Notitie reikwijdte en detailniveau
Buitengebied, Crematorium Haarlo 2014
Gemeente Berkelland
Datum: 18 mei 2015 Projectnummer: 130151
INHOUD
1
Inleiding
3
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6
Aanleiding De locatie Voorgenomen activiteit Wettelijk kader M.e.r. nader toegelicht Doel van notitie reikwijdte en detailniveau
3 4 5 9 16 17
2
Reikwijdte en detailniveau
18
2.1 2.2 2.3 2.4
Reikwijdte – geografisch Reikwijdte – tijdshorizon Reikwijdte – functioneel Detailniveau
18 18 18 22
3
Milieubeoordeling
28
3.1 3.2 3.3
Referentiesituatie Alternatievenontwikkeling Beoordelingskader
28 28 28
4
Procedure en planning
30
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Rol van de actoren Contactgegevens Raadpleging Planning Overige besluitvorming
30 30 31 31 31
1 1.1
Inleiding Aanleiding Rondom Rouw B.V. heeft een initiatief ontwikkeld om op het terrein dat bekend staat als Landgoed ’t Aamschot aan de Groenloseweg 2 in Haarlo een nieuw crematorium te realiseren. Het crematorium zal vooral in de behoefte voorzien uit het gebied tussen de bestaande crematoria Doetinchem, Diepenveen, Usselo, Zutphen en Aalten. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland heeft aangegeven in principe te willen meewerken aan de realisatie van het crematorium op Landgoed ‘t Aamschot. De realisatie van het crematorium met bijbehorende voorzieningen is niet mogelijk op grond van het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan opgesteld. In het kader van het nieuwe bestemmingsplan is vanwege de ligging van de Natura 2000-gebieden binnen de invloedssfeer van het bestemmingsplangebied een voortoets uitgevoerd. In deze voortoets is met name ingezoomd op mogelijke effecten ‘vermesting’ en ‘verzuring’, vanwege de komst van het crematorium met de daarbij behorende verkeersaantrekkende werking. Er kunnen vermestende en verzurende effecten op de zogenaamde voor stikstofgevoelige habitattypen optreden, wanneer er sprake is van een toename van de stikstofdepositie in een overbelaste situatie. In een overbelaste situatie is de achtergrondconcentratie van stikstof hoger dan de grens die is vastgelegd voor stikstofgevoelige habitattypen. Uit de voortoets blijkt dat er een zeer geringe toename is van de stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitattypen. In de voortoets is tot de conclusie gekomen dat deze geringe toename niet tot significante effecten leidt en dat het plan met in achtneming van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 kan worden 1 vastgesteld. Een passende beoordeling en daarmee een plan-m.e.r. zijn dan ook niet noodzakelijk. Toch is er in samenspraak tussen initiatiefnemer en de gemeente Berkelland besloten (vrijwillig) een passende beoordeling uit te voeren en een m.e.r.-procedure te doorlopen. De reden hiervoor is dat de behoefte bestaat expliciet aandacht te besteden aan het milieuaspect van de genoemde ontwikkeling c.q. daarin een goed inzicht te verkrijgen. Voor een vrijwillig m.e.r. is geen wettelijke regeling opgenomen, maar voor voorliggend plan-m.e.r. wordt de uitgebreide procedure als beschreven in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer gevolgd. De plan-m.e.r. procedure wordt doorlopen om milieu-informatie een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over het planologisch mogelijk maken van het crematorium in het bestemmingsplan Buitengebied, Crematorium Haarlo 2014. De start van de plan-m.e.r. is het opstellen van voorliggende notitie reikwijdte en detailniveau. Het doel van deze notitie is het bepalen van de reikwijdte en het 2 detailniveau van het onderzoek dat in het MER plaatsvindt. Hierbij wordt ingegaan op
1
m.e.r. = milieueffectrapportage = de procedure
2
MER = milieueffectrapport = het resultaat van de procedure
SAB
3
de (milieu)thema’s die bij het onderzoek aan de orde komen en met welke diepgang ze worden onderzocht.
1.2
De locatie De locatie bevindt zich op Landgoed ’t Aamschot en ligt in het buitengebied van de gemeente Berkelland op circa 1 kilometer ten zuidoosten van Borculo. Dit parkachtige landgoed ligt tussen de kernen Haarlo en Borculo en wordt omgeven door landerijen. Het plangebied van het crematorium omvat de gronden waarop het crematorium wordt gerealiseerd, het park met het terrein voor het uitstrooien van as, de toegangsweg en de parkeergelegenheid. Op dit moment zijn deze gronden vooral in gebruik als bos. Centraal in het landgoed staat het hoofdgebouw, dat voorheen als ontvangstruimte en voor representatieve doeleinden werd gebruikt. De binnen het plangebied aanwezige woning wordt bewoond door de initiatiefnemer. Ten slotte behoren ook de locatie waar boscompensatie zal plaatsvinden, tot het plangebied. Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging van het plangebied en de externe locatie van de boscompensatie.
Luchtfoto met de ligging beide delen van het plangebied
SAB
4
Globale ligging plangebied crematorium (geel) (bron: Google Earth)
Locatie externe boscompensatie (geel) (bron: Google Earth)
1.3 1.3.1
Voorgenomen activiteit Planbeschrijving Algemeen Dit plan betreft de realisatie van een crematorium met nieuwbouw, hergebruik van bestaande gebouwen, een bijbehorende toegangsweg aansluitend op de Groenloseweg, parkeervoorzieningen en een urnenbos en urnentuin. In het crematorium mogen maximaal 800 crematies per jaar plaatsvinden. Het crematorium wordt ontwikkeld en geëxploiteerd door initiatiefnemer zelf, die ook in Zutphen een crematorium exploiteert. Initiatiefnemer woont in de binnen het plangebied aanwezige woning. Bebouwing 2 De bestaande bebouwing, die ca. 500 m groot is en een bouwhoogte heeft van ongeveer 8,5 meter, blijft gehandhaafd. Aansluitend hieraan wordt nieuwbouw
SAB
5
2
gerealiseerd van ca. 1.600 m groot met een bouwhoogte van ongeveer 3 meter, met een accent van ongeveer 8,5 meter, waarin het crematorium wordt gevestigd. De bebouwing wordt gerealiseerd in een natuurlijke setting met oog voor de kwaliteiten van de EHS conform het inrichtingsplan. Omliggende terrein Het omliggende terrein blijft in belangrijke mate zoals het is met een parkbosuitstraling. Het parkbos, de vijvers, de slingerende paden en door bos omsloten open plekken zijn in hun huidige vorm geschikt voor de nieuwe functies. Het bijzetten van urnen gebeurt extensief, in de urnentuin (een bestaande open plek) of in het urnenbos. De urnentuin wordt ook gebruikt als strooiveld. De tuin en het bos ademen het karakter van een natuurbegraafplaats. Verspreid over het terrein kunnen verstrooiingen plaats vinden. Ten zuidoosten van het hoofdgebouw wordt een urnenbos mogelijk gemaakt. De urnentuin/strooiveld bevindt zich wat meer aan de westzijde. Functies zoals het urnenbos en de urnentuin/strooiveld zijn gebaat bij rust en zijn daarom ten zuiden van het crematorium en de parkeervoorzieningen gelegen. Verkeer en parkeren Het terrein wordt verkeerskundig aangesloten op de Groenloseweg, waar vandaan de Batendijk/Borculoseweg is te bereiken. Er komen een separate uit- en inrit. Aan de voorzijde van het terrein (noordzijde, aansluitend aan de Groenloseweg) wordt een parkeerterrein in een groene setting gerealiseerd. Er worden circa 160 parkeerplaatsen gerealiseerd. Deze locatie is op de verbeelding aangeduid en mag niet voor andere functies van het crematorium gebruikt worden. 1.3.2
Motivering locatiekeuze Verzorgingsgebied Het onderhavige plan komt voort uit een nauwgezette studie inzake nut en noodzaak. Uit dit onderzoek is gebleken dat er enerzijds steeds meer vraag is naar crematoria en anderzijds dat het plangebied in de regio een ‘witte vlek’ is in het verzorgingsgebied van bestaande crematoria in Almelo, Enschede, Aalten, Doetinchem, Dieren, Diepenveen en Zutphen. Onderstaande afbeelding brengt dit in beeld.
