Bronvermelding - juni 2002
Bronvermelding is een nieuwsbrief van TNO Arbeid. De nieuwsbrief presenteert een selectie van het onderzoek van TNO Arbeid, relevant voor beleidsmakers en onderzoekers.
Bronvermelding TNO Arbeid
RSI oorzaak van veel verzuim, niet van groot aantal WAO-uitkeringen
Kwaliteit personeelsbeleid onderzocht
pag. 3
Telewerken goed instrument bij reïntegratie van zieke werknemers
pag. 5
Omgaan met werkdruk experimenteel onderzocht
pag. 6
Voor u geselecteerd
pag. 7
totaal
man
vrouw
n = 6.509.486
n = 3.737.938
n = 2.771.548
klachten afgelopen jaar 1
41%
36%
48%
klachten leidend tot medische consumptie 1
20%
17%
24%
8%
7%
8%
0,03%
0,05%
klachten leidend tot ver zuim 1 13 weken ver zuim door RSI 2
0,44%
arbeidsongeschikt door RSI 3
0,04%
1 2 3
pag. 2
Werknemers hebben centrale rol in de aanpak van ergonomen pag. 3
Arbeid/Trimbos-instituut en Lisv uit 1998. Daaruit blijkt dat 41 procent van de beroepsbevolking jaarlijks RSIklachten heeft, met name aan nek of schouders. Acht procent van de werkende bevolking heeft RSI-verschijnselen die leiden tot ziekteverzuim, en 2,3 procent verzuimt zelfs meer dan vier weken. 2.600 RSI-patiënten (0,04 procent van de beroepsbevolking) worden arbeidsongeschikt, dit is 3 procent van het totaal aantal nieuwe
RSI-klachten
RSI oorzaak van veel verzuim, niet van groot aantal WAOuitkeringen pag. 1 CAO’s hebben geen invloed op bedrijfsbeleid rond employability
Als je de media moet geloven is RSI een kwaal die alleen onder beeldschermwerkers voorkomt. De werkelijkheid is anders. Ook schoonmakers, conciërges en gezinsverzorgsters hebben vaak last van klachten aan nek, schouders, elleboog, pols of handen. Acht procent van de werkende bevolking - 520.759 werknemers - meldt zich jaarlijks ziek door RSI-klachten. Dat zijn verontrustende cijfers. Repetitive Strain Injuries (RSI) is geen diagnose, maar een containerbegrip voor chronische klachten aan nek, schouders, elleboog, pols of handen. RSI ontstaat vooral door repeterende bewegingen en statische belasting tijdens het werk. Het gemis aan een eensluidende definitie maakt het onderzoekers moeilijk om de juiste omvang van RSI vast te stellen. TNO Arbeid deed een secundaire analyse met gegevens van RIVM, TNO
Inhoud
cijfers gebaseerd op het RIVM-onder zoek cijfers gebaseerd op het IVENT-onder zoek cijfers gebaseerd op de Lisv-gegevens; het betreft hier de ruime RSI-definitie
Bronvermelding - juni 2002
WAO-uitkeringen (zie tabel). Met name vrouwen hebben kans op elleboog-, pols- of handklachten. Maar het is opvallend dat ze zich dan niet vaker dan mannen ziek melden. De onderzoekers concluderen dan ook dat vrouwen een risicogroep zijn en adviseren preventieve maatregelen om toename van vrouwelijke arbeidsongeschikten door RSI te voorkomen.
