich onder de pomp, en moet beslist bescherm worden tegen de wegstromende stuurbekrachtigingsolie. Maak de benzine-aanvoerslang los op de hoofdinspuitbuis, waarna u de Torx-schroef (T40) kunt verwijderen waarmee de pomp vastzit.
INBOUWEN Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Vul en ontlucht het systeem door het stuurwiel van de ene naar de andere uiterste stand te draaien (draaiende motor).
36-18
MOTOR K4M
STUURINRICHTING Stuurbekrachtigingspomp
36
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP T. Ar. 1094
Differentieellagertrekker
Dir. 1083 -01
Montagegereedschap poelie
VERVANGEN VAN DE NAAF Plaats de pomp op de werkbank in een bankschroef. Plaats het gereedschap T. Ar. 1094 en trek de naaf los.
Let op de juiste afstand bij het inpersen door een vulstuk van 39,2 mm tussen de naaf en het pomphuis te plaatsen, bij het monteren.
N.B.: plaats een bout (1) tussen de as van de pomp een de drukstift van het gereedschap T. Ar. 1094. Pers de (nieuwe naaf op zijn plaats met het gereedschap Dir. 1083-01. Smeer hem eerst in met universeel vet voor een gemakkelijker montage. N.B.: plaats tussen het gereedschap Dir. 1083-01 en de naaf een vulstuk (2) van ongeveer 25 mm.
A Naaf B Stuurbekrachtigingspomp X = 39,2 mm
36-19
MOTOR L7X
STUURINRICHTING Stuurbekrachtigingspomp
36
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP Mot. 453-01
Afknijpklemmen voor slangen
UITBOUWEN
INBOUWEN
Auto op een hefbrug.
Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen en zet alle bouten en moeren vast met de voorgeschreven aantrekkoppels.
Bouw uit: – de plastic kappen aan de bovenkant van de motor, – de twee bouten van de steun van het reservoir van de stuurbekrachtiging, – de aandrijfriem hulporganen: zie de methode in hoofdstuk 07, – de vier bevestigingsbouten van de poelie op de stuurbekrachtigingspomp.
Monteer de aandrijfriem hulporganen, zie de methode in hoofdstuk 07. Vul en ontlucht het systeem door het stuurwiel van de ene naar de andere uiterste stand te draaien (draaiende motor).
Plaats de afknijpklemmen Mot. 453-01 op de uit te bouwen slangen. Bouw uit: – de aanvoerslang op de stuurbekrachtigingspomp, – de hogedrukslang, – de drie bevestigingsbouten de stuurbekrachtigingspomp, – de stuurbekrachtigingspomp. N.B.: vang uitstromende stuurbekrachtigingsolie op: bescherm de dynamo.
36-20
MOTOR L7X
STUURINRICHTING Stuurbekrachtigingspomp ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP T. Ar. 1094
Differentieellagertrekker
Dir. 1083-01
Montagegereedschap poelie
VERVANGEN VAN DE NAAF Plaats de pomp op de werkbank in een bankschroef. Plaats het gereedschap T. Ar. 1094 en trek de naaf los.
Pers de naaf tot de afstand X = 41,5 mm.
N.B.: plaats een bout (1) tussen de as van de pomp een de drukstift van het gereedschap T. Ar. 1094. Pers de (nieuwe naaf op zijn plaats met het gereedschap Dir. 1083-01. Smeer hem eerst in met universeel vet voor een gemakkelijker montage.
36-21
36
STUURINRICHTING Stuurbekrachtigingspomp
36
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP Dir.
803
Dir. 1 204
Wartel met metrische schroefdraad Wartel voor het meten van de druk
Mot. 453-01 Afknijpklemmen voor slangen Fre. 1 085 of
Manometer
Fre.
244-03
Fre.
284-06 Verbindingsslang
METHODE ZONDER DRUKCONTACT Plaats een klem Mot. 453-01 op de lagedrukslang van de pomp. Maak de hogedrukleiding los (vang de uitstromende olie op).
Sluit de manometer Fre. 1085 of Fre. 244-03 aan.
36-22
STUURINRICHTING Stuurbekrachtigingspomp METHODE MET DRUKCONTACT
36
Verwijder de wartel Dir. 803 of Dir. 1204 en de manometer nadat u de voeding van de pomp hebt afgesloten met een klem Mot. 453-01(V6-motor).
Demonteer het drukcontact in de uitgaande hogedrukleiding van de pomp, en sluit er de wartel Dir. 1204 en de manometer voor de oliedruk Fre. 1 085 of Fre. 244-03 op aan.
Sluit de hogedrukleiding of het drukcontact (afhankelijk van de montage) aan en verwijder de klem Mot. 453-01. Vul het reservoir bij.
Vang de uitstromende olie op. ALLE TYPES Verwijder de klem Mot. 453-01. Vul stuurbekrachtigingsolie bij en start de motor om de druk te controleren. Bij de wielen rechtuit, en ongeacht het toerental van de motor, mag de druk niet hoger zijn dan: 5 tot 7 bar. Met de wielen in een uiterste stand gehouden, moet de maximale druk: 86 tot 93 bar zijn voor motor K4M en 96 tot 103 bar voor motor F4P, F9Q, L7X. Dit mag niet te lang duren omdat de temperatuur van de olie anders te hoog oploopt.
36-23
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN 137 Hoofdremcilinder
– de bevestigingsmoeren van de hoofdremcilinder op de rembekrachtiger.
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Bout remvloeistofreservoir
37
0,35
Remslang
1,4
Bevestigingsmoeren hoofdremcilinder
2,1
Auto op een hefbrug. LET OP: vang uitstromende remvloeistof op, om beschadiging van organen en de carrosserie in de omgeving van het remsysteem te voorkomen.
UITBOUWEN Bouw uit: – de inlaatgeluiddemper, – het expansievat, – de stekker van de remvloeistofpeilzender, – de bevestigingsbout van het reservoir op de hoofdremcilinder (1).
Maak het remvloeistofreservoir leeg en verwijder met behulp van een doek. Bouw uit: – de stekker van het opname element druk op de hoofdremcilinder, – de remleidingen op de hoofdremcilinder na hun stand genoteerd te hebben,
37-1
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Hoofdremcilinder INBOUWEN N.B.: na het uitbouwen van de hoofdremcilinder moet altijd zijn afdichting (A) bij de montage worden vervangen.
