1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Vijfde jaargang, nr. 110 5 februari 2008 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
Van de redactie Brengt u ons een virtueel bezoek op www.mededelingen.over-blog.com ?
Inhoud In memoriam Michel Bartosik. Kritisch: Piet Tommissen: Nieuwe buitenissigheden. Creatief: Lekker nieuwjaar. Memoires van Henri-Floris Jespers: Eugenie Boeye. Door de leesbril bekeken: Boelvaar Poef, Gierik & NVT, freespace Nieuwzuid Agenda
In memoriam Michel Bartosik (1948-2008) Kompaktgedroomd, ademwit, staan wij Aan de sneeuwpoort Jacques Hamelink
2 Prof. dr. Michel Bartosik studeerde Germaanse filologie aan de Vrije Universiteit te Brussel, waar hij onder leiding van professor Jean Weisgerber in 1978 promoveerde over de poëzie van Jacques Hamelink. Hij was toen al zes jaar werkzaam aan de VUB, waar hij in 1994 voltijds docent Nederlandse letterkunde en poëzie werd; sinds 1997 was hij ook deeltijds docent aan de Université Libre de Bruxelles. In de jaren zeventig was Bartosik redacteur van de tijdschriften Hand en Impuls. Samen met Wilfried Adams (1947-2008) schreef hij in 1975 Proeve voor een Impuls-manifest. Hij publiceerde doorwrochte opstellen en recensies in het Nieuw Vlaams Tijdschrift, Kreatief, Tirade, Dimensie en Poëziekrant over o.m. Hans Lodeizen, Hugues C. Pernath, Jacques Hamelink, Gerrit Kouwenaar en Willem Jan Otten. De jongste jaren publiceerde Poëziekrant uiteenlopende maar altijd opmerkelijke zoniet verrassende opstellen van zijn hand. Hij nam eveneens zitting in commissies van het Vlaams Fonds voor de Letteren. & Naast heel wat in een rits tijdschriften verspreide gedichten, publiceerde Michel Bartosik vier bundels:
• • • •
Linguïstiek, Antwerpen, Contramine, 1975. De verzamelnaam der eenzaamheid, Antwerpen, Pink Editions & Productions, 1976. Rigor mortis, Antwerpen, Pink Editions & Productions, 1980. Geschreven familie, Gent, Poëziecentrum, 2003 (waarin opgenomen een herziene versie van Sunt lacrimae, een bibliofiele editie verschenen in 1990).
Linguïstiek werd geïllustreerd door Jan Struelens en ingeleid door Paul Hadermann. In De verzamelnaam der eenzaamheid werd een tekening opgenomen van zijn vrouw, de schilderes Louise Chevalier (°1949), die met haar tentoonstellingen in Galerij 3K (met zoon Thomas Bartosik, 2001) en in het Elzenveld (“De helft van de tijd”, 2007) terecht op bijval mocht bogen. & Michel Bartosik was lid van Pink Poets, het discrete genootschap opgericht in de herfst van 1972 door Patrick Conrad en Nic van Bruggen. De eerste om toe te treden tot dit collectief van individualisten was Werner Spillemaeckers, meteen gevolgd, in december, door Paul Snoek. Ik was al eerder benaderd door de stichters, had bedenktijd gevraagd, en werd pas in januari 1973 als vijfde man ‘geïnstalleerd’. Pernath, behekst door getallensymboliek, stond er uitdrukkelijk op de zevende zetel te bezetten, zodat eerst nog Michel Bartosik als zesde Pinkbroeder ‘bevestigd’ werd. Tot aan de opheffing van het genootschap in 1982 zou Bartosik een voorbeeldig lid zijn, die secuur aan de werkzaamheden deelnam. In de bijzondere aflevering van het Nieuw Vlaams Tijdschrift naar aanleiding van het eerste lustrum van Pink Poets (jaargang 30, nummer 9, november 1977) publiceerde Bartosik een belangwekkende verklaring, waarin hij coram publico een stelling openbaarde die tot dan sub rosa werd beleden:
3 Aanvankelijk was het onze bedoeling in dit geheel aan Pink Poets gewijde nummer het lange slot van Jan de Roeks meer dan honderd bladzijden tellende bundel Jeunesse dorée op te nemen. Plaatsgebrek noopte ons ertoe deze publicatie tot een volgende aflevering uit te stellen. Ik geloof niet dat we met deze eigenzinnige annexatie iets ongehoords begaan. Jaren later zou hij in bittere bewoordingen verklaren dat hij het voor zichzelf als een vergissing beschouwde, tot Pink Poets te zijn toegetreden. Wat er ook van zij, in Van Ostaijen tot heden (2001) stelt Geert Buelens in een historisch perspectief vast: Hoewel, zoals gezegd, bezwaarlijk beweerd kan worden dat Conrad, Van Bruggen, Pernath, Adé, Spillemaeckers, Bartosik, De Vree en Jespers eenzelfde soort poëzie schreven, zorgde hun genootschap er wel mee voor dat de experimentele (of minstens: experimenteel aangelengde) poëzie in Vlaanderen als een even voorname traditie werd gezien als de klassieke(re). & Buelens wijst erop dat Bartosik met woorden én met metafysica speelt, maar dat hij minder dan Adams grote worden schuwt. Hij wijst op de invloed van Pernath, Trakl en Celan (je zou minder goede leermeesters kunnen kiezen), en stelt vast dat ook bij Bartosik “de onmogelijkheid tot echte communicatie centraal staat”. Leven en schrijven komen hier dus erg dicht bij elkaar te liggen, maar anders dan bij de in dat opzicht verwante Leonard Nolens leidt dat bij Bartosik nergens tot een echt overtuigend geloof in de kracht van het woord. Kortom, Bartosik blijft dichten zoals een zelfmoordenaar blijft leven. In de warrige en bij wijlen groteske Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005 (2006) van prof. dr.
Hugo Brems, geschreven in opdracht van de Taalunie, krijgt de poëzie van Bartosik geen
aandacht. Net als zijn vriend Adams wordt hij slechts vermeld in verband met de Proeve voor een Impuls-manifest. (Dat is nota bene ook het lot van Lucienne Stassaert.) & Ik heb Michel (21 maart 1948 – 1 februari 2008) in de tweede helft van de jaren zestig ontmoet in het destijds bloeiende Antwerpse nachtleven. Hij was toen in het gezelschap van Jan de Roek (1941-1971), die veel verwachtte van zijn talent, en hem stelselmatig bij zijn literaire kompanen introduceerde. De eerste gedrukte tekst van zijn hand las ik in 1969 in de vierde aflevering van het tijdschrift Artisjok. Tegen de tijdsgeest in (het eerste nummer verscheen in januari 1968) had uitgever Werner Spillemaeckers (°1936) gekozen voor een typografisch en druktechnisch verzorgde uitgave, waarbij Jan Prinsen voor de lay-out en het omslagontwerp tekende. Van dan af zagen we elkaar geregeld, en we beleefden samen het avontuur van Pink Poets, waar nog veel over te zeggen valt.
4 Vanaf de jaren 80 ging de aandacht van Michel geheel naar enkele Nederlandse auteurs. Dat zijn gedichten steevast geweigerd werd door Nederlandse uitgevers, griefde hem dieper dan verwacht mocht worden van de relativerende en soms geamuseerde toeschouwer die hij op zijn beste momenten was. Totaal gespeend van enige assertiviteit, publiceerde hij weinig, zoniet nauwelijks (zijn afwezigheid in wetenschappelijke of academische tijdschriften is zonder meer opvallend), wellicht uit bescheidenheid, die beschaafde vorm van hoge moed. Dat hij zich miskend voelde als dichter lijdt geen twijfel. Toen hij in “Versmacht in de nacht” optrad (Gentse opera, 2003), publiceerde In Letterland een smalend artikel waarin niet alleen zijn poëzie (net als die van Roger de Neef trouwens) gekraakt werd, maar ook oprechte deelneming geformuleerd werden aan het adres van de studenten van de VUB: “God verhoede dat er ook maar één student zich iets van zijn lessen aantrekt”. Meerdere studenten van hem hebben mij toevertrouwd dat de introverte en teruggetrokken Bartosik een enthousiasmerende docent was die, eens hij zijn college aanvatte, als het ware een gedaanteverwisseling onderging en bij zijn toehoorders vanzelfsprekend die zeldzame vonk kon laten overslaan waardoor ze in een onbekend universum vervoerd werden. Dat hij niet altijd gelukkig is geweest aan de universiteit is echter ook een feit. De jongste jaren zagen we elkaar af en toe in Bato Batu, waar Michel elke donderdag vanaf 16 uur zowat open tafel hield, colloquia waar steevast Wilfried Adams en Peter Bormans deelnamen. & Volgens dr. Dorian Cumps, “maître de conférences” aan de Sorbonne, zijn de beste Vlaamse dichters Leonard Nolens en “de miskende” Wilfried Adams en Michel Bartosik, die aanleunen bij twee krachtlijnen, “la poésie charnelle, plastique, surréaliste et volontiers ludique de Lucebert, le chef de file de la génération des années cinquante et le verbe autonomiste, désindividué, hermétique, fruit d’une réflexion sur les limites du langage” . (Clio. Bibliothèque en ligne, 2005) Michel zelf was bescheidener en minder assertief. In een stimulerend essay over Guido Gezelle schreef hij in 2004: “Er is vaak iets bijna fataal storends aan de hand met zelfs Gezelles beste gedichten”. Misschien was dat voor de veeleisende Michel een beschaafde manier om aan zelfkritiek te doen. & Michel Bartosik overleed op 1 februari in de late avond. Hij had net een chemotherapie achter de rug en mocht een week naar huis in afwachting van verdere verzorging. Hij werd in zijn badkamer geveld door een hersenbloeding. De rouwplechtigheid in het crematorium van Schoonselhof zal plaatsvinden op 16 februari. Henri-Floris JESPERS
5 Sneeuw voor Maurice Gilliams Aan de sneeuwzijde van de wereld waar, verzameld onder het zwarte gebaar van de hark, de sprakeloosheid glanst van vervulling. Daar weet ik dat ik niets ben, niets dan een aangewaaid kraken aan het overtollige leder van mijn long. Een flesgroen roepen dat radeloos verdwijnt in de vijvers, de vervlochten, raaskallende tekens in wild en voorbestemd kroos. Michel BARTOSIK (Gepubliceerd in het huldeboek aan Maurice Gilliams, samengesteld door de Pink Poets en uitgegeven in opdracht van Pink Editions &Productions in het najaar van 1975, in een oplage van 25 exemplaren.)
Kritisch Piet Tommissen: Nieuwe buitenissigheden (I) Prof. em. dr. Piet Tommissen (°1925) heeft naar aanleiding van de jaarwisseling andermaal een bundel essays gepubliceerd en in beperkte kring verspreid: Nieuwe buitenissigheden (La Hulpe, Apsis, 2007, 185 p., ISBN 2-9600590 3-4). Zijn vorige bundel1 bevatte een boeiend essay met voorheen ongepubliceerde gegevens over de eerste jaargangen van De Tafelronde en Paul de Vree (1909-1982). Nu wijdt de gedreven en onvermoeibare Tommissen een studie aan het tijdschrift Golfslag (1946-1950), dat in de literaire geschiedschrijving geboekstaafd staat als strijdbaar katholiek, uitgesproken reactionair, flamingantisch en romantisch-idealistisch, wat niet betekent dat “de moderne wereld én dito kunst” automatisch buitengesloten werd.2 Het katholieke Golfslag had een strijdend, rechtsnationaal en radicaalethisch karakter en werd door velen beschouwd als een tijdschrift van ‘zwarten’, van collaboratie verdachte burgers. In het blad keerden de oprichters zich tegen banaliteit, nihilisme en hol modernisme en streefden zij naar een herstel van de vroegere glorie van Vlaanderen. De jeugd moest zich verenigen in kameraadschap, dienst aan land en volk, liefde en God. De redactie beschouwde zichzelf als idealistisch en strevend naar een herstel van romantische waarden binnen de literatuur. Door de omgeving echter werd Golfslag met argwaan bekeken vanwege het dubieuze oorlogsverleden van de redactieleden. Naar aanleiding van een aantal publicaties in het tijdschrift was het
1
Piet TOMMISSEN, Buitenissigheden (La Hulpe, Apsis, 2006, 121 p. ISBN 2- 9600590-1-8; gesignaleerd in de Mededelingen van het CDR, nr. 90 de dato 26 maart 2007, pp. 12-13) 2 Geert BUELENS, Van Ostaijen tot heden, Nijmegen, Vantilt, 2001, 1302 p.; pp. 556-565; Hugo BREMS, Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005, Amsterdam, Bert Bakker, 2006, 792 p.; pp. 40-42.
6 voor tegenstanders duidelijk dat het blad een neofascistische inslag had, een oordeel dat door onder anderen Michiels fel bestreden werd. 3 De bekendste initiatiefnemers van dit destijds succesvol maar thans zo goed als vergeten tijdschrift waren Manu Ruys (°1924), de latere politiek hoofdredacteur van De Standaard, en de dichter en jazzkenner Adriaan de Roover (°1923), die meteen zijn vriend Ivo Michiels (°1923) bij Golfslag inlijfde en later een beslissende invloed had op Paul Snoek en Nic van Bruggen. Later voegde Paul de Vree zich bij de redactie. Tommissen brengt nieuwe elementen aan over de ontstaansgeschiedenis van het tijdschrift en de rol van de gebroeders Arnold en (vooral van de belangrijke reclameman) Hugo van der Hallen, en zet waar nodig de puntjes op de i’s. Hij brengt een belangrijke aanvulling op de jammer genoeg onuitgegeven verhandeling van Jan Hauspie (waarin opgenomen een revelerende briefwisseling tussen Adriaan de Roover en Manu Ruys.)4 Niet alleen de alomgewaardeerde VU-politicus Frans Baert (tegen wie koning Boudewijn een veto stelde als minister van Justitie), het latere boegbeeld van de openbare omroep Karel Hemmerechts en Kafka-kenner Ludo Verbeeck werkten in hun jeugd aan Golfslag mee, maar ook Michel Oukhow, rijksinspecteur moraal en pink poet, Dirk Claus, uitgever van het tijdschrift Nul en directeur van Paradox-press, en de onvolprezen dichter Adriaan Peel, thans Shin-priester. Dat Frans van Vlierden, Raymond Derine en Mon de Clopper tot de actieve sympathisanten en Hugo Schiltz tot de propagandisten behoorden, zal geen verwondering wekken, maar dat ook de Groene politicus Ludo Dierickx zich destijds actief inzette voor Golfslag zal voor velen een revelatie zijn. Pour la petite histoire: de redactie weigerde bijdragen van Paul Daels, Herman Denkens, Staf Verrept en Paul de Wispelaere. Nu alles in naam van de politieke correctheid zwart/wit voorgesteld wordt, stemt dit wel tot nadenken, niet? & Aansluitend bij zijn studie over het tijdschrift Golfslag handelt Tommissen over Paul de Vree’s boekhandel en uitgeverij De Brug, waarover tot nu toe slechts sporadisch en summier bericht werd.5 In september 1944 werd Paul de Vree wegens collaboratie door de stad Antwerpen als leraar geschiedenis en moraal geschorst en op 26 november 1945 uit zijn ambt ontzet. Hij werd door de rechtbank vrijgesproken met behoud van burgerrechten en ook de voogdijoverheid, in casu de Bestendige deputatie van de Provincie Antwerpen, sprak hem vrij. De gemeenteraad van Antwerpen vond op 8 december 1947 – met eenparigheid van stemmen – dat bij de Prins-Regent beroep diende aangetekend tegen het gunstige oordeel van de bestendige deputatie. Minister Piet Vermeylen (1904-1991) sprak echter een blaam uit. De dichter en zijn raadsman, de bekende advocaat Carlos de Baeck (1906-1993), vriend van Maurice Gilliams en raadsman van o.a. Jef de Belder, hebben enkele jaren hemel en aarde bewogen om gelijk te krijgen. In 1951 werd De Vree uiteindelijk opnieuw aangesteld als leraar, nu in het rijksonderwijs. In 1969 ging hij met pensioen.
3
Caroline van ROOIJ, Eigenzinnig, eigentijds, maar eigenlijk geen tijd. Een beschouwing over het blad Randstad (1961-1969) en de redactie. Doctoraalscriptie Universiteit Utrecht, 2007, Begeleider: Geert Buelens. 4
Jan HAUSPIE, Golfslag (1946-1950): Een gedurfd jongerenavontuur in het na-oorlogse culturele Vlaanderen. Verhandeling ter verkrijging van de graad van Licentiaat in de Germaanse Filologie, KUL, 1989. Promotor: prof. dr. H. Brems, 125 p.
5
Cf. bijv. Ludo SIMONS, Geschiedenis van de uitgeverij in Vlaanderen. II. De twintigste eeuw, Tielt, Lannoo, 1987, 251 p.; p. 162.
7 De echtgenote van Paul, de regentes wetenschappen Mariette Versterren (1910-2006; cf. Mededelingen van het CDR, nr. 71 de dato 27 mei 2006, pp. 4-5) werd niet verontrust, zodat het gezin na Pauls ontzetting over een inkomen beschikte. Het lag echter niet in de aard van werkbeest Paul om bij de pakken te blijven zitten. Hij nam in 1947 een verlopen zaak over, boekhandel De Brug, gelegen in het benedenhuis van Gilliams’ woning aan de Lange Nieuwstraat 91 te Antwerpen. Michel Oukhow tekende herinneringen op aan die jaren: Er hing een enorme sfeer in de winkel. In geen boekhandel kwamen zoveel jongelui om zich op de hoogte te stellen van de nieuwste publicaties en die zich tegelijk ontslagen wisten van een verplichte aankoop. […] Bijna alles wat in Antwerpen met kunst en wetenschap te maken had kwam daar babbelen. Er stroomde een stuk artistiek leven dat ik nergens meer ontmoette, tenzij in enigszins geblaseerde vorm bij boekhandel Orion, open gehouden op de Kathelijnevest door de dichter Remi De Muynck, beter bekend als Saint-Rémy. Het verschil tussen beide boekhandels lag er in dat je in De Brug als geïnteresseerde vriend kwam en dat je in Orion beleerd, beschoolmeesterd werd. Dit deed Saint-Remy nu wel niet met kwaad opzet, maar hij was graag belangrijk. 6 & Spoedig ontpopte De Vree zich als uitgever. Naast de reeks “Mens en muze” (onder de redactie van Ivo Michiels, Paul de Vree en Adriaan de Roover”, 1947-1949), gedrukt bij Die Poorte, waarin twaalf delen verschenen, bracht hij nog een klein twintigtal boeken. In de reeks “Mens en muze” verschenen dichtbundels van Ivo Michiels, Frank Meyland, Albe, Anton van Wilderode, Jos Coveliers, René Verbeeck, Adriaan de Roover, Albert Speekaert en Adriaan Magerman; een essay van Paul de Vree over Maurice Gilliams en een essay en bloemlezing van Adriaan de Roover, De doodsgedachte in de moderne Noord-Nederlandse poëzie; alsmede een vertaling van Petrarca door Albe. Bij De Brug verscheen onder meer de novelle Zo, ga dan! Kronijk van een opgang (1947), van Ivo Michiels en de bundel Zangen voor de mensen van Eugénie Boeye7, maar ook een wetenschappelijk werk, Het Meerdaelwoud en zijn broedvogels alsook de vogels der Dijlevallei, van Florent Wortelaers. Dit boek, waar nog altijd vraag naar is, verscheen in 1946, en dient dus wellicht als eerste publicatie van De Brug gerangschikt te worden. Dit boek kwam waarschijnlijk in het fonds van De Brug terecht via De Vree’s zwager, de bioloog René K. Verheyen (1907-1961), destijds conservator van het Natuurhistorisch Museum te Brussel, in wiens opdracht Paul de 72 aquarelplaten schilderde van de Oologica belgica. (F. Wortelaers publiceerde ook over de waterral, alsmede Quelques considérations comparatives sur l’Épervier d’Europe et le Faucon hobereau.) Tot slot dient nog de aan De Vree opgedragen roman Het Vonnis van Michiels vermeld te worden, verschenen met als imprint “De Brug – ’t Galjoen” – wat dit ook moge betekenen. & Adriaan de Roover getuigde hoe hij dagelijks vele uren met De Vree in de winkel aan de Lange Nieuwstraat zat te kletsen, en hoe steevast Gilliams dan kwam binnenwaaien. Hij wees daarbij op de
6
Dr. M. OUKHOW, Paul de Vree: een benadering in politiek perspektief, in: Jan VAN DER HOEVEN & Renaat RAMON (red.), Paul de Vree, Brugge, Velvet, Radar 21, 1982, pp. 81-93; pp. 90-91. 7
Over Eugénie Boeye, cf. Henri-Floris JESPERS, « Dat kleine Boeyetje », in: Mededelingen van het CDR, nr. 1, 13 juni 2003, pp. 1-4; Eugénie Boeye, in: Mededelingen van het CDR, nr. 12, 17 november 2003, pp. 8-14 .
