BRL 5060 d.d.
NATIONALE BEOORDELINGSRICHTLIJN VOOR HET KOMO® ATTEST VOOR STAALVEZELBETON
Op 15-04-2004 aanvaard door de Harmonisatie Commissie Bouw van de Stichting Bouwkwaliteit Uitgave:
Certificatie-instelling BMC
Nadruk verboden
2004-03-18
BRL 5060 d.d. 2004-03-18
Certificatie-instelling BMC
CERTIFICATIE
Ir. P. Bloklandhuis Büchnerweg 3 Postbus 150 2800 AD Gouda Telefoon: 0182 532300 Telefax: 0182 570216 email:
[email protected] web: bmc-cert.nl
Geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie PRODUCTEN RvA C 004
ALGEMENE INFORMATIE:
CERTIFICATIESYSTEEM
®
: KOMO ATTEST
Deze beoordelingsrichtlijn is vastgesteld door het College van Deskundigen Betonmortel en Mortels en bekrachtigd door het bestuur van de Certificatie-instelling BMC. De algemene procedure-eisen, zoals gehanteerd door BMC, zijn vastgelegd in het Algemeen Reglement Attestering van BMC. Deze nieuwe uitgave van de beoordelingsrichtlijn vervangt BRL 5060 d.d. 1997-06-19.
Nationale beoordelingsrichtlijn 5060 "Staalvezelbeton" d.d. 2004-03-18
INHOUD Artikel
Blz.
1.
INLEIDING ..............................................................................................................................................1
2. 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
DEFINITIES ............................................................................................................................................1 Staalvezelbeton ......................................................................................................................................1 Constructief beton...................................................................................................................................1 Niet constructief beton ............................................................................................................................1 Buigtaaiheid ............................................................................................................................................1 Equivalente buigtreksterkte ....................................................................................................................1 Taaiheid ..................................................................................................................................................1
3.
INDELING IN TAAIHEIDSKLASSEN .....................................................................................................2
4. 4.1 4.2 4.3
PRESTATIE-EIS .....................................................................................................................................2 Prestatie-eis ............................................................................................................................................2 Bepalingsmethode ..................................................................................................................................2 Inhoud van het attest ..............................................................................................................................3
5. 5.1 5.2
KWALITEITSEISEN................................................................................................................................3 Grondstoffen ...........................................................................................................................................3 Producteisen ...........................................................................................................................................3
6. 6.1 6.2
EXTERNE CONTROLE..........................................................................................................................4 Attesteringsonderzoek ............................................................................................................................4 Controle door de certificatie-instelling ....................................................................................................4
7.
VOORWAARDEN VOOR HET GEBRUIK VAN HET ATTEST ..............................................................5
8.
LABORATORIUM ...................................................................................................................................5
9.
DOCUMENTEN ......................................................................................................................................6
BIJLAGE A BEPALING VAN DE HOMOGENITEIT VAN DE VERDELING VAN DE STAALVEZELS IN STAALVEZELBETON ....................................................................................................................7 BIJLAGE B VAN TOEPASSING ZIJNDE ARTIKELEN UIT CUR-AANBEVELING 36 .....................................9 ®
BIJLAGE C MODEL KOMO ATTEST ............................................................................................................13
i
Nationale beoordelingsrichtlijn 5060 "Staalvezelbeton" d.d. 2004-03-18
ii
Nationale beoordelingsrichtlijn 5060 "Staalvezelbeton" d.d. 2004-03-18
1.
INLEIDING De in deze beoordelingsrichtlijn opgenomen eisen worden door de attesterings-instellingen die hiervoor erkend zijn door de Raad voor Accreditatie, gehanteerd bij de behandeling van aanvragen c.q. de instandhouding van een attest voor staalvezelbeton. ® De af te geven kwaliteitsverklaring wordt aangeduid als KOMO -attest. Bij het opzetten van deze beoordelingsrichtlijn is gestreefd naar een optimale aansluiting aan het Bouwbesluit, zodat de kwaliteitsverklaringen die op basis van deze beoordelingsrichtlijn worden afgegeven, in aanmerking kunnen komen voor plaatsing op de "Lijst van kwaliteitsverklaringen, als bedoeld in 1, eerste lid, onderdeel j van de Woningwet (Stb. 1991, 439) goedgekeurd door de Staatssecretaris van VROM". Deze lijst wordt twee maal per jaar gepubliceerd door de Stichting Bouwkwaliteit in samenwerking met de erkende instituten. Naast de eisen die in deze beoordelingsrichtlijn zijn vastgelegd, stellen de attesterings-instellingen aanvullende eisen in de zin van algemene procedure-eisen van attestering, zoals vastgelegd in het Algemeen Reglement Attestering van de desbetreffende instelling. In de tekst zijn de eisen die verband houden met het Bouwbesluit gemarkeerd met een verticale streep in de kantlijn. De in deze beoordelingsrichtlijn opgenomen eisen zijn niet van toepassing indien staalvezels uitsluitend worden toegepast met als doel de warmte- of elektrische geleidbaarheid te verhogen of om de scheurvorming in de plastische fase van het beton te beperken.
