Bestemmingsplan
Buitengebied Aalten 2007, Landgoed Klein Zwitserland Toelichting
Gemeente Aalten
Datum: 6 september 2011 Projectnummer: 100810 ID: NL.IMRO.0197.BP00039-VG01
INHOUD
1
Inleiding
1
1.1 1.2 1.3 1.4
Aanleiding Ligging plangebied Vigerend bestemmingsplan Leeswijzer
1 1 2 4
2
Het plan
5
2.1 2.2
Huidige situatie Toekomstige situatie
5 7
3
Haalbaarheid
11
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7
Beleid Milieuaspecten Water Flora en fauna Archeologie Verkeer en parkeren Economische uitvoerbaarheid
11 16 21 24 26 28 28
4
Wijze van bestemmen
29
4.1 4.2
Algemeen Dit bestemmingsplan
29 31
5
Procedure
32
5.1
Zienswijzen
32
1 1.1
Inleiding Aanleiding Het bestaande landgoed ‘Klein Zwitserland’ wordt uitgebreid met 3,4 hectare nieuwe natuur. Om het bestaande landgoed en de uitbreiding goed te kunnen onderhouden is een werktuigenberging wenselijk. Een gedeelte van de nieuwe natuur zal extensief begraasd gaan worden met paarden. Voor deze graasdieren wil initiatiefnemer een kleine stal oprichten in de werktuigenberging. Voor de uitbreiding van het landgoed en de realisatie van de werktuigenberging met stal is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een nieuwe juridische-planologische regeling. In dit bestemmingsplan is het gehele landgoed opgenomen. Dit leidt tot een eenduidige regeling die voordelen biedt voor de juridischplanologische beheersituatie van het gebied. Bij nieuwe ontwikkelingen op het landgoed hoeft dan slechts één bestemmingsplan geraadpleegd te worden.
1.2
Ligging plangebied Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Aalten. Het gebied is gelegen aan de noordzijde van de woonkern Aalten en ligt tussen de Elshoekweg en de Romienendiek. Het plangebied heeft een oppervlakte van 102.897 m². Rondom het plangebied liggen agrarische landerijen en bospercelen met verspreid liggende woningen. Op onderstaande afbeeldingen is het plangebied weergegeven.
Begrenzing plangebied landgoed Klein Zwitserland
SAB
1
Luchtfoto plangebied en omgeving
1.3
Bron: Google Earth
Vigerend bestemmingsplan De gronden, behorende bij het Landgoed Klein Zwitserland zijn bestemd in het bestemmingsplan ‘Landgoed Klein Zwitserland’, vastgesteld op 21 oktober 2003 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 27 april 2004. De aangrenzende gronden zijn bestemd in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Aalten 2004’, vastgesteld op 14 december 2004 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 28 juni 2005. Gronden op het landgoed zijn bestemd als wonen, bos of natuur. Binnen de bestemming ‘wonen’ is het toegestaan één hoofdgebouw met twee zelfstandige woningen van maximaal 3.000m³ op te richten en een bijgebouw van maximaal 150m². Binnen de bestemmingen ‘bos’ en ‘natuur’ is het niet toegestaan een gebouw op te richten. Een aanlegvergunningenstelsel is opgenomen voor het afgraven, ophogen en egaliseren van gronden, het aanleggen van ondergrondse leidingen e.d., het wijzigen of aanleggen van natte landschapselementen, vellen, rooien en aanleggen van houtopstanden en het aanleggen en verharden van wegen en paden. Een aanlegvergunning is niet vereist voor het uitvoeren van werkzaamheden zoals vastgelegd in het inrichtings- en beheerplan. De gronden aansluitend aan het landgoed hebben de bestemming agrarisch gebied met landschapswaarden, specifiek hoogteverschillen. Deze gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf met behoud, herstel en ontwikkeling van kleinschalige landschapselementen, onverharde wegen en houtsingels en hoogteverschillen. Een aanlegvergunning is vereist voor het aanleggen van poelen en singels en het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden.
SAB
2
Uitsnede vigerend bestemmingsplan ‘Landgoed Klein Zwitserland’
Uitsnede vigerend bestemmingsplan ‘Buitengebied Aalten 2004’
SAB
3
1.4
Leeswijzer Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Deze toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied beschreven. Daarnaast komen in dit hoofdstuk de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen aan bod door middel van een planbeschrijving. Hoofdstuk 3 gaat in op de haalbaarheid van het plan. Hier komen aspecten als beleid, milieu, flora en fauna en archeologie aan de orde. In hoofdstuk 4 wordt de opzet van het plan en de wijze van bestemmen behandeld. Hoofdstuk 5 ten slotte is gereserveerd door de resultaten van de procedure.
SAB
4
2 2.1 2.1.1
Het plan Huidige situatie Ruimtelijke structuur Het plangebied ligt in het agrarische cultuurlandschap van Aalten op de overgang van het Oost-Nederlands plateau naar het centrale midden. Het is een oud kampenlandschap met verspreid liggende boerderijen, kronkelige wegen, holle wegen en kleine en grotere essen. De agrarische percelen zijn klein, waarvan sommige volledig omzoomd zijn of éénzijdige kavelgrensbeplanting hebben in de vorm van oud opgaand loofhout. Het plangebied en de directe omgeving kent een sterk hoogteverschil en is rijk aan aardkundige waarden in de vorm van essen, stijlranden en holle wegen. Het oostelijke deel van het plangebied ligt op 34,20 + NAP, het westelijke deel op 21,6 m1 + NAP.