8 munitie die Gilliams hem en Michiels in handen speelde om hen in staat te stellen zijn literaire concurrenten te liquideren: Wij leerden Gilliams, de aristocratische dichter, kennen als een sluwe instigator, die er heimelijk plezier in had dat wij Vermeylen, Gijsen, Jonckheere e.a. op hun donder gaven.8 Gilliams muntte uit in de kunst van de conversatie, waarbij hij op gemoedelijk toon (vaak perfide) anekdotes kwistig rondstrooide. Hij verstond immers de kunst in enkele woorden de gewiekste karaktermoord plegen. De man die zich graag de allure aanmat boven het gewoel te staan, was verteerd door een diepwortelende, gefrustreerde geldingsdrang. De ingekeerde boosaardigheid die je vaak bij estheten aantreft, was hem allerminst vreemd. De Roover zou zich daar bewust van worden. In 1950 schreef hij een poëtisch portret van, tevens revelerende afrekening met Gilliams, een 24-regelig gedicht dat nu pas door Piet Tommissen geopenbaard wordt. De Roover had “vergeefs de rechte man voor ’t venster” gezocht ….. Ik die met u ging jagen, was uw buit geworden. Uw gouden glimlach kreeg een groene schijn. Uw hart verkilde en Uw bloemen dorden, Omdat uw mond zo groot en voos kon zijn. ….. Henri-Floris JESPERS (wordt vervolgd)
Creatief Lekker nieuwjaar. Het feestgedruis en het geslemp van de eeuwwende zijn aan Elsbet Hertekamp niet besteed. Enkel de knallen en het geratel van het vuurwerk en het loeien van de scheepshoorns op de Schelde heeft zij in de nieuwjaarsnacht in haar bedstee een poosje beluisterd, tot zij weer insluimerde. In de ochtend van de nieuwjaarsdag trekt Elsbet Hertekamp de voordeur van haar woning in het oude schipperskwartier achter zich toe. De straten en pleintjes zijn leeg. Op de straatkeien liggen lege likeurflessen, kapotte bierglazen, verbrande hulsjes van voetzoekers en rotzooi van een fastfoodtent. Ze loopt naar de nabije voorhaven om er uren lang te zwerven langs kaden, bij sluizen, over bruggen. Ze is warm ingeduffeld en heeft een rugzakje aangesnoerd met leeftocht erin. De eerste mens die haar pad kruist zal ze begroeten met een nieuwjaarswens, neemt Elsbet zich voor. Geen eeuwwens, geen millenniumwens, niet die flauwekul. Een jaar dat naar wens moge verlopen is al onverwezenlijkbaar genoeg. En enkel en alleen de eerste die zij tegenkomt zal ze een nieuwjaar wensen, wie het ook zij. Zij loopt voorbij het uitgedoofde Lichtschip 3 uit Oostende in het Bonapartedok, waar afgedankte, maar opgekalefaterde vistreilers, spitsen en een enkel motorkastje aangemeerd liggen, uit het begin van de eeuw, de net afgelopen eeuw. In het aanpalende Willemdok kuiert zij langs een honderd meter lang cruiseschip dat er dokt voor de feestdagen. Door de lage waterstand ligt het huttendek op kadehoogte, zij ziet de stinkrijke passagiers, na de feestnacht dommelig nog in négligé of kamerjas, 8
Adriaan De woelige jaren van Golfslag, in: Hugo BREMS en Dirk DE GEEST (eds.), ‘Wij bloeien maar bloeien vergeefs’. Poëzie in Vlaanderen 1945-1955, Leuven / Amersfoort, Acco, 1988, 238 p.; pp. 215-221.
9 aan hun tafeltje of op hun bed zitten, maar niemand van hen gunt de voetgangster met haar stapschoenen, windjak, capuchon en plunjezak een groet of zelfs maar een benieuwde blik. Swiss Diamond, Bern, leest Elsbet op de achtersteven. Bij de Nassaubrug wordt zij opgeschrikt door hoefgetrappel: een dubbeldek city tours-koets getrokken door twee brouwerijkleppers stevent op een onmetelijk pakhuis af. Op de koetsier na is het rijtuig leeg. Na volbrachte nacht- en ochtendtaak, blijkbaar. Zij hoort het span nog naklepperen binnen de loods. Dan wordt het weer stil, onwezenlijk. Op de Veurnekaai herleest Elsbet de inscriptie op de verweerde marmeren obelisk van bijna een eeuw oud ter herdenking van een gebeurtenis die weer een eeuw dààrvoor plaatsvond: 100ste VERJARING VAN BONAPARTES DECREET HET DELVEN DER DOKKEN UITVAARDIGEND 10 AUGUSTUS 1903 Erboven klieft in bronzen reliëfsculptuur een scheepsboeg door golven. Aan de westzijde staat 'Bonaparte-dok' ingebeiteld, aan de oostkant 'Willem-dok', en aan de achterzijde de datums 1803-1903. Tuurde hier Napoleon, na zijn verovering van de Lage Landen, vanop de Scheldedijk over toenmalige polders, rietgorzen en welen? Over Scheldedorpjes met vissershaventjes? Voorzeker. Het Papegaaike, het rock-kroegje tegenover de Showboat aan het Sint-Laureinskaaitje is net dicht, zo te zien, want er branden nog lantarens binnen. Elsbet gaat even tegen de gevel zitten op de glooiende zitbank die geïmproviseerd is uit een rolluik, en monstert met gevoel voor contrast het torenhoge poepchique partyschip-hotel-dancing-restaurant Diamond Princess - alweer diamanten dat wat verder z'n vaste kadestek heeft. Er twinkelen nog lichtfestoenen en kleurige lampions op de vier dekken, maar muziek waait er niet meer naar buiten. Elsbet loopt nu langs het Verbindingsdok met de Flandria-rede waar zomerse rondvaartboten hun winterslaap houden. Voorbij de Londenbrug ligt het drinkwaterbevoorradingsschip en verderop enkele rijnaken met zacht ronkende stroomaggregaten op hun dek. Op de westkade rijst tussen de Montevideo-hangars het moderne Theater 't Eilandje, de thuishaven van het Koninklijk Ballet. Op de programma-affiche staat Het Zwanenmeer. En zie, ginds aan de overkant van het brede Kattendijkdok dobbert warempel een drift van vijftien zwanen op het bezoedelde brakke water, bijna niet te geloven. Een vloot trucks van Transpedo staat gerijd bij het Sasdok, uit een van de opleggers klinken flarden soundblastermuziek en getier van nafuivende routiers. Zulke voerlui hebben de plaats ingenomen van de passagierende en zwierende matrozen van vroeger, toen de zeehaven nog vlakbij was, de zeelui-op-de-lange-vaart die John Lundström vereeuwigde in zijn melancholische havenliederen. Wie zingt er tegenwoordig romantische folksongs of blues over de truckers-op-de-lange-weg?, vraagt Elsbet zich af.
10 Het gekraakte negentiende-eeuwse pand aan de Droogdokkenweg is verlaten. Het is een tussen loodsen en werkhuizen ingesloten statig herenhuis waar vroeger havendiensten kantoor hielden. De deuren zijn met hangsloten dichtgemaakt en de rolluiken zijn gevierd. De jonge krakers zijn er net voor de kerst uit gepest door het Gemeentelijk Havenbedrijf, weet Elsbet. Uit een keldergat duikt een getijgerde poes op, staart Elsbet aan, komt aarzelend en schuw op haar lokkende smakgeluidjes naderbij. Hele plakjes Maasdam-kaas uit haar mondvoorraad krijgt het hongerige beest, het eerste wezen in dit jaar, in deze eeuw, in dit millennium dat Elsbet begroet. Voor je nieuwjaar, poes, hap toe. Terwijl de kat gretig uit haar hand smult verschijnen voor Elsbets geestesoog de reveillons, die verachtelijke nachtelijke feestdissen met de kerst en met oudejaar. Als koppels en gezinnen de hele nacht obligaat schransen aan een gereserveerd en uiteraard niet zelf gekozen al te smal tafeltje in een benauwend overbezet restaurant, ondergedompeld in kitsch voor de ogen, kitsch voor de oren, kitch voor de tong. Met een peperduur feestmenu van vier, zeven, tien of dertien gangen tot het je de strot uitkomt. En als vanzelf glijden Elsbets gedachten af naar de legende van de kerststal, waarin verhaald wordt hoe een jong en onbemiddeld dakloos koppel, afkomstig uit den vreemde, overal in de stad de deur gewezen wordt tot het in arren moede een leegstaand optrekje te velde kraakt, waar de jonge vrouw op een strooien matras bevalt van haar eersteling. En uitgerekend de dag voor kerstmis, dat een feest ter ere van de krakers zou moeten zijn, werd hier dit gekraakte pand ontruimd op meedogenloos en harteloos hogerhands bevel. Elsbet Hertekamp spreekt nu zelf haar sober proviand aan en piekert over de voorbije avond en nacht. Hoe het er in de stad aan toe moet zijn gegaan. Zevenhonderdvijftig duizend toeschouwers samengeklonterd op de centrumkaaien, de helft meer dan het aantal inwoners van het hele stadsgewest samen. Voor het gratis vuurwerk boven de Schelde, voor de gratis soepbedeling en voor de gratis muziek. En op de rede overal walmende vuurpotten. Vuur Soep Muziek, dat was de wervende slogan geweest. Opgestopte straten en stegen, urenlang geen doorkomen meer aan. Een stadsinfarct. Of met de massa voortgestuwd worden, zonder te kunnen stoppen of eruit te ontsnappen. Gedrum. Geduw. Gejoel. Gezang. Gebras. Gelal. Geknal van rotjes. Wat bezielt dat soort mensen toch? Dat samentroepen, dat drommen vormen, dat kuddegedrag. Dat te hoop lopen, dat samenscholen. Als er zich maar een gelegenheid voordoet klonteren de mensen aaneen. Voor vuurwerk. Voor een festival. Voor een koninklijke uitvaart of huwelijk. In een dancing, in een housetempel. Voor een cultfilm in de bioscoop. Voor een match. 's Zomers op het strand. In een pretpark. 's Zaterdags op de Meir. Op de Boekenbeurs. Op een autosalon. Op de Vogelmarkt. Lijf aan lijf. Kont aan kont. Hier is Elsbet alleen. Hier, op de mensenloze nieuwjaarsdag van 2000 in de verstilde haven, kan zij onbelemmerd alle richtingen uit. Ze kan rennen. Ze kan stoppen. Ze kan versnellen, vertragen. Geen
11 mens zal haar hinderen. Ze kan een deuntje fluiten. Ze kan huilen. Ze kan schreeuwen. Ze kan schaterlachen. Ze kan op de grond gaan zitten. Ze kan op haar kop gaan staan. Dat doet Elsbet. Eerst op de koude granieten kadekeien gaan zitten, pal in het midden tussen de vier hoge poten van een reuzenkraan, in gemijmer blikkend over het rimpelloze dokwater. Dan, een eind verderop waar de peilboten liggen, rugzakje afgooien, buitelen en twee minuten in handstand blijven staan. Tot ze haar lijf soepel neer laat glijden en een poos diep ademend op haar rug blijft liggen staren naar het zwerk, tot de kou van de grond door haar windjak dringt. Wie maalt erom? Wat is het bevrijdend vandaag, op nieuwjaarsdag tweeduizend, alleen te zijn in de open lucht. Een havenlucht die vandaag niet stinkt naar petrochemicaliën. Toch branden in het westen bij het Hansadok door de mist heen de nooit gedoofde hoge fakkels van Esso en Fina, de Eeuwige Vlammen van het grootkapitaal. Zij dwarst de tien gerijde droogdokken, over de smalle bruggetjes gevormd door de bovenkant van de oude kolkdeuren, met hun handbediend draaimechanisme. Ze zijn alle leeggepompt. In sommige staat er een loodsboot of een sleper op z'n kiel, aan weerskanten gestut door horizontale schoorbalken. Met hun terrasgewijs gemetselde wanden lijken de dokken wel diep uit de rotsen gehouwen rechthoekige amfitheaters. Door een trapgat in de wal daalt Elsbet langs overloopjes af naar de bodem van een niet bezette kom en betreedt de houten kielvloer. Nu is ze twintig meter diep omsloten door de sluisdeuren en drie getrapte muren, en boven haar ontwaart ze enkel een rechthoekig plafond van grijze lucht. Ze voelt zich midden in een arena staan. Er lijkt balletmuziek te zweven en honderden toeschouwers hebben een zitje gevonden op de trapwanden. Zij is nu gedost in zilveren veren en langzaam komt ze in beweging. Vol overgave danst zij op Tsjaikowski's gracieuze tonen van het Zwanenmeer. Zij is Odette, de koningin der zwanen, die, zoals zijzelf, betoverde jonkvrouwen zijn die alleen des nachts hun vrouwelijke gedaante aan kunnen nemen. Omringd door haar vijftien dienaressen danst zij een wals, daarna solo een sicilienne, met op haar hoofd een kroon als talisman die de betovering doorbreekt. Zij danst in vervoering voor de jonge prins Siegfried, die haar aanvankelijk als zwaan zag maar nu als vrouw. Die haar eerst wou bejagen, maar nu wil behagen. Tot zij opnieuw overvloeit in een wals die eindigt met een wervelende apotheose, en zij onder geestdriftig applaus en met bevallige revérences de bühne verlaat. Het is mistig en kil. Volmaakt windstil. Van achter de hoge stroomdijk toet de hoorn van een oceaanstomer, en tweemaal kort na elkaar dreint verweg een weeklagende golftonige sirene. De aken en spitsen liggen roerloos. Elsbet stapt de Siberiabrug over en komt bij het imposante gebouw van de technische havendienst, maar ook daar is alles doods. Zelfs de brandweer en de havenpolitie die er onderdak vinden lijken in diepe winterslaap gedompeld. Geen auto daalt vandaag van de Noorderlaan af in het havenareaal. Alleen een vereenzaamde fietser peddelt ginds over hobbelige
12 kadekeien naar het Schuildok voor lichters. Meeuwen zitten op meerpalen en dukdalven, maar ze krijsen niet vandaag. Van ver is te merken dat de Mexicobruggen en de Asiabrug werkeloos opgehaald blijven, dus bestijgt Elsbet langs het Pompenhuis de hoge vaste Straatsburgbrug over de monding van het Albertkanaal. Onder haar liggen de witte recreatieboten van rederij Den Hertog bewegingsloos tegen de kade.Van daarboven tuurt zij noordwaarts over de mistige zeehavendokken in de hoop de eenzame kerktoren van het gesloopte dorp Oosterweel te ontwaren, maar hogere torens van gestapelde containers omringen hem angstvallig en onttrekken hem moedwillig aan het gezicht. Insteekdokken, loodsen, pakhuizen, bedrijfsgebouwen. En overal daartussen kranen, schoorstenen en masten, als ontbladerde en ontkruinde bomen. Het is reeds een eind in de middag als Elsbet de haventerreinen verlaat via de Groenendaallaan tussen sombere veempakhuizen, en uitkomt bij het gigantische bioskoopcomplex Metropolis met zijn vierentwintig zalen. Op het uitgestrekte parkeerveld staan honderden personenwagens, de cinematempel draait op volle toeren. Vlakbij in een zijgevel ziet ze een drive-in fastfood restaurant, met een loket waaraan autorijders hun eerder bestelde junkfood in ontvangst nemen en betalen, met hun linkerarm door het portierraampje, zonder hun kont van de autostoel hoeven te lichten. Afwisselend staan en schuiven ze stapvoets in een file. Net zoals ze ook binnen in zo'n snertrestaurant bij de bestelbalie in de file zouden staan. Rijtjesmensen zijn het. Mensen die overal in files achter elkaar staan. Bij loketten van bank, post, station of bioskoop. Bij kassa's van warenhuizen. Bij een frietkraam. Bij de toiletten op festivals. Bij de flappentap met hun bankpasje in de hand en hun PINcode in de kop. En met hun auto in de autowasstraat of op de snelweg, waar ze er niet tussenuit kunnen of mogen als ze het beu zijn. Zelfs virtueel staan ze in de file als ze thuis door de telefoon te horen krijgen: er zijn nog tien wachtenden vóór u! 0nverbeterlijke filemensen! Zouden de filemensen dezelfden zijn als de kuddemensen die overal samentroepen? Vermoedelijk. Niet Elsbet. Zij gaat nergens heen waar samenscholingen of files kunnen ontstaan, ze vermijdt zorgvuldig dat ze erin terechtkomt. Hier staat of loopt niemand vóór haar, niemand achter haar. En dieren, vraagt ze zich af, staan dieren ooit in een file? In kuddes, troepen en roedels wel, maar wachten ze ooit ergens achter elkaar hun beurt af in een rij? Nee, ze bestormen alle tegelijk de drenkplaats of de prooi. Nee, ook niet altijd waar. Sommige respecteren een pikorde, waarin ze hun beurt moeten afwachten. Maar nooit in een file. Daarover piekerend beent Elsbet langs de autofile van de drive-in. De mensen in de auto's ziet zij niet, wil zij niet zien. Zij maken deel uit van hun auto, ze zijn niet denkbaar, niet bestaanbaar los van de rijdende, de staande kooi waarin ze verkrampt gezeten zijn. Het zijn geen echte mensen. Zij het onmensen, robots?
13 Plots schrikt Elsbet uit haar somber getob op door een stem vlakbij haar oor. De mechanische stem van een praatpaal, die geactiveerd werd door een elektronisch oog waarvan ze argeloos de straal doorbroken heeft. Een stem die dwingend op haar inspreekt: "Breek de sleur! Profiteer van ons feestmenu voor drie en een halve euro: een dubbele hamburger met fruitcocktail, een maxi-friet, een medium-coca-cola, en als toetje een chocolademousse. Spreek hier uw bestelling in. Breek de sleur! Quick drive-in restaurant wenst u een smakelijke kerst en een lekker nieuwjaar!" De eerste stem, de eerste tot Elsbet Hertekamp gerichte woorden van dit jaar, van deze eeuw, van dit millennium. Herman J. CLAEYS
Memoires In 1929 zaten tegenover elkaar Pol de Mont en Eugenie Boeye. Hij was 72, zij 27. Beoefenaars van de numerologie zullen dit spiegelbeeld betekenisvol achten. Hij praatte graag, maar die dag zat hij onbegrijpelijk stil in zijn bibliotheek, en over zijn gewoonlijk doordringende ogen lag een onnatuurlijk waas. Stokstijf bleef ze wachten op iets onbekends, dat zou komen. “Veerle”, murmelde De Mont. Hij hief zijn hand op en wees: “Dààr, in dié kast, staat de urne met de as van mijn dochtertje. Gisteren is ze weer naar me toe gekomen!” Ja, de geest van Veerle leeft in deze kamer, beweerde hij met een stelligheid die zijn bezoekster even deed rillen. “Als ze mij nadert, vraag ik haar dichterbij te komen, en dan voel ik haar adem mijn gezicht beroeren.” De Mont glimlachte pijnlijk en bekeek Boeye alsof hij haar nog niet gezien had. Neen, hij wist wel zeker dat ze geluisterd had. En toen zei hij: “Gij zijt natuurlijk nog te jong om te kunnen denken als een oude man. Toch, als gij lang genoeg leeft, zult gij u wellicht mijn woorden herinneren, en ze zullen u niet eens meer verbazen.” Toen Eugenie Boeye mij dit verhaal vertelde, was ze 81, ik amper 39. Haar dochter Blanka, die enkele mooie gedichten geschreven had, was een felle verschijning. Aan het einde van de jaren zestig had ik ze een paar keren meegemaakt in de Vecu, waar ze meestal in gezelschap van Nic zwaar in de jenever vloog. Ze kenden elkaar nog van in de tijd van Frontaal. Blanka was een mannenhaatster die agressief om zich heen schopte wanneer ze dronken was – en ik zag haar alleen maar in de kroeg. Vanuit een donkere hoek siste ze dan giftig als een serpent. Ik zag haar liever gaan dan komen. Op een avond toen we noodgedwongen naast elkaar aan de toog hingen, wist ze me zo scherp en deskundig te kwetsen, dat ik de dure eed aflegde haar voortaan te ignoreren. Kort daarop, in de Ranch denk ik, recidiveerde ze zo doelbewust kwaadaardig, dat ik haar een korte, klinkende oorveeg verkocht. Ik had er meteen spijt van, maar ze leek het niet erg te vinden. Ze kalmeerde meteen, en sindsdien heb ik nooit meer last gehad van haar zelfbevestigende provocaties. Eugenie Boeye, ik kende haar amper. Haar confidentie was een reactie op een passage uit mijn boekje Tussen zweefvlucht & zwaartekracht waarvan ik haar een exemplaar gestuurd had, waarin ik het onder meer had over de alleenspraak met de doden die ons een leven lang steeds talrijker begeleiden. Ze droomde vaak van eens vertrouwde aanwezigheden en vroeg zich af of dit een andere vorm was van De Monts ervaring, een teken dat de geest voortleeft. Haar oordeel over de samenleving was niet mals, en ze hield soms heftige diatribes. “Mensen worden aan de lopende band neergeknald alsof ze vliegen zijn waarop men de schoensel zet. Politici beloven leugenachtig de kleine man te zullen helpen zijn harde bestaan te verzachten. Maar zodra de begeerde stemmen zijn binnengehaald is het voor de schijnheilige mooipraters een klein kunstje hun papieren beloften zorgvuldig te vergeten. Het woord wroeging staat niet in hun politiek vocabulaire. Het
14 woord eigenbelang wel: daarvoor verkwanselen ze hun zogezegde idealen.” Ik vond dat nogal simplistisch, maar kon waardering opbrengen voor haar felheid. Ik was van plan haar thuis op te zoeken, maar het leek wel of heimelijke machten dit bezoek telkens opnieuw verijdelden. Ze bewoonde Almaras. Een tovereiland? Neen, een eenvoudig wooncomplex aan de Paardenmarkt 89 eigendom van het rijke Antwerpse OCMW. Professioneel had ik het erg druk, en telkens als het dan toch zover was, gaf ze forfait. “Volgende week komen de schilders en ik voel me gedwongen nu al op te ruimen in de zitkamer. Ik zal wel hulp krijgen, maar met het geraas van die goedmenenden naar wie ik moet luisteren, draait mijn hoofd als een tol. Waren die dolle dagen al maar voorbij, ik heb er niet om gevraagd. Maar het OCMW denkt er blijkbaar anders over, ziet het zelfs als een gunst, want er worden nog maar weinig schilderwerken uitgevoerd, kwestie van bezuinigen, en ik ben nu een van de uitverkorenen. Hoe kan ik dan zeggen: ik bedank ervoor, want ik lees en schrijf liever.” Het liep allemaal mis. De schilders hadden griep, vervangers waren er niet, ze bleef tevergeefs wachten. Maar uitgerekend op haar verjaardag kwamen ze plots opduiken. “Voor mij bleef er niets beters dan mijn bezoekers in een halfkale kamer te ontvangen.” Veel staken ze niet uit: ze morrelden zowat een halve dag in de gang. En dan was het zaterdag en zondag – en maandag waren ze niet vrij. Ondertussen bleef Eugenie Boeye haar hart opvreten in die ongezellig kale kamer. “In zo’n rompslomp voel ik mij opgejaagd en kan zelfs geen boek lezen, dat is het ergste.” Ze had een hekel aan dergelijke banale mededelingen en hoopte dan toch spoedig een nieuwe afspraak te kunnen vastleggen, “bij leven en welzijn”. Het was net of ze een voorgevoel had. De schilders kwamen eindelijk terug, maar wel nutteloos. Er dreigde immers een ramp. Het buizennet was beschadigd of versleten, gevaar voor ontploffingen was allerminst denkbeeldig, het aardgas werd afgesloten en de bewoners van Almaras (net een naam uit Suske en Wiske) kregen bevel het gebouw te ontruimen. “Zulke voorvallen komen nooit in de krant, om andere bejaarden niet af te schrikken.” Ze werden ijlings verspreid over een aantal OCMWgebouwen en instellingen. Met twee medebewoners werd Eugenie Boeye tijdelijk naar een rustoord overgebracht, waar ze tussen turnende, vogelpikspelende en naar hartelust luid zingende oudjes geen plekje kon vinden om tot rust te komen. Een ongeluk komt nooit alleen. Ze werd door de arts die aan het rustoord verbonden was uitgepikt voor een bloedonderzoek. “Hij keek in het wit van mijn ogen en stelde vast dat ik te weinig bloed had. Dat was blijkbaar geen beletsel om mij in het ziekenhuis vijf gekleurde en twee grotere witte capsules bloed af te tappen.” Terug in het rustoord werd vastgesteld dat haar ader doorgestoken was en dat dagelijkse verzorging zonder meer noodzakelijk was. Na wat gesukkel kon ze terug naar Almaras. Haar huisarts was ongerust: ze was dringend aan een rustkuur toe – al kwam ze dan regelrecht uit een rustoord. Nu weet ik dat ze gelijk had, toen ze schreef De deuren van het huis zijn afgesloten de stilte droomt in iedre hoek – Het wonder nadert nu met zachte stoten en zelfs de doden komen op bezoek. Henri-Floris JESPERS
Door de leesbril bekeken
15 ▲In Boelvaar Poef, het tijdschrift van het LP BOONgenootschap stelde Arne op de Weegh kordaat dat het Verzameld werk van Louis Paul Boon verzorgd wordt door mensen die het vak niet verstaan en dat dit project dus onmiddellijk dient te worden stilgelegd (cf. Mededelingen nr. 87 de dato 18 januari 2007, pp. 12-13; nr. 87 de dato 5 februari 2007, pp. 6-8; nr. 88 de dato 19 februari 2007, pp. 5-6; nr. 91 de dato 9 april 2007, pp. 5-9). De kritiek wordt thans voortgezet. Vanaf 2005 verschenen de delen 4, 5, 8, 9 en 14 van het Verzameld werk. Naar aanleiding van de recente publicatie van het eerste deel, noteert G. J. van Bork: Ik ben blij dat op termijn alle teksten van Boon weer compleet voorhanden zullen zijn, inclusief het nooit eerder gepubliceerd werk. Maar over de wijze waarop de editeurs met het werk van Boon omspringen, ben ik aanzienlijk minder opgetogen. Hij besluit zijn betoog met de vaststelling dat de verantwoording van de editeurs niet voldoet. In “Over het afbladeren van idealen in Zomer te Ter-Muren, handelt Kamiel Vanhole over Boon en Rilke. Uiteraard wordt tevens aandacht gevraagd voor de graficus Francky Cane, laureaat van de Louis Paul Boonprijs 2007.■ Boelvaar Poef, jg. 7, nr. 4, december 2007, 86 p., ill., 8,50 €. Abonnement (4 nummers): 35 €. ISSN: 1377-4980. Boelvaar Poef wordt ten behoeve van het L.P. Boon Genootschap uitgegeven door de Stichting Isengrinus, Utrecht. Secretariaat: Geert Goeman, J.V. Biesbroeckstraat 26, B 9050 Gentbrugge.