SAB
6
Bestaande crematoria met primaire verzorgingsgebieden (rood) en het nieuwe crematorium (groen)
Locatiekeuze De keuze voor onderhavig plangebied als vestigingslocatie voor het crematorium is heel bewust gemaakt. Enerzijds wordt vastgesteld dat het bestaande gebouw op het landgoed als ontmoetingsruimte niet meer wordt benut, maar beschikte al wel over een benodigde horecavergunning. Leegstand is ongewenst, aangezien dit kan leiden tot verpaupering en verwaarlozing. Ook vanuit de landschappelijke waarde van het Landgoed ’t Aamschot is dit ongewenst. Door er een nieuwe functie in te plaatsen kan worden voorkomen dat de locatie verwaarloost. Met de komst van de nieuwe functie liggen er kansen om de bestaande kwaliteiten te behouden en te verbeteren. Het crematoriumcomplex gaat naadloos aansluiten op het bestaande gebouw. Anderzijds is de locatie voor de beoogde functie zeer passend. De landschappelijke kwaliteiten van het voormalige landgoed (veel bos rondom de locatie, ligging in landelijk gebied) zijn zeer belangrijke voorwaarden voor het crematorium. Deze functie vereist een ligging in een rustig gebied, waar buiten rust ruimte is voor een urnentuin en –bos en voor verstrooiingen. Deze kwalitatief fraaie setting voorziet in een duidelijk aanwezige en brede maatschappelijke behoefte. In het MER zal hier nog nader aandacht worden besteed. Markttoets Uit een markttoets blijkt verder dat er voldoende draagvlak is voor de realisatie van een nieuw crematorium in Haarlo.
SAB
7
1.3.3
Inpassing crematorium in de omgeving Algemeen Het plangebied is gelegen op een locatie in het buitengebied. Deze ligt op een afstand van circa 1 kilometer aan de zuidoostzijde van Borculo. Het plangebied kan worden gekenmerkt als een karakteristiek landgoed tussen de kernen Haarlo en Borculo dat wordt omgeven door landerijen. Landschap Het behoud van de landschappelijke waarden is een belangrijk uitgangspunt van de plannen, aangezien deze landschappelijke waarden essentieel zijn voor het crematorium zelf. Afgezien van de nieuwbouw die aan het bestaande gebouw (de voormalige ontvangstruimte) wordt gerealiseerd, blijft het omliggende terrein in belangrijke mate hetzelfde. Wel worden hier functies als een urnentuin, urnenbos en strooiveld ingepast. Het geheel zal het karakter krijgen van een natuurbegraafplaats. Ook wordt er nieuwe natuur gerealiseerd, zowel direct aansluitend aan de locatie van het crematorium, als op een externe boscompensatielocatie. Een landschappelijke, ruimtelijke en cultuurhistorische analyse liggen ten grondslag aan het voorliggende inrichtingsplan. In de bestaande situatie is circa de helft van het plangebied bebost. Het betreft het deel van het plangebied aan de oostzijde. Het bos is hier ontstaan aan weerszijden van de entreeweg vanaf de Groenloseweg. Met name het meest oostelijk gelegen bos is waardevol. Dit oudste stuk bos langs de weg Het Aamschot is door de vorige eigenaar met rust gelaten. Om die reden wordt dit bosgebied geheel gespaard. Ook voor het overige blijft het bosgebied in belangrijke mate behouden. Het urnenbos dat hier gerealiseerd wordt, leidt niet tot verstoring van het bos. Om tegemoet te komen aan het karakter van een natuurbegraafplaats wordt er geen boom of struik gerooid of beschadigd en ook de ondergrond wordt vrijwel geheel ongemoeid gelaten. De andere helft van het plangebied bestaat uit tot tuin omgevormde kampen met randbeplantingen, met een verhouding open-dicht van 50-50%. Er bevinden zich hier grasvelden, water en randbeplantingen. In deze randbeplantingen zijn relatief veel coniferen aangeplant. Hiervan is de ecologische betekenis beperkt. In dit deel van het plangebied worden de urnentuin en het strooiveld ingepast binnen de bestaande structuur. De activiteiten die samenhangen met het crematorium worden geconcentreerd in de noordoosthoek van het terrein. Hiermee blijft de rest van het plangebied ook in de nieuwe situatie haar rustige karakter behouden. Ten zuidwesten en zuidoosten van het bestaande gebouw is alleen een incidenteel gebruik voorzien voor verstrooiingen en het bijzetten van urnen. In het toekomstig gebruik van de tuinen (ten zuiden en westen van het landhuis) ligt het accent op ‘cultuur’ en van het bos ten zuidoosten van het landhuis op ‘natuur’. Ecologie De locatie is gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor zover de EHS wordt aangetast, wordt dit gecompenseerd. Ook te kappen bomen zullen conform de Boswet worden gecompenseerd. Deze compensatie gebeurt op het eigen terrein en
SAB
8
op een perceel grond gelegen binnen de EHS, welke gronden thans nog agrarisch gebruikt worden. Borging in het bestemmingsplan De compensatie van natuur en bos, alsmede de landschappelijke inpassing van het perceel, worden in het bestemmingsplan geborgd door een voorwaardelijke verplichting in de regels. Daarin is opgenomen dat er in de omgevingsvergunning voor het bouwen een voorwaarde wordt opgenomen dat binnen twee jaar na verlening van deze omgevingsvergunning de boscompensatie en de landschappelijke inpassing, conform navolgende afbeelding, gerealiseerd moet zijn. Tevens is als voorwaarde opgenomen dat de ingerichte percelen in stand gehouden moeten worden.