Monteer de hoofdremcilinder in lijn met de rembekrachtiger zodat de stift in de uitsparing in de hoofdremcilinder schuift. Plaats: – de de remleidingen op de juiste aansluitingen, – het remvloeistofreservoir door het vast te klikken op de hoofdremcilinder, – de bevestigingsbout van het remvloeistofreservoir. Ontlucht het remsysteem (zie de ontluchtingsmethode).
37-2
37
BAK JH3 - JR5
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Rembekrachtiger
In het interieur, bouw uit: – de as van de gaffel van het rempedaal aan de drukstift van de rembekrachtiger,
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Bout remvloeistofreservoir
0,35
Remslang
1,4
Bevestigingsmoeren hoofdremcilinder
2,1
Bevestigingsmoeren rembekrachtiger
2,9
37
UITBOUWEN Auto op een hefbrug. LET OP: vang uitstromende remvloeistof op, om beschadiging van organen en de carrosserie in de omgeving van het remsysteem te voorkomen. Bouw uit: – de hoofdremcilinder (zie de methode), – de terugslagklep op de rembekrachtiger, – de stekkers van de rembekrachtiger.
– de twee bevestigingsmoeren van de rembekrachtiger.
Verwijder de rembekrachtiger.
37-3
BAK DP0
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Rembekrachtiger
37
– de beugel van de modulaire stekker.
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Bout remvloeistofreservoir
0,35
Remslang
1,4
Bevestigingsmoeren hoofdremcilinder
2,1
Bevestigingsbout modulaire stekker
2
Bevestigingsmoeren rembekrachtiger
2,9
UITBOUWEN Auto op een hefbrug. LET OP: vang uitstromende remvloeistof op, om beschadiging van organen en de carrosserie in de omgeving van het remsysteem te voorkomen. Bouw uit: – de hoofdremcilinder (zie de methode), – de terugslagklep op de rembekrachtiger, – de stekkers van de rembekrachtiger. In het interieur, bouw uit: – de as van de gaffel van het rempedaal aan de drukstift van de rembekrachtiger, – de twee bevestigingsmoeren van de rembekrachtiger.
Verwijder de rembekrachtiger.
37-4
BAK PK6
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Rembekrachtiger
In het interieur, bouw uit: – de as van de gaffel van het rempedaal aan de drukstift van de rembekrachtiger,
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Bout remvloeistofreservoir
0,35
Remslang
1,4
Bevestigingsmoeren hoofdremcilinder
2,1
Bevestigingsmoeren rembekrachtiger
2,9
37
Auto op een hefbrug. LET OP: vang uitstromende remvloeistof op, om beschadiging van organen en de carrosserie in de omgeving van het remsysteem te voorkomen. UITBOUWEN Bouw uit: – de luchtslang, – het luchtfilterhuis, – de zekeringhouder, – de hoofdremcilinder (zie de methode), – de terugslagklep op de rembekrachtiger, – de stekkers van de rembekrachtiger. – de twee bevestigingsmoeren van de rembekrachtiger.
– de ruitenwissermotor (zie de methode hoofdstuk 85) Verwijder de rembekrachtiger.
37-5
BAK SU1
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Rembekrachtiger – de ruitenwissermotor (zie de methode hoofdstuk 85)
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Bout remvloeistofreservoir
0,35
Remslang
1,4
Bevestigingsmoeren hoofdremcilinder
2,1
Bevestigingsmoeren rembekrachtiger
2,9
Inlaatspruitstuk
37
In het interieur, bouw uit: – de as van de gaffel van het rempedaal aan de drukstift van de rembekrachtiger,
0,5 + 0,8
Auto op een hefbrug. LET OP: vang uitstromende remvloeistof op, om beschadiging van organen en de carrosserie in de omgeving van het remsysteem te voorkomen.
UITBOUWEN Bouw uit: – de luchtslangen, – het inlaatspruitstuk, – het luchtfilterhuis, – de zekeringhouder, – de hoofdremcilinder (zie de methode), – de terugslagklep op de rembekrachtiger, – de stekkers van de rembekrachtiger. – de twee bevestigingsmoeren van de rembekrachtiger.
Verwijder de rembekrachtiger.
37-6
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Rembekrachtiger INBOUWEN Controleer voor de montage de volgende maten: Maat L = 165,5 mm (links stuur) L = 122 mm (rechts stuur) Afstelbaar met stift (C)
Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen bij het monteren van de rembekrachtiger en de hoofdremcilinder.
37-7
37
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Rembekrachtiger
37
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP Mot.
453-01
Afknijpklem voor slangen
ONMISBAAR MATERIAAL Vacuümpomp
CONTROLE VAN DE AFDICHTING Bij een controle van de afdichting van de rembekrachtiger, moet u er op letten dat er absoluut geen lekkage is tussen de bekrachtiger en de hoofdremcilinder. Als hier lekkage is, vervang dan de afdichting (A).
U controleert de afdichting van de rembekrachtiger op de auto, het hydraulische circuit moet namelijk normaal kunnen functioneren.
Indien het vacuüm meer dan 33 mbar afneemt in 15 secondes, is er een lek dat zich kan bevinden: – bij de terugslagklep (vervang deze zonodig),
Sluit de vacuümpomp met een "T"-stuk en een zo kort mogelijke slang aan tussen de bekrachtiger en het inlaatspruitstuk of de vacuümpomp.
– bij het membraan van de rembekrachtiger (vervang in dat geval de complete bekrachtiger).
Laat de motor een minuut stationair draaien.
Als de rembekrachtiger defect is kan het remsysteem toch gebruikt worden; er moet alleen veel harder op het rempedaal worden gedrukt om dezelfde vertraging te krijgen.
Knijp de slang tussen het "T"-stuk en het spruitstuk/de vacuümpomp dicht met Mot. 453-01. Zet daarna de motor af.
37-8
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Luchtfilter - Terugslagklep rembekrachtiger
37
TERUGSLAGKLEP VERVANGEN Dit kan op de auto geschieden. LUCHTFILTER VERVANGEN UITBOUWEN Maak de vacuümslang los van de rembekrachtiger. Trek de terugslagklep met een draaiende beweging uit de rubber afdichting.
INBOUWEN Controleer de staat van de afdichtring en van de terugslagklep. Vervang defecte delen door nieuwe. Om het luchtfilter (F) te vervangen hoeft u de rembekrachtiger niet uit te bouwen.
