Een geile gifkikker Kees Simhoffer
bron Kees Simhoffer, Een geile gifkikker. Paris-Manteau, Amsterdam / Brussel 1973
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/simh001geil01_01/colofon.php
© 2013 dbnl / erven Kees Simhoffer
4 ‘De droom blijft leven, nadat het lichaam is begraven.’ HENRY MILLER Zwarte Lente
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
7
Een lichtgevende madonna op goede vrijdag
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
9
Als mannen ongesteld zijn, dan zijn ze het goed! 1. Vóór elk van de glimmende kisten ligt een krans van vergeeld krantenpapier, omwikkeld met prikkeldraad en op de deksels staat in koperen letters: Beter Dood Dan Levend. Een jonge verkoper in een modieus zwart pak staat gepast terzijde en reikt me met een uitgestreken gezicht een paarsig foldertje waarop staat: Laat uw warenhuis ook uw uitvaart regelen. Reeds vanaf 850 gulden. Twee schoolmeisjes giechelen bij een hufterig uitgevoerd demonstratie-model, met zachte groen-fluwelen bodem, de wanden afgezet met oud-rose kant. ‘U mag hem gerust proberen, als u wel uw schoenen wilt uitdoen,’ zegt de verkoper tegen de meisjes en dan tegen mij: ‘En hoe vindt meneer onze nieuwste dekselspreuk? We hebben er veel sukses mee.’ ‘Nogal cynisch als u het mij vraagt.’ ‘Dat zegt u nu,’ antwoordt hij gladjes, ‘maar onze reklame richt zich uiteraard op een zeer beperkte groep klanten.’ De twee meisjes verdwijnen ondertussen nog steeds geiterig lachend met de roltrap naar boven. De verkoper ziet de blik waarmee ik ze nakijk, en zegt: ‘Hier in de kelder is de dood het belangrijkste artikel, maar geen dood zonder leven nietwaar. U hoeft maar de roltrap op en u zit midden tussen de levensbehoeften.’ ‘Dat doe ik dan maar,’ zeg ik. ‘Zoals u wilt,’ zegt hij. Bovenaan de roltrap duwt een man in een stofjas me een ijzeren boodschappenkarretje in mijn maag. ‘Ik hoef niet,’ protesteer ik, maar ik ben al opgenomen in de stroom klanten. Hebberige mannen en vrouwen die zo snel mogelijk hun karretjes vullen, naar de kassa's rennen, afrekenen en opnieuw beginnen met hun strijd om het bestaan.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
10 Terwijl ik verbaasd sta toe te kijken, enkel nog een plat blikje sardientjes in mijn karretje, word ik ineens ingesloten door een stel vrouwen met krulspelden in het haar, die allemaal tegelijk hun tot de rand gevulde wagentjes tegen mijn benen rijden. Dan beginnen ze hysterisch te gillen: ‘Ik had hem het eerst!’ ‘Nee, ik was hier eerder!’ Enz. Totdat een verkoper me ontzet, mij dwingt in een grote plastic zak te stappen en de vrouwen toevoegt: ‘Dames wilt u eerst een nummertje trekken alstublieft!’ Dan schiet hij met zijn tang een stel nietjes in mijn voorhoofd.
Scenario voor de middenstand 2. Camera op een wand met allemogelijke soorten soep in blik. In een opening van de wand is een oude vrouw zichtbaar. Klanten schuiven voor de camera langs. Close-up van de oude vrouw. De camera volgt haar langs de frisdranken. Ze loopt zenuwachtig te zoeken. Camera volgt haar blik. Close-up van het telraam van een kassa, met de snel verspringende cijfertjes. Camera weer op de oude vrouw die tegen een aantal klanten botst die beurtelings reageren met: Kijkuit! Hela! Pardon! Heb ik u pijn gedaan? Een aantal reageert helemaal niet. Bij de groentenafdeling probeert de vrouw een verkoper aan te spreken. Close-up van dunne mond. Zacht stemmetje: Meneer weet u misschien...? De bediende reageert niet. De camera dwaalt via een kistje champignons waar dikke vliegen over kruipen langs de stofjas van de bediende naar zijn hals. Hij heeft een rode kool in plaats van een hoofd. Dan volgt de camera de oude vrouw langs de wasmiddelen en de vleeswaren. Close-up van een bloederige biefstuk. Close-up van de blauw-geaderde hals van de vrouw. Daarna shot van de vrouw bovenop een stapel soepblikken terwijl ze roept: Meneer kunt u me...? Shot van oude vrouw in diepvries tussen de kippen en de
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
11 kroketten, terwijl ze roept: Juffrouw kunt u me...? Shot van oude vrouw tot haar hals staand in een waspoederton, terwijl ze roept: Mevrouw kunt u me zeggen...? Dan zien we de camera de hele winkel doorzoeken tot hij de oude vrouw vindt bij de rekken met zoutjes, chips, pinda's enz., waar ze een jong vrouwtje aanklampt dat haar wagentje vol laadt met zakjes chips. Close-up van de zenuwachtige dunne handen van de oude vrouw en weer de zachte stem: Mevrouw, mijn man is ziek en kunt u me...? De jonge vrouw wil haar antwoorden, maar loopt dan in paniek weg, roepend: Roel waar zit...? Shot van een klein jongetje dat tussen de mayonaise en de ketchup op de grond zit en een aantal tubes over zichzelf heen leegknijpt. Daarna zien we de oude vrouw moeizaam naar de kassa's lopen waar een grote zware man een kist bier van een stapel haalt en die in zijn karretje deponeert. De oude vrouw klampt hem aan, ten einde raad: Meneer weet u misschien waar ik...? De zware man kijkt op haar neer: Natuurlijk oma, dat zal ik wel effe... Dan tilt hij de magere vrouw op en zet haar bovenop de kist bier in zijn karretje, haar benen potsierlijk uit elkaar. Onmiddellijk daarna passeert hij met haar de kassa en rekent haar af. De juffrouw aan de kassa slaat aan. Close-up van telraam. 207 gulden 53 cent. Shot op kassajuffrouw die zegt: Ook AOW-zegels meneer? Laatste shot op oude vrouw. Haar hoofd een opengesneden meloen. Fade out.
Als mannen ongesteld zijn, dan zijn ze het goed! (vervolg) 3. Als ik de plastic zak van me af heb gescheurd en de nietjes uit mijn voorhoofd heb gepeuterd, leg ik het blikje sardientjes terug in het rek, zet het wagentje bij de andere en slenter over de afdeling: huishoudelijke apparaten langs kleurenteevees, diepvrieskasten, gasfornuizen, wasautomaten, droogtrommels
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
12 en vaatwasmachines, allemaal keurig in het gelid en helder wit. Overal tussen de machines door vliegen kleurige libellen en op de apparaten zitten groene plastic kikkers die kwaken als je in ze knijpt. Ik pak een van de kikkers op en lees op zijn billen: Hou Holland Mooi Made in Hongkong. Op dat moment zwaait vlak bij me de deur van een manshoge koelkast open en komen de twee schoolmeisjes die ik in de kelder bij de lijkkisten zag, naar buiten kruipen. De een met een schaal heerlijk dampende kikkerbilletjes. De ander met een grote zak waspoeder van weer een ander nog beter merk. ‘Proef deze delicatesse van vaderlandse bodem,’ zegt de een. En de ander voegt toe: ‘Als u deze billen wilt blijven eten, doe dan uw was met ons nieuwe schuimloze, kikkerbeschermende middel van Uw Eigen Mammoet Inkoop Centrum! Gebruik Libel!’ En terwijl de een met een zilveren vork de warme kikkerbillen in mijn mond propt, pakt de ander een tissue uit haar tasje en bet het bloed op mijn voorhoofd: ‘Foei meneer, uw voorhoofd is helemaal gebarsten. U denkt teveel.’ Dan sluiten ze de deur van de koelkast weer achter zich. Een grote lichtgroene libel komt trillend op het handvat zitten, maar de kikker op de koelkast springt en hap! Weg libel! Ik loop verder, aangestaard door de kikkers, met mijn handen slaande naar de libellen. Aan het einde van de lange rij huishoudapparaten zie ik een grote lichtgevende gevarendriehoek en uit het plafond klinkt een zwoele stem: ‘Bezoek onze automobielafdeling. Uw Mammoet Inkoop Centrum heeft deze week als speciale attraktie: een gratis rijtest met de nieuwste elektronische meetapparatuur. Al uw reakties op een ponskaart!’ Ik loop op de gevarendriehoek af. De opstaande zijden zijn twee slanke genylonde vrouwenbenen, de basis is een rode slagboom die vanzelf omhoog gaat als ik er vlakbij ben. Erachter is het aardedonker en koud. ‘Neemt u plaats!’ hoor ik een harde stem. Op hetzelfde moment word ik hardhandig
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
13 op een bank gedrukt. Dan zie ik vóór me een paneel bleekblauw oplichten en lees in lichtgevende letters: Gratis Rijtest. Volgt u de instrukties! Naast me hoor ik iemand zwaar ademen.
4. Ik krijg een glimmende schedelhelm op, met allemaal elektroden of hoe die pinnen heten. Langs mijn oor loopt een draad naar het kontakt van de testauto. Een andere draad is verbonden met een klein metalen doosje dat de instrukteur naast me in de hand houdt. De kabine waarin ik me bevind is zwak verlicht. Op de proefbaan vóór ons is het aardedonker. Enkel af en toe de lichten van andere wagens, als vallende sterren langs ons schietend en verdwijnend tussen de slanke benen van de gevarendriehoek. ‘Ja meneer, ontkoppelt u maar rustig. Langzaam gasgeven. Niet hobbelen! Stuur recht houden, niet rukken! U reageert nog te bewust. Het moet een automatisme worden.’ ‘Maar het is verdomme zo donker!’ ‘U moet niet meteen alles willen, meneer. Ik ken iemand die zes keer opging voor zijn rijbewijs zonder sukses. En pas de zevende keer slaagt-ie. Da's toch bijbels of niet? En nu rijdt ie al jaren plankgas. Ja stopt u maar!’ Even kijkt-ie bedenkelijk naar de kleine wijzerplaat op het metalen doosje. ‘De kurve van uw centrale zenuwstelsel zit nog wel een beetje in de rode zone, maar dat hebben er meer in het begin, dat zegt niks.’ Hij kijkt me aan en pakt een sigaret uit een metalen koker. Pakje per dag. Vijftig jaar. Rood gezicht. Pafferig figuur. Blauwe lippen. Volgens de statistieken moet ie al dood zijn net zoals ik. En terwijl ie een sigaret aansteekt en een grote wolk blaast: ‘U bent geloof ik te romantisch meneer. Achter het stuur kruipen en rijden of je leven ervan afhangt, dàt is het nieuwe instinkt. Benzinedamp de nieuwe lokstof. Chroom de nieuwe
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
14 schutskleur. Maakt u de katoden maar los!’ Kletsnat van het zweten stap ik uit. Hij roept me nog na, als ik door de gevarendriehoek terug naar het licht loop: ‘U denkt teveel meneer, dat kost kalorieën!’ Hij zal wel gelijk hebben. Denken is ouderwets, tijdrovend en kostbaar. Ik hoor net als ieder ander achter het stuur van zijn auto. Immers, wie buiten komt, krijgt onmiddellijk tranen in de ogen, kramp om het hart, zuur op de maag, omdat ie de buitenlucht ontwend is. De spreekkamers van de heren dokters puilen uit op maandagmorgen na een zonnig weekend. Ik zit er ook.
5. Aan de witte muur hangt een groot plakkaat in rode lichtgevende letters: ‘Automobilisten, houdt u de klep goed dicht! Open de klep enkel als u in de daartoe goedgekeurde bossen rijdt. Let op de frisse-lucht-borden! Weest realist. Dat onze voorouders het zich konden permitteren naar buiten te gaan als de wielewaal riep, was hun zaak. Ze hielden er dan ook de verschrikkelijkste ziekten aan over, zoals arteriosklerose, seksualiteit en demokratie. Beter voorkomen dan genezen! Uw huisdokter.’ De lichtgevende letters dansen vóór mijn ogen. Er klinkt een bel. ‘Het is uw beurt,’ sist een man naast me. Ik loop naar de spreekkamer. ‘Laat maar eens zien,’ zegt de dokter als ik binnenkom. ‘Ik zie het al. In het weekend een beetje te lang buiten geweest. Oppassen meneer! Buitenlucht is nu eenmaal schadelijk bij veelvuldig gebruik. En u moet uw voorhoofd niet telkens openkrabben als uw gedachten jeuken. Nog veel hoofdpijn. Ja als u die duizelingen houdt, raad ik u aan: een half uurtje ekstra per dag aan de zuurstoffles. Ook met drinken een beetje oppassen.’
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
15 Hij pakt een recept en terwijl hij schrijft, praat ie door: ‘Gebruikt u de gepatenteerde flessen merkwater. Ik mag geen reklame maken, maar de eerlijkheid gebiedt me u “Biesbosch Mineraal” van B.P. te ontraden. Heeft u nooit “Flevo Kristal” geprobeerd. Kunt u bij elk Shellstation krijgen. Bovendien steunt u het vaderlands kapitaal. Ik heb hier een proefmonster.’ Hij staat op en geeft me een klefferige hand: ‘U bent een romanticus geloof ik. Maar waarom daarvoor uw leven riskeren. Als u dan per se de buitenlucht wilt ruiken en de vogeltjes wilt horen fluiten, gaat u dan naar het wassenvogeltjesmuseum van Madame Truffaut. Of schaft u zich een Philifoonsmell Klank- en Reukorgel aan.’ Hij duwt een klein flesje in mijn zak. Ik krijg nog eens een hand. Hij houdt de deur voor me open. Zijn assistente zwaait al met de rekening. ‘Als u kontant betaalt, heeft u recht op ijzeren-long-zegeltjes. U kunt ze eventueel ook besteden voor een hart-massageapparaat,’ zegt ze met een lief lachje. Ik stop de zegeltjes in mijn zak en stap in mijn auto.
6. Het is nog steeds pikkedonker. En ik heb slaap. Ik verrek van de slaap. Tussen de spijlen van het bed door, zie ik de lichten van de lantaarns aan de overkant groter worden. Waarom stopte die dokter me in bed, als het zo druk is op de weg? Als die klootzak niet dimt, zitten we straks boven op elkaar. Maar het is al te laat. Mijn achterhoofd slaat tegen het hoofdeind. De spijlen aan het voeteind breken als lucifers. Mijn vrouw slaat uit bed op de slaapkamermat, haar hals in een rare knik. Aan het voeteind gekreun. Een vreemde vent in bed. Het is de instrukteur. Waarom dimde u niet? Maar als ie zijn mond open wil doen, komt er een brede golf bloed uit dat de lakens kleurt. En hij heeft nog steeds groot licht. Op zo'n moment word je met een kreet wakker. Het laken
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
16 tussen je benen, drijfnat van het zweten, hevig verontrust door het cynisme dat je zelfs in je slaap niet verlaat. Je vrouw ligt helemaal niet met gebroken hals op de mat naast het bed. Ze duwt haar bibs tegen je benen en mompelt: wat is er? kun je weer niet slapen? Ze slaapt al weer. Je trekt voorzichtig om haar niet wakker te maken, het bloederige laken van haar af en zet het in de badkamer te weken in de wasbak en je zegt tegen het slaperige, veel te oude gezicht in de spiegel: ja, als mannen ongesteld zijn, dan zijn ze het goed! Je rookt daarna een sigaret op de rand van het bed, naast je ronkende echtgenote die nu weer stationair draait. Dan ga je naar de bedden van de kinderen om te kijken of ze slapen. Maar in de nacht als ze slapen, is hun vader hun wildvreemd. Een hele tijd sta je door het raam naar buiten te kijken en je ziet achter de huizen soms de lampen oplichten van auto's op de snelweg. Wanneer het licht wordt, ga je naar beneden een glas melk drinken tegen de vieze smaak in je mond. Straks valt de krant door de brievenbus en lees je op de vóórpagina wat je hebt gedroomd. En voortaan zullen je dromen elke morgen in de krant staan. Maar dat zul je nooit kunnen bewijzen want ze staan ook in de krant van gisteren. Dus als je de krant uit hebt, komt je vrouw naar beneden in peignoir en zegt: waarom heb je in godsnaam je pyjama in de wastafel te weken gezet? Daar kijk je wel even van op. Pyjama? Waarom geen laken? De droom is maar voor de helft uitgekomen. Je moet een woord uit de formule vergeten zijn, toen je de bezwering sprak. ‘Wat heb je toch de laatste tijd?’ zegt ze, ‘je doet van die rare dingen.’ Dat zegt ze, want wat voor jou een teken is, is voor haar een inbreuk op het schema. En ze heeft gelijk, maar een mens kan niet altijd òp tegen het gelijk. Dus je gedachten - of zijn het de hare?-nemen je op en voeren je over de drempel de straat op waar het kil is. Je doet je
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
17 kraag op en loopt uren door wildvreemde straten, langs wildvreemde mensen, tot je voeten op zijn. Je betrekt een kamer in een goedkoop hotel maar als je je wilt wassen met het lauwe water uit de gebarsten lampetkan, kom je tot jezelf. Weer een wonder de wereld uit. En je gedachten-of de hare?-nemen je op en voeren je terug. En je zegt berouwvol... ja wat moet je zeggen van een pyjama die onder water staat? ‘Onder “anamnese” verstaat men: het pakket inlichtingen dat een geneesheer van zijn patiënt nodig heeft alvorens hij kan overgaan tot het eigenlijke onderzoek, de hele preklinische troep dus. Soms echter is de patiënt reeds gestorven voordat de anamnese rond is. In een dergelijk geval schroeft de geneesheer in kwestie het bordje van zijn gevel en vervangt het door een ander bordje waarop de aanduiding Arts, B.D.’ Uit: ‘Ja dokter, nee dokter’, een sociaal-psychologisch onderzoek naar het vóórkomen van beroepsmisvormingen onder huisartsen. Door drs. Corneel Cruytvat. (In dezelfde reeks verscheen eveneens van de hand van drs. Cruytvat het werkje: ‘Een vreemde arme snuiter,’ een sociaal-psychologisch onderzoek naar de samenhang tussen het zingen van oude volksliedjes en het uitbreken van oorlogen; immers, zo voegt schr. er in een voetnoot dramatisch aan toe: Hoeveel mannen zijn niet hun fluit verloren nadat ze ten strijde waren getrokken en hoe weinigen verloren de strijd nadat ze eenmaal aan hun fluit waren getrokken?) Je kan ‘sorry’ zeggen, ‘sorry! ik had een onverwachte nachtelijke emissie,’ maar daar wordt die pyama niet droog van en je vrouw niet gerust.
Een nachtmerrie voor bleklent 7. Ineens stond zijn besluit vast. Hij zou de medemens kond doen van zijn dromen voor het geval ze niet in de krant kwamen.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
18 Hij trok de zeiknatte pyjama aan, pakte een pen en een stuk papier en schreef: ‘Aan alle buurtbewoners, hun kinderen en huisdieren! Nog slechts enkele dagen en wij allen trekken ons mooiste pak aan en gaan welgemoed naar de verdommenis. Onze goede vriend Cornelis Cruytvat heeft het afscheidslied gekomponeerd en zal vanaf heden elke avond van half acht tot half negen repeteren met de buurtbewoners en andere belangstellenden. De repetities vinden plaats in het wijkcentrum. We zullen repeteren dat de stukken eraf vliegen. Want àls we gaan, dan gaan we mooi en in het gelid èn op de goede toonhoogte. Men zal ons nooit verwijten dat we slordig gingen of dat het onwelluidend klonk. De kindertjes van de gemeentelijke kleuterschool ‘Het Hummelpoepje’ hebben een dansje ingestudeerd. Gekleed in crêpepapier in vele mooie kleuren-waaronder zeker de nationale drie-zullen ze dansend de stoet voorgaan naar de verdommenis. Daartoe aangespoord middels een stencil van het landelijk overkoepelend Met Een Glimlach Naar De Vernietiging Fonds, zullen alle bewoners op hun stoepen al hun televisietoestellen, wasautomaten, koelkasten, droogtrommels en vaatwasmachines in lange aaneengesloten rijen zetten, als het moment dáár is. Wilt u allen dus, als inderdaad het moment dáár is, alstublieft tussen de rijen doorlopen en niet achterlangs door de tuintjes of langs de gevels! Het zal een mooi gezicht zijn als we gaan. Immers, met weemoed in het hart zal eenieder van ons een laatste blik werpen op het werk zijner en onzer handen. En ondertussen zingen we het afscheidslied. Hetzelfde doet men elders in het land. Wilt u op uw draagbare radio nauwkeurig de aanwijzingen volgen van Herman Duys en Willem Stok, anders wordt het een landelijke warboel. Houdt u uw honden en andere huisdieren aan de lijn, voorzover u ze niet hebt achtergelaten in uw koelkasten en droog-
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
19 trommels op de stoep. Wanneer elk van ons meehelpt, zal alles ook waardig verlopen. Wilt u op het station van uw woonplaats rustig uw plaatsen in de goederenwagons innemen? En bij aankomst in Bleklent zullen diegenen onder ons die de reis overleefden, trots het hoofd heffen en in de gereedstaande soepketels plonzen. En wanneer de blekpiepel smakt tijdens het verorberen, zullen we grootmoedig niets zeggen en ons door laten slikken. Wanneer ze ons tenslotte uitschijten, zullen we het lied nogmaals heffen, totdat het zal worden gesmoord in het geluid van de spoeling: pprrufffggghhhjjjssssszzzzzzzzjj. Dat zal dan tevens ons heroieke einde zijn. Tenzij wij hun slecht bekomen en ze ons nog één keer uitkotsen. Het geluid hiervan zal overigens niet veel verschillen van het eerdere geluid. Een wekker die afloopt na een onrustige nacht maakt in slaperige oren net zo'n geluid. Een verkouden nachtmerrie eveneens.’ Rudolf Ruitewasser las met graagte over wat hij had geschreven, maakte vervolgens van het stuk papier een prop en stak die in zijn mond. Toen pakte hij uit de zak van zijn natte pyjama het monsterflesje Flevo Kristal en spoelde daarmee de fijngekauwde prop weg. Uiterst tevreden met het feit dat hij daarmee de medemens kond gedaan had, trok hij de dekens nogmaals over zijn hoofd.
Over het verschil tussen erwten en meloenen 8. Er is een oploop bij de vleeswaren. Als ik met Roel aan mijn arm eropaf ga en me tussen een haag klanten heenwring, zie ik tante Suze met opgetrokken benen tussen de kroketten en kippen in de diepvries liggen, wanhopig kijkend en bibberend van de kou. Een verkoper probeert haar eruit te trekken, maar ze spartelt tegen. Ik zeg tegen de man:
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
20 ‘Laat mij maar,’ en pak de dunne hand van mijn tante: ‘Kom maar mee tante. Het is hier toch veel te koud.’ ‘Maar ik zoek de... mijn man is ziek en nu zoek ik de theezakjes.’ Ik help haar uit de vrieskast en sla de rijp van haar fluwelen jurk. ‘Oom is al jaren dood tante en u kunt te allen tijde bij ons thuis thee drinken, dat weet u.’ Ze laat mijn hand los en loopt verdrietig en zielig langs de kassa naar buiten. Supermarkten zijn het labyrint van de oude dag. De mensen rondom de diepvriesbak verspreiden zich weer in de doolhof. ‘Gelukkig dat u hier was,’ zegt de verkoper, ‘zulke geintjes maken we hier gelukkig niet elke dag mee.’ ‘Ze is niet meer helemaal de oude,’ zeg ik haar vergoelijkend, ‘vorige maand aan haar borsten geopereerd. Wij maakten haar vroeger altijd belachelijk onder elkaar. Twee erwten op een plank, noemden we het. En nu is ze geopereerd. Háár straf voor ònze spot.’ De verkoper is al weer bezig met een klant. Roel staat aan me te trekken. ‘Ja we gaan zo. Nog één boodschap. Meneer weet u waar hier de fijne erwtjes staan. Ik kom hier voor het eerst en dan kun je nooit de weg vinden tussen al dat eten.’ De meneer wendt zich af. Het zal hem ook een rotzorg zijn wat ik eet. Een makkelijke klant is een klant die omdat ie de blikken erwtjes niet kan vinden, een blik erwtjes en worteltjes mee naar huis neemt en zich daar de moeite getroost de erwtjes van de worteltjes te scheiden. Zulk een lastig eter noemt men een makkelijke klant. Want het geheim van onze konsumptiemaatschappij is niet dat we te veel eten, maar veeleer dat we teveel weg gooien.
9. ‘Verdomme Roel jongen, blijf met je vingers van die diepvrieskuikens af! Nee, we hoeven deze week geen diepvries-
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
21 kuiken. Het vorige is amper ontdooid. We moeten erwtjes hebben. Om de gaatjes in het parket door de naaldhakken van je moeder en tantes te dichten en voor de plastisch chirurg van je oud-tante die aan haar borsten is geopereerd. Blijf met je vingers uit de diepvries als ik tegen je sta te praten. Nee dit zijn erwtjes met worteltjes. Laat staan!’ Er was eens een peentje dat zo gehandicapt ter wereld kwam dat de boer het eigenlijk had moeten weggooien. Maar omdat het machinaal gerooid werd, merkte de boer niets van de misgeboorte en kwam het peentje terecht op de grote hoop bij de andere peentjes. Die andere peentjes waren niet krom en gedraaid, maar mooi recht en kegelvormig. Met de andere peentjes verhuisde het peentje naar de veiling waar de veilingmeester niets merkte, omdat het ongelukkige peentje een veilig heenkomen had gezocht op de bodem van de kist. Ook de groenteboer lette niet op het peentje. En zo gebeurde het dat het peentje gewoon in de kom terecht kwam van het gezin R. En daarmee kwam er een mooi slot aan het verhaal van het gehandicapte peentje, want de achtjarige dochter van het gezin R. die het peentje op haar bord kreeg, zei niet: Bah wat een raar peentje, zullen we hem weggooien? (en hoe snel zeg je zoiets niet?) Ze zei ook niet: zullen we hem naar de Mytylschool doen? Nee, de dochter van R. zei gewoon: Kijk eens papa wat een mooi peentje! Mag ik die bewaren? ‘Roel als je zo vervelend blijft doen, neem ik je niet meer mee naar de supermarkt hoor. Je gaat toch enkel mee voor een stuk kauwgom of zo. Trouwens, vorige week had je ook te lang met je vingers in de diepvries gezeten en toen moest mama de föhn op je hand zetten om hem te ontdooien. Weet je dat al niet meer? Kijk dan! Je hand is er nog blauw van. Oh is dit je andere hand? Heb je met deze geprobeerd de gaatjes in het parket te voorkomen toen tante Suze op bezoek was. Dat is lief van je. Kom nu maar verder, dan gaan we erwten zoeken.’ Een heel rek met groente in blik. Sperziebonen. Andijvie.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
22 Tuinbonen. Witte bonen in tomatensaus. Bruine bonen. Kapucijners. We worden warm Roel. Hier erwten, maar welke? Fijn. Ekstra fijn. Super fijn. Eksport fijn. ‘Juffrouw kunt u me zeggen, welke van de fijne erwtjes de groffe erwten zijn?’ ‘Ja meneer, dat weet ik niet hoor. Ik ben maar noodhulp en sta normaal bij de vlees. Misschien hebben ze alleen maar fijne.’ ‘Dus u denkt dat er geen groffe erwten meer gekweekt worden? Oh u denkt dat de eksport fijne de fijne en dat de fijne de groffe... o ja. Dank u wel juffrouw, u spreekt uw talen voortreffelijk en u lijkt me een fijne meid. Heeft u vanavond vrij?’ Ze wordt rood en draait beledigd haar hoofd af. ‘Meneer wilt u niet grof worden!’ ‘Ben ik grof? Fijn zult u bedoelen. Ach laat u maar. Geeft u mij maar vijf blikken fijne. Ja, ik reken aan de kassa af. Kom je mee Roel, fijne jongen. Nee nu niet met dat wagentje de dames tegen hun kousen rijden. Ja je krijgt je kauwgom.’ De rekken met de grote verleiders staan altijd naast de kassa's. Dan moet je wel. ‘Juffrouw lichtgevend lampje 13, mag ik behalve deze blikken erwten nog een pakje kauwgom voor deze kleine jongen?’ ‘Kleine jongen? Ik zie helemaal geen kleine jongen meneer.’ ‘O neemt u me niet kwalijk, dan ben ik hem toch vergeten toen ik thuis wegging. Neemt ú die kauwgom dan maar.’
Een geile gifkikker (1) 10. Na het pleidooi van zijn dochter voor het mislukte peentje, zweeg Rudolf Ruitewasser ontroerd. Maar zijn vrouw Edith zei nuchter: ‘Eet dat peentje nu maar op. Je eet altijd alleen de erwtjes op en de peentjes laat je liggen, je lijkt je vader wel.’ Toen at de dochter van Rudolf het peentje op. Ze moest wel
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
23 want nuchterheid wint het altijd van sentiment. En toen ze haar mond leeg had-niet eerder, wie kan bogen op zo'n dochter?-zei ze verbaasd tot haar moeder: ‘Waarom mag ik niet op vader lijken?’ En toen de moeder het antwoord schuldig bleef, nam de vader zonder het dessert af te wachten, zijn dochter mee achterin de auto de stad uit en reed met een rotgang naar de akkers aan de horizon waar het wortelloof wuifde en de bonestaken de bolle hollandse wind trotseerden. En de wolken lieten zich neer op het wegdek en vroegen hem: ‘Wer reitet so spät durch Nacht und Wind?’ En de vader antwoordde: ‘Ich bin's, der Vater mit seinem Kind.’ En tegen zijn dochter: ‘Draai je raampje eens open, dan kan ik me oriënteren op het gekwaak van de kikkers in die sloot rechts, want ik zie geen pest met die mist.’ Enfin, de rest is bekend, tot in den treure. Toen ze bij het peentjesveld kwamen, had de machine net de hele boel gerooid en konden ze naar peentjes vissen. Dat lag voor de hand. Maar wat de Elvenkoning hiermee te maken had, was hun een raadsel. Toch stond hij er aan de rand van de kale akker naast de sloot, waarin vader en dochter net naar kikkers aan het vissen waren, omdat het geen zin had naar peentjes te vissen. Hij droeg een kletsnatte pyjamabroek waar glibberig groene kikkerpoten onderuit staken. Hij stelde vader en dochter met een brede kikkergrijns op zijn mond de klassieke vraag: Lust je nog peentjes? terwijl hij uit de gulp van zijn pyjamabroek het mislukte peentje te voorschijn haalde. Daarop stroopte de vader zijn mouwen op, nam uit de bak van zijn auto een engelse sleutel en verdedigde, in de strijd met zichzelf, de eer van zijn dochter. Maar engelse sleutels zijn niet meer wat ze geweest zijn.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
24
Over het verschil tussen erwten en meloenen (vervolg) 11. Ze had borsten als meloenen en ze zat kauwgom kauwend aan de kassa van een bekend plastisch chirurg, onder andere vermaard door het nieuwe gezicht dat hij Nikson schonk voor een nieuwe ambtstermijn. Ze zat daar in de vroege morgen aan die kassa en rekende routineus neuzen af en hazelippen en moedervlekken. De gouden meloenen heerlijk rijpend in de zon van haar glimlach. Maar toen ik mijn zakmes pakte om een schijf te snijden, deed ze de knoopjes weer dicht. ‘Heeft u niets af te rekenen?’ deed ze vormelijk, haar vingers aan het bovenste knoopje. ‘Nee, ik kwam alleen informeren of de erwten die ik gisteren bracht voor de plank van mijn tante, of dat de goede waren?’ ‘Dat moet u de dokter vragen. Ik heb alleen de kassa.’ En als ik wil gaan zitten op de houten bank langs de muur: ‘Maar de dokter is op het ogenblik aan het opereren en hij weet nooit hoelang dat duurt.’ Ze wijst naar een deur waar een rood lampje boven brandt. ‘Ik kan wachten!’ Als ik op de harde bank ga zitten, wordt ze onzeker: ‘Maar het is een belangrijke operatie.’ ‘Zolang het lampje brandt.’ Ze geeft het op en gaat met de knoppen van haar kassa zitten spelen. Ik kijk naar de platen aan de muur. Een flapoor vóór en een flapoor na de behandeling. Ik kijk naar het meisje aan de kassa vóór de behandeling en denk aan tante Suze na de behandeling. Het is net of het meisje mijn gedachten raadt. ‘Wat zit u toch onrustig op uw bank te schuiven meneer?’ Ze kijkt me ontroerend naïef aan. ‘Ik dacht na over het verschil tussen erwten en meloenen.’ ‘Nou dat snap ik niet,’ zegt ze lachend terwijl de kauwgom naar haar andere wang verhuist. ‘Ik dacht erover hoe meloenen meer dan erwten het kon-
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
25 tinentaal evenwicht en de wereldvrede in gevaar brengen.’ Nu gaat ze recht zitten voor mijn onzin. ‘Laatst in Washington liep er net zo'n meisje als u, 41 inch. Die liep langs het Pentagon, kent u dat? Nou en toen ze daar liep hingen op slag alle generaals in de ramen. De komputers verslikten zich in de ponsbanden en in het verre oosten gooiden de verkeerde vliegtuigen de verkeerde bommen op de verkeerde plaatsen en het kwam in de verkeerde kranten, alleen maar door dat meloenenmeisje.’ Ze bloost, maar de droom is begonnen en moet doorgaan. ‘Want al die mannen die naar haar keken, en die naar u zullen kijken, denken daarbij in de laatste plaats aan het landsbelang, terwijl er zich altijd momenten kunnen voordoen waarop mannen moeten denken aan het landsbelang en paraat moeten zijn vrouw, kind, erf en meloenenoogst te verdedigen bij voorbeeld. Dat mogen we nooit vergeten. Nooit mogen we onze kinderen deze gruwelijke waarheid onthouden.’ Was het verbeelding of leken de meloenen verder te rijpen, terwijl ze daar aan haar kassa zat te luisteren naar mijn praat, met open mond. Of hadden de pillen van mijn arts weer een rare nevenwerking? ‘Wat mag ik niet vergeten meneer?’ ‘Dat niet alle mannen mannen zijn. De meesten zijn apen. En apen zijn dol op meloenen als het warm is in apenland en de bananen weer te krom zijn uitgevallen.’ Geschrokken stond ze op en zei schaapachtig: ‘Maar weet u echt zeker dat niet alle mannen... Maar dan moet ik onmiddellijk de dokter gaan waarschuwen dat die aap waaraan hij nu bezig is...’ Behendig trok ze de geldla van haar kassa open en haalde er een donkergroen mondmasker uit en een enorme beha met baleinen van betonijzer. Ze deed snel het masker voor haar mond en hield zich zelf de beha voor. ‘Wilt u me even helpen met de sluiting?’ Ik liep naar haar toe en sloot het hangslot op haar rug. Ze snelde daarop door de bruine deur waarboven het rode
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
26 lampje al de hele tijd tevergeefs brandde. Het sleuteltje van het hangslot stak ik bij me.
Een lichtgevende madonna op goede vrijdag 12. ‘Weet je dat de wekker al een kwartier geleden is afgelopen,’ hoor ik naast me. De nieuwe dag dringt voorzichtig tussen mijn wimpers door. ‘Eh ja, ik sta zo op. Wat voor dag is het vandaag?’ ‘Kom nu meteen je bed uit, want je hebt me beloofd dat je vandaag naar de dokter...’ ‘Ach...’ ‘Doe het nu, al is het maar voor mij. Je bent veel te ongedurig en te snel moe de laatste tijd. (Even stilte) Dat is voor mij ook geen pretje. En je kan niks van de kinderen velen. Je weet net zo goed als ik dat dat een veeg teken is. En die duizeligheid laatst dan? Toen zei je zelf ook...’ Ze heeft gelijk, maar wat maakt de stem van een vrouw van prikkeldraad op de vroege morgen? ‘Ja je hebt gelijk. Weet je wat ik droomde net tussen ontwaken en wakker worden?’ (Of zal ik niets zeggen?) ‘Zal wel weer wat moois zijn.’ (Gek, ze gelooft mijn dromen nooit.) ‘Ik droomde, luister je? ik droomde dat ik in de auto zat met een paar meloenen en jij zat op de achterbank peentjes te schrappen en toen we bij de negers kwamen maakten ze soep van ons. En ze blikten die soep in zodat ik een tijdje later in de supermarkt een blik soep kon kopen met mijn eigen ballen. Maar als een man zijn ballen terug heeft, begint de ellende weer van voren af aan.’ ‘Schiet nu maar op halve gare. Het spreekuur is maar tot half negen.’
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
27 Ik doe mijn ogen dan maar open. Ik gaap. Ik kom moeilijk overeind. Een pijnlijke schouder. Verkeerd gelegen. De droom duizelt weg. Hoe kun je zeker weten wat je droomt? Misschien waren die negers toch gewoon blanken en was de droom alleen maar onderbelicht. Tussen mijn oogharen zie ik een open ochtendjas. De meloenenoogst is niet meer wat ze geweest is, maar wie maakt woorden daaraan vuil zonder voor dweper te worden versleten? Ik sta gewoon op. De droom zit tussen het laken verfrommeld. Ze moet morgen wassen en dan strijkt ze het wel weer glad. Hoeveel meters laken heeft Edith zo al week in week uit, jaar in jaar uit gewassen en glad gestreken? Wat is er tussen die lakens gefluisterd en wat is er allemaal verzwegen? En als het allemaal werd verzwegen en glad gestreken, waarom is het dan niet later gezegd? Of maakt die stilte, als ze erg lang duurt, zo'n lawaai dat je er niet meer doorheen kunt praten? En waarom vraag ik me dit alles af terwijl ik als een luie kikker op de rand van het bed zit, klaar voor de dagelijkse sprong.