RSI komt het meest voor in dienstverlenende, medische en administratieve beroepen. Werknemers in de textiel, cementindustrie en reiniging komen relatief vaak met RSI-klachten in de WAO. RSI veroorzaakt de komende jaren meer verzuim en meer WAO-intrede, verwachten de onderzoekers. Op
CAO’s hebben geen invloed op bedrijfsbeleid rond employability ‘Hoe houden we onze mensen vast?’ Dat is tegenwoordig een veel gehoorde verzuchting. Nederland heeft een krappe arbeidsmarkt en dat vraagt om een doordacht werkgelegenheidsbeleid. Wat doen werkgevers om hun personeel inzetbaar te houden, zijn er verschillen tussen mannen en vrouwen en met welke stimulerende of belemmerende factoren hebben ze te maken? TNO Arbeid deed er onderzoek naar. Nederland vergrijst en omdat vrouwen meestal parttime werken, kan hun groeiende arbeidsparticipatie het tekort aan personeel niet opvangen. Daarnaast verandert de technologie snel, waardoor werknemers zich regelmatig moeten bijscholen. Werkgeversorganisaties en vakbonden erkennen het belang van de zogenaamde duurzame inzetbaarheid en maken steeds vaker in CAO’s afspraken over functieverandering, scholing, loopbaanplanning en verlof. Ook de regering benadrukt keer op keer het belang van inzetbaarheid en stimuleert met fiscale maatregelen de scholing van met name kwetsbare groepen als vrouwen, allochtonen, ouderen en flexwerkers. TNO Arbeid ziet inzetbaarheid als een aspect van employability. Employability is het vermogen van werknemers
2
om verschillende taken goed uit te kunnen voeren. Werknemers moeten daarvoor de juiste kennis hebben, bereid zijn om die kennis in verschillende werkomgevingen in te zetten en weten in welk segment van de arbeidsmarkt dat mogelijk is. Het onderzoek van TNO Arbeid gaat met name over de mate waarin werknemers zich inspannen hun kennis te vergroten, zodat ze op meer plaatsen inzetbaar zijn. Uit literatuur blijkt dat werkgevers inzetbaarheid niet hoog op de agenda hebben staan. Zo kent slechts eenderde van de arbeidsorganisaties daarvoor specifieke richtlijnen. Een gericht doelgroepenbeleid komt erg weinig voor en beperkt zich hooguit tot jongeren. Met name het gebrek aan een goede strategie is zorgelijk.
korte en langere termijn verdient RSI daarom meer aandacht. De omvang van verzuim en arbeidsongeschiktheid door RSI Auteurs B. Blatter, S. van den Heuvel, P. Bongers, H. Picavet, C. Schoemaker, ISBN 90-5749-796-4. Dit is een uitgave van Elsevier bedrijfsinformatie bv, te Doetinchem, T 0314 35 83 58.
Neem de invloed van het geslacht op de arbeidsparticipatie. Vrouwen vormen de helft van onze beroepsbevolking, maar de literatuur suggereert dat ze te weinig ondernemen om hun positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. Dat kan in de komende decennia een negatief effect op de economische ontwikkeling hebben.
Man/vrouw TNO Arbeid stelde aan 2501 werknemers een groot aantal vragen over hun privé-situatie, mobiliteit en karakteristieken van het bedrijf waar ze werken. Het onderzoek bevestigt de hypothese dat inzetbaarheid te weinig aandacht krijgt. Een jaarlijks functioneringsgesprek is tegenwoordig vooral voor mannen vrij gewoon, evenals beroepsgerichte scholing. Ook krijgen de meeste werknemers - vooral mannen regelmatig nieuwe taken waardoor ze op meer plaatsen in de organisatie kunnen werken. Maar op andere punten gebeurt er minder. Slechts 40 procent van de werknemers volgt een opleidingstraject en minder dan een kwart veranderde de afgelopen drie jaar van baan. Opvallend is dat vrouwen even vaak als mannen van baan veranderen. In de arbeidsorganisatie hebben vrouwen minder mogelijkheden dan hun mannelijke collega’s. Dat heeft geen verband met het geslacht als zodanig, maar met kenmerken die indirect met het vrouw-zijn te maken hebben. Vrouwen hebben meestal een lagere functie, werken meer in
Bronvermelding - juni 2002
deeltijd en combineren hun werk dikwijls met de zorg voor hun kinderen. De inzetbaarheid van vrouwen moet aanzienlijk meer aandacht krijgen, concluderen de onderzoekers dan ook.
Weinig effect CAO-afspraken Ondanks de afspraken die werkgevers en vakbonden in CAO’s over loopbaanplanning maken, blijkt dat CAOafspraken weinig invloed hebben. Maar de ondernemingsraad speelt wel degelijk een rol, vooral bij scholing. De onderzoekers verwachten dat de rol van de OR zal alleen maar toenemen. De overheid richt zich met fiscale maatregelen op kwetsbare groepen als vrouwen, allochtonen, ouderen en flexwerkers. Dat beleid is volgens de onderzoekers juist, maar hun studie toont aan dat deeltijders en mensen met weinig opleiding ook bijzonder kwetsbaar zijn. Deze categorieën werknemers moeten daarom ook voor subsidie in aanmerking komen. De inzetbaarheid van mannelijke en vrouwelijke werknemers: kenmerken van invloed Auteurs M. de Feyter, P. Smulders, E. de Vroome. In: Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 17 (2001), 1, p. 47-59.