Bouw het geheel weer in.
Verwijder achter het rempedaal het oude filter (F) met een schroevendraaier of een metalen haakje. Snijd het nieuwe filter bij (A) half door (zie figuur), schuif dit over de drukstift en breng het op zijn plaats in de bekrachtiger. Controleer of het filter goed aansluit in de zitting zodat er geen ongezuiverde lucht wordt aangezogen.
37-9
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Noodstopbekrachtiging
37
VOORWOORD De noodstopbekrachtiging (BAS) is een aanvulling op het ABS.
BESCHRIJVING VAN HET SYSTEEM Twee technieken maken de noodstopbekrachtiging mogelijk. DE ene gebruikt elektronische componenten (elektronische BAS). DE ene gebruikt mechanische componenten (mechanische BAS). De (elektronische) BAS: – een rembekrachtiger met een schakelaar die het indrukken van het rempedaal door de bestuurder waarneemt, – een verplaatsingssensor, – een hoofdremcilinder, De bekrachtiging wordt aangestuurd door de rekeneenheid van het ABS. De (mechanische) BAS: – een rembekrachtiger met een klep die reageert op de snelheid waarmee het pedaal wordt ingedrukt. In beide gevallen, maakt de detectie van de snelheid waarmee het pedaal wordt ingedrukt het mogelijk, via de remkrachtversterker, een druk op te wekken in het remsysteem, met name bovenop de door de bestuurder opgewekte druk. De maximale druk is begrensd door de waarde van het vacuüm in de versterker.
WERKINGSPRINCIPE Door de noodstopbekrachtiger kent het systeem de situatie en kan het direct reageren om de kortst mogelijk remweg mogelijk te maken. De noodstop wordt herkend aan de snelheid waarmee het rempedaal wordt ingedrukt; in deze situatie, ontwikkelt de rembekrachtiging zijn maximale vermogen en kom de ABS-regeling zo snel mogelijk in actie. Het ABS-remmen wordt daarop aangehouden tot het rempedaal wordt losgelaten door de bestuurder. Onder normale omstandigheden, rem het systeem als een conventioneel systeem.
37-10
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Noodstopbekrachtiging
: Zonder noodstopbekrachtiging : Met noodstopbekrachtiging
37-11
37
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Noodstopbekrachtiging
37
REMBEKRACHTIGER
BAS (mechanisch)
BAS (elektronisch)
Een in de rembekrachtiger ingebouwde mechanische traagheidsklep (veer, plus kogel om de overbekrachtiging vast te houden) maakt het mogelijk om, afhankelijk van indruksnelheid van het pedaal, de krachtversterker de bedienen in rembekrachtiger; om de hydraulische druk te verhogen.
UITBOUWEN De methode voor het uitbouwen van de rembekrachtiger is gelijk voor een elektronische en een mechanische noodstopbekrachtiging. alleen het losmaken van de stekkers verschilt, zie het uitbouwen van de rembekrachtiger.
Bij het remmen, drukt de bestuurder op het rempedaal dat de verplaatsingssensor (1) bedient en de deactiveringsschakelaar (2). De rekeneenheid bepaalt de snelheid waarmee het pedaal wordt ingedrukt en weegt deze in combinatie met: – de correctie van de pedaalstand, – de correctie van de rijsnelheid. Als het resultaat boven een bepaald referentieniveau is, en als de deactiveringssensor actief is, activeert de rekeneenheid de elektroklep voor de bekrachtiging van de rembekrachtiger die zijn maximale vermogen geeft. In het andere geval gedraagt de rembekrachtiger zich als een conventionele rembekrachtiger. Het BAS wordt uitgeschakeld zodra de bestuurder het rempedaal loslaat.
37-12
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Noodstopbekrachtiging VERPLAATSINGSSENSOR VAN HET MEMBRAAN
37
INBOUWEN LET OP: voordat u de verplaatsingssensor van het membraan vervangt, moet u de afdichting ervan vervangen. Plaats de sensor op de rembekrachtiger en druk het vast door op de bovenkant te drukken.
UITBOUWEN Maak de stekker los van de sensor. Druk het bevesigingsklemmetje van de sensor met een schroevendraaiertje terug en bouw hem uit.
37-13
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Opname element stand rempedaal UITBOUWEN Op de steun van het rempedaal: Maak de stekker los van het opname element stand rempedaal. Draai hem een kwart slag linksom. Verwijder het opname element gaspedaalstand.
INBOUWEN Het het opname element gaspedaalstand heeft een automatische afstelling afhankelijk van stand van het pedaal. Voordat u het monteert, moet u het in de minimum stand zetten door aan de bovenkant te trekken.
INBOUWEN Plaats het opname element in zijn uitsparing en draai het een kwart slag rechtsom. Sluit de stekker van het opname element stand rempedaal weer aan.
37-14
37
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Handremkabel Maak de stekkers los.
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Bevestigingsmoeren handrem
37
Bouw uit: – de middenconsole, – de bevestigingen van de handremgreep,
2,1
UITBOUWEN In het interieur Bouw uit: – de stofhoes van de versnellingshendel, – de handremstofhoes, – de RENAULT-kaartlezer, – de twee voorste schroeven in het midden van het dashboard,
– de kabels van de handremgreep, – de handremgreep,
INBOUWEN Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen. – de twee achterste schroeven van de middenconsole.
37-15
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Handremkabel AFSTELLEN
Afstelling bij het wiel
Een slechte afstelling van de handrem: ● zorgt ervoor dat het automatisch stelmechanisme van de achterremblokken niet goed werkt, ● veroorzaakt een te lange slag van het rempedaal.
Bouw de twee achterwielen uit.
37
Controleer: – of alle kabels gangbaar zijn, – de slag van de hefbomen van de handrem en zet ze tegen de lage aanslag.
Om deze verschijnselen te bestrijden mogen de kabels beslist niet strakker gespannen worden, want dan zouden de klachten in korte tijd terugkomen. Met de handremkabels mag de speling niet afgesteld worden. De handremkabels mogen alleen gesteld worden na het vervangen: – van de remblokken, – de kabels, – de handremgreep. Bij andere werkzaamheden mag er niets aan de afstelling veranderd worden. De afstelling gebeurt in het interieur bij de middenconsole. Centrale afstelling In de centrale armsteun, trekt u het afstelklepje omhoog en verstelt u de moer van de handremhendel.