Toekomstige inrichtingsschets Landgoed ’t Aamschot (bron: Zijaanzicht Landschapsarchitecten)
1.4
Wettelijk kader Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht wanneer op grond van het Besluit m.e.r. het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Voor bepaalde plannen is het verplicht om een m.e.r. uit te voeren. Het gaat daarbij om wettelijk of bestuursrechtelijk verplichte plannen: 1. waarvoor een passende beoordeling nodig is op grond van artikel 19j, tweede lid van de Natuurbeschermingswet 1998; 2. die een activiteit mogelijk maken als genoemd worden in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. dan wel daarvoor een kader stellen;
SAB
9
3. die het besluit zijn op grond waarvan het direct mogelijk is een activiteit als genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit m.e.r. uit te voeren. 1.4.1
Natuurbeschermingswet 1998 Er is een voortoets uitgevoerd waarin de effecten van de ontwikkeling op de Natura 2000-gebieden is getoetst. Gelet op de afstand tussen het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en het plangebied, is in de voortoets ingezoomd op de effecten vermesting en verzuring vanwege de komst van het crematorium en de daarmee gepaard gaande verkeersaantrekkende werking. In het kader van de voortoets zijn berekeningen uitgevoerd om te bepalen wat de toename is van de stikstofdepositie op voor stikstofgevoelige habitattypen gelegen binnen het invloedsgebied van het plangebied (25 kilometer).. Binnen deze straal van 25 kilometer rondom het crematorium, liggen negen Nederlandse Natura 2000-gebieden en zeven Duitse Natura 2000-gebieden. Het betreft, voor zowel Nederland als Duitsland, gebieden die zijn aangewezen in het kader van de EU Habitat- en Vogelrichtlijn. Onderstaande tabel en navolgende afbeelding geven een overzicht van deze 16 Natura 2000gebieden met de afstand en ligging tot het plangebied. Tabel 1-1: overzicht van de nabij het plangebied gelegen Natura 2000-gebieden Natura 2000-gebied
Land
Afstand [m]
1
Stelkampsveld
NL
4215
2
Buurserzand & Haaksbergerveen
NL
13250
3
Korenburgerveen
NL
13720
4
Borkeld
NL
17608
5
Bekendelle
NL
20240
6
Witte Veen
NL
21491
7
Willinks Weust
NL
21876
8
Rijntakken
NL
22093
9
Sallandse Heuvelrug
NL
23239
10
Vogelschutzgebiet 'Moore und Heiden des westlichen Münsterlandes'
DE
11335
11
Zwillbrocker Venn u. Ellewicker Feld
DE
11335
12
Witte Venn, Krosewicker Grenzwald
DE
22756
13
Lüntener Fischteich u. Ammeloer Venn
DE
15316
14
Schwattet Gatt
DE
20878
15
Berkel
DE
21236
16
Wacholderheide Hörsteloe
DE
24353
SAB
10
9 4
6 12
2
1 8
13 14
10
16
15
11 3 7 5
Topografische kaart met globale ligging van het plangebied (rood omkaderd), de Nederlandse Natura 2000-gebieden (groene gebieden) en de Duitse Natura 2000-gebieden (paarse gebieden).Nummering Natura 2000-gebieden volgens voorstaande tabel.
In onderstaande tabel zijn de uitkomsten van de uitgevoerde berekeningen op voor stikstofgevoelige habitattypen die in Nederland zijn gelegen weergegeven.
Habitattype
Naam van het
Afstand tot
Planbijdrage
habitattype
plangebied
[mol N/ha/j]
[m] H2310
Stuifzandheiden met
17360
0,00281
struikhei H2330
Zandverstuivingen
17430
0,00283
H3130
Zwakgebufferde
4606
0,00409
vennen H3160
Zure vennen
16085
0,00449
H3270
Slikkige rivieroevers
23614
0,00070
H4010A
Vochtige heiden,
4593
0,00405
4586
0,00406
hogere zandgronden H4030
SAB
Droge heiden
11
H5130
Jeneverbesstruwelen
15819
0,00336
H6120
Stroomdalgraslanden
22628
0,00079
H6230
Heischrale graslanden
15321
0,00225
H6230vka
Heischrale graslanden
4644
0,00392
(vochtige, kalkarme variant) H6410
Blauwgraslanden
4600
0,00400
H6430C
Ruigten en zomen
22639
0,00079
16569
0,00301
14812
0,00158
22362
0,00197
14101
0,00264
14471
0,00295
13671
0,00329
15147
0,00222
4657
0,00393
15198
0,00256
(droge bosranden) H6510A
Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (glanshaver)
H7110A
Actieve hoogvenen (hoogveenlandschap)
H7110B
Actieve hoogvenen (heideveentjes)
H7120ah
Herstellende hoogvenen (actieve hoogvenen)
H7120hb
Herstellende hoogvenen (hoogveenbossen)
H7120vh H7140A
Herstellende hoogvenen (vochtige heiden)
H7150
Overgangs- en trilvenen (trilvenen)
H7210
Pioniervegetaties met snavelbiezen
H7230
Galigaanmoerassen
4600
0,00400
H9120
Kalkmoerassen
4345
0,00417
H9160A
Beuken-eikenbossen
20695
0,00171
14311
0,00299
met hulst H9190
Eikenhaagbeukenbossen (hogere zandgronden)
H91D0
Oude eikenbossen
13275
0,00318
H91E0A
Hoogveenbossen
22199
0,00049
H91E0C
Vochtige alluviale
4824
0,00376
22898
0,00087
23371
0,00077
bossen (zachthoutooibossen) H91F0
Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen)
ZGH3150baz
SAB
Droge
12
hardhoutooibossen ZGH6510A
Meren met
22500
0,00086
22738
0,00086
15195
0,00221
22221
0,00084
23016
0,00082
krabbenscheer en fonteinkruiden, zoekgebied ZGH6510B
Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (glanshaver), zoekgebied
ZGH7140A
Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (Vossenstaart), zoekgebied
ZGH91E0A
Overgangs- en trilvenen (trilvenen), zoekgebied
ZGH91F0
Vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen), zoekgebied
Uit de uitkomsten van deze berekeningen blijkt dat er een zeer geringe toename is van de stikstofdepositie op voor stikstofgevoelige habitattypen en is geconcludeerd dat deze geringe toename niet tot effecten leidt. Daarmee kan het plan met inachtneming van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 worden vastgesteld. Een passende beoordeling en daarmee een plan-m.e.r. zijn dan ook niet noodzakelijk. Naast dat er op de voor stikstofgevoelige habitattypen in Nederland is gerekend, is ook voor een drietal Duitse Natura 2000-gebieden de toename van de stikstofdepositie inzichtelijk gemaakt. De uitkomsten daarvan zijn in onderstaande tabel opgenomen. Locatie
Planbijdrage Mol N/ha/jr
Vogelschutzgebiet Moore und Heiden des
0.00203*
westlichten Münsterlandes Zwillbrocker Venn u. Ellewicker Feld
0,00203
Witte Venn. Krosewicker Grenzwald
0,00204
Luentener Fischteich u. Ammeloer Venn
0,00250
Schwattet Gatt
0.00184*
Berkel
0.00108*
Wacholderheide Hörsteloe
0.00157*
* deze punten zijn berekend op basis van andere depositiepunten Ook op de rand van de Duitse Natura 2000-gebieden is de toename van de stikstofdepositie gering. Uit jurisprudentie blijkt dat, ondanks de Nederlandse overheid geen bevoegdheden heeft over buitenlandse Natura 2000-gebieden, wel de effecten
SAB
13
van de ontwikkeling op Nederlands grondgebied op buitenlandse gebieden moet betrekken bij de besluitvorming, waarbij zij de beoordelingssystematiek van dat land mag gebruiken. De Duitse methode begrenst het onderzoeksgebied waarbinnen wordt onderzocht of sprake is van een (significant negatief) effect tot het gebied waar de toename van stikstofdepositie als gevolg van het project 7,14 mol/ha/jr of meer bedraagt. Een berekende toename van de stikstofdepositie onder deze norm is volgens Duitsland niet betrouwbaar, waardoor de effecten ook niet meer zijn te bepalen. Omdat de effecten op Duitse Natura 2000-gebieden ver onder deze norm blijven, is er geen sprake van effecten op de instandhoudingsdoelstellingen die gelden voor de Duitse Natura 2000-gebieden. Er is in samenspraak tussen initiatiefnemer en de gemeente Berkelland besloten (vrijwillig) een passende beoordeling uit te voeren en een m.e.r.-procedure te doorlopen. De reden hiervoor is dat de behoefte bestaat expliciet aandacht te besteden aan het milieuaspect van de genoemde ontwikkeling c.q. daarin een goed inzicht te verkrijgen. 1.4.2
Besluit m.e.r. Milieueffectenrapportage In het Besluit m.e.r. staat wanneer een m.e.r. of (vormvrije) m.e.r.-beoordeling aan de orde is. De activiteit die het project mogelijk maakt en het besluit over de activiteit zijn daarbij bepalend. In de C- en D-lijst in de Bijlage bij het Besluit m.e.r. staat of sprake is van m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht. Per categorie van activiteiten is een drempelwaarde voor de omvang van de activiteit gegeven.