2.1.2
Het historische landschapsbeeld Het plangebied ligt in een oud kampenlandschap op de overgang van grootschalige en open essengordel van Dale en de plateauflank waarin het open en grootschalige landschap langzaam overgaat in een kleinschalig en besloten kampenlandschap. Het westelijke deel van het plangebied was in de 19e eeuw meer besloten en bosrijker dan vandaag de dag. Het oostelijke deel van het plangebied is tegenwoordig boomrijker. Dat komt mede door de aanleg van laanbeplanting langs de wegen. De historische topografische kaart toont ook het agrarisch grondgebruik. Hogere delen waren in gebruik als akker (de essen) en de lagere, natte percelen waren in gebruik als hooiland of weide. Op de historische topografische kaart zijn geen beken of andere natte landschapselementen zichtbaar.
SAB
5
Uitsnede historische topografische atlas anno 1880
2.1.3
Ontwikkelingen Initiatiefnemer heeft in 2003 landgoed ‘Klein Zwitserland’ ontwikkeld. Dit nieuwe landgoed bestond uit de ontwikkeling van 6,2 ha nieuwe natuur (waarvan 5 ha nieuwe natuur in de vorm van bosjes, houtsingels en extensieve graanteelt) en 0,6 ha privéterrein, ingericht voor onder andere wonen. Op dit privéterrein is één hoofdgebouw geplaatst bestaande uit een twee geschakelde wooneenheden. Er zijn wandelpaden aangelegd om het landgoed recreatief te ontsluiten. Recent heeft initiatiefnemer 3,4 ha, aansluitend op het landgoed aan de westzijde, erbij gekocht. Initiatiefnemer wil dit perceel toevoegen aan het landgoed en inrichten en beheren met een natuurdoelstelling. Om de uitbreiding te kunnen rangschikken onder de Natuurschoonwet (NSWwet) is een beperkte uitbreiding van het areaal bos en nieuwe recreatieve paden noodzakelijk.
SAB
6
2.2 2.2.1
Toekomstige situatie Het initiatief Initiatiefnemer is voornemens een werktuigenberging met stal op te richten van 150 m². Daarnaast wil de initiatiefnemer 3,4 hectare nieuwe natuur toevoegen aan het reeds bestaande landgoed en de recreatieve ontsluiting van het landgoed uitbreiden. Om de geplande uitbreiding te kunnen rangschikken onder de natuurschoonwet (NSW) is het noodzakelijk om het areaal bos uit te breiden. Kort samengevat is initiatiefnemer voornemens om: − een bijgebouw op te richten van 150 m²; − 3,4 hectare nieuwe natuur (poel en bloemrijk grasland) toe te voegen aan het bestaande landgoed en onder NSW-status te brengen. Op de onderstaande luchtfoto is het bestaande landgoed zichtbaar. Ter plaatse van de rode cirkel wordt de werktuigenberging met stal gerealiseerd. Het rood gearceerde gedeelte is de uitbreiding natuurgebied.
Luchtfoto plangebied met uitbreidingsgebied
2.2.2
Beeldkwaliteit en beheer Nieuwe natuur De 3,4 hectare uitbreiding van het huidige landgoed wordt als nieuwe natuur ingericht en beheerd. Er wordt een poel aangelegd met daaromheen een oevervegetatie, overgaand in struweel en opgaande beplanting. Het plantsoen bestaat uit inlandse eiken, es, lijsterbes, ruwe berk, sporkehout en boswilg. Het bos wordt natuurlijk beheerd. Het omringende perceel wordt beheerd als bloemrijk grasland. Het perceel wordt extensief begraasd. Het perceel zal niet worden bemest.
SAB
7
Recreatieve toegankelijkheid De 3,4 hectare aan nieuwe natuur uitbreiding zal worden gerangschikt onder de Natuurschoonwet. Dit betekent dat het terrein open gesteld zal worden middels wandelpaden. Openstelling zal worden vastgelegd in de landgoedovereenkomst met de gemeente Aalten. Bijgebouw In het plangebied wordt een bijgebouw van maximaal 150 m² gerealiseerd met een dakhoogte van maximaal 6 meter en een goothoogte van maximaal 3 meter. Het bijgebouw zal in de directe nabijheid van het reeds bestaande erf worden gerealiseerd.
Inrichtingsvisie voor nieuwe natuur
SAB
8
Locatie werktuigenberging met stal
2.2.3
Inrichting Het graslandperceel zal niet natuurtechnisch worden vergraven. Verschraling vindt plaats door maaien en afvoeren. De poelen worden gegraven met een flauwe oever aan de noord- en oostzijde (1:10) en minder flauw aan de zuid- en westzijde (1:4). De oevers worden natuurlijk afgewerkt. Er wordt geen gebiedsvreemd materiaal aangebracht zoals klei of stenen. De westelijke poel wordt dusdanig ingericht dat deze bij extreme droogte droog zal komen te vallen, de oostelijke poel wordt iets dieper. Maximale diepte van de westelijke poel is 1,5 – 2,0 meter onder maaiveld, de oostelijke poel wordt maximaal 2,0 – 2,5 meter diep. Struweelhagen ontstaan spontaan, om de jonge beplanting een goede start te geven wordt de dichte zodenbedekking plaatselijk geplagd (0,20 – 0,30 meter – maaiveld). Nieuw bos zal worden aangelegd aan de westzijde van het grasland en net ten noorden van de geplande stal. Jonge beplanting wordt in plantgaten gepland. De beplanting bestaat uit streekeigen, inheems plantmateriaal. Het plantmateriaal bestaat uit inlandse zomereik (40%), es (10%), zomerlinde (5%), fladderiep (5%), berk (5%), els (5%), lijsterbes (5%), sleedoorn (5%), boswilg (10%) en vuilboom (10%). Het plantverband in het bos en het hakhout is 1,5 x 1,5 meter. De gehele oppervlakte wordt aangeplant. Bosplantsoen wordt groepsgewijs (6-10 stuks) geplant.