Stel de handrem zo af dat het uiteinde de hefboom raakt zonder deze te verplaatsen. Verfijn de afstelling zo dat de hefbomen loskomen tussen de 1e en 2e klik van de slag van de handremgreep, en omhoog blijven bij de 2e klik. Monteer de wielen.
37-16
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Remslang
37
VOORZORGEN BIJ HET UITBOUWEN - INBOUWEN VAN EEN WIELREMCILINDER OF EEN REMSLANG Om te voorkomen dat een remslang verdraaid wordt en zo onderdelen van de vering zou kunnen raken, moet u om veiligheidsredenen in onderstaande volgorde te werk gaan:
UITBOUWEN
INBOUWEN
Draai de wartel (1) van de remleiding op de remslang (2) met een open ringsleutel los tot de verende plaat (3) helemaal ontspannen is en de remslang vrijkomt van de groeven (4).
Monteer de remklauw en draai de remslang er weer in met een aantrekkoppel van 1,4 daN.m. De moeten worden gemonteerd bij de volgende omstandigheden: – Hangende wielen (veren op hun plaats) – Wielen rechtuit Plaats het vrouwelijke eind van de remslang op de steunbeugel (5), let op dat de remslang niet verdraaid is, en controleer of het uiteinde (4) vrij in de spiebanen van de beugel schuift, en monteer: – de veer (3), – de remleiding aan de remslang zonder deze laatste te verdraaien bij het vastzetten. Zet de wartel vast met het voorgeschreven aantrekkoppel. Ontlucht het remsysteem.
Maak de slang los van de remklauw en verwijder eventueel de remklauw.
37-17
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN 137 Overzicht koppelingshoofd-/werkcilinder
37-18
37
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Koppelingshoofdcilinder UITBOUWEN Maak de massakabel van de accu los. In het interieur Maak de kogel van de hoofdcilinder los van het koppelingspedaal. In de motorruimte Verwijder zoveel remvloeistof uit het reservoir tot het peil onder de aanvoeropening naar de koppelingshoofdcilinder staat. Leg een doek onder deze opening, maak de slang los van het remvloeistofreservoir en sluit de openingen af met doppen. Maak de klem (1) vrij waarmee de verbindingsslang hoofdcilinder-werkcilinder vastzit op de hoofdcilinder. Leg een doek onder de hoofdcilinder, maak de leiding los op de hoofdcilinder en sluit alle openingen af met doppen. Verwijder de hoofdcilinder van het schutbord door hem een kwart slag rechtsom te draaien (bajonnetmontage) met het gereedschap Emb. 1596.
37-19
37
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Koppelingshoofdcilinder INBOUWEN Controleer de staat van de afdichtingen. Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen. De hoofdcilinder heeft en pasnok, waardoor er maar een stand mogelijk is.
Vul het remvloeistofreservoir bij. Controleer de werking van de koppeling.
Vul remvloeistof bij in het reservoir. Ontlucht het hydraulisch circuit: – sluit op opening (C) een slang aan die verbonden is met een reservoir met remvloeistof, – til het klemmetje (2) op, – maak de slang los tot de eerste stand, – installeer het ontluchtingsapparaat, – schakel het ontluchtingsapparaat in, – wacht tot alle lucht is verdwenen uit het hydraulisch circuit, – druk de slang weer vast op de koppelingswerkcilinder.
37-20
37
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Koppelingswerkcilinder
PK6
Bouw de versnellingsbak uit.
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Bevestigingsbout werkcilinder op koppelingshuis
37
Maak de wartel (C) los van de werkcilinder door de klem (3) te verwijderen.
0,9
UITBOUWEN Voor het uitbouwen van de werkcilinder moet de versnellingsbak zijn uitgebouwd. Maak de verbindingsslang hoofdcilinder-werkcilinder los door de klem (2) vrij te maken op de wartel (C).
Verwijder de drie bouten (B) waarmee de werkcilinder vastzit en bouw hem uit.
LET OP: bedien nooit het systeem als de werkcilinder is uitgebouwd (zelfs niet als deze is verbonden met het koppelingspedaal): het gevaar bestaat dat de hydraulische plunjer en de aanslag van de werkcilinder naar buiten komen.
37-21
PK6
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Koppelingswerkcilinder
INBOUWEN Controleer de staat van de afdichtingen. Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Zet de twee bevestigingsbouten (B) van de werkcilinder vast met een koppel van 0,9 daN.m.
Vul het remvloeistofreservoir bij. Controleer de werking van de koppeling.
BELANGRIJK: om schade aan de werkcilinder te voorkomen, mag u de uitgaande as uit de versnellingsbak niet met vet smeren. N.B.: om iedere kans op lekkage te voorkomen, vervangt u, na vervanging van de drukgroep, ook de werkcilinder. Vul remvloeistof bij in het reservoir. Ontlucht het hydraulisch circuit: – sluit op opening (C) een slang aan die verbonden is met een reservoir met remvloeistof, – til het klemmetje (2) op, – maak de slang los tot de eerste stand, – installeer het ontluchtingsapparaat, – schakel het ontluchtingsapparaat in, – wacht tot alle lucht is verdwenen uit het hydraulisch circuit, – druk de slang weer vast op de koppelingswerkcilinder.
37-22
37
JR - JH
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Koppelingswerkcilinder UITBOUWEN
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Bevestigingsbout werkcilinder op koppelingshuis
37
Maak de wartel (C) los van de werkcilinder door de twee bouten (A) te verwijderen.
0,9
UITBOUWEN N.B.: Voor het uitbouwen van de koppelingswerkcilinder (C) moet u de versnellingsbak uitbouwen, zie hoofdstuk 21.
Verwijder de twee bouten (B) waarmee de werkcilinder vastzit en bouw hem uit.
LET OP: bedien nooit het systeem als de werkcilinder is uitgebouwd (zelfs niet als deze is verbonden met het koppelingspedaal): het gevaar bestaat dat de hydraulische plunjer en de aanslag van de werkcilinder naar buiten komen.
37-23
JR - JH
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Koppelingswerkcilinder
INBOUWEN Controleer de staat van de afdichtingen. Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Zet de twee bevestigingsbouten (A) en (B) van de werkcilinder vast met een koppel van 0,9 daN.m.