Het plaatje hierboven laat zien dat boven de C-drempel een m.e.r.-plicht geldt. Tussen de C- en D-drempel geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Onder de D-drempel moet het bevoegd gezag via een vormvrije beoordeling nagaan of een formele m.e.r.beoordeling nodig is. Dit ziet op de besluiten op grond waarvan de activiteit direct kan worden uitgevoerd.
In een m.e.r.-beoordeling bekijkt het bevoegd gezag of een project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Als dat zo is, moet een m.e.r.procedure worden doorlopen. Het bevoegd gezag mag de m.e.r.beoordelingsprocedures ook overslaan en direct de m.e.r.-procedure volgen. Ook in de vormvrije m.e.r.-beoordeling bekijkt het bevoegd gezag of een project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Deze beoordeling is vormvrij: de wet schrijft geen procedure voor.
Wel is de inhoud van de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling voorgeschreven. Op grond van artikel 2 lid 5 onder b moet in de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling de activiteit worden
SAB
14
getoetst aan de selectiecriteria als opgenomen in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling wordt een antwoord gegeven op de vraag of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu al dan niet kunnen worden uitgesloten. Activiteiten Bepaalde ontwikkelingen die mogelijk zijn op grond van het bestemmingsplan Buitengebied, Crematorium Haarlo 2014 zijn te kwalificeren als activiteiten zoals genoemd in de bijlage van het Besluit m.e.r.. Het betreft zowel het crematorium zelf, als de natuurontwikkeling die hiermee samenhangt. Crematorium De komst van het crematorium valt onder categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e..r: "De aanleg … van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". In de toelichting bij het Besluit m.e.r. wordt het volgende hierover gezegd: "Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan". Hoewel een crematorium hier niet direct genoemd wordt, is deze lijst niet-limitatief en wordt een crematorium ook niet direct uitgesloten. Het gaat hier namelijk wel om een bouwproject en een crematorium kan worden gezien als een noodzakelijke stadsvoorziening. Bovendien zijn de mogelijke milieugevolgen vergelijkbaar met bijvoorbeeld woningbouw, aangezien de verkeersaantrekkende werking ook een duidelijke rol speelt. Gezien de drempelwaarde van onder meer 100 hectare omvang voor dergelijke projecten, is geen sprake van een overschrijding van de drempelwaarde in dit plan.
Bebossing: In de activiteitenlijst is ‘de eerste bebossing of de ontbossing dan wel de wijziging of uitbreiding daarvan met het oog op een andere ruimtelijke functie van de grond’ (categorie D.27, van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r.). Het onderhavige plan blijft ver onder de drempelwaarde van 10 ha (voor niet als agrarisch bestemde gronden) dan wel 100 ha (voor als agrarisch bestemde gronden).
Zowel de aanleg van het crematorium als de bebossing van het compensatieperceel nabij de Waterster, zijn activiteiten in de zin van het Besluit m.e.r.. Voor beide activiteiten geldt dat het bestemmingsplan het besluit is op grond waarvan deze activiteit kan worden uitgevoerd en voor beide activiteiten geldt dat deze qua omvang ruim onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D van de bijlagen van het Besluit m.e.r. blijven. Dit betekent dat wettelijk gezien in eerste instantie met een vormvrije m.e.r.-beoordeling kan worden volstaan. Deze is ook uitgevoerd; de resultaten zijn als bijlage bij deze notitie gevoegd. Hieruit blijkt dat zowel de aanleg van het crematorium als het bebossen van het perceel nabij de Waterster niet leiden tot zodanige belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, dat een m.e.r. noodzakelijk is. Zoals echter reeds eerder in deze notitie is aangegeven, wordt een vrijwillig m.e.r. doorlopen voor het gehele traject. Daarin zullen ook de hier genoemde activiteiten centraal staan.
SAB
15
1.5 1.5.1
M.e.r. nader toegelicht Het doel Het algemene doel van de m.e.r. is dat bij de besluitvoering over plannen en besluiten het milieu een volwaardige plaats krijgt met het oog op de bevordering van een duurzame ontwikkeling. Hierdoor kan verontreiniging en aantasting van het milieu voorkomen worden door aanpassing van het project of het treffen van maatregelen. De kern van de m.e.r. bestaat uit een MER waarin de milieueffecten van de ontwikkeling worden beschreven. Voor onderhavige ontwikkeling betekent dit dat het doel van de m.e.r. is om bij het besluit over de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied, Crematorium Haarlo 2014 milieu een volwaardige plaats te geven. Dit m.e.r. is expliciet gericht op het zoeken naar mitigerende maatregelen voor mogelijke milieueffecten die de komst van het crematorium kan hebben op de omgeving. De uitkomsten van de m.e.r. worden gepresenteerd in het MER.
1.5.2
De procedure De procedure bij deze m.e.r. is als volgt: a het opstellen van een notitie over de reikwijdte en het detailniveau van de m.e.r.; b kennisgeving en inspraak; c raadplegen van de bij de uitvoering van het plan betrokken bestuursorganen (zoals waterschap, provincie, omliggende gemeenten); d opstellen van een MER; 3 e ter inzage legging van het MER, waarbij inspraak mogelijk is; f advisering door de Commissie voor de m.e.r.; g het bevoegde gezag neemt een definitief besluit (= vaststelling van het bestemmingsplan), waarbij een motivering van de rol van het MER en de inspraakreacties bij de verdere besluitvorming is opgenomen; h bekendmaking van het besluit; i evaluatie. Het bevoegde gezag evalueert de werkelijk optredende milieugevolgen zoals dat beschreven is in de evaluatieparagraaf van het plan. Het bevoegde gezag neemt zo nodig aanvullende maatregelen om de gevolgen voor het milieu te beperken.
1.5.3
De onderdelen van het MER Het milieurapport bevat de navolgende onderdelen:. a een beschrijving van hetgeen met de voorgenomen activiteit wordt beoogd; b een beschrijving van de voorgenomen activiteit, alsmede van de alternatieven daarvoor, die redelijkerwijs in beschouwing dienen te worden genomen, en de motivering van de keuze voor de in beschouwing genomen alternatieven; c een overzicht van eerder vastgestelde plannen die betrekking hebben op de voorgenomen activiteit en de beschreven alternatieven; d een beschrijving van de bestaande toestand van het milieu, voor zover de
3
Het ontwerpbestemmingsplan wordt niet opnieuw ter inzage gelegd. Mogelijke aanpassingen die volgen uit de m.e.r. worden meegenomen in de gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan.