SAB
9
2.2.4
Beheer De 3,4 ha nieuwe natuur zal beheerd worden als natuurgebied. Het bloemrijke grasland wordt jaarlijks gemaaid waarbij het maaisel afgevoerd wordt. Hierdoor ontstaat op den duur een bloemrijk grasland dat past bij een matig voedselrijke bodem. Poelen worden pas geschoond indien deze dreigen te verlanden. Struweel wordt incidenteel afgezet om te voorkomen dat het houtsingels worden. In het bos vindt geen beheer plaats. Het hakhout, ten noorden van de stal, wordt iedere 10-15 jaar afgezet zodat het een dichte opstand blijft.
SAB
10
3 3.1 3.1.1
Haalbaarheid Beleid Rijksbeleid Nota Ruimte De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het schept ruimte voor ontwikkeling uitgaande van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. De nota ondersteunt gebiedsgerichte ontwikkeling. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin vorm te geven. Daarbij is het belangrijk dat iedere overheidslaag in staat wordt gesteld de eigen verantwoordelijkheid waar te maken. Meer specifiek richt het kabinet zich in het nationaal ruimtelijk beleid op: − versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland; − bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland; − borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden; − borging van de veiligheid. Kernkwaliteiten Nationaal Landschap Winterswijk Dit Waardevol landschap ligt binnen de globale begrenzing van het Nationaal landschap Achterhoek (Nota Ruimte). Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen. De kleinschaligheid is deels te herleiden tot de kleinschalige geologie en geomorfologie van het Oost-Nederlands Plateau, die sterk afwijkt van het aanliggende dekzandlandschap: met heel karakteristieke structuren van kleine ingesneden beken op korte afstand van elkaar. In de westelijke helft komt tussen de plateaurand AaltenGroenlo en Winterswijk een komvormige laagte voor waar een afwijkend landschap is ontstaan op voormalig broek en veen. Dit jongere landschap is eveneens kleinschalig maar kent niet de afwisseling met beken, oude bouwlanden en hoeven. Dezelfde soort jongere landschappen komt voor aan de noordkant (o.a. Meddosche Veld en Masterveld). De kleinschaligheid en verweving hangt ook samen met het voorkomen van vele kleine landgoederen met een grote afwisseling van natuur, landbouwgrond, bos en kleine beplantingselementen. Grondgebonden landbouw op economische basis draagt bij aan een landschap dat door eigenaren, gebruikers, bewoners en toeristen als ‘levend’ wordt ervaren. Het plan Het plangebied valt binnen de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Het plangebied maakt deel uit van het nationale landschap Winterswijk. De Nota Ruimte is daarmee een relevant beoordelingskader voor de ontwikkeling in het plangebied. In paragraaf 3.1.2 is dit verder uitgewerkt.
SAB
11
3.1.2
Provinciaal beleid Streekplan Gelderland 2005 Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland tot 2015 is vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. Daarbij heeft de provincie een tweeledige provinciale hoofdstructuur waarbij Gelderland enerzijds ‘hoog dynamische’ functies met een intensieve vorm van ruimtegebruik kent, zoals stedelijke functies en intensieve vormen van recreatie/leisure. Anderzijds kent de provincie ‘laag dynamische’ functies. Deze gebieden zijn kwetsbaar voor intensieve vormen van ruimte gebruik, zoals de ecologische hoofdstructuur (EHS), waardevolle open gebieden en ruimte voor water moet worden gecreëerd. Voor de (delen van) waardevolle landschappen die niet in de EHS en/of waardevolle open gebieden liggen, geldt het ‘ja, mits’-regime: activiteiten zijn toegestaan mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt. Dat betekent dat ontwikkelingen van allerlei aard mogelijk zijn, waarbij overigens wel geldt dat deze landschappen zich niet lenen voor grootschalige verstedelijking. Wanneer een van de in het geding zijnde kernkwaliteiten wordt aangetast, maar andere kernkwaliteiten worden versterkt, en er over het geheel genomen sprake is van versterking van de kernkwaliteiten, kan dit acceptabel zijn. Bij toepassing van deze benadering kan het nodig zijn om het plangebied te vergroten om tot een acceptabele uitkomst te kunnen komen. Dat is niet het geval bij aantasting van onvervangbare en/of zeldzame kernkwaliteiten als karakteristieke openheid of sommige verkavelingpatronen. De kernkwaliteiten van het waardevol landschap bestaan uit: − kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; −
rijk aan microreliëf;
−
meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing in halfopenlandschap; overstromingsvlaktes in laagtes;
−
fraaie, open essen en bijzondere broekgebieden;
−
historisch nederzettingspatroon vervlochten in het landschap.
Daarnaast maakt het plangebied in het streekplan op de beleidskaart ruimtelijke structuur onderdeel uit van het multifunctioneel gebied dat het grootste deel van de provincie beslaat. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht. Vitaliteit van de multifunctionele gebieden wordt bevorderd door planologische beleidsvrijheid voor samenwerkende gemeenten gericht op: − grondgebonden landbouw: de landbouw is en blijft een belangrijke economische drager voor een vitaal platteland; − vitale steden en dorpen: elke regio heeft buiten een stedelijk netwerk of een regionaal centrum vele verspreid liggende steden, dorpen en buurtschappen die tezamen het voorzieningenniveau bepalen. In en bij deze bebouwde gebieden moet de regionale behoefte aan ‘dorps’ wonen geaccommodeerd kunnen worden, waarbij
SAB
12
wordt gestimuleerd dat met dit ruimtelijk programma tegelijk wordt geïnvesteerd in de ontwikkeling van de groene en recreatieve omgevingskwaliteit; − nieuwe economische dragers: het betreft hier het bieden van werkgelegenheid buiten de landbouw. Deze nieuwe economische dragers kunnen vooral geaccommodeerd worden in en bij bestaande kernen en in vrijgekomen agrarische bebouwing. Onderstaande afbeelding betreft een uitsnede uit de beleidskaart van de structuurvisie.