Vul het remvloeistofreservoir bij. Controleer de werking van de koppeling.
BELANGRIJK: om schade aan de werkcilinder te voorkomen, mag u de uitgaande as uit de versnellingsbak niet met vet smeren. N.B.: om iedere kans op lekkage te voorkomen, vervangt u, na vervanging van de drukgroep, ook de werkcilinder. Vul remvloeistof bij in het reservoir. Ontlucht het hydraulisch circuit: – Sluit op opening (C) een slang aan die verbonden is met een reservoir met remvloeistof, – Til het klemmetje (2) op, – Maak de slang los tot de eerste stand, – Installeer het ontluchtingsapparaat, – Schakel het ontluchtingsapparaat in, – Wacht tot alle lucht is verdwenen uit het hydraulisch circuit, – Druk de slang weer vast op de koppelingswerkcilinder.
37-24
37
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Hydraulische koppelingsleiding
37
UITBOUWEN
INBOUWEN
Maak de massakabel van de accu los.
Controleer de staat van de afdichtingen.
Verwijder zoveel remvloeistof uit het reservoir tot het peil onder de aanvoeropening naar de koppelingshoofdcilinder staat.
Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen. LET OP: Bij het inbouwen: – beschadig geen leidingen, – zorg voor de juiste ligging ervan, – monteer alle bevestigingsklemmen.
Leg een doek onder deze opening, maak de slang los van het remvloeistofreservoir en sluit de openingen af met doppen. Verwijder de klem waarmee de verbindingsslang hoofdcilinder-werkcilinder vastzit op de hoofdcilinder.
Vul remvloeistof bij in het reservoir.
Leg een doek onder de hoofdcilinder, maak de leiding los op de hoofdcilinder en sluit alle openingen af met doppen.
Ontlucht het hydraulisch circuit: – sluit op opening (C) een slang aan die verbonden is met een reservoir met remvloeistof, – til het klemmetje (2) op, – trek aan de slang tot de eerste stand, – installeer het ontluchtingsapparaat, – schakel het ontluchtingsapparaat in, – wacht tot alle lucht is verdwenen uit het hydraulisch circuit, – druk de slang weer vast op de koppelingswerkcilinder.
Maak de verbindingsslang hoofdcilinder-werkcilinder los door de klem (2) vrij te maken op de wartel (C).
Sluit alle openingen af met doppen. Bouw de verbindingsslang hoofdcilinder-werkcilinder voorzichtig uit.
Vul het remvloeistofreservoir bij. Controleer de werking van de koppeling.
37-25
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Koppelingspedaal
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Moer van de steunplaat
3,4
UITBOUWEN Maak de massakabel van de accu los. Zet de wielen in de rechtuit stand. Maak op het koppelingspedaal de kogel los van de koppelingshoofdcilinder. Bouw uit: – de drie moeren (A) van de steunplaat, – de twee stekkers (B) van de de pedaalsensors.
INBOUWEN Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Zet de moeren vast met een aantrekkoppel van 3,4 daN.m.
37-26
37
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Bedieningshuis OVERZICHT UITWENDIGE BEDIENINGSKABELS BAK JR/JH
UITWENDIGE BEDIENINGSKABELS BAK PK
37-27
37
JR - JH
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Bedieningshuis In de motorruimte:
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Bevestigingsbouten van het huis
37
Bouw uit: – de inlaatgeluiddemper (C),
3
UITBOUWEN Hiervoor moet de middenconsole zijn uitgebouwd (zie het betreffende hoofdstuk).
– de bevestigingsbout van het uitwendig schakelmechanisme,
Onder de auto: Maak de stekker los van de lambda sonde (A). Bouw uit: – de uitlaatlijn (zie hoofdstuk 19), – de twee bevestigingsbouten van het hitteschild, – het hitteschild (B).
– de uitwendige bedieningskabel van de versnellingsbak met het bedieningshuis. INBOUWEN Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
18614
37-28
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Bedieningshuis
PK
In de motorruimte:
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Bevestigingsbouten van het huis
37
Verwijder de relaisdoos (C).
3
UITBOUWEN Hiervoor moet de middenconsole zijn uitgebouwd (zie het betreffende hoofdstuk).
Verwijder de klemmetjes (D) van de uitwendige bedieningskabels van de versnellingsbak (E).
Onder de auto: Bouw uit: – de uitlaatlijn (zie hoofdstuk 19), – de twee bevestigingsbouten van het hitteschild, – het hitteschild (B).
18614
37-29
PK
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Bedieningshuis Verwijder de uitwendige selecteurkabel van de versnellingsbak met het bedieningshuis.
INBOUWEN Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
37-30
37
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Bedieningshuis OVERZICHT UITWENDIGE BEDIENINGSKABELS BAK DP0/SU1
37-31
37
DP0/SU1
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Bedieningshuis
37
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Bevestigingsbouten van het huis
3
BIJZONDERHEDEN: Als de auto niet meer kan rijden, kan de selecteurhendel ontgrendeld worden door op de knop onder de stofhoes te drukken.
Snijd met een scherp mes de onderkant van het huis uit langs de ronde opdruk. Maak de kabel vrij van het huis. Bouw het bedieningshuis (A) uit.
UITBOUWEN Hiervoor moet de middenconsole zijn uitgebouwd. Onder de auto: Maak de stekker los van de lambda sonde (A) (indien aanwezig). Bouw uit: – de uitlaatlijn (zie hoofdstuk 19), – de twee bevestigingsbouten van het hitteschild, – het hitteschild (B). INBOUWEN Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen. LET OP: zorg dat de kabels goed liggen.
37-32
DP0
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Uitwendig schakelmechanisme
37
UITBOUWEN VAN SCHAKEL- EN SELECTEURKABELS
UITBOUWEN Onder de auto: Maak de stekker los van de lambda sonde (A). Bouw uit: – de uitlaatlijn (zie hoofdstuk 19), – de twee bevestigingsbouten van het hitteschild, – het hitteschild (B).
Maak los: – het kogeldraaipunt (1) van de kabel van de meerstandenschakelaar, – de kabel (2) van de meerstandenschakelaar door de kabelstop te ontgrendelen. N.B.: kom hierbij niet aan de oranje ring. Deze kan bij het uit- en inbouwen breken. In dit geval vervangt u niet de bedieningskabel, de afwezigheid van dit onderdeel heeft geen nadelige invloed op de werking van het systeem.