Werknemers hebben centrale rol in de aanpak van ergonomen De literatuur over participatieve ergonomie schetst een ideale situatie wie er bij een ontwerpproces betrokken moeten zijn. Maar hoe werken ergonomen in de praktijk? Theorie en praktijk blijken het meestal met elkaar eens te zijn. Werknemers hebben de belangrijkste rol. Participatieve ergonomie past de omgeving aan mensen aan en communiceert daarover met die mensen. Het is van het grootste belang de juiste personen daarbij te betrekken. In een workshop van de Nederlandse Vereniging van Ergonomie werd aan 29 ergonomen, onder wie vier Japanners, een stappenplan voorgelegd en gevraagd per fase aan te geven of genoemde participanten ook in hun projecten actief waren. Zowel in de theorie als bij de ergonomen worden werknemers in bijna elke fase bij het ergonomisch traject betrokken. Topmanagement en middenmanagement adviseren vooral in de startfase en het middenmanagement ook bij de keuze van de maat-
Kwaliteit personeelsbeleid onderzocht Het is niet louter toeval wat voor werk iemand doet. Geslacht, leeftijd en opleiding spelen een belangrijke rol. Zo verschilt de arbeidsparticipatie van vrouwen, ouderen en mensen met een lagere opleiding sterk per branche. Hoe komt dat en kan goed personeelsbeleid daarin verandering brengen? De verdeling op de arbeidsmarkt tussen mannen en vrouwen, jongeren en ouderen en mensen met veel of weinig opleiding is niet willekeurig. Ze vertoont consequent een spreiding naar beroep en arbeidsorganisatie. Studies
3
over de oorzaken daarvan schieten doorgaans tekort, omdat de onderzoekers slechts naar een beperkt aantal variabelen kijken. TNO Arbeid heeft met een uitgebreid databestand de invloed van een groot aantal varia-
regelen. In tegenstelling tot de veronderstelling van de theorie speelt het middenmanagement ook een rol bij de implementatie en werknemers bij de aanpassing van de maatregel. Ergonomen daarentegen doen minder dan verwacht in de fasen ‘aanpassing’ en ‘implementatie’. Het management vindt het stappenplan vaak een te lang proces. Toch blijkt dat de meeste ergonomen die aan de workshop deelnamen, het ideale traject kunnen uitvoeren. Verschillende rollen bij het toepassen van participatieve ergonomie Auteurs P. Vink, H. Pennock, P. van Schijndel. In: Tijdschrift voor ergonomie 26 (2001), 3, p. 19-23.
belen in hun samenhang bestudeerd. Het onderzoek concentreerde zich op kenmerken van arbeidsorganisaties en op de rol van het personeelsbeleid.
Dé bepalende factor De aanpak van TNO Arbeid leverde interessante resultaten op. Sommige variabelen vertonen bijvoorbeeld een sterk verband, dat bij nadere analyse veroorzaakt blijkt te worden door een derde variabele. Zo lijken organisaties waar veel vrouwen werken een meer doordacht personeelsbeleid te voeren, maar deze relatie bestaat alleen bij de gratie van een andere variabele: de branche.
Bronvermelding - juni 2002
Par ticipatie doelgroepen per branche* (percentages) % vrouwen Gem.
% lager opgeleiden Gem.
n=622 Sd.
% ouderen Gem.
n=609 Sd.
16,5
15,9
16,5
12,1
62,8
30,6
6,2
7,6
14,4
8,9
70,3
26,9
Groothandel
28,9
22,0
15,1
17,6
35,8
31,0
Detailhandel
47,4
25,8
9,9
10,2
55,8
25,9
Horeca
53,3
12,3
4,8
7,1
27,8
20,2
Transpor t
14,0
12,9
16,6
14,0
77,5
21,3
Zakelijke dienstverlening
40,3
25,4
10,5
11,6
27,8
31,5
Overheid
31,9
21,7
20,9
10,1
38,5
24,2
Gezondheidszorg
72,5
23,1
14,2
9,2
28,2
28,1
Onder wijs
58,1
23,2
22,5
13,7
7,9
8,3
Stichting&verenigingen
64,6
23,9
19,6
12,7
18,0
18,6
Totaal
33,9
27,3
14,4
13,1
42,8
34,1
Branche Industrie Bouw
n=602 Sd.