Uitsnede beleidskaart ruimtelijke structuur
Streekplanuitwerking Waardevol landschap Het projectgebied ligt in het Nationaal Landschap Winterswijk. Dit is één van de strategische actiegebieden van de provincie Gelderland. Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten, en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Het doel voor de Nationale Landschappen is om landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten te behouden, duurzaam te beheren en waar mogelijk te versterken. In samenhang hiermee zal de toeristisch-recreatieve betekenis moeten toenemen. De Streekplanuitwerking Nationale Landschappen heeft de status van streekplanbeleid. Het ruimtelijk beleid voor waardevolle landschappen is: behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten. Voor de waardevolle landschappen als geheel geldt binnen de voorwaarde dat de kernkwaliteiten worden versterkt, en bij inachtneming van het beleid voor functieverandering in het buitengebied een ‘ja, mits’benadering voor het toevoegen van nieuwe bouwlocaties en andere ruimtelijke ingrepen. In de Waardevolle landschappen is lokale en regionale ontwikkeling mogelijk. Aard, omvang en vormgeving in samenhang met de kernkwaliteiten zijn bepalend. Ruimtelijke ontwikkeling kan bijdragen aan de versterking van het landschap; bij de ruimtelijke afweging van een nieuwe functie(combinatie) speelt het bijbehorende land-
SAB
13
schapsontwerp een belangrijke rol om de bijdrage van de ruimtelijke ingreep aan versterking van de kernkwaliteiten te bepalen. Het projectgebied valt binnen de categorie ‘Waardevol landschap - geen EHS, geen Waardevol open gebied’ Voor de (delen van) Waardevolle landschappen die niet in de EHS en/of Waardevolle open gebieden liggen, geldt het ‘ja, mits’-regime: activiteiten zijn toegestaan mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt. Dat betekent dat ontwikkelingen van allerlei aard mogelijk zijn, waarbij overigens wel geldt dat deze landschappen zich niet lenen voor grootschalige verstedelijking. Wanneer een van de in het geding zijnde kernkwaliteiten wordt aangetast, maar andere kernkwaliteiten worden versterkt, en er over het geheel genomen sprake is van versterking van de kernkwaliteiten, kan dit acceptabel zijn. Bij toepassing van deze benadering kan het nodig zijn om het plangebied te vergroten om tot een acceptabele uitkomst te kunnen komen. Dat is niet het geval bij aantasting van onvervangbare en/of zeldzame kernkwaliteiten als karakteristieke openheid of sommige verkavelingspatronen. Algemene regels zijn hiervoor niet te geven: het is maatwerk dat Gedeputeerde Staten van geval tot geval zullen beoordelen. Toetsing De ontwikkeling in onderhavig bestemmingsplan sluit aan bij het ‘ja, mits-regime’ van de provincie. De ontwikkeling versterkt de kernkwaliteiten door een uitbreiding met 3,4 hectare natuur. Daarnaast is er binnen het beleid ook de ruimte om een beperkt bijgebouw te realiseren. De omvang hiervan is ondergeschikt aan de versterking van de kernkwaliteiten in het plangebied. Ruimtelijke verordening Gelderland Gedeputeerde Staten hebben in december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) maakt het voor de provincie onder andere mogelijk het instrument verordening in te zetten. Met een verordening kunnen Provinciale Staten regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema’s. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan Gelderland 2005). In de Ruimtelijke verordening zijn de volgende onderwerpen opgenomen die raakvlakken hebben met het voorgenomen initiatief: 1. waardevol open gebied; 2. nationale landschappen. Het ontwerp Ruimtelijke Verordening Gelderland schrijft over waardevol open gebied het volgende: − 8.1. In bestemmingsplannen worden bestemmingen die de openheid van de waardevolle open gebieden aantasten, uitgesloten. − 8.2. In bestemmingsplannen worden bestemmingen, die niet de openheid aantasten, maar wel andere kernkwaliteiten, zoals die zijn aangegeven in de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten waardevolle landschappen", niet toegestaan. − 8.3. In afwijking van het bepaalde in 8.1 is uitbreiding van bestaande agrarische bebouwing, niet zijnde glastuinbouw, binnen of aansluitend aan het bestaande SAB
14
−
−
agrarische bouwperceel toegestaan. Bij uitbreiding van bestaande agrarische bebouwing met een oppervlak van meer dan 500 m2 dan wel een nokhoogte van meer dan 9 meter, moet het bestemmingsplan zijn voorzien van een beeldkwaliteitparagraaf of beeldkwaliteitplan. 8.4. Op verzoek van het gemeentebestuur kunnen Gedeputeerde Staten ontheffing verlenen van het bepaalde in 8.2, indien er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. 8.5. Bij de bepaling of een ontheffing als bedoeld in 8.4 mogelijk is, hanteren Gedeputeerde Staten de Richtlijn compensatie natuur en bos.
Het ontwerp Ruimtelijke Verordening Gelderland schrijft over ‘Nationale Landschappen’ het volgende: − 28.2. In gebieden binnen een nationaal landschap met de aanduiding waardevol landschap, kunnen slechts bestemmingen worden gelegd en kan slechts gebruik worden toegestaan, voor zover deze de kernkwaliteiten van het gebied, zoals vastgelegd in de streekplanuitwerking "kernkwaliteiten waardevolle landschappen", niet aantasten. Toetsing De uitbreiding van het landgoed ligt aangrenzend aan het open gebied. Het landgoed zelf maakt deel uit van het open gebied. Voor de uitbreiding van 3,4 hectare nieuwe natuur in het landgoed is het beleid niet van toepassing. Daarnaast wordt in dit gebied slechts een klein deel aangeplant met bomen zodat recht gedaan wordt aan de zone van het open gebied. Natuurbeheerplan Gelderland Per 1 januari 2010 is er een nieuw subsidiestelsel voor aanleg en beheer van natuur en landschap. Zowel voor natuurgebieden als voor agrarisch natuurbeheer. In 2010 wordt deze regeling nader uitgewerkt. Grote delen van Gelderland, waaronder Aalten, zijn nog niet volledig uitgewerkt. Vooralsnog biedt het natuurbeheerplan subsidiemogelijkheden voor beheer en onderhoud van landschapselementen in de vorm van poelen, houtwallen en singels, bosjes, struweelhaag, knotbomen, struweelrand en wandelen over boerenland. Vooralsnog is geen subsidie beschikbaar voor aanleg of functieverandering van cultuur- naar natuurgrond. 3.1.3
Gemeentelijk beleid Landschapsontwikkelingsplan In 2007 is het landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Aalten vastgesteld. Het LOP moet gezien worden als een ideeën- en inspiratieboek voor de ontwikkeling en beheer van het landschap. Naast natuur en landschap geeft het LOP ook concrete voorbeelden voor recreatieve ontsluiting en functieverandering van het landelijk gebied. Concrete voorstellen zijn uitgewerkt in ensembleboeken. Het plangebied ligt in het landschapsensemble Aalten; zone Aalten-Noord. Voor deze zone geldt het motto; “geef de Noorderes een groene kans met kranspaden en espaden”. Verder geeft het LOP geen concrete adviezen voor inrichting en beheer van het plangebied.