13. Gisteren te laat naar bed gegaan. Teveel gedronken. Zware kop. Zwarte morgen. Wat spook je 's nachts allemaal uit, terwijl je lichaam uitgezakt en precies op leeftijd de schijn wekt van het tegendeel? De nacht is alleen maar: effe bijkomen, uitpuffen op een graspol of een lisdod. De dag is waden door een stinkend moeras, er steeds dieper in wegzinken, wennen aan de stank, ontkennen dat je verzuipt, de stank wegspuiten met sprays, het moeras volstorten met asfalt, er spoorlijnen in aanleggen, er fabrieken bouwen, autowegen, borden langs de weg met mooie vrouwen die reklame maken voor kousen en ondergoed waar je niets aan hebt in een moeras. Maar dat wordt genegeerd, we razen over het moeras, sneller, steeds sneller, vergetend dat we eigenlijk kikkers zijn levend onder de voortdurende dreiging van de ooievaar, want geboorte en dood zijn de benen van één gelijkbenige driehoek: in de top
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
28 zit de flop. Maar daaraan denken we niet. De kikkermoraal is ons vreemd. We razen voort. Om niet te verzuipen in de plomp. Om niet te worden opgezogen door het moeras dat we zelf kreëerden. We hebben geen tijd. We gaan op in de vaart der volken. Af en toe staat er een volk te liften dat zelf geen vervoer heeft, maar we gaan met zo'n rotvaart dat we ze niet zien staan. Dat is niet onze schuld, het is ons noodlot. Het oude adagium is vervallen: tijd is niet langer geld. Want zìj hebben geen geld voor eigen vervoer en wìj geen tijd om te stoppen. Verder moeten we. Over het moeras, dat we zelf ontwierpen, volgens een formule die we weliswaar zelf bedachten, maar allang niet meer begrijpen. En de uitvinder van de formule is dood, die kunnen we het niet vragen, want onze goede wil was de uitvinder. Es wird ein iteratives Berechnungsverfahren für einen Digitalrechner beschrieben, mit dessen Hilfe die Kontur einer Kurvenscheibe auf automatischen Wege so bestimmt werden kann, dass ein teilweise umschlingendes Band eine vorgebbare Längsbewegung ausführt. Und aus den Abweichungen zwischen Ist- und Sollbewegung bei aufeinanderfolgenden Konturentwürfen... ‘Moet je dat nu allemaal leren op school jongen?’ ‘Pa bemoei je er niet mee, dat snap jij toch niet.’ ‘Ja maar zoon, ik heb toch maar voor jou de kans geschapen dit allemaal te weten.’ ‘Laten we het over die scheppingsdrift van jou maar niet hebben pa.’ ‘Nee maar ik bedoel...’ ‘Ach pa bemoei je er niet mee. Ga op je steen in het zonnetje zitten en kwaak!’ ‘Wat? Brutaal zijn tegen je vader!’ Je windt je op omdat je het met hem eens bent en toch wind je je op om het niet met hem eens te zijn. Als een vader zichzelf een kikker waant, geeft dat de zoon nog niet het recht zijn vader zo te noemen. Maar hij heeft gelijk, het maakt geen enkel verschil. Of we nu als kikkers van de ene steen op de andere springen of als mensen, de steen is gedoemd onder ons
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
29 gewicht te bezwijken en weg te zinken in het stinkende moeras. Maar we houden vol. Dat moeten we zoon en zo zijn we zoon. Daar aan de horizon immers is het einde van het moeras en begint het volgende. We slepen ons voort met loden benen. Naast, vóór en achter ons zijn andere volken reeds opgeslorpt door de blubber. Enkel òns volkslied klinkt nog, tot de militaire kapel die ons voorgaat, ook wegzakt en met longen vol modder dapper verder blubbert. Want dit was de les onzer jeugd: we mogen niet sentimenteel zijn. We gaan door. Het moet lukken. Het moet mogelijk zijn het verzuipen zolang vol te houden tot onze longen kieuwen zijn geworden. Het omgekeerde was mogelijk in de evolutie, ook dit moet mogeluk...pluk...plub...blub...blubberdeblup... Zaten twee kikkers samen te schaken op de tegels in de badkamer, zegt de ene kikker tegen de andere kikker: Pad! Zegt de ander: vuile rotjood. Zegt de een weer: nee joh we staan pad. Niets mee te maken, zegt de ander, ik laat me niet voor nikker uitschelden.
14. Als ik naar de badkamer waggel, valt het allemaal mee. Er is geen moeras, er zijn ook geen kikkers. En niemand zakt erin weg. Er staan wel vervelende dingen in de krant, maar zolang je die nog kunt lezen, gaan ze aan je voorbij. Het wordt pas link als je 's morgens geen krant in de bus vindt. Of een krant die alles ontkent. Dit weekeinde geen onlusten in... geen verkeersslachtoffers op... geen enkele lustmoord te... geen aanslagen op... geen staatsgreep in... Zo'n krant zou pas je eetlust bederven. En je zou de deur op nachtslot doen, kijken of de ramen wel goed dicht zijn, de gordijnen dicht doen, de hoofdkraan van het gas dichtdraaien en naast je vrouw gezeten op de bovenste trede van de trap angstig wachten op wat komen moet. Maar er zijn geen kikkers, geen moeras, de overloop is
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
30 gewoon de overloop. En het nieuws gaat gewoon zijn gang. Aan de ene kant staan keurig de katholieken opgesteld in rijen van vier met glinsterende monstransen en kleurige mariabeelden. En tegenover hen in dezelfde gedisciplineerde rijen de protestanten met glanzende avondmaalbekers en aan oranje lollies zuigend. En pas op een onzichtbaar teken openen de katholieken de gouden deurtjes van hun monstransen waarachter het heilig genadebrood dat ze al sinds Willem III eten, geurig knappert, ze spreiden de benen van hun madonna's en uit de heilige deurtjes en tussen de benen van de madonna's spuiten vlammende stralen in de lijven van de protestanten. Deze op hun beurt ledigen hun gifbekers over de hoofden van de katholieken, die gillend van de pijn over de grond rollen. En ze slaan in het rond met hun lollies, waardoor de tegenpartij meer dan ooit aan elkaar plakt. En als ik met geheven handen me tussen beide partijen in opstel en bezwerend zeg: Heren, heren! slaat een van de avondmaalbekers me knockout en treffen twee van de hosties mijn ogen en val ik als een dapper kristenmartelaar ter aarde, maar de aarde onthult me niet van welke sekte. Wel stroomt het bloed uit mijn ogen op de dure vloerbedekking waar je de vlekken niet uit krijgt. Onopgemerkt kruip ik, terwijl het fanatieke gevecht op de overloop voortduurt, op handen en voeten op de tast naar de trap, waar jij me opwacht met een inderhaast gepakte handdoek en terwijl je het bloed in mijn ogen ermee bet, zeg je zakelijk: ‘Je moet je niet zo inlaten met die dingen!’ En dan strompelen we de trap af. Maar beneden in de gang wordt ons de weg versperd door een opeenhoping van autowrakken. ‘Hoe komen die hier?’ vraag ik, ‘en waar zijn de kinderen, ik zie ze niet.’ Mijn ogen doen afschuwelijke pijn, het bloed begint te stollen, straks zie ik niets meer. ‘Maak je nu maar niet ongerust over de kinderen,’ zeg jij, ‘die spelen in de kamer.’ Op dat moment komen ze de gang op rennen, Roel met een lollie, Dagmar in jouw nachtpon.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
31 ‘Rustig jongens,’ zeg jij. Roel blijft staan. ‘We spelen Jezus. Ik ben Herodes of hoe heet ie en ik zit Maria achterna.’ Dagmar knikt lachend en gaat vóór me staan: ‘Vind je me zo mooi pap?’ Dan kruipen ze in een van de autowrakken. ‘Hoe komen die wrakken hier?’ zeg ik nog eens. ‘Dit is de voorpagina,’ zeg jij, ‘wat boven aan de hand is, staat op het binnenblad.’ Dan moet ik me met jou in een van de autowrakken vlak naast de w.c.-deur verbergen, omdat de katholieken met achterlating van hun monstransen en madonna's kronkelend van pijn door het gif uit de avondmaalbekers de trap af komen en zich tussen de autowrakken een weg banen naar de achterpagina, want ze hebben honger gekregen van het vechten. Eén van hen sleurt als ie langskomt, Dagmar uit het autowrak en neemt haar op de schouders, terwijl hij het Salve Regina inzet met een mistige stem. Ik wil haar terughalen, maar mijn benen weigeren. We zitten stijf naast elkaar samengeperst in het wrak. ‘Wacht nu rustig tot ze met snijbranders komen,’ zeg je. Dat doen we dan maar en ondertussen lees ik de krant die je niet kunt missen, geen dag.
15. De katholieken zijn nu in de keuken en pikken daar de laatste eieren uit de koelkast-we zien het door een kier van de deuren duwen die in de glazen kastjes van hun gehavende monstransen en bewijzen daarmee voor de zoveelste maal uit het absurde de onbevlekte ontvangenis van Maria en de maagdelijke geboorte van hun aller Jezus, terwijl de struif langs hun handen loopt. Ik hoor Dagmar gillen, maar ze overstemmen het door één van hun struise liederen in te zetten. Wanneer Roel zijn zusje hoort gillen, rent-ie naar de keuken om haar te bevrijden.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
32 Ik kan niets doen, jij ook niet. Je streelt machteloos mijn bloederige wang en kijkt me aan. Elk vuur in onze ogen is gedoofd. Wiens slachtoffer zijn we nu? Van middeleeuwse riten of van het snelverkeer, of van ons zelf? Als nu maar de baby niet gaat huilen boven, anders wordt ie ontdekt. De katholieken in de keuken beginnen eentonig aan de litanie van de allerheiligste naam Jezus. En even later horen we Roel zijn hoge stem mee antwoorden op de aanroepingen. De protestanten boven zijn bezig met een trage psalm. En Jezus? Zoveel eeuwen na zijn dood nog steeds een teken van tegenspraak, opgesloten in het vitrientje van de monstrans, het duveltje uit het doosje, aladin en de wonderlamp, het lam op de slachtbank, tafeltje dek je ezeltje strek je, wie is de schoonste in het land? Zijn heilig hart al twintig eeuwen op sterk water en zijn nieren in madeirasaus. En de groten der aarde slijpen hun fascistische zwaarden, gaan welgemoed aan tafel en laten het zich smaken.
Een nagekomen dadaistisch manifest 16. Sinds enige tijd worden de nieren van burgerslachtoffers van het konflikt in Noord-Ierland gebruikt voor overplanting in Engeland. Aldus berichtte de Evening News, een in Londen verschijnende krant, enige tijd geleden. Volgens een door het blad aangehaalde direkteur van het Orgaan Distributie Centrum in Bristol hebben al verscheidene nierlijders in Engeland hun leven te danken aan Noordierse donors, of zo men wil: hebben al verschillende Noordieren hun dood in dienst gesteld van Engelse nierlijders. De nieren worden zodra de familieleden van de slachtoffers vanachter de barrikaden daartoe hun toestemming verleend hebben, verwijderd in het Victoria Ziekenhuis in Belfast, vanwaar ze per helikopter naar Londen en vandaar naar verschillende ziekenhuizen worden overgebracht. Maar eerst worden de nieren aan een
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
33 nauwkeurig onderzoek onderworpen, voor het geval het Ierse bevrijdingsleger misschien een nieuw type tijdbom in de nieren zou hebben gemonteerd. Hoewel men het afstotingsmechanisme bij niertransplantaties vrijwel onder de knie heeft, wachten de doktoren in spanning af, hoe een protestante nier zal reageren op een katholiek lichaam en omgekeerd. Maar het is nog te vroeg daarover met zekerheid gegevens te verstrekken.
Een lichtgevende madonna op goede vrijdag (vervolg) 17. ‘Denk er niet meer aan,’ zeg je, terwijl je het bloed dat uit mijn ogen stroomt, nog eens bet met de handdoek. ‘Doe je ogen maar dicht,’ zeg je, ‘als dat je minder pijn doet,’ maar ik krijg mijn ogen niet meer dicht. Het bloed in mijn oogkassen stolt snel en op een gegeven moment zie ik vrijwel niets meer, maar ik hoor de protestanten de trap af komen en tussen de autowrakken van de voorpagina hun posten innemen voor de krant van morgen. We hebben even rust. Waar zijn de kinderen? Wat is er met ze? Ik hoor ze niet meer. ‘Wie had dat nu gedacht?’ zeg je na een tijdje verbaasd en zachtjes, alsof het tot je verwondering op een zondagmorgen regent, hoewel de weerberichten gunstig waren. ‘Wie had dat nu gedacht?’ Mijn ogen steken en ik begin in paniek met de knokkels van mijn vingers erin te wrijven, maar ze blijven bloeden. ‘Laat dat nu,’ zeg jij, ‘je maakt het alleen maar erger. Straks zullen ze ons wel komen halen met de heliomobiel en naar de grens brengen. We zullen heus niet de enigste zijn. Er is natuurlijk allang alarm gegeven. Kijk maar!’ zeg je ineens entoesiast, ‘zie je dat paarse schijnsel niet door de brievenbus.’ ‘Wie zegt dat het een heliomobiel is, niemand heeft ons hier binnen zien gaan. Niemand weet dat we hier in ons eigen huis
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
34 schuilen voor de gevolgen van het kristendom. Ze denken gewoon dat we zoals altijd aan het ontbijt zitten. Dus wat klets je van een reddende heliomobiel. Je leest teveel sciencefiction. Dat paarse licht kan net zo goed een lichtgevende madonna zijn op goede vrijdag.’ ‘Ach gekkie,’ zeg je, ‘het is toch maandag.’ En je krijgt weer gelijk, want even later gaat de bel en landen ze naast ons autowrak. De katholieke eiereneters in de keuken merken niets en de protestanten zijn zuigend aan hun lollies van vermoeidheid en bloedverlies in slaap gevallen. Uit de heliomobiel komt een aluminiumkleurig meisje een zilveren ladder af met een zilveren avondmaalschotel waarop voor ons tweeën een spiegelei: ‘Onze maatschappij wenst u van harte welkom aan boord van ons toestel. Doet u de sigaret maar weer aan en de riemen los. Onze gezagvoerder heet Roel en mijn kollega Dagmar en ikzelf Edith. U krijgt nu van ons een lekker kopje koffie en een gebakken eitje,’ zegt ze snel achter elkaar met een professionele glimlach die ze niet aflegt als ze een kanten zakdoekje uit haar jasje pakt en de bloedklonten uit mijn ogen wipt. ‘Zullen we dan maar eerst uw ogen een beetje wassen?’ zegt ze opgewekt. Ik laat met me doen en ben weer even ver als toen ik begon. De gang is de gang, met de linosnede die we kregen op onze trouwdag. De overloop is de overloop, de kinderen zijn de kinderen. Edith is Edith en de krant is de krant. Ik waggel ongewassen naar de keuken en wil een ei. Het doek valt derhalve, maar ìk, stommeling raak eronder verward, totdat de souffleur me eruit bevrijdt, maar wie is bereid mijn leven te souffleren? Nog ten prooi aan die verwarring, met op pagina één de autowrakken en op de derde pagina de konflikten in Noord-Ierland en op de achterpagina de lekkere hapjes, pel ik mijn ei. En jij zegt tot drie, vier keer toe: ‘Laat die krant nu en ga je wassen, anders kom je te laat op het spreekuur.’
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
35 Van sommige aandoeningen zijn de verschijnselen zo kenmerkend dat een enkele oogopslag vaak voldoende is om de ervaren arts op het goede spoor te zetten. In andere gevallen zal het eerst na een uitgebreid, dikwijls ingewikkeld en vooral tijdrovend onderzoek, waarbij allerlei technische hulpmiddelen nodig zijn, mogelijk zijn tot een inzicht in het wezen van de ziekte te geraken. De patiënt kan hieraan uiteraard zelf meewerken door bijvoorbeeld het bloedspuwbakje op de juiste plaats te houden, de stekker niet uit het kontakt te trekken bij een electro-encephalogram, zijn kunstgebit uit de mond te nemen op de snijtafel, niet stiekem alkohol te bewaren onder de dekens, zich door de zuster in de billen te laten prikken zo vaak als de behandelend geneesheer dit nodig oordeelt, kortom: door geen lastige vragen te stellen en onbeperkt betrouwen te betonen in de wetenschap die ook niet alles kan, omdat ze immers evenals u en ik slechts over vijf zintuigen beschikt. Elke bereidwilligheid van de patiënt zal de tijd van de fysieke aandoening bekorten en de genezing bevorderen. Is de aandoening echter van psychogene aard, dan ligt het allemaal wat komplekser en doet de patiënt er goed aan de behandelend geneesheer precies te vertellen wat hem scheelt, opdat niet onnodig medicamenten worden verstrekt, die hoewel afschrijfbaar voor de inkomstenbelasting of vergoedbaar bij de ziekteverzekeringen, het bruto nationaal produkt toch nodeloos inflatoir beïnvloeden.
Het verkeerde verjaardagskadootje 18. De eerste stappen van de nieuwe dag gaan altijd een beetje dronken. Dagmar is op de badkamer. ‘Schiet je op kindje, papa moet ook nog. Wat zeg je? Ja schiet nu maar op.’ Ze zingt altijd in de badkamer. Ze zingt aan het ontbijt, ze zingt op weg naar school. En zingt vóór het slapen gaan. Mijn dochter zingt. Haar wereld zit nog in de kadoverpakking. Met het kleurige lintje eromheen. Wat zal daar nu inzitten? Haar gretige ogen kijken naar haar
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
36 ouders. ‘Wat krijg ik mam? Wat is het pap?’ ‘De hele wereld kindje. Doe maar gauw het lintje eraf.’ Ze trekt voorzichtig aan de eindjes van de strik. En dus beginnen er vogeltjes te fluiten. De eerste lentebloempjes steken voorzichtig hun koppetje in het zonlicht, dat nog wat schraal is. Alle kindertjes gaan op schoolreisje. Een boottocht maken. Langs de kant bloeien waterlelies en dodden in de zachtste w.c.-papiertinten. Zilvermeeuwen en kiekendieven cirkelen boven de boot en duiken in het kielzog waarboven de goeddoorvoede schoolkinderen hun boterhammetjes met uno-leverworst verkruimelen voor de hebberige beesten. De kapitein die een neef is van Perry Como, blaast de scheepsfluit. Gebruinde halfgoden in goudkleurige zwembroeken schieten in glimmende speedboten over het water. En langs de kant in het malse gras of in het zilverwitte zand liggen hun blonde godinnen in op maat gesneden bikini's met parelende lach. Er drijft nergens viezigheid in het water en de vissen dartelen in de stroom. Of is het stuiptrekken? Verrek, nu hebben ze toch het verkeerde verjaardagskadootje gebracht schatje. Die meisjes langs de kant zijn alles behalve godinnen. Het zijn etalagepoppen die natuurlijk reklame maken voor een of ander reisburo. En die speedbootgoden zijn plakplaatjes van beroemde filmsterren, kado bij twintig liter esso-super of een slof pall-mall. En voordat de reklamespot voorbij is, drijven de vissen al weer dood op hun rug en die schitterende kleuren aan de horizon zijn van de petro-chemische industrie. Gele slierten zwavel, oranje van boven. Om dit kadootje zit geen kleurig lintje maar ijzerdraad. Ik kan je ermee wurgen kindje, omdat ik je heb verwekt. Ik heb je deze kloterige wereld aangedaan. Soms in de nacht sta ik aan je bed, zie je blonde haar in slierten op het kussen. Je jonge lichaam veilig onder de deken. Je moet deze winter een nieuwe winterjas, zei Edith laatst, want je groeit harder dan
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
37 de wereld om je heen. Dat is het nare van ouder worden kindje. Ouder worden is je pas inhouden, vertragen, uitstellen. Maar jij ademt zachtjes, je mompelt wat in je slaap. En ik ga je kamer uit. Een kinderkamer bij nacht is een heilige plaats. Een vrijplaats ook. Maar morgen komt het daglicht dat de waarheid niet verdraagt en dan moet je opstaan, tandjes poetsen, naar school. Elke dag dingen leren die ik je 's avonds weer zou moeten afleren, maar daar komt het niet van, dus leer je ze toch, om ze later tegen me te gebruiken. En tegen jezelf godbetere. Maar vandaag kwam dit kadootje en op de gebruiksaanwijzing staat... De tandenborstel valt uit je hand. En als je onderuit zakt op de badkamertegels, blaas je met je laatste adem een grote bel tandpastaschuim. Want we leven in een wereld waarin je het beste kunt boeten voor je zonden door ze te ontkennen. Het wordt er alleen zo stil van. Ben je nu nog niet klaar kindje?
19. Ze doet het knipje van de badkamerdeur en komt fris naar buiten. Ze lacht en is mooi. Een madonna van acht. Maar dat gaat ook voorbij. Ze zijn al druk bezig haar rekenen te leren en taal-nette taal-en kennis der natuur-dat beetje natuuren verkeer. Eerst goed naar links kijken en naar rechts, en dan nog eens naar links voordat je wordt overreden door die wegpiraat die zelf ook een madonna van acht heeft. Ze gaat naar beneden om pap te eten. Vóór je het weet, zijn kinderen vergaan tot volwassenen. Dan krijgen ze stugge beharing op hun edelste delen, een stroeve huid, rimpels, vetkussens, platvoeten, rotte kiezen. Nooit komt iets terug en je zult het nooit navertellen. Je moet wel je tandenborstel beter uitspoelen kindje. Er zit allemaal witte aanslag tussen de haartjes. Zonde van al die tandpasta met aktieve superfluorol. Even later komt ook vader netjes gewassen, getandenborsteld naar beneden en treft daar een smakelijk hygiënisch gezin aan de ontbijttafel. Je smeert een boterham, schenkt een kop
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
38 koffie in. Je hebt nog tien minuten als je niet te laat wilt komen. Dochter straks naar school. Zoon is weer verkouden. Dat zal wel amandelen knippen worden. Baby ligt in boks te wachten op fles en schone luier. Ze lacht naar je omdat ze zes maanden is en dan moet je van Spock lachen, maar ze weet niet waarom en nog minder waarvoor. Daar komt ze nog wel achter. In de krant staat het oude nieuws met nieuwe namen. Het is net margarine: elke maand weer een nieuw nog gezonder merk, en toch steeds dezelfde wagensmeer van meneer unilever. ‘Mijn vrouw heeft ontdekt dat bona zachter is dan becel.’ ‘Mijn moeder vindt dat pletsspuitbus sneller klient dan peliwrijfwas boent.’ ‘En Nikson dat het evenals in Vietnam ook in Cambodja wemelt van de spleetogen. Hij geeft opdracht ze allemaal waterpas te leggen en zijn vrouw past een nieuwe beha, kup B.52.’ In Ulster sprong een vrijheidsstrijder uit elkaar toen zijn bom te vroeg ontplofte. Een man is net zo oud als ie zich voelt. Vader springt met zijn kinders vrolijk van het duin. Zijn leeftijdgenoot in Vietnam springt nog darteler in de modder van zijn rijstveldje, maar probeer maar eens een fragmentatiebom langer dan dertig sekonden te ontwijken. Hoe kan zo'n man weten hoe oud ie zich voelt, als ie het gevoel zelfs niet kent. En hoe kom ik achter zijn naam? De krant geeft geen antwoord op vragen, ze dateert ze alleen. Hoeveel blikjes melkpoeder, hoeveel ampullen choleravaccin, hoeveel leesboekjes voor indianen gaat het dak van het olympisch stadion in München straks kosten. Er zullen daar zeker van de zomer een stuk of vier zwarte broeders de honderd meter binnen tien sekonden lopen, om hun gele broeders te eren die het in Vietnam nog sneller doen na een napalmaanval, alleen zonder publiek. De oprechte amateur rent voor de eer, kakelt Brundage. En de beroeps rent voor zijn leven. Voor spook Nikson en tuinkabouter Mosje. Maar het gaat de goede kant op. Zelfs de jongens van televi-
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
39 sier gaan de kritische vragen niet langer uit de weg en doen verslag van het wereldleed in hun hemdsmouwen en de derdewereld-winkel ondervindt geen konkurrentie van Albert Heyn. En ìk krijg een tweede kop koffie. Goudmerk. Echte Columbiakoffie uit Angola.
20. ‘Ga je met de auto? Zul je voorzichtig rijden?’ Ik kijk je teder aan. ‘Natuurlijk rij ik voorzichtig. Ik rij altijd voorzichtig.’ Weet je wat, ik ga gewoon niet naar die pil. We gaan met zijn allen. Naar buiten. De natuur in. De school van de kinders kan verrekken, de dokter kan de tering krijgen en jouw stofzuiger de klere!... en terwijl ik mijn hand onder je rok steek en jij fluistert: joh de kinderen, ontvouw ik je Het Plan. We zullen ons weer uitkleden. En we zullen de kinderen uitkleden. En dan als de eerste vijf mensen, Adam Eva Kaïn Miep en Trees, stappen we arm in arm de voordeur uit. Adam start de auto. Eva teder naast hem op de voorbank. We draaien de raampjes open. De kinderen op de achterbank met de boeken van Pipo en memory junior en de bagageruimte vol blikken en sjips. En dozen vol vuurwerk. Eén hand aan het stuur, één tussen je dijen. Het achteruitkijkspiegeltje een ansicht van de kinderpostzegelaktie. We rijden luid toeterend weg, nagezwaaid door onze arbeidzame buren en hun huisdieren. Als we op volle snelheid door Europoort rijden, gooien de kinderen gillend alle vuurwerk uit de auto en in de achteruitkijkspiegel zie ik hoe mooi alles fikt. Eindelijk brandt de olie huizenhoog. We snellen langs de Europawegen die geplaveid zijn met de kranten van morgen en overmorgen. We rijden door de woestijn en als we eindelijk in Bangla Desj komen, lenen we bij het Rode Kruis vijf paardedekens en maken een kampvuur. Jij zoekt op de autoradio Hilversum drie en als de topdertig jolig schalt in het maanlicht, komen alle vluchtelingen met hongerige ogen om ons kampvuur staan. Alle
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
40 konservenblikken gaan open. Alle kindertjes krijgen een zakje sjips en een milky way om de eetlust niet te bederven. De groten krijgen zakjes saté en uno-soep ekstra gevuld. En wat ze maar willen. De erwten rollen met honderden tegelijk over de kale grond. Het wordt een bacchanaal van de ondervoeding. We steken de auto in brand en dansen eromheen en zingen luide van piet hein. Maar de arme vluchtelingen zijn dit voedsel en ons gebrek aan beschaving niet gewend en kotsen met het voedsel onze beschaving weer uit over de brandende auto terwijl ze geel en groen aanlopen. ‘Laten we nu maar ophouden,’ zeg jij, praktisch als immer. En dat doen we. Je neemt je hand weg uit mijn haar en ik de mijne uit je rok en ik drink het laatste restje koffie, dat nu koud is. Het is duidelijk: het lukt vanmorgen niet. De krant die ik zit te lezen, is van weken geleden. Mijn goede voornemens zijn al maanden beschimmeld. Ontbijten in pais en vree wordt steeds moeilijker. Ik ga maar terug naar de badkamer, de slaap weer in mijn ogen wassen. Terug in bed. Terug slapen. En terug dromen en terug naar gisteren en verder. Ergens in mijn verleden moet een doosje vergeten pillen liggen die je immuun maken voor de toekomst. Een recept dat wel werd uitgeschreven, maar nooit werd opgehaald. Een drankie te vies om op te drinken. Een wekker zonder bel.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
41
Waarom zijn godverdomme de bananen altijd krom?
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
43
Een verkouden nachtmerrie 21. In de wachtkamer van dokter Cornelis Cruytvat bevindt zich die morgen een vreemd gezelschap, elk op eigen wijze in afwachting van een konsult. Uit de spreekkamer komt juist een vreemde arme snuiter die de in het kleine halletje verzamelde persfotografen van dienst is door snel zijn gulp te openen zodat ze een foto kunnen maken van de grote pleister die dokter Cruytvat zojuist op de plaats van de verloren fluit geplakt heeft. Pas na lang aandringen van de fotojournalisten komt dokter zelf uit zijn spreekkamer, glimt-eventjes maar-van trots, vervolgens maakt beroepsascese zich weer van zijn gezicht meester en zegt hij afgemeten doch vriendelijk: ‘Eén plaatje dan heren, één plaatje moet voldoende zijn.’ Dan opent hij de deur van de wachtkamer en zegt met warme stem: ‘Neemt u gerust foto's van mijn patiënten heren. Wie ben ik dat er foto's van mij moeten worden gemaakt? Het zijn deze zielen die beter dan ik illustreren waarom mijn beroep zo'n belangrijk beroep is en...’, hij stottert even van ontroering, ‘...zo'n dankbaar beroep.’ De fotografen verdringen zich voor de smalle deuropening van het kleine muffe kamertje dat propvol zit. In de verste hoek zit de kleine Roel met bevroren handen verwoed in een grote stapel vergeelde afleveringen van ‘Arts en Auto’ te bladeren. Naast hem zit tante Suze met zedig voor de borst gevouwen dooraderde handen. Maar de fotografen zijn keihard en dwingen haar de handen weg te nemen, zodat ze een mooi plaatje kunnen schieten van de platte bloes met de bloedige vlekken. En als tante stil begint te huilen, troost een journalist haar door te zeggen dat een zwart-wit foto op krantenpapier toch niet zo'n vaart zal lopen, waarop de verkouden nachtmerrie naast tante Suze hees begint te hinniken
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
44 en dokter Corneel die het beest nu pas opmerkt, nogal geschrokken zegt: ‘Bent u er nu weer? Ik heb meneer Ruitewasser nog zo gezegd, dat hij zijn dromen thuis moet laten. Dat hij daarvoor bij mijn kollega diergeneeskunde moet zijn.’ De nachtmerrie laat daarop haar edele kop zakken en Rudolf Ruitewasser die ook in de wachtkamer zit, omdat zijn libriumtabletten op zijn en je die niet zonder recept kunt krijgen, neemt het dier beledigd bij de teugel, helpt de kleine Roel en tante Suze in het zadel, neemt vervolgens zelf plaats op de nachtmerrie en geeft het dier de sporen. De fotografen stuiven geschrokken uiteen en zoeken hun redakties op om het verhaal persklaar te maken en er zit voor dokter Cruytvat niets anders op dan de overgebleven patiënten een konsult toe te staan. Ze zijn nieuw. Een gemeentelijke papegaai die zijn vleugels wil laten bijpunten om sneller te kunnen typen. (De dokter stuurt hem resoluut door naar een manicure. Wie volgt?) Een zwaargebouwde man die dokter in zijn nekvel grijpt en dreigend zegt: ‘Ik sla mijn vrouwen altijd van de trap. Kunt u me zeggen hoe dat komt?’ ‘U bent waarschijnlijk te grof gebouwd,’ antwoordt de dokter. (En stuurt ook hem door naar de manicure.) Maar de airhostess van Panam die bij een noodlanding de knopen van haar uniform is kwijtgeraakt, kan door geen dokter geholpen worden. Totdat ze onthult dat ze eigenlijk komt voor een hechting. ‘Laat maar eens zien!’ zegt dokter Cruytvat gretig en pakt al draad en naald. ‘Een noodlanding in vijandelijk gebied,’ zegt ze terwijl ze haar rok opschort en haar benen spreidt. Dokter schrikt wel even maar naait dan met gesloten ogen en vaardige hand de ravage tussen haar benen dicht tot een zwarte spin. ‘Wanneer kunnen de hechtingen eruit?’ vraagt de stewardess. ‘Daar vraagt u me wat,’ zegt de dokter, ‘misschien als het
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
45 web is gesponnen.’ Ondertussen rijdt Rudolf, onwetend van de pagegaai, de kruisspin en de vrouwen onderaan de trap, dartel en dapper op de nachtmerrie de stad uit. Tante Suze geeft kleine gilletjes ten beste, terwijl ze de manen van de nachtmerrie angstig vastheeft, maar ze vindt het toch wel fijn, zoals de kloosterling die op zijn tachtigste verjaardag eindelijk een boek van de Sade kado kreeg. Roel zit klem tussen zijn vader en diens tante en vraagt honderduit over de antennes op de daken waar ze over rijden. Ondertussen strooit Rudolf met losse hand in alle schoorstenen paarse stencils van het buurtkomitee over een welverdiende vakantie in Bleklent. Maar de mensen zullen de stencil nooit lezen, want schoorstenen monden uit in kachels. Dus nooit zal men weten waarom Rudolf Ruitewasser ineens voor sinterklaas wou spelen gedurende zijn dromen. Als ie het zelf weet, want de meeste dromen ben je vergeten voordat je eruit ontwaakt. Zoals je ook niet weet of de zweep van de Sade je wekte of het niezen van je nachtmerrie.
Slechts met een vliegenmepper was hij tot zwijgen te brengen 22. Je doet de deur achter je dicht, haalt de auto uit de garage en rijdt de straat uit. Eén van de velen. Je vrouw kijkt je na en denkt: gelukkig dat ie eindelijk verstandig is en naar de dokter... Dan pakt ze de borden en kopjes van tafel en brengt ze naar de keuken. Met het laatste restje koffie heb je zojuist de vieze smaak van je dromen weggespoeld. Want straks bij de dokter moet je ze misschien vertellen. En je mag dromen wat je wilt, je mag er medisch gesproken alles uitflappen, als het maar niet stinkt. Een spreekkamer van een dokter is net een biechtstoel. Uit je mond stinken is erger dan een doodzonde, want er is geen absolutie voor.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
46 ‘Vertelt u het maar. Ontspan u. Blijft u maar rustig liggen. U hoeft me niet aan te kijken. Konsentreert u zich maar op die inktvlek op de muur. Wat ziet u? Vertelt u het maar.’ ‘Een spin, dokter, tussen de benen van een meisje.’ ‘Nee dat bedoel ik niet.’ ‘Wat dan dokter?’ ‘Geeft niet. Vertelt u maar wat u invalt. Alles wat u zich herinnert.’ ‘Alles?’ ‘Alles. Gaat u in gedachten zo ver mogelijk terug. Uw vroegste herinnering graag.’ ‘Maar mijn vroegste herinnering zit in het fotoalbum van mijn ouders en is ouder dan ik.’ ‘Dat geeft niet. Begint u maar.’ Eh nou, als het u hetzelfde is dokter. Ik zie... mijn vader en moeder tijdens de huwelijksplechtigheid. De pastoor is vergeten de verwarming aan te doen. Of misschien is ie het niet vergeten want ze trouwen derde klas op een maandag. Dus de bruidsmeisjes in crêpe-de-chine-jurkjes vergaan van de kou. De kapelaan staat te gapen boven het heilig brood. Een zangkoor is er niet, maar de koster zingt voor twee. Wanneer moeder-blanke maagd-na afloop van de heilige mis naar het Mariabeeld loopt met haar bloemstukje, struikelt ze over haar sleep, maar dat is het enige incident. Moet ik verdergaan dokter? Die keer dat ik als kleuter tegen een lantaarnpaal botste en die paar druppels bloed een oceaan van verdriet werden waarin mijn kindsheid verdronk. Die keer dat ik als jongen droomde van het zwembad en wakker werd tussen kletsnatte lakens die ik voor mijn moeder verborg door ze in de wasbak te weken te zetten. En later toen vriendjes bij een sloot een kikker opbliezen en ik geschrokken en driftig één van hen een bloedneus sloeg en toen diens moeder zich bij de mijne kwam beklagen over zoveel bloed, mijn moeder mij ‘gifkikker’ noemde en zonder eten naar bed stuurde waar ik droomde dat ik de kikker was. En later kregen we een buurjongen die spastisch was en met
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
47 zijn hoofd voortdurend vliegen stond te meppen bij de schutting naast ons huis. Ik was bang voor hem en thuis zeiden ze: je hoeft niet bang te zijn, hij wil gewoon met je spelen, maar toen ik hem voor het eerst aansprak, zei ie: gwogossevangewoepesemmesgol. En later werd ie geduwd in een rolstoel. Zijn loslippigheid was bestraft. De rugleuning van de rolstoel had geen enkele zin, hij sloeg er met zijn grote hoofd toch telkens naast. Op een dag was ie verdwenen en later hoorde ik dat ie dood was. Maar toen zijn ouders gingen verhuizen, zag ik de verhuizer de lege rolstoel toch de verhuiswagen in rijden. En ik weet dat ik geen spijt voelde dokter. Als er op dat moment een kikker in de rolstoel had gezeten, had ik een gordijnroe gepakt en hem opgeblazen, ik weet het zeker. Want de verhuizers hadden de roes onder de rolstoel gelegd, gedraaid in een deken. Ik voelde niks. En dat bleef zo. Als puber heb ik eens stiekem een bandopname gemaakt van mijn doofstomme tante en daarna de opname afgedraaid zonder met mijn ogen te knipperen. Ik voelde geen ontroering. En toch wist ik vanaf dat moment dat haar taal de enige was. Dat iemand die verstaanbare klanken vormt, alleen maar uit zijn mond stinkt, omdat woorden vies zijn en elke zin een bedrog. Want dit heb ik ontdekt en geleerd, beste medisch doctorandus arts, iemand die gedachten helder formuleert bedriegt zichzelf, iemand die armen en benen moeiteloos beweegt, zondigt tegen de meest elementaire regels. Iemand die zijn hoofd mooi recht houdt, weet niets van vliegen. Is het dat wat u bedoelt, dokter? Of zit het dieper? Ik kan het u allemaal wel aan uw neus gaan hangen, maar mijn jeugd zal u in de oren klinken als de bandopname van mijn tante. En slechts met een vliegenmepper is ze tot zwijgen te brengen.