* Het verschil tussen de branches is voor alle drie de doelgroepen significant.
Branche is de factor die het beste voorspelt waar vrouwen en lager geschoolden werken. Bij ouderen is dat minder het geval. De verschillen in participatie tussen de branches zijn aanzienlijk. Bij vrouwen varieert dat van 6 procent in de bouw tot 73 procent in de gezondheidszorg (zie tabel). Wat precies het extreme verschil in beide branches veroorzaakt, kunnen de onderzoekers uit hun gegevens niet opmaken. Onderzoek van anderen laat echter vergelijkbare cijfers zien, die bovendien suggereren dat er in de ongelijke verdeling tussen de branches niet snel verandering zal komen. Opvallend is dat vrouwen dikwijls in organisaties werken waar betere prestaties worden geleverd dan in vergelijkbare organisaties. Toch krijgen ze daarvoor zelden een beloning die boven de markt ligt. Ouderen werken meestal in arbeidsorganisaties waar het personeelsbestand stabiel is. Ook bij de participatie van deze categorie is branche de bepalende factor. In de horeca werken opvallend weinig mensen op
4
leeftijd, in het onderwijs daarentegen veel. Voor mensen met weinig opleiding ziet de toekomst er somber uit. Ze verdienen hun brood in organisaties waar weinig technologische vernieuwing is, terwijl dit juist de organisaties zijn die kwetsbaar zijn in een samenleving die hoge eisen aan het innovatieve vermogen stelt. Een troost is dat lager opgeleiden vaker boven de markt betaald krijgen en dat hun werkgevers dikwijls een goed beleid voor personeel met minder opleiding hebben.
Personeelsbeleid: weinig invloed De onderzoekers waren benieuwd naar de rol van het personeelsbeleid bij de instroom van vrouwen, ouderen en lager opgeleiden. Daarover waren uit eerder onderzoek nog weinig gegevens beschikbaar. Personeelsbeleid blijkt weinig invloed te hebben op de participatie van de drie categorieën werknemers. Bij organisaties met een afdeling P&O werken zelfs minder vrouwen dan wanneer zo’n
afdeling er niet is. De geringe invloed van personeelsbeleid is van groot belang voor het beleid. Overheid en sociale partners doen er volgens de onderzoekers goed aan meer aandacht te besteden aan de leden van de doelgroepen zelf en minder aan de organisatie. Wettelijke maatregelen over flexibilisering en zorgverlof zijn dan ook een stap in de goede richting. Daarnaast pleiten de onderzoekers voor een gedifferentieerd beleid naar doelgroep en branche. De verschillen per branche zijn namelijk groot en elke bedrijfstak heeft specifieke kenmerken. Van zo’n gedifferentieerde aanpak verwachten de onderzoekers meer dan van een algemeen beleid dat gericht is op groepen met een zwakke positie op de arbeidsmarkt. Participatie van vrouwen, ouderen en lager opgeleiden in arbeidsorganisaties Auteurs S. de Vries, R. Gründemann, M. Willemsen, M. van Niekerk. In: Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 17 (2001), 4, p. 365-379.