2.
DEFINITIES
2.1
Staalvezelbeton 3
Staalvezelbeton is al dan niet constructief beton waaraan ten minste 30 kg staalvezels per m beton is toegevoegd, of al dan niet constructief beton met een minimale R1,5-waarde van 0,3, bepaald volgens CUR-Aanbeveling 35. 2.2
Constructief beton Constructief beton is al dan niet gewapend en al dan niet voorgespannen beton in draagconstructies. Zie voor een nadere uitwerking NEN 6720 - 2.4.
2.3
Niet constructief beton Niet constructief beton is beton voor niet dragende constructies.
2.4
Buigtaaiheid De buigtaaiheid is de oppervlakte onder de curve in het kracht-doorbuigingsdiagram tussen de doorbuigingsgrenzen 0 en j mm. De waarde van j bedraagt 1,5 of 3,0.
2.5
Equivalente buigtreksterkte De equivalente buigtreksterkte fej is de fictieve spanning aan de uiterste rand aan de trekzijde, onder aanname van een rechtlijnig spanningsverloop in de ongescheurd veronderstelde doorsnede, bepaald uit de buigtaaiheid volgens CUR-Aanbeveling 35.
2.6
Taaiheid De taaiheid R is de verhouding tussen de gemiddelde waarden van de equivalente buigtreksterkte fej en de buigtreksterkte fbri, bepaald volgens CUR-Aanbeveling 35.
1
Nationale beoordelingsrichtlijn 5060 "Staalvezelbeton" d.d. 2004-03-18
3.
INDELING IN TAAIHEIDSKLASSEN Tabel 1 Waarden van R* voor de taaiheidsklassen uit tabellen 2 en 3 taaiheidsklasse
R*1,5
R*3,0
klasse 0
0,30
0,225
klasse 1
0,45
0,34
klasse 2
0,60
0,45
klasse 3
0,75
0,56
Toelichting De R*-waarden zijn berekend uitgaande van de buigtreksterkte van het ongewapend beton behorend bij de aangegeven sterkteklassen volgens de VBC 1990, bij een balkhoogte van 150 mm.
4.
PRESTATIE-EIS
4.1
Prestatie-eis Overeenkomstig de artikelen 2.5, 174.6 en 359.6 van het Bouwbesluit moet de sterkte en overeenkomstig de artikelen 68.3 en 225.4 van het Bouwbesluit moet de vervorming van een bouwconstructie zijn bepaald overeenkomstig NEN 6700, indien een ander dan in de artikelen 2.4, 174.5 en 359.5 van het Bouwbesluit genoemd materiaal is toegepast.
4.2
Bepalingsmethode De hierna volgende bepalingsmethoden voor het berekenen van de sterkte en vervorming van een bouwconstructie van staalvezelbeton voldoen aan NEN 6700, mits het staalvezelbeton voldoet aan de eisen van hoofdstuk 5 van deze beoordelingsrichtlijn. De sterkte en vervorming van de bouwconstructie van staalvezelbeton kan worden berekend overeenkomstig NEN 6720, met dien verstande dat, in afwijking van 6.1.2 van NEN 6720, de materiaaleigenschappen voor de treksterkte bepaald worden overeenkomstig 5.2 van CURAanbeveling 35. De sterkte en vervorming van een elastisch ondersteunde bedrijfsvloer van staalvezelbeton wordt berekend overeenkomstig 6.1.1 t/m 6.1.5 van CUR-Aanbeveling 36. De rekenwaarden voor de materiaaleigenschappen van staalvezelbeton dienen dan als volgt te worden bepaald: a. De rekenwaarde voor de treksterkte van ongewapend beton moet worden bepaald volgens 6.1.2.1 van CUR-Aanbeveling 36. b. De rekenwaarde voor de treksterkte van staalvezelbeton moet worden bepaald volgens 6.1.2.2 van CUR-Aanbeveling 36. c. De rekenwaarde voor de buigtreksterkte wordt bepaald uit de rekenwaarde voor de treksterkte volgens 6.1.2.2 van CUR-Aanbeveling 36. d. De rekenwaarde voor de elasticiteitsmodulus moet worden bepaald volgens 6.1.3 van CURAanbeveling 36. e. De kruipcoëfficiënt moet worden bepaald volgens 6.1.4 van CUR-Aanbeveling 36. f. De krimpverkorting moet worden bepaald volgens 6.1.5 van CUR-Aanbeveling 36.