SAB
16
voorgenomen activiteit of de beschreven alternatieven daarvoor gevolgen kunnen hebben, alsmede van de te verwachten ontwikkeling van dat milieu, indien de activiteit noch de alternatieven worden ondernomen; e een beschrijving van de gevolgen voor het milieu, die de voorgenomen activiteit, onderscheidenlijk de beschreven alternatieven kunnen hebben, alsmede een motivering van de wijze waarop de gevolgen zijn bepaald en beschreven; f een vergelijking van de ingevolge onderdeel d beschreven te verwachten ontwikkeling van het milieu met de beschreven mogelijke gevolgen voor het milieu van de voorgenomen activiteit, alsmede met de beschreven mogelijke gevolgen voor het milieu van elk der in beschouwing genomen alternatieven; g een beschrijving van de maatregelen om belangrijke nadelige gevolgen op het milieu van de activiteit te voorkomen, te beperken of zoveel mogelijk teniet te doen; h een overzicht van de leemten in de onderdelen d en e bedoelde beschrijvingen ten gevolge van het ontbreken van de benodigde gegevens; i een samenvatting die aan een algemeen publiek voldoende inzicht geeft voor de beoordeling van het milieueffectrapport en van de daarin beschreven mogelijke gevolgen voor het milieu van de voorgenomen activiteit en van de beschreven alternatieven.
1.6
Doel van notitie reikwijdte en detailniveau De notitie reikwijdte en detailniveau heeft tot doel een plan van aanpak voor te leggen aan betrokken partijen met betrekking tot het onderzoeksveld en de onderzoeksbreedte van de milieubeoordeling. In de onderhavige notitie wordt aangegeven welke onderwerpen worden meegenomen in het milieuonderzoek en met welke diepgang deze onderwerpen worden behandeld en beoordeeld bij verschillende alternatieven. De notitie reikwijdte en detailniveau vormt de leidraad voor de uitvoering van de m.e.r. De volgende overwegingen zijn kaderstellend in het bepalen van de reikwijdte en het detailniveau: a voor het onderwerp moet redelijkerwijs in tijd en ruimte een causaal verband te leggen zijn tussen het plan en de milieugevolgen; b het detailniveau en de mate van uitvoerigheid moeten aansluiten bij het detailniveau en de mate van detaillering van de structuurvisie; c uitgegaan moet worden van de ruimte die wettelijke en beleidsmatige kaders bieden.
SAB
17
2 2.1
Reikwijdte en detailniveau Reikwijdte – geografisch Het plangebied omvat globaal de gronden als weergegeven op de afbeeldingen in paragraaf 1.2. Het studiegebied van een m.e.r. kan groter zijn dan de plangrenzen van het bestemmingsplan, omdat de milieueffecten verder kunnen reiken dan de grenzen van dit plangebied. In het MER wordt daarom, indien noodzakelijk, een groter studiegebied aangehouden, waarbij de omvang van het studiegebied per milieuaspect kan verschillen. Bij de uit te voeren m.e.r. in onderhavig geval is hiervan sprake, omdat mede wordt ingegaan op de effecten op omringende Natura-2000 gebieden, die op grotere afstand liggen. Omgekeerd kunnen ontwikkelingen van buiten het plangebied ook van invloed zijn op de milieueffecten in het plangebied. Bij onderhavig voornemen is hiervan echter geen sprake.
2.2
Reikwijdte – tijdshorizon De tijdshorizon van het op te stellen MER is in beginsel gelijk aan die van het bestemmingsplan Buitengebied, Crematorium Haarlo 2014, derhalve tot 2025. Op grond van de Wro bestaat een actualiseringplicht met 10 jaar. De verwachting is dat de ontwikkeling binnen de gestelde termijn van 10 jaar is afgerond.
2.3 2.3.1
Reikwijdte – functioneel Algemeen In het MER worden de belangrijkste milieugevolgen van de ontwikkeling van het Crematorium Haarlo in beeld gebracht. Bij het in beeld brengen van de milieugevolgen wordt gebruik gemaakt van bestaande informatie, haalbaarheidsonderzoeken en eventuele milieuonderzoeken die ten behoeve van dit MER worden uitgevoerd. Allereerst worden de kenmerken van het gebied en de bestaande situatie van het milieu beschreven. Tevens zal worden gekeken naar de externe werking van het plangebied op kwetsbare functies in de directe nabijheid van het plangebied en vice versa. Zo ontstaat inzicht in de huidige milieuruimte en de knelpunten daarbinnen. Onder milieuruimte wordt verstaan de theoretische en fysieke speling tussen de aanwezige en toegestane milieubelasting op basis van de vigerende natuur- en milieuwetgeving. In de navolgende paragraaf 2.3.2 van voorliggende notitie wordt kort ingegaan op de aard van het plan en de mogelijke milieugevolgen die dit met zich mee brengt. In paragraaf 2.3.3 wordt vervolgens een korte toetsing gegeven van de bestaande gevoeligheden van het gebied en de omgeving in relatie tot de ontwikkeling. Mede op
SAB
18
basis hiervan wordt in de navolgende paragraaf 2.4 per relevant milieuthema aangegeven op welk detailniveau dit in het MER behandeld wordt. 2.3.2
Aard van het plan Het plan betreft de vestiging van een crematorium op de locatie van het landgoed ’t Aamschot in Haarlo, met hierbij een urnentuin en urnenbos, waarbij de urnentuin ook als strooiveld wordt gebruikt. Het gebied blijft haar karakter als parkbos behouden. Gezien voorgaande is er mogelijk sprake van milieugevolgen op het gebied van bodem, geluid, geur, verkeer en lucht (uitstoot van fijnstof en stikstof). 1. Bodem Bij het crematorium zullen verstrooiingen van as plaatsvinden ter plaatse van de urnentuin. Dit kan effecten hebben op de kwaliteit van de bodem. In het kader van het nieuwe bestemmingsplan is het aspect bodem onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat er in algemene zin vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen waren tegen het plan. Wat betreft de beoogde verstrooiingen binnen het plangebied is een bodemkundige nulmeting gehouden. Doel van dit onderzoek was het verkrijgen van een toetsingsgrondslag met het oog op mogelijke toekomstige bodemverontreiniging voortvloeiend uit de verstrooiingen op de velden. Dit betekent dat na de ingebruikname van de strooivelden kan worden gemonitoord wat de effecten zijn van de verstrooiingen. 2. Geluid Het crematorium leidt tot een zekere toename van de verkeersintensiteiten en dus het (verkeers-)geluid. In het kader van het nieuwe bestemmingsplan is dit in beeld gebracht. Er is geconcludeerd dat de toename van de verkeersintensiteiten als gevolg van onderhavig plan dermate beperkt zijn, dat dit nauwelijks invloed heeft op het wegverkeerslawaai in de directe omgeving. Geluid van de verdere activiteiten behorende bij het crematorium heeft geen invloed. 3. Geur Bij het crematorium vinden verbrandingen plaats, dit kan leiden tot geuroverlast. In het kader van het bestemmingsplan is gekeken naar de geurhinder van het nieuwe crematorium. Uit de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ blijkt dat voor een crematorium een indicatieve richtafstand geldt van 100 m, met als relevant aspect geur.