Snijd met een scherp mes de onderkant van het huis uit langs de ronde opdruk. In de motorruimte: Verwijder De inlaatgeluiddemper (C).
Bouw de uitwendige bedieningskabel van de versnellingsbak uit.
37-33
DP0
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Uitwendig schakelmechanisme INBOUWEN Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Stel de selecteurkabel af bij de meerstandenschakelaar. Druk tegen de schuif (T), en zet hem vast met het klemmetje. Sluit de kabel weer aan op het kogeldraaipunt van de meerstandenschakelaar in stand N op de selecteurhendel en op de meerstandenschakelaar. Vergrendel de schuif (T) met het klemmetje. De afstelling is uitgevoerd.
37-34
37
SU1
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Uitwendig schakelmechanisme
UITBOUWEN VAN SCHAKEL- EN SELECTEURKABELS
37
Maak los: – het kogeldraaipunt (1) van de kabel van de meerstandenschakelaar, – de kabel (2) van de meerstandenschakelaar door de kabelstop te ontgrendelen.
UITBOUWEN Onder de auto:
N.B.: kom hierbij niet aan de oranje ring. Deze kan bij het uit- en inbouwen breken. In dit geval vervangt u niet de bedieningskabel, de afwezigheid van dit onderdeel heeft geen nadelige invloed op de werking van het systeem.
Bouw uit: – de uitlaatlijn (zie hoofdstuk 19), – de twee bevestigingsbouten van het hitteschild, – het hitteschild (B).
Snijd met een scherp mes de onderkant van het huis uit langs de ronde opdruk. In de motorruimte: Bouw de uitwendige bedieningskabel van de versnellingsbak uit.
Verwijder de beschermplaat van de motor (C).
37-35
SU1
MECHANISCHE BEDIENINGSORGANEN Uitwendig schakelmechanisme INBOUWEN Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Stel de selecteurkabel af bij de meerstandenschakelaar. Druk tegen de schuif (T), en zet hem vast met het klemmetje. Sluit de kabel weer aan op het kogeldraaipunt van de meerstandenschakelaar in stand N op de selecteurhendel en op de meerstandenschakelaar. Vergrendel de schuif (T) met het klemmetje. De afstelling is uitgevoerd.
37-36
37
ELEKTRONISCH GESTUURDE HYDRAULISCHE SYSTEMEN 138 Elektronisch Stabiliteits Programma MK 60
1 2 3 4
Hydraulische pomp met drukregeleenheid Rekeneenheid ABS; ESP (Electronic Stability Program) Opname element wielsnelheid Versnellingsmeter, opname element bocht.
38-1
38
ELEKTRONISCH GESTUURDE HYDRAULISCHE SYSTEMEN Elektronisch Stabiliteits Programma MK 60
1 2 3 4 5 6 7 8
Hydraulische regeleenheid Opname element wielsnelheid Stuurwielhoeksensor Opname element snelheid bocht en versnelling dwarsrichting Rekeneenheid inspuitsysteem Gemotoriseerd smoorklephuis Opname element druk Verbinding CAN
38-2
38
ELEKTRONISCH GESTUURDE HYDRAULISCHE SYSTEMEN Elektronisch Stabiliteits Programma MK 60
1 2 3 4 5 6 7 8 9 A
Hydraulische regeleenheid Rekeneenheid Mechanische remkrachtversterker Stuurwielhoeksensor Opname element snelheid bocht en snelheid dwarsrichting Rijsnelheid Netwerk CAN Opname element wielsnelheid Diagnose aansluiting Eigen netwerk CAN
38-3
38
ELEKTRONISCH GESTUURDE HYDRAULISCHE SYSTEMEN Elektronisch Stabiliteits Programma MK 60
38
VOORWOORD Het ESP (Electronic Stability Program) is en aanvulling op het ABS.
BESCHRIJVING VAN HET SYSTEEM ESP (Electronic Stability Program) bestaat uit de volgende componenten: – een versterkingseenheid met: het BAS (Brake Assist System), hoofdremcilinder met een opname element druk, – een elektrische pomp bestaande uit: – een hydraulische pomp, – een drukregeleenheid (twaalf elektrokleppen), – een elektronische rekeneenheid. – een stuurwielhoeksensor, – het opname element snelheid bocht en versnelling dwarsrichting – de vier wielsnelheidssensors.
WERKINGSPRINCIPE Het ESP (Electronic Stability Program) bepaalt welke kant de auto op beweegt en corrigeert bij een afwijking de richting via het remsysteem. De bewegingsrichting wordt voortdurend gemeten om te weten of de auto een correct gedrag vertoont. Gemeten wordt: – de snelheid van de wielen, – de stuurwielhoek. dit referentiegedrag wordt vergeleken met het werkelijke gedrag, door het meten van: – de bochtsnelheid, – de versnelling in dwarsrichting. Het ESP (Electronic Stability Program) gebruikt de verschillen tussen de gedragingen om de uit te voeren remwerking te berekenen die geheel onafhankelijk toegepast wordt op een of meer wielen, afhankelijk van de gekozen correctiestrategie. De door het afremmen ontstane draaimomenten op de auto zorgen ervoor dat deze zich weer in de gewenste richting gat bewegen.
38-4
ELEKTRONISCH GESTUURDE HYDRAULISCHE SYSTEMEN Elektronisch Stabiliteits Programma MK 60
38
Wanneer komt het ESP (Electronic Stability Program) in actie? Richting gekozen door de bestuurder
Waarheen gaat de auto?
Berekening van de bedoeling van de bestuurder
Geconstateerde koers
Bepaling van het VERSCHIL in RICHTING
CORRECTIES REMMEN EN MOTOR
38-5
ELEKTRONISCH GESTUURDE HYDRAULISCHE SYSTEMEN Elektronisch Stabiliteits Programma MK 60
HYDRAULISCHE REGELEENHEID
Bouw uit: – de achterwielen, – de spatplaat links, – het voorstuk van de spatplaat rechts, – de stekkers van de mistlichten, – de bumper, – het luchtregelhuis (motor L7X), – de rekeneenheid voor-naverwarming (motor F9Q), – de ABS-stekker,
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Remleidingen op de eenheid
1,4
Bouten trekstang aluminium langsbalk
4,4
Bouten van aluminium langsbalk
4,4
38
De hydraulische eenheid MK 60 bestaat uit twaalf elektrokleppen (tegen acht in een ABS-eenheid). De rekeneenheid heeft een krachtiger vermogensprocessor (hij regelt meer parameters).