2
Nationale beoordelingsrichtlijn 5060 "Staalvezelbeton" d.d. 2004-03-18
4.3
Inhoud van het attest Het attest vermeldt dat constructies van staalvezelbeton kunnen worden berekend met de in 4.2 genoemde bepalingsmethoden, mits het staalvezelbeton in overeenstemming is met de technische specificatie in het attest. Het attest vermeldt of het beton voor speciale of normale toepassingen conform 5.2.3 geschikt is. Het attest vermeldt verder: de identificatiecode (attestnummer); naam en adres attesthouder; omschrijving toegepaste staalvezels; taaiheidsklasse; sterkteklasse en milieuklasse beton; grootste korrelafmeting grof toeslagmateriaal; 3 staalvezelgehalte per m .
5.
KWALITEITSEISEN
5.1
Grondstoffen De toe te voegen staalvezels moeten voldoen aan de eisen van BRL 5061. Als voldoende bewijs dat hieraan wordt voldaan worden beschouwd: - een KOMO-attest met productcertificaat, afgegeven door een door de Raad voor Accreditatie voor het bedoelde vakgebied erkende attesterings- en certificatie-instelling, op basis van de Beoordelingsrichtlijn Staalvezels voor toepassing in beton en mortels (BRL 5061); - een (kwaliteits-)verklaring waarvan de gelijkwaardigheid met bovengenoemde KOMOkwaliteitsverklaring is aangetoond.
5.2
Producteisen
5.2.1
Betonmortel bestemd voor draagconstructies dient te voldoen aan 5.1.1 van NEN 6720 en 4,5 en 6 van NEN 5950 en voorts aan 6.1 van CUR-Aanbeveling 36, indien het bestemd is voor bedrijfsvloeren.
5.2.2
Betonmortel bestemd voor niet-dragende constructies dient te voldoen aan 4, 5 en 6 van NEN 5950. Indien door de afnemer een daarvan afwijkende betonsamenstelling wordt besteld, dient dit schriftelijk te worden vastgelegd.
5.2.3
De gemiddelde equivalente buigtreksterkte fejm van staalvezelbeton bij een doorbuiging van 1,5 mm dient voor de aangegeven taaiheids- en sterkteklassen te voldoen aan de in tabel 2 gegeven waarden. Voor toepassingen waarbij grote vervormingen moeten kunnen worden opgenomen of waarbij energie-absorptie belangrijk is, dient de gemiddelde equivalente buigtreksterkte fejm bij een doorbuiging van 3 mm bovendien te voldoen aan de in tabel 3 gegeven waarden. De waarden dienen te worden bepaald conform CUR-Aanbeveling 35. Zowel bij de bepaling als bij het gebruik van de in tabellen 2 en 3 opgenomen waarden mag zowel ten aanzien van de equivalente buigtreksterkte als ten aanzien van het bijbehorende vezelpercentage zoals vermeld in het attest rechtlijnig worden geïnterpoleerd.
3
Nationale beoordelingsrichtlijn 5060 "Staalvezelbeton" d.d. 2004-03-18
Tabel 2
2
Gemiddelde equivalente buigtreksterkte in N/mm bij een doorbuiging van 1,5 mm bij gegeven taaiheids- en sterkteklasse sterkteklasse
taaiheidsklasse B 25
B 35
B 45
klasse 0
1,4
1,7
2,0
klasse 1
2,1
2,6
3,0
klasse 2
2,8
3,4
4,0
klasse 3
3,5
4,3
5,0
Tabel 3
2
Gemiddelde equivalente buigtreksterkte in N/mm bij een doorbuiging van 3 mm bij gegeven taaiheids- en sterkteklasse sterkteklasse
taaiheidsklasse B 25
B 35
B 45
klasse 0
1,1
1,3
1,5
klasse 1
1,6
1,9
2,3
klasse 2
2,1
2,6
3,0
klasse 3
2,6
3,2
3,8
Toelichting De in tabellen 2 en 3 gegeven gemiddelde equivalente buigtreksterkten komen overeen met de R*-waarden die voor de overeenkomstige taaiheidsklassen zijn gegeven in tabel 1. Toepassingen waarbij grote vervormingen moeten kunnen worden opgenomen of waarbij energie-absorptie belangrijk is, kunnen onder meer zijn: rioleringsbuizen en constructies ten behoeve van militaire en burgerlijke veiligheid.
6.