Uit een nadere toetsing is gebleken dat alle gevoelige functies zijn gelegen op een afstand van meer dan 100 m. Er worden dus geen belemmeringen verwacht. Tevens voldoet de nieuwe crematieoven aan de geldende regelgeving. 4. Verkeer De vestiging van een crematorium binnen het plangebied zal leiden tot een toename van de verkeersintensiteiten. Het plangebied ligt in de directe nabijheid van de N822,
SAB
19
Batendijk/ Borculoseweg. Dit is een provinciale weg, gericht op de doorstroming van verkeer. Dat maakt dat verkeer van en naar het crematorium goed kan worden afgewikkeld en er in die zin geen verkeerskundig probleem ontstaat. In het kader van het bestemmingsplan is een verkeerskundig onderzoek gedaan. Hieruit zijn geen belemmeringen gebleken op het gebied van de verkeersontsluiting en de verkeersveiligheid. 5. Lucht Het aspect lucht betreft zowel de uitstoot van fijnstof als de uitstoot van stikstofdioxide 4 (NO2) . Bij onderhavig plan zijn er twee bronnen die mogelijk tot de uitstoot van deze stoffen leiden: het verkeer dat het plan aantrekt en de crematieoven. In het kader van het bestemmingsplan is in beeld gebracht wat de gevolgen voor de luchtkwaliteit zijn als gevolg van de toename van het verkeer. Hieruit is gebleken dat het plan valt onder de ministeriële regeling "Niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)". In het kader van het bestemmingsplan is ook de uitstoot van de crematieoven in beeld gebracht. Hieruit is gebleken dat er geen dreigende overschrijding is van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. De uitstoot van stikstofdioxide kan eventueel tot effecten leiden wanneer het neerslaat op zogenaamde voor stikstofgevoelige habitattypen. Hier wordt in de navolgende paragraaf op terug gekomen. 2.3.3
Gevoeligheden van de omgeving Om te bepalen welke milieuaspecten mogelijk relevant zijn om te behandelen, is ook een eerste toetsing gedaan van de bestaande gevoeligheden in de omgeving. Hiervoor is ten eerste gebruik gemaakt van de gevoelige gebieden, zoals die gedefinieerd zijn in bijlage III van de EEG-Richtlijn milieu-effectbeoordeling. Tevens is gekeken naar andere gevoeligheden die onder meer blijken uit Rijks- of provinciaal beleid. Hieruit blijkt dat in de nabijheid van het plangebied de volgende zogenaamde gevoeligheden aanwezig zijn. 6. Natuur a. Natura 2000-gebieden In de nabijheid van het plangebied zijn enkele Natura 2000-gebieden aanwezig. Het plangebied maakt evenwel niet zelf deel uit van een Natura 2000-gebied. b. Beschermde natuurmonumenten In de nabijheid van het plangebied zijn enkele beschermde natuurmonumenten aanweizg. Het plangebied maakt evenwel niet zelf deel uit van een beschermd natuurmonument.
4
De uitstoot van stikstof, zoals stikstofoxiden (NOX) van bedrijven, vervoer, huishoudens alsmede de ammoniak van de landbouw (NH3), is een aspect dat is gerelateerd aan (beschermde) natuur. Dit komt bij onderwerp 6 (natuur) aan de orde.
SAB
20
c. Ecologische hoofdstructuur Het plangebied ligt in een Ecologische Verbindingszone, een onderdeel van de 5 Ecologische Hoofdstructuur (EHS). d. Flora en fauna De realisatie van het crematorium op de beoogde locatie leidt mogelijk tot de verstoring van beschermde planten- en diersoorten op de locatie. Conclusie Mede gezien het voorgaande is het aspect ‘natuur’ opgenomen als relevant milieuthema. 7. Cultuurhistorie Het plangebied betreft een voormalig landgoed, Landgoed ’t Aamschot. Het behoort tot de oudste landgoederen in de omgeving: het Aamschot wordt in 1188 al genoemd. Gezien het voorgaande is het aspect ‘cultuurhistorie’ opgenomen als relevant milieuthema, in samenhang met het aspect landschap, aangezien bij dit plan landschap en cultuurhistorie nauw met elkaar samenhangen. 8. Archeologie Het plangebied bevindt zich in een omgeving met een middenhoge archeologische trefkans.
Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Berkelland met globale aanduiding plangebied externe boscompensatielocatie (blauw)
5
Op grond van de nieuwe omgevingsvisie en –verordening is de EHS opgenomen in de Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het bestemmingsplan is echter opgesteld op basis van de hiervoor geldende structuurvisie en ruimtelijke verordening en dit vormt op basis van het overgangsrecht (artikel 8.2.2 lid 2 sub a van de nieuwe omgevingsverordening) nog steeds het relevante beleid inzake onderhavig plan. Om die reden is getoetst aan de EHS en niet aan de regeling voor de GNN.
SAB
21
Het plan leidt tot een beperkte toename van de bebouwing. Er gelden echter geen specifieke archeologische verwachtingen. Hiernaast worden de archeologische waarden in het nieuwe bestemmingsplan beschermd met een dubbelbestemming. Op deze wijze wordt geborgd dat er geen aantasting plaatsvindt van eventueel toch aanwezige archeologische waarden in het plangebied. Om die reden wordt in het MER de voorgenomen ontwikkeling niet beoordeeld op het aspect ‘archeologie’. 2.3.4
Te onderzoeken milieuaspecten Op basis van bovenstaande informatie worden in het MER de voorgenomen activiteit en het alternatief beoordeeld ten aanzien van de navolgende milieuaspecten: 1. bodem; 2. geluid; 3. geur; 4. verkeer; 5. lucht; 6. natuur; 7. landschap en cultuurhistorie. In de navolgende paragraaf wordt per milieuthema aangegeven op welk detailniveau deze in het MER behandeld wordt.
2.4 2.4.1
Detailniveau Bodem Algemeen Bij het aspect bodem gaat het met name om de mogelijke effecten op de bodemkwaliteit van de verstrooiingen die binnen het plangebied zullen plaatsvinden. De op grond van de Circulaire bodemsanering 2009 genoemde toetsingswaarden zijn hierbij van belang. Bijzondere aandacht dient er hiernaast te zijn voor het fosfaatgehalte in de bodem. Dit aspect zal kwalitatief worden beoordeeld. Toetsingscriteria In het planMER wordt voor het aspect bodem getoetst aan de effecten van bodem.
2.4.2
Geluid Algemeen Dit aspect betreft het geluid afkomstig van verkeer dat afkomt op het crematorium. De Wet geluidhinder regelt de mate waarin geluid bepaalde functies mag belasten. Indien geluidgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting een akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen. Wonen is hierbij een geluidgevoelige functie. Bij onderhavig plan zal onderzocht moeten worden of er sprake is van een toename van geluidshinder op bestaande omringende woningen. Hierbij zal in het planMER gebruik worden gemaakt van onderzoeken die in het kader van het bestemmingsplan uitgevoerd zijn. Voor de toename van de verkeersbewegingen zal dit aspect kwantitatief en de toename van
SAB
22
de geluidhinder vanwege de komst van het crematorium zal kwalitatief worden beoordeeld. Toetsingscriteria In het planMER wordt voor het aspect geluid getoetst aan de effecten van geluid. 2.4.3
Geur Algemeen Het aspect geur richt zich op de mogelijke geurhinder die de crematoriumoven met zich meebrengt. Hierbij zal in het planMER gebruik worden gemaakt van onderzoeken die in het kader van het bestemmingsplan uitgevoerd zijn. Dit aspect zal kwalitatief worden beoordeeld. Toetsingscriteria In het planMER wordt voor het aspect geur getoetst aan de effecten van geur.