Bronvermelding - juni 2002
Telewerken goed instrument bij reïntegratie van zieke werknemers Als je de reclame van telecombedrijven moet geloven, is telewerken zo geregeld. Maar onderzoek onder arbeidsorganisaties die via telewerken werknemers met gezondheidsklachten willen reïntegreren, laat zien dat online werken altijd om een gestructureerde aanpak vraagt. TNO Arbeid kan erover meepraten. Het onderzoeksinstituut ontwikkelde de methode Passend Telewerken en doet in ‘Online weer aan het werk’ verslag van een empirische studie over wat er bij de implementatie van telewerken komt kijken. TNO Arbeid kreeg in 1999 voor de methode Passend Telewerken de TelewerkaspectPrijs. Marlies Konsten werkt als schadebehandelaar bij een verzekeringsbedrijf. Ze kreeg vijf jaar geleden last van astma en lijdt aan chronische vermoeidheid. Tot overmaat van ramp kreeg ze last van RSI. Het zag ernaar uit dat ze volledig arbeidsongeschikt zou worden. Dat zinde haar niet en toen de RSI-klachten minder werden, kaartte ze bij haar werkgever de mogelijkheid van telewerken aan. Die had ervaring met online werken en diende direct bij een facilitair bedrijf een aanvraag in voor de benodigde software en voor een werkplek bij Marlies thuis. Ze werkt nu tweeëndertig uur per week waarvan twee dagen thuis. Ze communiceert dan per telefoon of via e-mails met haar collega’s. Het voorbeeld van Marlies Konsten is een van de casussen in het voorbeeldenboek ‘Online weer aan het werk’. Het boek is het verslag van een onderzoek in een groot aantal organisaties waar werknemers met ernstige gezondheidsklachten via telewerken thuis hun werk doen. Voordat het onderzoek van start ging, was TNO Arbeid in die organisaties actief betrokken bij de implementatie van de methode Passend Telewerken en bij de opzet van een helpdesk. Voor hun onderzoek volgden de onderzoekers de telewerkers acht maanden nauwlettend. Het onderzoek laat zien
5
dat telewerken voor zieke werknemers dikwijls de laatste kans is om aan het werk te blijven. Dat online werken ook voor mensen met psychische problemen een uitkomst kan zijn, is een van de opmerkelijkste resultaten van de empirische studie.
Eerlijk naslagwerk ‘Online weer aan het werk’ is een eerlijk boek met casussen waarin telewerken niet alleen als een uitstekende methode voor arbeidsintegratie wordt gepresenteerd, maar waarin ook minder geschikte voorbeelden aan bod komen. Zo kan iemands functie ongeschikt zijn, kan de gezondheid van de zieke werknemer verslechteren of werkt de werkgever niet mee, omdat telewerken in het bedrijf te veel georganiseer betekent. Maar telewerken is altijd de moeite van het onderzoeken waard. De houding van de werknemer is cruciaal, blijkt uit het onderzoek. Is deze gemotiveerd om te reïntegreren en heeft die er geen bezwaar tegen thuis met een computer te werken, dan is aan een belangrijke succesfactor voldaan. Ook de werkgever moet meewerken, want telewerken kan, vooral voor organisaties die er geen ervaring mee hebben, een forse investering in energie en tijd betekenen. Zo vraagt
de communicatie met de thuiswerker om een andere organisatie. De wet REA vergoedt soms de extra kosten die met het inrichten van de telewerkplek gepaard gaan. Maar tegenover alle moeite staan ook de nodige pluspunten. De werkgever kan de expertise van een ervaren medewerker blijven gebruiken en voorkomt een hogere WAO-premie. Het onderzoek laat zien dat reïntegratie via telewerken geen sinecure is, maar dat het zeer de moeite waard is te onderzoeken of telewerken een oplossing voor werknemers met gezondheidsklachten is. Daarom maakte TNO Arbeid de methode Passend Telewerken – de methode is van de website van TNO Arbeid te downloaden. Passend Telewerken is een duidelijk stappenplan met checklisten, informatie over subsidiemogelijkheden en over kosten die met reïntegratie via telewerken gemoeid zijn. Passend Telewerken een handig hulpmiddel dat niet voor niets met de TelewerkaspectPrijs van het Telewerkforum bekroond werd. Momenteel is de Stichting TeleReturn bezig in twee proefregio’s een organisatie op te zetten die werkgevers, werknemers en arbodiensten ondersteunt in het toepassen van de TNOmethodiek. Door subsidie van het Ministerie van SZW is die hulp het eerste jaar gratis. Online weer aan het werk Auteurs A. Hazelzet, M. van Gent, S. Andriessen, ISBN 90-5749-811-1. Dit is een uitgave van Elsevier bedrijfsinformatie bv, te Doetinchem, ✆ 0314 35 83 58. De methode Passend Telewerken is te downloaden van www.arbeid.tno.nl. Stichting TeleReturn is te bezoeken op www.telereturn.nl
Bronvermelding - juni 2002
Trainingsprogramma levert nuttige resultaten op
Omgaan met werkdruk experimenteel onderzocht Stress op het werk is geen nieuw verschijnsel. Al jaren wordt er onderzoek naar gedaan. Begin jaren negentig maakten het Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden (NIA) en de RIAGG te Hoofddorp een programma om werknemers te leren beter met werkdruk om te gaan. Het experiment was een succes. John Klein Hesselink, werkzaam bij TNO Arbeid, schreef er een dissertatie over. Begin jaren negentig kende ons land een ongekend hoog ziekteverzuim. Hoewel het verband met werkdruk grotendeels slechts hypothetisch was, wilde de overheid op korte termijn preventieve maatregelen ontwikkelen om stress op het werk te reduceren. Het NIA en de RIAGG in Hoofddorp kregen opdracht een trainingsprogramma te maken speciaal voor werknemers die door overbelasting grote kans lopen ziek te worden. Daarnaast moest het effect van hun programma getoetst worden. Het project liep van 1991 tot 1995. De nadruk van het project lag met name op het verminderen van de oorzaken van het probleem door de werknemers zelf. Bovendien waren dergelijke interventiestudies in die tijd nog onvoldoende getoetst, zodat het effect wetenschappelijk niet bewezen was. Meer onderzoek was dus dringend gewenst. Voor Klein Hesselink en zijn collega-onderzoekers kwam daarbij dat ongeschoold werk steeds minder voorkomt. Moderne interventietechnieken moeten zich daarom ook concentreren op factoren als complexe taken, inspraak en verantwoordelijkheid.