SAB
15
3.2 3.2.1
Milieuaspecten Bodem Inleiding Voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld, moet aangetoond zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Onderzoek Ten behoeve van de oprichting van de werktuigenberging met stal is geen verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De voorgenomen activiteit vindt plaats op voormalige agrarische grond en er is geen sprake van verblijfsruimte. Er zijn geen verontreinigende activiteiten bekend en de grond is niet eerder bebouwd geweest. Recent uitgevoerd bodemonderzoek t.b.v. de bouw van de woning, vlak naast de beoogde locatie van de werktuigenberging met stal, heeft geen verontreinigingen aangetoond. Aangenomen wordt dat de bodem geschikt is om voorgenomen activiteit uit te voeren. Conclusie Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.
3.2.2
Geluid Algemeen Wanneer in een bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige objecten, zoals woningen worden gerealiseerd, stelt de Wet geluidhinder (Wgh) de verplichting akoestische toets uit te voeren naar de geluidsbelasting op deze geluidsgevoelige objecten als gevolg van (spoor)weg- en industrielawaai. Deze geluidsbelasting moet in beginsel voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Wegverkeerslawaai Door realisatie van de plannen vindt er geen toename van het aantal verkeersbewegingen plaats. Daarnaast is de werktuigenberging met stal geen gevoelige functie. Conclusie Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.
3.2.3
Luchtkwaliteit Algemeen De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
SAB
16
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht worden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio’s om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio’s waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ųg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project ‘niet in betekende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein. Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan aan de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico’s optreden. Onderzoek Het wetsvoorstel voor de Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Slechts een beperkt aantal daarvan verslechtert de luchtkwaliteit 'in betekenende mate’. Om te voorkomen dat van ieder project, hoe klein ook, de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit in beeld gebracht moeten worden en dat ieder project op die gevolgen getoetst moet worden is in de Wijziging van Wet milieubeheer inzake luchtkwaliteitseisen (Kamerstukken I, 2006/07, 30 489, A) onder meer het begrip ‘niet in betekenende mate’ geïntroduceerd. Het doel daarvan is dat wanneer een project, bijvoorbeeld het oprichten van een inrichting, weinig bijdraagt aan de heersende concentratie van een stof, ook al wordt een grenswaarde reeds overschreden, verdere toetsing achterwege kan blijven. De voorgenomen ontwikkeling in het buitengebied van Aalten is een klein project in de zin van de Wet luchtkwaliteit. Daarom zal dit project de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' verslechteren. Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarop gebaseerde Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) worden ruimtelijk-economische besluiten die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht
SAB
17
van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wm een grenswaarde bevat, niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden. De Wet luchtkwaliteit benadrukt dat wanneer een klein project niet of nauwelijks bijdraagt aan luchtverontreiniging, dat er dan geen belemmering voor planontwikkeling ontstaat, óók niet in overschrijdingsgebieden (gebieden met te veel luchtvervuiling). Conclusie Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van onderhavig bestemmingsplan. 3.2.4
Geurhinder Volgens de Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv) worden ‘geurgevoelige objecten’ beschermd tegen geurhinder. Incidenteel menselijk verblijf geen reden is voor bescherming tegen overmatige geurhinder en een permanent verblijf juist wel. Waar op de lijn tussen beide uitersten het criterium ‘een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik’ ligt, is niet helemaal duidelijk. Het bevoegd gezag zal in zijn motivering moeten uiteenzetten dat gelet op de tijdsduur dat het gebouw voor wonen of verblijven wordt gebruikt, sprake is van permanent of daarmee vergelijkbare wijze van gebruik. Mogelijk kan de benadering die in de ruimtelijke ordening wordt toegepast, gebruikt worden. Hierbij wordt beoordeeld of een object binnen de omschrijving van het bestemmingsplan past. Bij twijfel wordt de gehele uitstraling van het object in ogenschouw genomen. Criteria die relevant zijn om te betrekken in de beoordeling zijn: − De verblijfsduur van menselijk wonen of verblijf. Van belang is de verblijfsduur op een dag, maar ook het aantal dagen per jaar dat sprake is van wonen of verblijf; indien sprake is van gebouwen die slechts een deel van het jaar worden gebruikt voor wonen of verblijf, kan dit een reden zijn om dit niet als permanent te beschouwen. − De aanwezigheid van dagelijks dezelfde personen of steeds wisselende personen. Als iemand elke dag weer opnieuw last heeft van geurhinder, is dat anders dan dat dit incidenteel een keer het geval is. Elke dag opnieuw heeft een meer permanent karakter dan af en toe een keer. − De mogelijkheid dat er mensen ook in de nachtperiode in het object verblijven. Onderzoek De werktuigenberging met stal is geen geurgevoelige object. Daarnaast worden de normen ten aanzien van geurhinder door de bouw van de werktuigenberging met stal niet overschreden. De te houden dieren kunnen worden aangemerkt als een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld. Dit houdt in dat woningen van derden op tenminste 50 meter van de stal moeten zijn gelegen. De afstand tot woningen van derden bedraagt ongeveer 130 meter. Conclusie Het aspect geur vormt geen belemmering voor de realisering van onderhavig plan.