2.4.4
Verkeer Algemeen Dit aspect betreft het aspect verkeer. Het crematorium heeft een verkeersaantrekkende werking. In beeld zal worden gebracht wat de gevolgen zijn voor de verkeersontsluiting en verkeersdruk op de bestaande omringende wegen alsmede wat de gevolgen zijn voor de verkeersveiligheid. Hierbij zal in het planMER gebruik worden gemaakt van het verkeersonderzoek dat in het kader van het bestemmingsplan uitgevoerd is. Dit aspect wordt kwalitatief beoordeeld. Voor zover het verkeer gevolgen heeft voor de aspecten geluid en lucht, komt dit aan de orde bij de aspecten geluid (zie paragraaf 2.4.3) en luchtkwaliteit (zie paragraaf 2.4.5). Toetsingscriteria In het planMER wordt voor het aspect verkeer getoetst aan de effecten op de verkeersafwikkeling; effecten op de verkeersveiligheid.
2.4.5
Luchtkwaliteit Algemeen Dit aspect betreft de kwaliteit van de buitenlucht. Mede gezien de bestaande wetgeving (Wet Luchtkwaliteit) gaat de meeste aandacht uit naar de vervuilende stoffen fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2). Wat betreft de uitstoot van stikstof (NOX en ammoniak NH3) is met name de invloed op natuurgebieden relevant. De uitstoot van stikstof komt daarom aan de orde bij het aspect ‘natuur’. De Wet luchtkwaliteit (onderdeel van de Wet milieubeheer) beschermt mensen tegen luchtverontreiniging. Hierin zijn onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) vastgesteld. De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke projecten die ‘in betekenende mate’ (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit of ‘gevoelige bestemmingen’ binnen onderzoekszones van provinciale-
SAB
23
en rijkswegen. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is om een plan op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project ‘niet in betekende mate’ (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Het aspect luchtkwaliteit kwantitatief inzichtelijk worden gemaakt. Toetsingscriteria In het planMER wordt voor het aspect lucht getoetst aan de effecten op de luchtkwaliteit. 2.4.6
Natuur Algemeen Beschermde gebieden Natuurbeschermingswet 1998 Zoals eerder in deze notitie beschreven liggen in een straal van 25 kilometer rondom het plangebied 16 Natura 2000-gebieden. Vanwege dit feit is een voortoets uitgevoerd, waarin is ingezoomd op mogelijke vermesting en verzuring als gevolg van de toename van de stikstofdepositie vanwege de komst van het crematorium. De komst van het crematorium leidt vanwege de verkeersaantrekkende werking en de verbrandingsoven tot een zeer geringe toename van de stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden. In de passende beoordeling die wordt opgesteld wordt aandacht besteed aan het feit dat deze toename wordt gesaldeerd met een stoppend agrarisch bedrijf, dat nog in het bezit is van een melding en waar de bedrijfsgebouwen voor het houden van vee nog aanwezig zijn. Voor de wijziging van de bestemming is een wijzigingsplan vastgesteld en de melding is inmiddels ingetrokken. Door deze saldering is er geen sprake meer van een toename van de stikstofdepositie en leidt de komst van het crematorium zeker niet tot effecten op de Natura 2000-gebieden. Deze saldering wordt beschreven in de passende beoordeling. Deze passende beoordeling is een oplegnotitie op de uitgevoerde voortoets. Deze stukken worden opgenomen in het MER. In het planMER wordt per Natura 2000-gebied bepaald wat de (toe- of afname in) stikstofdepositie is als gevolg van onderhavig plan. Beschermde natuurmonumenten Er zijn hiernaast enkele beschermde natuurmonumenten gelegen binnen een straal van 25 km van het plangebied. In onderstaand schema staan die genoemd in volgorde van nabijheid: Wildenborch / Bosket 10,66 km Wildenborch 10,80 km Weldam 12,13 km Heideterreinen Twickel 18,55 km De Zumpe 21,77 km EHS Het plangebied ligt in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zoals aangewezen door de provincie in haar destijds geldende provinciale verordening. Omdat er door de
SAB
24
komst van het crematorium gronden verloren gaan die ingericht kunnen worden als EHS, moet het verlies aan areaal worden gecompenseerd.
Kaartbeeld EHS (rood gekleurde gebied is EHS, delen plangebied zijn aangeduid)
In het bestemmingsplan is op dit aspect ingegaan. Er is een plan opgesteld om het verlies aan areaal te compenseren. Dit gebeurt deels op de locatie ’t Aamschot zelf, en deels op een externe locatie, zoals ook op voorgaande kaart is aangeduid. In het op te stellen planMER worden de effecten van de ontwikkelingsmogelijkheden op de kernkwaliteiten, ontwikkelingsopgaven, overige natuurwaarden van de EHS besproken. Boswet De bestaande bosgebieden op landgoed ’t Aamschot vallen onder de Boswet. Dit betekent dat het kappen van bos conform de Richtlijn compensatie natuur en bos van de provincie Gelderland dient plaats te vinden. In het bestemmingsplan is uitgewerkt op welke wijze deze compensatie wordt vormgegeven. In het op te stellen planMER worden de effecten op het bosareaal besproken. Flora en fauna Binnen het plangebied kunnen zich beschermde planten- of diersoorten ontwikkeld hebben. Om die reden is in het kader van het bestemmingsplan een quick scan flora en fauna uitgevoerd. Er worden geen beschermde dier- of plantensoorten verstoord en er is geen ontheffing in het kader van de Flora en Faunawet nodig. In het op te stellen planMER worden de effecten op de beschermde flora en faunasoorten besproken. Toetsingscriteria In het planMER wordt voor het aspect natuur getoetst aan: de effecten op Natura 2000-gebieden; de effecten op Beschermde natuurmonumenten;
SAB
25
de effecten op de EHS; de effecten op het bosareaal; de effecten op de flora en fauna. 2.4.7
Landschap & cultuurhistorie Algemeen Landschap betreft de fysieke verschijningsvorm van samenhangende ruimtelijke gebieden. Cultuurhistorie is de verzamelnaam voor alle sporen (in het landschap) uit het verleden die verwijzen naar menselijke activiteit. In het MER zal worden ingegaan op het bestaande landschap in samenhang met de historisch geografische elementen. Deze zijn zichtbaar in het landschap zoals dat in de loop van vele eeuwen door mensen is gevormd, zoals bijvoorbeeld kavelpatronen en wegen. Dit onderdeel houdt sterk verband met de ontstaansgeschiedenis van het landschap en de huidige structuren en opbouw. Om tot een goede effectbeoordeling voor het onderdeel landschap & cultuurhistorie te komen zullen de volgende stappen worden genomen. Allereerst wordt de ontstaansgeschiedenis van het plangebied verduidelijkt om inzicht te krijgen welke processen het landschap hebben gevormd. Aan de hand daarvan wordt een korte beschrijving en beoordeling gegeven van de huidige, feitelijke toestand van het landschap in het studiegebied ondersteund met kaartmateriaal. Ten behoeve van een goede beoordeling van het aspect landschap & cultuurhistorie is een opsplitsing gemaakt in drie kwaliteitstypen: fysieke kwaliteit; beleefde kwaliteit; inhoudelijke kwaliteit. Met betrekking tot de fysieke kwaliteit wordt een zo objectief mogelijke beoordeling van de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden gegeven. Bij de beleefde kwaliteit wordt beoordeeld in hoeverre de beschreven karakteristieke landschappelijke en cultuurhistorische waarden nog kunnen worden ervaren. Het gaat als het ware om de visuele beleving van het gebied. De inhoudelijke kwaliteit vertelt welke informatie het landschap of het landschappelijke of cultuurhistorische object ons biedt. Een gebied kan uniek zijn in Nederland of heel veel kenmerken bezitten van een bepaald landschapstype. Om de inhoudelijke kwaliteit te beoordelen is gekeken of er veel vergelijkbare landschapstypen binnen dezelfde regio of in Nederland zijn. Daarnaast is gekeken of het landschap veel informatie verschaft, bijvoorbeeld over de ontstaansgeschiedenis en of de karakteristieke kenmerken van het betreffende landschapstype nog aanwezig zijn. Bij de beoordeling zal ook inzichtelijk worden gemaakt hoe de voorgenomen ontwikkeling en het alternatief al dan niet bijdragen aan de samenhang en de kwaliteit van het landschap. Toetsingscriteria In het MER wordt voor het aspect landschap & cultuurhistorie getoetst aan: - versterking/behoud/verlies fysieke landschappelijke kwaliteiten; - versterking/behoud/verlies beleefbaarheid landschap;
SAB
26
-
versterking/behoud/verlies inhoudelijke kwaliteiten; versterking/verzwakking cultuurhistorische elementen.