▲Met als motto “Maak van je theater”, publiceert Gierik werk van Rudi Meulemans, Stef Lernous, Hanneke Paauwe, Stijn Devillé en Jan Fabre. In een scherpzinnige bijdrage stelt Mark Cloostermans vast dat het theaterpubliek wegloopt (in bureaucratentaal: “de participatiecijfers voor theater lopen terug”). Het huidige theaterlandschap “oogt overvol en chaotisch”. Op minzame toon kraakt Cloostermans harde noten. Zijn inclusie luidt onomwonden: Het lijkt vreemd dat we er, na bijna tien jaar participatiedenken, nog altijd niet in geslaagd zijn om het publiek centraal te stellen. Nochtans zijn zij het die, aan het einde van de dag, de rekening betalen. Zonder hen is het theater een café zonder bier. Leo van der Sterren pleegt een degelijk, wat conventioneel essay over Paul van Ostaijens “Facture Baroque”, en Julien Vandiest publiceert het tweede deel van “De kinderen van Nikaia”. ■ Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, 25ste jg., herfstnummer 95, 128 p., ill., 6,50 €. Te koop bij boekhandelaars die zich inspanningen getroosten om iets te doen voor de verspreiding van de Vlaamse letteren: Antwerpen: Dierckxsens-Avermaete, Melkmarkt, 17; Standaard Boekhandel, Huidevetterstraat 1-3 en Blomberg, Everdijstraat 6; Gent: Limerick, Kon. Elisabethlaan 142; Poëziecentrum, Vrijdagsemarkt 36 en Walry, Zwijnaardsesteenweg 6. Verder bij De Groene Waterman, Wolstraat 7 te Antwerpen en andere Co-Libro boekhandels.
▲freespace Nieuwzuid. Het verweesde denken: Crying at the discotheque. De laatste decennia van de vorige eeuw waren getuige van het uitkristalliseren van nieuwe tendensen in de filosofie, de literatuur, de kunst en de cultuur in de ruimste zin van het woord. Deze tendensen hebben het denken en voelen van hele generaties in de westerse wereld mede gevormd. In de eerste jaren van de nieuwe eeuw blijken ons echter steeds meer van de denkers en scheppers die aan deze opwindende ontwikkelingen hebben bijgedragen te ontvallen. Het is een vaststelling die tot bezinning aanzet.In het eerstdaags te verschijnen nieuwe nummer van freespace Nieuwzuid wordt een aanzet gegeven tot die bezinning. Het blikt terug op leven en werk van drie filosofen (Derrida, Rorty, Lacoue-Labarthe), een socioloog (Baudrillard), een literatuurwetenschapper (Iser), een essayiste (Susan Sontag), een plastisch kunstenaar (Sol Lewitt), een fotograaf (Bernd Becher), een schrijver (Kurt Vonnegut), een journaliste (Anna Politkovskaja) en een zanger van het levenslied (André Hazes) – allen recent overleden. Daarbij wordt de vraag gesteld wat deze dierbare overledenen ons, hun leerlingen en bewonderaars, hebben nagelaten, maar ook in hoeverre wij hen al hebben achtergelaten. Wat is hun erfenis, maar ook: welke nieuwe tendensen
16 tekenen zich af? Hebben wij redenen om ons verweesd te voelen, of zijn we alweer op weg naar een nieuwe thuis? De wees heeft weinig zekerheden en zit – zoals André Hazes het treffend uitdrukte – wel vaker naast een lege kruk op het einde van de week/ in de discotheek. Maar ook: hij heeft veel vrijheid, kan experimenteren en hoeft geen verantwoording af te leggen. Het denken is dood, helaas – maar tegelijk: leve het denken! Nieuwzuid # 28 wordt op dinsdag 12 februari voorgesteld bij deBuren (20 u tot 21u30), met een avond waarop drie hedendaagse denkers van verschillende generaties zich piëteitsvol uitspreken over verleden en toekomst van het denken, de letteren, de kunst en de cultuur: Joost de Bloois (cultuurwetenschapper aan de Universiteit van Amsterdam), Stefan Hertmans (schrijver) en Rudi Visker (filosoof aan de K.U. Leuven). Dienstdoend ceremoniemeester is Erwin Jans, die dit nummer van Nieuwzuid in de strikte intimiteit van de redactie samenstelde. ■ deBuren, Leopoldstraat 6, 1000 Brussel gratis reserveren aanbevolen: T +32(0)2 212 1930
[email protected] Alle informatie over abonnementen en losse nummers freespace Nieuwzuid: www.nieuwzuid.be
In de volgende afleveringen o.m.: Christian BUSSY, Les surréalistes au quotidien. Petits faits vrais, s.l. [Bruxelles], Les Impressions Nouvelles, 2007, 255 p., ill., 22 €. Préface d’Olivier Smolders. Piet DE GROOF, Le général situationniste. Entretiens avec Gérard Berréby et Danielle Orhan, Paris, Éditions Allia, 2007, 298 p., 15 €. Indications, 64ème année, octobre 2007, Hors-série Paul Willems 126 p., 6 €. Nieuw Letterkundig Magazijn, jg. XXV, nr. 1-2, december 2007. La littérature Maldoror. Actes du Septième Colloque international sur Lautréamont (Liège / Bruxelles, ocotobre 2004, 40 €. Inédit nouveau, no 219, février 2008. Zuurvrij, nummer 13. Guy VAN HOOF (samensteller), Een plaats onder de maan. Bloemlezing, Antwerpen, Literair café Den Hopsack, 2007, 47 p. WeL. Universitaire werkgroep literatuur en media. Over de roman, jg. XXIV, nr. 4, december 2007. Franz HELLENS, Carnets d’un vieillard: L’Âge et Moi, Clermont-Ferrand, Presses Universitaires Blaise Pascal, 2007, 228 p., 15 €. Joris GERITS, 365. Dagboek, Antwerpen, Meulenhoff Manteau, 2007, 317 p. Matthijs DE RIDDER, Aan Borms. Willem Elsschot, een politiek schrijver, Antwerpen, Meulenhoff Manteau, 2007, 232 p., 18,95 €.
Agenda ▲De Muzeval, telkens op donderdag in Literair-artistiek café Den Hopsack om 20 uur (deuren: 19u30): 14 februari: 111de Muzeval met gastdichters Philippe Van Beek en Fronk Poetry Systems, beiden net terug van een drie maanden lang verblijf in India. 13 maart: 112de Muzeval met gastdichteres Lies van Gasse. 10 april: 113de Muzeval met gastauteur de dichter-journalist Willem Persoon, “Er is geen hoop waarin geen vrees is verweven - Er is geen vrees waarin geen hoop is verweven”. 8 mei: 114de Muzeval met als gastauteur de in Amsterdam wonende Engelse dochter Barry Fitton. Presentatie van boek en CD Amsterdam Nights, waaruit gedichten worden voorgedragen in de Nederlandse vertaling van onze voormalige gastdichter Gijs ter Haar (NL). ■
17 ▲Vers Geschild anno 2007 was geen makkelijke bevalling maar hield zich kranig, maand na maand, dankzij dichters uit binnen- en buitenland. Na negen maanden verblijf in restaurant “Bazilikum” beslisten de eigenaars echter er mee op te houden zodat wij verplicht waren een andere locatie te zoeken voor onze poëzieavonden – wat dan ook prompt gebeurde - die vanaf nu elke derde donderdag van de maand zullen plaatsvinden. Het nieuwe jaar wordt ingeluid door een fantastische performer, namelijk Armando Dios: In vijfde versnelling. (www.armandodios.be) Donderdag 17 januari, 19u45 , “Terra Meiga” Vlaamse Kaai 64 te Antwerpen (www.terrameiga.be).■ ▲Sprekers bij ExLibris in 2008: 3 maart Rafaël De Smedt 2 april Guy Van Hoof & Erik Verstraete 7 mei Jos Vervloet 4 juni Henri-Floris Jespers 3 september Jooris Van Hulle Zoals gewoonlijk is iedereen reeds vanaf 19.30 uur graag welkom in het lokaal: “Taverne Rochus", Sint-Rochusstraat 67 te Deurne. De lezingen beginnen klokslag 21 uur. (Tel.: 03 321 33 99.)■ ▲Van 25 januari tot maart 2008 exposeert Nam June Paik bij MUDIMAdrie, Galerie Gianluca Ranzi, Vlaamse Kaai 48 te 2000 Antwerpen. Open: woensdag-zaterdag, van 14 tot 18 uur. www.mudadrie.be■ ▲Zondag 10 februari, van 20 tot 22 uur, gratis concert met Klezmic Noiz: klezmer traditionals en eigen werk. Café Rood-Wit, Generaal Drubbelstraat 42, Berchem (zijstraat Statiestraat). ■ ▲Dinsdag 12 februari treedt Pjeroo Robjee van 20u30 tot 22 uur op met Gedachten, beelden en bedenksels. Café Rood-Wit, Generaal Drubbelstraat 42, Berchem (zijstraat Statiestraat). Inkom: 3 €. Rookvrij tot na het optreden. Reserveren noodzakelijk: telefoon 03/ 239 34 68. ■ ▲Rinus van de Velde (°1983) studeerde af aan Sint Lucas Antwerpen. Tot 8 maart exposeert hij tekeningen. 1st Floor – Ottilia Probilla Gallery, Kronenburgstraat 21, 2000 Antwerpen. Woensdagzaterdag, van 14 tot 18u. Tel.: 0032 485 39 18 38. Website in constructie: www.1stfloorgallery.com. ■ ▲16, 17, 23 en 24 februari, telkens om 15u & 20u30: Als dit alles is. Mister Ed herinnert zich Marianne, een vriendinnetje uit zijn kindertijd. Hij nodigt haar uit. Hij is een bizarre eenzaat, zij een zangeres zonder carrière. Wat een nostalgisch weerzien kon zijn, wordt een verschrikking. Deze productie van Theater Meneer Zowenzo is een performance waarbij muziek en woord elkaar inspireren. Muziek, woord en zang: Bert Blommen, Roger Nupie, Bruno van Caeneghem en Patricia van Nunen. Regie: Michaël Van Caeneghem. Locatie: Wijngilde Ter Laken, Ter Laken 12, 2221 Booischot. Inkom: 7 €. Reserveren kan vanaf nu: tel. 0478 82 28 61 of
[email protected] ■ ▲Van 15 maart tot en met 20 april: tentoonstelling in het kader van de Internationale Grote Prijs Kalligrafie in het Cultureel Centrum van Westerlo, Boerenkrijglaan 62. Openingsuren tijdens de week: elke werkdag van 9 tot 16 u. Zaterdag en zondag van 14 tot 17 uur. Gesloten op Pasen, open op Paasmandaag van 14 tot 17 uur. ■ ▲Literatuur op de middag. In de reeks lezingen “Wie schrijft hier in het Frans?” geeft Henri-Floris Jespers op 22 april een lezing over Franstalige Antwerpenaren. Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. Aanvang: 12u40. ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt gedateerd 21 februari. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght
18
© Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Vijfde jaargang, nr. 112 21 februari 2008 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
Manifest De ondertekenaars van dit manifest, die zich de Gravensteengroep* noemen, vertrekken vanuit verschillende politieke en ideologische uitgangspunten, maar zijn het eens in hun gehechtheid aan de democratie en de mensenrechten. Zij stellen de waarden van vrijheid, gelijkheid, solidariteit en wederzijds respect centraal, en wijzen alle vormen van racisme en xenofobie radicaal af. Zij zijn echter verontrust door het feit dat in de recente discussies over de staatshervorming de indruk wordt gewekt dat redelijke en rechtvaardige Vlaamse eisen telkens weer met (extreem-) rechts gedachtegoed worden geassocieerd. Daarom wensen ze de volgende standpunten naar voren te brengen. Bij het ontstaan van België in 1830 heeft de francofone bourgeoisie de kans schoon gezien haar prioriteiten veilig te stellen, door een regime te installeren dat essentieel op sociale ongelijkheid en discriminatie van de Vlaamse taal en bevolking was gefundeerd. Die sociaal-economische ongelijkheid is mettertijd
2
in grote mate weggewerkt dankzij een strijdbare arbeidersbeweging. Het recht op eigen taal en cultuur hebben de Vlamingen echter moeten afdwingen via een kluwen van ondoorzichtige compromissen. Het resultaat is een omslachtige staatsstructuur, een institutionele doolhof met zeven parlementen en zes regeringen. Onze 'imago-schade' in het buitenland wordt niet alleen veroorzaakt door de voorbije formatiecrisis, maar ook door de chaos die de Belgische constructie na 177 jaar lapwerk kenmerkt. De verkiezingsuitslag van 10 juni 2007 in Vlaanderen is mede veroorzaakt door het ongenoegen over deze historische vergroeiing en lijkt een onomkeerbare optie op de toekomst te nemen. Dat een flink deel van de Vlaamse culturele wereld de intellectuele moed mist om deze analyse te maken, is onbegrijpelijk. Dat ze zich, samen met de oude Belgische elites, vastklampt aan een Belgische status-quo, is onaanvaardbaar. Dit zelfverklaard 'progressief Vlaanderen' stelt zich behoudsgezind op en dreigt de trein van de geschiedenis te missen. Ons aanknopingspunt is niet een belegen Vlaams romantisme, maar wel de Verlichtingsfilosofie, het democratisch gelijkheidsbeginsel, een moderne visie rond decentralisatie, subsidiariteit, schaalverkleining en regionale autonomie die overal in Europa aan de orde is, van Schotland tot Kosovo, en van Catalonië tot Estland. Centraal staat daarin het principe van territorialiteit. In 1962-63 werden de definitieve grenzen vastgelegd van Vlaanderen, Wallonië en Duitstalig België, als taalkundige én culturele ruimtes binnen het Belgisch federaal bestel. Dit nadat al in 1932 de eentaligheid der regio's - mede onder sterke Waalse druk werd aanvaard. De taalgrens heeft hier in dit opzicht de kracht van een staatsgrens. Zo'n ruimtelijke afbakening impliceert bepaalde spelregels, nodig voor een gezond sociaal weefsel. Wereldwijd beschouwt men het namelijk als evident dat een immigrant, mits een aanpassingsperiode, zich inburgert door zich de taal van het nieuwe thuisland eigen te maken. Dit doet geen afbreuk aan de mensenrechten inzake godsdienst, culturele eigenheid of taalgebruik in de privé-sfeer. Laagopgeleide allochtone migranten doen deze inspanning met vrucht, terwijl veelal hoogopgeleide Franstalige inwijkelingen in Vlaanderen dit om principiële redenen niét blijken te doen, hierin gesteund door hun politici. Sommigen menen zelfs dat het volstaat, in een grensgemeente een meerderheid te verwerven, om de grenzen te verplaatsen. Daarmee ondergraven ze het principe van de politieke solidariteit tussen de gewesten, en meteen ook van de Belgische federale structuur op zich. Men kan zich indenken hoe de Fransen zouden reageren, mocht een Duitstalige meerderheid in een Franse grensgemeente eventjes de grenzen tussen beide landen willen wijzigen... De ondertekenaars van dit manifest vinden daarom dat elke discussie over sociaal-economische solidariteit onmogelijk wordt, indien men de politieke solidariteit, d.w.z. het wederzijds respect voor grens en ruimte niet eerbiedigt. Er is een ommekeer in de mentaliteit nodig bij de francofone politici: wij hoeven dit respect niet 'af te kopen! De splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde is een
3
toepassing van dat in de grondwet verankerd territorialiteitsbeginsel. Daarnaast vormt reële tweetaligheid in Brussel, als hoofdstedelijk gewest, de laatste kans voor België om als confederale staat te overleven. Als een consensus over deze basisbeginselen wordt afgewezen, is elke discussie over staatshervorming zinloos. Noodgedwongen moeten we dan de nodige stappen zetten om de regio's als onafhankelijke staten deel te laten uitmaken van de Europese Unie. Overigens, in de post-Belgische context van de Europese samenwerking kan interregionale solidariteit maximaal spelen. Wij willen, als welvarende regio, zowel de interpersoonlijke als de interregionale solidariteit in stand houden. Met ons hoofd én met ons hart. Maar niet met een latent onbehagen omtrent cultuurimperialisme, ongezond parasitisme, en verborgen partijpolitieke agenda's. Dit België is zonder duidelijke, onherroepelijke afspraken niet werkbaar; wie een hervorming in deze democratische zin afwijst, pleit in feite voor de ontbinding van die staat. In het verlengde van deze moderniseringsgedachte vragen wij transparante politieke structuren, responsabilisering van de regionale besturen, de toepassing van democratische grondrechten, en onschendbaarheid van taalgrenzen. Met onze Franstalige vrienden als het kan, zonder hen als het moet. Meer autonomie zal eenieder tot voordeel strekken. Gelukkig groeit aan beide zijden van de taalgrens het besef dat ook Franstalig België zijn eigen groeikansen hypothekeert in de mate dat het zich laat gijzelen door politici die zweren bij de status-quo. De oude vijandbeelden moeten vervangen worden door nieuwe samenwerkingsverbanden, gebaseerd op een evenwicht tussen solidariteit en verantwoordelijkheid. Wallonië als bevriende partnernatie lijkt ons een aantrekkelijker perspectief dan een staatsbestel dat zich van de ene crisis naar de andere voortsleept. Namens de Gravensteengroep, Etienne Vermeersch, Frans-Jos Verdoodt, Piet van Eeckhaut, Jef Turf, Bart Staes, Johan Sanctorum, Jean-Pierre Rondas, Yves Panneels, Chris Michel, Bart Maddens, Paul Ghijsels, Paul De Ridder, Dirk Denoyelle, Peter De Graeve, Eric Defoort, Jo de Caluwe, Ludo Abicht *De groep kwam voor het eerst samen en stelde deze tekst op in de schaduw van het Gentse Gravensteen.