SAB
18
3.2.5
Bedrijven en milieuzonering Algemeen Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt. Onderzoek Het plan voorziet in de bouw van een werktuigenberging met stal. Dit is geen milieuhindergevoelige functie. Aan de andere kant zijn er geen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving die door onderhavige ontwikkeling negatief worden beinvloed. Conclusie Er zijn, voor wat betreft bedrijven en milieuzonering, geen beperkingen om onderhavige ontwikkeling te realiseren.
3.2.6
Externe veiligheid Inleiding Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico’s op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico’s bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca, sportterreinen en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van
SAB
19
een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico’s acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico’s te verkleinen.
Uitsnede risicokaart
bron: www.risicokaart.nl
Onderzoek In de nabijheid van het plangebied zijn voor wat betreft externe veiligheid geen belemmeringen. Conclusie Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.
SAB
20
3.3 3.3.1
Water Rijksbeleid Vierde nota waterhuishouding Het Rijksbeleid ten aanzien van water is neergelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Hierin is aangegeven dat het waterbeheer in Nederland moet zijn gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. Om dit te bereiken moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. In de nota is onder andere aangegeven dat stedelijk water meer aandacht moet krijgen. Vanuit de Europese Unie is de Kaderrichtlijn Water (2000) van kracht geworden. Het doel van deze richtlijn is het realiseren van een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. Per stroomgebied moet hiertoe in 2009 een beheersplan worden opgesteld. Volgens de nota Waterbeheer in de 21e eeuw (2000) moet aan het watersysteem meer aandacht worden gegeven om de natuurlijke veerkracht te benutten. Voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie “vasthouden - bergen afvoeren” staat hierbij centraal. Ook in stedelijke uitbreidingen dient daarom het overtollige hemelwater beter vastgehouden te worden. In navolging van de nota Waterbeheer 21e eeuw en de Kaderrichtlijn Water is in 2003 het Nationaal Bestuursakkoord Water ondertekend door het rijk, provincies, waterschappen en gemeenten. Het akkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te krijgen en daarna op orde te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat en om het behalen van de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water.
3.3.2
Provinciaal beleid Waterplan Gelderland 2010-2015 Het Waterplan bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 1 januari 2010 in werking getreden. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals stedelijk gebied, landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
SAB
21
Het plangebied heeft op grond van het Waterplan de basisfunctie landbouw. De gebieden met de basisfunctie landbouw geldt voor die gebieden waar de hoofdfunctie landbouw is. Binnen deze functie komt natte natuur verspreid in kleine elementen voor. In de gebieden met de functie landbouw is de inrichting en het beheer van het watersysteem allereerst gericht op: − een ontwateringsdiepte met aanvaardbare risico’s voor wateroverlast en vervolgens minimale vochttekorten; − oppervlaktewaterpeilen die het meest voorkomende landbouwkundige grondgebruik accommoderen; − beschikbaarheid van oppervlaktewater voor het op peil houden van de grondwaterstand en voor beregening; − (zeer) lokale afstemming op verspreid liggende natuurelementen en waardevolle ecologie (vissen, waterplanten); − een grondwaterpeil in de veenweidegebieden dat niet verlaagd wordt ten opzichte van het maaiveld (wel het volgen van maaivelddaling). De maximale drooglegging in veenweidegebieden is 60 cm onder maaiveld. 3.3.3
Beleid Waterschap Rijn en IJssel Waterbeheerplan 2010-2015 Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in het Waterbeheerplan 2010-2015 haar nieuwe beleid vermeld. Dit plan is opgesteld in samenwerking met vier andere waterschappen, die deel uitmaken van deelstroomgebied Rijn-Oost. Dit plan is per 1 januari 2010 in werking getreden. De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.
3.3.4
Situatie plangebied Op basis van de watertoetstabel is bepaald dat aan dit plan geen aanvullende maatregelen of voorwaarden verbonden zijn. Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met circa 150 m². Om wateroverlast, kwantitatief en kwalitatief, nu en in de toekomst te voorkomen wordt het regenwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen –afvoeren behandeld. De dakwaterafvoer is niet aangesloten op het oppervlaktewater maar loost vrij af op het omringende agrarische land. Gelet op de beperkte toename van het verhard oppervlak zijn geen voorzieningen berekend. In het plangebied worden twee poelen gerealiseerd in het gedeelte met nieuwe natuur. Naast de natuurwaarden die met de poelen worden beoogd zijn de poelen ook bedoeld voor het opvangen van water.
SAB
22
In het ”Waterbeheersplan 2010-2015” heeft het waterschap Rijn en IJssel deze beleidsdoelstellingen uitgewerkt en vormgegeven voor zijn waterbeheer. Het waterschap streeft naar schoon water, levend water en functioneel water. Het watersysteem dient optimaal afgestemd te zijn op de ruimtelijke functies van een gebied. Aandachtspunten zijn het verbeteren van waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast. In zowel landelijk - als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen. Thema
Toetsvraag
Relevant
1. Ligt in of nabij het projectgebied een primaire of regionale waterke-
Nee
HOOFDTHEMA’S Veiligheid
ring? 2. Ligt in of nabij het projectgebied een kade?
Nee
Riolering en Af-
1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
Nee
valwaterketen
2. Ligt in het projectgebied een persleiding van WRIJ?
Nee
3. Ligt in of nabij het projectgebied een RWZI van het waterschap?
Nee
Wateroverlast
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
Ja
(oppervlaktewa-
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
Nee
ter)
3. In of nabij het projectgebied bevinden zich natte en laag gelegen ge-
Nee
bieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? Grondwateroverlast
1. Is in het projectgebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
Nee
2. Bevindt het projectgebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
Nee
3. Is in het projectgebied sprake van kwel?
Nee
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?