23. Waarom al dat gewroet dokter? U roert in mijn geest met een gordijnroe en met een wasknijper op uw neus voor de stank.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
48 En voor elke keer roeren ontvangt u twintig gulden. Vervolgens doet u de wasknijper van uw neus en schrijft de nota uit. En als de patoloog-anatoom al met me bezig is, schrijft u nog uw nota's uit. Want in elke huisarts gaat het duiveltje schuil van de psychiatrie die de rekeningen verdubbelt. En ondertussen ga ik in een kist van jong fris hout dat nog naar ooft ruikt en als ze de deksel op de kist schroeven, krijg ik nog één keer een erektie van het geile gepiep van de schroevedraaier. Dus als ze me jaren later opgraven, omdat men is gaan twijfelen aan mijn dood zoals aan mijn leven, zal dezelfde patoloog-anatoom met leedvermaak tegen dezelfde huisarts zeggen: ‘Ziedaar zijn lul, er is geen zak van over.’ Ieder zijn tijd en elkeen zijn beurt. Opgestaan plaats vergaan. Ik hoor er niet meer bij. Ik tel niet meer mee. Mijn kist gaat weer dicht en mijn kleinkinderen praten honderduit, maar nooit over mij. Dus waarom zou ik er nú wel zijn, tenzij voor een hersenschim of voor het saldo van de behandelend geneesheer. Is dat wat u weten wilde dokter? Ik mag opstaan terwijl hij een recept schrijft, maar ik krijg geen antwoord op mijn vraag. In plaats daarvan zegt ie met een beroepsmatige frons: ‘Ik zal u een verwijsbriefje geven voor de specialist. En als ik u een goede raad mag geven: besteedt u eens wat aandacht aan uw gezin, laat de kranten eens met rust en ga met uw kinderen de natuur in. De Paus geeft jaarlijks vijf- tot zesduizend eksemplaren van het boekje: ‘Het Christelijk Gezin’ ten geschenke aan pelgrims. Het betreft hier een speciale uitgave van de Vaticaanse drukkerij. Het idee van het boekje is afkomstig van paus Pius XI, maar de huidige tekst ervan is van paus Paulus en dateert van 1964.(!) Het in het wit uitgevoerde boekje bevat een aantal gedachten over huwelijk en gezin overeenkomstig de traditionele leer van de rooms-katolieke kerk. ‘Hoe meer kinderen er zijn, des te gelukkiger is het huis dat hen
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
49 onderdak biedt. De vruchtbaarheid is een groot goed, zowel voor het gezin als voor het vaderland. Een kinderrijke natie vindt er zijn grootste rijkdom in. Indien het vaderland in gevaar is, behoeft het niet om vernederende bondgenootschappen te gaan bedelen bij andere volken om het eigen grondgebied te verdedigen.’ Tot zover het witte boekje. Naar de Vaticaanse perschef Alessandrini onlangs heeft meegedeeld, zal de tekst van het nog immer gebruikte boekje worden aangepast aan de gewijzigde opvattingen over huwelijk en gezin, zoals deze op het laatste Vaticaans Concilie zijn uitgesproken. Het wachten is dus op een volgend concilie dat zich uitspreekt over het vaderland.
Nieuwe ontwikkelingen in de kunst (1) 24. ‘Het surrealisme is dood, leve het hyporealisme!’ riep Rudolf Ruitewasser, terwijl hij een speld stak in een metershoge fallus van Salvador Dali, waarop het ding leegliep en met een wijde boog op de grond belandde. De vorkstok waarop de fallus rustte, viel om. ‘Nu heb je mijn grote mooie ballon kapot gemaakt,’ zei Roel de zoon van Ruitewasser, spijtig en huilerig. ‘Niet dreinen,’ zei Ruitewasser, ‘je krijgt een nieuwe en veel groter.’ Daarop pakte hij de vorkstok en wandelde ferm het beeld uit, onder het zingen van: de paden op de lanen in, maar omdat de jeugdherinnering erg vaag bleek, werd het al gauw de melodie van een vreemde arme snuiter. Roel liep niet mee het beeld uit, want hij was reeds moede van het wandelen en bovendien een beetje geschrokken van het alter-ego van zijn vader. Maar daardoor kwam hij nooit te weten langs welke paden en lanen zijn vader ging. En hij troostte zich met de gedachte dat kleine jongetjes wel alles snappen maar niet alles hoeven weten. Hij bukte zich om het
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
50 kletsnatte rubber velletje van de grond op te rapen en ging ermee naar het dichtstbijzijnde warenhuis waar hij het ruilde voor een helaas veel kleinere ballon waarop te lezen stond: leve het feestvarken! ‘Bent u dan jarig?’ vroeg Roel de juffrouw bij de kassa die het ding voor hem had opgeblazen, maar deze verwees hem naar de klantenservice waar een bordje hing waarop stond: dromen zonder kassabon worden niet geruild. En Roel stond wat verweesd vóór de balie waarachter de juffrouw druk bezig was in alle teruggebrachte dromen de bijbehorende kassabonnetjes te nieten. En hij wist niet wat ie moest zeggen, want wat wéét een kind van het hyporealisme? Ook al snápt een kind het wel zo'n beetje. Want Roel stond even later op de roltrap en kwam zonder te lopen toch beneden. Waar ie niet moest zijn, want daar was de supermarkt. Maar omdat ie er toch was, liep ie even langs kassa 13 om te vragen naar het pakje kauwgom dat zijn vader hem had willen geven die morgen. Maar de kassajuffrouw begreep er niets van en stuurde hem terug naar de klantenservice, waar de juffrouw bezig was haar rode opplaknagels te vervangen door paarse. En toen ze het jongetje met de ballon weer zag staan, kwam ze op hem af en prikte met haar scherpe nagels de ballon kapot. Het feestvarken vloog omhoog en daalde toen als een groen slijmerig velletje neer op de toonbank. Als een opgeblazen kikker. Roel barstte in snikken uit over zoveel onbegrip en rende het warenhuis uit, de paden op de lanen in, maar nergens zag hij zijn vader. Tenslotte ging hij moe van het zoeken in het gras zitten, aan de kant van een groene sloot. En op het water en tussen het kroos dreven alle resten van de supermarkt.
Wat huisartsen ook niet weten 25. ‘De geile groene gifkikker komt enkel in waterrijke omgeving voor. Is in onze streken vrijwel uitgestorven. Is herkenbaar
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
51 aan zijn brede poten, bukkende zit en waggelgang op het droge. Scheidt een giftige, zeer besmettelijke stof af in paringstijd. Vandaar zijn naam: de geile gifkikker. Springt bij dreigend gevaar tienmaal zijn eigen lichaamslengte.’ De vader, herkenbaar aan zijn korte broek, witte benen en aankomend buikje, doet het leerzame boekje dicht en kijkt de kinderen, herkenbaar aan de klare oogopslag die de verwondering niet schuwt, triomfantelijk aan. ‘Hoe weet je dat allemaal?’ vraagt de zoon. ‘Dat staat in dit boekje,’ zegt de dochter. ‘Dus dit hier is een geile gifkikker?’ vraagt de zoon, wijzend op een heel klein onschuldig bekkend lichtgroen kikkertje. ‘Nou nee,’ zegt de vader onzeker. ‘Maar misschien wordt ie het nog,’ oppert de zoon. ‘Dat zou best kunnen,’ zegt de vader. ‘Kijk hij heeft paarse nageltjes,’ zegt de dochter. ‘Ach dat lijkt maar zo,’ zegt de vader. ‘Ik heb laatst een meisje gezien met paarse nagels,’ zegt de zoon. ‘Misschien moest ze naar een begrafenis,’ zegt de dochter. Het is heerlijk aan het water. Tevreden kijken vader, zoon en dochter elkaar aan. ‘Mag die kikker mee?’ vraagt de zoon. Dus gaat de kikker in het plastic zakje van de boterhammen, want die hebben ze al opgegeten op de heenweg. ‘Gaan we?’ zegt de zoon ongeduldig, met in zijn hand het zakje met de kikker. ‘Hè nee, laten we nog even, het is net zo fijn,’ protesteert de dochter. Boven de vliet trillen libellen en muggen. Boven hen de witte strepen van straaljagers hoog in de lucht. Wat is er fijner dan ver van het stadsgewoel en de uitlaatgassen midden in de natuur met je kinderen te praten over kikkers, paarse nagellak en een begrafenis? Maar de vreugde is slechts van korte duur. Want de dochter wil ook een kikker. De vader getrouw aan zijn roeping, probeert het-natuurlijk schat-en duikt in
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
52 de sloot tussen het kroos. Maar de kikkers zijn nergens, dus gaan ze gedrieën naar huis. En als ze thuis komen, zegt de moeder verbaasd: ‘Wat heb jij uitgespookt? Je zit vol kroos!’ En de vader veegt het kroos uit zijn ogen en zegt: ‘Ik moest van de dokter de natuur in.’ ‘Ik zou maar gauw een bad nemen als ik jou was,’ antwoordt de moeder. En de dochter, bij de herinnering aan de mislukte duik, begint weer te huilen en wil haar broertje zijn kikker afpakken, maar die verdedigt zijn plastic zak met de moed der wanhoop. Even later vliegt het zakje door de kamer en als ze erin kijken, blijkt het prille kikkertje dood. Nu wordt de huilbui tweestemmig en dubbel zo hard. ‘Jij krijgt een plastic opblaaskikker met draaiogen en als je erop drukt, zegt ie kwak,’ zegt de vader om ervanaf te zijn. En tegen zijn dochter die blijft huilen: ‘En jij een pop met paarse nagels die mama kan zeggen en welterusten, en als je het sleuteltje aandraait, zingt ze “te Lourdes op de bergen”, zo en nu is het uit.’ ‘Ga jij nu maar in bad,’ zegt de moeder, ‘het is geen gezicht.’
26. Even later lig ik languit in bad en blaas het schuim van mijn handen. Beneden hoor ik nog de kinderen kibbelen. Edith haar stem. Dan de buitendeur. Ze gaan zeker een boodschap doen. Ik stop mijn hoofd onder het badwater en hoor de leidingen in het huis mijn gedachten geleiden. In de buizen echoën mijn diepste en meest intieme verlangens. In de afvoer borrelt mijn onderbewustzijn. Ik hoor ergens een telefoon. Ik hoor mensen praten, straatgeluiden. Die telefoon blijft gaan. Het is beneden in de kamer. Edith is weg. Laat maar. Ze bellen nog wel eens. Nu ben ik onder water en weegt het leven lichter. Ik voel mijn lichaam op en neer gaan in het water, op het ritme van mijn adem. Waarom verliet de mens ooit miljarden jaren geleden zijn element? Wat dreef hem ertoe reptiel en zoogdier te worden en het land te ont-
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
53 ginnen, vuur te stelen, machines te maken om hem te helpen van de wal terug in de sloot? Volgens welke krankzinnige wetmatigheid heeft de mens zich ontwikkeld naar het stadium van de chaos? Wanneer keert hij terug in het water en terug in zichzelf? Hij is toch maar een geile kikker in een groene sloot. De sloot bevroren, de kikker dood. Zoals het de kikker vergaat, zal het ook ons vergaan. Hoe eenzaam is de kikker tussen duizenden soortgenoten in een smalle moddersloot en is die immense bol met miljarden mensen klittend erop, schietend door het heelal zoveel beter? Wij doden de kikkers met zeepsop, maar wat gebeurt er met die eenzame bol? De wetenschap hield zich immers alleen maar bezig met wat eròp gebeurde. Als het water te koud wordt, kom ik uit bad en droog me af. Beneden is het stil. Edith is nog weg met de kinderen. Op de tafel in de keuken ligt een briefje: ‘Als die man van de wasautomaat komt, betaal dan niets want we hebben nog garantie. Hij zou vanmiddag komen. Het garantiebewijs ligt in de la. Edith.’ Zo'n lange liefdesbrief heeft ze nog nooit geschreven.
Een geile gifkikker (2) 27. Als ik opendoe, steekt ie meteen zijn voet tussen de deur. Ik kijk naar beneden en schrik. Hij draagt bruine open sandalen, zijn voeten zijn breed en tussen de tenen zitten bleek-groene zwemvliezen. Voor de rest ziet ie er gewoon uit. Hij komt binnen en haalt uit een oude schooltas een smoezelige overal die hij aantrekt. Dan pakt ie een opschrijfboekje uit de tas en terwijl hij bij de meterkast een scherp potlood in mijn strot prikt, zegt ie slijmerig: ‘Daar ben ik weer. Ik kwam de automaat nakijken en de meters opnemen.’ En snel erachteraan in één adem, terwijl de punt van zijn potlood mijn adamsappel raakt:
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
54 ‘De afgelopen week goed gestoelgangd, gegeten, geslapen, televisiegekeken, voldoende gekonsumeerd en niet gekopuleerd? Uitstekend! Dan zal ik nu even de meters opnemen!’ Hij duwt me opzij en o-beent naar de keuken, waar ie de koelkast opent, iets in zijn boekje schrijft. Dan de gasoven. Weer iets in het boekje. Dan beent ie de gang door naar de meterkast, opent die en kijkt op alle meters. Als ie de standen van water, gas en licht in zijn boekje heeft staan, springt ie met stevige kikkersprongen de trap op naar de badkamer. Hij opent de wasmachine en kijkt in het bad. Met zijn vinger gaat ie langs de rand vet. ‘Foei, u bent in bad geweest. Geen wonder dat uw afvoer steeds verstopt is!’ Dan opent hij het medicijnkastje en telt de pillen in het buisje. Ik wil wat zeggen maar hij is al weer de trap af op weg naar de woonkamer. Waar ie de teevee probeert tot ie het testbeeld heeft. Hij kijkt achter een schilderij, scheumt in de krantenbak, voelt de naald van de pickup en pakt dan kwaad de bos tulpen uit de vaas. Terwijl hij de bloemen op de grond gooit, foetert hij me uit: ‘Ik zal het nog één keer door de vingers zien, maar dit is al de derde keer dat ik uw vazen betrap op echte bloemen. De volgende keer heeft u plastic tulpen of u wordt van de lijst geschrapt en uw garantiebewijs wordt ongeldig gemaakt. Hebt u dat begrepen?’ Ik probeer nog te protesteren, maar hij is al in de gang. Ik hoor de deur slaan. Wanneer ik hem nakijk door het raam, zie ik zijn voeten veranderen in kikkerpoten, zijn overal valt van zijn schouders en ik zie een ronde slijmerige rug. Springend gaat ie de hoek om. Even later komen Edith en de kinderen thuis en ze zegt: ‘Ben je weer schoon, wat kijk je raar?’ Ik weet niet wat er met me is, maar zonder reden val ik ineens tegen haar uit: ‘Jij ook altijd met je bloemen.’ ‘Wat heb je?’ zegt ze verbaasd, terwijl ze de tulpen opraapt,
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
55 ‘jij wou die bloemen toch zelf...’ Ik ruk ze uit haar hand en eet ze razend snel op. En wanneer ze me wil tegenhouden, sla ik haar tegen de grond maar ik schrik er zelf van. Ze staat geschrokken op. ‘Gifkikker dat je bent!’ zegt ze alleen, terwijl ze gaat zitten en zich ijzig langzaam begint uit te kleden. De woonkamer verandert langzaam in de slaapkamer. En als ze klaar is met uitkleden, schuift ze naast me in bed. ‘Sliep je al?’
Waarom zijn de bananen krom? 28. Het lijkt gisteren. Je lichaam plakt tegen het mijne. Ik lig niet goed. Wacht ik help je. Waarom houdt niemand me tegen? Waarom gaat de telefoon niet? Waarom lees ik niet gewoon een boek? Je tong in mijn mond wordt steeds groter. Je buik trekt samen. Sorry, het kwam ineens. Ik hou van je mmmm. Jij in paniek overeind, maar het zingen in de kerk is al voorbij. Mijn pilaar valt gebroken tussen mijn benen en plakt aan het laken. Jij bent al op de badkamer. Ik hoor de kraan lopen. Ik had het moeten weten. De grens tussen zijn en niet-zijn is slechts een geil gekreun. En daarna lig je geveld in je eigen echtelijke bed, je gade in de badkamer met een washandje. En even later komt ze terug in bed en kijkt je dof berustend aan. We hebben ons vergist. En met zijn vergissingen houdt de mens de wereld in stand. Hoewel nooit iemand aan de wereld vroeg of ze in stand gehouden wilde worden. En niemand die zijn kinderen vroeg of ze bereid waren de wereld in stand te houden. Nooit bespeurde ik bij die van mij de onbedwingbare neiging de wereld in stand te houden. Ze zijn lief, hartveroverend en kwetsbaar, dat is alles. En ze zijn bedorven, verpest voordat je het weet, dat ook. De onbedwingbare neiging de wereld in
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
56 stand te houden wordt hun aangepraat door padvinders en kwakzalvers die zelf het fut missen. Wat ze willen is alleen maar zichzelf in stand houden, koste wat kost. En hun vriendjes, eventueel, maar die wisselen met het seizoen. En soms hun ouders, als ze tenminste niet rottig doen en autoritair, maar voor de rest... ‘Als jij straks dood bent,’ zei Roel laatst, dan heb ik jouw auto en dan ga ik hartstikke hard rijden. Naar het bos om te spelen. En als ik dan moe ben van het spelen, kan ik lekker met de auto naar huis.’ Hij zei het en hij meende het. Hij zei het hartveroverend en hij had gelijk. En toen ik vroeg: ‘Mag ik dan met je mee?’ zei hij keihard en lachend: ‘Nee, want jij bent dan toch dood.’ Zo ís het. Hij wacht op mijn dood en dan is het zijn beurt. Dat kinderen soms idealistisch doen over stoute soldaten die mensen doodmaken en meneren nikson die dat goedkeuren, is wetenschappelijk onbetrouwbaar. In welke mate hebben ze ons gezag verinnerlijkt? Wat een kind werkelijk is, weet alleen de moederschoot en die spuugt haar wetenschap uit gelijk met de nageboorte die wij in een plastic zak doen en stiekem-als niemand het merkt-naar de vuilnisbelt brengen, of in de kachel verbranden als we skrupuleus zijn, maar dat stinkt enorm. Dat weet ik van vroeger. Zegt de ene kikker tegen de andere kikker: ‘Wat heb je lekkere billen.’ ‘Daar kom je wel laat achter,’ zegt de ander, terwijl de kok ze ook bij hem eraf snijdt.
29. Kinderen zijn dus net zo wreed als de pijn die ze hun moeder aandoen bij hun geboorte en ze zijn net zo stiekem als het bloed dat kruipt waar het niet gaan kan. Opvoeden is enkel afleiden, drillen, een rad voor ogen draaien. Het enige dat we feilloos kunnen, is hen opzadelen met onze frustraties. En
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
57 daarvoor verzinnen we dan mooie kreten als vrijheid en waarheid. En als ze vijftien zijn, lappen ze die waarden aan hun laars en gaan vrijuit. Maar hoelang? Het arbeidsproces trekt hen streng terug in de rij. Want wat doe je met een vrijheid zonder centen, wat blijft er over van je waardigheid zonder dak boven je hoofd? Dus ga je écht werken, vijf dagen per week. Je trouwt, krijgt kindertjes, die je ook weer opzadelt met je teleurstellingen die zoals die van je ouders alleenzaligmakend zijn. En in plaats van je kinderen de steen der wijzen te laten zoeken, leer je ze postzegels verzamelen of sigarebandjes of sleutelhangers, zodat je om hun de serie te gunnen, drie jaar lang hetzelfde merk koffie drinkt of dezelfde soep uit blik lepelt. Andy Warhol had gelijk. Leven is prijsbewust zijn. Opvoeden is kinderen wennen aan bepaalde merken: rooms, fatsoenlijk, caballero, olifant en dash. Omdat jezelf net zo goed een merk bent. Blank, geel, zwart, net of gesjochten. Op een dag komt Dagmar bij me met een klein stukje gekarteld grijs papier, een postzegel. Het is een onschuldige morgen in de lente, de bloemen op springen, de lucht vol vogels. Een mooie dag voor postzegels. Ze spaart ze, vooral die van Israël omdat een joods buurmeisje na de middelbare meisjesschool zo nodig de kibboetzim moest gaan helpen uitmesten en ons daar soms een ansicht van stuurt. ‘Papa,’ vraagt ze, de postzegel voorzichtig tussen twee vingers, ‘wat zijn dat toch steeds voor postzegels met die mevrouw erop in die jurk?’ ‘Dat is het vrijheidsbeeld kindje, dat staat op een sokkel in de haven van New York en moet de argeloze reizigers die per schip Amerika naderen, de indruk geven...’ Ze onderbreekt mijn gedaas: ‘Ik vind er niets aan. Op alle zegels van Amerika staat die mevrouw met haar arm in de lucht.’ En ik weer: ‘Ja kindje dat is zo. Je hebt gelijk. Het wordt saai.’ ‘Maar wat heeft die mevrouw toch in haar hand?’
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
58 ‘Een fakkel, kindje. De fakkel der vrijheid.’ De beeldspraak ontgaat haar, maar het bombasme niet: ‘Wat praat je ineens deftig!’ Eén nul voor haar. Wat moet ik daarop zeggen? Niks zeggen is het beste. Misschien hoeft ze al geen antwoord meer. ‘Maar met een fakkel steek je toch iets in brand, wat heeft dat nu met vrijheid te maken?’ Ze heeft gelijk. Het heeft er niets mee te maken. Haar waarheid heeft niets met dè waarheid te maken. Waarom zit zij niet in het Witte Huis en waarom mag zij niet beslissen over leven en dood in een ver land? ‘Ik snap er niets van,’ gaat ze door. Ze kijkt me verongelijkt aan alsof ik haar vóór haar tijd de decimale breuken probeer uit te leggen. ‘Papa snapt het eigenlijk ook niet kindje.’ Dat is de droom van elke opvoeder: ik snap het ook niet. ‘Nou ik hoef er geen meer te hebben van dat beeld,’ besluit ze, ‘als ik er nog eens eentje krijg, ruil ik hem met Simone want die heeft er een heleboel van Zuid-Afrika, want daar woont haar oom.’ Ik zeg maar niets meer. Ook zij vertegenwoordigt een merk. Daar doe je niks aan. En als ze met haar gekartelde vrijheidsbeeld de kamer uitgaat, bedenk ik treurig dat opvoeden net zo moeilijk is als het antwoord op de eeuwige vraag: waarom lieve vader, zijn de bananen krom?
30. En morgen op school vraagt ze haar onderwijzer: ‘Meneer, waarom zijn eigenlijk de bananen krom?’ En de goede man zal rood worden en dan haperend zeggen: ‘Dat is een speling der natuur Dagmar.’ En hij zal niet beseffen dat ook zijn leerling een speling der natuur is zoals hij. En dat ze misschien voorkomen had kunnen worden, als haar vader in plaats van haar moeder met een washandje in de badkamer te laten klungelen, iets anders... maar wat?
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
59 En op de eerstvolgende ouderavond zal hij ernstig zeggen: ‘Uw dochtertje stelt altijd van die vreemde vragen.’ En ik zal trots antwoorden: ‘Ja meneer, mijn dochter is er een uit duizenden, een lot uit de loterij, een speling der natuur. En ik zou haar voor geen goud willen missen.’ En hij zal me niet begrijpend aankijken en denken: de appel valt niet ver van de boom, want iets anders heeft ie op de pedagogische akademie niet geleerd. En hij heeft zelf nog geen dochter. Dus weet ie ook niet wat het is, ook al staat het allemaal in zijn boeken. Godverdomme wat ben ik blij met mijn postzegelverzamelende madonna van acht en met Roel en met de baby. Als je ze een zoen geeft vóór het slapen gaan, dan vergeet je alles, dan wordt het spel met de natuur weer een opwindend spel, dan zou je iedereen die aan ze wil komen, een trap onder de kloten kunnen geven, want de mens is een leeuw die zijn welpen beschermt. Konden ze maar acht jaar blijven, konden ze maar postzegels blijven verzamelen, in plaats van de decimale breuken moeten leren en analytische meetkunde en grieks en op een kwade dag ontdekken dat Zuid-Afrika meer is dan kaap de goede hoop op een postzegel en Amerika niet langer de fakkel der vrijheid. Hoe moet dat later? Hoe zal ik ze het nest ontwennen en de nestgeur? Waarom zijn godverdomme de bananen altijd krom? Ja waarom kindje? Natuurlijk zouden rechte bananen het inpakken, het transport en de verkoop een stuk vergemakkelijken, maar ze zijn nu eenmaal krom. De wetten van het leven zijn niet altijd even handzaam kindje, maar we vallen eronder. Ik bleef ook liever stilstaan, of ging ook liever terug. Weer op school, in jouw bank, verlegen voor meisjes en toch in stil verlangen. Naar die ene die telkens een ander was. Toen ik bij jouw onderwijzer op de ouderavond was en weer de platen zag aan de muur en de zielige plantjes in de vensterbank en de potloden in de gleuven van de banken, zag ik dat
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
60 meisje weer vóór me zitten, haar dikke blonde vlechten en de geheimzinnige lijn van haar schouders. Ze heette geloof ik Edith. En voortaan zouden alle vrouwen in mijn leven Edith heten: het meisje op school, mijn eerste liefde, het meisje in de trein, de moeder van mijn kinderen, de vrouw bij de bushalte, de zuster aan mijn sterfbed. Ik zag ze allemaal vóór me, maar toen het meisje omkeek, zag ik jouw gezicht. Toen ik mezelf in jouw schoolbank probeerde te wurmen en met mijn knieën aan mijn kin kwam, was het verlangen trouwens al weg en de gelijkenis ver te zoeken. Gevoelens zijn snel taai en verlangens zijn zo belegen. Ik zei je onderwijzer vriendelijk gedag en liep de gang door naar de uitgang. Bananen zijn altijd krom. En het leven is een lange rechte gang met een paar flauwe bochten. Zo was het op school. Zo zal het altijd blijven, kindje. En aan het eind van de gang, waar achter een zware deur de volgende gang begint, zit altijd een juffrouw achter een typemachine of een meisje aan een kassa of er staat een portier met een pet en die vragen wat je moet. Ja wat moet je eigenlijk? Ik had geloof ik een afspraak. Neemt u dan maar even plaats.
Eindelijk de man die zijn vrouwen altijd van de trap slaat 31. Ik zit op een lange bank langs een kale muur. Bij de deur zit een magere juffrouw een meloen te snijden. Het sap loopt langs haar handen in haar schoot. Af en toe klinkt ergens een zoemer. Waar ben ik? Wat moet ik hier? De man die na me komt schijnt het precies te weten. Hij komt naast me zitten op de smalle houten bank en wordt meteen vertrouwelijk: ‘Ook alimentatie? Of chronische vermoeidheid? Dondert ook niks meneer. Laat me u één ding zeggen meneer. Neem een goede raad van me aan. Trouwen? Nooit doen meneer. Die wijven zijn allemaal eender. Mijn eerste was een goed wijf,
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
61 daar niet van. Zindelijk, zorgzaam, alles erop en eraan. Maar te wijd. Kijk en dat houdt geen stand. En dan ga je uit elkaar. Met een komkommer had je haar bij wijze van spreken tegen het plafond gekregen, maar je kan toch moeilijk elke dag komkommers eten. Dus... nou en de tweede, dat is allemaal dik in orde. Geen komkommers nodig. Maar die valt nou weer in een ander. Zo is het altijd wat. Ik praat er nou wel luchtig over, maar u begrijpt dat het je niet in je kouwe kleren gaat zitten. Ik heb er alle pillen van de stad voor af gelopen en een paar maanden gekuurd met een maagzweer. Nee vrouwen. Mijn kinderen die, daar vind ik het zielig voor. Maar beter geen pa dan eentje die hun moeder van de trap slaat, want zo ben ik nou ook eens een keer. Ga maar van drowe als je vrouw gnuf strepig beendelorie in huis tegen snerug vron dur snalle gevel kouwelt...’ Ik hoor hem al niet meer. Het is mijn beurt. De juffrouw legt de meloen naast haar typemachine en loodst me naar de deur, die ze voor me opent. Ik zie weer een lange gang in schemerdonker. Het aantal patiënten dat bij zijn huisarts komt met psychogene klachten, neemt de laatste jaren hand over hand toe. Er is ongetwijfeld samenhang aanwijsbaar tussen dit verschijnsel en het steeds komplekser en ondoorzichtiger worden van de maatschappelijke verhoudingen. Het feit bijvoorbeeld dat zeven procent van de jonge kinderen in onze grote steden op een of andere manier klinisch neurotisch is, mag wel boekdelen spreken. De vraag naar neurologen, psychiaters en klinisch psychologen is de laatste jaren dan ook verdubbeld. Het is daarom niet overdreven als we stellen dat er in het jaar 2000, natuurrampen en genocide even buiten beschouwing gelaten, meer vraag zal zijn naar deskundigen op het terrein van de geestesziekten dan naar bijvoorbeeld buschauffeurs of rund- en varkensslagers. Het is zonneklaar dat we dit probleem eindelijk eens professioneel zullen moeten gaan aanpakken en het niet langer kunnen overlaten aan jeugdleiders, zielzorgers, leraars en kasteleins. Immers, hoe
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
62 makkelijk zegt zo iemand niet tegen de man of vrouw die hem in vertrouwen neemt: je bent wat overwerkt, je moet er eens uit, de natuur in. Of pak de trein en ga eens banjeren in de grote stad. Terwijl toch wetenschappelijk vaststaat dat een slaapkuur in veel gevallen van neurastenie veel beter op zijn plaats is. Ik zou daarom de leden van dit symposion de lezing van de brochure: Ja dokter, nee dokter, van harte willen aanbevelen en u voorts willen adviseren: hebt vertrouwen in uw psychiater en hoed u voor jeugdwerkers en kasteleins! Dank u voor uw aandacht. (Applaus voor dokter Cruytvat.)
Lange slappe met inkt besmeurde tepels 32. Aan het eind van de schemerige gang is een draaideur die erg stroef gaat. Ik kom in een enorme protserige hal. In het midden hangt een grote kristallen kroonluchter. De lampen zijn melkwitte kinderhoofdjes die een spookachtig licht werpen in de lege ruimte. Door luidsprekers overal in de wand komt de stem van de patser die zijn vrouwen altijd van de trap slaat. De stem huilt ouweklare. ‘De kinderen daar vind ik het zielig voor. Di kunderen dir vaand ek hit zolig vier. Da konderen dor...’ Ik kijk rond of ik nog iets anders zie dan de luidsprekers. Achterin is een glimmend paneel met allerlei knoppen. Ik loop eropaf en druk op één van de knoppen en hoor een metalige vliegveldstem: wat wenst u? Ik ga voor een rond roostertje in het paneel staan en zeg: ‘Ik heb hier een verwijsbriefje van mijn huisarts.’ Op hetzelfde moment draait het paneel open en staat er een naakte vrouw van onbestemde leeftijd vóór me, die lijzig zegt: ‘Wilt u mij maar volgen naar loket 26?’ Dan draait ze zich om en loopt een lange gang in achter het paneel. Ik volg haar, terwijl ze snel vóór me uit loopt. Ze heeft hangbillen en ik kan de ribben op haar magere rug tellen.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
63 Aan de zijkant van de gang die we lopen, zijn allemaal zilvergrijze loketten waar niemand achter zit. Nummer 2, 3, 4, 5, 6. Niemand. Ze gaat steeds harder lopen. Haar kont begint wilder te zwabberen. Nummer 12, 13, 14, 15, 16. Ik begin een hekel aan haar te krijgen. Tussen haar magere benen drupt bloed op de steriele muisgrijze vloer. Nummer 24, 25, 27. Er is geen loket 26. Ik word besodemieterd. Dan draait de vrouw zich om en neemt haar slappe borsten vast. ‘Het spijt me meneer, maar loket 26 is opgeheven. U zult opnieuw een aanvraag moeten indienen. Of genoegen moeten nemen met loket 38.’ Zonder mijn antwoord af te wachten, keert ze zich om en loopt de gang langs de loketten verder door. Ik kijk om me heen. Loket 25 is even leeg als de andere. Er staat alleen een lege koffiekop met een smeulende sigarepeuk op het wit porseleinen schoteltje. En een kartonnen bordje waarop staat: neuroses ex artikel 37, wetswijziging 1981. Ik loop de vrouw achterna. Wat wil ik anders? In loket 29 zit een opgezette blauwgroene papegaai met de groene punten van zijn vleugels als een razende te typen op een oude zwarte remington, maar er zit geen papier in de rol. Naast hem staat een bordje waarop in dikke letters: jeugdsyndromen a tot en met m. Ik loop langs hem of ik niets zie, maar hij typt ijverig door zonder me op te merken. Bijna achterin de gang is loket 38, waarboven in lichtgroene neonletters aan en uit floept: kennisgeving van hopeloze gevallen.
33. In loket 38 zit de naakte vrouw van zojuist, voorovergebogen over een bijbel, haar puntige borsten boven twee potjes donkerblauwe inkt van een koperen ouderwets inktstel. Als ze omhoog komt zie ik dat haar lange tepels besmeurd zijn met inkt. Dan zegt ze met de lijzige schipholstem van zojuist, terwijl
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
64 ze met de blauwe tepels een formulier probeert in te vullen: ‘Als u kunt aantonen aan de hand van het verwijsbriefje waarover u sprak, dat u inderdaad een hopeloos geval bent, hoeven we met de uitvoering niet te wachten tot loket 26 weer wordt opengesteld. De ambtenaar in kwestie heeft namelijk zijn vrouw van de trap gegooid en is daarom op zoek naar loket 23 waar u zoëven langs gekomen bent. U zegt het maar.’ Ik voel dat ik kwaad word. Ik steek mijn hoofd door het loket en schreeuw met overslaande stem: ‘Er is godverdomme niks aan de hand. Ik hoef jullie loketten niet. Ik heb alleen een verwijsbriefje voor de specialist. Als jullie er godverdomme een potje van maken met jullie doolhof van loketten.’ Razend van woede grijp ik haar met inkt besmeurde tieten die echter onmiddellijk als de schubben van een gekookte artisjok loslaten. Ze zegt niets, schreeuwt niet, maar gaat ijzig langzaam staan met haar handen vóór de twee bloedende gaten van haar buste. Ze kijkt me lang en droevig aan, dan wenkt ze naar achteren en op dat teken word ik door onzichtbare handen vastgegrepen en door het raampje van het loket bij haar naar binnen gesleurd. Even ben ik beduusd van het geweld, dan kijk ik om me heen. Ik bevind me in een grijze kantoorruimte met allemaal typetafels. Ze zitten er allemaal, achter zwarte hoge typemachines en kijken me aan. Het meisje uit mijn schooltijd, de vrouw bij de bushalte, de zuster aan mijn sterfbed, enz. Ze zijn er allemaal en hun gezichten mooier nog dan in mijn verbeelding. En ze kijken me aan. Zeggen niets. Even later staan ze op en komen vanachter de hoge schrijfmachines vandaan. Ze zijn allemaal naakt en mager met slappe borsten. In het hele vertrek glimmen plassen donker bloed op de muisgrijze vloer. Ik voel me misselijk worden. ‘Sorry,’ stamel ik en wil weg.
34. De typistes pakken een verbanddoos en plakken grote pleisters op de bloederige buste van de lokettiste. Dan houdt
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
65 degene op wie ik verliefd was in mijn schooltijd, het hekje van het loket voor me open en zegt de vrouw met de pleisters: ‘Als u nu meteen bij het binnenkomen sorry had gezegd, dan had ik mijn borsten nog en had de papegaai in loket 29 kunnen ophouden met het typen van uw formulieren. U schijnt helemaal te vergeten hoeveel inspanning en geduld het de overheid kost een gifkikker als u bij voorbeeld om te scholen tot papegaai.’ Ik ren weg de gang door langs loket 29 waar de papegaai juist een balpen tussen zijn veren steekt, een linnen regenjas aantrekt en de remington sluit. Bij loket 13 wordt me de weg versperd door een wit ziekbed waar een man op ligt tot zijn kin onder de lakens. Naast het bed zit Edith het meisje van school, de typiste van net. Ze draagt een keurig gesteven verpleegstersschort en doet ssst met haar vinger. ‘Ben jij verpleegster geworden?’ wil ik zeggen, maar ze fluistert: ‘Ssst, niets zeggen.’ Dan slaat ze het laken terug en zie ik mezelf op het bed liggen, twee grote pleisters op mijn borst. Ik duik onder het bed door en ren op de deur in het paneel af. Even later struikel ik door de hal waar het bloed van de kinderhoofdjes in de kroonluchter op mijn schouders spet, en pers me door de draaideur. Ik kom op straat. Hier buiten is alles gewoon. De mensen zijn zo te zien bezig met wat ze moeten doen. Te kopen wat ze nodig hebben. Zich te verplaatsen naar waar ze zich heen moeten verplaatsen. De auto's maken hun gewone lawaai en produceren hun uitlaatgassen. De straten zijn vettig en vuil. Op de stoep lopen de meisjes langs me met hun voordelige aanbiedingen, gewoon met kleren aan en met verveelde gezichten zoals altijd. Ik ga terug naar de parkeerplaats en rij naar huis. En thuis gekomen zal ik alle kontrole over mezelf verliezen en in plaats van je te kussen, zal ik je bloes openrukken en in je borsten bijten en stamelen: koppie krauw. ‘Wat doe je nu?’ zul je geschrokken vragen en uren later:
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
66 ‘Wat zei de dokter?’ En dan zullen we weer even ver zijn als in het begin. De gang waarin we ons bewegen is weer zo smal als in onze jeugd, even duister en even recht, met platen aan de muur waarop tekeningen van bomen en vruchten in doorsnee en geraamtes van zoogdieren en reptielen.
De slag bij austerlitz 35. Er was eens een geschiedenisleraar die zo opging in zijn vak dat ie bij de behandeling van de Slag bij Austerlitz vóór het bord door een verdwaalde Franse kogel werd getroffen en aldus sneefde in het heetst van zijn strijd, het krijtje nog in de hand. De leerlingen verlieten daarop terstond het lokaal om beneden in de cantine een sigaretje te roken. Het is dezelfde gang. Twee meter breed. Een meter of veertig lang. Om de vier meter een plaat van in Nederland voorkomende fauna of flora. Nergens een spoor van Jan de Wit of Huig de Groot, zelfs niet van Napoleon. Edith zit al in de klas als ik binnenkom. Dag Edith, wat hebben we het eerste uur? Een mooi begin van borsten en ronde knieën. Ze laat ze zien en glimlacht. Maar vandaag ben ik tegen je bestand. Vandaag heb ik enkel oog voor watermeloenen en kikkers en daar weet Edith niets van, Edith niet en Edith ook niet. Niemand. Het is een geheim tussen mijn dromen en mij. Vandaag gooi ik de jaartallen door elkaar. Wat kan me de geschiedenis van het vaderland en haar nasleep verdommen? Ik ga buiten vissen. Kikkers opblazen. In een roeiboot tussen het riet masturberen, dat ga ik. Ik maak voortaan mijn eigen geschiedenis. Niemand die nog last van me heeft. De boot dobbert losjes op het water. Of nee. Lieve Edith en alle anderen die ronddolen in dit tranendal, kom maar, trek je bloesje uit, verstevig je prille tepels met velpon en
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
67 kom naast me zitten in de boot. Hier hebben jullie allemaal een potlood, steek het in je navel en slijp het. En schrijf dan je gedachten op in de palm van je hand. Degene die de gedachte van de ander raadt, is af en trekt voor straf zijn bloes weer aan. Het leven is fijn, de boot drijft af naar het riet. Daar groeien grote watermeloenen aan de kant. We snijden allemaal een schijf en als het sap langs onze kin loopt, komt de leraar binnen en vloekt dat we recht en netjes moeten gaan zitten. Maar hij kan niet verhinderen dat we allen later met weemoed en heimwee zullen terugdenken aan onze schooltijd, ook al kregen we nooit de les die we nodig hadden. Waarom ben ik je uit het oog verloren Edith en waarom doemden er steeds andere Ediths op vóór mijn oog? Om duizelig van te worden. Maar het kan ook van het wiebelen van de roeiboot zijn. Of de ondergaande zon tussen het riet.