Inhoud Necrologisch: Afscheid van Michel Bartosik. Kritisch: Piet Tommissen: Nieuwe buitenissigheden. Duisterlicht: Reactie van Guy Prieels. Caleidoscopisch: Maurice Carlier op het stort; Boon over Masereel; Henri van Straten. Misdaad loont: Appie Baantjer; Elvin Post. Citaat: Gaston Burssens.
4 Door de leesbril bekeken: Weverbergh tikt recensent van Trouw op de vingers; Kroniek van het Nieuw Vlaams Tijdschrift; record aantal boeken verkocht in Nederland Bibliografisch: Roomse ruzie. Agenda
Necrologisch ▲Zaterdag 16 februari, vond in de aula Chrysant van het crematorium van Antwerpen de plechtigheid plaats ter afscheid van Michel Bartosik (zie eerdere berichten de dato 3, 5 en 8 februari). Zoon Jan Bartosik las een sobere maar niet minder pakkende tekst voor, waarna Roger M.J. de Neef aan het woord kwam met een
Persoonlijk getuigenis en vaarwel namens de vrienden en dichters. Michel, mijn Poolse ‘Geschreven vriend’ van ons, Ik kende, ik ken hem al bijna 40 jaar. Eigenlijk niet zo goed, eerder terloops van ‘tussendoor’. Wat wij al die tijd gemeenschappelijk hadden waren de teksten, de gedichten van anderen naast de eigen gedichten die wij zelf hebben gemaakt, geleefd en met een vorm van schroom – noem het gêne – elkaar wel eens toeschoven. En toch: ik was de officiële getuige bij je huwelijk met Louisa (die je ook toen al eens ‘Wiske’ noemde). Ik wist je twee zonen, Thomas en Jan geboren worden, ook enkele van jouw gedichten die je moeizaam, bijna aarzelend onderbracht in cycli en soms in bundels. Over wat we in het hoofd en in het bloed hadden – je noemde dat ‘roeping’ om mij te tergen – daar hebben wij niet zo vaak over gepraat. Wij hielden van eten en van wijn zonder woorden. Terloops heb ik jou tot viermaal toe een telkens licht gewijzigde versie van altijd datzelfde gedicht waar ik mee zat ‘Syllabus van de roos’ in handschrift aangeboden. Alle vier heb je ze aangenomen. Achteraf er nooit op gereageerd en ik heb je laten betijen omdat ik vermoedde dat woorden alleen maar versies van de stilte kunnen zijn en ik al voelde en zag dat mijn gedichten nooit helemaal voltooid of af zouden zijn, ik waarschijnlijk misschien wel echt doorhad dat mijn verzen bij jou in goede handen waren. En hier sta ik nu, Michel, met de groeten van vrienden, van dichters: van Vera die je uitwuift met een vers van puur zonlicht, die straks naar jouw stem tast en enkele van jouw gedichten leest; groeten van Marcel die het blanco blad verminkt, een nieuw ‘dada’ gedicht begint, groeten van Anneleen die jou stiekem een sigaret aanreikt; van Dirk, van Eric en Hans die met overgave en kennis jouw gedichten hebben gespeld. Groeten van Joris Gerits die vindt dat jij een onnavolgbaar mooi ‘Tombeau’ gedicht voor je vader schreef, vaarwel van Lucienne die in het ziekenhuis van een vijfde heupoperatie herstelt; groeten van Jan, van Tino van wie ik niets heb gelezen maar die het liefst nog in het Frans schrijft, van Marc Tiefenthal die andermaal voor jou een vuurspuwend ‘Coltrane’ gedicht uitprobeert; van Henri-Floris die aan zijn blog werkt, vooral ’s nachts leeft, en almaar leest en geeuwt; groeten van hartsvriend Wilfried die zich excuseert omdat hij een kwartiertje eerder dan jij is afgereisd. Springerige groeten van Ornette Coleman die jou en Jan met zijn krijtende altsax van wit metaal achternazit in park Den Brandt. Groeten ook van Rody die schaduwrijke woorden uit je handschrift plukt en die op een weegschaal weegt. Vaarwel van Leonard en van Gerd, van Gust, Robby en Gerda, van de vrienden van de donderdagavond, van de geweldenaars/klaplopers en versierde figuranten van café Bato Batu. Vaarwel van allen die hier zijn, - niet zijn – die jou gehoord, ontmoet, gelezen, verzwegen hebben.
5 Adieu van mij, omdat wij een zeer onvolledige en daarom perfecte relatie hebben gehad. Ik dank je, Michel. Omdat ik, met die andere woorden, nagenoeg hetzelfde als jij heb geschreven, blijf ik je opzoeken en ondervragen. Je in mij vasthouden en verliezen. Van je houden. Roger M.J. DE NEEF Na voorlezing van een brief namens de Poolse familie (met simultaanvertaling) van getuigenissen van een medestudente van Michel Bartosik (over het wonderjaar 1968) en van een studente en promovenda van prof. dr. Michel Bartosik, kwamen Jan Struelens, Erik Spinoy en Dirk van Bastelaere aan het woord. Laatste spreker vond het kennelijk de geschikte gelegenheid om een van die pedante, pseudo-diepzinnige uiteenzettingen te houden waarop hij kennelijk een patent heeft. Vera Alexander Beerten sloot de plechtigheid af met de lezing van een paar gedichten van Michel Bartosik, waarna de asurn ter aarde werd besteld op het Ereperk van Schoonselhof. Waren o.a. aanwezig: Arne Adams, Alstein, Maris Bayar, Bert Bevers, Peter Bormans, Frank de Crits, Roger Derijckel, Gerdi Esch, Joris Gerits, Jules Gilles, Clara Haesaert, Henri-Floris Jespers, Pruts Lantsoght, Constance de Neef, Leonard Nolens, Renaat Ramon, Adriaan Raemdonck, Tony Rombouts, Gerd Segers, Walter Soethoudt, Marc Tiefenthal, Jean Weisgerber.■
& Attenties Geste van het kind naar de besneeuwde straat Hierzie – twee kaarsen één voor bij de boeken één voor als het koud is Michel BARTOSIK
& Ik kende Michel langs de dichter Freddi Smekens en het tijdschrift Hand om. Op de VUB ontmoette ik Michel opnieuw als assistent van professor Paul Hadermann, bij wie ik tal van keuzevakken volgde incluis de oefeningen, die onder de hoede van Michel vielen. We werden bevriend en waren vaste gesprekspartners op elke VUB-receptie, en de avond eindigde vaak op mijn appartement, waar de geanimeerde en vrolijke literaire conversaties tot een stuk in de nacht verder liepen, gevolgd door een wat katerachtig ontbijt... Helaas heb ik deze laatste jaren Michel minder ontmoet (we waren allebei niet al te gelukkig op de als maar boersere en platte VUB en er waren geen recepties meer...) De zware chemotherapie van mijn zus heeft me belet aanwezig te zijn op de tentoonstelling van Louise in het Elzenveld 2007: ik bezit een vroeg werk van haar en was nieuwsgierig naar haar nieuw werk en naar Michel. Het heeft niet mogen zijn en het plotse overlijden van Michel was een echte schok. Boeddhistische teksten hebben me geleerd dat we moeten leren inzien dat de overledenen pas vrij zijn als we hen zonder dood herinneren. Dan zijn ook de levenden eindelijk vrij. Maar daarvoor is het nu nog te vroeg. Dr. Luc DELEU Via de Mededelingen verneem ik dat nu ook Michel Bartosik ex-pp is overleden. Na Oukhow, Pernath, Snoek, Szukalski, Van Bruggen, Adé, De Vree, Gilliams, Van de Velde, Gijsen, Delvaux, onze
6 huisfotograaf Dauphin, wie weet sla ik er een paar over. Wat of beter wie blijft er nog over van ons select genootschap? Beukelaers, Spillemaeckers, Lowet, Michiels, jij en ik. Het doet mij aan de laatste oudstrijders van 14-18 denken. Qui de nous sera le dernier 'poilu'? Aan alle overleden Pink Poets wil ik mijn excuses aanbieden ooit deze post-dadaïstische, blijkbaar levensgevaarlijke groep opgericht te hebben. En aan de overlevenden wil ik, voor het te laat is, van de gelegenheid gebruik maken om hen toe te vertrouwen dat het voor mij een eer en soms een plezier was om gedurende de roze jaren hun tafel in La Rade te delen. Omhels Louisa die ik het laatst, samen met Michel, op mijn vernissage in 't Elzenveld zag. Ik omhels je op mijn beurt, echt droevig en diep geraakt. Patrick CONRAD 15 januari rond 23 uur kreeg ik over de telefoon van Jean Emile Driessens te horen dat in Antwerpen onze vriend en mede-dichter Wilfried Adams is overleden. Hij is zestig jaar geworden. Hoewel ik wist dat er iets met hem aan de hand was, moest ik even slikken. Wilfried was een aimabel persoon. Zijn gedichten, die ik vrij goed ken en af en toe nog lees, zijn van de goede soort: geen bekentenissen noch dagboekerigheden maar wereldverzuchtingen, gekruid met enig verzet tegen de wereld. Spaarzaam met woorden en beelden, abstract hoe dan ook, tekenden ze zich een plaats in de kleine wereld van de letteren. Zijn werk is me dierbaar omdat hij zich steeds heeft laten kennen als iemand die zich inzet voor de poëzie en de wereld, minder voor de werkelijkheid, deze afbeelding waarvan de treurbuis ons elke dag weer afspiegelingen meegeeft. Marc TIEFENTHAL Goh, Wilfried Adams is overleden. Achter zijn naam hoort behalve een geboorte- voortaan ook een sterfjaar: 1947-2008. De eerste keer dat ik hem tegenkwam was in september 1975, tijdens het literaire weekeinde Poëzie in Animal Farm in Denderbelle waar we tot de optredende dichters behoorden. Hij kwam wel eens langs, en we zagen elkaar wel eens op café. Ook maakten we samen deel uit van de dichtersbent die voorlas tijdens A(rt)ssenede 2001. Hij was ook op de voorstelling van de door mij samengestelde bloemlezing sportgedichten Langzaam juichen. Met Wilffried Adams is een uitmuntend dichter heengegaan. Hij laat een mooi oeuvre na. Bert BEVERS
& Zowel Wilfried Adams als Michel Bartosik werden bekroond door de Provincie Antwerpen (net als onder meer Jan de Roek, Nic van Bruggen, Hugues C. Pernath, Leonard Nolens en Lucienne Stassaert). In 1988 ging de prijs (75.000 F) naar Wilfried Adams. Met de bekroning van Uw afwezigheid wilde de jury “een dichter eren die sinds het begin van de jaren zeventig aan een oeuvre werkt en bovendien tot nog toe slechts zelden met een literaire prijs werd onderscheiden.” Uw afwezigheid etaleert op coherente wijze, in verschillende toonaarden en uiteenlopende schrifturen, de idee van het existentieel gemis. Coördinaten zoals de afstand en het verlies, zijn koppige leestekens die in Adams’ uitgedund poëtisch landschap bij herhaling opduiken. Via klare, gelouterde verzen en ook via syntactisch verwrongen, afgeknepen verzen heeft Adams een strenge “strategie van het verdriet” gecomponeerd. Een voldragen poëtisch werkstuk dat veruiterlijkte ‘omschrijvingen” en ‘opschriften’ schuwt en mede door zijn bezielde verhevenheid en luciede melancholie, de lezer een hele reeks prachtige ‘inschriften’ opdraagt.
7 De jury bestond uit: V. Van Eetvelt, gedeputeerde (voorzitter); M. van Santvoort en L. Bogman, gedeputeerden (ondervoorzitters); J. Brouwers, dr. T. Brouwers, R. de Neef; H.-Fl. Jespers en dr. J. Veulemans, leden; Mw. F. Pluym-Wuyts, secretaris. In 2006 ging de provinciale prijs voor letterkunde (2.480 €) naar Michel Bartosik. De jury motiveerde haar advies als volgt: In Geschreven familie heeft Michel Bartosik met de grootst mogelijke tederheid zijn Poolse vader op zijn dichterlijke rug in het pantheon van de Nederlandse poëzie gedragen en bijgezet. De manier waarop de dichter de bloedvlek in het marmer van het doodsbed van zijn vader tot poëzie getransformeerd heeft is door de jury als zeer opmerkelijk ervaren. De intensiteit van deze gedichten en de beheersing van het métier die eruit blijkt hebben ertoe geleid dat de jury unaniem adviseert de provinciale prijs voor een verzenbundel toe te kennen aan Geschreven familie van Michel Bartosik. De jury bestond uit: L. Helsen, gedeputeerde (voorzitter); Frank Geudens en Corry Masson, gedeputeerden (ondervoorzitters); F. Boenders, L. Daems, R. de Neef, J. Gerits, K. van der Hallen; leden; Mw. F. Pluym-Wuyts, secretaris. HFJ
Creatief Mijn stad heeft slecht geslapen Brussel 't Is ochtend, en mijn stad heeft slecht geslapen. en veel te weinig want het werd weer laat... ze geeuwt besmuikt en strekt haar stramme straten, haar vensters knipp'ren in de dageraad veel drukke kroegen raakten niet gesloten en snackbars bliezen laat nog walmen uit en in de dancings deden onvermoeibaar dee-jays de bodem trillen met geluid mijn stad is suf nog van die discodreunen, die klonken heel de nacht na in haar brein; en al die auto's tot de late avond: haar in- en uitvalswegen doen nog pijn ze krijgt een hoestbui zoals elke ochtend, ze stikt er bijna in: het scheelt maar nipt, die rook, dat gas, die smog, die gore dampen, haar groene long is bijna dichtgeslibd de vuilniskarren knarsen door haar stegen en op de Ring zit alles weer potdicht, haar trams en bussen braken volk naar buiten, ontbijtcafés ontsteken nu hun licht mijn stad ontbijt, ze drinkt haar derde kopje, de zwarte koffie pept haar amper op, die geus van gisteravond blijft nog gisten, haar slapen bonken in haar houten kop
8 ze is nog dof van de TV-programma's, in vele huizen stond de buis nog aan tot lang na twaalven, en de echtgenoten maakten nog ruzie voor het slapengaan 't is ochtend en mijn stad heeft slecht geslapen, het eitje met het stokbrood smaakt haar niet, die ademnood, die hoofdpijn en die krampen verknallen weer de dag, tot haar verdriet. Ook ik ben droef: ik ben met haar verweven, met lange tanden knabbel ik mijn toast; ik dagdroom dat mijn stad ooit zal genezen, ik vraag de ober nog een bakje troost. Songtekst Herman J. Claeys Muziek Johan Verminnen, arrangementen Tars Lootens, uitgebracht op lp, cassette en cd: "De Volle Maan".
Kritisch Piet Tommissen: Nieuwe buitenissigheden (II) Guy Prieels: Duisterlicht In Mededelingen van het CDR, nr. 109 de dato 8 januari verscheen een bespreking van Guy Prieels’ roman Duisterlicht. Op 28 januari verscheen op http://mededelingen.over-blog.com “Pernath & Snoek als romanpersonages”, gewijd aan een bepaald aspect van Prieels’ roman. Op de site van de nieuwe uitgeverij Wever & Bergh (http://www.wever-bergh.com) wordt een lezenswaardige bokblog gepubliceerd, waarin Guy Prieels reageerde op de bespreking in Mededelingen. Met instemming van uitgever en auteur wordt de reactie hierna integraal gepubliceerd. ■
Bokblog In het interessante internettijdschrift Mededelingen 109 van Henri-Floris Jespers, kreeg mijn debuutroman Duisterlicht een bespreking mee. Ik ben al blij dat iemand mijn boek leest, maar ik ben er best mee opgezet als het dan ook nog uitvoerig met een fileermesje onder handen wordt genomen. Zeker als ik de algemene teneur van dit vlijtig lezen kan samenvatten in volgende adjectieven: (ik citeer) "Duisterlicht, of De legende en de heldhaftige, vrolijke en roemrijke avonturen van Prieels in Knokke, Antwerpen en omstreken. Een ambitieus, irritant, meeslepend, perfide, pakkend en, het moet gezegd, soms ook ontgoochelend boek". Enkele opmerkingen moeten me van het hart. Wat mij een beetje steekt is volgende zin: "Soms doet hij denken aan een eigentijdse Candide, ware het niet dat hij ook zelf trekjes vertoont van de parvenu’s die hij node ondergaat. Bovendien vindt hij het ook nodig, wellicht bij wijze van compensatie, zich in zijn taalgebruik al te vaak te profileren als een zielige macho." Macho? Nergens. Het zal aan mijn taaltje liggen. ’t Is geen stoerdoenerij, eerder hanige zelfspot. Ik ben zo gebekt. Zielig? Ja, hoor. Ik durf mezelf te kijk stellen als een zielige clown, daar heb ik niet de minste moeite mee. Een eigentijdse Candide? Allons enfants de la patrie, een zekere graad van
9 naïviteit is me niet vreemd, maar een bloodaard ben ik evenmin. Meer een soort Candide Perfide, ik beken het. Lees er in dit Bokblog bijdrage nr. 5 van De Nieuwe Wereld op na: Ik kom uit de kunstwereld. Glans en glitter. Vedettariaat. Veel hoempapa. Allemaal reuzen als je de makers en inleiders van tentoonstellingen mag geloven. Allemaal genieën. Grote geesten. Sla het woordenboek van de synoniemen er maar eens op na, dan nog kom je woorden tekort. Lees de catalogi er op na, als je me niet gelooft. Elke catalogus. Al presenteren ze stront in nieuwe zakken dan nog ruiken de producten van de Meesters naar wierook en mirre. Er komt namelijk Poen aan te pas. That’s why. (Waar mopper ik eigenlijk over? Het is toch met de boter van die lui dat ik mijn brood heb gesmeerd. Zo is het toch? Ik mag niet beweren dat ik water en bloed heb gezweet. Multa non tuli.) Terug naar de commentaren van HFJ – zijn naam weze geprezen – die in de komende maanden met Berghen van gout en MorituriI nog wat meer van mijn brood op zijn plank krijgt. Ik mag hopen dat hij zowel het kruim als de korsten lust. Bij de overwegingen in zijn interspaceblad verwijst hij eveneens naar mijn artistieke prestaties uit een vorig leven. Over de kunstjes die ik toen heb beoefend wil ik kort zijn. Ik til daar niet zwaar aan. Na een toneelstuk, een jeugdzonde waar ik zonder spijt aan terugdenk, dat trouwens in de KVS te Brussel niet onopgemerkt de planken haalde, heb ik een aantal luisterliedjes voor het voetlicht gebracht en op vinyl gezet. Algauw echter ondervond ik dat ik het licht van de schijnwerpers schuwde. Ik voelde me beter in de schaduw dan in de zon. Nog steeds. Voor geen cent ambitie gehad om in een van de twee disciplines door te breken. Ik voelde nu eenmaal meer voor het zakenleven. In Bokblog De Nieuwe Wereld nr. 2: Ik had me opnieuw aan het schrijven gezet. De roeping om mijn leven achter een schrijftafel door te brengen en mijn tijd te verdoen met het verzinnen van verhalen, heb ik nooit gevoeld. Nu gaat het mij beter af. Ik hoef niets meer te verzinnen. Alleen maar opschrijven wat ik hier en daar heb meegemaakt. Mijn deuntje op noten zetten. PS. De recensent in Mededelingen 109 van Henri-Floris Jespers, meent een verschil in toon en structuur in mijn boek op te merken, en hij gaat op zoek naar een verklaring. Hij meent dat mijn roman een collage is van stukken die op heel verschillende tijdstippen zijn geschreven. Zijn goed recht. De enige waarheid is dat ik DUISTERLICHT heb geschreven in een tijdspanne van vier maanden, het daarna twee maanden heb laten rusten om dan gedurende weer twee maanden, a rato van een paar dagen per week, al dat geschrijf stevig door te hakselen. Guy PRIEELS Guy PRIEELS, Duisterlicht. Een queeste, Antwerpen, Wever & Bergh, 2007, 349 p., 19,50 €.
Caleidoscopisch Maurice Carlier op het stort! De installatie Synthèse solaire van Maurice Carlier was in staat in enkele seconden de totale belichting van een volledige dag weer te geven. Ongelofelijk maar waar, dit uniek stuk erfgoed is verdwenen! In december 1972 schenkt beeldhouwer Maurice Carlier (1894-1976) zijn werk "Synthèse Solaire" aan het Hoger instituut voor archeologie en kunsthistorie van de universiteit van Louvain-la-Neuve. Deze schenking ging indertijd gepaard met een academische zitting. Het werk bestaat uit een machine die de lichtinval op een beeld kan nabootsen. De zonnestand (zowel zomer, herfst, winter als lente) kon op een beeld belicht worden, zodanig dat de schaduwwerking op een beeld kon gezien worden. In heel het beeldende werk van Maurice Carlier is deze schaduwbespeling van uitzonderlijk groot belang. Dit toestel was in staat in enkele seconden de totale belichting van een volledige dag de weer te geven, was 2,75m x 2,75m groot en had een hoogte van 2,50m.
10 Toen curator Geert Verbeke begin augustus tijdens de voorbereidingen van de tentoonstelling over Maurice Carlier bij de Verbeke Foundation een aanvraag richtte aan het Musée de Louvain-la-Neuve om de machine "Synthèse solaire" te ontlenen, was zijn verbazing groot: Het werk, in 1972 als gift aanvaard, was "Jeté à la poubelle". Ongelofelijk maar waar, een uniek stuk erfgoed is verdwenen op het stort! Bijkomende inlichtingen kunt u vinden in Courrier du passant, n°90 van april-juni 2006, uitgegeven door het Musée de Louvain-la-Neuve.