Geen confectie Om hun trainingsprogramma te toetsen kozen de onderzoekers vier organisaties: een regionale en een stedelijke busonderneming, een chemisch
6
bedrijf en een ziekenhuis. Daar selecteerden ze werknemers die zich door hun drukke werk vaak ziek hadden gemeld. Naast deze experimentele groep formeerden ze een controlegroep waarvan de leden niet aan de training deelnamen. De training besloeg acht weken met sessies van elk drieënhalf uur. De deelnemers leerden daarin symptomen van stress te herkennen en zichzelf tijdens hun werk tegen overbelasting te wapenen. De cursus concentreerde zich niet alleen op het individu. Via een aangepaste versie van het Webainstrument analyseerden ze hun werk en de interacties met hun collega’s en superieuren. De resultaten van die analyse bespraken ze met hun directie om op organisatieniveau verbeteringen af te dwingen. De procesevaluatie van het experiment leverde veel bruikbare informatie op. Zo werd duidelijk dat het moeilijk is om goedgekwalificeerde trainers te vinden. En de training van laaggeschoold personeel vraagt om een andere aanpak dan die van goed opgeleide werknemers. Laaggeschoolden hebben bijvoorbeeld de neiging werkstress te ontkennen en hun training mag niet abstract of te persoonlijk zijn. Opbrengsten van de cursus zijn dat werknemers nu weten waardoor er stress op hun werk ontstaat en ze hebben geleerd beter met werkdruk om te gaan. Ze prefereren oefe-
ningen waar ze persoonlijk wat aan hebben, maar vinden groepsdiscussies over stressfactoren in hun werk minder geschikt. De effectevaluatie laat zien dat de cursus nuttig is. De experimentele groep rapporteerde aanzienlijk minder neurotische klachten en een beter welbevinden dan de controlegroep. Opmerkelijk is dat de evaluatie geen indicaties geeft voor een verband tussen werkdruk en ziekteverzuim. De evaluatie leverde nog twee belangrijke resultaten op. Omdat elke organisatie eigen karakteristieken heeft, moet elk trainingsprogramma aangepast worden aan de specifieke kenmerken van die organisatie. Het persoonsgerichte programma zoals Klein Hesselink dat ontwikkelde, is bovendien alleen bruikbaar in organisaties waar al een anti-stressprogramma bestaat, bij voorkeur gericht op het voorkomen van stressklachten aan de bron. In dat geval hebben met name werknemers die al aan werkstress leiden, baat bij de training. Werkstress en verandering, verslag van een evaluatieonderzoek van de cursus ‘Anders Werken’ John Klein Hesselink, ISBN 90-6743-855-3. Dit is een uitgave van TNO Arbeid en kost EUR 25, exclusief btw. Het proefschrift is te bestellen bij TNO Arbeid, fax 023 554 93 94,
[email protected].