EXTERNE CONTROLE
6.1
Attesteringsonderzoek De aanvrager van een attest voor staalvezelbeton dient voor de door hem te kiezen betonsterkteklassen, milieuklassen, soort en grootste korrelafmeting van het toeslagmateriaal de in 5.2 opgenomen waarden te bepalen. Een door een onafhankelijk laboratorium uitgevoerd onderzoek volgens 6.2 ter verificatie van de door de aanvrager overlegde waarden zal onderdeel uitmaken van het attesteringsonderzoek.
6.2
Controle door de certificatie-instelling In het kader van de attestering vindt ten minste tweemaal per jaar inspectie plaats ter controle van het beheer van het attest door de attesthouder. Indien in het kader daarvan monsterneming plaatsvindt, zal dat geschieden ter plaatse van de productie van het staalvezelbeton.
4
Nationale beoordelingsrichtlijn 5060 "Staalvezelbeton" d.d. 2004-03-18
7.
VOORWAARDEN VOOR HET GEBRUIK VAN HET ATTEST Bij de productie van staalvezelbeton zoals weergegeven in het attest dienen de in dit hoofdstuk gegeven voorschriften te worden opgevolgd.
7.1
De producent van staalvezelbeton dient de betonmortel te (doen) produceren in een beheerst productieproces, bijvoorbeeld in een productieproces dat voldoet aan de eisen van BRL 1801.
7.2
De producent van het geattesteerde staalvezelbeton dient door middel van een geschiktheidsonderzoek aan te tonen dat wordt voldaan aan de vereiste sterkteklasse conform NEN 5950; milieuklasse conform NEN 5950; homogeniteit. Voor de controle van de homogeniteit dienen uit drie mixerladingen per lading twee monsters te worden getrokken. De homogeniteit dient te worden bepaald volgens bijlage A. Een lading wordt als homogeen en goed gedoseerd beschouwd als het staalvezelgehalte in elk monster niet meer afwijkt van het beoogde staalvezelgehalte dan 20% voor de individuele monsters en 10% voor de gemiddelde waarde.
7.3
Het bedrijf dat staalvezelbeton wil produceren dient te beschikken over vastgelegde procedures voor het doseren en mengen van de vezels.
7.4
Bij het afwegen van staalvezels is een afwijking tussen de afgewogen en de beoogde waarde, uitgedrukt in procenten van de beoogde waarde, van 2% toelaatbaar. De gedoseerde hoeveelheden staalvezels dienen te worden geregistreerd.
7.5
De staalvezels dienen homogeen in het mengsel te worden verdeeld, conform het geschiktheidsonderzoek.
8.
LABORATORIUM De attesthouder dient intern of extern te kunnen beschikken over laboratoriumfaciliteiten die de uitvoering van onderzoek op de in 5.2 genoemde eigenschappen mogelijk maakt.
5
Nationale beoordelingsrichtlijn 5060 "Staalvezelbeton" d.d. 2004-03-18
9.
DOCUMENTEN Dit artikel bevat een overzicht van in deze beoordelingsrichtlijn genoemde normen en overige documenten, betrekking hebbend op staalvezelbeton. Het vermelde jaartal heeft steeds betrekking op de uitgiftedatum dan wel de datum van de laatste aanvulling of wijziging van het desbetreffende document. CUR-Aanbeveling 35 1994
Bepaling van de buigtreksterkte, de buigtaaiheid en de equivalente buigtreksterkte van staalvezelbeton
CUR-Aanbeveling 36 1994
Ontwerpen, berekenen en detailleren van bedrijfsvloeren van constructief beton
BRL 1801:
Nationale beoordelingsrichtlijn betreffende het KOMO productcertifi* caat voor betonmortel, BMC, Gouda )
BRL 5061:
Nationale beoordelingsrichtlijn betreffende het KOMO attest met productcertificaat staalvezels voor toepassing in beton en mortels, * BMC, Gouda )
NEN 6700:1991
Technische grondslagen voor bouwconstructies - TGB 1990 - Algemene basiseisen, inclusief wijzigingsblad NEN 6790/A1, mei 1997
NEN 6720:1995
Voorschriften Beton TGB 1990. Constructieve eisen en rekenmethoden (VBC 1995), 2e druk, september 1995, inclusief wijzigingsblad NEN 6720/A2, december 2001 Voorschriften Beton. Technologie (VBT 1995). Eisen, vervaardiging en keuring, 2e druk, september 1995, inclusief wijzigingsblad NEN 5950/A3, december 2001
NEN 5950:1995
Bouwbesluit:2003
*
)
®
®
Bouwbesluit Stb. 2001, 410; Stb. 2002, 203, 516, 518, 582 en de Ministeriële Regeling Stcrt. 2002, 241; Stcrt. 2003, 101
De juiste publicatiedata van de genoemde beoordelingsrichtlijnen zijn vermeld in de halfjaarlijkse uitgaven van SBK
6
Nationale beoordelingsrichtlijn 5060 "Staalvezelbeton" d.d. 2004-03-18
BIJLAGE A
BEPALING VAN DE HOMOGENITEIT VAN DE VERDELING VAN DE STAALVEZELS IN STAALVEZELBETON
Monsterneming Neem op eenvierde en drievierde van een truckmixerlading staalvezelbeton een monster van elk circa 10 l. Vul met elk monster een vat van 8 l (vat luchtmeter) en verdicht het. Proefbeschrijving Weeg het monster op 10 g nauwkeurig. Spoel het daarna uit en onttrek de vezels aan het mengsel met een magneet. Bepaal de massa van de schone en droge vezels op 1 g nauwkeurig. Beoordeling Volgens 7.2.