SAB
27
3 3.1
Milieubeoordeling Referentiesituatie De referentiesituatie in het kader van de m.e.r. betreft op grond van artikel 7.23 lid 1 sub d Wet milieubeheer "de bestaande toestand van het milieu, voor zover de voorgenomen activiteit of de beschreven alternatieven daarvoor gevolgen kunnen hebben, alsmede de te verwachten ontwikkeling van dat milieu, indien die activiteit noch de alternatieven worden ondernomen". De referentiesituatie is dus gedefinieerd als de autonome ontwikkeling van het gebied. De autonome ontwikkeling is een voortzetting van de huidige ontwikkelingen met daarbij inbegrepen de realisatie van het vastgestelde beleid. De autonome ontwikkeling is dus de ontwikkeling die naar verwachting plaatsvindt zonder het realiseren van het crematorium ter plaatse.
3.2
Alternatievenontwikkeling In een planMER moeten 'redelijke alternatieven' worden onderzocht. In dit planMER wordt, naast de voorgenomen ontwikkeling, één alternatief uitgewerkt. Dit betreft een inrichtingsalternatief en zal zien op: de locatie van de parkeerplaatsen; de grootte van de urnentuin en het strooiveld; de locatie van het gebouw. In het MER wordt dit alternatief verder uitgewerkt en nader beschreven.
3.3 3.3.1
Beoordelingskader Onderzoekscriteria In hoofdstuk 2 is aangegeven welke milieuaspecten betrokken worden in de beoordeling van de alternatieven op de milieugevolgen. Daarbij is vermeld welke toetsingscriteria gehanteerd worden. In de onderstaande tabel is het gehele beoordelingskader geschetst met de te beoordelen milieuaspecten en bijbehorende toetsingscriteria. Milieuaspect
Toetsingscriterium
bodem
effecten op de bodem
geluid
effecten van geluid
geur
effecten van geur
verkeer
effecten op de verkeersontsluiting;
effecten op de verkeersveiligheid.
luchtkwaliteit
effecten op de luchtkwaliteit.
natuur
effecten op Natura 2000-gebieden
effecten op Beschermde natuurmonumenten
effecten op de EHS
effecten op het bosareaal
effecten op de flora en fauna
SAB
28
landschap & cultuurhistorie
3.3.2
versterking/behoud/verlies fysieke landschappelijke kwaliteiten
versterking/behoud/verlies beleefbaarheid landschap
versterking/behoud/verlies inhoudelijke kwaliteiten
versterking/verzwakking cultuurhistorische elementen
Wijze van beoordeling Het alternatief en de voorgenomen ontwikkeling worden beoordeeld op de in vorige paragraaf genoemde effecten ten opzichte van de referentiesituatie. De beoordeling vindt plaats aan de hand van een vijfpuntsschaal. -Grote verslechtering Aanmerkelijke verslechtering 0 Geen noemenswaardige verbetering of verslechtering + Aanmerkelijke verbetering ++ Grote verbetering De scores van de effectbeoordeling moeten niet worden gezien als een absolute beoordeling. Het geeft een indicatie van het effect weer.
SAB
29
4 4.1
Procedure en planning Rol van de actoren Rondom Rouw B.V. is de initiatiefnemer van de ontwikkeling waarvoor de m.e.r. wordt doorlopen. Voor het vaststellen van het bestemmingsplan Buitengebied, Crematorium Haarlo 2014 is de raad van de gemeente Berkelland bevoegd gezag. Deze gemeenteraad zal het bestemmingsplan en het MER tezamen vaststellen.
4.2
Contactgegevens Initiatiefnemer Rondom Rouw B.V. De heer G. Brinkhorst Het Aamschot 2 7273 PC Haarlo 0314-623468 Bevoegd gezag bestemmingsplan Gemeente Berkelland Postbus 200 7270 HA Borculo www.gemeenteberkelland.nl Telefoon: 0545 250 250 Contactpersoon bij de gemeente: G.F.M. ter Beke Planbegeleider Telefoon: 0545 250 309
[email protected] Het voornemen om de m.e.r. te doorlopen wordt aangekondigd door middel van een publicatie van een kennisgeving in het plaatselijke huis-aan-huis blad BerkelBericht. De kennisgeving wordt tezamen met de notitie reikwijdte en detailniveau verzonden aan relevante bestuursorganen en belanghebbende organisaties. Die instanties worden in de gelegenheid gesteld om een mening te geven over deze notitie reikwijdte en detailniveau. Tegelijkertijd wordt de notitie reikwijdte en detailniveau gedurende twee weken ter inzage gelegd, binnen welke termijn een reactie kan worden ingebracht betreffende de inhoud van de notitie. Degenen die een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan hebben ingediend worden persoonlijk in kennis gesteld.
SAB
30
De reacties kunnen schriftelijk worden aangeleverd bij de contactpersoon van de gemeente Berkelland. Er wordt geen reactienota opgesteld naar aanleiding van de ingebrachte reacties. In het MER wordt in een aparte paragraaf aandacht besteed tot welke aanpassingen in het onderzoeksveld en de onderzoeksbreedte van de milieubeoordeling de ingebrachte reacties hebben geleid. In het kader van deze notitie wordt geen advies gevraagd aan de Commissie voor de m.e.r.. Alhoewel de m.e.r. voor het crematorium vrijwillig wordt doorlopen, wordt het MER –conform de wettelijke eis voor een verplichte planMER vanwege een passende beoordeling- wel ter advisering voorgelegd aan de Commissie voor de m.e.r..
4.3
Raadpleging De notitie reikwijdte en detailniveau m.e.r. is bedoeld om relevante bestuursorganen, wettelijke adviseurs en belanghebbenden te informeren over de aanpak van de milieueffectstudie en om hen te raadplegen. De volgende instanties worden in ieder geval geraadpleegd: Provincie Gelderland Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Waterschap Rijn en IJssel Ministerie van Economische Zaken (LNV) Ministerie van Infrastructuur en Milieu
4.4
Planning De planning is erop gericht dat het bestemmingsplan in de gemeenteraad van oktober 2015 wordt vastgesteld. Dit betekent dat direct na de terinzagelegging van voorliggende notitie gestart wordt met het opstellen van het MER. Het MER zal medio juni 2015 ter inzage worden gelegd en aan de Commissie voor de m.e.r. ter advisering worden verzonden.
4.5
Overige besluitvorming Ter realisering van het project zal tevens een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 worden aangevraagd. Er wordt een melding gedaan voor de bedrijfsactiviteit. Voor het bouwen van het nieuwe crematorium wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen aangevraagd. Het aanleggen conform het inrichtingsplan is uitgesloten van de verplichting tot het hebben van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden.
SAB
31