Een droom van een les 36. Vandaag geeft meneer geen les. Hou je boeken maar in je tas. Vorige week hebben we de slag bij Austerlitz behandeld. Dat moet maar genoeg zijn. Meneer weet dat jullie altijd met veel jeugdig geduld en met veel moeite luisteren naar zijn geouwehoer en dat waardeert hij zeer in jullie. Vandaag maken we er een troep van. We zullen eens een keertje niet onderdoen voor de geschiedenis. Wie wil roken of snuiven of drinken, mag dat. Wie de anarchist wil uithangen of wil demokratiseren, gaat gerust zijn gang. De meisjes die dat willen, mogen met de jongens die dat willen onder de banken of in de boekenkast. Als je de encyklopedie er zolang uithaalt, lukt dat best. Ga je gang. Meneer heeft nog genoeg te doen, hij zal niet kijken. Wat is er Edith? Wil je weten wat er na de Slag bij Austerlitz...? Dat zal ik je zeggen. De moderne geschiedenis wordt voornamelijk gekenmerkt door stromen
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
68 bloeds en doet wat dat betreft volstrekt niet onder voor de oude geschiedenis. De staatslieden die tegen dat bloed kunnen, noemen we konservatief. De staatslieden die dat ook kunnen, maar dat niet laten merken, noemen we progressief. Meneer raadt je aan op een van beiden te stemmen, als je stemgerechtigd bent. Stemgerechtigd is in ons land degene die de leeftijd van... pardon, nu is meneer toch weer aan het lesgeven. Trek je maar niets van hem aan. Ga gewoon door met fijne dingen doen. Als jullie ouders meneer erover opbellen, verzint meneer wel een smoes. Hé Roel niet zo nerveus jongen. In de Franse revolutie riep het volk onder leiding van ettelijke jonge intellektuelen de idealen uit van vrijheid, gelijkheid en broederschap. Over de zusters sprak niemand, maar die zaten in het Palais Royal, thans een museum. Ze streken daar de hemden van de intellektuelen. Nou dat heb ik jullie nog nooit laten doen. Zij deden het, de hemden wassen en strijken van de revolutionairen. Van Robespierre die in een hoekje Voltaire zat te lezen en geen oog had voor vrouwelijk schoon. Van Danton die een Parijse dienstmaagd achternazat en in de bibs kneep, haar uit haar keurs pelde en haar schone tietekes voelde. Van Hébert die met een komkommer een voluptueuze wasvrouw bewerkte tot ze leegliep als een ballon. En van Fouquier Tinville die in een groot kasboek de stand bijhield. Dat is allemaal gebeurd omstreeks 1790. En dan praat ik nog niet over de jaren zestig na Christus, toen keizer Nero de slavin van oppertribuun Marcellus Mastrojannus de strot volstopte met spaghetti tot haar borsten uit het vel barstten en Nero kreunde met zijn hand in zijn gulp: Sofie, je bent verloren. Ja ik weet het, ik weet het, de mannen droegen toen toga's en hadden geen gulp. Maar daarom zaten ze er nog wel eens in. Zelfs bekende staatslieden als Nero. Dat gebeurde omstreeks 60 na Christus. Veel weten we er niet van, maar het herhaalde zich allemaal op proletarische schaal in 1790. En het zal zich blijven herhalen. Het lijkt lang geleden jongelui. Zelfs de Beatles lijken lang ge-
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
69 leden. Maar een eeuw is slechts een scheet van een komeet. Onthoud dat. O ja, de rector heeft meneer gevraagd jullie mee te delen dat op het verzoek om een kondoomautomaat in het overblijflokaal niet kan worden ingegaan, omdat hij niet goed inziet wat zo'n apparaat te maken heeft met de demokratisering van het sekundair onderwijs. Nee, nu niet schamper loeien. Probeer de opvattingen en denkkronkels van de rector te respecteren. De man is ook slechts één keer jong geweest. Veel te weinig dus om er verstand van te hebben. Bedenk dat zolang jullie zelf nog jong zijn. Trouwens, dat jullie gedachten een andere kant uit kronkelen dan die van de rector, wil nog niet zeggen dat het geen kronkels zijn. Zo, en nu pakken we onze boeken en komen boven de bank uit. Straks gaat de bel en zal het er netjes uitzien. Roel opletten jongen. Meneer is nog bezig iets uit te leggen. Schrijf maar op!
Onbewoonbaar verklaard 37. En we schreven braaf op want we waren in feite nog maar kinderen en wat ie zei drong amper tot ons door. Later pas ga je begrijpen wat je veel te jong nog, moest leren. En de dingen die je snapt als jongen, die hoef je niet te kennen, je mag ze zelfs niet weten. Schrijf maar op jongelui! De democratie is een geschenk gods. Hij immers predikte de gelijkheid der mensen. En nu zitten we in onze maag met prioriteiten en infrastruktuur en populatiekurven en vrije verkiezingen. Om de vier jaar verhuizen de problemen naar een andere la. De jonge mensen staan al dertig jaar in de rij voor een woning. Onder aanroeping van de heilige drieëenheid: vrije sektor, premiebouw en woningwet, laten we de krotten staan en bouwen we nieuwe. Maar we zetten er een bordje bij met ‘onbewoonbaar verklaard.’ Want dat jongelui, is het nadeel
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
70 der democratie, dat het volk alles slikt als er een bordje bij staat. Er staat een bordje bij, dus zal het wel zo zijn. En of dat bordje de lading dekt, zal ons een zorg zijn. Over Hollands brede rivieren schuiven romantisch de stoere binnenvaartschepen, met hun gevaarlijke, kanker stimulerende afvalprodukten op weg naar zee. Leve de democratie! Een prachtig idee om voor te vechten. Daar zijn we trots op na honderd jaar strijd. Het beroerde is alleen dat onze trots het allang van het idee gewonnen heeft. Het autootje staat voor de deur. De vakantie naar Spanje is al geboekt. Er zijn geen armen meer, er heerst geen onrecht. Geen werk hebben heet nu: overspanning op de arbeidsmarkt. In achterlijke omstandigheden leven heet nu: een gebrekkige infrastruktuur. Alles zal ruimtelijk en sociaal worden geordend. Zelfs met de kulturele emancipatie van de werknemer is een begin gemaakt. De jonge werknemer mag luisteren naar toppop tijdens het werk. En voor een kwartje naar de Nachtwacht! In elk gezin een abonnement op Openbaar Kunstbezit. Reeds vijf procent van de werkende klasse volgt universitair onderwijs. De herziening van het ondernemingsrecht heeft alle aandacht van de werkgevers en van hun neven in de kamer. Na zich jarenlang te hebben ingespannen voor een gezond ekonomisch beleid, werkt de Europese Commissie thans met alle middelen aan de totstandkoming van een Sociale Gemeenschap. Welk een prachtig perspektief voor de arme sloebers op Sicilië en de keutelboeren in Noord-Limburg. Van de Noordzee tot de Golf van Napels één sociale wetgeving. Gelijke kansen voor eenieder. Onze Turkse werknemers mogen voortaan van hun hospita best Turks eten koken op hun achterkamertjes ook al stinkt het. En één keer per jaar met het buurmeisje uit, als die het goedvindt. En als de Turk griep heeft, ontsmetten we niet meer meteen zijn kamer. Die man is net zo goed een mens, met dezelfde bacillen en virussen, ook al doet ie het vuile werk. Van het Vaticaan maken we een Europese Ziekenkas. Die prelaten daar gaan gewoon door met hun werk. Niemand die
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
71 het verschil opmerkt. Ook alle typistes krijgen een toog tot de grond. En wie eronder durft kijken, is af. Deze regeling geldt ook voor prelaten. En nu berg de schriften maar op. Dus bergen we de schriften op en gaan de klas uit, sjokken door de gang naar de volgende wijze les, doen eksamen, gaan studeren, gaan werken, trouwen, komen thuis en kijken naar de teevee, dankbaar voor alles wat men ons leerde, maar ons er nauwelijks van bewust. Edith waar ben je?
Grimmige vlekken bij het licht van de halve maan 38. Doezelend bij de teevee. Beelden uit Azië van de choleraepidemie. En het Rode kruis, net terug uit Biafra, stuurt dekens en melkpoeder naar de getroffenen, maar wat moeten dode mensen met melkpoeder? En die dekens zijn na enige tijd enkel grimmige vlekken bij het licht van de halve maan. Elk kruis is hier een vervloeking. Daarom heet het rode kruis hier ook halve maan. Maar als de beelden mijn huiskamer binnendringen en ik de lijklucht ruik, sla ik toch een kruis en kijk in de televisiegids wat er is op het tweede net. Het toestel voegt zich onmiddellijk naar mijn wensen. De dikke valt net in een put. De dunne gooit een politieagent met x-benen een slagroomtaart in het lepe gezicht. Daarop komt de dikke moeizaam uit de put en krijgt eveneens een taart in zijn gezicht. De dunne heeft inmiddels een lange plank bemachtigd en wanneer ie even later een hoek omgaat, krijgt de agent de plank in zijn gezicht. Vervolgens komt er een boevenwagen de straat in rijden en de dikke stopt de agent erin, want de dunne heeft de pet van de agent precies op zijn hoofd gekregen, toen de plank doel trof, dus vraagt de chauffeur van de boevenwagen hem om nader order, en gooit ook hem volkomen onlogisch
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
72 een taart in het gezicht. De dikke en de dunne kijken met een nietszeggende grijns de boevenwagen na en vegen dan pas de slagroom van hun gezicht en vallen vervolgens in de kuil die het eerste net voor hen groef. Direkt daarna begint de volgende lachfilm. Ik druk nog eens op de knop, maar de reportageploeg is de dood van Bengalen ontvlucht en bevindt zich nu in de zesdaagse van Antwerpen. Ik draai aan de knop tot ik mooie egale flikkerende sneeuw heb, die de lijken bedekt en de afschuwelijke stank wegneemt. Wanneer krijgt de mens ooit de kans de dood een taart in de smoel te gooien, voordat ie ons als gras van de aardbodem maait? Wie een mes neemt en zichzelf de ballen afsnijdt, blijft hem vóór, maar dat is een belediging aan het adres van je vader die het ook niet voor niets deed. Wie nam je voor het eerst mee naar de dikke en de dunne en stelde je in de gelegenheid om om het leven te lachen?
Uit het geheime familie-archief (1) 39. Wat kijk je me aan lieve vader? Treurig en verwijtend. Waarvoor dat verwijt in je muisgrijze ogen? Kijk alsjeblieft niet zo vader. Heb je nooit eerder een man gezien die zichzelf kastreerde? Ernaar kijken is pijnlijker dan zelf snijden vader. Pak liever een doekje voor het bloeden vader, dan hoef je het niet te zien. Trek het je niet zo aan vader. Jij gaat volledig vrijuit. Na al die jaren is je misdaad verjaard, het corpus delicti verschrompeld, de oude koe gewend aan de sloot. Onderbreek me nu niet vader. Laat het me nu eens zeggen. Laat me alles zeggen wat me op de tong brandt. Je hebt me als kind alles over het leven verteld. De bloemen, de bijen, de zwangere polderluchten van Holland. We hebben kikkers gevangen in zoveel boerensloten. Nee vader heus, ik zeg het zonder ironie. Door jou ken ik het leven. Met voorbeelden.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
73 Een herbarium. Kikkerdril. Stekelbaarsjes. Tamme kastanjes. Alles. Maar toen mijn broertje lag dood te gaan, mocht ik de kamer niet in. Waarom al die kiekeboe vader? Ga zitten, schenk jezelf een limonadeglas absint in en luister naar je zoon. Zolang we over de dood praten, stellen we haar immers uit. Kom mee naar de badkamer en zie toe hoe ik sterf terwijl jij met een glas absint in je hand op het badkamerkrukje zit te staren naar het bloed dat op de tegeltjes drupt. Jij zweeg erover in alle talen, maar ik zal erover praten tot bloedens toe. Sorry lieve vader. Het is een obsessie, vergeef me. Een obsessie die dwingt tot plagiaat, tot roofbouw op jezelf en die noem je leven. Wiens leven is onbelangrijk. Op vier miljard mensen maakt het weinig uit of ik het leef, of een ander. Of ik sterf in de badkamer ten gevolge van een eigenhandige kastratie of dat kind in Bengalen ten gevolge van de cholera, het op de vlucht zijn, de honger en de eenzaamheid, de oorlog. Vijf doodsoorzaken in één mager lichaam. Wat wind je je dan op over die ene kastraat? Alleen omdat ie bij jou uit de kloten is gekomen en zelf het moment ervoor koos, zoals jij je moment koos voor mij? Wat is het verschil tussen leven en sterven? Wat is dat leven nu helemaal? De enige kunst die we bij machte zijn, is het door te geven. De rest doet er niet toe. Je komt toch tussen vier planken of in een paardedeken en aan de baar staat de verkeerde te huilen of helemaal niemand. Het is nacht pikdonkere nacht. Sjeik Moedjiboer Rachman krijgt een sigaar van de ambassadeur en terwijl hij een enorme rookwolk nakijkt, spreekt hij van zijn geknechte volk. Hetzelfde doet mijn vader die het glas absint toch maar leegt in de wastafel en terwijl hij in de spiegel kijkt, denkt ie: dat gorgeldrankje is net absint. Dan doet ie zijn pyjamabroek uit en wast zijn geheime familie-archief. En verder denk ik nog, kijkend in de spiegel: verdomme ik begin op mijn vader te lijken.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
75
Ook zonder pokkenbriefje kan een mens de klere krijgen
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
77
Als je niet kan knokken, kan je beter niet knokken 40. Als ik meer dan een uur heb gelopen, begint het harder te regenen. Maar als ik nu ophou met lopen, hou ik ook op met denken. Ik mag het niet meer uitstellen. Als ik morgen met die pillen begin, komt het er niet meer van. En ik ben nu alleen, met mezelf op de stoep. De mensen die voorbijkomen, zien me niet. Ze willen naar huis want het regent. Of ze moeten een boodschap, want morgen zijn de winkels dicht. Of ze komen van hun werk en gaan thuis lekker teevee kijken, niet hoeven denken. Of ze lopen er zo maar, met zichzelf op de stoep, 's morgens, 's middags, 's avonds. ‘Meneer u verliest wat.’ Ik kijk om. Een beeld van een meisje van een jaar of twaalf, kletsnatte pieken haar op het voorhoofd, een mond die ze gestolen heeft bij fra Angelico. ‘Wat is er?’ Ze houdt een lege hand op. ‘Meneer zijn deze gedachten van u? U liet ze geloof ik vallen.’ ‘Dank je wel. Ja die zijn van mij. Ik merkte het helemaal niet.’ ‘Nou dan heeft u ze gelukkig weer hè meneer.’ Ze is al weg. Er is geen tijd om haar als een dochter te kussen. Niks. Ze is weg. Verdwenen in de regen. Ik zal haar nooit meer zien of als ik haar ooit terugzie in een trein of bij een bushalte, zal ik haar niet herkennen. Dan is die mond hard geworden, de ogen pinnig, wat wil je? Op de momenten dat het leven mooi klinkt, speelt de tijd voor stoorzender. Ik ben nu kletsnat. Ik heb de keus: doorgaan met denken maar dan kletsnat, of gedachtenloos droog worden in een bruin café waar alleen de sigarettenautomaat aan de twintigste eeuw herinnert. Ze zijn er voor, dit soort cafés.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
78 Trekje nu van ons alsjeblieft niets aan. Ik red me wel. Als het mooi weer is, ga ik met de kinderen naar het bos. Doe jij nu maar gewoon waar je zin in hebt. Voor mijn part neem je de trein en ga ie die tentoonstelling van de dadaïsten die je zo graag... Als je maar niet teveel drinkt. Je weet wat de dokter... Van mij mag je gerust.
41. Aan de bar zit de vader van de man die zijn vrouwen altijd van de trap slaat. Als ie nuchter is, doet deze het dus met zijn schoondochters, maar wanneer is ie nuchter? De man achter de bar zou het niet weten. ‘Goeie dag meneer, vies weertje is het niet?’ Aan een tafeltje in de hoek zitten twee mannen een onduidelijk kaartspel te spelen. Als ik in de andere hoek ga zitten en met mijn zakdoek mijn gezicht en mijn haren wat droog, komt de oude man van de bar naar me toe wankelen en blijft onzeker vóór me staan. ‘Ik ken jou.’ ‘Joop, laat meneer nu. Die kan er ook niets aan doen dat ie geen familie is,’ roept de barman, en dan tegen mij: ‘Wat had meneer gehad willen hebben?’ ‘Een pils,’ beduid ik. De oude man naast me begint met dikke keel: ‘Als je niet kan knokken...,’ maar hij maakt de zin niet af. Hij gaat schuin op de punt van een stoel tegenover me zitten. Ik ruik zijn smerige adem. ‘Twintig gulden schoon. Kost, ziekengeld en de rest naar de bank. Kan ik niet aan. Mijn zus. Boekje staat op haar naam.’ Hij zwijgt even om tevergeefs naar adem te happen. Hij heeft een wat gekreukeld profiel, de knotse schoonheid van veel ouwe mannen, als van een klassiek beeld dat eeuwenlang duivenstront trotseert. De barman komt met mijn pils en blijft erbij staan: ‘Als ie lastig wordt meneer, zetten we de radio keihard, dan houdt ie vanzelf op.’
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
79 ‘Laat maar,’ zeg ik en hij loopt terug naar de bar met een gezicht van: ik heb gewaarschuwd. De oude man heeft weer adem en gaat verder waar ie waarschijnlijk bij een vorige klant is opgehouden. ‘Strop gehad. Geen cent. Na dertig jaar. En mijn dochter...’ Maar dat zegt ie niet. Hij is nu in het stadium dat ie zijn gedachten doorslikt en zijn mond alleen maar schaduwen werpt. ‘Je moet papieren hebben. Had ik niet. En als je niet kan knokken...’ Hij begint zich op te winden. De barman wacht niet op een wenk van mij, maar zet uit zichzelf de radio keihard. Dan tettert Barbra Streisand door het verknipte verhaal van de oude man heen: The kind of man a woman needs. Hij knikt eens instemmend naar de muziek en laat dan zijn hoofd tussen zijn schouders zakken. Zijn ogen drijven in de jenever. Dan pakt ie met een snelle beweging mijn glas en drinkt het in twee teugen leeg. Ik zeg maar niets. Hij staat onzeker op en laveert naar de deur met: heren erop, maar hij komt terecht vóór de deur van de dames aan de andere kant van de bar. Daar begint ie met beverige handen zijn broek los te maken. ‘Hé Joop, hou het netjes hè,’ komt de barman en trekt hem aan zijn jas naar de andere deur. De oude man kijkt hem verbaasd aan en zegt dan met een overtuiging of ie de V.N. toespreekt: ‘Als ik goeie dagen heb, maar nou heb ik rottige dagen. We hebben allemaal rottige dagen. Of niet?’ Hij staat verdwaasd met zijn handen aan zijn gulp bij de deur. ‘Ga nou maar plassen Joop, daar heb je recht op.’ En Joop gaat plassen. Want als je niet kan knokken, dan ga je plassen. De barkeeper komt naar mijn tafeltje. ‘Heeft ie uw glas leeggedronken? Dat doet ie vaker.’ ‘Niet erg,’ zeg ik maar. De man kijkt naar de w.c.-deur met een blik of ie net zijn eigen opa naar het tehuis heeft gebracht, dan peinzend:
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
80 ‘Dat zegt ie nu altijd: “als je niet kan knokken...”. Hij heeft vroeger eens een keer een vrouw het ziekenhuis in geslagen, dat zit hem dwars.’ ‘Wat bedoelt ie ermee?’ ‘Dat weet ik ook niet. Eén keer heeft ie zijn zin afgemaakt, toen er een rotgeintje was met zijn dochter, daarna nooit meer. Hij zei: als je niet kan knokken, dan kan je beter niet knokken. Da's jaren geleden. Hij blijft nou op de plee zitten tot je hem eraf haalt. Ik heb er allang geen haakje meer op, alleen in verband met Joop.’ Hij gaat terug naar de bar, om de twee kaarters nat te houden. Ik pak een krant. De burgeroorlog in Oost-Bengalen wordt na de cholera-epidemie nu ernstig bemoeilijkt door overstromingen ten gevolge van de ernstige regenval van de laatste dagen. Portugal bouwt ijverig verder aan de Cabora-Bassa-dam. De negers die de slavenarbeid moeten verrichten, zetten daarmee hun eigen dorpen blank. Wat is het verschil tussen verdrinken en verdronken worden? Buiten valt het nu met bakken uit de hemel.
Ook profeten hebben recht op een grotere kijkdichtheid 42. Als ik een tijdje later het café uitkom, regent het nog steeds. Er zijn geen meisjes meer op de stoep om mijn gedachten op te rapen, maar het kan ook zonder. Als je niet kan denken, kan je beter niet denken. Er zijn ergere dingen dan mijn gedachten. Rotgeintjes met je dochter, een vrouw onder aan de trap, bouwvakker in Mozambique, een oorlog met windmolens. Waar maak ik me druk over? De strijd om begrip is een luxe, de strijd om eten en drinken is veelal dodelijk. In een zijstraat zie ik een automatiek. Ik wissel een gulden aan het loketje en trek een warme bal, maar het geval is zo koud,
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
81 dat ik hem na één hap weggooi. Om me heen kauwende monden, bête gezichten. Verveling en vraatzucht, de twee symptomen van een beschaving die ten onder gaat. Niet aan de techniek, die versnelt het proces alleen maar. Waar zijn de profeten die onze auto's onklaar maken, ons de zakken patat uit de hand slaan en met scherpe mesjes de verveling van onze gezichten schillen? Of wachten ze alleen maar op de teeveeploeg die hun razernij moet verslaan? Want ook profeten hebben recht op hun kijkdichtheid. Of zijn ze gezant van een andere planeet, of zijn we de moeite van een vervloeking al niet meer waard? Zoals dokters een kankerpatiënt naar huis sturen en zeggen: je hoeft niet meer op kontrole te komen, van nu af gaat alles vanzelf. Gij allen die op de stoep loopt in deze druilerige regen in een vetgevreten stad: Verhinder de bouw van de Cabora-Bassa dam. Het zal al wel te laat zijn, maar verhinder de bouw van de Cabora dam. Gelooft Luns niet als ie zegt dat Portugal in zijn overzeese gebiedsdelen belangrijke beschavingsarbeid verricht heeft. Die goede man weet ook niet meer wat ie zegt, als ie op een receptie bij Caetano een glaasje sudderans gehad heeft. Dat wou ik even kwijt, lopend op de stoep. Een eindje verder staat een lief meisje, een schattig vrijwilligstertje met haar bus op borsthoogte voor de dierenbescherming te schudden. En dat is goed. Natuurlijk moet u royaal schenken aan het misdeelde dier. Maar vergeet ondertussen zijn menselijke soortgenoten niet! Verhinder daarom de bouw van de Cabora Bassa dam. ‘Hoe’ zult u vragen? lieve voorbijganger op de stoep die stilstaat bij de showroom van de plaatselijke dafdealer met de nieuwste modellen variomatic. Wel, heel eenvoudig door naar Daf Eindhoven te gaan en daar de lopende band van de vrachtwagens door te knippen, dan komt het Portugese leger in Angola en Mozambique lekker zonder te zitten. Het is zo eenvoudig lieve burger van een bevriende mogendheid. Er hoeft waarempel geen bloed te vloeien waar er al zoveel dieselolie vloeit. Denkt u daaraan. Vergeet het niet. Doe het vandaag nog! Sint Frans, de patroon van onze eveneens redeloze broedertjes en zustertjes zal u
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
82 dankbaar zijn en voor u ten beste spreken bij god in de hemel wiens almacht zelfs het geweld van de Cabora Bassa Stuw te boven gaat. Laat dat u een stimulans zijn en de arme negers in Mozambique een troost. En als er weer eens een stel negers per ongeluk naar beneden sodemietert, zullen de rozenkransen door de blanke handen schuiven en luide zal het geweeklaag opklinken uit de blanke kelen, gepatenteerd met jaren aflaat. En volgend weekend gaan ze op safari. Trekt hieruit uw les, gij allen die als opdraaispeelgoed langs elkaar schuift op de stoep: vergeet wanneer gij mensen doodt, niet de leeuwen te aaien! Met onze techniek zouden we rampen moeten bestrijden, levens redden, de aarde leefbaar maken, maar in feite veroorzaakt die samengebalde kennis alleen maar mondiale angst, volkerenmoord, genocide. En de vertegenwoordigers van dat vernuft lopen drenzerig op de stoep en eten patat. Zonder erg kom ik in de hal van een bioskoop. Rex. Doorlopende voorstelling. Achttiende week. Blanke Onschuld. In de vitrines onduidelijke foto's van steeds dezelfde blonde stoot, met steeds een andere man in steeds dezelfde houding. Op een kale pluche bank zitten twee jongemannen in grijs ribfluweel dicht tegen elkaar aan te wachten op mijn blanke onschuld. Twee meisjes in het blauw die de kaartjes moeten scheuren, kletsen over kleren, terwijl ze de mensen die langs komen, de kaartjes uit de hand rukken zonder hen aan te kijken. Langs een andere deur komt af en toe een teleurgestelde bioskoopbezoeker naar buiten. De meesten steken meteen een sigaret op. Ze slenteren vermoeid weg, het vuur van de film al geblust in hun ogen en een beetje verbaasd dat het buiten nog steeds regent. Hun ontbrak het motief om de bioskoop binnen te gaan en ze hebben evenmin een motief om weer de straat op te gaan. Ze zijn alleen maar nat van de regen, net als ik. En misschien word je binnen droog.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
83
Binnen valt niets te lachen 43. In het half donker struikel ik naar beneden, bijgelicht door de vuurvlieg van één van de meisjes in het blauw die me naar een klapstoel loodst vóórin het zaaltje. Ik ga zitten. De film is zeker bijna afgelopen, want Blanke Onschuld rent met gescheurde kleren voor haar leven door het oerwoud recht in de armen van haar blonde held, die vervolgens nog eens alle nummers repeteert, voordat hij haar teruggeeft aan haar ongeruste moeder die haar op beide wangen zoent terwijl de tranen over haar wangen lopen en haar vervolgens aanraadt met Dasj te wassen omdat je daarmee je slipjes beter schoon krijgt, maar dan is de film al voorbij en zitten we al midden in de bioskoopreklames. Even later komen de meisjes in het blauw kollekteren voor de revalidatie van de Nederlandse verkeersslachtoffers en als niemand wat geeft, komen ze terug met een bak repen chokolade en ijslollies en kauwgom voor als de film straks echt begint. Maar ik ken het einde al, dus kan ik mijn ogen dichtdoen en slapen en proberen niet te denken, alleen maar mijn jas laten drogen. En dankbaar zijn dat ik geen verkeersslachtoffer ben, één van de 75.000 zwaar gewonden van wie een groot gedeelte blijvend gehandicapt zal zijn-alleen in ons kleine land-en niet één van de 2400 doden die het verkeer in ons land jaarlijks telt. Net toen de meisjes in het blauw rondkwamen om te kollekteren, klonk een warme bariton door de luidsprekers om de bioskoopbezoeker dit nieuws te verstrekken. Duizenden gehandicapten zullen u dankbaar zijn voor uw gift. Maar niemand gaf wat. Ze zijn hier voor Blanke Onschuld. Ik doezel geloof ik weg en wat ik zie van de film, vermengt zich met mijn gedachten, zodat Blanke Onschuld na elk van haar geknipte avonturen ernstiger gehandicapt uit de handen der mannen te voorschijn rolt, en tenslotte met enkel kunstledematen in bed ligt, een plastic fallus in een metalen vagina
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
84 schuift en via een batterij in haar navel, nog enige bevrediging ondergaat, maar dan slaap ik al echt, zodat een meneer naast me me moet aanstoten om te zeggen: meneer, u snurkt. Ik schrik op en verlaat met nog steeds klamme kleren het zaaltje en kom even later op straat. Een oude man houdt me staande: ‘Komt u net uit deze film? Kunt u me zeggen of het een lachfilm is? Ik wil eens een keer lachen meneer. Er wordt al zo weinig gelachen.’ Ik kijk hem vertederd aan: ‘Als u wilt lachen, dan kunt u beter een andere bioskoop proberen, want hierbinnen valt niks te lachen.’ Hij verstaat me en loopt door. Ik hoop dat er in deze stad één bioskoop zo sociaal voelend is om De Funès desnoods jarenlang te prolongeren, al was het maar voor al die ouwe mensen die niet meer kunnen knokken als het op knokken aankomt. Want buiten is het zo miezerig en binnen valt helemaal niks meer te lachen. Ik kijk de oude man na en vervloek ineens alle blanke onschuld op de stoep. Waarom zwaait niemand met zijn paraplu en spreekt de formule die deze waanzin lam legt? Zodat deze superrealistische ongein eindelijk wordt wat ze is: een rariteitenkabinet, een museum voor pop-art-folklore. Dan kan ik ongehinderd naar het station, stap in de eerste de beste trein en probeer een andere stad.
Een hernieuwde kennismaking met het meloenenmeisje 44. Tegenover me in de trein zit het meloenenmeisje een flodderroman te lezen. Ik herken haar pas als de trein de donkere overkapping uit is. Zij herkent mij niet, want ze krijgt zovéél mensen aan haar kassa en ze droomt mijn dromen niet. Ze leest rustig door. Af en toe gaat ze wat verzitten. Wat zit ze te lezen? Wat zou er gebeuren als ik nu deed wat zij leest?
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
85 ...laat maar! De wereld zit verkeerd in elkaar. We zitten mijlen ver van elkaar verwijderd, voortdurend attent dat onze knieën elkaar niet raken, want dat kan niet in een trein. Straks gaan zij en ik immers weer elk onze eigen weg en de man schuin tegenover ons die zit te snurken achter zijn krant, ook en iedereen in deze trein. Nu zijn we nog overgeleverd aan hetzelfde samengebalde technisch vernuft en niemand die zich bewust is van de paardekrachten, de snelheid, de verplaatsing van massa op een bol wentelend in de ruimte. Pas als de techniek met ons ontspoort, zullen we het merken. Het meisje zal van de schok waarschijnlijk over me heen vallen. En met gebroken en gekneusde ledematen en bloedend uit vele wonden zal ik proberen te weten te komen hoe zij eraan toe is. Dan vallen plotseling alle reserves weg. Misschien sterven we tegen elkaar aan gedrukt met een laatste fluistering van troost of alleen maar een blik voor twee vreemde stervende ogen, voordat de reddingploeg bij ons is, want de ergste ravage komt altijd het laatste aan de beurt, tegen de tijd dat ze erbij kunnen met hun snijbranders. En in de schaarse ogenblikken dat we niet van bloedverlies en zwakte buiten bewustzijn zijn, zullen we elkaar zien en misschien verrukt zijn de vingers van een ander te voelen, want sterven is geboren worden, is opperste eenwording, zeggen degenen die leven! Maar elke gedachte eraan is humbug, elke voorstelling kitsch. Misschien probeer je in zo'n geval alleen maar of je de man schuin tegenover je kan horen. Leeft ie nog? Tussen verbogen stangen en het naar beneden geslagen bagagenet, is hij net nog te zien, voorovergebogen over de krant, die nu als een rode lap over zijn knieën hangt. Hij is dood. Wij zijn het straks. Want de redding zal te laat komen. De techniek die ons vervreemdt van elkaar, heeft ons, toen het misging, bijeen gebracht tussen verwrongen staal in een wildvreemd weiland langs de spoorlijn, ergens in Nederland, maar waar? We zullen het op school vroeger wel hebben gehad: Overbetuwe, Alblasserwaard, Middenbeemster.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
86
45. Maar er gebeurt niets met de trein. We rijden gewoon langs de weilanden waar de koeien zich van niets bewust herkauwen en het royaal uitgevoerde meisje tegenover me scheumt aan haar rokje en misschien denkt ze wel: ik wou dat die kerel niet keek. Ze probeert verder te lezen in haar romannetje. De man uit haar boek komt juist terug van een zakenreis in Zuid-Afrika en het eerste wat ie doet is bij haar op bezoek gaan in zijn witte sportwagen. Ze woont in een villa met strooien hoed ergens in Aerdenhout. Haar ouders zijn naar een party. Hij komt tegenover haar staan met smeltende ogen en ze vraagt wat ie wil drinken. En als hij naast haar op het welig gekapitonneerde bankstel gaat zitten en met zijn gebruinde hand haar wil strelen, zegt ze: nee, liefste nog niet. En dan slaat ze het boekje dicht en kijkt weer naar mij. Maar ik mik het schijfje citroen van de cocktail in haar hals, sta verontwaardigd op en ga naar de trein-w.c. waar het altijd zo'n moeite kost je benen en de straal recht te houden, net als de trein over één van de bruggen rijdt waaraan dit kikkerland zo rijk is. Wilt u het toilet tijdens het oponthoud op de stations niet gebruiken. Dat is zo vies, al die drollen tussen de rails. Doet u het tijdens het rijden, dan werkt u samen met zovele landgenoten mee aan een zo natuurlijk mogelijke bemesting van onze toch al zo schrale en door de grootindustrie zo verontreinigde bodem. Dank u. In minuskuul kleine deeltjes waaien je stront en je pis uit over Neerlands dreven. En de boer in Alblasserdam denkt na enige tijd: wat doet de boekweit het goed dit jaar. En hij stuurt me een ansicht met groeten uit Holland en bedankt voor je stront, want zijn akker ligt langs de spoorlijn. En als ik terug ben in de koepee pakt het meisje tegenover me een pakje sigaretten en vraagt me vuur. Nou dat geef ik, want ik wil niet altijd de beroerdste zijn. Dat ongeluk met de trein liet op zich wachten en de held uit haar flodderroman heeft geen lucifers bij zich, dus moet ik wel.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
87 ‘Dank u,’ zegt ze naïef en breekbaar. Dan begint ze te roken of het de eerste sigaret van haar leven is. En ze begint te praten. Met lange tussenpozen. Ze gaat solliciteren bij een dokter. Als assistente, maar ze is wel zenuwachtig. En ik vergelijk haar woorden met haar postuur. Het verkeerde onderschrift bij de foto. Op de foto ziet u Jane Mansfield in de film Blanke Onschuld, staat eronder, maar de foto zelf toont een mollige baby op een schapenvacht. Bij het eerstvolgende station stapt ze uit. Ik wens haar sukses en ze lacht verlegen. Ik kijk haar te lang na voor een vreemde.
Een geile gifkikker (3) 46. Wanneer de kondukteur komt voor mijn kaartje, vind ik in mijn borstzakje alleen de zegels die ik bij de dokter kreeg voor een hartmassage-apparaat, maar daar heeft ie niets aan, zegt ie, terwijl hij zijn uniformjasje losknoopt en me zijn harige borst toont waarin een glimmend kastje is gemonteerd met draden die onder zijn oksels verdwijnen. ‘Ik heb allang mijn hart laten vervangen,’ zegt ie trots. ‘Aan die zegeltjes heb ik dus niets, maar waar u me wel een plezier mee kunt doen, dat is het sleuteltje dat u nog heeft van het meloenenmeisje.’ Dan springt ie ineens met lenige kikkerpoten in het bagagenet en blijft met puilende groene ogen naar me zitten kijken. Godverdomme laat die kikker me dan nooit met rust. ‘Wat moet u met het meloenenmeisje?’ zeg ik na enig aarzelen, maar daarmee verraad ik mezelf. ‘Dus u weet ervan.’ Met een doffe sprong zit ie weer naast me, op zijn hurken, zijn knieën wijduit. Dan blaast ie zijn wangen op. ‘Geeft u dat sleuteltje nu maar gauw hier.’ Hij pakt mijn jas van de haak naast me en begint brutaal in de zakken te scheumen.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
88 ‘Meneer waar bemoeit u zich mee? Wat heeft u met dat meisje te maken?’ Hij kijkt me vernietigend aan, komt uit zijn kikkerhouding overeind en is weer de kondukteur. ‘Mijn dochter meneer. Zou u het leuk vinden als uw dochter de sleutel kwijt was van een kledingstuk? U moet zich eens voorstellen, meneer. Ze kan zich niet wassen, zich niet verschonen. Die dokter bij wie ze werkte heeft haar daarom ontslagen. Nu probeert ze het bij een ander. Kunt u zich voorstellen dat ze doodnerveus is? Geeft u nu maar gauw dat sleuteltje.’ Ik knipper met mijn ogen maar die verdomde gifkikker blijft op mijn netvlies plakken. ‘Geef op dat sleuteltje!’ Ik zoek mijn zakken na, maar ik weet het van te voren. Ik zal het niet vinden. Ik droeg toen een ander pak. Pas als ik hem de vorkstok waarmee ik mijn laatste wandeling maakte in de vrije natuur, in ruil aanbied en beloof meteen naar huis te gaan om het sleuteltje te halen, laat ie me gaan. Maar het station waar ik even later uitstap, is volledig verlaten en er ligt een dikke laag stof op het perron. De man achter het loket zit asgrauw op de vloer van zijn kantoortje naar adem te happen, zijn tong uit de mond en het schuim op zijn lippen. Als ik me door het loket heenbuig om te vragen wat er is, stamelt ie alleen maar plichtsbewust: ‘Doorlopen alstublieft. Kaartjes zelf ongeldig maken op het hakblok bij de uitgang.’ Als ik het station uit kom, zie ik enkel kale bomen aan een stoffig pleintje waar een drachtige nachtmerrie graast. Dan komt er ineens uit het niet een witte gestroomlijnde limousine vóór rijden met een chauffeur in een wit leren pak, paarse pet, groene handen. Hij draait het raampje open. ‘Vinylfabriek meneer? Komt u maar mee. Men verwacht u.’ ‘Ik loop liever,’ zeg ik en hij rijdt weg. Ik slenter langzaam het dode plein op. Op een ijzeren bank zitten twee vrouwen, moeder en dochter zo te zien. Maar als
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
89 ik dichterbij kom, herken ik ze. Het zijn het meisje uit de trein en mijn tante. In leeftijd en postuur elkaars volmaakte tegendeel. Mijn tante heeft een zwarte poes op schoot. Het meloenenmeisje heeft een houten bak met een leren band om haar hals, vol met repen chokola en pakjes kauwgom. Ze wenkt me naderbij en zegt: ‘Uw tante is net van dat paard gevallen, ik geloof dat ze dood...’ Dan begint ze erbarmelijk te huilen. En tussen het snikken door: ‘Vlak vóór ze stierf, vroeg ze naar u. Kunt u het alsnog niet goed maken met haar.’ ‘Maar hoe?’ vraag ik haar, terwijl ik haar mijn zakdoek geef. Ze pakt een reep chokola die ze aan de zwarte poes voert. Dan geeft ze mij de banderol: ‘Schrijft u het hier maar op. En stuur het dan naar mr. Duchamp, de rechtskundig adviseur van uw tante.’ ‘En hoe moet het dan met u?’ vraag ik terwijl ik het stukje papier in mijn zak steek. Ze lacht alleen maar en geeft me een pakje kauwgom: ‘Stop hiermee uw neus dicht als u straks de stad in gaat om het sleuteltje te zoeken.’ Als ik verder loop de stad in, loopt de kat voor me uit.