Bronvermelding - juni 2002
Voor u geselecteerd Douwes, M., Blatter, B.M., Thé, K.H., Miedema, M.C. Maatregelen RSI bij beeldschermwerk: catalogus ontwikkeld in het kader van arboconvenanten: stand der wetenschap 2001 Uit een literatuuronderzoek en interviewronde door TNO Arbeid blijkt dat er weinig harde bewijzen zijn voor de effectiviteit van een bepaalde RSIaanpak. Op bedrijfsniveau zijn acht verschillende terreinen gevonden waarop maatregelen zijn genomen. Aangezien RSI niet alleen door fysieke omstandigheden wordt veroorzaakt, bepleiten de onderzoekers een integrale aanpak van alle risicofactoren (ook de psychosociale). Doetinchem: Elsevier bedrijfsinformatie, 2001. ISBN 90-5749-833-2.
stress: catalogus ontwikkeld in het kader van arboconvenanten: stand der wetenschap 2001 In opdracht van SZW is in het kader van de arboconvenanten een brancheoverstijgend onderzoek uitgevoerd naar de ‘stand der wetenschap’ op het gebied van werkdruk en werkstress. Bij het opstellen van het rapport is gebruik gemaakt van zowel nationale als internationale literatuur en zijn deskundigen uit de praktijk en de wetenschap ondervraagd. Dit overzicht kan binnen de convenantstrajecten intensief gebruikt worden bij de totstandkoming van convenanten en de uitwerking van plannen van aanpak. Doetinchem: Elsevier bedrijfsinformatie, 2001. ISBN 90-5749-834-0.
Gründemann, R.W.M., Willemsen, M., Vries, S. de, Vuuren, C.V. van. De stand van personeelszaken: ontwikkelingen in theorie en praktijk Kwantitatief onderzoek onder ruim duizend organisaties uit zowel de markt- als de overheidssector laat zien hoe momenteel in Nederland het personeelsbeleid er uit ziet, welke veranderingen er de afgelopen jaren zijn geweest en in hoeverre dit beleid voldoet aan criteria van Human Resource Management. Dit boek gaat in op de invloed van macro-ontwikkelingen op het personeelsbeleid, met aandacht voor het overheidsbeleid, het overleg van de sociale partners, de arbeidsmarkt en andere algemeen maatschappelijke ontwikkelingen. Hoofddorp: TNO Arbeid, 2001. ISBN 90-6743-803-0.
Smulders, P., Houtman, I., Klein Hesselink, J. Trends in arbeid 2002 Deze trendrapportage brengt de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van arbeid in Nederland in kaart, zoals arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen, arbeidsmarkt en sociale zekerheid, personeelskenmerken en effecten op personeel en bedrijf. De auteurs constateren dat er opvallende kennislacunes zijn met betrekking tot trends in de kwaliteit van de arbeid en dat er weinig inzicht is in de aanpak van psychische arbeidsongeschiktheid. Kluwer, TNO Arbeid, 2001. ISBN 90-14-08207-X.
Klein Hesselink, D.J., Klink, J.J.L. van der, Vaas, S., Houtveen, J.H., Frielink, S.J. Maatregelen werkdruk en werk-
7
Vos, E.L. de, Westerveld, M., Kremer, A.M., Aerts, M., Andries, F.M. Evaluatie Wet op de medische keuringen Dit rapport bevat de resultaten van het eerste onderzoek naar de doel-
treffendheid en effecten van de WMK. Aan het onderzoek hebben ruim 2000 personen meegewerkt door het beantwoorden van vragen over hun ervaringen met aanstellingskeuringen, pensioenen verzekeringskeuringen en zelfregulering. Het eindoordeel van de onderzoekers over of de doelstellingen van de WMK in de praktijk zijn gerealiseerd is negatief. Op een beperkt aantal in dit evaluatieonderzoek onderscheiden praktijkcomponenten blijkt echter de WMK toch doeltreffend en zijn de effecten positief te noemen. Den Haag: ZorgOnderzoek Nederland (ZON), 2001. ISBN 90-5763-024-9.