Nee
Oppervlakte-
1. Wordt vanuit het projectgebied water op oppervlaktewater geloosd?
Nee
waterkwaliteit
2. Ligt in of nabij het projectgebied een HEN of SED water?.
Nee
Grondwaterkwali-
1. Ligt het projectgebied in de beschermingszone van een drinkwateront-
teit Volksgezondheid
trekking?
Nee
1. In of nabij het projectgebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
Nee
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het projectgebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico’s met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? Verdroging
1. Bevindt het projectgebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?
Natte natuur
Nee Nee
1. Bevindt het projectgebied zich in of nabij een natte EVZ?
Nee
2. Bevindt het projectgebied zich in of nabij beschermingszones voor nat-
Nee
te natuur? Inrichting en beheer
1. Bevinden zich in of nabij het projectgebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
Nee Nee
AANDACHTSTHEMA’S Recreatie
1. Bevinden zich in het projectgebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?
Cultuurhistorie
SAB
Nee
1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het projectgebied aanwezig? Nee
23
Wateroverlast Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met circa 150 m². Om wateroverlast, kwantitatief en kwalitatief, nu en in de toekomst te voorkomen wordt het regenwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Hemelwater wordt ter plaatse via de bodem geïnfiltreerd. Overleg met het Waterschap De watertoets is een procesinstrument en geen toets. Het houdt in dat het waterschap vanaf het begin bij de planvorming wordt betrokken en daarover advies kan geven. De watertoets wordt nog belangrijker bij de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in verband met de beoordeling van bestemmingsplannen, aangezien de goedkeuring vervalt. Een watertoets bestaat uit de volgende elementen: − De initiatieffase, waarin afspraken worden gemaakt tussen gemeente en waterschap (eventueel beleidsdocument); − De ontwerpfase, ontwerp van het plan en wateradvies door waterschap; − De besluitvormingsfase, de gemeente weegt het wateraspect af in de waterparagraaf; − De beoordelingsfase, het plan wordt beoordeeld. Het plangebied valt onder het beheer van waterschap Rijn en IJssel. Ten behoeve van de watertoets toetst het Waterschap Rijn en IJssel door middel van een checklist aan een twaalftal thema’s, die van belang worden geacht ten behoeve van het waarborgen van een gunstige waterhuishoudkundige situatie in de toekomst. De initiatiefnemer heeft aangegeven dat op basis van deze checklist is bepaald dat er geen aanvullende maatregelen of voorwaarden verbonden zijn aan het initiatief. Al het hemelwater wordt in de bodem geïnfiltreerd en daarmee wordt voldaan aan het beleid van het waterschap. Het plan is ter beoordeling aan het waterschap toegezonden. Voor werkzaamheden in de keurzone van de watergang is een watervergunning noodzakelijk.
3.4
Flora en fauna Algemeen Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het projectgebied. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur van toepassing. Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Hierin zijn de reeds bestaande staatsnatuurmonumenten ook opgenomen. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet. Gebiedsbescherming Het plangebied bevindt zich niet in of direct naast een Vogel- en/of Habitatrichtlijngebied zoals (in concept) opgenomen in de Natuurbeschermingswet. Het plangebied bevindt zich ook niet in of direct naast de ecologische hoofdstructuur of andere natuurgebieden. Wanneer de volgende effecten niet optreden, dan zijn er geen effecten te verwachten op nabijgelegen natuurgebieden:
SAB
24
− beïnvloeding van het grondwaterpeil; − uitspoeling van meststoffen naar grondwater; − significante toename van stikstofdepositie in de nabij gelegen beschermde natuur gebieden. Soortenbescherming Voor soortenbescherming is het wettelijk kader van de Flora- en faunawet van toepassing. Deze wet biedt bescherming aan veel van de in Nederland voorkomende dier- en plantensoorten. Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Flora- en faunawet. Voor het verstoren en/of aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten is een ontheffing noodzakelijk. Soortenbescherming is altijd van toepassing. Onderzoek Er is op 26 mei 2010 een bezoek gebracht aan het plangebied. Hieruit is gebleken dat zowel de aanleg van de werktuigenberging met stal als de nieuwe natuur gesitueerd is in een stuk grasland dat volledig bestaat uit een soortenarme, voedselrijke vegetatie. Er zijn geen beschermde dieren- of plantensoorten aangetroffen. Er is geen quickscan flora- en faunatoets uitgevoerd. Conclusie De bouw van de werktuigenberging met stal en de realisatie van de nieuwe natuur heeft geen nadelig effect op beschermde planten- en dieren. Er hoeven geen ontheffingen aangevraagd te worden of vervolgstappen genomen worden.
SAB
25
3.5
Archeologie Inleiding Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005-2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie ven OC&W. Onderzoek Het plangebied wordt aangeduid met een lage verwachtingswaarde (zie onderstaande uitsnede) Dit betekent dat de kans klein wordt geacht dat er een archeologische vindplaats aanwezig is binnen het plangebied. Om antwoord te geven op de vraag of er een archeologische vindplaats aanwezig is binnen het plangebied, heeft onderzoeksbureau RAAP1 een onderzoek uitgevoerd. Tijdens het onderzoek zijn de beide locaties van de poelen en de voorgestelde locatie van de stal/werktuigenberging onderzocht.
1
RAAP (16 april 2010) Archeologisch bureauonderzoek en karterend veldonderzoek.
SAB
26
Uitsnede archeologische waardenkaart
bron: gemeente Aalten.