Drieluik voor marcel duchamp 47. (Familietafereel met haring en poes, linker paneel.) Liefste tante Suze, ik moet het u zeggen. Ik moet het opbiechten. Ik was tien jaar en met mijn lieve moeder bij u op verjaardagsvisite. U droeg een donkerbruine jurk en zag er afschuwelijk uit. Maar u was ook ontzettend oud natuurlijk. We kregen een kopje slappe thee. Met een koekje. En toen heb ik, terwijl u niet keek en moeder niet keek, stiekem een tweede koekje van het schaaltje genomen. Dus één teveel.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
90 Maar dat was nog het ergste niet. Ik heb die middag ook die smerige rotkat van u, die het veel beter had dan wij thuis met vader, moeder, en acht kinderen, omdat ie godverdorie elke dag vlees kreeg of vis... ik heb die smerige rotkat van u dus een haring aan zijn staart gebonden en toen het kreng begon te eten, vond ie het zo lekker dat ie ook zijn staart en de rest opvrat tot ie zichzelf had opgevreten, ik zweer het. En mijn moeder 's avonds verbaasd: Ik had toch vier haringen gekocht voordat we naar tante gingen en nu zijn het er maar drie. En u dezelfde avond ongerust opbellen: Ik kan die schat van mij nergens vinden. Toen jullie er vanmiddag waren, was ie er toch nog. En ik temerig door de telefoon: Ja hoor tante. Hij heeft de hele middag lief zitten spinnen naast mijn stoel. Dat wou ik maar zeggen tante. Ik heb het twintig jaar en langer vóór me gehouden, maar de herinnering aan uw kat die zijn eigen smalle lijf in de gretige bek heeft en door blijft vreten, roept bij mij dezelfde beelden op als al die nare dingen in de krant van de derde wereld en zo. Misschien dat ik, nu ik het eindelijk aan u heb geschreven, voortaan beter tegen die akelige berichten kan uit Azië en zo, want dan ontbijt je een stuk rustiger. P.S. 1. Heeft u nadien nog een poes gehad lieve tante? P.S. 2. Ik moet u recht hartelijk groeten van mijn lieve moeder. Want toen zij mij zag zitten schrijven naar u, zei ze: gossie, schrijf jij een brief naar die ouwe taart, waarvoor dat? en dus zei ze: doe maar de groeten, dewelke ik bij deze overbreng. P.S. 3. Ik heb sinds enige tijd mijn rijbewijs. En vorige week heb ik een duif aangereden wat ook zeer naar was. Maar het stond wel in de courant. Het knipsel sluit ik hierbij.
48. (Sigarenkistje in dwangbuis met olijftak, middenpaneel.)
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
91 Er was eens een man die met zijn auto een duif aanreed. Hij schrok hevig, stapte uit en nam het geplette lijk mee naar huis. Daar nam hij uit de kast een vooroorlogs sigarenkistje, deed daar het kadaver van de duif in, verfde met rode menie een dik kruis op het deksel, schreef er met zwarte inkt op: don't open this without permission of mister Oe Thant, en hing het kistje op aan de muur waaraan ook al een portret van zijn tante hing. Op zijn verjaardag zat de kamer vol familieleden en vrienden en iedereen vroeg nieuwsgierig waarom het kistje daar hing en wat erin zat. En de man werd kwaad toen een wat brutale neef het kistje van de muur haalde. Hij riep hevig verbolgen: Niet openmaken! Blijf eraf! Maar wat zit er dan in? vroeg iedereen tenslotte, zelfs zijn vrouw. De man ging boven op een stoel staan en zei plechtig: De duif is de sigaar en heeft eindelijk rust. En met een olijftakje besprenkelde hij het kistje, hing het weer op en zond zijn bezoekers heen, zelfs zijn vrouw. Sindsdien meden zijn vrienden hem als een vinylfabriek. Maar de familie liet het er niet bij zitten. Ze liet een bevriende psychiater de man ontoerekenbaar verklaren, zodat ze zijn familieaandelen konden overnemen en hem doen opsluiten. In een verpleeginrichting met warm en koud water, telefoon en televisiezaal. Toen de verplegers van deze inrichting volgens de regels van het huis hem het kistje afpakten en met een mes openden, vonden ze niets. De vogel was gevlogen. En daarom kooiden ze de man die hem doodde. En elke week komt de bevriende psychiater hem in zijn dwangbuis opzoeken, praat wat met hem en stuurt de familie de rekening. Sindsdien zoekt de V.N. een opvolger voor Oe Thant. Maar dat zal de duif die allang de berg Tabor mijdt als de pest, een rotzorg zijn.
49. (Portret van stichteres met speelgoedmuis. Rechterpaneel.)
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
92 Wat valt er verder nog te zeggen? Sinds haar dood hangt tante, goud ingelijst van kruin tot kanten buste, aan haar eigen muur als een gekooid grijs vogeltje. Volgens de beste laat achttiende-eeuwse tradities. Maar tussen haar dunne lippen loopt een rood plastic draadje naar beneden het schilderij uit, en met spijkertjes langs de plint geleid verdwijnt het in een op de grond staand vooroorlogs sigarenkistje, waarop staat: openen levensgevaarlijk. Ik open het toch want het is uiteindelijk mijn tante wier geheimen mij, haar neef niet verzwegen mogen zijn. Het draadje eindigt onder de klem van een muizenval. En het blijkt de staart van een muis te zijn die als je hem opdraait met het sleuteltje onder zijn buik, duidelijk verstaanbaar piept: ‘tante voelt zich niet zo goed vanmorgen, tante heeft weer wat gebloed.’ Ontroerd sluit ik het sigarenkistje. Nu begrijp ik alles. Na de dood van haar kat heeft tante een muizenval gekocht, niet wetend welk staartje dat muisje zou hebben. En ik neem me heilig voor haar met kerstmis een ansicht te sturen met aan de ene kant een winterlandschap van Marcel Duchamp en aan de andere kant: spoedig beterschap lieve tante. En ik zal een duif africhten om de kaart te bestellen, want ik wil vrede lieve tante en geen krijg!
Ook zonder pokkenbriefje kan een mens de klere krijgen 50. Als ik mijn brief gepost heb, loop ik verder deze onbekende stad in, en ik stop de kauwgom in mijn neus, als blijkt dat de stoepen een paar straten verder vol liggen met cholerapatiënten. In de gemeentelijke sporthal is een massale lijkdienst voor duizenden slachtoffers, lees ik overal op aanplakborden. Ik volg de wegwijzers en kom een tijdje later bij de immense hal. Tussen rijen belangstellenden door kom
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
93 ik naar binnen. Op het massale podium vóórin spelen de Stones met gasmaskers op hun nieuwste hit: What to do now, I really don't know, terwijl piepjonge nonnetjes met wijwaterkwasten langs de doden gaan die onder grijze dekens van het Nederlandse Rode Kruis liggen. Ik wring me naar voren tot bij het podium, maar daar word ik tegengehouden door een kolossale Judoka die me met zijn zwarte band om de oren slaat en met rooddoorlopen ogen die etteren in de hoeken, vraagt naar mijn pokkenbriefje. Als ik zeg dat ik nergens van weet, neemt hij mij in de zoveelste houdgreep en als ik gil van de pijn, draait Mick Jagger de versterker op vol en hoor ik mezelf niet meer. De greep van de judoka verslapt na een tijdje en terwijl de etter uit zijn ogen stroomt, laat hij me los en fluistert in mijn oor: ‘Sorry, ook zonder pokkenbriefje kan een mens de klere krijgen.’ Eén van de nonnetjes komt naderbij en sluit met een cleenex tissue tussen haar paarsgelakte nagels, de ogen van de kampioen zwaargewicht. Ik profiteer van de gelegenheid en ren door de wriemelende massa naar de uitgang, waar een rooms-katholieke bisschop in vol ornaat met de pijp in de mond de Telegraaf zit te lezen. ‘Het ga u goed mijn zoon,’ zegt ie met vooruitgestoken onderlip. Buiten haal ik eens goed adem en ren naar de parkeerplaats. Daar gap ik de glimmendste bromfiets. Maar als ik start en easy wil wegrijden, komt vanachter een boom het meisje uit de trein, met verwarde haren, huilend en met gescheurde kleren. Ze grijpt me in paniek beet zodat ik de betonijzeren baleinen van haar beha pijnlijk voel. ‘Heeft die ploert van een judoka jou ook, omdat je geen pokkenbriefje...?’ Je snottert: ja, en ik noem je Eerste Dan en neem je mee achterop. We rijden weg naar het zuiden, de stad uit, over de autosnelweg. Alle kloterige auto's van fabrieksdirekteuren die nooit naar ‘Achter het Nieuws’ kijken en dus niets weten van de cholera, willen pooierig langs ons rijden en gooien
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
94 nijdig hun licht op groot, maar wij tweeën rijden zigzaggend over de stippellijn en laten niemand door. Eerste Dan en ik hebben schijt aan alles. Ik voel haar handen om mijn heupen, geef vol gas en zing: what to do now, I really don't know. En ze neuriet met me mee en we rijden de hele nacht tot de dageraad en dan pas zie ik de duif die vlak boven ons hoofd met ons mee vliegt met een sleutel in zijn snavel. De morgenstond is mooi. De duif leidt ons van de autoweg af, een veldweg op. Aan de horizon wuiven de fabrieksschoorstenen in de mooiste tinten van lichtgeel tot donkerpaars. Boven ons vliegt een reklamevliegtuig. ‘Dit uitzicht wordt u aangeboden door Poly Chemic Company’ wappert achter het vliegtuig aan. De duif boven ons klapwiegt steeds trager door de zwavelzwangere lucht en valt dan dood neer vóór ons op het pad langs een beek waarin dode vissen op hun rug drijven en ons weemoedig aankijken. Ik stop en zet de bromfiets op de staander naast de duif. ‘Het sleuteltje,’ zegt Eerste Dan en begint zich uit te kleden. Dan met alleen de enorme beha nog aan, vraagt ze me het hangslot op haar rug eindelijk te openen. De sleutel past, de beha valt op de grond. Dan beduidt ze me dat ik me ook moet uitkleden. En even later baden we ons in de beek. Lachend naar elkaar drijven we in het troebele water. De dode vissen strelen onze rug. En als we even later aan de kant zitten en onze lichamen laten drogen door de wind, praat ik met haar over de steeds toenemende verontreiniging van lucht, water en bodem. Maar zij zegt opgewekt: ‘Begin je weer?’ en wuift mijn skrupules weg met haar blonde haren en werpt zich lachend in mijn schoot. Ik kijk naar haar mooie lichaam en moet toegeven: er zijn ergere dingen in het leven. Oud worden, vettig, lui en tevreden, stekeblind en oostindisch doof voor indrukken. En ik neem me voor ons te barsten te rijden op de gestolen bromfiets, dan wordt ons tenminste dat vet en die blindheid bespaard.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
95 Maar als we vooraf uitrusten in een café langs de weg en als ik zie hoe je een kop koffie drinkt, slik ik mijn fatale voornemens weer in, gun je een eigen leven, ver van mijn twijfels, zonder mijn frustraties. En ondertussen vertel ik je de nieuwste mop. Komt een kikker in Bangla Desj een cholerabacil tegen en vraagt: ‘Hoe doe je het?’ waarop de bacil antwoordt: ‘Gewoon in de darmen.’ Waarop de kikker weer: ‘Wat jij gewoon noemt.’ Maar je hoort de mop niet eens. Je staat op, schudt je blonde haren en zegt: ‘Om negen uur heb ik proefwerk geschiedenis, Franse Revolutie tot en met de Restauratie.’ En je loopt weg, start de brommer en rijdt de weg terug. Ik kijk je na, scheel van verdriet en heimwee naar iets wat nooit geweest is. Tot de eisen die de Rolling Stones stellen aan de organisatoren van hun Amerikaanse kersttournee behoren de aanwezigheid van zeep en schone handdoeken in elke kleedkamer. Voorts per show twee flessen Chivas Regal, Teachers of Dewar's whisky. Per show twee flessen Jack Daniels Black Label Bourbon. Per show twee flessen Tequila met stukjes citroen en zout. Per show drie flessen Liebfraumilch, gekoeld. Per show één fles Courvoisier of Hine Cognac. Verder vers fruit, kaas, bruin brood, boter, koud vlees, kippepoten, rosbief, tomaten, augurken enz. En Alka Seltzer (middel tegen een vuile maag) Aldus een bericht in de Daily Mirror. Voor stuff zorgen de heren zelf. Op de foto van links naar rechts: Stone one, stone two, stone three, stone four. Stoned five.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
96
Uit het geheime familie-archief (2) 51. Na lang aandringen van de kinderen die op school worden doodgegooid met de kribbe en de herdertjes, en op advies van zijn huisarts, heeft Rudolf R. voor één keer zijn dromen verdoezeld en van oud hout een kerststal in elkaar geflansd, waarin het flink tocht, waar Maria en Jozef verrekken van de kou, dus waar een pasgeboren kind onmiddellijk kou vat en binnen een dag sterft in de voerbak en nooit hoeft te prediken en niet aan een kruis hoeft te sterven als een halfzachte idealist. Als ze de stal van Rudolf hadden gebruikt, was Kristus nooit een onbegrepen historische figuur geworden, maar gewoon een te vroeg geboren zuigeling die het niet maakte, dat kwam vaker voor. Geen twintig eeuwen gehuichel, geen ontdekking van Amerika, geen kolonialisme, geen kralen voor de negers, geen in wijwater gewassen blanke lullen voor Afrika, geen armoe in Zuid-Amerika, geen haat in Noord-Amerika, geen onbenul in Rome. Maar hij is niet in een tochtige stal geboren. Het was een goed beschutte grot in het Midden-Oosten. En Jozef heeft het kind gehaald zonder dokter en de wijzen uit het oosten die nog geen lid waren van El Fatah of Black September, zijn gewoon gekomen met hun stuff, hun goud en hun oliekoncessies, gezeten op kamelen. En Herodes heeft alle kindertjes behalve die ene laten afmaken, want hij wou niet onderdoen voor die Farao uit de oudheid, noch voor de Arabische Federatie van de toekomst en hij seinde naar Augustus in Rome dat alles rustig was in de kolonie afgezien van enkele schermutselingen met rebellen in de grensstrook. En Augustus seinde terug dat het jongetje dat de oorzaak van de schermutselingen was, ene Jezus Eusebio Christo in de gaten moest worden gehouden en dat ie, als ie een beetje behoorlijk kon voetballen, maar naar Rome moest komen om daar in het cirkus met leeuwen te voetballen. En Augustus vond dat ie dat goed had geregeld, nam een bad en neukte zijn mooiste slavin die toevallig ook uit
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
97 Angolestina kwam, een landstreek die evenals Syrambique waar Quirinus landvoogd was, bekend is om de mooie meisjes met albasten voorhoofd, rechte neus en mooie poezen. Maar die Jezus werd geen voetballer, maar een eigenwijs jongetje, groeide op, stelde zich aan, liep weg en zat in de boeken en werd geen timmerman maar provo, alleen omdat de geschiedenis een grot prefereerde boven een tochtige stal als verloskamer. En de dochter en zoon van Rudolf Ruitewasser vinden de stal van papa toch een mooie stal, maar wat weten zij op hun leeftijd van 's werelds loop en van de kronkelwegen der geschiedenis?
En niemand ziet de rat 52. In de gracht drijft nog een kerstboom van vorig jaar. De man ligt net op het randje. Als ie een meter verder ten val was gekomen, was ie in het water gekieperd. ‘Doorlopen alstublieft,’ zegt de agent tegen de mensen op de stoep. Een meisje in een slobbertrui moet wachten. Zij heeft het zien gebeuren. En de verkoper van de boekhandel aan de overkant. Het meisje: ‘Die meneer liep gewoon vóór me op de stoep. Hij kwam geloof ik uit die boekhandel en ineens gleed ie onderuit.’ De verkoper: ‘Ja die man was net bij ons in de boekhandel. Hij vroeg om een boek over kerststallen. Nou dat hebben ze me nog nooit gevraagd.’ ‘Lazarus of stoned,’ roept een jongen. ‘Het is anders best een nette man,’ oppert een oudere vrouw. Doorlopen alstublieft. ‘Zou ie een hartverlamming?’ vraagt het meisje. De agent zoekt in de binnenzak van de bewusteloze man. Vindt een agenda, bladert erin, schrijft op.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
98 Als de ambulance de man heeft meegenomen, verspreiden de mensen zich weer. En niemand zag de rat die onderhuids knaagde aan de schedel van de man op de stoep.
Een elektro-encefalogram 53. Mijn haren plakken op mijn hoofd en waarvoor dienen al die draadjes? Waar was ik het laatst? Ik verga van de honger. Als ik overeind kom van het ijzeren bed, trek ik de draden los van de machine waar ze mee verbonden zijn. Achter in de grijze ruimte waar ik ben, is een stroeve schuifdeur. Ik kom in een schemerig hol met wat mensen en wat van die geile kaarsen in wijnflessen. Ha hier kun je wat eten. De barman zit te praten met een dubbel gescheiden paar van een jaar of veertig over driekamerflats waar je misschien zonder urgentieverklaring in kunt, als je tenminste 400 ballen per maand te missen hebt. Zijn smakelijke lachen kleeft even aan het met mandflessen versierde plafond, maar valt dan onherroepelijk naar beneden. Achterin zit een meisje te lezen in iets alternatiefs en maakt ondertussen druk aantekeningen met een afgekloven potloodje. Ze moet de moeite waard zijn, maar ze heeft zich teruggetrokken in een slobbertrui en een spijkerbroek. Ze is een van die zeldzame idealisten die, wetend dat de wereld naar de bliksem gaat, eerst nog graag willen lezen hoe... Aan een ander tafeltje is een soort stenotypiste met groene oogschaduw en oranje nagels bezig twee half belegen Amerikanen te versieren. Het lijkt te lukken, maar de barman grijpt in en vraagt wat de juffrouw en de sirs nog willen drinken. Het zelfde. The American wants always the same. Dat is het geheim van zijn sukses. Ik wil goulash. Het alternatieve meisje tomatensap. Hij roept ‘goulash’ naar een onzichtbare keuken en begint dan een mysterieus drankje te miksen voor de dame en de sirs.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
99 Ik trek de draden van mijn hoofd en ga ook aan een tafeltje zitten. Ik heb behoorlijk koppijn. De bodega waarin ik me kennelijk bevind, wordt langzaam het decor voor een ordinaire seksroman van zesvijfennegentig waaruit niets mag worden gekopieerd en/of op band mag worden opgenomen. De borsten van de nimfomane stenotypiste zwellen, haar bloes splijt, haar benen gaan uiteen, de beide yankees wachten op een teken, zij kijkt de man tegenover haar aan met een tedere roofdierblik die meer wil zeggen dan ze te zeggen heeft, maar er zijn twee mannen dus kijkt ze scheel. Het meisje achter me kan het niet meer aanzien en begint verwoed het progressieve boekje op te eten. De Amerikanen zijn elk al halverwege een dij... niets uit deze uitgave mag worden... en dan ineens-die ouwe Grieken hadden gelijk met hun deus ex machina-komt er een lange neger met basketbalschoenen en een paarse broek aan de bar zitten en bestelt jus d'orange. En de bodega komt met een kreet tot leven, als door een speld gestoken. We horen zelfs Petula Clark niet meer die door de juke-box tettert. Alles wordt goed. Het meisje in de slobbertrui spoelt het boekje weg met haar tomatensap. De barman lacht weer. Het plafond begint te trillen. Er valt een gat in de muur achter de bar. De ene Amerikaan frunnikt per ongeluk aan de andere Amerikaan in plaats van aan de stenotypiste. Die zit verdwaasd naar de flessen te kijken die een voor een van het plafond vallen. Haar borsten krimpen. Onzichtbare vingers knopen haar bloes dicht. Dan stort het plafond naar beneden. In paniek valt het alternatieve meisje over me heen. Maar de neger staat rechtop in het puin en drinkt met een brede glimlach zijn glas jus d'orange. Het dubbel gescheiden paar is gevlucht door het gat in de muur waar nu een dokter in een witte jas in verschijnt die bars schreeuwt: wie van jullie heeft er kortsluiting gemaakt? Maar hij krijgt een vallende steen op zijn hoofd en zakt dizzy onderuit. De mandflessen wijn liggen in scherven op de grond en kleuren de vloer rood. ‘Really the same things have happened in Cuba,’ fluistert het
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
100 meisje vlak bij mijn oor, terwijl ze over me heen ligt en ik hele andere dingen voel en dus raak ik van de wijs ondanks stof en puin. De jukebox is ook in de war en laat Petula duidelijk tegen haar zin een blue van Mingus zingen die ze maalt tussen haar grote Engelse tanden. Really the same things. De stenotypiste zit versteend tussen de resten van haar Pompei en kijkt nog steeds scheel, terwijl de twee romeinse honden uit de States haar voeten likken. De neger drinkt.
54. Ik peuter de kauwgom uit mijn neusgaten en kom duizelig overeind uit de Varkensbaai, lik de wijn van mijn vingers en sla het stof van mijn kleren. De barman lacht en vraagt me de geneeskundige dienst te bellen, terwijl het bloed uit zijn mond spuit. De honden blaffen naar me, maar als ik ‘basta’ sis tussen mijn tanden, verdwijnen ze met de staart tussen hun stripes over het puin. De neger kijkt ze na en lacht zijn witte tanden nog witter dan ze al zijn. Ik lach ook, maar de mijne zijn geel van de nicotine, dat moet ie merken. ‘Ga nu maar,’ zeggen zijn ogen, terwijl hij de stenotypiste met een glasscherf begint te tatoueren. Ik neem het meisje uit Cuba bij de arm en samen struikelen we naar de dichtstbijzijnde telefooncel, waar ze in elkaar zakt met haar hoofd op de set telefoongidsen. Ik draai inlichtingen en vraag de juffrouw het nummer van Stokely Carmichael. Maar ze weet het niet. Als ik begin te godveren, legt ze op. Wat moet ik doen? Het meisje zo laten en weggaan? Maar het hoeft al niet meer. Ze slaat haar ogen op, trekt aan haar trui en zegt lief: ‘Bedankt voor de konsumptie maar nu moet ik gaan. Ik heb om zes uur pianoles.’ Ze gaat de telefooncel uit en springt achterop de brommer van een wildvreemde knul die niet eens reageert. Ik steek de straat over en kom even later in een drukke winkelstraat. Er is niks aan de hand. Iedereen loopt weer druk boodschappen te doen. In Rex draait nog steeds blanke
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
101 onschuld, ook al regent het niet meer. Maar als ik vóór de etalage van een tweedehandsboekhandel blijf stil staan om te kijken naar Acht Delen Culturen Der Mensheid Voor Slechts Hondervijfenzeventig Gulden, tikt een agent op mijn schouder en vraagt me mee te komen. ‘Meneer hoe komt u aan al dat bloed op uw kleren?’ Ik protesteer: ‘Dat is helemaal geen bloed. Jullie denken altijd meteen het ergste. Man, ik kom gewoon van een feestje en die vlekken is chianti, wijn! Je hebt ze zelf thuis in die mandflessen weetjewel, toen jullie van de zomer naar het Gardameer...’ Maar ik moet mee. Op het buro onderzoeken ze in het laboratorium de vlekken op mijn jasje. Het is mijn eigen bloed: A negatief. Verdacht van moord, wordt veranderd in zelfmoord. Maar als ze een doek over me heen willen leggen, gaat de telefoon. Of er onmiddellijk een patrouillewagen naar de bodega sherrycan kan komen... Ze laten me alleen. Ik peuter de kiezelsteen uit mijn hoofd, trek het dodenlaken over me heen en slaap tevreden in, verlost van die smerige koppijn.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
103
Vertrapt door vele vrome voeten
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
105
Beter dode katten dan kanonnenvlees 55. De straat is uitgestorven en stoffig, alsof het maanden niet geregend heeft. Mijn botten doen overal pijn. De etalagepoppen in de winkels zijn tot mummies verdroogd en de kleren die ze dragen, zijn decennia oud en vuil van het stof, zweetkringen in de oksels en bloedvlekken in de kruizen. De oogkassen zijn leeg en zwart. Eindelijk is de degeneratie als bijtend zuur door de vernislaag heengedrongen en zichtbaar geworden. Ik loop de straat verder in. Op elke vensterbank ligt een dode kat, sommige al in verregaande staat van ontbinding. Als ik de hoek wil omslaan, komt er een afzichtelijk mismaakt kind met stompjes van armen en benen, vastgebonden op een laag karretje met vier kleine wieltjes, aanrijden. Het heeft geen hals, het grote hoofd wiebelt op de schouders. ‘Oppassen papa!’ schreeuwt het benauwd, ‘ik heb geen rem.’ Ik spring snel opzij en zie nog juist het grote lege gat in zijn achterhoofd. Hij laat een afschuwelijke stank van benzine achter zich. Het stof van de straat kruipt tussen mijn tanden en ik word kotsmisselijk van de muffe smaak. Wat doet Roel in deze dode buurt? Wat is er met me aan de hand? De straat wiebelt als een slecht afgesteld televisietoestel en alles is grijs. Af en toe zwemt het silhouet van Edith door het beeld, maar verdrinkt steeds weer in de grijze golven achter een dichte sneeuw. Ik zou het kontrast scherper moeten draaien, maar ik zie nergens knoppen. Alleen met mijn ogen kan ik het beeld scherp krijgen, maar ik kan ze amper open houden. ‘Pas op meneer,’ hoor ik weer, ‘ik heb geen rem.’ Een ander mismaakt kind komt op net zo'n karretje aanstuiven over de stoep, en dit keer kan ik het niet ontwijken.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
106 En botst het pijnlijk tegen mijn schenen. Het lacht verontschuldigend naar me met heldere ogen, alsof zijn hoofd helemaal niet op een mislukte aardappel is gemonteerd. Dan zegt ie heel beleefd: ‘U wilt zeker wel een stukje eten en drinken na de reis? Komt u maar achterop. Mijn oma heeft wel wat voor u.’ Ik kan niet veel anders doen dan bij hem achter op het platte karretje gaan zitten en even later rijden we met een flinke vaart over de stoep. Ik staar naar het gat in zijn achterhoofd en zie dat het hoofd helemaal hol is. ‘Wilt u eens blazen?’ hoor ik vóór me zijn heldere stem. ‘Wat blazen?’ ‘In mijn hoofd,’ zegt ie, ‘doet u het alstublieft?’ Ik blaas in de lege holte en er komt een zwerm kleine vliegjes en motten uit. Ik schrik en veeg de vliegjes weg die op mijn brilleglazen plakken. ‘Dank u wel,’ zegt ie opgewekt, ‘met warm weer zit het altijd vol ongedierte. Ik ben net een koe, maar die hebben een staart. Alleen in het zwembad heb ik er geen last van.’ Dan remt ie ineens fors, door met de stomp van zijn been over de stoeptegels te schuren. ‘Hier kunt u eten,’ zegt ie en voordat ik hem kan bedanken, is ie al weggesuisd, een dichte zwerm insekten als een sluier achter hem aan wapperend. Ik sta vóór een gedeeltelijk met planken dichtgespijkerd pand, waar in onduidelijke letters op de pui staat geschilderd: cafébar. In de etalage zie ik rood uitgedroogde zalmslaatjes op plastic schoteltjes en een doos enorme frikandellen, met opengesneden buik wachtend op de ketchup en de mayonaise. Ik open de deur. Er zijn geen klanten in het café. Er is ook geen bar. Achterin tussen de dames- en de heren-w.c. zit een oude vrouw van zeker tachtig in een verschoten pluche armstoel, een heel nest broodmagere jonge katten krioelend aan haar voeten. ‘Wilt u eten?’ zegt ze met krakende stem.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
107 Het stinkt er zo naar benzine en kattenpis dat ik snel zeg: ‘Nee echt niet, maar misschien heeft u een glas bier voor me.’ ‘Geen bier,’ zegt ze kortaf, ‘we hebben alleen kroketten.’ Dan komt ze krakend overeind, pakt onder haar stoel een bord met twee koude kroketten en zet ze me voor. ‘Ik hoef niet,’ zeg ik boos, maar ze pakt me als een struise moeder wier kind niet wil maar wel moet eten, bij de neus en duwt een hele kroket in mijn mond. Ik kokhals maar ze dwingt me het melige ding door te slikken, terwijl ze nog steeds mijn neus in een stevige greep heeft. Dan laat ze even los, maar voordat ik kans zie adem te halen, duwt ze de tweede kroket erin en grijpt weer mijn neus vast. Als ik met veel moeite alles heb doorgeslikt, laat ze los en terwijl ik op adem kom, zegt ze met een sardonisch lachje: ‘Hoe heeft het gesmaakt?’ Ik mompel wat, de vettige resten nog in mijn wangen. ‘U heeft nog geen klagen meneer,’ zegt ze terwijl ze gaat zitten en een van de jonge poezen op haar schoot neemt, alsof ze tante Suze zelf was. ‘U heeft echt nog geen klagen meneer. Beter dode katten dan kanonnenvlees.’ The Saturday Evening Post heeft in opdracht van de Harvard University een rapport gepubliceerd waarin berekend werd dat, als men in de periode 1970-1972 alle slachtoffers uit de Vietnamoorlog tot kroketten zou hebben verwerkt, alle hotels, restauranten, fritures en huisvrouwen, dat is de totale omzet aan kroketten, tot het jaar 2032 voorzien zouden kunnen zijn. De morele Herbewapening en het Vatikaan hebben geprotesteerd tegen deze vorm van onderzoek en er een verkapte suggestie tot kannibalisme in onderkend.
56. Als ik het café uitkom, met de vieze smaak van de kroketten nog in mijn mond, zie ik dat het hele verkeer is lamgelegd door een militaire kolonne. Langs me rijden allemaal groene legervrachtwagens. In elke laadbak hangen onder de zeil-
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
108 doeken overkapping twintig tot dertig jongemannen in nette burgerpakken aan stevige glanzende vleeshaken, de hoofden schuin en de ogen in doodsnood draaiend in hun kassen, de monden scheef van pijn. Eentje probeert nog te fluiten naar een mooi meisje op de stoep, maar er komt alleen maar wat bloed uit zijn mond. Een eindje verder staan de wagens allemaal stil. De voorste vrachtwagen is gestopt vóór een zebrapad om een oude vrouw te laten oversteken die een antieke kinderwagen voortduwt. De vrouw loopt erg moeilijk en langzaam, alsof de wagen met cement volgestort is. De chauffeur van de eerste wagen hangt ondertussen uit het portier en probeert de meisjes op de stoep te pakken, maar de meesten hebben het in de gaten en maken een wijde bocht of laten zich giechelend kietelen. ‘Wat vervoeren jullie eigenlijk?’ vraag ik. ‘Daar moet je me niet naar vragen,’ antwoordt ie, ‘dat kunnen de jongens die achter me aan komen beter uitduiden. Ik zit altijd op nummer één. Het is mijn taak dus om op de weg te letten en niet op de lading. Hé opoe,’ roept ie dan naar de oude vrouw op de zebra, ‘schiet eens een beetje op!’ Ik loop de stoep terug en vraag aan de chauffeur van de tweede wagen, wat ze vervoeren. ‘Kanonnenvlees,’ antwoordt ie lakoniek, wijzend op de lading van de wagen vóór hem, en begint dan een shaggie te draaien om het wachten te doden. Hij vindt het heel gewoon, iedereen op de stoep vindt het blijkbaar heel gewoon. Ik loop verder terug en kijk in één van de laadbakken. Een hele rij jongemannen, hangend met hun schoenen net boven de grond. Het dichtste bij een blonde jongen van een jaar of achttien, zijn gezicht in een akelige grimas. Zijn gekromde hand verstijfd in zijn geopende gulp, alsof hij op het laatste moment nog alle reservekrachten heeft willen aanspreken. In zijn andere hand heeft ie een prop papier. Met moeite krijg ik de verstijfde hand open en pak het briefje eruit. ‘Hé uitkijken alsjeblieft!’ roept de chauffeur van de volgende vrachtauto, hangend uit zijn raam.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
109 De kolonne zet zich weer in beweging. Ik spring vlug op de stoep en steek de prop in mijn zak. Terwijl de auto's optrekken en vaart meerderen, klotsen de dode of half dode lichamen tegen elkaar als nat wasgoed aan de lijn. Even verder vóór me op de stoep loopt de oude vrouw achter de kinderwagen te duwen. Terwijl ik haar passeer, kijk ik in de wagen. Er ligt niets in. Als ze me ziet kijken, trekt ze aan mijn mouw. ‘Meneer kunt u me misschien helpen?’ De vraag klinkt heel gewoon. ‘Natuurlijk mevrouw.’ ‘Meneer kunt u me zeggen of het konsultatieburo nog ver is? De kleine heeft al de hele nacht gehuild van de keelpijn en ik ben zo bang.’ In de stem van elke grootmoeder klinkt vertekend die van de moeder door. Eerst weet ik niet wat ik moet zeggen, maar dan lieg ik erop los. ‘Maar mevrouw uw dochtertje maakt het heel goed. Kijkt u maar, ze heeft geen pijn meer en ze kraait vaderlandse liedjes in haar wagen. Kijk eens wat een heerlijke jeugdige blos.’ Ze moet het eerst even verwerken, maar dan zegt ze opgewekt: ‘U heeft gelijk. De kleine is helemaal beter hè schatje?’ en ze scheumt met haar dooraderde hand in het kanten kussen van de lege kinderwagen. ‘Lekker schatje van me. Mama zal thuis een schoteltje melk voor je klaar zetten en als neef Rudolf komt, krijg je een haring, want die hebben we nog te goed van hem, hè schatje.’ Dan knikt ze dankbaar tegen me en loopt de weg terug, nu veel gemakkelijker dan zojuist. Ik kijk haar na terwijl ze weer oversteekt op het zebrapad. Als ze is overgestoken, wordt ze omringd door een heel nest jonge katten, die behendig bij haar in de kinderwagen springen.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
110
Een doekje voor het bloeden 57. De militaire kolonne is allang verdwenen, als ik ineens word aangesproken door een kleine dikke priester in een paars kazuivel met een witte stool. Hij hijgt van het lopen en zweet als een postpaard. In zijn hand heeft hij een interkom waar een of andere stem in kraakt. Tussen het zware hijgen door vraagt ie: ‘Meneer, de Varkensmarkt? Kunt u me zeggen waar de Varkensmarkt is? Ik moet daar zijn voor het sacrament der stervenden.’ ‘Sorry eerwaarde ik ben hier volslagen vreemd, maar als u aalmoezenier in het leger bent, dan moet u die kant uit.’ En ik wijs in de richting waar de vrachtauto's verdwenen zijn. ‘Ha dank u wel,’ zegt ie terwijl het zweet van zijn wangen loopt. En dan een beetje sentimenteel erachteraan: ‘Heeft u misschien een zakdoek voor me te leen. U moet weten, dat de dood van al die jongemannen in dienst van het vaderland, me nogal verdriet.’ Hij meent er geen zak van, maar ik geef hem toch maar mijn zakdoek. Hij pakt hem gretig aan en veegt het zweet ermee van zijn voorhoofd en uit zijn rode hals. Dan krijg ik de natte lap terug. Terwijl ik hem in mijn zak steek, voel ik de prop papier. Ik haal hem te voorschijn en strijk hem glad. De priester is inmiddels al met fladderend kazuivel achter de kolonne aan. Het is een houterig geschreven briefje: ‘Lieve moeder, voordat ik sterven ga, betuig ik u mijn liefde. Ik ben er trots op voor het vaderland te mogen sterven. Denk aan mij! Z.O.Z.’ Ik kijk aan de achterkant. Daar staat met hanepoten: ‘P.S. Godverdomme moeder, ze hebben ons behoorlijk bij de kloten gehad.’ Ik vouw het briefje zorgvuldig op en steek het in mijn zak.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
111 Dan ga ik het fladderende kazuivel achterna. Hoe dichter ik het nader, des te luider klinkt langzame orgelmuziek in mijn oren. Nu doopt de priester zijn duim in de heilige olie en zalft de zieke achtereenvolgens op de gesloten ogen, de oren, de neus, de gesloten mond, op de handen en de voeten, daarbij telkens voor iedere afzonderlijke zalving de sacramentele woorden uitsprekend. Met de van te voren bereide watten droogt hij terstond de gezalfde plaatsen weer af. Maar eerst zegt hij goed verstaanbaar voor de stervende, of anders voor zijn familieleden: ‘Door deze heilige zalving en zjjn goedertierenste barmhartigheid vergeve u de heer al wat gij misdaan hebt door het † gezicht, door het † gehoor, door de † reuk, door de † smaak en de † spraak, door het † gevoel en door de † gang. Amen.’ Als een onmiddellijk stervensgevaar of een andere reden niet toelaten al deze zalvingen te verrichten, volstaat één enkele zalving, bij voorkeur op het voorhoofd, als dat nog aanwezig is. In dit geval moeten echter zo spoedig mogelijk, de zalvingen en gebeden die zijn overgeslagen, daarna worden aangevuld. Wanneer zich tussen de stervenden geen levenden meer bevinden, hetzij familieleden, hetzij meerderen, vervallen alle boven genoemde bepalingen.
De traan die stijgt, terwijl de steppe zwijgt 58. Op de Varkensmarkt is het een drukte van belang. Alle militaire vrachtwagens staan midden op het plein, de tentzeilen van de laadbakken opgerold, zodat de jonge mannen aan de vleeshaken goed zichtbaar zijn. Als ik ernaartoe wil achter de priester aan, word ik door een blaaskaak van een marechaussee tegengehouden: ‘Meneer u moogt hier niet door, alleen mannen beneden de vijfentwintig mogen het terrein betreden.’