7
Nationale beoordelingsrichtlijn 5060 "Staalvezelbeton" d.d. 2004-03-18
8
Nationale beoordelingsrichtlijn 5060 "Staalvezelbeton" d.d. 2004-03-18
BIJLAGE B
VAN TOEPASSING ZIJNDE ARTIKELEN UIT CUR-AANBEVELING 36 Ontwerpen, berekenen en detailleren van bedrijfsvloeren van constructief beton
6.
Materiaaleigenschappen
6.1
Beton
6.1.1.
Druksterkte en milieuklasse Binnen het geldigheidsgebied van deze Aanbeveling komt voor toepassing in bedrijfsvloeren in aanmerking beton in één van de sterkteklassen B25, B35 of B45. Omdat de betonvloer in aanraking is met de ondergrond, kan er, afhankelijk van het niveau van het grondwater, sprake zijn van een vochtig milieu. Beton moet in dat geval toegepast worden in milieuklasse 2, en alleen bij een droge ondergrond in milieuklasse 1. In bijzondere gevallen (agressief grondwater of agressieve stoffen of dampen) moet milieuklasse 5 worden toegepast. Toelichting In de praktijk wordt voor betonvloeren maar al te vaak beton in de sterkteklasse B25 toegepast. De toepassing van een hogere sterkteklasse biedt echter een aantal voordelen, onder andere een grotere (buig)treksterkte, een lagere krimp, een eenvoudigere afwerking van het oppervlak en een grotere slijtweerstand, waardoor mogelijk geen aparte slijtlaag meer noodzakelijk is. Vooral bij ongewapend- en staalvezelbeton wordt om die redenen een hogere sterkteklasse aanbevolen.
6.1.2
Treksterkte en buigtreksterkte
6.1.2.1
Ongewapend beton De rekenwaarde van de treksterkte fbd voor elastisch ondersteunde vloeren moet worden bepaald uit:
f bd =
f bm
γ m λa
waarin: γm = 1,4; λa is de vermoeiingsfactor volgens tabel 3. fbm is de gemiddelde treksterkte van beton, bepaald volgens één van de hierna aangegeven twee methoden: a) fbm = 1,4 fbrep = 1,4 ⋅ 0,7 (1,05 + 0,05 f'ck), in N/mm² waarbij fbrep overeenkomt met 6.1.2 van NEN 6720.