Verbeke Foundation: expo Carlier Architect en beeldhouwer Maurice Carlier (Sint-Joost-ten-Noode, 1895 – Brussel, 1976) studeerde op Sint-Lukas en aan de Academie voor Schone Kunsten te Brussel). Na de Eerste Wereldoorlog was hij betrokken bij de wederopbouw van Nieuwpoort en als plannentekenaar werkzaam voor de basiliek van Koekelberg. Hij legt een nieuw verband tussen architectuur en sculptuur en is een van de eersten die op eigen initiatief de figuratieve beeldhouwkunst de rug toekeerde. Sculptuur is voor Carlier in essentie architectuur met ruimte en licht. Dat komt ook tot uiting in zijn talrijke meubelontwerpen, die een grote plastische kracht uitstralen. De meubelmaquettes en ontwerpgouaches van Maurice Carlier (1894-1976) uit de collectie van de Verbeke Foundation vormen de ruggengraat en tevens de historische referentie voor de tentoonstelling No Man’s Land. Carlier is een pionier van de abstracte beeldhouwkunst. Maar hij werkte vooral in het niemandsland tussen design en kunst. Daar werken ook alle ontwerpers en kunstenaars die in de Verbeke Foundation rond hem zijn samengebracht. Ook zij doorbreken de artistieke conventies en de regels van materiaalgebruik en techniek. Ze ontwerpen en experimenteren met natuurlijke grondstoffen, industriële producten, kunststoffen en organische of biologische componenten. Ze maken gebruik van alle soorten fysische processen en technieken. Herman DE PRINS
Van Praet / Carlier Aan de hand van een unieke meubelmaquette uit 1928 van Maurice Carlier werd door Frans van Praet een designmeubeltje ontwikkeld. Het object is uitgevoerd uit één stuk metaal waaruit stukken werden gesneden, geplooid, gelast, gezandstraalt en gepoederlakt in witte kleur. Er werden 12 stuks geproduceerd in opdracht van de Verbeke Foundation en worden afgeleverd met echtheidscertificaat. ■
Locatie: Westakker - 9190 Kemzeke, België Info: Fleur Pierets: 0032 (0)477.88.17.52 www.verbekefoundation.com
Boon over Masereel Onze jeugd is opengebloeid tussen twee oorlogen in, en we hebben gedweept met Romain Rolland, het geweten van Europa, en we hebben nooit-meer-oorlog geschreeuwd ’s avonds in de optochten en hadden op ons kamertje een houtsnede van Masereel aan de muur geprikt (liefst de knaap die met de armen op de rug gebonden tegen de muur gaat neergeschoten worden, en die met opgeheven hoofd kijkt naar iets dat Masereel er niet bijgesneden heeft). Louis Paul Boon In zijn voortreffelijke biografie van Masereel, verduidelijkt Joris van Parys: De houtsnede die Louis Paul Boon in de eerste regels van het verhaal ‘Oorlogsjeugd’ beschrijft, is het slottafereel uit 25 Images de la passion d’un homme – elders vertelt hij dat hij met rode inkt een bloedspat had gemaakt ‘die van de houtsnede naar
11 beneden over de kale muur liep. En met alleen dàt voor ogen trachtte ik mijn eerste verhalen te schrijven’.1 Boon waardeerde de eenvoud der middelen waarmee Masereel getuigenis aflegt van zijn sociaal geweten. Enkele sobere sneden van het mes geven een hand weer, een hoofd, een muur, en daar staat de redenaar met het zinledige gebaar, en achter zich de dood, die het gebaar grotesk na-aapt. Van de houtsnede, die slechts een illustratief karakter had, maakte hij een op zichzelf staande kunst. De ganse Vlaamse, Franse en Duitse houtsnijkunst vindt in hem haar grote moderne pionier.2 Onder invloed van Masereel sneed Boon in de winter van 1941 een expressionistische ‘beeldroman’ in 23 lino’s, drie mensen tussen muren, waarbij hij begeleidende teksten schreef.3 In zijn inleiding van de catalogus van de reizende Masereel-expositie van het Ministerie van Cultuur (1973) luidde het onomwonden: “Ik bewonderde Masereel zo fel, dat ik naar hem opkeek als naar een der goden.” Masereel illustreerde teksten, “laat ons teksten schrijven om Masereel te illustreren”, aldus Boon. Hij voegde de daad bij het woord. Om dit waar te maken koos hij De zon, verhaal-in-hout - samen met ‘Goudkoorts’ van Charlie Chaplin “het volmaakste verhaal dat ik ken”. 4 Van 21 mei tot en met 2 juli 1946, publiceerde hij aldus zestien teksten op de eerste bladzijde van De roode vaan. In de laatste aflevering concludeert Boon: “Je moet nergens de zon zoeken want zij zit binnen in u.”5 In verband met de problematiek van het filmverhaal verwijst Boon naar Romain Rollands door Masereel geïllustreerde Opstand der machines of het losgebroken intellect. Hij vertolkt het inzicht dat het aandeel van Masereel niet gering is geweest. Met de roman in houtsneden De Zon en met zijn film Idee, heeft hij immers bewezen ‘dat hij werkelijk het filmische oog bezat’ en aldus ‘de grootste stoot gegeven tot een werkelijke nieuwe kunst.6 Boon stelt vast dat de “zogezegde avant-garde nu toejuicht wat de vroegere avant-garde smadelijk verwierp, en… uitfluit wat werkelijk vooruitstrevend en revolutionair is… Een avant-garde van burgerlijke mensen, die de kleurenfilms van Walt Disney – zijn laatste commerciële creaties – dapper toejuicht, maar… de Idee van Masereel op hoongelach en gefluit onthaalt.” Enkele jaren geleden was de voorspits sociaal voelend, progressistisch, revolutionair en experimenteel, wat geïllustreerd wordt door Idee, aldus Boon.7 En thans? (HFJ)
Henri van Straten Henri van Straten (1892-1944) schilderde futuristische en abstracte schilderijen, evenals scènes uit het nachtleven. Hij is echter vooral bekend als xylograaf, illustrator van het tijdschrift Lumière en lid van 1
Joris VAN PARYS, Masereel. Een biografie, Antwerpen/ de Prom, Antwerpen/ Baarn, 1995, 1996, p. 76. L.P.B., Frans Masereel, in: De roode vaan, 23/24 maart 1946, p. 4. 3 Herwig LEUS, Het potlood als roede, in: Nieuw Wereldtijdschrift, 1985/3, p. 44. 4 L. BOON, De zin, in: De roode vaan, 17 mei 1946, p. 1. 5 L. BOON, Werk, in: De roode vaan, 2 juli 1946, p. 1. 6 BOONTJE, Het filmverhaal, een nieuwe kunstvorm, in: Vooruit, 22 juni 1951, p. 4. Hij zou nogmaals verwijzen naar de Opstand der machines: Het filmscenario, in: Vooruit, 17 maart 1956, p. 8. 7 BOONTJE, Op zoek naar de avant-garde, in: Vooruit, 7 september 1951, p. 4. Over de film Idee, cfr VAN PARYS, o.c., pp. 277-278. 2
12 de Vlaamse groep houtsnijders “De Vijf”, waartoe ook Frans Masereel, Joris Minne en de gebroeders Jan en Jozef Cantré gerekend worden. Roger Avermaete portretteerde hem in 1929: Henri van Straten est un virtuose. S’il est toujours reconnaissable à certains détails – ses têtes, une fleur, une colonne -, il a trouvé moyen de varier considérablement sa manière. [...] Le caractère dominant de cet art est la grâce. Henri van Straten est gracieux sans être fade. [...] Il est raffiné, un tantinet satanique et pervers.8 & In haar eindverhandeling (Het montageprincipe in literatuur en kunst in Vlaanderen: het geval Köhler) merkt Liesbeth Vantorre terecht op dat in de prenten van de xylograaf Henri van Straten vaak sporen van montage terug te vinden zijn (pp. 183), wat blijkbaar ontgaan is aan Van Straten-kenner Ludo Raskin. Montage wordt hier gebruikt als “overkoepelende term voor een veelheid van kunstvormen”: Collage, fotomontage, papiers collés en assemblages horen allemaal onder deze noemer thuis, maar ook ruimtelijke installaties en literatuur pasten in het plaatje. (pp. 54-55). & Het werk van Van Straten vertoont niet alleen sporen van montage. De kunstenaar wendde die techniek bewust aan. Hij maakte trouwens ook collages, wat niet alleen aan Ludo Raskin, maar ook aan Liesbeth Vantorre ontgaan is. Het was pas in de jaren negentig van vorige eeuw dat er een viertal collages van Henri van Straten opdaagden, waarvan er zich drie bevinden in de collectie van de Verbeke Foundation te Kemzeke: Tapuanen (1925), Bena Mpassa (1925) en Urua (1925). Centraal op die collages staan duidelijk herkenbare beelden en maskers uit Belgisch Congo. (Terloops: ook Joris Minne maakte af en toe collages.9) (HFJ) Liesbeth VANTORRE, Het montageprincipe in literatuur en kunst in Vlaanderen: het geval Köhler. Eindverhandeling Universiteit Antwerpen, Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, academiejaar 2006-2007, 376 p. Promotor: Prof. Kris Humbeeck. Tweede lezer: Matthijs de Ridder.
Dagboek (19 februari 2008).Urenlang gesprek met Dieter Vandenbroucke, de biograaf van Victor J. Brunclair. Hij vertelt boeiend over het sfeertje in de Opera, tijdens de jongste bezetting. En hij troost mij: hij is er ook nog niet in geslaagd een exemplaar van Het heilig handvest (1937) te verwerven. Zoals beloofd vertel ik hem de enkele herinneringen aan Brunclair die ik uit de mond van grootmoeder optekende. De toestanden die zij beschreef kloppen, zegt me Dieter, tot en met de situering in de tijd. We slaan allerlei zijpaden in en belanden uiteindelijk bij Mathijs de Ridder en zijn voortreffelijk boek over Elsschot dat m.i. de aandacht niet krijgt dat het verdient; bij Fritz Francken en zijn memorialistische geschriften; bij Gérard Berréby en Piet de Groof, “le général situationniste”; bij Michel de Ghelderode en het Vlaamse Volkstoneel; bij Paul Joostens. Ik toon hem de groepsfoto, gekiekt in de Vlaamse Club in 1923, waar broederlijk naast elkaar staan: Jean-Jacques Gailliard, Pierre Fontaine, E. L. T. Mesens, Paul van Ostaijen, Marcel Baugniet en Geert van Bruaene. Verder ook August Vermeylen, Edmond Vandercammen, Jean Milo en René Verboom. Hoe komt het dat die toch wel historische foto in geen enkele publicatie over Van Ostaijen opgenomen werd? 8
Roger AVERMAETE, Petite fresque des arts et des lettres dans la Belgique d’aujourd’hui, Bruxelles, L’Églantine, 1929, pp. 95-96. 9 Cf bijv. de “poème-collage” O troubadour ??? van het begin van de jaren twintig, een verrassend werk van Joris Minne, gereproduceerd in Roger AVERMAETE, L’aventure de « Lumière », Bruxelles, Arcade, 1969, p. 41.
13 We betreuren het allebei dat er geen biografie bestaat van bijvoorbeeld Paul-Gustave van Hecke of André de Ridder. Als kind ik ging vaak in gezelschap van grootvader op visite bij Mademoiselle Lasne, die in de Lamorinièrestraat woonde. Marie-Louise Lasne, een ietwat theatrale Parisienne, was een kunstzinnige en geletterde vrouw die samenwoonde met haar oudere, kolossale Waalse vriendin, Mademoiselle Letiexhe. Ze gaven beiden les aan het chique Collège Marie-José. De zwaarlijvige Mademoiselle Letiexhe zat altijd in haar stoel, terwijl haar vriendin hyperkinetisch door het appartement liep, steeds druk in de weer met God weet wat. Mademoiselle Lasne was de hartsvriendin van André de Ridder, die haar vaak bezocht. Naast de massieve, onverstoorbare, stoere, wat in zichzelf gekeerde, rustige en vaderlijke De Ridder die met vaste stem bedachtzaam praatte, leek de tengere, bleke en zenuwachtige Mademoiselle Lasne op een diafane précieuse. Wanneer ze het woord tot mij richtte, was het altijd of ze om mij bezorgd was. In haar ogen hoorde een kind blijkbaar met “pauvre” aangesproken te worden. « Mon pauvre Henri, mon pauvre chéri, mon pauvre enfant. » Ik vond dat raar. Wat ze ook zei of vertelde, de zin eindigde altijd een toon hoger, net of ze hoorbaar een vraagteken plaatste. Telkens ik hem toevallig zag, kreeg ik van André de Ridder een “zondag”, ook op doordeweekse dagen. Voor hem was immers elke werkdag een zondag van de geest en elke zondag een blijde werkdag. Het eerste boek van André de Ridder dat ik las, was geen boek, maar een overdruk van vijf opstellen verschenen in De Vlaamse Gids die hij in oktober 1959 (ik was net vijftien) “hartelijk” aangeboden had aan grootvader: twee bijdragen over de Russische balletten van Serge de Diaghilev, herinneringen aan Hugo van den Abeele, de fietsende gemeentesecretaris van Sint-Martens-Latem, en twee scherpzinnige en bij wijlen haast profetische opstellen over de Franse nouveau roman, een over Alain Robbe-Grillet en een tweede over Claude Simon. In die 31 pagina’s ligt de volledige persoonlijkheid (en de levenscurve) van André de Ridder vervat: de dandyeske grootstedeling met een voet in de Belle Époque, toen de opvoering van Le Sacre du Printemps van Stravinsky door de Ballets Russes te Parijs haast een opstoot veroorzaakte; de vurige pleitbezorger van het Vlaams expressionisme; en de eindeloos nieuwsgierige geest die meteen de intrinsieke waarde van wat nieuw is weet te vatten, te bevatten en over te brengen. Henri-Floris JESPERS
Misdaad loont ▲Misdaadauteur Appie Baantjer (84) is een belangrijke donateur van het Prins Bernhard Cultuurfonds. Hij heeft er voor 100.000 € een fonds op naam ingesteld. Het geld is o.a. bestemd voor de restauratie van mobiel erfgoed met een voorkeur voor rollend materieel. Ook historische objecten die verbonden zijn met de geschiedenis van het railvervoer in Nederland, zoals stations en locomotiefloodsen kunnen voor een restauratiebijdrage in aanmerking komen. In zijn testament heeft Baantjer laten vastleggen dat het Prins Bernhard Cultuurfonds de rechten van zijn boeken erft.■ ▲Elvin Post, schrijver van Geboren verliezers ziet momenteel ernstig af. Elvin, thrillerauteur en voetbalcolumnist van het AD, heeft met voetballen een vervelende blessure opgelopen. In het AD meldde hij twee scheurtjes in zijn meniscus te hebben opgelopen. Over zijn schrijverschap zei Post: “Ik vind het niet lastig om thrillers te schrijven, het is zeker niet zo dat ik de hele dag met criminaliteit in mijn hoofd rondloop. Dat komt ook doordat ik vind dat er ook wel iets te lachen moet zijn. Mijn hoofdpersonen zijn nooit doorgewinterde criminelen. Als ik een boek zou moeten schrijven over Joran van der Sloot, zou dat misschien wel op mijn gemoed slaan. Ik moet er niet aan denken dat je een heel jaar met zo iemand in je hoofd rondloopt.”■
Citaat
14 Sentimentaliteit is goedkoop. Ik kan wel de sentimentele ondergrond van een gedicht aanvaarden, maar een direct uitgesproken sentimentaliteit verwerp ik als schadelijk zijnde voor de zuivere kunstemotie. Het is voor mij duidelijk, dat men bij een kunstwerk tenslotte niet meer weten kan waar de sentimentele ontroering ophoudt en de zuivere kunstemotie begint, zodat men zich op een gegeven moment zal moeten afvragen: ben ik nu ontroerd door het anekdotisch of door het artistiek element? Daarbij komt nog, dat de graad van de sentimentele ontroering afhankelijk is van de fysieke gezondheidstoestand en van de materiële situatie waarin men zich bevindt, twee belangrijke factoren die het hart zeer beïnvloeden. Dus, om samen te vatten, voor mij telt alleen de artistieke ontroering die een gedicht mij laat. Dat wil zeggen, dat de dichter zelf mij niet interesseert, wel en alleen zijn gedicht. Gaston BURSSENS
Door de leesbril bekeken ▲Het dagblad Trouw wijdde uitvoerig en lovend uitgebreid aandacht aan onze editie van het Dagboek van Mihail Sebastian. De recensent heeft alleen bezwaren tegen een handvol door mij gebruikte Vlaamse uitdrukkingen. Decennia geleden was er geen enkele in Nederland gepubliceerde recensie van in Vlaanderen uitgegeven boeken te lezen zonder dat er triomfantelijk kraaiend en met opgeheven bestraffend vingertje naar dit onaanvaardbaar taalgebruik werd gewezen. Maar nadat in de loop der jaren bleek dat Nederlanders in gemeenschappelijke Hollands-Vlaamse taalspelletjes steevast door de Vlamingen werden geklopt en Vlamingen bovendien op de eerste rij stonden als er prijzen voor moeilijke dictees werden uitgereikt, verstomde dit geschoolmeester allengs. De Trouwrecensent heeft de taalbijl weer aangescherpt. Zo heeft hij er bezwaar tegen dat ik 'ter plaatse blijven trappelen' gebruikt heb, waar hij 'stagneren' had verwacht. Hij vertelt er langs zijn neus bij dat er een Roemeense editie in de buurt lag. Zo? Welke uitdrukking gebruikte Sebastian op 17 mei 1936? Het ook in het Roemeense aan het Frans ontleende 'a stagna'?. Neen, dat deed Sebastian niet. Hij schreef letterlijk: 'mijn stuk bleef ter plaatse' (piesa mea a ramas locului, en niet piesa mea a stagna). Heeft de Franse vertaler 'stagner' gebruikt? Neen, die vertaalde: Ma pièce n'a pas bougé. Zo. Sebastian gebruikte toch niet a nu curge? Of a sta? Of a se opri? Zou daar in Parijs ook een Trouwrecensent op vinkenslag liggen? PS voor Nederlanders: 'op vinkenslag liggen' is Vlaams en betekent 'popelen', of 'op het vinkentouw zitten.' Ne pas bouger = niet bewegen. (WEVERBERGH) Mihail SEBASTIAN, Dagboek 1935-1944. De alom gerespecteerde banaliteit van het kwaad. Vertaald uit het Roemeens door Petrina Stoianovici en Julien Weverbegh, Antwerpen, Wever & Bergh, 2007, 640 p., 34,90 €.
▲In de reeks publicaties van het AMVC-Letterenhuis verscheen het boek Allemaal zeep aan onze zolen. Kroniek van het Nieuw Vlaams Tijdschrift (1946-1950). Het werd geschreven door de literatuurhistoricus Bert Van Raemdonck, die momenteel werkt bij de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde in Gent. Hij besteedde eerder aandacht aan de jonge Hubert Lampo in bijdragen die verschenen in het literairhistorische tijdschrift Zacht Lawijd.
15 Het Nieuw Vlaams tijdschrift (NVT) was het toonaangevende literaire tijdschrift in het naoorlogse Vlaanderen. Hubert Lampo werd van in de voorbereidende fase bij het project betrokken. Van 1946 tot in het begin van de jaren 1960 – toen Ivo Michiels hem opvolgde – was hij redactiesecretaris. “Een doel dat [oprichter Herman] Teirlinck (…) verwezenlijkte, was het vergaren van het grootste literaire talent dat op dat moment in Vlaanderen actief was. Achteraf beschouwd had het NVT van de drie voornaamste literaire tijdschriften in Vlaanderen zeker de grootste schrijvers in huis,” schrijft Van Raemdonck in zijn slotbeschouwing. “Noch in de redactie van Dietsche Warande & Belfort, noch in die van De Vlaamse Gids zetelden na de Tweede Wereldoorlog zoveel auteurs die een halve eeuw later nog zo grote bekendheid genieten.” Het NVT bood een podium aan Willem Elsschot, Marnix Gijsen, Hugo Claus, Louis-Paul Boon en vele anderen. Soms publiceerde het in verscheidene afleveringen hele romans, die in het tijdschrift voor het eerst in druk verschenen. Het indrukwekkende werkstuk van Bert Van Raemdonck (416 pagina’s) exploreert voor het eerst doormiddel van archiefmateriaal uit o.m. het Letterenhuis, op wetenschappelijke wijze de eerste jaren van het NVT. Hij beschrijft uitvoerig hoe de idee voor het blad ontstond. Nog tijdens de oorlog besloten August Vermeylen en Herman Teirlinck om na de Duitse nederlaag uit te pakken met een algemeen cultureel tijdschrift. Aanvankelijk zou het blad Diogenes heten en moest het een pluralistische redactie krijgen, met mensen uit diverse politieke en levensbeschouwelijke hoek. Na de dood van Vermeylen werd het uiteindelijk een vooral literair tijdschrift, en ondanks de aanwezigheid van enkele katholieke redacteuren, kreeg het een “socialistische” signatuur. De jonge redactiesecretaris Lampo kreeg o.m. de ondankbare taak te bemiddelen tussen de veeleisende Teirlinck en de latere senator Adolf Molter, die aan het hoofd stond van de socialistische uitgeverij Ontwikkeling in Antwerpen. Van Raemdonck wisselt “jaarkronieken [af] met beschouwende hoofdstukken waarin de voornaamste ‘verhaallijnen’ worden gesynthetiseerd.” In de beschouwende hoofdstukken zet hij op heldere wijze belangrijke en complexe episodes uit de geschiedenis van het NVT uiteen. De jaarkronieken bestaan uit chronologisch geordende samenvattingen van de brieven die de betrokkenen met elkaar wisselden. Het resultaat is verrassend levendig; de talrijke citaten brengen redacteuren en medewerkers tot leven. Van Raemdoncks aanpak garandeert volledigheid en objectiviteit. Die maken van Allemaal Zeep aan onze Zolen een onmisbaar instrument voor wie zich wil verdiepen in de geschiedenis van de naoorlogse Vlaamse literatuur. Uiteraard is het dat ook voor al wie belangstelling koestert voor deze boeiende periode in de loopbaan van Lampo. Daarover was tot nu toe weinig bekend, ook al omdat de schrijver zelf er niet vaak op terugkwam. Een toekomstige biograaf vindt in het boek een schat aan informatie – al moet hij die te gelegener combineren met het materiaal dat bestaat over Lampo’s medewerking aan het literaire tijdschrift De Faun, aan het weekblad Parool, waarvan hij eveneens redactiesecretaris was, en aan de socialistische krant Volksgazet. Een en ander is ook essentieel voor het in kaart brengen van de intellectuele, literaire en publicistieke activiteit ter linkerzijde in het Vlaanderen van vlak na de Tweede Wereldoorlog. ■ Bert van RAEMDONCK, Allemaal Zeep aan onze Zolen. Kroniek van het Nieuw Vlaams Tijdschrift (1946-1950). Antwerpen, AMVC-Letterenhuis, AMVC Publicaties 9, 2006, ISBN 9076785090. ▲Er is vorig jaar in Nederland een record aantal boeken verkocht, waar de thriller voor een groot deel aan heeft bijgedragen. Er zijn in 2007 Nederland 45 miljoen Nederlandstalige boeken verkocht. Dat zijn er meer dan ooit tevoren. Drie boeken werden vorig jaar een megabestseller met een verkoop van meer dan een half miljoen exemplaren elk en ook dat betekent een record. Het zevende Harry Potter-boek van J.K. Rowling haalde 591.888 exemplaren, de Nederlandse eetgoeroe Sonja Bakker scoorde met Bereik én behoud je ideale gewicht 554.908 exemplaren en van De vliegeraar van Khaled Hosseini gingen 521.926 exemplaren over de toonbank.