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
112 ‘Wat voor terrein?’ vraag ik brutaal. ‘Het veilingterrein,’ antwoordt hij, zijn wangen vol koningin en vaderland. Ik weet niet waar ik het lef vandaan haal, waarschijnlijk een gevolg van de ziekelijke neiging dit allemaal van dichtbij te zien, maar ik blaf terug: ‘Man heb jij ogen in je godvergeten kop of knikkers? Ik ben de veilingmeester, zie je dat niet? Of moet ik mijn beklag doen bij pater overste? Maar dat betekent dan wel intrekking van je verlofpasje en aftrek van je dagen aflaat.’ Hij springt geschrokken in de houding en stamelt: ‘Neemt u mij niet kwalijk overste.’ Ik kijk hem vernietigend aan zodat ie in vlammen opgaat en er enkel een grijs hoopje as overblijft en de rode streep: soldaat eerste klas, en loop rustig naar de vrachtauto's. Op een groentekist staat een man in kolonelsuniform te schreeuwen: ‘Wie biedt meer dan honderd voor dit kanonnenvlees, derde jaars student rechten, zoon van vermogende ouders, linkse sympatieën, tweemaal arrest wegens dienstweigering, toch in opleiding voor vaandrig, zeer zeldzaam? Niemand? Wie biedt meer dan 200? Eenmaal, ander...?’ Een friturehouder met apekonen die trots beweert tegen de omstanders, dat ie zelf zijn frikandellen maakt, biedt 210 en krijgt de jongen mee. ‘Waarom gebeurt dit allemaal?’ vraag ik een militaire verpleegster die terzijde staat in een strak gesteven schort, het kapje wulps op haar blonde krullen, bereid elke vraag te beantwoorden, behalve de intieme. Ze lacht vriendelijk naar me en zegt dan opgewekt: ‘De legerleiding dacht: dood moeten ze toch, waarom dan op het slachtveld, als de middenstand er zo nog iets op verdienen kan?’ Het rolt over haar lieve lippen als een slechte reklametekst. ‘Ja maar...’ stamel ik. ‘U snapt er natuurlijk niets van,’ zegt ze vertrouwelijk, ‘dat had ik ook in het begin, maar het is eigenlijk zo ge-
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
113 woon als je er over nadenkt. Laten we nu eerlijk zijn.’ ‘Ja maar waarom moet er dan een verpleegster bij, als ze toch...?’ Ze kijkt me verbaasd aan. ‘Nou gewoon, sommigen zijn nog niet dood en om ze een lang lijden te besparen, moet ik hier zijn met mijn ampullen. We moeten toch proberen ook het noodlot menselijk te benaderen.’ En ze opent na deze orakelspreuk het koffertje dat naast haar staat en toont me een set ampullen en de nodige injektienaalden. Dan stapt ze op hoge benen in het korte verpleegstersschortje naar een donkere jongeman die als hij van de vleeshaak wordt gehaald, kronkelend van pijn op de grond rolt. Ze duwt met een resoluut gebaar een spuit in zijn billen en terwijl ze het doet, kijkt ze lachend om. We moeten proberen ook het noodlot menselijk te benaderen. Wat is het verschil tussen het orakel van Delphi en de assemblee van de Verenigde Naties?
Het orakel van washington 59. In de ronde kamer van het Witte Huis in Washington bevindt zich vast en zeker in een geheim laatje een sober uitgevoerd boekje waarin men het volgende kan lezen als het inmiddels niet te zeer vergeeld is: Onder volkerenmoord moet een van de hierna volgende daden worden verstaan, daden die begaan zijn met de bedoeling om een nationale, etnische, raciale of godsdienstige groep als zodanig geheel of gedeeltelijk te vernietigen. a. moord op leden van zo'n groep; b. ernstige aanslag op het lichamelijk en geestelijk welzijn van zo'n groep; c. bewuste onderwerping van zo'n groep aan levensomstandigheden die moeten leiden tot haar gehele of gedeeltelijke
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
114 fysieke vernietiging; d. maatregelen die ertoe leiden de geboorten binnen zo'n groep te belemmeren; e. gedwongen overplaatsing van de kinderen van zo'n groep naar een andere groep. (Conventie van de Verenigde Naties van 9 december 1948. N.B. In het oorspronkelijke ontwerp van deze conventie kwam ook de politieke groep voor, maar die is in het definitieve stuk verdwenen.)
De traan die stijgt, terwijl de steppe zwijgt (vervolg) 60. De donkere jongeman ligt doodstil als de verpleegster de spuit uit zijn bil haalt en weer bij me komt staan en ‘zielig hè’ zegt met haar ogen. De kolonel die even heeft gepauseerd om zijn knevel te krullen, want oorlog moet heldendom blijven, pakt weer de mikrofoon en biedt ook deze jongen te koop aan. Een herenkapper die bij ons in de buurt staat en al de hele tijd probeert de omstanders scheermesjes te verkopen, doet een bod van 250 gulden en mag hem meenemen. Maar eerst wordt hij aan de mikrofoon verzocht, terwijl schoolkinderen het lijk in een militaire slaapzak doen. ‘Waarom lieve aanwezigen, koopt een herenkapper een frontsoldaat?’ vraagt een lieve stem door de luidsprekers. Even later klinkt een warme bariton: ‘Ja waarom koop ik een frontsoldaat? U moet dus weten dat ik dus voor het showen van nieuwe haarstukjes en zo eigenlijk feitelijk dus een etalagepop nodig heb. Om dus bij te blijven in de branche. Nou is de aanschaf van een etalagemodel, mits met bewegende armen en heupen dus een kostbare geschiedenis. Toen ik dus hoorde via een kollega van deze verkoop, dacht ik een stuk voordeliger klaar te zijn dus.’ Het publiek haast zich de stilte die na deze woorden valt,
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
115 met applaus te vullen. Dan vervolgt de lieve stem van zojuist: ‘Wilt u misschien nog een speciaal verzoekplaatje horen? Nu kan het. Elke serieuze koper op deze markt waarvan de baten ten goede komen aan een betere put voor het orakel van Delphi, mag een verzoekplaatje aanvragen.’ De warme bariton klinkt weer: ‘Nou als het u hetzelfde is. Ik ben namelijk bij onszelf in de operettevereniging en het wolgalied van die soldaat die zijn traan in zijn ogen stijgt terwijl de steppe zwijgt, vind ik persoonlijk altijd weer mooi om te horen.’ En terwijl even later een nog warmere bariton over het slachtveld schalt en om een engel vraagt, gaat de gesnorde kolonel door met de verkoop, terwijl de verpleegster waar nodig spuiten zet in de jongens die om de beurt van de haken rollen. Tussen de vrachtwagens door scharrelt nog steeds de priester van net en smeert alle jongens in met een watje olie. Aan een lange rozenkrans hangt de interkom te zwabberen vóór zijn kruis. Wanneer hij juist bezig is een jongeman met blonde krullen en brede schouders voor wie al 300 gulden geboden is, te oliën, kraakt er iets in het apparaatje. Hij pakt het beet en houdt het aan een oor. Kijkt dan hulpeloos om zich heen. Als ie mij ziet, klaart zijn gezicht op en komt ie op me af. ‘Kunt u het even van mij overnemen? Ik hoor net van mijn overste dat er op de autosnelweg een ernstig ongeluk heeft plaatsgevonden met nogal wat slachtoffers en de kongregatie is een beetje onderbezet. We zitten vanmiddag ook nog met een autozegening en een ziekentriduum. Wilt u?’ Zonder mijn antwoord af te wachten, doet ie me de stool om, geeft me het schaaltje met watten en trekt aan een koordje langs zijn oor waardoor het aureool op zijn hoofd begint te draaien. Even later vliegt ie als een helikopter naar de horizon. En vóór mijn voeten ligt de interkom waaruit nu de gekastreerde klanken van de Sixtijnse Kapel opklinken met het Ave Verum van Mozart. ‘Doet u het maar,’ zegt de verpleegster die naast me bezig is
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
116 met een forse dorpsjongen met een opgeblazen rood gezicht, de resten van moeders pappot nog in zijn bolle wangen. ‘Ach die flauwekul!’ zeg ik geïrriteerd. ‘Er zijn er echt bij die het op prijs stellen,’ zegt ze zacht, terwijl ze goedvindt dat de jongen met zijn laatste krachten haar borsten pakt, bloedige vingerafdrukken achterlatend op haar smetteloze schort. De ogen van de stervende jongen worden groot van opwinding, zij kijkt me lachend aan. ‘Waarom doet u nu niet wat de priester vroeg?’ ‘Hoezo? waarom zou ik? Die jongen hier heeft een heel wat menselijker benadering van het noodlot dan ik met deze vette watten kan opbrengen.’ ‘Wat bent u cynisch!’ zegt ze naïef terwijl ze geduldig de grijpvingers van de stervende van zich af duwt. ‘Maar het is toch je reinste boerenbedrog!’ Ik verbaas me erover dat ik me ineens zo opwind. Waarschijnlijk vind ik haar aardig. Dan wordt ze ineens ernstig, terwijl ze de jongen aan haar voeten de handen over zijn buik vouwt en zijn gezwollen ogen sluit. ‘Een nichtje van mij is stewardess bij Panam. Het toestel waarin ze vloog is neergestort in een moeras. Met allemaal Vietnamese oorlogsweesjes op weg naar een pleeggezin. En zij bleef op haar post. Ze maakt het de overlevenden zo aangenaam mogelijk en zegt gewoon: riemen vast en sigaretten doven, terwijl die schapen helemaal niet roken en het wrak nooit meer van de grond zal komen. Da's ook boerenbedrog, maar die kinderen vinden het heerlijk.’ ‘Nou dat is dan een toffe meid, die nicht van je,’ blijf ik spotten, maar ze kijkt me alleen maar verdrietig aan. ‘U gelooft me niet hè, omdat u niet in de schijn gelooft. Toch moet dat af en toe.’ ‘Dat ligt er maar aan. Misschien geloof ik enkel in de schijn van het tegendeel.’ ‘Dat snap ik niet,’ zegt ze droevig, en terwijl ze de bloed-
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
117 vlekken van haar schort slaat, begint ze zachtjes te zingen, een slaapliedje op de rand van een krankzinnig sterfbed. ‘Yes and how many ears must one man have before he can hear people cry? Yes and how many deaths will it take till he knows that too many people have died?’ Terwijl ze de woorden van Dylan zingt, vraag ik me verbaasd af waarom ze dit idiote lijkenwerk doet, waarom ze zich als een heilssoldate gedraagt, terwijl ze weet hoeveel oren je nodig hebt om te kunnen horen. Kent ze dan toch de schijn van het tegendeel? Als ze klaar is met zingen, komt ze dicht bij me staan en doet haar schort los. ‘Ik ben klaar. Gaat u nu alstublieft de jongens het heilig oliesel geven.’ Zonder haar verder aan te kijken, loop ik met het schaaltje watten naar de over het plein verspreid liggende lijken. Waarom ik het ineens toch doe, weet ik niet. Voor haar? Voor mijn herinneringen? Of is het allemaal alleen maar verbeelding? Het geeft niet. Verbeelding of niet. Het is er en je krijgt er evengoed een gloeiend hoofd van of zwetende oksels of een stijve broek. Het leven is een natte droom, een nachtelijke emissie, maar wie schiep die nacht? En waarom is het zo aardedonker in de kamer? En waar blijft zuster Edith nu?
Een geile gifkikker (4) 61. Als ik mijn ogen eindelijk open doe, zit Edith aan mijn bed met gelig gezicht tegen een bruine achtergrond. Een vergeten foto van jaren geleden. Ze lacht verdrietig. Ik doezel al weer weg. Waarom brandt die kaars op de tafel tegenover mijn bed?
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
118 Waar is Edith nu? Ik moet het kontakt vasthouden. Ik moet proberen... Is die gifkikker nog geweest terwijl ik weg was? wil ik vragen maar ik geloof niet dat mijn lippen van elkaar gaan. ‘Wat is er?’ hoor ik van heel ver weg Edith's stem. En een lange zoemtoon. De bel voor het bezoek. Ik probeer meer te horen. Het moet. Ik voel een tochtvlaag langs mijn wang. En hoor iemand zeggen: Dokter is de operatie...? Maar dan wordt het groen vóór mijn ogen en staat ie ineens aan mijn bed, met vettige watjes in zijn neusgaten en een groen kazuivel aan. ‘Wat hoor ik nu?’ zegt ie huichelachtig, terwijl ie aan het touwtje langs zijn oor trekt en het aureool tot stilstand komt. ‘Wat hoor ik nu?’ herhaalt ie, ‘bent u ziek? Toch niets ernstigs hoop ik. Of wel? U moet wel de laatste termijn van het gas nog betalen en u zou nog steeds dat sleuteltje...’ ‘Lazer op!’ hoor ik mezelf schreeuwen. ‘Foei meneer,’ zegt ie bestraffend, terwijl ie zijn rode knuistjes vouwt onder het groene kazuivel, ‘vloeken en dat in de pinkstertijd, de tijd van de heilig makende genade.’ Dan ziet ie het flesje met de kiezelsteen op het nachtkastje en zegt verrast: ‘Is dat hem nu? Wat een flinkerd! Wat zijn die dokters toch knap!’ Met mijn laatste krachten pak ik het flesje uit zijn hand en schreeuw nog eens: lazer op! Hij schrikt en verlaat haastig de kamer, terwijl de geoliede watjes achter hem aan dwarrelen. Ik haal de kiezelsteen uit het flesje en stop hem in het gat van mijn achterhoofd. Operatie mislukt. Even later komt zuster Edith binnen: ‘Wat was dat voor een akelige man net met die groene hals. Hij wou me in mijn schort en tussen mijn benen grijpen. Gelukkig kwam dokter Kildare net door de gang zodoende.’ Ze lacht opgelucht en doet de knoopjes van haar schort dicht. ‘Ik wou dat ik kon rondlopen op de gang als dokter Kildare
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
119 zijn vrije dag heeft, dan nam ik een groene hals op de koop toe.’ ‘Foei meneer,’ zegt zuster Edith terwijl ze onder haar oksels aan haar beha frunnikt tot haar borsten goed zitten. Ze gaat de kamer uit en laat mij alleen achter met mijn gifgroene gedachten. Maar de spuit die ze me gaf voordat ze ging begint al te werken. Helaas lieve Edith ik ben te slap om je achterna te zitten door dit tranendal dat geplaveid zou zijn met sappig ooft als het geen tranendal was... ik slaap, verdomd ik slaap alweer. De wetenschap staat voor niets. En als die geile gifkikker weer komt in een van zijn vele vermommingen en als ie zuster Edith wat durft te doen, kom ik mijn bed uit, neem het buisje van mijn infuus, steek het in zijn aars en blaas hem op. Zuster help! Kom! De slang zit los.
De opluchting nadat de infuus is verwijderd 62. Wanneer ik klaar ben met het oliën van alle op het plein aanwezige kanonnenvlees, en als de kolonel op de groentekist de laatste rekruut heeft geveild aan de eigenaar van een chinees restaurant, klinkt de lieve stem van daarnet weer door de luidsprekers: ‘Wij danken u namens de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie en namens de ondertekenaars van het Non-proliferatieverdrag voor uw aanwezigheid hier en degenen onder u die het werk van het thuisfront steunden met de aankoop van een onzer jongens, zij ekstra dank. Namens de Sekretaris-Generaal moet ik u mededelen, dat er hedenavond in het Sportpaleis Een Nacht Der Liefdadigheid zal worden gehouden, waaraan behalve vele prominente baanrenners, ook verschillende bekende artiesten hun medewerking zullen verlenen. Dit alles wordt mogelijk gemaakt door Martini Company en Coca Cola Company, zonder wie de uitzichtloze maar helaas nodige oorlog in het verre oosten
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
120 helemaal uitzichtloos zou worden voor onze jongens die juist door het drinken van een coke tijdens de bompauzes zo'n heerlijke kick krijgen, en voor hun moeders die zonder een martini on the rocks de lange avonden van het wachten niet zouden overleven. Tot ziens in het Sportpaleis!’ De toeschouwers op de Varkensmarkt applaudiseren hartelijk en trekken in drommen de stad in. Dan neemt de kolonel-veilingmeester het woord: ‘Zou een van de aanwezige priesters misschien... mensen wilt u nog niet weggaan?... zou een van de priesters wellicht een passend en stichtelijk slotgebed kunnen uitspreken voordat we heengaan?’ Iedereen kijkt naar mij. De verpleegster komt naar me toe en knikt entoesiast. Goed, wie a zegt moet b zeggen. Ik wuif met mijn hand naar het podium en loop naar de mikrofoons waar ik onmiddellijk ben ingesloten door een tiental mannen van de militaire politie. ‘Landgenoten!’ tetter ik in de batterij mikrofoons vóór me. Dat ene magische woord slaat in. Iedereen blijft geschrokken staan, sommigen keren huns weegs. ‘Landgenoten,’ echo ik nog eens, ‘landgenoten, (en ik citeer het briefje) voordat ik sterven ga, betuig ik u mijn liefde. Ik ben er trots op voor het vaderland te mogen sterven.’ Er klinkt luid gejuich, er is zelfs een onverlaat die keihard de internationale begint te brullen, maar hij kent goddank de tekst niet. Aangespoord door zoveel bijval, lees ik ook de achterzijde van het briefje voor. ‘P.S.,’ Psssss sist de menigte, hij is nog niet klaar. De militaire politie is alert en houdt de geweren in de aanslag en de gummiknuppels bij de hand. ‘P.S.,’ herhaal ik, ‘godverdomme mensen ze hebben ons behoorlijk bij de kloten gehad.’ Op hetzelfde moment begint de meute op het plein te fluiten en slaat de militaire politie me met haar knuppels neer.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
121 Wanneer ik weer bijkom, is de verpleegster bezig de blauwe plekken en bloeduitstortingen die ik na mijn toespraak opliep, te oliën met de watten die de priester me leende. ‘Zie je wel dat het helpt,’ zegt ze lachend als ze ziet dat ik mijn ogen opsla. Het plein is leeg, zie ik, maar de uitgangswegen worden bewaakt door de militaire politie. ‘Ben je nu bezig het noodlot menselijk te benaderen?’ vraag ik spottend aan het meisje. ‘Natuurlijk,’ zegt ze spontaan en dan ernstig: ‘U had met die toespraak de schijn niet mogen verbreken.’ ‘Waarom niet?’ vraag ik terwijl ik moeilijk overeind kom. ‘Omdat je er niets mee opschiet.’ ‘Moet je dan altijd de schijn ophouden?’ ‘Als er niks anders is, ja,’ zegt ze zachtjes. ‘Dat had je die jongen moeten zeggen die je in je borsten liet knijpen toen ie stierf.’ Ze bloost. Dan knoopt ze haar schort los. ‘Dat was ook schijn.’ ‘Hoezo?’ Met gesloten ogen doet ze de trui die ze draagt omhoog en toont me haar buste. Het is een protese. Haar bovenlichaam één groot litteken. ‘Ze zijn van plastic,’ zegt ze, ‘met een bepaalde vloeistof gevuld, precies het juiste gewicht en de juiste temperatuur.’ Ze zwijgt, de blos trekt weg uit haar gezicht. Niets vragen, zeggen haar ogen. Kanker, oorlog, napalm, wat dondert het? Het is toch allemaal één grote kleretroep. Ik pak haar beet en trek de trui omlaag. ‘Dank je wel,’ zegt ze, maar als ik haar namaakborsten beetpak, rukt ze zich los en roept vrolijk: ‘Ik moet gaan. Misschien zien we elkaar vanavond wel in het Sportpaleis. Dag!’ Ik kijk haar na terwijl ze wegvlindert. Ik zal er zijn, vanavond. Als ik vóór die tijd tenminste de infuus weer kan aansluiten.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
122
Nieuwe ontwikkelingen in de kunst (2) 63. ‘Da's jammer,’ zegt dokter Cruytvat tegen de telefoonhoorn in zijn hand en pinkt een stofje van zijn revers, ‘da's nou jammer, zeg. Ja ik zal natuurlijk een dezer dagen de familie opzoeken.’ Dan doet ie een paar stappen naar het raam toe en roept ‘pgggh’ tegen een mooie zwarte kat die over zijn gazon loopt. ‘Ja ik ben er nog. Nee er was een kat in de tuin. Dus het geval was niet te verwijderen. Da's jammer.’ Na het gesprek neemt dokter Cruytvat peinzend plaats achter zijn schrijfbureau, pakt een bloknoot en begint te schrijven, maar het wordt al gauw kriebelen en tenslotte worden de letters kleine spottende figuurtjes die de dokter recht in zijn gezicht uitlachen. Kwaad maakt hij een prop van het bloknootvel, maar de poppetjes komen tussen de plooien uitgekropen en nestelen zich tussen de boeken in de boekenkast waar ze de wetenschap een enorme jeuk bezorgen. Dokter Corneel Cruytvat staat op en pakt in zijn garage een pot verf en een kwast. Daarop gaat hij naar buiten en blijft staan voor het bord naast de deur waarop zijn naam, de toevoeging arts en de tijden van het spreekuur in zwarte emaille letters vermeld staan. Hij pakt de kwast, doopt die in de pot verf en schildert achter zijn naam in ruwe letters een grote B en een grote D. Op dat moment komen drie in zwarte smokings geklede heren langs op de stoep en zeggen gelijktijdig: goedemiddag buurman. Heeft u soms onze poes gezien?
De geest in de fles 64. Als ik die avond via de tunnel onder de baan door het Sportpaleis binnenga, kom ik terecht in een dampende massa, waar het ruikt naar zweet en bier. Het is bloedheet op het midden-
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
123 plein. De hele stad is te hoop gelopen, en houdt zich onledig met patat eten, bier drinken en roken, maar niemand kijkt naar de ploeteraars op hun fietsen die zich het apelazarus rijden ondanks het feit dat de koers werd geneutraliseerd. Alleen de groten doen kalm aan, maar de mindere goden sprinten of hun leven ervanaf hangt, want I.T.T. Bell International heeft een premie uitgeloofd in de vorm van het grootste varken aller tijden, voor een koers over 20 ronden. En ondertussen zingt de kleindochter van Vera Lynn, zittend op het schuim van een levensgroot glas bier, keihard de klassieke meedeiner ‘we shall overcome’, de bekende variant op het sukses van haar oma: ‘old soldiers never die’. En dat klopt nog steeds, want hoestend en mopperend komt Montgommery uit het schuim tussen haar gespreide benen klauteren, maakt het V-teken naar het publiek, blaast het schuim van zijn lippen en zegt eigenwijs als weleer: ‘D-day was a mistake. It should have be V-day, eighteen days later.’ En nogmaals maakt ie het V-teken, voordat ie weer in het schuim verdwijnt, onder een laaiend applaus. De man naast me moppert: ‘Ah dat is niet echt. Natuurlijk een werkeloze akteur.’ Ik fluister hem toe: ‘Bederf het nu niet voor al die mensen. Ze geloven het.’ Als het applaus verklonken is, bestijgt een mals grietje in een strakke zilverkleurige jurk het podium op het middenplein en zegt met een zwoele stem: ‘Dit applaus werd u aangeboden door Martini.’ De zwoegers op de baan zijn ondertussen aan hun achttiende ronde, knippert het rondenbord boven ons. De plaatselijke favoriet, een vers profkontrakt op zak, vorig jaar nog een onbekende bouwvakker en lid van het Marialegioen verklappen de luidsprekers, wint de premie en even later rijdt hij zijn ereronde met het door hem eerlijk verdiende varken in een ijzeren karretje, dat men aan zijn fiets gebonden heeft. ‘Maar dat is godverdomme geen varken, dat is Nikson,’ zegt mijn skeptische gebuur.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
124 ‘Bederf het nu niet voor al die mensen meneer,’ wijs ik hem nogmaals terecht. Hij geeft geen antwoord, maar haalt zijn schouders op en frunnikt zich vervolgens door de mensenmassa heen, waarschijnlijk op zoek naar een van de warme-worst-kraampjes voor een Lazy dog met zuurkool. Plotseling beginnen de mensen op het middenplein zich naar de kant van de baan te dringen. Ik zeul mee in de eenparig versnelde beweging van al die zwetende, bier-verzadigde lijven. Ik voel harde schouders, slappe buiken, grote, kleine en geen borsten tegen me aan, tot ik tenslotte vlak bij de afrit naar de katakomben van het rennerskwartier tegen het hek wordt aangedrukt en uitgerekend vlak naast de verpleegster van vanmiddag op de Varkensmarkt. ‘Hè leuk dat u toch nog tijd gevonden hebt om te komen kijken,’ zegt ze entoesiast, ‘vindt u het ook zo spannend?’ Dan zwijgt ze ineens, geschrokken van haar eigen onoprechtheid, haar handen vóór de gehavende borst. ‘Je moet me nog vertellen hoe je aan die protese komt,’ zeg ik op de man af. ‘Daar zou je niet naar vragen?’ tutoyeert ze ineens en meteen erachteraan: ‘Goed je mag het wel weten, ik moet het toch een keer opbiechten en dat kan in zo'n geval beter bij een namaakpriester dan bij een echte.’ En ze vertelt me haar trieste verhaal dat echter verloren gaat in het gejoel der massa. ‘Ik begon met boksen toen ik twaalf jaar was. Iemand had mijn fiets gestolen. Ik leerde boksen om de dief te straffen. Ik heb de dief nooit gevonden.’ Muhammed Ali, alias Cassius Clay in een interview.
65. De duizenden mensen in het Sportpaleis worden plotseling stil, als de lichten uitgaan en er enkel een bundel licht valt op
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
125 de jongeman in het glimmend rode rennerspakje die de laatste koers won, en op het varken dat inderdaad sprekend de kop van mister president himself heeft en dat toch zijn eigen, met de pedalen eerlijk verdiende varken is. Hij trekt het overeind in het ijzeren karretje, waardoor het logge beest voor het massale publiek pas goed zichtbaar wordt en er inderdaad een verbaasde kreet van herkenning door de massa golft. Dan volgt een zwakker zoeklicht de jonge koereur op weg naar het rennerskwartier. Het varken blijft in het karretje achter met knipperende wimperloze rose oogjes. Even later zoekt een ander licht het podium op het middenplein waar nu een metershoge fles martini staat. Het publiek houdt de adem in. Enkele aanwezigen die waarschijnlijk van andere jaren al weten wat er komen gaat, vallen flauw, anderen beginnen hysterisch te gillen. Dan klinkt uit de luidsprekers een enorm tromgeroffel en komt er uit de hals van de fles een naakt meisje gekropen, glimmend bronsbruin, met op haar blonde krullen een blauw-grijs stewardessenmutsje. Wijdbeens blijft ze bovenop de hals van de enorme fles staan, waar het licht, dat eerst vooral het martini-etiket halverwege de fles verlichtte, nu enkel op haar valt. Er gaat een geweldig applaus op, wanneer ze met een zwaai haar mutsje afzet en er haar schaamte mee bedekt, voordat men de ravage zien kan die de vijand tussen haar benen aanrichtte. Het publiek ziet alleen de smile, aan Martini uitgeleend door Colgate. Ik kijk naar de verpleegster die nog steeds naast me staat. ‘Je ziet het goed,’ zegt ze lachend, ‘dat is mijn nichtje, we waren samen toen we in die hinderlaag vielen.’ ‘Maar ik dacht dat...’ En ineens dringt de gruwelijke waarheid tot me door. Tussen al deze zweterige beschonken lijven, in het lawaai van deze duizenden mensen, na die potsierlijke jaarmarkt van vanmiddag is elk leven onmogelijk geworden. Het is de schijn van het tegendeel waarin we ons bevinden. Maar wie kan me vertellen of ik ronddool in hen of zij in mij? ‘Maar ik dacht dat ze...?’
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
126 ‘Uitgeleend door Panam aan de Nato,’ zegt ze lakoniek, ‘Luns is niet voor niets hier.’ ‘Hoe heet je?’ zeg ik ineens fel. Ze kijkt me verrast aan: ‘Wat heeft dat er nu mee te maken?’ ‘Je heet Suze.’ ‘Nee, hoe kom je daar nu bij?’ ‘Dan heet je nichtje zo.’ ‘Ook niet.’ Ze snapt er niets van. Laat maar, haar onbegrip maakt deel uit van mijn twijfel, maar wat heeft Luns daarmee te maken? ‘Ik was je wat aan het vertellen,’ zegt ze lief haar wang op mijn schouder, ‘waarom mijn nichtje hier is. Ze is uitgeleend door Panam. Dit hier is een Nato-oefening. Had je dat nog niet door?’ ‘Maar wat heeft de Nato met Martini te maken?’ ‘Wat heeft Coca Cola met Vietnam te maken?’ onderbreekt ze me, ‘maar luister nu maar.’ Op dat moment klinkt de keelkankerige stem van meester Jozef door de luidsprekers. Hij emmert iets over internationale verantwoordelijkheid en mondiale saamhorigheid, dat het drinken van martini daartoe kan bijdragen en altijd bijgedragen heeft. En dat het bepaaldelijk loffelijk moet worden genoemd dat deze jongedame (applaus) haar belangrijke vredesarbeid in Zuidoostazië heeft willen onderbreken voor deze bijeenkomst van het Inter Nationaal Thuis Front, die de geschiedenis zal ingaan als de eerste manifestatie waarin het thuisfront werkelijk thuisfront was. Het Sportpaleis applaudiseert en snottert massaal en Luns krijgt een glaasje martini. De warme woorden van de sekretaris-generaal zijn voor de-in de buurt van martiniflessen alom tegenwoordige-producers van de Amerikaanse commerciële televisie reden meester Jozef te kontrakteren voor een laatste serie opnamen van Peyton Place. En Luns tekent het kontrakt, wetend dat een rol in 's werelds langste en lulligste televisieserie ongetwijfeld zijn populariteit zal
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
127 vergroten. Maar tegen de journalisten zegt ie het te doen, omdat er belangrijker dingen in het leven zijn dan de Nato.
Het gevecht van de eeuw 66. Terwijl het nichtje van de verpleegster weer langzaam terugkeert in de hals van de fles, kondigt ze met lieve zachte stem het gevecht van de eeuw aan: een partij in twaalf ronden tussen BiG PiG NiX en Ex Worldchampion Cassius Clay. Dan is ze verdwenen in de fles en de betovering die haar verschijnen wekte, verbroken. De schijnwerper dwaalt naar beneden waar Cassius Clay in witzijden broek naast Luns opduikt, hem K.O. slaat en buldert: I am Muhammed Ali, and not Cassius Clay en you are worse than NiX, dear brother Jozef. En terwijl Luns wordt uitgeteld, wordt het publiek helemaal hysterisch, begint te fluiten en te gillen. Alle aanwezige wielrenners laten hun banden leeglopen en ruilen hun shirtjes onder elkaar. De priesters onder het publiek voeren de aanwezige meisjes hosties uit zilveren cibories en masseren hen met de heilige olie die ze in kleine cognacflacons op hun heupen bij zich dragen. Het wordt een ruige bende. Topless meisjes beginnen als op een afgesproken teken op de tribunes en op het middenplein stuff te verkopen en speed, leuk verpakt in piepkleine doosjes met fotootjes van Clay en Nikson erop. De aanwezige politieagenten worden helemaal bloedgeil van Clay, trekken elkaar de uniformjasjes van het lijf en gooien ze Ali voor de voeten die er trots overheen stapt. De man naast me weerhoudt zijn vrouw hetzelfde te doen als de politieagenten, uit bewondering voor de zwaargewicht. ‘Laat dat Alie,’ en hij voert haar wenend de katakomben in. Zijn avond is verpest. De scheidsrechter probeert over het geraas heen de uitslag van het voorgevecht bekend te maken, maar niemand hoort
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
128 hem. Alle licht valt nu op het varken dat nog steeds onbeweeglijk in het karretje zit, maar niemand heeft er oog voor. De arme scheidsrechter wordt moedeloos: Mensen mensen, het eigenlijke gevecht moet nog beginnen, gaat nú beginnen, maar het is praten tegen de bierkaai. Totdat Clay zelf de stoere handen-die nog geen vlieg kwaad doen-heft en bezwerend zegt: ‘People listen to me, let's make war and no longer peace.’ Het wordt doodstil in het Sportpaleis. Clay gaat bij het bewegingloze lichaam van Luns staan, konsentreert zich een ogenblik en tilt de sekretaris-generaal dan met twee handen op, heft hem boven het hoofd, houdt twee sekonden vast en laat hem dan als een zak zand vallen, terwijl het publiek massaal ‘Amen’ brult.
Zuster edith's dappere strijd 67. Zuster Edith komt voorzichtig de kamer binnen en fluistert zacht: ‘Had u gebeld meneer Ruitewasser?’ Ze kontroleert snel de buisjes die het lichaam van de Heer Ruitewasser binnenkomen en verlaten, legt dan haar oor te luisteren aan zijn brede bepleisterde borst. Even meent ze iets onregelmatigs te horen, maar het is haar eigen ademhaling. Dan blaast ze de kaars uit naast de vaas sombere chrysanten en blijft even staan in de donkere kamer. Er dringen geen geluiden van buiten door de dubbele vensters, ze hoort enkel het geborrel in de machines naast Rudolfs bed. Wat voor stem zou hij hebben? Maar dan vermant ze zich. Zusters in de nachtdienst mogen niet dromen van zieke mannen. Maar als ze voorzichtig de kamer wil verlaten ziet ze beweging in het bed. Vlug doet ze het licht aan. Ruitewasser slaat de ogen op en zijn lippen bewegen. ‘Zuster, er zit een kikker aan mijn voeteind, een smerige gemene groene...’
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
129 ‘Rustig meneer Ruitewasser, ik zal hem weghalen. Het is een plastic beestje dat uw dochtertje gisteren voor u achterliet, weet u niet meer.’ En met het groene plastic beest made in hongkong verlaat ze de ziekenkamer. En als ze terug is in het kamertje van de wacht en in de kikker knijpt, piept hij gek genoeg als een muis, zoals mensen die willen huilen, soms ineens zonder reden beginnen te lachen.
Het gevecht van de eeuw (vervolg) 68. De verpleegster naast me staat nerveus te lachen, terwijl het Sportpaleis nog steeds ‘amen’ brult in alle toonaarden. ‘Wat lach je?’ zeg ik. ‘Ik vind het zo'n komisch gezicht,’ zegt ze, ‘net een speelgoedbeest dat leegloopt en dat voor zo'n belangrijk man. Vind jij het dan niet komisch?’ En ze wijst naar Luns die inderdaad als een lek speelgoedbeest aan de voeten van Clay ligt. ‘Hij is veel te lang opgeblazen geweest, het werd tijd.’ Het publiek begint nu langzaam stiller te worden. Slanke meisjes met martinipetjes op zijn bezig vlak vóór de enorme fles een boksring uit te zetten. Het logge varken bevindt zich al in de buurt en ligt lui op zijn rug. De rose oogjes knipperen tegen het felle licht. Dan komen ook uitdager Clay en de scheidsrechter naar de ring. Een aantal vietnamveteranen met grote nikson-badges op hun kont zijn bezig het varken met handdoeken toe te wuiven, anderen masseren de korte pootjes van het beest met de olie van de priesters die nog steeds in de buurt zijn, als kraaien boven een dodenakker. Dan hijsen twee van de veteranen het varken overeind en waggelt het langzaam naar het midden van de ring waar Cassius Clay al schijnbewegingen staat te maken naar het publiek, dat hysterisch begint te
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
130 gillen en te fluiten als de bel voor de eerste ronde luidt. ‘Dat wordt K.O. voor Clay,’ zeg ik tegen de verpleegster naast me. ‘Hoe weet je dat?’ ‘Doorgestoken kaart,’ zeg ik, ‘een verkiezingsstunt.’ ‘Hoezo?’ Ze kijkt me trouwhartig aan. ‘Als het varken wint, zeggen de kiezers: wat heeft dat nu met politiek te maken. Als het verliest, krijgt iedereen medelijden en kiezen ze het misschien voor een tweede ambtstermijn.’ ‘En Clay dan?’ vraagt ze. ‘Die moet winnen. Zolang hij wint, denkt Zwart Amerika niet aan zijn verlies. Maar als ie verliest, is er niets meer wat hen kan afleiden. Begrijp je?’ Ze kijkt me verbaasd aan: ‘Nee.’ ‘Nou, als je een toneelspeler wilt vernederen, dan kan je hem beter een bijrol geven dan géén rol. Iemand die buiten spel staat, doorziet het spel beter en da's gevaarlijk als je een gemeen spelletje speelt. Nee Clay moet met boksen winnen omdat het varken in de politiek moet winnen.’ ‘Ik snap er niets van,’ zegt ze, terwijl ze me een arm geeft. We lopen naar de ingang van de katakomben, terwijl de eerste ronde nog bezig is en de twee in de ring alleen nog maar wat om elkaar heendansen. Maar als we halverwege het rennerskwartier zijn, klinkt boven ons luid gejuich en even later een harmonie die in mineur ‘the stars and stripes’ speelt. ‘Zie je wel!’ zeg ik trots tegen de verpleegster maar ze is al vóór me uit gelopen naar de biertent naast het rennerskwartier waar aan lange houten tafels het volk grote potten bier zit te drinken. De dames die bedienen hebben grote zweetkringen in de oksels van hun witte bloesen, hun maskara is doorgelopen en aan de haarwortels komt het donkere haar langzaam maar zeker de gebleekte pieken verdringen. ‘Doe dat kapje nu eens af,’ zeg ik als we getweeën ook zo'n grote pot bier besteld hebben. Ze doet het en zit vlak tegen me aan, met hoogrode konen.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
131 ‘Rare dag,’ zegt ze naïef en dan ernstig: ‘Denk je nu heus dat het varken eindelijk geslacht is?’ ‘I hope so,’ zeg ik in mijn beste Engels en we lachen maar naar elkaar. Dat is het beste dat we hier kunnen doen. Als door de luidsprekers bekend wordt gemaakt, dat Clay in de eerste ronde door K.O. gewonnen heeft, gooit het volk aan de houten tafels elkaar de glazen bier in het gezicht, schreeuwt om nieuwe glazen, dan zakken ze één voor één onderuit waar ze tussen de stoelpoten kroelen als palingen in een emmer. Maar als even later een aantal priesters, gealarmeerd door het gegil van de dienstertjes de bierkelder binnenkomen en bestraffend met hun aureolen beginnen discus te werpen onder de tafels, komen de meesten schuldbewust terug op hun stoel en even later klinkt meerstemmig hun dronkemansgelal in het Requiem van Verdi ter nagedachtenis van mister president. Want je kan het zo gek niet draaien of elke lichtvaardige paling keert ooit terug in de uitgezakte schoot van de moederkerk. Een vreemde plaats voor een paling, maar niet vreemder dan een zinken emmer. Wat trouwens te denken van een schaapsstal vol vrome vissen?