b) f bm = 0,7
f br 1,45
waarin: fbr is de gemiddelde buigtreksterkte in N/mm², die bepaald kan worden volgens CUR-Aanbeveling 35 op proefstukken van ongewapend beton, waarbij uitgegaan kan worden van een krachtgestuurde proef. 1,45 is de buigfactor (1,6 - h), waarin h = 0,15 m; 0,7 is de factor voor het langeduureffect. Er wordt uitsluitend gerekend met een langeduur-treksterkte, die in bovenstaande methoden in rekening is gebracht met de factor 0,7. In het geval van een kortdurende belasting (mobiele lasten) mag daarom op de berekende spanningen een reductiefactor van 0,7 worden toegepast (8.1.1). 9
Nationale beoordelingsrichtlijn 5060 "Staalvezelbeton" d.d. 2004-03-18
Bij een relatief groot aantal belastingsherhalingen gedurende de levensduur dient een vermoeiingsfactor λa in rekening te worden gebracht die afhankelijk is van het aantal lastwisselingen n. Deze factor is aangegeven in tabel 3. Tabel 3 Vermoeiingsfactor λa voor de treksterkte van ongewapend beton en staalvezelbeton, afhankelijk van het aantal belastingsherhalingen n gedurende de levensduur. < 10
4
5.10
10
5
5.10
10
6
> 2.10
λa, ongewapend beton
1,00
1,25
1,30
1,35
1,37
1,40
λa, staalvezelbeton
1,00
1,12
1,15
1,17
1,18
1,20
n
4
5
6
De rekenwaarde van de buigtreksterkte fbrd wordt bepaald door de rekenwaarde van de treksterkte fbd, te vermenigvuldigen met de factor (1,6-h), waarin h de plaatdikte is in m en (1,6-h) <| 1
Toelichting Aan de hand van proefnemingen is vastgesteld dat het werkelijke gedrag van een elastisch ondersteunde, betonnen plaat aanmerkelijk gunstiger is dan op basis van theoretische beschouwingen kan worden bepaald. Dit wordt ondermeer verklaard door een wijziging van het krachtsmechanisme direct bij het optreden van de eerste scheur. Voor het ontstaan van een volledige scheurontwikkeling - praktisch gezien is er dan pas sprake van bezwijken van de doorsnede (art. 4.2.3) - is niet alleen de (buig)treksterkte in de door de belasting gefixeerde, maatgevende doorsnede bepalend, maar eerder de gemiddelde (buig)treksterkte in een groter gebied rond de plaats waar de scheurvorming optreedt. Bij de toetsing in de bezwijktoestand is het daarom verantwoord geacht uit te gaan van de gemiddelde waarde van de (buig)treksterkte in plaats van de representatieve waarde. Voor praktisch gebruik zijn in tabel 4 de rekenwaarden van de treksterkte fbd en die van de buigtreksterkte fbrd, bepaald volgens de eerste methode, samengevat voor de sterkteklassen B25, B35 en B45. Tabel 4 Rekenwaarden van de treksterkten fbd en van de buigtreksterkten fbrd in N/mm², exclusief vermoeiingsfactor, overeenkomstig 6.1.2 van NEN 6720 sterkteklasse
fbm
fbd
fbdr
B25 B35 B45
2,3 2,8 3,3
1,65 2,00 2,35
(1,6-h)⋅1,65 (1,6-h)⋅2,00 (1,6-h)⋅2,35
10
Nationale beoordelingsrichtlijn 5060 "Staalvezelbeton" d.d. 2004-03-18
6.1.2.2
Staalvezelbeton De rekenwaarde van de treksterkte van staalvezelbeton fbsd voor elastisch ondersteunde vloeren kan worden bepaald volgens methode A of B. Methode A. 3 Bij een minimale hoeveelheid van 30 kg staalvezels per m beton moet fbsd worden bepaald volgens één van de hierna aangegeven methoden: a)
b)
fbsd = 1,05 fbd fbd is de rekenwaarde van de treksterkte bepaald volgens 6.1.2.1, waarbij gelet op methode 2 van dit artikel uitgegaan moet worden van proefstukken in ongewapend beton.
f bsd =
waarin: γm λa fbsm
f bsm
γ m λa
= 1,4; is de vermoeiingsfactor volgens tabel 3. is de gemiddelde treksterkte van staalvezelbeton bepaald volgens
f bsm = 0,7 waarin: fbrs 1,45 0,7
f brs 1,45
is de gemiddelde buigtreksterkte in N/mm², bepaald uit de buigtreksterkte fbri volgens CUR-Aanbeveling 35 waarbij, gelet op artikel 5.6.3 ervan, kan worden uitgegaan van een krachtgestuurde proef; is de buigfactor (1,6-h), waarin h = 0,15 m; is de factor voor het langeduureffect.