– de bovenste ABS leidingen, – de onderste ABS leidingen,
De hydraulische eenheid is links voor achter de schildbumper geplaatst.
LET OP: een MARK 60 hydraulische eenheid met ESP is uitwendig niet te onderscheiden van een MARK 60 zonder ESP. Controleer daarom goed het type van de hydraulische eenheid op de auto voordat u deze vervangt. UITBOUWEN Maak de massakabel van de accu los.
38-6
ELEKTRONISCH GESTUURDE HYDRAULISCHE SYSTEMEN Elektronisch Stabiliteits Programma MK 60
38
INBOUWEN
– de bevestigingsklemmetjes van de leidingen op de steun,
Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Ontlucht het remsysteem (zie de methode).
– de twee trekstangen links, Draai los, zonder ze te verwijderen, de twee voorste bouten van de aluminium langsbalk.
Bouw uit: – de drie bouten waarmee de ABS-steun vastzit, – de drie bevestigingsbouten van de ABS-eenheid op zijn steun, – de ABS-eenheid.
38-7
ELEKTRONISCH GESTUURDE HYDRAULISCHE SYSTEMEN Elektronisch Stabiliteits Programma MK 60
38
REKENEENHEID ABS
INBOUWEN
UITBOUWEN
Bij het monteren van een nieuwe rekeneenheid, moet u niet vergeten de verbindingsvork (B) tussen de groep en de rekeneenheid vast te zetten.
Voor het uitbouwen van de rekeneenheid hoeft niet de complete groep uitgebouwd te worden. Bouw uit: – de twee bevestigingsbouten op de hydraulische pomp,
– de rekeneenheid. LET OP: bij het uitbouwen, moet de hydraulische pomp (A) tegen de drukregeleenheid aangedrukt worden.
38-8
ELEKTRONISCH GESTUURDE HYDRAULISCHE SYSTEMEN Elektronisch Stabiliteits Programma MK 60
38
Bestemming van de aansluitingen van ABS ESP (Electronic Stability Program) met elektronische BAS (noodstopbekrachtiging)
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26
27 28 29 30 31 32 33 34
voeding + voor contact elektrische pomp diagnoselijn K signaal verplaatsing pedaal* voeding + na contact massa opname element pedaal Signaal opname element versnelling dwarsrichting** voeding 5 volts opname element verplaatsing pedaal* niet aangesloten* niet aangesloten* niet aangesloten* lijn CAN H CAN H dubbel (niet aangesloten) niet aangesloten CAN L dubbel (niet aangesloten) lijn CAN L massa voeding spoel versterker actief* voeding 5 volts opname element druk MASSA OPNAME ELEMENT DRUK signaal opname element druk niet aangesloten* niet aangesloten* niet aangesloten* massa opname element snelheid bocht, versnelling dwarsrichting eigen lijn CAN L voeding opname element snelheid bocht, versnelling dwarsrichting
35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47
schakelaar normaal open* gezamenlijk van schakelaar* eigen lijn CAN H schakelaar normaal dicht* commando spoel versterker actief* voeding + voor contact elektrokleppen massa opname element snelheid wiel rechts voor voeding/signaal opname element snelheid rechts voor commando relais doven van de remlichten* voeding/signaal opname element snelheid links achter massa opname element snelheid links achter commando ON/OFF ASR (Antislipregeling) ESP (Electronic Stability Program) snelheidmeter Signaal opname element snelheid bocht contact remlichten massa opname element snelheid rechts achter voeding/signaal opname element snelheid rechts achter niet aangesloten* voeding/signaal opname element snelheid links voor massa opname element snelheid links voor massa
Bestemming van de aansluitingen van ABS ESP (Electronic Stability Program) met mechanische BAS (noodstopbekrachtiging) * aansluiting niet aangesloten ** massa opname element snelheid bocht/versnelling dwarsrichting
38-9
ELEKTRONISCH GESTUURDE HYDRAULISCHE SYSTEMEN Elektronisch Stabiliteits Programma MK 60
STUURWIELHOEKSENSOR het ESP (Electronic Stability Program) gebruikt een stuurwielhoeksensor voor het meten welke kant de bestuurder op wil. Deze informatie wordt opgevat als een commando van de bestuurder. De stuurwielhoeksensor is geen eenvoudig opname element, maar kan beschouwd worden als een rekeneenheid op zich. Hij bevat twee processors die op basis van redundantie, de betrouwbaarheid van de informatie van het eigen CAN netwerk verzorgt.
– de stekkers van de airbag, – de stekkers in het stuurwiel, – de stuurwielbout.
Deze sensor bevindt zich op de stuurkolom, en is vastgeklemd aan de draaibare doorvoer. Zet de wielen in de rechtuit stand. UITBOUWEN Voordat u aan de airbag gaat werken, moet u de rekeneenheid vergrendelen met behulp van een van de diagnoseapparaten. Hierdoor wordt de elektrische grendel van de stuurkolom ontgrendeld (zie hoofdstuk 88). Bouw uit: – het airbagkussen,
38-10
38
ELEKTRONISCH GESTUURDE HYDRAULISCHE SYSTEMEN Elektronisch Stabiliteits Programma MK 60
38
Til twee bij twee de bovenste en onderste klemmetjes omhoog en kantel de sensor enigszins. Verwijder de stuurwielhoeksensor INBOUWEN Als de sensor nieuw is, verwijder dan zijn borgpennetje en houd het gele merkteken zichtbaar in het midden van het venster. Centreer de sensor met behulp van de geleiders. Vergrendel de vier klemmetjes. Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen. BELANGRIJK: het stuurwiel past maar op een manier op de spiebanen. Het stuurwiel moet vrij over de spiebanen kunnen bewegen. Let op dat ze niet beschadigen. – de twee bevestigingsschroeven van de kappen, – de bovenste kap met de sierlijst van het instrumentenpaneel,
De stuurwielbout moet na elke demontage vervangen en vastgezet worden met het voorgeschreven aantrekkoppel (4,4 daN.m). – de onderste kap. Maak de stekker los van de stuurwielhoeksensor.