Grote zwermen zwarte vliegen 69. ‘Laten we maar gaan,’ zeg jij vlak bij mijn oor. We staan op en proberen tussen de tafels door weer uit de bierkelder te komen. We moeten voorzichtig lopen om niet in de glasscherven te trappen die overal liggen, en om niet uit te glijden in de klodders mayonaise en de platgetrapte patat. Het tot de moederschoot bekeerde volk zingt nog steeds het requiem en laat ons ongehinderd gaan. De ruwe stenen vloer drijft van het bier en de kots. Maar we komen heelhuids boven waar nu een geweldig feest aan de gang is. Op het podium staan in het felle licht van de schijnwerpers de oorlogsveteranen het nu opengesneden varken uit te benen. De
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
132 kolonel die vanmiddag de rekruten veilde, verkoopt nu met hetzelfde entoesiasme bij opbod karbonades, hamlappen en balkenbrij. Overal op het middenplein en op de tribunes branden kleine houtvuurtjes waarboven de mensen hun deel van het varken roosteren. ‘Moet u ook een hapje?’ zegt een dikke man tegen ons, het vet glimmend in zijn mondhoeken. ‘Nou nee, liever niet,’ zeg ik maar gauw. Ondertussen sta jij aan me te trekken: ‘Laten we alsjeblieft gaan, ik word hartstikke misselijk.’ ‘Waar is je kapje?’ vraag ik als we door de tunnel naar de uitgang lopen. ‘Nog in die biertent.’ ‘Moet ik het halen?’ ‘Ach laat maar, er valt nu toch niets meer te verplegen,’ zeg je gelaten. Even later zijn we gelukkig buiten, waar het donker is. Alleen het Sportpaleis ligt er, als een enorme verlichte verjaardagstaart in de duisternis. ‘Laten we maar flink doorstappen,’ zeg jij terwijl je mijn arm pakt en dicht tegen me aan komt lopen, ‘ik heb het koud.’ De stad lijkt volledig uitgestorven. Alle huizen zijn geblindeerd en de meeste met dikke planken gebarrikadeerd. Er rijden nergens auto's. Er branden geen lantaarns. Af en toe schrikken we van de lichtgevende ogen van een plotseling overstekende kat. Wanneer we een tijdje gelopen hebben, horen we vanuit een zijstraat zwak geroep en geschreeuw. We lopen eropaf en zien een vaag blauw schijnsel achter hoge matglazen ramen. ‘Wat zou dat zijn?’ zeg je. ‘We kunnen eens kijken.’ Tastend loop ik langs de gevel, het blauwe schijnsel flauw boven me. Dan voel ik een deurknop die meegeeft. ‘Hier is een deur,’ roep ik. Je komt achter me aan naar binnen. Aan het eind van een smal gangetje is een loket waarin zich niemand bevindt. We gaan
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
133 er langs. Het roepen klinkt nu luid en dichtbij. ‘Een zwembad,’ zeg je verbaasd als we tussen twee rijen douchehokjes door moeten. Ik loop vóór je uit naar het bassin. Langs de kant staan allemaal rolstoelen en er liggen overal krukken. Het bad is boordevol mismaakte kinderen die op luchtbedden drijven en elkaar natspatten met de stompjes van hun armen of benen. Ze hebben de grootste lol met elkaar en niemand merkt ons op. Hoog in een hoek hangt een groot televisietoestel waarop een cowboyfilm bezig is, maar het geluid is uitgedraaid. Ik zie een scherpschutter met een ongure tronie in hinderlaag liggen, loerend op een drietal zwarte ruiters diep beneden hem in het dal. De kinderen spatten en spetteren en hebben geen belangstelling voor de teevee. Midden in het bad zie ik ineens een van de jongens met het lege achterhoofd. Hij drijft op zijn houten karretje en roeit met zijn veel te korte beentjes. Als hij me ziet, roept ie entoesiast: ‘Dag meneer, komt u ook zwemmen? Roel is er ook.’ En hij duidt met zijn grote hoofd vóór zich waar zijn vriendje achterover op een luchtbed dobbert en langzaam naar de kant drijft, onze richting uit, een potsierlijke kopvoeter door een kleutergodje geschapen. Als hij bijna bij de kant is, schiet de scherpschutter op de teevee ineens zijn luchtbed lek en verdwijnt ie achterover onder water. ‘Roel!’ schreeuw ik en duik hem na, maar ik kom terecht in een leeg donker gat waaruit grote zwermen zwarte vliegen opstijgen.
Zuster edith's dappere strijd (vervolg) 70. Zuster Edith weet niet goed wat ze moet zeggen, als mevrouw Ruitewasser met haar twee oudste kinderen op de afdeling komt om de spulletjes van haar man op te halen. ‘Dit is Dagmar,’ zegt ze, wijzend op een blond meisje van een
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
134 jaar of acht, ‘en dit is Roel, zeg de zuster eens gedag.’ Ze lopen naar de lege ziekenkamer. Er is niet veel. Alles is in een oogwenk ingepakt. ‘Oh was die hier?’ zegt mevrouw Ruitewasser als zuster Edith haar de groene plastic kikker geeft, ‘de kleine heeft er al een hele tijd om gezeurd.’ Ze willen al weggaan, als mevrouw zich ineens herinnert: ‘Zuster, mijn man had toch een kostuum aan toen...’ ‘O neemt u me niet kwalijk dat ik daaraan niet denk. Het is gestoomd. Ik zal het even voor u gaan halen.’ De zuster loopt de trap af naar het souterrain. Ze krijgt het kostuum meteen mee. Het lag al klaar, mooi gevouwen, in grauw papier verpakt. ‘O ja dit zat nog in de zakken,’ zegt de man van de wasserij, niet veel, maar misschien heeft het belang nietwaar.’ Hij geeft zuster Edith een paars bioskoopkaartje en een sleuteltje. Ze stopt het kaartje bij het kostuum en steekt het sleuteltje bij zich. Met een hoog rode kleur komt ze terug bij mevrouw Ruitewasser die gelukkig niets merkt en het pak aanneemt. ‘Nou zuster, bedankt dan maar. We vinden de weg terug wel.’ ‘Dag mevrouw, dag jongens.’ Je weet nooit wat je op zo'n moment moet zeggen. Zwijgen is in zulke gevallen het beste, zegt de direktrice altijd. Zuster Edith blijft nog even in de lege ziekenkamer om de verlepte bloemen op te ruimen. Ze snapt het nog steeds niet. Het is het sleuteltje van haar brommer, maar hoe kwam het in godsnaam in de zak van meneer Ruitewasser? Ze is het al een hele tijd kwijt, heeft al weer een nieuw slot, maar ze weet zeker dat dit het sleuteltje is. Zou er dan toch meer geweest zijn dan die bewusteloze man in dat spierwitte bed? Maar wat is er dan gebeurd gedurende al die lange nachten dat ze nachtdienst had? ‘Zeg heb jij gehuild?’ vraagt een kollega als ze even later met de verlepte chrysanten over de gang loopt.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
135
Vertrapt door vele vrome voeten 71. De verpleegster komt naast me staan aan de rand van het bassin waarin geen druppel water zit. Op de bodem zien we zwarte drab, en een paar stoffige leeggelopen luchtbedden, gedeukte ijsbekertjes. ‘Gek hè,’ hoor ik haar stem naast me, ‘dat zwembad moet al heel lang niet meer in gebruik zijn, maar waar komt dan dat geschreeuw vandaan. Griezelig vind je niet?’ ‘Laten we maar gaan,’ zeg ik, terwijl ik haar bij een schouder pak. We gaan terug langs de badhokjes en de douches. Bij het loket blijft ze staan. ‘Hier komt dat geluid vandaan,’ zegt ze en wijst op een bandrecorder in het hokje die er net niet was. ‘Maar dat kan niet, er zit helemaal geen band op.’ Ze staart angstig naar de twee lege spoelen die langzaam ronddraaien. Ik buig me voorover in het hokje en druk de stoptoets in. Het apparaat houdt op met draaien, maar het geschreeuw is er nog. Hoe kan ik het stil krijgen? Ik kom overeind en draai me om. Maar ze is er niet meer, ze is weg. Waar kan ze zo snel gebleven zijn? Ik ren het gangetje door naar de deur die openstaat. Ik zie niemand meer op straat. ‘Edith!’ roep ik hard, maar wat heeft dat voor zin? Ik ken haar naam niet eens. Ze is weg, als ze er ooit geweest is. Terug bij het loket, zet ik de bandrecorder weer aan. Nu houdt het geschreeuw van de kinderen ineens op. Ik snap er niets meer van. ‘Wilt u het licht uitdoen als u weggaat?’ hoor ik een stem achter me. Ik schrik en keer me om. Vóór me op de grond staat de interkom die de priester me vanmiddag gaf op de Varkensmarkt, of tenminste net zo een. Hoe kan dat? Ik had het ding toch niet meer bij me. Ik pak het op en zeg met mijn mond aan het apparaat:
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
136 ‘Dan moet u me wel even zeggen waar de lichtknoppen zijn.’ Er klinkt even gekraak en dan een verre stem: ‘Dat moet u de badmeester vragen. U wordt in elk geval bedankt dat u dat lawaai hebt laten ophouden, want dat is weinig stichtelijk als straks de processie langs moet komen.’ ‘Welke processie?’ vraag ik, maar het ding zwijgt verder als het graf. Ik mik het in een hoek en ga naar buiten. Misschien vind ik haar nog. Als ik een eindje verder de hoek om moet omdat de straat doodloopt, komt me in de verte een grote groep zingende mensen tegemoet met kaarsen, fakkels en zaklampen. Dat is natuurlijk die processie. Dichterbijgekomen, zie ik het pas goed. Vóórop gaan hossend en lallend de dronkelappen uit de bierkelder, sommigen nog kluivend aan hun karbonade. Daarna komen op lage karretjes vastgebonden de softenonkinderen in rode misdienaarstoogjes en smetteloze witte superplies. Ik zoek tevergeefs naar Roel, hij is er niet bij, het moet dus toch een droom geweest zijn. ‘Hé uitkijken!’ wordt er geroepen, ‘je loopt de verkeerde richting uit makker.’ Het zijn de oorlogsveteranen in volledige bepakking, uit volle borst een psalm zingend. Ze marcheren fanatiek, het geluid van hun zware ijzeren schoenen en het klossen van hun krukken op de straatstenen, overstemt hun gezang. Ik wil terug naar de stoep, maar het lukt al niet meer. ‘Jij loopt behoorlijk uit de pas, jongeman,’ zegt de kolonel die voorop loopt en hij slaat me met een afgekloven scheenbeen tegen de grond. Op hetzelfde moment dreunen ze over me heen. Ik kan niet meer overeind komen. De laarzen en de krukken planten zich in mijn buik. Dan voel ik strepen van pijn over mijn lichaam. Het zijn de wielrenners op hun lichte fietsjes, die over me heen hobbelen. Na de renners komt een hele horde priesters die zo opgaan in het bidden van de rozenkrans dat ze me niet eens opmerken. Verdoofd van de pijn, zie ik een eindje verder een groot paars baldakijn
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
137 naderen, gedragen door de meisjes met de martinipetjes. Ervoor loopt de bisschop, in vol ornaat, enorme wolken rook uit zijn pijp te blazen. Als ie zijn glimmende zwarte schoenen in mijn borst plant, zegt ie lachend: ‘Ja er was geen wierook meer, maar zo gaat het ook.’ Ik zie nog juist voordat ik het bewustzijn verlies, onder het baldakijn winnaar Muhammed Ali met op zijn brede naakte schouders de verpleegster die lachend het V-teken maakt naar de dode katten links en rechts in de vensterbanken. En ik zie met genoegen dat ze haar kapje terug heeft. Maar waarom heeft ze met lippenstift die hakenkruizen getekend op de littekens van haar borsten?
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
139
De fatale carambole
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
141
Nieuwe ontwikkelingen in de kunst (3) 72. Als ik op de zonnige morgen van mijn begrafenis door de straat slenter waar mijn vroegere huisarts woont, lees ik op het bordje aan zijn gevel dat ie zijn praktijk heeft overgedaan. Een paar huizen verder zijn drie heren, gekleed in zwarte smokings, bezig in de tuin. De een maait het grintpad met een elektrische grasmaaimachine waar de vonken afvliegen. Hij tikt aan zijn hoed en zegt jolig: ‘Aangenaam, Picabia is de naam. Fijn weertje vindt u niet? Weer om vogeltjes op te zetten.’ De tweede is bezig een grote vuilnisbak om te keren en roept naar de derde die een wit-emaille w.c.-pot achternazit: ‘Hier heb ik de drol die je zoekt, Duchamp.’ Deze roept terug, als ie eindelijk de w.c.-pot in de houdgreep heeft: ‘Weet je zeker dat het de goede is, Schwitters?’ ‘O ja,’ antwoordt die, ‘kijk maar, de cruytdamp slaat er nog af.’ Ik loop verder de straat uit. Het is lekker weer voor de tijd van het jaar. De vogels fluiten in de lijsterbessen. Het lijkt allemaal erg rustiek, maar als ik beter luister, hoor ik pas hoe vals ze fluiten. En met die lijsterbessen is ook wat aan de hand. Want elke tak waar een vogel op is gaan zitten, valt na enige tijd geluidloos af. Voor ik het weet, ben ik buiten de stad waar het akelig stil is ineens. Ik ben nog nooit aan deze kant geweest geloof ik. Nadat ik een paar fabrieken gepasseerd ben, wordt het landschap grijzer en kaler. Langs de kant van de weg zit een boer met een chinese hoed op een broodmagere dode koe te melken. Hij houdt op als ik bij hem ben: ‘Zoekt u de overzichtstentoonstelling van de neo-dadaïsten
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
142 meneer? Dan moet u gewoon rechtdoor langs die ontbladerde bomen.’ ‘Ziet u niet dat die koe dood is?’ vraag ik. ‘Ja dat weet ik,’ zegt ie opgewekt, ‘maar er zit nog melk in.’ Ik loop verder tot ik bij een heel groot autokerkhof kom waar de wrakken hoog opgestapeld liggen. Midden tussen het schroot staat een piepjonge agent het verkeer te regelen. ‘Geen beginnen aan, meneer. Het zijn er teveel en ze luisteren niet. U moet hier rechtsaf denk ik.’ Een eindje verder zie ik Edith, met de kleine huilend op schoot. Ze zit op de laadbak van een uitgebrande vrachtauto. ‘Ben je er eindelijk? Waar was je?’ Ik kijk haar aan. Ze lijkt een vreemde. ‘Oh ik was het vergeten.’ Ze staat op, de baby op haar arm. ‘Laten we maar gauw gaan.’ Zij weet blijkbaar precies wat we hier moeten. ‘Waar zijn Roel en Dagmar?’ Enigszins geërgerd zegt ze: ‘Dagmar speelt bij een vriendinnetje en Roel had zwemles, dat weet je toch. Kom nu maar gauw, we zijn al laat. En het is een heel eind. Kun jij dat dragen?’ Ze geeft me een grote fles cola in een plastic tas. Dan gaan we op weg.
Een goedgelovige hommel 73. Ik weet niet hoelang we al gelopen hebben. Het moeten uren zijn. En het landschap werd steeds akeliger. Geen huizen, geen begroeiing. ‘Even uitrusten alsjeblieft,’ vraag je met de tong op je schoenen. De vlakte vóór ons is stoffig en droog. Hier en daar staat wat sprietig gras, scherp als staal. Een dikke goedgelovige hommel met een grote gele pens wil uitrusten op een van de sprieten, maar hij wordt eraan geregen als een stuk
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
143 vlees aan een satéstokje, de groenige pap uit zijn lijf drupt als kaarsvet langs de steel. ‘We moeten hier weg,’ zeg jij angstig. ‘Daar zijn we mee bezig,’ zeg ik. Hoeveel uren zijn we er al mee bezig? Onze schoenen hangen in flarden aan onze doorgelopen voeten. We hebben het laatste beetje uit de gezinsfles cola allang op. De baby jengelt, maar je borsten hangen als lappen in je bloes en als je het wicht wilt laten drinken, weigert het. En jengelt door. ‘Laat mij haar nog eens dragen,’ stel ik voor. Als je me de baby gegeven hebt, trek je ineens aan mijn mouw. ‘Wat is er?’ vraag ik vanachter het kind op mijn arm. ‘Daar, iets glimmends aan de horizon! Zou er een ven zijn of een rivier?’ ‘Misschien.’ Maar als we een half uur verder zijn, blijkt het een verlaten asfaltweg te zijn. ‘Waar is dat water nu?’ vraag je. ‘Asfaltwegen glanzen ook in de zon. Weet je dat niet meer van vroeger als we met de auto...’ ‘Ik was het vergeten,’ zeg je timide. ‘Laat maar,’ troost ik en hijs het kind op mijn andere arm. Moeizaam sjouwen we een tijdje over de trillend hete asfaltweg, in de hoop dat ie ergensnaartoe leidt. Hij moet jaren niet bereden zijn want hoe verder we komen, des te dikker wordt de laag stof waarin onze voeten diepe rulle afdrukken achterlaten. Het asfalt is enkel zichtbaar op plaatsen waar de wind het stof heeft weggeblazen en daar glimt het. Daarom dacht jij aan een meer. Na een tijdje is er weinig verschil meer tussen het landschap om ons heen en de weg waar we over lopen. Alles is bedekt met dezelfde laag stof. Alleen is de weg nu nog een recht vlak lint door het landschap dat oneffen is met hier en daar kuilen en bulten. Er is geen spoor meer van leven. De enorme hommel op de spriet staalgras die zelfmoord pleegde door te willen uitrusten, was het laatste teken van leven. De baby hangt
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
144 zwaar in mijn arm. Ze is van vermoeidheid of dorst in slaap gevallen. Ze maakt kleine slikgeluidjes tegen mijn schouder en soms een spastische beweging, alsof ze een droom van zich afschudt. Hier en daar liggen grote stoffige keien in het landschap. Als ik opzij kijk, zie ik dat we zelf nu ook bedekt zijn door een laagje grijze stof en dringt het tot me door dat de zon verdwenen is en er een grijze schemerige mist hangt die steeds dichter wordt. En droger. Het lopen wordt ook steeds moei lijker en de stoflaag dikker en ruller. ‘Heb je ook zo'n droge keel?’ vraag je. Ik knik. Lopen we nog wel op de weg, of zijn we er in de mist vanaf geweken? Na een tijdje wordt de stofmist zo dicht dat onze ogen ervan gaan tranen en zwellen en we moeten schuilen tussen een paar enorm grote grijze keien langs de weg. Het ruikt er ontzettend muf. ‘Konden we onze neus maar ergens mee dichtstoppen.’ Ik heb nog kauwgom. Ineens kruip je angstig tegen me aan. In de verte-waar?-klinkt heel zwak maar duidelijk herkenbaar het blaffen van een hond.
Rolpens met ananas 74. Het eerste type fragmentatiebom-door de Vietnamesen ‘ananas’ genoemd-is ongeveer 12 centimeter hoog en 8 centimeter in doorsnee. In de wand van de bom zitten ongeveer 200 stalen kogeltjes van 6,3 millimeter diameter. Bij ontploffing vliegen deze kogeltjes met zeer hoge snelheid in alle richtingen rond. Het gewicht per bom bedraagt 8 ons, waarvan 160 gram cyclotol. Uit elke aan het vliegtuig bevestigde cylinder worden ongeveer 360 van deze fragmentatiebommen op ongeveer 1 kilometer hoogte losgelaten. Dit type
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
145 werd voor het eerst gebruikt op de Noordvietnamese stad Le Thuy op 8 februari 1965. Er schijnen geperfektioneerde types van deze bom in omloop te zijn die werken met een tijdmechanisme, zodat ze niet meteen ontploffen bij kontakt met de grond, maar pas later als gevolg van trillingen. Een zandzak of helm biedt afdoende bescherming. Dit type bom laat evenwel een chirurgisch moeilijk herstelbaar spoor na, want niet iedereen sjouwt rond met zandzakken!
Honderden stoffige hondedrollen 75. We horen het blaffen niet meer; misschien was het verbeelding. Een tijd later wordt de stof-mist minder en verlaten we onze schuilplaats. Had die dichte mist te maken met het geblaf, zoals de donder met de bliksem, vragen we ons af. Wanneer we verder lopen merken we dat we inderdaad van de weg af zijn geraakt. Het terrein is hier meer geaccidenteerd. De wind heeft op sommige plekken het stof weggeblazen. Er groeit een gelig mos dat stug is en aanvoelt als staalwol. Als ik de baby onder mijn arm neem en buk om te voelen of het misschien vochtig is, merk ik dat het vlijmscherp is. Het snijdt diep in mijn vingers en trekt strepen die onmiddellijk vol bloed staan. Jij hebt nog niets in de gaten en zegt hoopvol gestemd: ‘Als er mos groeit, moet er in de buurt water zijn, of niet?’ Ik kom overeind, de baby hangt zwaar in mijn arm. ‘Het is geen mos, maar prikkeldraad, gespannen in een oorlog tussen wezens veel kleiner dan wij.’ ‘Of veel groter,’ zeg je en je wijst op de grond een paar meter vóór ons. ‘Wat?’ vraag ik terwijl ik het kind dat nog steeds slaapt en zwaar ademt, over mijn schouder leg om mijn arm rust te geven.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
146 ‘Kijk,’ zeg je geschrokken en angstig, ‘daar vóór ons, die afdruk!’ Maar dat zijn tenen, de tenen van een enorm beest. Maar dan is de ondiepe kuil waarin we ons bevinden, de voetafdruk van hetzelfde beest. En dan zijn de hunnebedachtige bestofte steenformaties die we her en der verspreid in het landschap om ons heen zien, geen grote keien uit een lang vervlogen tijd, maar dan zijn het de honderden stoffige drollen van de reusachtige hond wiens geblaf ons deed verstijven en onder wiens drollen we net geschuild hebben. Daarom stonk het zo muf. ‘Ik ben bang,’ zeg jij, ‘wat moeten we nu? En de baby?’ ‘Die slaapt,’ zeg ik maar, ‘en laten we niet bang zijn, niet banger dan anders. Die afdruk is misschien al oud en die hunnebedden liggen hier al eeuwen.’ ‘Geloof je dan dat het hunnebedden zijn?’ ‘Wat anders?’ Als ik haar mijn gedachten verraad, wordt ze helemaal doodnerveus en dat kunnen we ons nu niet permitteren. Als we hier weg zijn, zal ik het wel vertellen. ‘Laten we nu eens rustig nadenken,’ zeg ik in plaats van wat ik denk, ‘als deze kuil werkelijk de afdruk is van een poot, dan moeten er toch minstens nog drie van deze kuilen in de buurt zijn en die zijn nergens te zien. Kijk maar.’ Ik stap uit de kuil en wijs om ons heen. ‘Helemaal niets te zien.’ Jij komt naast me staan, hangerig tegen me aan. Je moet doodmoe zijn. ‘Ik ga nooit meer schuilen onder die akelige dingen.’ ‘Hoeft ook niet. Laten we maar verder gaan. Het is wat helderder, misschien zijn we wel gauw weg uit deze woestijn. Er is hier al haast geen stof meer.’ ‘Dat mos doet zo'n pijn aan mijn voeten. Mijn zolen zijn door.’ Waarom trekt ze ook van die dunne schoentjes aan? ‘Laten we lappen om onze voeten binden, dat heb ik op de
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
147 film wel eens gezien.’ ‘Wat voor lappen?’ vraag ik skeptisch, maar je bent in die dingen onoverwinnelijk. ‘Nou die man op die film trok zijn hemd uit en scheurde het in lappen.’ Ik moet lachen ondanks alles. ‘Ja en meteen na de opname ging ie naar zijn villa in een snelle sportwagen en dronk martini on the rocks.’ ‘Hé wat doe je cynisch. Ik weet anders ook niet wat we moeten.’ ‘Laat maar, pak het kind even.’ Je pakt de baby van me aan. Ik doe mijn hemd uit en begin het in repen te scheuren, precies volgens jouw draaiboek. ‘Krijg je het niet koud?’ vraag je terwijl je naast me komt staan en mijn rug voelt. Je hand is koel en klam. Als ik mijn hemd in smalle repen gescheurd heb en ze om je voeten wil binden, zitten we met de baby. Die kunnen we moeilijk op het vlijmscherpe mos leggen. Even weten we niet wat te doen. Dan zeg jij, praktisch als je bent: ‘Als jij nu op je hurken gaat zitten, dan kan ik het kind op je dijen leggen en kun je toch mijn voeten omwinden. Als ik klaar ben met het omzwachtelen van je voeten, zijn mijn handen helemaal open van het harde mos waar ik telkens langs schuurde. Maar jij kunt nu weer lopen. ‘Mijn schoenen houden het nog wel even,’ zeg ik als je vraagt of ík er geen lappen omheen moet. Maar als we verder gaan, voel ik al gauw dat de fijne staalwol door mijn zolen dringt en me het lopen steeds moeilijker zal maken.
Een radarspiegel op de operatietafel 76. In de wand van het tweede type fragmentatiebom-door de Vietnamesen ‘guave’ genoemd-zitten per bom ongeveer 260 stalen kogeltjes van 5 millimeter diameter, iets kleiner dus
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
148 dan bij het eerste type. De moederbom, of container bevat plus minus 640 bommen, dat zijn per bombardement dus ongeveer 200.000 stalen kogeltjes. Als de bom ontploft, vliegen de stalen kogeltjes met grote snelheid in alle richtingen rond. Het gewicht per bom bedraagt 4 ons, waarvan 50 gram cyclotol A. 3. Formeel geredeneerd zouden deze bommen zeer geschikt zijn om vijandelijke radarspiegels te deformeren. Maar dit type maakt elke verwijdering door een chirurgische ingreep onmogelijk. En zelfs in Vietnam houden de dokters zich niet bezig met het op grote schaal opereren van radarspiegels. Dit type bom werd voor het eerst gebruikt op de stad Mac Chau op 18 april 1966, een stad met vrijwel geen radarspiegels, maar wel de nodige scholen, ziekenhuizen en een leprozerie. Op de leprozerie van Quinh Lap werden in twee jaar tijd 39 bombardementen uitgevoerd door Amerikaanse en Zuidvietnamese jachtbommenwerpers. Het militaire nut van dergelijke bombardementen valt moeilijk aan te tonen, men moet derhalve aannemen dat ze enkel plaats vinden vanuit psycho-sociale motieven. Wat immers kan het militaire nut zijn van 39 bombardementen op een melaatsendorp met circa 2.000 patiënten? Er is maar één verklaring voor: men wil met dergelijke bombardementen de melaatsen op de vlucht drijven, met als zeker psychologisch gevolg dat overal waar deze melaatse vluchtelingen zich vertonen, er een enorme paniek ontstaat onder de bevolking. De angst voor besmetting wordt dan een groter angstspook dan de oorlog zelf. Zodat de bevolking waarschijnlijk uit angst en omwille van het zelfbehoud snel zijn kommunistische ideeën zal laten varen. Het praktische hemd is immers nader dan de theoretische rok, ofwel: de biologie wint het altijd van de ideologie. Ook al staat wetenschappelijk vast dat men van melaatsheid makkelijker kan genezen dan van oorlog.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
149
Een modderbad 77. Af en toe kijk ik naast me, naar jou. Zwijgend loop je door het harde mos, recht voor je uit kijkend. De lappen om je voeten zijn bruin van het vele bloeden. Hoelang lopen we al? De baby in mijn armen is loodzwaar en we zijn al te moe om erop te letten of ze nog ademt. Trouwens wat is haar adem, wat de mijne, welke die van jou? Het mos wordt steeds hoger en ondoordringbaarder. We stappen er niet meer overheen, we banen ons een weg door de harde stalen wol. Onze kleren scheuren. Ik moet het kind steeds hoger tillen. ‘Het gaat niet meer,’ hoor ik je zeggen. Doorzetten denk ik, dit moet het einde zijn. ‘Luister eens,’ zeg je plotseling. We staan stil in het bijna manshoge mos. ‘Ik hoor niets.’ ‘Stil! Ik hoorde geluiden, ver weg. Kinderen geloof ik.’ ‘Hoe kan dat nou?’ Jij hebt ineens weer moed, nu althans voor jou die afschuwelijke stilte van uren verbroken is, ik hoor niets. Bijna roekeloos worstel je je door de stalen takken die in onze kleren klitten. Een stukje verder blijf je staan. ‘Nu kunnen we niet verder, maar hoor je het ook?’ Het mos is hier uitgegroeid tot een manshoge prikkeldraadversperring, waarin geen doorgang is. Het is zo ondoordringbaar dat we ook niet kunnen zien wat zich erachter bevindt, maar je had gelijk. We horen een zwak geluid in de verte, alsof een hele school kinderen in een zwembad is of in een speeltuin. Langgerekte hoge uitroepen soms, geroezemoes, gepiep van schommels, gespat van water. Maar het kan verbeelding zijn. Misschien is het de wind in het prikkeldraad. We lopen zo goed en zo kwaad als het kan langs de versperring. Jij hebt weer alle moed van de wereld. ‘Geef mij de baby maar!’ zeg je opgewekt. Het geluid wordt duidelijker.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
150 ‘Kijk!’ schreeuw je ineens uitgelaten. Vlak bij ons loopt een ondiepe geul onder de versperring door. We knielen er alletwee naast. De baby is wakker geworden van jouw uitroep en kruipt van je arm in de geul en is meteen smerig. Je lacht nerveus: ‘Kijk eens, ze wordt helemaal vies, het is modder!’ En je begint het met grote happen te eten, je gezicht in de geul, je zuigt er het water uit en spuugt de zanderige rest uit. Je gezicht vol slijk en modder kijk je me aan. Ik gruw er even van, maar je dwingt me met je hand in mijn nek, ook van de smurrie te proeven. Het smaakt brak en bitter, maar het is vochtig. ‘Je moet het vocht eruit zuigen en dan de rest uitspuwen,’ zeg je. ‘Dat zie ik, maar hoe doe je dat?’ ‘Gewoon, het gaat vanzelf.’ Je komt overeind en begint de bebloede lappen van je voeten te draaien. Even later stap je rond in de ondiepe modderkreek. De koude vochtige dras doet je zichtbaar goed. Ik bekijk de omgeving wat beter, voel dat het staalmos hier langs de geul niet meer hard is, maar gewoon plantaardig. Er kruipen miniskuul kleine insekten doorheen, die de vorm hebben van starfighters en zilvergrijs zijn. De meeste zitten onbeweeglijk, maar soms is er een die razendsnel als een echt jachtvliegtuig over het mos scheert. Jij huppelt nog steeds zingend in de modder van de kreek. Je lichaam en je gescheurde kleren besmeurd met slijk. ‘Kom nou ook,’ roep je lachend, ‘die modder is heerlijk zacht aan je voeten.’ Dan laat je je lachend languit voorover vallen in de kreek. Het kind? denk ik ineens. Net nog kroop het kirrend in de modder en nu zie ik het niet meer. Maar dan zie ik jou in de modder onder de versperring door kruipen. Je gaat natuurlijk het kind achterna, dat kan niet anders. Een van de driehoekige insekten komt op mijn arm zitten. Als ik blaas, stijgt ie met grote snelheid op, het zijn verdomme net vliegtuigen.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
151 Achter het prikkeldraad hoor ik je roepen: ‘Kom je ook?’ ‘Ja, maar waar is de baby?’ ‘Hier!’ Ik laat me met mijn ogen dicht voorover in de geul vallen en schuif naar de versperring. Door me in de modder te begraven, slaag ik erin onder de versperring door te komen. Je had gelijk. De modder is heerlijk koel en masseert mijn stijve armen en benen, maar het stinkt afschuwelijk. En het duurt langer dan ik verwachtte. En ik kan geen adem meer krijgen. Mijn keel zit tot de strot vol modder. De brij wordt steeds dikker. Ik kom haast niet meer vooruit. En hoewel ik mijn ogen niet meer open kan krijgen, zie ik de gekste dingen, of zijn dat halucinaire bijverschijnselen van de verstikkingsdood? Pasgeboren kinderen die groeien als wonderplanten en met hun staalharde pezige takken hun moeder geselen tot ze erbij neervalt. Moeders die hun pasgeboren kind met de navelstreng wurgen om zelf niet gedood te worden. Jonge vrouwen die in een oogwenk slappe borsten krijgen, grijze haren, een gerimpelde buik, een uitgezakt onderlichaam, spataderen en dan sterven zonder geluid. Een sekonde van eeuwen.
Een geile gifkikker (5) 78. Als ik eindelijk met veel moeite de modder uit mijn ogen heb gewreven, hoor ik achter me: ‘Zonder begrafenispolis kan ik u echt niet doorlaten.’ Ik kijk om. Op een grote glibberige steen midden in de modderpoel waar ik net uit ben opgedoken, zit de gifkikker, zijn groene slijmbenen uit elkaar, de rimpelige grijsgroene kop weggezakt tussen de ronde schouders, zijn priestertoog opgeschort, daaronder een streepjesbroek en om zijn schouders een gabardine regenjas, alle maatschappelijke ondeugden
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
152 stralend uit zijn lepe oogjes. ‘Uw begrafenispolis graag?’ ‘Man ik weet niet wat je bedoelt!’ Nu moet ik oppassen dat ik niet kwaad word, want hij is handig genoeg om daarvan te profiteren. Zolang ie niet van zijn steen komt, heb ik hem in mijn macht. Dan begint ie bedachtzaam te praten, langzaam, half verstaanbaar, terwijl er groenig sap uit zijn mondhoeken op de regenjas drupt. ‘Het sleuteltje. Bij onze eerste ontmoeting sloeg u mij met een sleutel, de tweede keer had u bloemen in de vaas, toen ik de derde keer naar de sleutel vroeg, had u hem niet. En de vierde keer had u weer bloemen in de vaas en geen sleutel.’ Hij begint zich langzaam op te winden: ‘En toen ik u ernaar vroeg, dreigde u me een kiezelsteen naar het hoofd te gooien.’ ‘Man je raaskalt. Over wat voor sleutel heb je het eigenlijk?’ Er is hem blijkbaar wel wat aan gelegen, want hij windt zich steeds meer op. In zijn hals parelen druppeltjes zweet. Het sap stroomt uit zijn mondhoeken. Zijn ogen beginnen te tranen. ‘Dè sleutel,’ stottert ie terwijl ie met zijn zwemvliezen in zijn kruis slaat en zijn knieën rukkerig optrekt. ‘Ah nu snap ik het,’ zeg ik spottend, ‘je wilt mijn sleutel, omdat de jouwe niet meer past of verbogen is of kwijt, heb ik het goed? Ja dat kan ik me voorstellen. Ik voel met je mee. En je dacht: hij heeft hem toch niet meer nodig. Maar waarom steeds die nare vermommingen man? Had het meteen gezegd. Zo preuts zijn we niet. Wij allen zijn slechts geile gifkikkers in een modderpoel, jij net zo goed als ik. Daar hoeven we nu geen geheim meer van te maken. Maar de ene kikker is de andere niet. Heb je wel eens een kikker gezien in Alblasserdam op een warme zomerdag? Da's wat anders als zo'n klein rot kikkertje in de afvoer van de wasmachine. Het is dat Jeroen Bosch nooit in Alblasserdam kwam, anders hadden we er een kostbaar drieluik aan overgehouden. Maar ik verveel u.’
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
153 Hij is nu op zijn knieën gaan zitten op de gladde steen en maakt zijn gulp los. Zijn tong trilt op zijn onderlip als bij een Duitse herder die in een droom het wirtschaftswunder heeft aanschouwd. Dan begint ie zijn broek af te stropen. Ik zie een groene legeronderbroek met een lap van een gulp en het kruis laag tussen de dijen. Als ik de rits van mijn gulp naar beneden trek, graait hij met een slijmerige hand in zijn broek en haalt er een piepklein pieletje uit waarmee ie nog geen mus kan verkrachten. Maar dan wordt ineens de geest over hem vaardig en perst ie met draaiende ogen een enorme lichtgroene zeepbel met daarin een kolossale lul, uit zijn voorhoofd. Plaatje één. De zeepbel groeit en groeit. Plaatje twee. De dikke lul zwelt mee. Plaatje drie. Terug naar de gulp waar nog steeds driftig in gegraaid wordt. Plaatje vier. En ondanks de schijn die wij allen tegen hebben en ook hij, komt ie even later klaar, terwijl de zeepbel uit elkaar spat, plaatje vijf, en er van de enorme pik in de zeepbel alleen maar een vuurrode garnaal tussen zijn benen over is en een klein sliertje slijm op de groene stof van de onderbroek. Maar op zijn lippen staat een dikke laag schuim. Hij wankelt op zijn benen. Nu moet ik mijn kans waarnemen. Ik haal de kiezelsteen uit mijn holle achterhoofd en gooi. Hij glijdt achterover en verdwijnt in de modder zonder zelfs luchtbellen na te laten. De broek met de streepjes ligt vormeloos op de steen. Eindelijk voorgoed bevrijd van de kiezelsteen in mijn kop en de kwelgeest in mijn broek, duik ik in de modder, zwem moeiteloos naar de steen, en haal uit de zak van mijn broek het sleuteltje. Dat kan ik nog nodig hebben, denk ik, als ik weer kopje onder ga.