16 Op de top-100 over 2007 staan 58 oorspronkelijk Nederlandstalige boeken. De belangrijkste Nederlandse bestsellers waren Close-up van Esther Verhoef en Het laatste offer van Simone van der Vlugt. Van Close-up werden meer dan 200.000 exemplaren verkocht en van Het laatste offer meer dan 150.000 exemplaren. Van de romans De wandelaar van Adriaan van Dis, De overgave van Arthur Japin, Lucifer van Connie Palmen werden tussen de 100.000 en 125.000 exemplaren verkocht. Het moge duidelijk zin dat de verkoop van thrillers dit jaar aanzienlijk was. De totale verkoop van de honderd bestsellers omvatte 19,6 procent van de totale boekverkoop in 2007. De top-100 van 2006 kwam overeen met 22 procent van de totale boekverkoop. Dit betekent volgens de CPNB, het promotie-instituut voor de boekenwereld dat de lijst samenstelt, dat de aandacht van de lezer zich meer dan ooit tevoren spreidt over de ongeveer 75.000 boektitels die in Nederland uit voorraad leverbaar zijn.■
Bibliografisch ▲Half juni 1934 sloeg A. den Doolaard Anton van Duinkerken vol in het gezicht. Ander lichamelijk geweld komt in Roomse ruzie niet voor, maar voor het overige doen de opgenomen brieven, notulen van redactievergaderingen, programmatische teksten, memoires, krantenstukken en andere documenten in heftigheid hiervoor weinig onder. De vechtpartij was een van de vele incidenten in de ruzie die eind 1933 ontstond binnen de redactie van het literaire tijdschrift De Gemeenschap (1925-1941), het brandpunt van de rooms-katholieke jongeren. Het kamp van Van Duinkerken stond daarbij tegenover dat van Albert Kuyle, die steeds onverzoenlijker voor een sociaal en religieus engagement koos. Redacteur Jan Engelman had vanaf het begin een grotere artistieke vrijheid opgeëist, zonder religieuze belemmeringen. Die ontwikkeling had eind 1930 geleid tot het vertrek van Engelman uit de redactie. Van Duinkerken neigde vervolgens tot een compromis en wilde Engelman terug in de redactie. Eind 1933 leidde dat tot een breuk: Kuyle en zijn medestanders werden uit de redactie verwijderd en richtten vervolgens het concurrerende De Nieuwe Gemeenschap (1934-1936) op, dat al snel in fascistisch vaarwater terecht kwam. Roomse ruzie documenteert een ingrijpende periode uit de geschiedenis van het Nederlandse intellectuele leven van de twintigste eeuw.■ Sjoerd van FAASSEN & Salma CHEN (samenstelling), Roomse ruzie. De splitsing tussen De Gemeenschap en De Nieuwe Gemeenschap, Nijmegen, Vantilt, 2007, ill., 472 p., 34,90 €.
Agenda ▲Woorddadige woensdag. Poëtisch-literaire midweekstoornis op 27 februari, 20u30. Gedichten van Rafael Alberti, voorgedragen door Frank de Vos. Op het podium verder: Sabine Luypaert, Frans Vlinderman, Bart van Peer en Christoffel Hendrickx. Francesco zingt vier liederen uit zijn reeks Quirilliana. De Kleine Wereld, Vlasmarkt 25, 2000 Antwerpen. ■ ▲De Muzeval, telkens op donderdag in Literair-artistiek café Den Hopsack om 20 uur (deuren: 19u30): 13 maart: 112de Muzeval met gastdichteres Lies van Gasse. 10 april: 113de Muzeval met gastauteur de dichter-journalist Willem Persoon, “Er is geen hoop waarin geen vrees is verweven - Er is geen vrees waarin geen hoop is verweven”.
17 8 mei: 114de Muzeval met als gastauteur de in Amsterdam wonende Engelse dochter Barry Fitton. Presentatie van boek en CD Amsterdam Nights, waaruit gedichten worden voorgedragen in de Nederlandse vertaling van onze voormalige gastdichter Gijs ter Haar (NL). ■ ▲In het Letterenhuis ontvangt gastvrouw Jelle Van Riet (van De Standaard) elke maand een auteur die een keuze uit eigen en andermans poëzie leest en becommentarieert. In bibliotheek Permeke interviewt Johan De Boose elke vierde donderdag van de maand een dichter die onlangs een nieuwe bundel heeft gepubliceerd. Telkens van 12u30 tot 13u30. Alle lezingen zijn gratis. Letterenhuis, Minderbroedersstraat 22, Antwerpen Bibliotheek Permeke, De Coninckplein, Antwerpen Noteren we: 27 maart in Bibliotheek Permeke: Leonard Nolens: Bres. 17 april in het Letterenhuis: Adriaan de Roover 24 april in Bibliotheek Permeke: Peter Holvoet-Hanssen: Navagio. ■ ▲Sprekers bij ExLibris in 2008: 3 maart Rafaël De Smedt 2 april Guy Van Hoof & Erik Verstraete 7 mei Jos Vervloet 4 juni Henri-Floris Jespers 3 september Jooris Van Hulle Zoals gewoonlijk is iedereen reeds vanaf 19.30 uur graag welkom in het lokaal: “Taverne Rochus", Sint-Rochusstraat 67 te Deurne. De lezingen beginnen klokslag 21 uur. (Tel.: 03 321 33 99.)■ ▲Van 25 januari tot maart 2008 exposeert Nam June Paik bij MUDIMAdrie, Galerie Gianluca Ranzi, Vlaamse Kaai 48 te 2000 Antwerpen. Open: woensdag-zaterdag, van 14 tot 18 uur. www.mudadrie.be■ ▲Rinus van de Velde (°1983) studeerde af aan Sint Lucas Antwerpen. Tot 8 maart exposeert hij tekeningen. 1st Floor – Ottilia Probilla Gallery, Kronenburgstraat 21, 2000 Antwerpen. Woensdagzaterdag, van 14 tot 18u. Tel.: 0032 485 39 18 38. Website in constructie: www.1stfloorgallery.com. ■ ▲Van 15 maart tot en met 20 april: tentoonstelling in het kader van de Internationale Grote Prijs Kalligrafie in het Cultureel Centrum van Westerlo, Boerenkrijglaan 62. Openingsuren tijdens de week: elke werkdag van 9 tot 16 u. Zaterdag en zondag van 14 tot 17 uur. Gesloten op Pasen, open op Paasmandaag van 14 tot 17 uur. ■ ▲Literatuur op de middag. In de reeks lezingen “Wie schrijft hier in het Frans?” geeft Henri-Floris Jespers op 22 april een lezing over Franstalige Antwerpenaren. Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. Aanvang: 12u40. ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt gedateerd 14 maart Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght
18
Jaja, dat weten we al! - OK, bezoek dan ook eens www.caira.over-blog.com © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Vijfde jaargang, nr. 113-114 26 maart 2008 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
Redactioneel Indien André Breton ten onrechte beschreven kon worden als de paus van het surrealisme, dan verdient Isou ongetwijfeld getypeerd te worden als de
2
wandelende H. Drievuldigheid van het lettrisme. De man die in alle eenvoud beweerde “je crois que je suis le plus grand créateur de tous les temps” vertoonde alle kenmerken van de manische, messianistische persoonlijkheid. Hij overleed vorig jaar te Parijs op 82-jarige leeftijd. Het lettrisme, de revolutionaire beweging waarvan hij de enige stuwkracht was, kan geenszins bogen op dezelfde belangstelling als dada en het surrealisme, waarvan hij de genese en ontwikkeling niet aarzelde naar zijn hand te zetten, telkens wanneer het hem paste. De dadaïst Raoul Hausmann was zijn “bête noire”, Marc Dachy – “Dadachy” – maakte hij uit voor “falsaris gedoemd te eindigen op de schroothoop van de geschiedenis”, en Henri Chopin, die met zijn poésie sonore veel verder ging dan hij, was in zijn ogen niets minder dan een “neo-reactionnair” en een “zwendelaar”… Over Isou is bitter weinig te vinden in het Nederlandse taalgebied. Met de substantiële bijdrage van prof. em. dr. Piet Tommissen wordt aldus een leemte gevuld. &
Guy Debord, de stichter van de Situationistische Internationale (I.S.), zou snel afstand nemen van Isou. Hij publiceerde teksten in Les lèvres nues, het tijdschrift van Marcel Mariën, en de eerste ‘proto’-situationische tentoonstelling zou plaatsvinden in het centrum Taptoe te Brussel. Daar was onder meer Walter Korun actief, die volop in de belangstelling staat met Piet de Groof, le général situationniste, de gesprekken met Gérard Berréby die enkele maanden geleden in boekvorm verschenen (cf. Mededelingen nr. 105 de dato 20 november 2007, p. 18; Bulletin de la Fondation ça ira, nr. 32, 4de trimester 2007, pp. 40-44). De bijdrage van Tamara de Groof brengt enige informatie over de totstandkoming van dit merkwaardig boek. &
Het Manifest van de Gravensteengroep heeft heel wat deining veroorzaakt, zoals uit de hier gepubliceerde aantekeningen voldoende blijkt.Chris Michel schreef in De Standaard van 6 maart dat vele mensen die het eens zijn met het manifest niet openlijk durven meedoen uit schrik voor nadelige gevolgen. Het is ver gekomen. Vooral het benadrukken van het territorialiteitsbeginsel gaf aanleiding tot verbeten commentaar. Daarom publiceren we hier opnieuw de publieke verklaring die Herman Teirlinck en Stijn Streuvels en 1959 aflegden: Met eerbiedige plechtigheid ten overstaan van wie in dit land met de verheven waardigheid is bekleed te heersen of te regeren, waarschuwen ondergetekende voor het gevaar dat op de weg ligt die men dreigt in te slaan. Onze beide volkeren zijn historisch aangewezen om in een Belgisch staatsverband een zelfde lotsbestemming te delen. Opdat uiteraard onze nationale eenheid naar binnen zo kwetsbaar is, dienen wij ons gestrenge burgerplichten op te leggen. Laat iedere Belg vrij uitgaan door het land en zich vestigen waar hij wil. Hij verlieze echter nooit uit het oog dat hij een onschendbaar taalgebied is
3 binnengestreden, waar hij hoe dan ook geen voorrechten voor eigen taal heeft te doen gelden. Er mag onder geen voorwendsel worden getornd aan het heilig recht voor beide taalgemeenschappen om de volstrekte onaantastbaarheid op te eisen van beider geboortegrond. Met deze alarmkreet hebben ondergetekenden hun geweten laten spreken. Zij wensen voortaan te mogen berusten in de wijsheid van het wetgevend gezag. &
Liever dan bijdragen te splitsen over twee afleveringen, kozen we voor de publicatie van een dubbelnummer. De volgende afleveringen verschijnen op 8 en 22 april. &
Over het overlijden van Hugo Claus werd al genoeg gezegd in de media.We wachten dus even. ■
Necrologisch De laatste zanger in memoriam Hugo Claus
De zanger is niet meer dan de stem in onze poriën. Ons blijft over zijn rafelige taal om onze nachten mee te behangen, de dagen uit zijn gekroonde lippen te snijden en te blijven spreken in het kruisrijm van zijn gebaren. De zanger is niet meer dan in onze poriën. Zijn lied rijst ten berge, reist het beduimelde keelgat van de tijd in en uit de laatste longen van zijn naam klinkt voor altijd de muze teder van ontsporing. De zanger is niet meer dan in ons. Wij zijn alleen samen in zijn papieren handen te lezen en te spelen, wij zijn alleen namen voorgoed ingebed in de huid van zijn gloeiende naamval.
4
De zanger is niet minder. 21 maart MMVIII Y. M. Dangre
Inhoud Manifest: Game over voor NAVO? Gravensteengroep Poëtisch: Rik Lanckrock Kritisch: Isidore Isou en het Lettrisme, “Le général situationniste’ Caleidoscopisch: Kunstforum Würth Turnhout. Dagboek van Henri-Floris Jespers Door de leesbril bekeken: Bob Mendes, Peter Vandermeersch, Wilfried Adams, Nicole Verschoore, Boons Feminatheek, Geert van Bruaene Beestig Lezersbrief Bibliografisch: dr. Jan Oscar de Gruyter: Agenda
Manifest Game over voor NAVO? Van oudsher zijn verhalen het geheugen van de mensheid. Door de Ilias en de Odyssee zijn we één van de oudste oorlogen uit onze beschaving nooit vergeten. Hoewel die oorlog tot de Europese geschiedenis behoort, greep hij vooral plaats buiten ons continent. Ook dat zijn we niet vergeten. Vandaag is de situatie niet anders: Europa voert nog altijd oorlog, vooral buiten Europa. Met de list van het Trojaanse Paard slaagden de Grieken erin om Troje te veroveren. Ons Trojaanse Paard heet Massavernietigingswapen en Terreurbestrijding. Onder de dekmantel van deze begrippen wordt al meer dan vijf jaar oorlog gevoerd in Afghanistan en Irak, wordt Iran in het vizier gehouden en wordt Pakistan bij een twijfelachtig lot betrokken. De schaking van Helena uit Sparta was het begin van een waanzinnige oorlog. De val van de Twin Towers in New York werd voor de Verenigde Staten het sein om wereldwijd militair te interveniëren. En Europa dreigt door haar machtige Bondgenoot te worden meegesleept in dat opzet. Die waanzin moet stoppen. Draagt de NAVO bij tot vrede? In veel Europese landen is een groot deel van de bevolking het niet eens met de wereldleiders die kiezen voor oorlog en militaire dreiging om conflicten te beslechten. In Polen wil men geen Amerikaans rakettenschild, in Italië geen nieuwe Amerikaanse basissen, in België geen Amerikaanse kernwapens. Maar iedere keer moeten de verzuchtingen van de bevolking wijken voor de hogere belangen van de NAVO. Toch mogen wij geen schuldig verzuim plegen en maar laten betijen. Wij stellen ons de vraag: is de NAVO wel het goede middel om te beletten dat een oorlog uitbreekt, dat de bewapening toeneemt en dat de kernwapens worden verspreid. Draagt de NAVO wel degelijk bij tot vrede? In 1949, vlak na de Tweede Wereldoorlog, vormden tien West-Europese landen samen met Canada en de Verenigde Staten een militaire alliantie. Ze spraken af om gezamenlijk hun grondgebied te verdedigen, zo nodig met kernwapens. Vandaag is de NAVO uitgebreid tot op het vroegere grondgebied van de Sovjetunie. De NAVO kijkt gretig naar Oekraïne en Georgië in een poging om de oude vijand Rusland militair volledig de pas af te snijden. De NAVO heeft haar bevoegdheid nu drastisch uitgebreid. Het gaat niet langer enkel en alleen om de verdediging van het eigen grondgebied. De NAVO komt militair tussen, waar ook ter wereld. Die militaire interventies beschouwt de NAVO nu zelfs als één van haar kerntaken. Met massavernietigingswapens Op het grondgebied van de NAVO-leden werd er nauwelijks een regelrechte oorlog gevoerd. Dat is waar. Maar Europa was wel de draaischijf van oorlogen elders in de wereld. Dat bewijzen ook de recente cijfers. Amerikaanse militairen zijn gelegerd op Europese basissen. 54 000 ervan werden in 2003 ingezet in Irak. In 2006 waren twee derden van alle in Europa gelegerde Amerikaanse manschappen betrokken bij missies in Irak of Afghanistan. Het Amerikaanse leger werd ontplooid
5 vanuit Duitsland en Italië. De gevechtsvliegtuigen vertrokken van Britse basissen en van vliegdekschepen in de Middellandse Zee. Zonder Europa was de invasie van Irak onmogelijk geweest. En de erop volgende bezetting evenmin. Irak werd aangevallen omdat het massavernietigingswapens zou hebben gehad, Iran wordt bedreigd omdat het ze zou aanmaken. Ondertussen houdt de NAVO 350 Amerikaanse atoomwapens paraat in Duitsland, Italië, België, Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Turkije. Volgens het internationaal humanitair recht zijn die wapens net zo onwettig en verboden als waar dan ook. Waarom wordt aan die wapens dan niet geraakt? Dat is een rechtstreeks gevolg van het lidmaatschap van de NAVO. Is een land vandaag lid van de NAVO, dan moet het meedoen aan internationale operaties buiten het eigen grondgebied, waar ook ter wereld, door troepen te sturen, door infrastructuur ter beschikking te stellen of door logistieke steun te bieden. Wat de bevolking daarover denkt, speelt geen rol. De militaire strategie van de NAVO primeert. Deze ongezonde situatie dreigt alleen maar erger te worden. Evenwicht zoek In april 2008 vindt er een belangrijke vergadering van de NAVO plaats, in Boekarest. Op de agenda staat de uitwerking van een nieuw strategisch concept. In een basisdocument tekent de NAVO de krachtlijnen uit van haar militaire strategie voor het volgende decennium. In die militaire strategie spelen ook kernwapens een rol. De Verenigde Staten willen dat de NAVO evolueert naar een wereldomspannende militaire alliantie van gelijkgezinde staten. Terwijl een democratische, doeltreffend opererende VN een veel beter instrument kan zijn om de wereldvrede te bewaren. Creëert de NAVO-politiek of die van zijn leden nieuwe vijanden of nieuwe dreigingen? Die vraag komt uiteraard niet ter sprake. Als dit concept het haalt, wordt de kans op ontwapening en ontspanning in de wereld in het volgende decennium bijzonder klein. De NAVO werd bijna zestig jaar geleden opgericht om het grondgebied te beschermen. Tijdens de Koude Oorlog hielden de NAVO en het Warschaupact elkaar jarenlang in een broos evenwicht. Door de ontbinding van het Warschaupact en de val van het IJzeren Gordijn is er een nieuwe situatie ontstaan. De oorspronkelijke vijand van de NAVO is er niet meer en de NAVO kan, samen met de Verenigde Staten, en omwille van zijn voortbestaan, zijn vijand zoeken waar het maar wil. Geen ander bondgenootschap houdt de NAVO nog in evenwicht. Geen ander bondgenootschap zet een rem op haar expansiedrang. Politieke moed en debat nodig Nu de NAVO op het punt staat zijn inhoud en bestaansreden te herformuleren, willen wij onze politieke leiders adviseren om een einde te maken aan de illegale nucleaire politiek van het Bondgenootschap en om de middelen, de doelstellingen, de democratische controle en de wenselijkheid van de NAVO grondig te evalueren. Daar is politieke moed voor nodig. Ontbreekt het onze huidige generatie politici aan moed? Zo ja, dan moeten wij hen die moed inspreken. Wij moeten onze stem verheffen. Op 22 maart 2008 heeft op en rond het NAVO-hoofdkwartier in Brussel de actie NAVO GAME OVER plaats. Het is een actie van burgerlijke ongehoorzaamheid. Groepen vrije burgers proberen het terrein van de NAVO te betreden en poorten, ramen en deuren te verzegelen. Zij doen dit omdat alle geijkte democratische middelen om een einde te maken aan de illegale nucleaire politiek van de NAVO zijn uitgeput. Wij willen wijzen op het belang van dit soort geweldloze initiatieven. Ooit richtten soevereine staten in naam van hun bevolkingen de NAVO op. Wanneer burgers uit bezorgdheid geweldloos het reilen en zeilen van de NAVO willen nagaan, wijst dat op betrokkenheid. Die betrokkenheid mogen de Belgische overheid en de NAVO niet met machtsvertoon en politiegeweld beantwoorden. Laten we de democratie en de vrijheid niet als Iphigeneia offeren om zinloze oorlogen te winnen. Een militaire alliantie die wereldwijd intervenieert en die kernwapens heeft en bereid is ze als eerste te gebruiken, is een gevaar voor de wereldvrede. Laat ons daarom het debat over de wenselijkheid van de NAVO beginnen. Jef Blancke, Gie Bogaert, Patrick Conrad, Achilles Cools, Toni Coppers, Geertrui Daem, Norbert De Beule, Kurt De Boodt, Johan De Boose, Frank Decerf, Marleen de Crée, Frank De Crits, Mieke De Loof, Frans Denissen, Didi De Paris, Louis van Dievel, Noëlla Elpers, Don Fabulist, Hank Geerts, Wim Geysen, Luuk Gruwez, Stefan Hertmans, Peter Holvoet-Hanssen, Henri-Floris Jespers, Hilde Keteleer, Jan Lampo, Patrick Lateur, Kris Lauwerys, Ann Meskens, Roger Nupie, Joseph Pearce, Elvis Peeters, Frank Pollet, Guy Posson, Anne Provoost, Willem M. Roggeman, Clemens Ruthner (A), Pjeroo Roobjee, Annmarie Sauer, Ingo Schulze (D), Christa Schuenke (D), Gregor Seferens (NL), Karel Sergen, Hedwig Speliers, Koen Stassijns, Piet Teigeler, Peter Theunynck, Stefaan van den Bremt, Walter van den Broeck, Ingrid Vander Veken, Miriam Van hee, Kamiel Vanhole, Kirstin Vanlierde, Bart Van Loo, Dirk Vekemans, Peter Verhelst, Annelies Verbeke, Paul Verrept, Erik Vlaminck, Lief Vleugels, Bart Vonck