Vuuren, C.V. van, Smit, A.A., Gent, M.J. van, Andriessen, S. De aanpak van preventie, verzuim en reïntegratie in de sector zorg en welzijn: een onderzoek naar de maatregelen van actieve instellingen In opdracht van de OSA heeft TNO Arbeid onderzoek gedaan naar de aanpak van preventie, verzuim en reïntegratie door zorg- en welzijnsinstellingen en de invloed daarvan op het ziekteverzuim. Het onderzoek vond plaats onder 35 instellingen verspreid over zeven zorg- en welzijnsbranches. De rapportage over het onderzoek bestaat uit twee delen. Het eerste deel bevat de resultaten van de literatuurstudie, de effecten van het beleid van instellingen en de ‘best practices’ rondom preventie van arbeidsongeschiktheid en reïntegratie in de zorgsector. Dit deel bevat de belangrijkste conclusies en beleidsaanbevelingen. In het tweede deel van het rapport worden de resultaten van het onderzoek per branche beschreven. Den Haag: Sdu, 2001. ISBN 90-346-39487.
Bronvermelding - juni 2002
Bongers, P.M. The cost of shoulder pain at work: variation in work tasks and good job opportunities are essential for prevention In: British Medical Journal 322 (2001), 7278, p. 64-65.
Cremer, R. Mental workability and an increasing lifespan In: International Encyclopedia of Ergonomics and Human Factors: volume 1 (2001) (July), p. 497-499.
Hildebrandt, V.H. Vragenlijst Bewegingsapparaat ontwikkeld voor snelle opsporing van klachten bewegingsapparaat en gerelateerde werkomstandigheden In: Maandblad reïntegratie 1 (2001), 5, p. 11-14.
Houtman, I.L.D., Schaufeli, W.B., Taris, T.W. Risicogroepen en risicofactoren bij vermoeidheid onder werkenden In: Tijdschrift voor bedrijfs- en verzekeringsgeneeskunde 9 (2001), 6, p. 163-170.
Looze, M.P. de, Urlings, I.J.M., Vink, P., Rhijn, J.W. van, Miedema, M.C., Bronkhorst, R.E., Grinten, M.P. van der. Towards successful physical stress reducing products: an evaluation of seven cases In: Applied ergonomics 32 (2001), 5, p. 525-534.
Nauta, A., Sanders, K. Onderhandelingsgedrag tussen afdelingen in productiebedrijven In: Gedrag en organisatie 14 (2001), 3, p. 107-127.
8
Otten, F.W.J., Houtman, I.L.D. Werkdruk stabiliseert: Nederland niet langer de nummer 1 in Europese werkdruktoptien In: Index 8 (2001) 9, p. 2-3.
TNO Arbeid is een dienstverlenende organisatie voor bedrijfsleven en overheid die kennis ontwikkelt en toepast inzake complexe arbeidsvraagstukken. Met als uitgangspunt een optimale inzet van mensen, houden we ons bezig met innovatie van arbeid,
Otten, F.W.J., Smulders, P., Andries, F. Arbeidsuitval door burn-out In: Economisch-Statistische Berichten 87 (2002), 4341, p. 11-13.
organisatie en technologie, bevordering van arbeidspar ticipatie en versterking van arbeidsomstandighedenbeleid.
Coördinator
Smulders, P., Feyter, M. de. Gewenste arbeidsduur, deeltijdbeleid van bedrijven en beïnvloedende factoren In: Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 17 (2001), 2, p. 119-136.
Peter Smulders Eindredactie Inge Beckers Teksten Paul Troost
Vaas, F. Arbeidsproductiviteit verhogen, door slim organiseren In: Christen Democratische Verkenningen: themanummer 2001: werk, welvaart & geluk (2001), 7/9, p. 26-32.
Vormgeving en opmaak Option One, Amsterdam Druk MultiCopy, Hoofddorp Uitgave TNO Arbeid
Vos, E.L. de, Heyma, A.O.J. Reïntegratie-instrumenten zijn effectief In: Economisch-Statistische Berichten 87 (2002) 4346, p. 116-118.
Polarisavenue 151 Postbus 718 2130 AS Hoofddorp T 023 554 93 93 F 023 554 93 94
[email protected]
Vries, S. de, Gründemann, R., Vuuren, T. van. Employability policy in Dutch organisations In: International Journal of Human Resource Management 12 (2001), 7, p. 1193-1202.
Publicaties van TNO Arbeid kunt u schriftelijk bestellen bij onze receptie, fax 023 554 93 94 of mail
[email protected]. Kijk voor uitgebreide informatie op
Zwetsloot, G.I.J.M. The management of innovation by frontrunner companies in environmental management and health and safety In: Environmental Management and Health 12 (2001), 2, p. 207-214.
onze website www.arbeid.tno.nl in onze rubriek Publicaties.