Ook voor u had Fokker een baan 79. Als ik moeizaam en met een zware kop uit de modder overeind kom, sta jij met het kind in de arm naar me te zwaaien.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
154 Je ziet er afschuwelijk uit, de modder klont in je haar en in je kleren, maar ik hou van je. Het modderbad heeft me goedgedaan. Ik lach weer. Jij lacht. We leven. De baby op je arm kraait. Ik kijk om me heen. Hier achter de staaldraadversperring is het landschap totaal anders als ervoor. Zover als we zien kunnen één groot moddermoeras, waarin overal mensen kroelen en zo te zien uitgelaten elkaar vol modder gooien. Uit het slijk steken roestige skeletten van vliegtuigen, waarin en waaromheen modderige kinderen spelen. Op sommige plaatsen staan grote plassen water waar de kleinsten in rond dabberen. Ik zie geen mannen, enkel vrouwen en kinderen, allemaal naakt, maar onzichtbaar naakt door de modder die op hun lichaam plakt en koekt. Af en toe veegt een vrouw met sprietig gras dat hier en daar tussen de modder groeit, een borst schoon om een van de kleintjes te voeden. ‘Fijn hè?’ roep je terwijl je doorloopt, ‘kom eens hier?’ en je wijst naar een verweerd houten bord, vastgespijkerd tegen een roestige paal. Ik kom dichterbij. Er staan half leesbare letters op het bord en de vage omtrekken van een vliegtuig. ‘Wat staat erop?’ zeg je opgewekt. Ik lees eerst voor mezelf de letters die ik maar met moeite kan ontcijferen, maar als ik één zin begrepen heb, herinner ik me de rest als iets van heel lang geleden. ‘Ook voor u heeft Fokker een baan. Zoekt u een funktie als: frezer, draaier, gereedschapsmaker, slijper, plaatwerker, magazijnbediende? Of ambieert u een funktie als technischadministratief medewerk(st)er? Dan heeft Fokker plaats voor u. Wij hebben sterke behoefte aan energieke jongelui die technisch of administratief zijn geschoold om de vele orders van Portugal te kunnen plaatsen. Help ons met uw diploma onze Friendships te bouwen, zodat Portugal in de gelegenheid wordt gesteld in zijn koloniën de zwarte opstandelingen uit te moorden. Ook voor u heeft Fokker een moordbaan.’ ‘Wat staat er nu?’ vraag je nog eens. ‘Oh niets bijzonders. Iets heel antieks. Het is grotendeels onleesbaar.’
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
155 ‘Maar wat dan?’ blijf je aandringen. ‘Het is hier een vliegveld geweest of zo. Kijk maar naar die wrakstukken.’ ‘Zou je denken?’ ‘Laatst zei een kennis me er al iets van.’ ‘Welke kennis?’ vraag je ineens achterdochtig. ‘Ach ken je niet. Zullen we eens gaan kijken?’ Vlak bij ons steekt het roestige staartstuk van een Boeing als een reuze haaievin boven de modder uit. We gaan eropaf. ‘Zouden er mensen zijn?’ zeg je nieuwsgierig. ‘Natuurlijk,’ daarachter hebben we toch ook mensen gezien. ‘Ja maar die zeiden niks tegen ons, net of ze ons niet zagen.’ ‘We zullen wel zien.’ Papa! Papa, ik heb zo naar gedroomd. Ik droomde dat ik nog een baby was en we liepen mama en jij en ik door de woestijn. Er was allemaal stof en we moesten schuilen voor het stof en toen kwam er een hele grote hond en gelukkig konden we onder het prikkeldraad doorkruipen en toen kon die hond niks doen papa gelukkig, maar het was zo raar. Jij gooide met stenen naar kikkers, maar er waren geen kikkers en we hadden heel erge dorst en het was oorlog geloof ik, want ik had wel vriendjes maar die waren allemaal ongelukkig zoals in Vietnam wat jij vertelde met die napalm, gisteren. Maar ik was nog een baby en die mevrouw was niet mama geloof ik. En toen werd ik wakker, maar nu ben jij er gelukkig.
80. De stoelen in de staart van het vliegtuigwrak zijn nog puntgaaf. Er zit een hele groep vietnamese kinderen, onbeweeglijk met de riemen vast. De meesten zijn ernstig mismaakt, missen een arm of been, of hebben afschuwelijke littekens op hun naakte rug. Sommige jongetjes hebben geen ballen, maar rode littekens naast hun pieletje. ‘Stumpers,’ zeg je spontaan en je neemt de baby vaster in je armen. Ik zie dat het gangetje langzaam afloopt. Voorin verdwijnen de stoelen in de modder en is een stuk van het dak
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
156 weggeslagen waar fel licht door naar binnen valt. Daar is een stewardess bezig, met kranten en sandwiches. Ik zie de kinderen bij ons in de buurt vlijtig bezig Neerlands grootste krant te lezen. Sommigen met strakke lippen als grote mensen, anderen doen maar alsof, een enkele houdt de krant ondersteboven. De stewardess heeft ons nu opgemerkt en komt op ons af. Het is het meisje van de martinifles. Dezelfde blonde krullen, dezelfde spottende lach als haar nichtje. Het verhaal klopt dus, alleen is de plaats van handeling een beetje onduidelijk. Jij merkt niets van mijn verwarring en begint een gesprek met de stewardess waarin je haar probeert uit te leggen wat niet uit te leggen valt. Een van de jongetjes heeft genoeg van de krant en heeft er twee grote proppen van gemaakt, die hij razendsnel kauwt tot twee natte ballen die hij vervolgens tussen zijn benen doet op de plaats waar de vijand zijn prille kloten heeft afgeschoten of gesneden... weet ik veel van oorlog, ik ben hier verdwaald. De stewardess staat er vertederd naar te kijken. ‘Dat doet ie nu altijd,’ zegt ze trots, ‘sommigen van hen zijn vaak erg inventief ondanks hun handicaps.’ Maar dan gooit het jongetje dat blijkbaar geïrriteerd raakt dat er over hem gepraat wordt, de twee natte proppen in haar gezicht, terwijl ie met een hoog stemmetje gilt: ‘Lekkere kut!’ ‘Foei Li, dat mag je nooit meer doen,’ zegt ze terwijl ze de proppen opraapt. En dan alsof er niets gebeurd is, tegen jou: ‘Ik zal u en het kind even uw plaats wijzen. Er is nog juist een plaatsje voorin. U boft, daar heeft u als u op een pak kranten gaat zitten, een erg mooi uitzicht. Jij loopt met de baby op je arm met haar mee door het gangetje naar voren waar inderdaad nog een stoel vrij is onder het gapende gat in het dak. ‘Als het regent, kunnen we wel een zeildoek over het gat spannen,’ hoor ik de stewardess zeggen, ‘maar het regent nooit.’
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
157 Ik zie haar jouw veiligheidsgordel vastmaken en je een Telegraaf geven. Dan krijg je een sandwich, maar als je de baby er een hap van geeft, begint ze onmiddellijk te braken op je schoot. ‘Geeft niet,’ zegt de stewardess en veegt je schoot schoon met een dot poetskatoen. Ik kijk door het raampje waaraan de jongen zit die de proppen gooide. Hij zit nu rustig naar buiten te kijken. Tot aan de horizon één grote moddervlakte en overal mensen die rondom wrakstukken van vliegtuigen spelen. Een meter of honderd van ons vandaan staat het stalen geraamte van wat eens een hangar moet zijn geweest. Naakte kinderen klimmen razend snel in de stalen ribben van het geraamte en laten zich dan naar beneden glijden. Aan de horizon hangt een groenige gloed. De stewardess is achter me komen staan: ‘We zijn niet gewend dat de vrouwen door hun man gebracht worden. De meesten komen alleen. Er is zelden een man levend door de grote hondevlakte gekomen.’ ‘Hoezo? Ik begrijp u niet.’ ‘Maar weet u er dan echt niets van? De grote hond verscheurt elke man die hij tegenkomt. Vrouwen en kinderen laat ie ongemoeid, omdat degenen die met hun bommen zijn land verwoestten, altijd mannen waren. Dat moet u toch weten.’ Wat moet ik zeggen? Dat het allemaal ver van mijn bed was? Dat het me niets meer deed? ‘Maar heeft de agent op het kruispunt u dan laten passeren?’ ‘Ja!’ Ik probeer me hem te herinneren. Hij was te jong geloof ik. ‘Maar de giftige moeraskikker dan?’ ‘Die heb ik omgekocht.’ Ze staat me verbaasd aan te staren. Ik snapte haar niet, nu snapt zij mij niet. ‘Maar wat doet u dan hier? U kunt hier niet blijven. We hebben al die jaren zonder een man... begrijpt u?’
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
158 ‘Wat deed u dan een tijdje geleden in het Sportpaleis?’ Ze bloost: ‘Hoe weet u dat? Was u er ook? Ik weet niet hoe ik daar kwam. Een droom denk ik. En ik ben de fles amper uitgeweest.’ Ze lacht verontschuldigend naar me. ‘U moet de groeten van uw nichtje hebben.’ Ineens straalt haar gezicht: ‘Kent u haar? Hoe is het met haar?’ ‘Dat weet ik niet. Het laatst zag ik haar op de schouders van Muhammed Ali. Misschien komt ze nog hiernaartoe.’ ‘Dat is te hopen,’ zegt ze zacht. En dan na een korte stilte verandert ze ineens van onderwerp: ‘Maar u moet hier weg, als de andere vrouwen u ontdekken, bent u echt niet veilig.’ Ze is werkelijk ongerust. ‘Waarom?’ spot ik, ‘ik had eigenlijk willen solliciteren bij Fokker.’ ‘Dat mag u nooit meer zeggen,’ reageert ze ineens heel treurig, ‘dat is nu net waarvoor we hier blijven. We moeten ervoor zorgen dat de mannen nooit meer vliegtuigen bouwen. En nu zegt u dit.’ ‘Sorry, ik maakte maar een geintje.’ Ze begint plotseling geluidloos te huilen. En ik bedenk ineens wat haar nichtje me vertelde en wat ik zag voordat ze het bedekte met haar stewardessenmutsje.
Een bijenkorf vol naalden 81. Bij het derde type fragmentatiebom-door Amerikaanse soldaten in Vietnam ‘Bijenkorf’ genoemd-zijn de stalen kogeltjes vervangen door naalden van ongeveer 5 millimeter lengte. Aan het uiteinde van de naalden zitten stabilisatievinnetjes. De militaire kode voor deze bom is XM 546 en het is vooral dit type dat de woede heeft opgewekt van de grote hond der
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
159 wrake die over het ontbladerde land dwaalt en ordeloos zijn grote drollen daarop deponeert. De verbetering van dit derde type, voor het eerst gebruikt in juli 1967, in vergelijking met de eerste twee is, dat de aktieradius van de naalden dubbel zo groot is als die van de kogeltjes. De naalden hebben bovendien een grotere snelheid, zullen dus ook met grotere kracht het menselijk lichaam binnendringen. De wonden zullen vrijwel onzichtbaar zijn, de chirurgische behandeling uitgesloten. Het voordeel van dit type bom vergeleken met bij voorbeeld de napalmbom, is dat foto's van de slachtoffers er veel vrediger uitzien en derhalve voor de wereldpers het misverstand dat de Amerikanen noodgedwongen in Vietnam opereren, gemakkelijker in stand houden. Bovendien staat statistisch vast dat beelden van slachtoffers van fragmentatiebommen op het teeveejournaal, de kijkdichtheid van Peyton Place nadien minder nadelig beïnvloeden dan beelden van napalmslachtoffers. De oorlog kan dus pas worden beëindigd, als er geen afleveringen van Peyton Place meer zijn. Immers ook de handel in mensenvlees is onderworpen aan de wetten van de geleide ekonomie.
De afschuwelijke spin 82. Onhandig probeer ik de huilende vrouw naast me te troosten. Over mijn schouder kijk ik naar jou, maar je bent al met je hoofd boven de Telegraaf in slaap gevallen. De baby rust op je schouder en slaapt ook. ‘Rustig nu maar,’ probeer ik, ‘in het Sportpaleis was je zo flink, waarom nu niet?’ Ze houdt op met snikken en kijkt me aan. Godverdomme wat is ze nu mooi. Waarom heeft de vijand met zijn naalden elke man de toegang tot haar ontzegd? En waarom kunnen we wel leed aanrichten en het zelden ongedaan maken?
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
160 Ze ziet me denken. ‘Wat is er?’ ‘Oh niets. Je hebt me nog niets verteld van deze kinderen. Je nichtje had het er al over.’ Ineens wordt ze weer zichzelf en drukdoenerig vertelt ze: ‘Het zijn Vietnamese weesjes. Overlevenden van de Niksonoorlog. Daarom was ik ook bij die boksmatch denk ik. Ik trek al jaren met ze op. Het is erg dankbaar werk hoor, ook al lijkt het voor een buitenstaander erg vervelend. Al die kinderen een plezierige vakantie bezorgen en het idee dat ze vliegen, enkel om hun al die narigheid te doen vergeten, dat is erg dankbaar werk. En je vergeet zelf ook een boel. Het is erg fijn. Behalve als ze gedroomd hebben van de oorlog, dan zijn ze vaak agressief. Maar ze hebben ook wel vreselijk veel meegemaakt de schapen. Soms droomt er een in zijn slaap dat ie bij voorbeeld zijn benen nog heeft, dan wil ie gaan lopen, dat is afschuwelijk hoor. Maar gelukkig wordt er veel voor ze gedaan?’ ‘Wat dan?’ vraag ik skeptisch. ‘Nou van alles,’ zegt ze, maar ze noemt niets. Dan ineens opgewekt: ‘Ja we hebben er eentje die heeft alles nog behalve zijn piemeltje dan.’ Ze bloost ineens en kijkt naar mijn broek die in flarden om mijn benen hangt. Ik weet niet veel beters te doen dan door het raam naar buiten kijken. Op de moddervlakte is nu niemand meer te zien, het begint donker te worden. De groene gloed aan de horizon is nu duidelijker zichtbaar dan net. De stewardess ziet me ernaar kijken. ‘U moet nu echt gaan,’ zegt ze zacht, ‘de grasgroene prairie is niet zo ver.’ ‘De wat?’ vraag ik verbaasd. ‘De groene prairie met de drie ballen,’ zegt ze kryptisch, ‘die gloed aan de horizon, die ziet u toch. U keek ernaar.’ ‘Wat moet ik op die prairie?’ ‘Dat weet ik ook niet. Ik weet alleen dat achter deze vlakte de groene prairie begint en dat ze elke vrouw die erheen wil,
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
161 tegenhouden. Maar u bent een man.’ Ze bloost weer. En dat doet ze zo verdomd echt en onvervalst dat ik de neiging haar in mijn armen te nemen, niet langer onderdrukken kan. Het is net of jij door te slapen ook de herinnering aan jou hebt weggevaagd en aan de baby. Ik probeer haar te kussen, maar ze weert me af: ‘Laat me nu. Het is erg lief van je, maar je weet dat het niet kan. Ga nu weg. Probeer te vergeten. Alles. De vergetelheid doet minder pijn dan de herinnering.’ Dan gaat ze door de deur van het vliegtuig het trapje af naar buiten. Ik moet haar wel volgen. ‘U moet die kant uit,’ zegt ze als ik bij haar ben en ze wijst naar de groene gloed, ‘maar neemt u alstublieft mijn kleren, dan kunt u tenminste veilig door de vlakte komen, als ze niet weten dat u een man bent. Ik zal wel zorgen dat uw vrouw en kind het naar hun zin hebben.’ Ineens drukt ze zich tegen me aan. Ik voel haar borsten onder het Panam-uniformjasje en haar lippen op mijn mond. Dan maakt ze zich van me los. ‘Sorry dat ik me laat gaan.’ Zonder enige gêne begint ze zich uit te kleden, ondertussen aan één stuk door pratend: ‘...u weet van mijn nichtje wel wat er gebeurd is. We waren alletwee hiernaartoe gekomen om te... maar tijdens een napalmaanval... in het ziekenhuis konden ze niet veel meer doen... je went eraan hoor... maar zij heeft meer te verwerken gehad... eigenlijk... of niet?...’ Ze geeft mij haar uniformjasje en haar rok. In het Sportpaleis zag ik haar op een afstand, maar nu van heel dichtbij. Ze heeft mooie borsten, maar tussen haar benen alleen een vuurrood litteken. Geen schaamhaar, enkel de gruwelijke sporen van de hechtingen als een afschuwelijke spin. Terwijl ik mijn handen tussen haar benen steek, en haar volkomen nodeloos streel, bedenk ik bitter dat de mens het enige roofdier is dat het gemunt heeft op de eigen soort.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
162
Te goeder trouw en uit onwetendheid 83. Bogota, donderdag. A.F.P. In de stad Villavicencio in Colombia heeft een jury acht mannen vrijgesproken die beschuldigd waren van moord op zestien Indianen van de Cuibastam. Voor vier anderen die bij verstek terecht stonden, zijn verzachtende omstandigheden in aanmerking genomen. De acht mannen gaven ronduit toe, dat ze de zestien Indianen hadden vermoord. Maar ze zeiden niet te weten dat het verkeerd was, en ze verklaarden de Indianen te behandelen en te beschouwen als ‘ongedierte’. De jury kwam tot de konklusie dat de acht ‘te goeder trouw en uit onwetendheid’ hadden gehandeld. In Colombia is overigens grote verontwaardiging ontstaan over de uitspraak. NEW YORK, donderdag. A.N.P. In de Verenigde Staten heeft de publieke opinie enkele honderdduizenden landgenoten vrijgesproken van wie bekend was dat ze ettelijke honderdduizenden leden van het Vietnamese volk hadden vermoord. Voor de tienduizenden landgenoten die bij deze moordpartij eveneens om het leven kwamen, werden geen verzachtende omstandigheden in aanmerking genomen. De honderdduizenden-voor het merendeel jonge mannenwaren over het algemeen trots op hun daden. En ze zeiden niet te weten wat voor kwaads erin schuil ging. Ze verklaarden daarentegen hun slachtoffers te beschouwen als ‘kommunisten’. De publieke opinie kwam tot de konklusie, dat de honderdduizenden uit goede trouw en vaderlandsliefde hadden gehandeld. In de Verenigde Staten is vrijwel geen verontwaardiging ontstaan over de uitspraak.
Zet hem op mama! 84. ‘Je moet nu opschieten,’ zegt ze zacht terwijl ze mijn hand tussen haar benen weghaalt, ‘kleed je nu uit en trek mijn uni-
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
163 form aan, anders kom je echt niet ongeschonden door de vlakte.’ Ik kleed me uit en doe het jasje en de rok van de stewardess aan. Zij haalt uit de modder onder het vliegtuigwrak twee roestige Amerikaanse helmen. ‘Stop die in het jasje,’ zegt ze. ‘Waarom?’ ‘Mijn nichtje heeft ze gebruikt voordat ze haar protese kreeg. En misschien kom je haar nog eens tegen.’ Ik stop de twee helmen in het jasje en zij knoopt het dicht. Ze doet het zo teder en wat ze zegt en doet is zo in strijd met haar image van stewardess bij een grote kloten-lucht-vaartmaatschappij, dat ik om de een of andere reden gehoorzaam. Ik zoen vluchtig haar mooie borsten en begin te lopen. Ik weet dat ze me nakijkt maar ik zie niet om. Ik moet even wennen aan de stalen helmen in mijn jasje en aan het trekken van het rokje om mijn dijen en kont, maar na enige tijd weet je niet meer beter. Ik loop langs het karkas van de hangar waar net nog die kinderen in klommen, maar nu zie ik er niemand. Waar zijn ze? Laten ze me met rust omdat ik er uit zie als een vrouw? In de modder hebben de kinderen hier en daar hun luchtkastelen gebouwd, maar er zijn geen tinnen soldaatjes om hun bouwsels te verdedigen. Een eind verder steekt weer een vliegtuigwrak boven de modder uit. Als ik er langs kom, hoor ik binnen kinderstemmen de Negende van Beethoven zingen maar op de verkeerde snelheid. Zijn het ook oorlogsweesjes onderweg naar een droom? Ik moet de verleiding er binnen te komen, weerstaan. Ik zit immers al gevangen in het web van een andere spin. En de horizon is groen en wenkt. Nooit eerder geloofde ik in zulke onzin en nu loop ik er lijnrecht opaf, de luchtkastelen met voeten tredend. Over de horizon schuift een enorme rode koepel langzaam
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
164 van links naar rechts, een zon die niet onder wil gaan. Als ik een tijd gelopen heb hoor ik stemmen, gegil. Verborgen achter een luguber zwartgeblakerd kadaver van een boeing, ligt een stinkende modderpoel, waarin vrouwen van elke leeftijd met elkaar door het slijk rollen, afschuwelijk om naar te kijken, maar blijkbaar werkzaam, want de kreten en het gesteun duiden op een massaal en volledig orgasme. Langs de rand van de poel staan kinderen in slobberige vunzige onderbroeken met plastic vlaggetjes te zwaaien en schreeuwen om het hardst: ‘Zet 'm op mama!’ Als de vrouwen me zien, roepen ze hees en hebberig: ‘Kom erbij liefje!’ Maar ik loop snel door. Ze mogen niet merken dat de stewardess een man is.
Doornroosje is helaas klaarwakker 85. De groene gloed is nu zo dichtbij dat de modder de kleur van mos begint te krijgen. Het moet al uren geleden zijn dat ik het modderbad met al die vrouwen zag. Daarna was er geen teken van leven. De horizon komt steeds dichterbij, een lange bruine streep. Eerst denk ik aan een lange muur, maar het blijkt een donkerbruine wal waar ik net niet overheen kan kijken. Pas als ik de helmen uit mijn jasje haal en erop ga staan, kan ik met moeite me optrekken en op de wal klauteren. Die is een meter of vijftig breed. Ik loop naar de andere kant en zie ver beneden me vanaf een steile afgrond een kale groene vlakte waar overal onduidelijk zichtbaar groepjes mensen samenscholen, maar op deze afstand is niet te zien wat voor mensen. De groene prairie waarover de stewardess het had. Terwijl ik nog sta te kijken, duiken er ineens achter me kleine halfwas soldaatjes op in Pruisische uniformen uit Bismarck's tijd, de koper beslagen
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
165 helmpjes dwaas op hun rood aangelopen koppetjes, brede munitiegordels strak over hun bierbuikjes gespannen. Ze zijn de helft zo klein als ik. En komen-een man of twintig -met potsierlijk gerichte bajonetten om me heen staan. ‘Ausweiss bitte!’ roept het ventje dat het meeste koper op zijn helm heeft. Ik moet lachen ondanks mijn vermoeidheid. ‘Maak het nou een beetje jongens. Gaan jullie Doornroosje maar wekken, daar doe je beter aan!’ Nu worden ze ineens fel. Ze springen op, naast en tegen elkaar tot ze een prachtige pyramide vormen en roepen dan gezamenlijk: ‘Ausweiss bitte!’ Het is een prachtig cirkusnummer. Ik heb zin de onderste aan zijn korte beentjes te trekken, maar voordat ik die zin in daden kan omzetten, zijn ze al van elkaar af gesprongen en komen nu dreigend op me af. ‘Héla, wat moet dat?’ probeer ik nog, maar met hun bajonetten duwen ze tussen mijn benen het stewardessenrokje omhoog. En wanneer ze mijn pik zien die allang buiten dienst is en slap hangt als een vaatdoek, zijn ze tevreden en zegt de koperen baas van het spul: ‘In Ordnung.’ Dan stoten ze me met hun bajonetten over de rand de afgrond in. Maar voordat ik te pletter kan vallen, minder ik vaart als hing ik aan een onzichtbaar valscherm en kom als een jonge kat op mijn pootjes terecht. Even ben ik versuft van de landing. Dan kijk ik om me heen. De vlakte waar ik me nu bevind is glad en strak groen. De bodem heeft een vilterige struktuur en voelt koel aan. Honderden meters boven me uit rijst de wal waar ze me vanaf hebben gestoten. Aan deze kant is het een lange, kaarsrechte, naar binnen gewelfde afgrond. Ik moet op een enorme biljarttafel terecht gekomen zijn. En ik herinner me ineens dat de stewardess het had over de gras-
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
166 groene vlakte met de ballen. Nu snap ik het. De rode koepel die ik als een weifelmoedige zon over de horizon zag schuiven, was de bovenhelft van de rode bal in dit kolossale spel. Maar hoe kan dat? Militair gezien is de wereld waarin we leven een grote vijfhoek, waarvan de vijf zijden de gebieden begrenzen die het militair en ekonomisch machtsevenwicht in de wereld in stand moeten houden. De vijf hoeken van deze veelhoek zijn de punten waar zich die machtstrijd konsentreert. De noordelijke zijde wordt begrensd door de Sovjetunie, de noordwestelijke door de Natolanden, de zuidwestelijke door het probleemgebied van Latijns Amerika en de zuidoostelijke door dat van Afrika. De noordoostelijke tenslotte wordt begrensd door China en Zuidoost Azië. De drie machten in de wereld betwisten elkaar de macht over deze vijfhoek als biljarters die elk spelend met een eigen bal, proberen elkaar te raken waar ze dat kunnen en dat kan elk gedeelte van de tafel zijn. Het mikroskopisch kleine menselijke ongedierte dat zich op het laken bevindt, wordt door hen noch door hun kogelronde oorlogsmachines opgemerkt.
Het offensief over rood 86. Veel tijd om na te denken over mijn nieuwe situatie krijg ik niet. Een groep mannen en vrouwen, keurig gekleed, de sherryglazen nog in de hand, komt langs me hollen. Eén van hen blijft staan en roept me toe: ‘Komt u niet mee mevrou...’ Maar hij verslikt zich als ie ziet dat ik geen vrouw ben. ‘Verrek zeg, neem me niet kwalijk kerel. Vreemd hier neem ik aan?’ Hij bekijkt me van top tot teen en zegt dan aarzelend: ‘Schotse adel neem ik aan? Ik zou maar mee komen zeg. Dit geweld valt met geen doedelzak te bestrijden.’
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
167 En als ik hem verbaasd aankijk, gaat ie door: ‘Er schijnt een onverwacht offensief over rood op komst te zijn. Men zegt dat we naar de Noordwestelijke band moeten. Vervelend gedoe eigenlijk. En altijd uitgerekend als we een party hebben. Ik zou maar mee komen zeg.’ Hij loopt door. Ik snap er niets van, maar loop toch voor alle zekerheid achter hem aan. Als we bijna bij de wal zijn waar de soldaatjes me zojuist vanaf hebben gestoten, valt er een enorme schaduw over ons. ‘Doorlopen kerel. Rennen!’ roept de man vóór me. Terwijl we ons bij de anderen voegen onder de steile wand, wordt het ineens donker en klinkt niet ver van ons een enorme doffe dreun, waar de afgrond waar we ons bevinden, van trilt. Dan wordt het snel weer licht en zie ik een enorme witte bal zich van ons verwijderen en kleiner worden tot ie verdwenen is achter de groene horizon. Enkelen van de partygangers zijn van de dreun gevallen en een tijdje dizzy van de klap. ‘Niet bewegen!’ hoor ik een dwingende stem, ‘een van de andere kan nog komen.’ ‘Welke andere?’ vraag ik de man die naast me staat, maar hij schijnt me niet te horen en kijkt me niet eens aan. De man van daarnet heeft mijn vraag wel gehoord en komt bij me staan. ‘Meneer hier kan u niet verstaan, want hij heeft bij een vorige heviger bandstoot waar hij zich vlak onder bevond, zijn gehoor en stem verloren.’ ‘Kunt u me dan zeggen welke andere...?’ ‘U schijnt onbekend te zijn hier,’ onderbreekt ie me nogal skeptisch, ‘u wilt me toch niet vertellen dat er één plaats is op het hele pentagon waar de drie keus nog nooit gecaramboleerd hebben?’ Ik snap er niets van. ‘Pentagon?’ doe ik verbaasd. Hij negeert mijn opmerking en zegt tegen een vrouw die bij
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
168 hem is komen staan, nippend aan een leeg glas sherry, haar décolleté vol namaakparels: ‘Meneer hier weet werkelijk niets meer liefje. Misschien bij een recente carambole het geheugen verloren. Gezien zijn kleding zou ik zeggen Tibet. Even dacht ik Schotland, wat denk jij?’ De vrouw reageert aanstellerig: ‘Tibet? Dat is toch met al die monniken? Enig zeg? Zou je denken dat dit ook een monnik? Dan kan ie ons misschien een kursus geven in meditatie of zo? Dat lijkt me enig zeg. We zitten te springen om meditaties en zo. Dat ga ik meteen aan de anderen vertellen.’ Er is iets in haar stem... De man wendt zich lachend tot mij: ‘Vrouwen? Volmaakt onberekenbaar vind je niet?’ ‘Er was mij verteld,’ probeer ik schuchter, ‘dat op deze vlakte geen vrouwen werden toegelaten.’ Hij antwoordt spottend terwijl ie naar de rok kijkt die ik draag: ‘En dat vraagt u? Uiteraard zijn er geen vrouwen onder ons, maar daarom kunnen we nog wel doen of. Ze vinden het zelf trouwens erg leuk. Hoewel, het blijft behelpen. Maar ik moet zeggen: onze medische staf begint er slag van te krijgen.’ Ik zwijg maar. Wat moet ik hierop zeggen? Ik zal zo snel mogelijk aan mannenkleren moeten zien te komen. En ik weet nog steeds niet wat ie bedoelde met Pentagon.
Het gaat ook zonder spuit 87. Terwijl ik over de groene vlakte kijk, probeer ik me het woord Pentagon te herinneren. Ik moet het ooit gehoord of gelezen hebben. Maar waar en wanneer? De man naast me onderbreekt mijn zwijgen: ‘Kale boel nietwaar? Ik zal de ober even roepen.’ Hij knipt met zijn vingers en onmiddellijk staat er een man
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
169 naast me met een dienblad vol lege glazen. ‘Drink eens kerel, dat zal je goed doen,’ zegt mijn metgezel, 'er zit weliswaar niets in. Het is zoals bij de vrouwtjes, maar beter nep dan niks. Dan wendt ie zich tot een oudere man die ook een leeg glas van het blad komt pakken: ‘Hallo dokter. Mag ik u even voorstellen aan deze meneer? Naam kan ik u niet noemen. Waarschijnlijk heeft meneer bij een recente bandstoot het geheugen verloren. Stel je voor, hij weet niet wat het Pentagon is.’ De oudere man knoopt met zijn vingers snel het stewardessenjasje los, zet zijn glas als een stetoskoop op mijn borst. ‘Ik hoor het al, het oude liedje. De Grote Hondevlakte. Modderveld. Weer dat verhaal van de Gruwelijke Spin. Dat heeft niets te maken met geheugenverlies. Eenvoudigweg het klassieke voorbeeld van Pseudologica Fantastica. Die travestie wijst ook in die richting.’ Hij haalt uit zijn zijzak een enorme injektienaald en zegt tegen de ander: ‘Help me eens even.’ Ik weet niet wat ie wil gaan doen en wat er voor spul in die naald zit, maar ik vertrouw het voor geen cent. Als ik me losruk wanneer hij een mouw van het stewardessenjasje oprolt, zegt ie droog: ‘Zonder spuit gaat het ook,’ en haalt een glimmend lancet te voorschijn. Maar ik ben sneller dan hij en schop het met een snelle beweging uit zijn hand, het komt tussen zijn ogen terecht. Terwijl het bloed uit de snee over zijn neus begint te stromen, draaien zijn ogen tot ie me scheel aankijkt. Dan zakt ie langzaam op de grond. De anderen willen zich op me storten, maar op hetzelfde moment komt er een enorme schaduw over ons in de vorm van een paar kolossale vingers die de mensen vóór mijn ogen fijnwrijft tot stof. Boven mijn hoofd trilt een ontzettend diepe stem: ‘Je morst weer as op het laken Richard.’ In paniek ren ik weg, zo snel mijn benen me dragen kunnen.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
170 Een eind verder word ik bijna omvergelopen door een groep haastige mensen met filmcamera's en mikrofoons, een hele filmploeg. ‘Waar was de bandstoot?’ roepen ze, ‘we moeten opnamen maken. Zijn er slachtoffers?’ Ik schreeuw dat ze er weg moeten blijven, maar ze negeren me en hollen door. Ik durf niet meer om te kijken en loop verder. Ik moet de volgende band bereiken zolang het hier niet veilig is. Soms zie ik mensen, in groepen samengeschoold. Er zijn geen gebouwen, geen voertuigen, alleen mensen. De meesten vermoeid en uitgeput. Sommigen kunnen niet meer lopen en worden door anderen gedragen. Elke groep loopt in een andere richting, want voor elk is de vrijheid aan de andere kant van het gevaar. Ik blijf lopen over de enorme vlakte, maar er komt geen eind aan. Op een gegeven moment ben ik zo moe, dat niets me meer wat kan schelen en ik languit ga liggen op het groene vilt. Bijna onmiddellijk doezel ik weg. Hoor stemmen die roepen: ‘Opstaan, niet rusten. Doorlopen!’ Ik vang iets op over een onverwachte aanval in het centrum van het Pentagon, maar ik ben te suf om mijn ogen te openen en op te staan. Het kan me niet meer verdommen hoe de ballen rollen.
Stoten met dubbel krijt 88. Bij de drie grote mogendheden bestaan serieuze plannen de moeizame vredesbesprekingen in Parijs te hervatten, echter niet aan de konferentietafel, maar aan de biljarttafel. Waar elk van de partijen om de beurt zijn stoot mag doen. Men is het echter nog niet eens over de vorm van de biljarttafel. Naar verluidt hebben waarnemers aan de conferentie voor-
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
171 gesteld de bekende surrealistische kunstenaar Dali, niet te verwarren met de kampioen zwaargewicht Ali, opdracht te geven tot het ontwerpen van de keus. Dali heeft inmiddels op een persconferentie te Parijs waar hij verscheen omringd door een grote groep Panam-stewardessen met door hem ontworpen kuisheidsgordels in de vorm van sierlijke spinnen van platina, toegegeven, dat hij ernstig denkt aan keus met dubbele pommerans. Hoewel de internationale biljartunie in een communiqué beweert dat met dergelijke keus niet te biljarten valt, is men in kringen van het State Department entoesiast over het ontwerp. Het roept namelijk enerzijds reminiscenties op aan de goede degelijke hopmansmentaliteit, anderzijds openen deze keus de mogelijkheid van ongestraft krijten met dubbel krijt, zodat, wanneer de plannen tot dit biljartspel doorgaan, het in ieder geval geen inbreuk zal vormen op de gevestigde politieke tradities in oost, west, noord en zuid.
De fatale carambole 89. Als ik wakker schrik uit een lichte slaap, merk ik dat het donker is geworden. Over me heen valt een donkere rode schaduw. Om me heen zitten tientallen mensen, weggedoken in hun armen. Ergens hoor ik iemand met indringende stem gebeden prevelen. Als ik wil opstaan, zegt een man naast me zacht: ‘Het is al te laat, we zijn ingesloten. Dit wordt piqué.’ En langzaam dringt het tot me door. We bevinden ons in een tentvormige ruimte, gevormd door de drie enorme ballen, die vlak bij elkaar liggen. Om ons heen klinkt steeds luider gehuil, maar het wordt gedempt door de akoestisch vreemde rondingen van de ballen waar we onder liggen.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
172 ‘Dit is het verschrikkelijkste, het wachten op de stoot,’ zegt de man naast me, ‘de ijselijk lange duur van het krijten.’ De oudere mensen, zie ik, bidden bijna allemaal. De jongeren, allemaal jongens, trekken elkaar de pik uit de broek en pompen radeloos. Hun gekreun dringt door het bidden heen. De man naast me haalt een doosje uit zijn zak en zegt: ‘Moet u ook een pil?’ Maar ik schud nee. Hij neemt een tablet uit het doosje en slikt hem door. Binnen een minuut is ie na enig stuiptrekken dood. Andere mensen die het zien, storten zich op het doosje om zijn voorbeeld te volgen. ‘Rustig blijven!’ roept een kalme wat zalvende stem, ‘laten we bidden tot God dat hij ons einde verlicht en ons zijn eeuwige geluk schenkt.’ We kruipen dichter bij elkaar. ‘Laat ons bidden,’ roept nog de zelfde stem en daarover heen ons gegil als de drie ballen na een droge tik naar elkaar toerollen om ons te vermorzelen. Laat ons bidden... maastricht 1972.
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
173
Alfabetisch register om sommige stukjes snel terug te vinden nummers 40, 41
1.
Als je niet kan knokken, kan je beter niet knokken
2.
Als mannen ongesteld zijn, 1, 3, 4, 5, 6 dan zijn ze het goed
3.
Beter dode katten dan kanonnenvlees
4.
Binnen valt niets te lachen 43
5.
De afschuwelijke spin
82
6.
De fatale carambole
89
7.
De geest in de fles
64, 65
8.
De opluchting nadat de infuus is verwijderd
62
9.
De slag bij Austerlitz
35
10.
De traan die stijgt, terwijl 58, 60 de steppe zwijgt
11.
Doornroosje is helaas klaarwakker
85
12.
Drieluik voor Marcel Duchamp
47, 48, 49
13.
Een bijenkorf vol naalden 81
14.
Een doekje voor het bloeden
57
15.
Een droom van een les
36
16.
Een elektro-encefalogram 53, 54
17.
Een geile gifkikker
18.
Een goedgelovige hommel 73
19.
Een hernieuwde kennismaking met het meloenenmeisje
20.
Een lichtgevende madonna 12, 13, 14, 15, 17 op goede vrijdag
21.
Een modderbad
77
22.
Een nachtmerrie voor Bleklent
7
55, 56
10, 27, 46, 61, 78 44, 45
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
23.
Een nagekomen dadaïstisch 16 manifest
24.
Een radarspiegel op de operatietafel
25.
Een verkouden nachtmerrie 21
76
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
174
26.
nummers Eindelijk de man die zijn 31 vrouwen altijd van de trap slaat
27.
En niemand ziet de rat.
28.
Grimmige vlekken bij het 38 licht van de halve maan
29.
Grote zwermen zwarte vliegen
30.
Het gaat ook zonder spuit 87
31.
Het gevecht van de eeuw
66, 68
32.
Het offensief over rood
86
33.
Het orakel van Washington 59
34.
Het verkeerde verjaardagskadootje
18, 19, 20
35.
Honderden stoffige hondedrollen
75
36.
Lange slappe met inkt besmeurde tepels
32, 33, 34
37.
Nieuwe ontwikkelingen in 24, 63, 72 de kunst
38.
Onbewoonbaar verklaard 37
39.
Ook profeten hebben recht 42 op een grotere kijkdichtheid
40.
Ook voor u had Fokker een 79, 80 baan
41.
Ook zonder pokkenbriefje 50 kan een mens de klere krijgen
42.
Over het verschil tussen erwten en meloenen
8, 9, 11
43.
Rolpens met ananas
74
44.
Scenario voor de middenstand
2
45.
Slechts met een 22, 23 vliegenmepper was hij tot zwijgen te brengen
52
69
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker
46.
Stoten met dubbel krijt
88
47.
Te goeder trouw en uit onwetendheid
83
48.
Uit het geheime familie-archief
39, 51
49.
Vertrapt door vele vrome voeten
71
50.
Waarom zijn (godverdomme) de bananen (altijd) krom?
28, 29, 30
51.
Wat huisartsen ook niet weten
25, 26
52.
Zet hem op mama!
84
53.
Zuster Edith's dappere strijd
67, 70
Kees Simhoffer, Een geile gifkikker