6
Gravensteengroep Een twintigtal Vlaamse intellectuelen, onder wie Etienne Vermeersch en Jean-Pierre Rondas, vindt dat de Vlaamse onafhankelijkheid een optie wordt, indien de Franstaligen het territorialiteitsprincipe ('het wederzijdse respect voor grens en ruimte') blijven miskennen. Dat schrijven ze in een manifest. De volledige tekst werd gepubliceerd in de Mededelingen van 21 februari. De ondertekenaars verzamelden zich in de Gravensteengroep. In de schaduw van dat monument schreven ze hun manifest "voor een solidaire, verdraagzame en respectvolle samenleving". Het initiatief komt er uit ergernis, omdat "redelijke en rechtvaardige Vlaamse eisen" vooral in progressieve kringen, waar de meeste ondertekenaars zelf toe behoren, "telkens weer met (extreem) rechts gedachtegoed worden geassocieerd." Onder het manifest staan de handtekeningen van onder meer Etienne Vermeersch, Frans-Jos Verdoodt, Piet Van Eeckhaut, Jef Turf, Bart Staes (Groen!), Jean-Pierre Rondas, Yves Panneels, Bart Maddens, Ludo Abicht en Eric Defoort. "Dat een flink deel van de Vlaamse culturele wereld (...) zich, samen met de oude Belgische elites, vastklampt aan een Belgische status-quo is onaanvaardbaar", schrijft de Gravensteengroep. "Dit zelfverklaard 'progressief Vlaanderen' stelt zich behoudsgezind op en dreigt de trein van de geschiedenis te missen. Ons aanknopingspunt is niet een belegen Vlaams romantisme, maar wel de verlichtingsfilosofie, het democratische gelijkheidsbeginsel, een moderne visie rond decentralisatie, subsidiariteit, schaalverkleining en regionale autonomie die overal in Europa aan de orde is, van Schotland tot Kosovo, en van Catalonië tot Estland." "Ik ben verontrust dat je steevast in de rechtse hoek wordt geduwd telkens als je het hebt over gerechtvaardigde Vlaamse eisen", zegt Europarlementslid Bart Staes. Het debat over de staatshervorming wordt te veel gedomineerd door rechtse partijen als de N-VA en Vlaams Belang, vindt hij. "Dit vervuilt het debat in Vlaanderen." & In de Volkskrant van 22 februari schrijft Bert Lanting een commentaar: ‘Vlaanderen moet misschien voor onafhankelijkheid’ kiezen: Als de Franstaligen zich niet houden aan de afspraken over de taalgrenzen in België, dan zal Vlaanderen misschien voor onafhankelijkheid moeten kiezen. Die waarschuwing uit een groep linkse Vlaamse intellectuelen in een manifest dat ze vrijdag hebben gepubliceerd. Volgens de intellectuelen, onder wie de filosoof Etienne Vermeersch, de groene europarlementariër Bart Staes en filmregisseur Jan Verheyen, is het onaanvaardbaar dat de Franstaligen proberen te morrelen aan de afspraak dat in Vlaamse gemeentes het Nederlands de officiële taal is, ook al wonen daar inmiddels veel Walen. Als dergelijke basisbeginselen op losse schroeven worden gezet, dan ‘is elke discussie over staatshervorming zinloos’, aldus het manifest van de ‘Gravensteengroep’. ‘Noodgedwongen moeten we dan de nodige stappen zetten om de regio's als onafhankelijke staten deel te laten uitmaken van de Europese Unie. Wallonië als bevriende partnernatie lijkt ons een aantrekkelijker perspectief dan een staatsbestel dat zich van de ene crisis naar de andere voortsleept.’ Toch moet het manifest volgens Bart Staes niet worden gezien als een oproep tot onafhankelijkheid. ‘Wij willen solidariteit met de Walen. Maar dat moet wel van twee kanten komen. Als dat niet gebeurt, dan kun je onafhankelijkheid niet uitsluiten’, zegt hij. ‘Als de Franstaligen blijven praten over uitbreiding van Brussel en het verleggen van de taalgrens, dan zal de Vlaamse publieke opinie radicaliseren.’ Hij vindt het vreemd dat Walen die in Vlaanderen gaan wonen vaak weigeren Vlaams te leren. ‘Overal in Europa eist men van laaggeschoolde immigranten dat zij zich inburgeren. Dan moeten hoogopgeleide Franstaligen dat toch ook kunnen?’ Het manifest dient volgens
7 hem ook om te laten zien dat links en Vlaams kunnen samengaan. ‘We zijn het beu dat je meteen in de extreemrechtse hoek gedrukt wordt, als je opkomt voor redelijke Vlaamse eisen’. & Het Manifest kwam er uit ergernis, omdat redelijke en rechtvaardige Vlaamse eisen in zelfverklaarde progressieve kringen en door Franstaligen telkens weer met (extreem) rechts gedachtegoed worden geassocieerd. Christian Laporte wijst er in La Libre op dat het manifest ondertekend werd door “zwaargewichten” uit de klassieke Vlaamse Beweging, maar ook door” des penseurs et artistes situés dans le camp progressiste”. Onbewust reproduceert hij hier het aangeklaagde cliché. Naast de ondertekenaars die tot het progressieve kamp gerekend worden, heb je de “zwaargewichten” uit de klassieke Vlaamse Beweging – die dus bij definitie niét tot het progressieve kamp horen. Ludo Abicht en Eric Defoort zullen wel verheugd zijn dit te mogen vernemen. & In De Morgen (28 februari) schreef Paul Goossens een donderpreek tegen de “grootbaljuws van de Gravensteen”. Hij maakt daarbij wereldkundig dat Peter de Graeve allergisch is “voor alles wat links en progressief is”; herleidt Etienne Vermeersch tot de status van “nuttige idioot”; en stelt hypocriete separatist Eric Defoort als valsspeler aan de kaak. Trouwens, de Achttien pleiten in essentie voor separatisme, dixit Goossens. “Daar is niets mis mee, want ook domheid is een mensenrecht”. Zo ook apodictische uitspraken. Nergens wordt een argument aangebracht, laat staan een zinnig argument, tegen de inhoud van het Manifest. Wel worden in het warrige opstelletje betrokken: de overhitte planeet, de schande van Darfoer, de koopkracht van het gewone volk en de invicieke Duitse burgerij (van de Belgische geen kwaad). En voor het overige worden enkele modieuze gemeenplaatsen herkauwd en aftandse stellingen van de “Nieuwe plus Belgen” impliciet en zwakjes gereproduceerd. De Achttien maken zich druk om bijkomstigheden, wat typisch Vlaams is. Je zou natuurlijk de vraag kunnen stellen waarom Franstaligen toch zoveel belang hechten aan die bijkomstigheden… & Goossens maakt nog even van de gelegenheid gebruik om af te kondigen dat de Europese Unie “het meest fascinerende en hoopgevende politieke project van deze tijd” is. Waarom? Omdat de Europese Unie met complexe culturen, belangen en identiteiten moet omgaan en geen definitieve grenzen heeft. Brussel als het ware, maar dan duizend keer groter. Mooier argument ter aanmoediging van de soevereinisten kan nauwelijks bedacht worden. & Europa is ook het thema van Goossens’ artikel in de rubriek “aftellen naar 23 maart” op deredactie.be: "Raad van State knipt Europese vleugels van premier". De Raad van State heeft nl. zijn advies ingediend, nodig om het Verdrag van Lissabon te laten ratificeren. De conclusie luidt onomwonden: “De overheden zullen een regeling moeten treffen voor de vertegenwoordiging, de standpuntbepaling en het stemgedrag in de Europese Raad.” Goossens heft de waarschuwende vinger op: Opnieuw kan dat communautaire heisa veroorzaken. Het risico bestaat bovendien dat de Belgische eerste minister in de toekomst onder curatele wordt geplaatst en nauwelijks nog bewegingsvrijheid krijgt. Kortom, er zal dus “een doortastende premier” nodig zijn “om de vele parlementen in de pas te houden”. De roeping van een Belgische eerste minister bestaat er kennelijk in, de parlementen onder curatele te stellen. & Lang bestaat de Gravensteengroep nog niet, toch is het eerste conflict tussen de stichtende leden een feit, aldus De Morgen van 5 maart. Johan Sanctorum haalt inderdaad uit naar Etienne Vermeersch, die
8 “naar de studio gaat zoals een gladiator de piste betreedt: tot de tanden gewapend. Er is geen enkel spoor van empathie of van toenadering tot de gesprekspartner. Gesterkt door het label ‘grootste intellectueel’ van Vlaanderen’ overroept en overdondert hij het gezelschap, kleineert de tegenstander en beschuldigt hem van onkennis, tot iedereen het vermoeid opgeeft." Sanctorum onthult dat het bij de redactie van het Manifest tot compromissen kwam. Het tegengestelde zou krantennieuws zijn. Dat is nu eenmaal eigen aan elk manifest. En wat het mediaoptreden van Vermeersch betreft, let it be. Sanctorum schopt naast de bal. & Er wordt veel onzin verkocht over het Manifest van de Gravensteengroep. Zo beweert Jan Blommaert (Kif Kif, 26 februari): “Periodiek krijgen we een Vlaamsgezind manifest vanwege 'progressieve intellectuelen'. En periodiek staat er het zelfde in te lezen: dat het betreurenswaardig is dat de Vlaamse zaak als het terrein van Rechts wordt gezien, dat de linkse intelligentsia haar kop in het zand steekt, dat men een grondige analyse moet aandurven, enzovoort.” Periodiek, nou ja. Blommaert moet wel teruggrijpen naar het Sienjaal van “Volksunie éminence grise Maurits Coppieters” en “SP.A steunbeer Norbert De Batselier”. Naar 1996 dus. De kritiek wordt toegespitst op het confederalisme, dat volgens Blommaert per definitie rechts is. “De argumenten voor dat confederalisme zijn ongewijzigd en berusten op een weigering tot solidariteit met Franstalig België. Die weigering tot solidariteit wordt, in een 'progressieve' bocht, dan vergezeld van oproepen tot internationale en interculturele tolerantie: Vlaanderen zal een tolerant en multicultureel land worden als het van die vervelende Walen af raakt.” Beter schoolvoorbeeld van “procès d’intention” is moeilijk denkbaar. De kern van de zaak wordt echter onberoerd gelaten, nl. dat de ondertekenaars van het Manifest van oordeel zijn dat “elke discussie over sociaal-economische solidariteit onmogelijk wordt, indien men de politieke solidariteit, d.w.z. het wederzijds respect voor grens en ruimte niet eerbiedigt. Er is een ommekeer in de mentaliteit nodig bij de francofone politici: wij hoeven dit respect niet 'af te kopen'.“ Centraal staat inderdaad het principe van territorialiteit. & De ‘duistere dichters’ of ‘misty poets’ (Ménglóng Shīrén), waartoe o.a. Bei Dao, Duoduo en Yang Lian worden gerekend, reageerden in de jaren tachtig tegen de beperkingen van de culturele revolutie. Ze gingen in ballingschap na de tragedie op het Tiananmenplein in 1989. Met het oog op de komende Olympische Spelen organiseerden op 11 maart PEN Vlaanderen, PEN Nederland, Amnesty International Vlaanderen en Het Trage Vuur samen met de stad Mechelen, het Erfgoedcentrum en het Joods Museum van Deportatie en Verzet een verhelderende avond. Yang Lian, genomineerd voor de Nobelprijs, zei ontroerd te zijn omdat hij het gevoel had dat op die avond de Chinese poëzie terug in zijn oervorm, in zijn klassieke vorm kon herboren worden; terug de individualistische koers van de kunstenaar kon varen na de vernietiging onder het regime en na de voortgaande vernietiging door het opkomende kapitalisme nu in China en in de Chinese gemeenschap erbuiten (hij had het over de materialistische ingesteldheid bij de Chinezen in o.a. Londen). Jammer genoeg was de opkomst matig. Burgemeester Bart Somers had uiteraard “andere verplichtingen”. Tussen de aanwezigen: Suzanne Binnemans, Marleen de Crée, Geert Van Istendael, Hilde Keteleer, Monika Van Paemel, Guy Posson, Karel Sergen, Ingrid Vander Veken en de Oeigoerse dichter en filosoof Mamtimin Ala. Mieke de Loof vertrouwde ons toe dat tijdens de receptie ook het Manifest van de Gravensteengroep niet uit de lucht was: “Wat me opvalt is de emotionaliteit van het debat. Op het manifest wordt zéér emotioneel gereageerd door de 'progressieve kunstenaars en intelligentsia' en dat wil zeggen dat de inhoud ervan op een of andere manier een zeer gevoelige zenuw raakt.
9 Op zich niet slecht en sociologisch zéér interessant: er wordt over gediscussieerd (nu ja, gediscussieerd, eerder gescholden!) en er tekenen zich duidelijke belangengroepen af. Wat een ongenuanceerde praat: een historisch ingebedde problematiek van Vlaamse (sociale) emancipatiestrijd wordt met gemak in één zin weggeveegd en herleid tot een egoïstisch streven naar een soort van biefstukflamingantisme. En dan spreek ik nog niet over de aanvallen onder de gordel. Op de receptie werd niet de boodschap inhoudelijk bediscussieerd, maar werden de boodschappers vreselijk aangepakt. Over de door mij zeer gewaardeerde Ludo Abicht bijvoorbeeld werd gesneerd: "Verwondert mij niets, hij gaat terug naar zijn roots". Smerig gewoon, dat spelen op de man in plaats van op de bal. Het enige wat we kunnen doen is zo eerlijk en zo integer mogelijk voor het recht op vrije meningsuiting en voor een minimum aan intellectuele eerlijkheid en fatsoen vechten, en dat doen we, ieder op zijn eigen manier.” & Het Manifest werd ook gepubliceerd in Meervoud, “Links Vlaams-nationaal maandblad”. Hoofdredacteur Christian Dutoit onderstreept dat het “zeker geen revolutionair programma naar voor schuift, maar tenminste de verdienste heeft een aantal mensen links van het centrum uit te nodigen om even op te houden het verstand op nul en de blik op oneindig te zetten, en de link legt tussen territorialiteit en solidariteit. […] Daarom is het Manifest van Gravensteengroep belangrijk en vooral op het goede ogenblik in het openbare debat gegooid. In doorzichtige, voor het grote publiek begrijpelijke termen. Hopelijk gaan er nu hier en daar belletjes rinkelen… & Dat Guido Naets, Marc Platel, Godfried van de Perre of Eric Suy het manifest van de Gravensteengroep ondertekenden, zal niemand verwonderen. Dat het manifest echter brede lagen van de publieke opinie weet te mobiliseren, blijkt echter uit de aanwezigheid tussen de ondertekenaars van een aantal namen, die je zelden onder dergelijke publieke verklaringen treft: Tuur van Wallendael, theatermaker Frans Redant, Stan Milbou, Willem Elias, Harold van de Perre en schrijvers als Claude van de Berge, Bert Bevers, Jacques Claes, Willy Courteaux, Beatrijs van Craenenbroeck, Miriam van hee, Henri-Floris Jespers, Hubert van Lier, Mieke de Loof, Bob de Nijs, Brigitte Raskin, Willem M. Roggeman, Tony Rombouts, Jan Scheirs en Willy Spillebeen. Bij de ondertekenaars treffen we ook Kris Kenis, lid van de raad van toezicht van het CDR en enkele abonnees op de tweewekelijkse Mededelingen. ■
Poëtisch Als naar Rudyard Kipling
aan mijn kinderen en vrienden Als men na een rijk en actief leven vervallen is in eenzaamheid en alleenzijn. Als men voortdurend gekweld wordt door allerhande pijnlijke kwalen. Als men als vrijzinnig humanist bestendig geconfronteerd wordt met ontelbare negatieve facetten van de mens en toch nog blijft
10 geloven in de edelmoedigheid van vrienden en broeders. Als men geen antwoorden krijgt op allerhande noodsignalen. Als men geen toegang meer heeft Tot de eens zo boeiende buitenwereld. Als men zich enkel maar schrijvend kan handhaven in een ellendig bestaan, wetend dat men zich geen illusies moet maken en niet dromen van een hemel op aarde. Als men beproefde waarden en normen ziet verdampen en vervluchtigen. Als men geregeld te maken krijgt met kortzichtigheid, onverschilligheid, oppervlakkigheid, cynisme, terreur, fanatisme en liefdeloosheid, met moorden zonder enige zin waarvoor men zich dan nog steunen durft op het bovenzinnelijke. Als men de zotheid en de dwaasheid moet aanvaarden als zoetekoek. Als men dat alles terdege beseft, durft men dan nog wel schalks-ironisch glimlachen en beweren dat het niet zo erg is en dat men dat alles moet verdragen, zoals Johan Daisne het uitdrukte, als een moedig en strijdvaardig manne-mens? Rik LANCKROCK Februari 2008
Kritisch ‘Isou en het Lettrisme’: een uitgesponnen lemma Kleine oorzaken, grote gevolgen: in een verdoken hoekje van een recent nummer van De Poëziekrant las ik het verscheiden van Isou1, en werd er aldus aan herinnerd ooit het plan te hebben opgevat, aan het lettrisme een studie te wijden. Het is me bekend dat in Vlaanderen over die stroming al minstens twee keer geschreven is geworden: bondig in 1955 door de bekende hoogleraar Vital Celen (1887-1956), uitvoeriger in 1997 door de dichter Ben Klein (ps. van François H. de Wispelaere; °1932) 2. 1
Cf. Poëziekrant (Gent), 31e jg., nr. 7, oktober 2007, p. 8. 2 (a) V. CELEN, Schets van de ontwikkeling der moderne poëzie, Lier: Colibrant, 1955, 85 p.; cf. pp. 77-78: ‘Het lettrisme’; (b) B. KLEIN, Het lettrisme, s.a., eigen beheer, 31 gepolycopieerde p.