Methode B. Indien uit beproeving, conform CUR-Aanbeveling 35, behalve de buigtreksterkte ook de buigtaaiheid wordt bepaald, moet bij een minimale R1,5-waarde van 0,3 voor fbsd worden aangehouden: fbsd = fbd (1 + (R1,5 - 0,3) / 0,7) voor R1,5 > 0,3 fbsd = fbd voor R1,5 < 0,3 R1,5 is een eigenschap van staalvezelbeton, die het nascheurgedrag van dit beton karakteriseert (3.2). fbd = de rekenwaarde van de treksterkte bepaald volgens
f bsm
γ m λa waarin: γm = 1,4; λa is de vermoeiingsfactor volgens tabel 3. fbsm is de gemiddelde treksterkte van staalvezelbeton bepaald volgens
f bsm = 0,7
f brs 1,45
waarin: fbrs is de gemiddelde buigtreksterkte in N/mm², bepaald uit de buigtreksterkte fbri volgens de vervormingsgestuurde proef conform CUR-Aanbeveling 35; 1,45 is de buigfactor (1,6 - h), waarin h = 0,15 m; 0,7 is de factor voor het langeduureffect. 11
Nationale beoordelingsrichtlijn 5060 "Staalvezelbeton" d.d. 2004-03-18
De waarde R1,5 moet proefondervindelijk worden bepaald volgens CUR-Aanbeveling 35 "Bepaling van de buigtreksterkte, de buigtaaiheid en de equivalente buigtreksterkte van staalvezelbeton". Voor R1,5 mag geen grotere waarde in rekening worden gebracht dan 0,7. Toelichting In verband met de huidige kennis van zaken is een bovengrens van 0,7 gesteld voor de in rekening te brengen waarde van R1,5. De verhogingsfactor van de treksterkte voor staalvezelbeton ten opzichte van die van ongewapend beton bedraagt dus maximaal 1,57. Vooralsnog wordt het niet verantwoord geacht hiervoor hogere waarden in rekening te brengen. De treksterkte is een langeduur-waarde. In het geval van kortdurende belastingen mag daarom op de berekende spanningen een reductiefactor van 0,7 worden toegepast (8.1.1.). De rekenwaarde van de buigtreksterkte fbrsd wordt bepaald uit de rekenwaarde van de treksterkte fbsd door vermenigvuldiging met de factor (1,6-h), waarin h de plaatdikte is in m en (1,6-h) <| 1.
12
Nationale beoordelingsrichtlijn 5060 "Staalvezelbeton" d.d. 2004-03-18
BIJLAGE C
®
MODEL KOMO ATTEST
KOMO® attest Naam/adres informatie van de Certificatie-instelling
logo Certificatie-instelling
nummer
STAALVEZELBETON staalvezelbeton in de sterkteklasse B.. en milieuklasse ..
:
uitgegeven : geldig tot
:
vervangt
:
Attesthouder: naam correspondentieadres
Verklaring van de certificatie-instelling: Dit attest is afgegeven op basis van het vigerende reglement, bestaande uit het Algemeen Reglement ® Attestering en de Nationale Beoordelingsrichtlijn betreffende het KOMO attest voor staalvezelbeton (BRL 5060:2004-03-18). Afgifte van het attest vond plaats nadat uit het volgens bovengenoemde Beoordelingsrichtlijn uitgevoerde onderzoek is gebleken, dat het in dit attest gespecificeerde staalvezelbeton voldoet aan de in de Beoordelingsrichtlijn genoemde eisen. [certificatie-instelling] is van oordeel dat het staalvezelbeton is gebleken geschikt te zijn voor de beoogde toepassing, zoals vastgelegd in CUR-Aanbeveling 36 indien: -
bij levering wordt aangetoond dat het staalvezelbeton in overeenstemming is met de productspecificatie in dit attest; de productie plaatsvindt volgens de in dit attest aangegeven verwerkingsmethoden.
Met de attesthouder is overeengekomen dat de productie van staalvezelbeton volgens dit attest alleen mag plaatsvinden in op basis van BRL 1801 gecertificeerde betonmortelbedrijven, zodat het geattesteerde staalvezelbeton altijd geleverd wordt in een situatie waarin sprake is van levering onder productcertificaat. CERTIFICATIE-INSTELLING ondertekening Bouwbesluit: Voor de relatie van de uitspraken van dit productcertificaat met de voorschriften van het Bouwbesluit wordt verwezen naar het 'Overzicht v kwaliteitsverklaringen in de bouw' zoals dat door de Stichting Bouwkwaliteit (SBK) te Rijswijk wordt gepubliceerd. Gebruikers van dit productcertificaat wordt geadviseerd om bij de certificatie-instelling te informeren of dit document nog geldig is.
De producent van staalvezelbeton is verplicht als identificatie-code het nummer van dit attest aan te brengen op de afleveringsbonnen.
Dit attest bestaat uit 3 bladzijden
13
Nationale beoordelingsrichtlijn 5060 "Staalvezelbeton" d.d. 2004-03-18
pagina 2
van het model attest staalvezelbeton
®
KOMO attest nr. ............
pagina 2
Bouwbesluitingang Afd.
Onderwerp
2.1
Algemene sterkte van de bouwconstructie
Grenswaarde / bepalingsmethode Uiterste grenstoestand, berekening volgens NEN 6720
Prestaties volgens kwaliteitsverklaring De materiaaleigenschappen voor de treksterkte worden overeenkomstig 5.2 van CUR-Aanbeveling 35 bepaald. De sterkte en vervorming van een elastisch ondersteunde betonvloer van staalvezelbeton wordt berekend overeenkomstig 5.1 t/m 5.7 van CUR-Aanbeveling 36.