Resultaten Op geen van de locaties zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Gezien de onderzoeksresultaten en de aard van de voorgenomen ingrepen op deze locaties is geconcludeerd dat bij de uitvoering hiervan vermoedelijk geen archeologische resten zullen worden verstoord. Daarnaast geeft ook de archeologische waardenkaart een onderbouwing voor deze constatering. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden op deze twee locaties onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS). Conclusie Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan. Om die reden wordt evenmin een zone op het plangebied gelegd ter veiligstelling van de archeologische waarden.
SAB
27
3.6
Verkeer en parkeren Verkeer Het plangebied wordt in de huidige situatie ontsloten op de Elshoekweg. De ontwikkeling in onderhavig bestemmingsplan zorgt voor een zeer geringe verkeerstoename. Deze verkeerstoename kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Parkeren De functie in onderhavig bestemmingsplan betreft een werktuigenberging met stal. Daarnaast wordt nieuwe natuur gerealiseerd. Voor parkeren heeft de ontwikkeling geen invloed. Conclusie Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
3.7
Economische uitvoerbaarheid Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld. De gemeenteraad kan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen, onder andere indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is. Met de initiatiefnemer wordt een overeenkomst gesloten waardoor de kosten voor het bestemmingsplan kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer. Er zijn voor de gemeente verder geen kosten. Er is geen reden om aan de economische uitvoerbaarheid van het plan te twijfelen.
SAB
28
4 4.1 4.1.1
Wijze van bestemmen Algemeen Wat is een bestemmingsplan? Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat: − de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en − de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang). Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van ‘werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden’ (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve: − het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen); en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor: − het bebouwen van de gronden; − het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.
4.1.2
Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld: 1 Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één ‘enkel’ bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
SAB
29
2 Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de plankaart. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels ‘iets’ geregeld. Dat ‘iets’ kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben. 4.1.3
Hoofdstukindeling van de regels De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken: 1 Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2). 2 Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld. 3 Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels. 4 Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
4.1.4
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving. De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook vergunningen en ontheffingen op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vallen onder de Wabo. Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als ‘aanlegvergunning’, ‘sloopvergunning’, ‘ontheffing’ en ‘bouwvergunning’ zijn vervangen door ‘omgevingsvergunning ten behoeve van…’.
SAB
30
4.2
Dit bestemmingsplan Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
4.2.1
Bijzonderheden in dit bestemmingsplan De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven en sluiten bovendien aan bij het gemeentelijk handboek planregels bestemmingsplannen. Dit bestemmingsplan kent de bestemmingen ‘Natuur’, ‘Bos’ en ‘Wonen’. Natuur De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor de ontwikkeling van natuur, waaronder extensief beheerd akker- en grasland, de bescherming en versterking van natuurwaarden en de ontwikkeling van en instandhouding van bos, daar waar dat op de verbeelding als zodanig is aangegeven. Daarnaast zijn voet- en fietspaden ten behoeve van recreatief medegebruik en ontsluiting naar de openbare weg toegestaan, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding ‘pad uitgesloten’. Bos De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor de ontwikkeling en instandhouding van bos en voet- en fietspaden ten behoeve van recreatief medegebruik. Wonen De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor twee door middel van een tussenlid geschakelde landhuizen met bijgebouwen. Hierbij zijn praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep mogelijk, tot een maximum oppervlakte van 50 m² per landhuis en met dien verstande dat de woonfunctie als overwegende functie gehandhaafd dient te blijven. Bouwen is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Ter hoogte van de aanduiding I mag een landhuis worden gebouwd. Ter hoogte van aanduiding II mag een bijgebouw worden gebouwd.
4.2.2
Algemene regels Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
SAB
31
5
Procedure
5.1
Zienswijzen Het ontwerp van het bestemmingsplan “Buitengebied Aalten 2007, Landgoed Klein Zwitserland” heeft met ingang van 11 maart 2011 gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen in het gemeentekantoor, locatie Nassaustraat 5 in Aalten. Iedereen heeft in deze periode het plan ook kunnen raadplegen via de website www.aalten.nl, resp. www.ruimtelijkeplannen.nl. Op de website is ook vermeld op welke wijze de planbestanden konden worden verkregen.
5.1.1
Zienswijzen Tijdens deze termijn van tervisielegging is gelegenheid geboden om mondeling of schriftelijk zienswijzen over het plan in te dienen bij de gemeenteraad. Er is één zienswijze ingediend. Formele beoordeling De formele ontvankelijkheid van een zienswijze wordt bepaald door artikel 3.8 Wro en artikel 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Artikel 6:9 Awb luidt: 1 Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen; 2 Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. De zienswijze is wel binnen de termijn ingediend en is daarom ontvankelijk. Inhoudelijke beoordeling In de zienswijzennota, opgenomen als bijlage bij het vaststellingsbesluit, is de ingekomen zienswijze beknopt samengevat. Voor een volledig beeld wordt verwezen naar de ingebrachte zienswijze. De zienswijze is door het college van Burgemeester en wethouders beoordeeld. Gevolgen voor het bestemmingsplan De zienswijze wordt deels overgenomen, in die zin dat er een zone in het bestemmingsplan (regels en verbeelding) wordt opgenomen van 25 meter uit de erfgrens waarbinnen de aanleg van wandelpaden uitgesloten is. Bij de concrete inrichting van het natuurgebied wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de gemaakte opmerkingen.
SAB
32
5.1.2
Ambtshalve wijzigingen Naast de uit de zienswijzenbeoordeling voortvloeiende wijzigingen worden een aantal ambtshalve wijzigingen voorgesteld. In navolgende tabel zijn deze inzichtelijk gemaakt. Planonderdeel Verbeelding Regels/verbeelding
SAB
Wijziging De locatie van het bijgebouw wordt aangepast. Het bijgebouw komt ca. 15 meter in westelijke richting verschoven Aanpassing begrenzing plangebied t.o.v. het perceel sectie L, nr. 2049 van de fam. Tenkink, Romienendiek 1B, 7122 PA te Aalten
33