38-11
ELEKTRONISCH GESTUURDE HYDRAULISCHE SYSTEMEN Elektronisch Stabiliteits Programma MK 60
KALIBRATIE VAN DE STUURWIELHOEKSENSOR Zet het contact aan. Verdraai het stuurwiel over meer dan 4°, wat overeenkomt met ongeveer 1 cm langs de omtrek van het stuurwiel. Hierdoor moet de sensor actief worden. Zet de wielen rechtuit stuurwiel horizontaal (met een tolerantie op deze hoek ± 15°). maak met het diagnoseapparaat, verbinding met de rekeneenheid ESP (Electronic Stability Program) en start de procedure voor het kalibreren (ijken van de sensor). Als dit met succes is afgesloten, wis dan het storingsgeheugen van de rekeneenheid. Zet het contact uit.
38-12
38
ELEKTRONISCH GESTUURDE HYDRAULISCHE SYSTEMEN Elektronisch Stabiliteits Programma MK 60
OPNAME ELEMENT SNELHEID BOCHT EN VERSNELLING DWARSRICHTING
38
Bouw uit: – de twee bevestigingsmoeren van de steunplaat opname element snelheid bocht en versnelling dwarsrichting,
Deze twee opname elementen bevinden zich bij de middenconsole, voor de handremgreep. – de steunplaat van het opname element snelheid bocht en versnelling dwarsrichting.
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Moer van opname element
2
INBOUWEN Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
UITBOUWEN In het interieur Bouw uit: – de stofhoes van de versnellingshendel, – de handremstofhoes, – de plaat aan de bovenkant van de middenconsole. Maak de stekkers los.
38-13
ELEKTRONISCH GESTUURDE HYDRAULISCHE SYSTEMEN Elektronisch Stabiliteits Programma MK 60
38
WIELSENSORS
– achter in de wielkuip achter de spatplaat. UITBOUWEN
INBOUWEN
Druk met een schroevendraaier bij (G) tegen de steunplaat van het opname element om dit vrij te maken.
Wip de opname elementen vast. Sluit de stekkers aan, let op de juiste ligging zoals bij het uitbouwen.
Trek het opname element los. Controleer de afstand tandschijf/opname element over de gehele omtrek van de tandschijf met een set voelermaatjes (niet afstelbaar). Voor Z = 0,6 mm ± 0,5 Achter Z = 0,8 mm ± 0,5 N.B.: Om de kans op storingen te minimaliseren, moeten de stekkers perfect zijn aangesloten. Monteer het opname element met de hand. Tik het niet op zijn plaats. Trek niet aan de ABS-kabelbundel waardoor deze defect kan raken.
Maak de stekkers los van de opname elementen: – voor op de steunplaat van het opname element,
38-14
ELEKTRONISCH GESTUURDE HYDRAULISCHE SYSTEMEN Elektronisch Stabiliteits Programma MK 60 OPNAME ELEMENT DRUK
Dit informeert de rekeneenheid over de hydraulische druk bij de hoofdremcilinder. UITBOUWEN AANTREKKOPPELS (in daN.m) Opname element druk
2,5
Auto op een hefbrug. Plats een pedaalknecht op het rempedaal om het wegstromen van vloeistof te voorkomen. LET OP: vang uitstromende remvloeistof op, om beschadiging van organen en de carrosserie in de omgeving van het remsysteem te voorkomen. Bouw uit: – de luchtslang, – het expansievat. Met behulp van een vooraf met remvloeistof gevuld spuitje om te voorkomen dat luchtbellen in het circuit komen. N.B.: na het vullen moet de remvloeistof bol staan op de ingang van het opname element. Verwijder met een doek het opname element druk, en vervang het direct door het nieuwe. INBOUWEN Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
38-15
38
ELEKTRONISCH GESTUURDE HYDRAULISCHE SYSTEMEN Elektronisch Stabiliteits Programma MK 60
38
De methodes voor het uitbouwen van de hydraulische eenheid van het ABS zijn gelijk aan die van de hydraulische eenheid van het ESP. – het opname element snelheid bocht en versnelling dwarsrichting – de stuurwielhoeksensor, – het opname element hydraulische druk, ontbreken. LET OP: een MARK 60 hydraulische eenheid met ESP is uitwendig niet te onderscheiden van een MARK 60 zonder ESP. Controleer daarom goed het type van de hydraulische eenheid op de auto voordat u deze vervangt.
38-16
ELEKTRONISCH GESTUURDE HYDRAULISCHE SYSTEMEN Elektronisch Stabiliteits Programma MK 60
38
PROCEDURE VOOR HET ONTLUCHTEN LET OP: de hydraulische eenheid is voorgevuld. Het ontluchten is nodig als een van de volgende organen uitgebouwd is geweest: – de hydraulische eenheid, – de hoofdremcilinder, – - de leidingen (tussen hydraulische eenheid en hoofdremcilinder). N.B.: het remsysteem met ABS mag geen enkele storing hebben en moet correct werken; als dit niet het geval is, moet u het ABS-circuit zowel hydraulisch als elektrisch herstellen. 1) Ontlucht het remcircuit op conventionele wijze met de voet of net een ontluchtingsapparaat. N.B.: als de slag van het rempedaal na een proefrit met een ABS-regeling niet correct is, ontlucht dan de hydraulische eenheid. 2)
Hydraulische eenheid ontluchten BELANGRIJK: houd u aan de juiste volgorde bij het ontluchten: eerst rechts achter, daarna links achter, links voor en tenslotte rechts voor. a)
Ontlucht de rem rechts achter door het secondaire circuit van de hydraulische eenheid te ontluchten via het diagnoseapparaat: – breng het ontluchtingstoestel aan en de slang en laat de ontluchtingsnippel openen, – druk ongeveer 10 keer pompend op het rempedaal, – houd het pedaal ingedrukt het geef het ontluchtingscommando met het diagnoseapparaat (zie paragraf "storing zoeken - extra"), – pomp met het rempedaal zolang het diagnoseprogramma ontlucht, – na het ontluchten met het diagnoseapparaat, blijft u op het pedaal pompen en laat u de ontluchtingsnippel sluiten.
b)
Herhaal de procedure a) voor de remmen links achter, links voor en rechts voor.
c)
Controleer de slag van het rempedaal, als deze niet goed is, ontlucht het systeem dan opnieuw.
BELANGRIJK: controleer of er voldoende remvloeistof in het reservoir zit.
38-17