Toelichting / voorwaarden geen
1. PRODUCTSPECIFICATIE Geattesteerd staalvezelbeton: sterkteklasse: milieuklasse: grootste korrelafmeting grof toeslagmateriaal: Staalvezel: type: fabrikant: staalvezelgehalte:
B .. mm
3
.. kg/m
De betonmortel dient te voldoen aan 5.1.1 van NEN 6720:1995/A2:2001 en 4,5 en 6 van NEN 5950:1995/A3:2001.
2. PRESTATIES Gemeten waarden conform CUR-Aanbeveling 35: Onderstaande waarden zijn conform CUR-Aanbeveling 35 bepaald voor het onder 1 gespecificeerde staalvezelbeton: gemiddelde buigtreksterkte fbrs: gemiddelde equivalente buigtreksterkte bij 1,5 mm doorbuiging fe1.5m: gemiddelde equivalente buigtreksterkte bij 3,0 mm doorbuiging fe3.0m: taaiheid R1.5: taaiheid R3.0: Taaiheidsklasse volgens BRL 5060: bij 1,5 mm doorbuiging: klasse .. bij 3,0 mm doorbuiging: klasse ..
2
(fe1.5m ≥ ... N/mm ) 2 (fe3.0m ≥ ... N/mm )
14
2
... N/mm 2 ... N/mm 2 ... N/mm ... ...
Nationale beoordelingsrichtlijn 5060 "Staalvezelbeton" d.d. 2004-03-18
pagina 3
van het model attest staalvezelbeton
®
KOMO attest nr. ............
pagina 3
3. VOORWAARDEN VOOR GEBRUIK VAN HET ATTEST Producenten die staalvezelbeton vervaardigen dienen over een productcertificaat voor betonmortel op basis van BRL 1801 te beschikken van een door de Raad voor Accreditatie erkende instelling. Bij de productie van staalvezelbeton zoals weergegeven in dit attest dienen de in dit hoofdstuk gegeven voorschriften te worden opgevolgd. 3.1 De producent van het geattesteerde staalvezelbeton dient door middel van een geschiktheidsonderzoek aan te tonen dat wordt voldaan aan de vereiste -sterkteklasse conform NEN 5950; -milieuklasse conform NEN 5950; -homogeniteit. Voor de controle van de homogeniteit dienen uit drie mixerladingen per lading twee monsters te worden getrokken. De homogeniteit dient te worden bepaald volgens bijlage A van BRL 5060. Een lading wordt als homogeen en goed gedoseerd beschouwd als het staalvezelgehalte in elk monster niet meer afwijkt van het beoogde staalvezelgehalte dan 20% voor de individuele monsters en 10% voor de gemiddelde waarde. 3.2 Het bedrijf dat staalvezelbeton wil produceren dient te beschikken over vastgelegde procedures voor het doseren en mengen van de vezels. 3.3 Bij het afwegen van staalvezels is een afwijking tussen de afgewogen en de beoogde waarde, uitgedrukt in procenten van de beoogde waarde, van 2% toelaatbaar. De gedoseerde hoeveelheden staalvezels dienen te worden geregistreerd. 3.4 De staalvezels dienen homogeen in het mengsel te worden verdeeld, conform het geschiktheidsonderzoek. 3.5 De aanvullende bepalingen voor de certificatie van betonmortel op basis van dit attest voor staalvezelbeton, zoals vastgelegd in bijlage 8 van de Nationale Beoordelingsrichtlijn betreffende het KOMO-productcertificaat voor betonmortel (BRL 1801:2003-12-01) zijn van toepassing.
4. WENKEN VOOR DE TOEPASSER De hierna volgende bepalingsmethoden voor het berekenen van de sterkte en vervorming van een bouwconstructie van staalvezelbeton voldoen aan NEN 6700. De sterkte en vervorming van de bouwconstructie van staalvezelbeton kan worden berekend overeenkomstig NEN 6720, met dien verstande dat, in afwijking van 6.1.2 van NEN 6720, de materiaaleigenschappen voor de treksterkte bepaald worden overeenkomstig 5.2 van CUR-Aanbeveling 35. De sterkte en vervorming van een elastisch ondersteunde betonvloer van staalvezelbeton wordt berekend overeenkomstig 5.1 t/m 5.7 van CUR-Aanbeveling 36.
Hoewel de rekenregels voor betonvloeren, zoals vastgelegd in CUR-Aanbeveling 36 - Ontwerpen van elastisch ondersteunde betonvloeren en -verhardingen (tweede uitgave, oktober 2000) - door de desbetreffende CURCommissie met grote zorg is opgesteld, aanvaardt [certificatie-instelling] geen aansprakelijkheid voor schade, die door toepassing van de regelgeving zou kunnen ontstaan.
15