11 Dat ik dat voortrekkerswerk thans nog eens ga overdoen, heeft niets te zien met het gezegde ‘alle goede dingen bestaan uit drie’. Neen, het toeval wil dat me dat overlijdensbericht onder ogen kwam, op het eigenste ogenblik dat ik de laatste hand legde aan mijn voor dit tijdschrift geschreven stuk over Klinkers en kleuren3. In de twee gevallen gaat het immers om letters en die coïncidentie heeft er me toe aangezet eindelijk werk te maken van het oud voornemen. Hoe evenwel tewerk gaan? De vraag is gewettigd wanneer men bedenkt dat Isou ontzettend veel gepubliceerd heeft (meer dan 200 boeken!), dat over het lettrisme aardig wat literatuur bestaat en dat zowel Isou als het lettrisme een steen des aanstoots zijn geweest. Een brochure à la Klein is voorzeker de meest adequate oplossing, doch helaas een tijdrovende bezigheid. Ergo heb ik voor een andere formule geopteerd: ik ga doen alsof de samenstellers van een naslagwerk van mij een lemma verwachten. Maar dan wel een veel langer dan een normaal specimen! I Het valt op dat een stel uitgeweken Roemeense intellectuelen (al dan niet van Joodse origine en al dan niet via een omweg) in Parijs ‘aan de bak zijn gekomen’ en in hun land van adoptie zelfs vernieuwing hebben gebracht. Ik denk o.m. aan de specialist van de religies Mircea Eliade (1907-1986), de filosofen Benjamin Fondane (ps. van Benjamin Wechsler; 1898-1944) en Stéphane Lupasco (1900-1988), de grootmeester van de sociale psychologie Serge Moscovici (°1928), de toneelschrijver Eugène Ionesco (vroeger: Eugen Ionescu; 1909-1994), de schilder Victor Brauner (eig. Poetra Naemtz; 1903-1966), de beeldhouwer Constantin Brancusi (1876-1957), de literatoren Tristan Tzara (ps. van Samuel Rosenstock; 1896-1963), Emile Cioran (1911-1995), Gherasim Luca (1914-1994), Virgil Gheorghiu (1916-1992), Paul Celan (ps. van Paul Antschel; 1920-1970) en Isidore Isou (ps. van Jean Isidor Goldstein; 1925-2007). Opgelet: het lijstje is verre van volledig! Isou, de man waar het in deze bijdrage om te doen is, werd op 29 januari 1925 te Botosani geboren. Zijn vader, die daar en later in Boekarest restaurants uitbatte, voedde zijn zoon streng op, leerde hem vroegtijdig lezen en schrijven, en bood hem de kans om – toen geen vanzelfsprekendheid! – middelbaar onderwijs te volgen. De jonge Isou moet ontzettend leergierig zijn geweest, want afgaande op zijn eigen getuigenis, las hij als dertienjarige Dostojewski, als veertienjarige Karl Marx, als zestienjarige Marcel Proust. Doch het was een zin van Hermann graaf Keyserling (1880-1946)4 die hem als het ware galvaniseerde: ‘de dichter verruimt de woorden’. In het Roemeens heeft ‘vokal’ echter zowel de betekenis van ‘woord’ als van ‘klinker’. In de Franse vertaling van die kernzin wordt voor ‘voyelle’ geopteerd, wat voor gevolg had dat Isou een Manifest van de lettristische poëzie schreef. P. TOMMISSEN, ‘Klinkers en kleuren”, in: Mededelingen van het CDR, 4e jg., nr. 105, 20 november 2008, pp. 4-10. Mijn artikel wordt gevolgd door het eerste deel van een over meerdere nummers verspreide, grondige studie van Henri-Floris Jespers (°1944). 4 Over deze Baltische graaf, stichter te Darmstadt van de ‘Schule der Weisheit’, cf. Paul BOYER, Herman Graf Keyserling. Ein Lebensbild, Darmstadt: Justus von Liebig Verlag, 1996, 318 p. 3
12 Daar hij niet verder wou studeren, werkte Isou achtereenvolgens in een weverij, bij een drogist, als boekhouder in een drukkerij. In die tijd maakte hij kennis met een zekere Maké die hem de dichters Verlaine, Rimbaud, Baudelaire en Jammes leerde ontdekken. Toen Maké tot Isou’s grote ontzetting naar Moskou toog, vond hij een waardige vervanger in de persoon van Ludo, hoofdredacteur van een tijdschrift, die hem als bezoldigd medewerker engageerde en hem toestond te lezen i.p.v. te werken: hij verslond in die periode Plato, Pascal, Voltaire, Mallarmé, Claudel, Gide, Jarry en ook de heiligen Augustinus en Thomas van Aquino. ’s Avonds schreef hij romans en toneelstukken. Me weerom baserende op autobiografische informatie, kwam hij op de avond van 19 maart 1942 de zin van het leven en een theorie van de cultuur op het spoor. In die theorie is niet langer de overlevingsdrang, doch de scheppingswil de motor van de sociale evolutie: de creatie is de hoogste vorm van de menselijke activiteit, de kunst de hoogste vorm van de creatie en de poëzie de hoogste vorm van de kunst5. Resoluut vatte Isou nu de lectuur aan van de hoofdwerken van talrijke niet-literatoren, deze van de natuurvorser Gustav Theodor Fechner (1801-1887), de wijsgeer Benedetto Croce (1866-1952), de psycholoog Max Dessoir (1867-1947), en veel anderen. Zekere dag leerde hij de zoon van een graanhandelaar, de hoger vermelde Moscovici, kennen en bracht hem de Franse taal bij. Het duo gaf in 1944 het tijdschrift Da uit, dat snel door de censuur verboden werd: in het eerste nummer publiceerde de latere psycholoog een artikel over de ‘lumiëroschilderkunst’ en Isou zijn eerste manifest over en voor het ‘verbisme’ 6. De ingreep van de censuur heeft aan de basis van beider emigratie gelegen. Moscovici lukte de geplande vlucht naar de SovjetUnie niet; hij kwam via Hongarije, Oostenrijk en Italië in Parijs terecht. Daar verdiende hij wat geld in de schoenfabricatie en studeerde gelijktijdig psychologie aan de Sorbonne (van 1950 af met een bourse de réfugié’). II Nadat de auteur Paul Morand (1888-1976), op dat ogenblik ambassadeur van de Vichy-regering in Boekarest, hem een visum geweigerd had, kon Isou valse papieren bemachtigen en als een door het Rode Kruis bevrijde Franse gedeporteerde over Italië – alwaar hij (de latere Nobelprijswinnaar Giuseppe Ungaretti (1888-1970) een bezoek bracht – eveneens naar Parijs uitwijken (augustus 1945), met in zijn rugzak (het kan ook een koffer zijn geweest…) een lijvig typoscript 7. Blijkbaar van geen kleintje vervaard trok hij met dat typoscript (titel: Introduction à une nouvelle poésie et à une nouvelle 5
Voor nadere bijzonderheden over de gedachtegang van Isou, ch. Het standaardwerk (in de USA een bestseller geworden) van Greil MARCUS, waarvan me slechts de Franse vertaling ter beschikking stond: Lipstick Traces. Une histoire secrète du vingtième siècle, Paris: Eds Allia, (1989) 1998, 551 p.; cf. pp. 284-286. 6 Ik kon (nog) niet achterhalen wat met die neologismen lumiëro-schilderkunst en verbisme precies bedoeld wordt. 7 Deze gegevens ontleen ik aan een studie van de Schotse hoogleraar Gavin Bowd, ‘Isidore Isou, lettrisme et roumanité’, in de referatenbundel La Francopolyphonie: Langues et identités, Moldava: Université libre internationale, 2007, 361 p.; cf. pp. 132-139. Deze auteur beroept zich op twee mij niet ter beschikking staande autobiografische teksten van Isou, op. cit. (vt 11 titel b), p. 182 en op. cit. (vt 14), p. 16.
13 musique, de Charles Baudelaire à Isidore Isou) naar de toonaangevende uitgeverij Gallimard. Hij gaf zich uit voor een Roemeense journalist en werd door Gaston Gallimard (1881-1975) in hoogsteigen persoon ontvangen. Het typoscript belandde op de tafel van de toenmalige lector Jean Paulhan (1884-1968) die, dixit Isou, niet weigerachtig zou gestaan hebben tegen de publicatie8. Vermits een beslissing uitbleef, trok onze auteur zijn typoscript terug en legde het andere uitgevers ter beoordeling voor – overal zonder succes. Gesprekken met literatoren van formaat, zoals André Gide (1869-1951) en Jean Cocteau (1889-1963), leverden evenmin resultaat op. Doch tijdens een eetmaal in een cantine voor Joodse gedeporteerden kwam Isou in gesprek met Gabriel Pomerand (eig. Pomerans; 1926-1972 zelfmoord), een ‘fan’ van Lautréamont (ps. van Isidore Ducasse; 1846-1870). Hij werd de eerste propagandist van het lettrisme en was volgens de arts en poëet Jean-Paul Curtay (°1951) ook de eerste lettristische dichter9 – voldoende redenen voor zijn vrienden om hem l’archange Gabriel te noemen. Het duo ging in Saint-Germain-des-Prés, het Parijse kwartier dat Pomerand gelijk zijn broekzak kende, affiches kleven tegen de poëzie van de Résistance en tegen de invloedrijke communist en ex-surrealist Louis Aragon (ps. van Louis Andrieux; 1897-1982). Omdat de pers van deze nachtelijke excursies geen notitie nam, organiseerden de twee vrienden op 8 januari 1946 in de zaal van de Sociétés savantes een lezing van Isou uit eigen werk, gevold door een exposé van Pomerand over het lettrisme. Andermaal bleven de reacties uit. Er zat niets anders op dan het over een andere boeg te gooien, namelijk keet te schoppen. De opvoering van het alles behalve dadaïstisch stuk La fuite van Tristan Tzara, leek de geschikte gelegenheid10. Van zodra Michel Leiris (1901-1990) zijn inleidende toespraak aanvatte, begonnen de in de zaal aanwezige lettristen (Pomerand had een stel volgelingen opgetrommeld) te roepen ‘Parleznous du lettrisme’. Uiteindelijk kwam het tot een vergelijk: na het stuk mocht Isou het woord voeren. Over de stunt werd in de pers wel gerapporteerd. Er gebeurde voorts een klein mirakel: Gallimard besloot Isou’s afgewezen opus te drukken en meteen een tweede uit te geven11!
8
Isou schijnt een aanbevelingsbrief van Ungaretti op zak gehad te hebben. Aldus J.-P. CURTAY, La poésie lettriste, Paris: Seghers, 1974, 380 p.; cf. p. 12. 9 J.-P. CURTAY, op. cit. (vt 8), p. 204 en p. 13. – Over Pomerands rol, zie ook het (niet altijd objectief) standaardwerk van Roberto OHRT, Phantom Avantgarde. Eine Geschichte der Situationistischen Internationale und der modernen Kunst, Hamburg: Edition Nautilus, 1990, 334 p.; cf. pp. 15-16. 10 Dit ‘poème dramatique en quatre actes et un épilogue’ had Tzara al in 1940 geschreven. 11 A. I. ISOU, (a) Introduction à une nouvelle poésie et à une nouvelle musique, Paris: Gallimard, 1947, 414 p. (dit lijvig opus bevat het fameuze ‘Manifeste de la poésie lettriste’); (b) L’agrégation d’un nom et d’un messie, Paris: Gallimard, 1847, 447 p. In dit laatste opus, dat me niet ter beschikking staat, openbaarde Isou zich dus openlijk als een messias. B. Onthutsend zijn enkele citaten die G. Bowd (op. cit., [vt.7], p. 134) ontleent aan Isou’s opus (b): ‘Il n’existe pas d’autre homme possible que le Juif et seul le Juif règnera dans le monde des hommes’. Bowd concludeert: ‘s’affichant comme Juif et pas Roumain, Isou passe à la tâche de “judaïser la France”’, voegt er echter bij dat het hem niet te doen was om ‘une foi religieuse profonde’.
14 In 1946 was het tot de oprichting van het eerste lettristisch tijdschrift gekomen12. Helaas werd het eens te meer een tegenvaller: La Dictature lettriste diende na het verschijnen van het eerste nummer stopgezet. De zoektocht naar een vaste stek, naar een ontmoetingscentrum, werd snel met succes bekroond; het werd de Club du Tabou in de rue Dauphine, waar Boris Vian (1920-1959) ooit als jazztrompettist opgetreden is; later werd dit lokaal geboycot (het bleek té existentialistisch te zijn) en voortaan trof men zich bij voorkeur in het vrij benepen café Chez Moineau in de rue du Four 13. Het is anderdeels niet van belang ontbloot dat de lettristen in 1952 reeds tien boeken hadden gepubliceerd, de meesten van de hand van Isou himself. Hadden de lettristen eindelijk de wind in de zeilen? In ieder geval werden hun exploten voortaan in de pers vaak breed uitgesmeerd. Exploten? Jawel, vermits de groep om de haverklap voor sensatie zorgde, wat aan de hand van drie voorbeelden moge worden geïllustreerd. Bij het eerste voorbeeld – we schrijven 1949 – gaat het om een publicatie van Isou, waarin hij zijn amoureuze experimenten uit de doeken doet: op 23-jarige leeftijd had hij “traversé les corps de trois cent soixante quinze femmes’ er ‘défloré quatre futures dames’14. Ziehier – verkort – wat Greil Marcus (°1945) ter zake te zeggen heeft: ‘Dans sa préface, il [= Isou) mettait plus ou moins la police au défi de venir l’arrêter... affirmant être sûr qu’elle n’en ferait rien - ... Le Ministre de l’Intérieur le prit au mot : le livre fut interdit et Isou arrêté. Déféré devant un magistrat, il déclara que son œuvre était « une contribution utile à l’éducation de la jeunesse » ; le juge ne tint pas compte du sarcasme socratique et fit amener Isou chez un expert psychiatre.’15 Patrick Walberg (1913-1965) schreef in zijn recensie dat Isou ongelijk had over zijn ‘veroveringen’ op te scheppen en vond de maatregel van het gerecht gewoon absurd: het fameuze Kinsey-rapport leerde immers dat in de grote Amerikaanse centra krassere prestaties werden neergezet16. Het tweede voorbeeld is geen initiatief van Isou en de zijnen, maar werd wel door hen uitgebuit. Op 9 april 1950, tijdens de druk bijgewoonde Paasmis in de Notre Dame besteeg Michel Mourre (1928-1977), een uitgetreden novice van de orde der dominicanen, in patersornaat met drie kornuiten 12 Van dit tijdschrift is slechts één nummer verschenen. Mettertijd hebben talrijke lettristische revues het licht gezien, o.m. Ur. Cahiers pour un dictat culturel (1950), Front de la Jeunesse (1950 ff) Ion (1952; één nummer verschenen), Poésie nouvelle (1957 ff), La Musique lettriste (reeds voor 1970; talrijke nummers), Revue littéraire lettriste (20 nummers tussen 1970 en 1972), Lettrisme (1972 ff.), Les Échos du durable (1991 ff), e.a.m. 13 Over dit café deelt R. Ohrt ‘t een en ‘t ander mee: op. cit. (vt 9), p. 52. 14 I. ISOU, La mécanique des femmes, Lausanne: Les Escalier, 1949, 295 p. Isou schreef ook een erotische roman gevolgd door een soort van theoretisch exposé : Je vous apprendrai l’Amour, suivi de l’Érotologie mathématique et infinitésimale, Paris : Le Terrain Vague, 1967, 507 p. + een, losbladig bijvoegsel. Het eerste werk heb niet in handen gehad, van het tweede bezit ik een exemplaar. 15 Gr. MARCUS, op. cit. (vt 5), p. 291. 16 A. P. WALDBERG ‘À propos d’Isidore Isou’, in Paru (Paris), no 54, oktober 1949, pp. 57-59. De in Parijs woonachtige Amerikaan Waldberg is de auteur van belangrijke werken, o.m. (a) Max Ernst, Paris: Pauvert, 1958, 443 p.; (b) Le Surréalisme, Genève / Paris: Skira, 1962, 149 p., nr. 37 in de reeks ‘Le goût de notre temps. (b) Alfred Charles KINSEY (1894-1956) en zijn equipe (het Institute for Sex Research) publiceerden de resultaten van hun enquete in twee boeken over het seksueel gedrag van mannen (1948) en vrouwen (1953) die ook bij ons op een gunstige bodem vielen.
15 de kansel en begon een preek te houden die door Serge Berna (°1925) was opgesteld17. Het ‘quadrumviraat’ zou wellicht gelyncht zijn geworden, waren de zwitserse garden niet tijdig tussenbeide gekomen. Dat deze gebeurtenis tot in de USA toe de krantenkoppen haalde behoeft wel geen betoog, maar niet minder veelzeggend is het feit dat de communistische krant L’Humanité het voorval scherp veroordeelde. Zoals ik liet verstaan hebben de lettristen erop ingespeeld – zij het dan après coup18. Voorbeeld drie is weerom een lettristische zet van het zuiverste water. In 1951 verwekte Isou’s eerste film consternatie in Cannes. Traité de bave et d’éternité was meer een theoretische manifestatie dan een experimentele film, de toepassing van Isou’s vernieuwingsdrang op het medium film 19. Toch is deze ‘film’ niet zonder resonantie gebleven. Ik citeer andermaal Gr. Marcus: ‘Le critique Laurice Schérer (qui plus tard se fera connaître comme réalisateur sous le nom d’Eric Rohmer, [°1920] rallia la cause en défendant plutôt élogieusement le film dans les Cahiers du Cinéma, ce qui fit blémir jusqu’au jeune Jean-Luc Godard [°1930].’20 De jury, waarin Jean Cocteau zetelde, dezelfde die geweigerd had het ‘product’ voor te stellen, kende hem prijzen toe. De journalist en toenmalige anarchist Maurice Lemaître (ps. van Moïse Bismuth; °1926) had als assistent van de regisseur gefungeerd en is tot in 1966 een trouwe volgeling van Isou gebleven – een record! Hij en de kortstondige lettrist Gil Joseph Wolman (1929-1955)21 hebben overigens eigen films gedraaid. III Er bestaat een zekere gelijkenis tussen de ervaringen en de verzuchtingen van de landbouwingenieur van opleiding en romancier van roeping Alain Robbe-Grillet (1922-2008) en Isou. Eerstgenoemde veroorzaakte een schandaal met zijn erotische roman Le voyeur (1955): de criticus van de krant Le Monde noemde hem een gevaar voor de samenleving en vond dat hij in een psychiatrische inrichting thuishoorde. Omdat hij niet te spreken was over het feit dat na Wereldoorlog II de romans geschreven werden in de stijl van de negentiende-eeuw, inaugureerde Robbe-Grillet de zogeheten nouveau roman. Dat Isou met het relaas van zijn seksuele krachtpatserij moeilijkheden gezocht en er ook 17
Enkel Mourre werd kortstondig opgesloten en publiceerde drie maanden nadien het merkwaardig document Malgré le blasphème (Paris: Julliard, 1951, 254 p.), waarin hij zijn spijt betuigde. Hij bekende zich opnieuw tot het katholicisme en schreef o.m. een achtdelige Dictionnaire d’histoire universelle (1978). 18 Over het voorval zelf en de erop volgende reacties, cf. o.m. Gr. Marcus, op. cit. (vt 5), pp. 321-370: ‘L’Assaut sur NotreDame’. Deze kenner verwijst met recht en reden naar een ouder analoog voorval in Berlijn: Johannes Baader (1876-1955), die zichzelf als Oberdada opwierp, onderbrak op 17 november 1918 in de protestantse hoofdkerk het sermoen van de hooggeplaatste geestelijke Ernst von Dryander (1843-1922); hij werd aangehouden doch vlug vrijgelaten; ook deze interventie was voer voor de journalisten! 19 (a) I. ISOU, Traité de bave et d’éternité. Film 1951, Paris : D’Arts Éditeur, 2000, 114 p. Het betreft het script van de ‘film’, gevolgd door een nawoord van de hand van Jean-Pierre Rehm (pp. 103-114), waarin nadrukkelijk gesteld wordt dat het om een manifest gaat. Isou heeft zijn visie later uitgewerkt in ‘Esthétique du cinéma’, in Ion (Paris), 1952, pp. 7-155, een essay dat in boekvorm heruitgegeven werd (Paris: Centre de créativité, 1953, 153 p.) en andermaal in fac-similé-vorm (Paris: Éds du Rocher, 1999; stond me niet ter beschikking). (b) Heel wat informatie ofer dit en andere film-experimenten van Isou en over de experimenten van anderen vindt men in R. OHRT, op. cit. (vt 9), pp. 26-49. 20 Gr. MARCUS, op. cit. (vt 5), p. 374. 21 Cf. Gérard BERRÉBY (ed), G.J. Wolman: Défense de mourir, Paris: Éds Allia, 2001, 397 p. Het betreft een verzameling teksten van Wolman en appreciaties over zijn oeuvre.
16 gekregen heeft, bracht ik reeds te berde. Bovendien vond ook hij de literaire, d.i. de poëtische evolutie hopeloos verouderd en ijverde voor vernieuwing. In grote trekken komt zijn redenering neer op een genealogie. De Franse dichtkunst heeft twee fasen doorlopen: tot Victor Hugo deze van de uitbreiding (amplification) en van Baudelaire af die van de zorgvuldige bewerking (ciselure). Jean-Louis Brau situeert Isou in die genealogie: « En évoluant vers l’approfondissement de la poésie, traversant, dans le rétrécissement obligatoire du matériel, le poème (Baudelaire), la phrase (Verlaine) et sa destruction (Rimbaud), le mot (Mallarmé) et sa dévalorisation (Tzara), Isidore Isou apporte la lettre.22 Curtay onderschrijft die zienswijze : « Isou, renonçant au mouvement ciselant, négateur, destructif, qui anime la progression lurisme jusqu’au dadaïsme, propose une nouvelle structure amplique, constructive, fondée sur la lettre, brisée du mot. »23 Door Tzara te verwijten de poëzie naar het niets te hebben geleid i.p.v. de bevrijdende stap te zetten, ging Isou zich voor het dadaïsme interesseren. Hij en Lemaître hebben er een publicatie aan gewijd. Beide publicaties hebben veel weg van afrekeningen met dadaïsten van het eerste uur en met vorsers die zich over het dadaïsme gebogen hebben. Lemaître richtte zijn pijlen tegen “les nécrophages de dada”24, Isou fulmoneerden o.m. tegen Kurt Schwitters (1887-1948), “plagiaire de l’expressionnisme”, tegen Raoul Hausmann (1886-1971), “ersatz faussaire de Dada et plagiaire du lettrisme”, tegen “les inexactitudes de Hans Richter [1888-1976) », tegen de « escroqueries » van Georges Hugnett (1906-1974) en Michel Sanouillet25. Dat beide lettristen de bal nogal eens misslaan weze en passant vermeld ; een solide analyse van hun geschriften zou evenwel de grenzen van een lemma, zelfs van een uitgesponnen lemma, ver overschrijden. Op grond van die door Lemaître en Isou gevoerde discussie is de vraag relevant of Isou en zijn volgelingen de eerste lettristen zijn geweest? Gerede twijfel is gewettigd. Ik verwijs naar voorbeelden die Vincent Kaufmann – toegegeven: geen sympathisant van het lettrisme – opsomt 26. Het debat sleept ten andere nog altijd aan, zoals blijkt uit een op 15 november 1999 door Roland Sabatier (°1942), sinds 1963 een trouwe lettrist, van Isou in diens woning afgenomen interview27. Men heeft bepaalde gedichten in de bundel Phantastische Gebete (1916) van de dadaïst Richard Huelsenbeck (1892-1974), 22
Ik citeer J.-L. Brau op het gezag van Jean-Marie Gleize, Lettrisme, pp. 497-499 in Emmanuel DE WARESQUIEL (ed.), Le siècle rebelle. Dictionnaire de la contestation au XXe siècle, Paris, Larousse, 2004, XVII-1038 p., in de reeks ‘In extenso’. De door de auteur vermelde bron, (in casu Breau) klopt echter niet. 23 J.-P. CURTAY, o.c. (vt 8), p. 30. 24 M. LEMAITRE, Le lettrisme devant dada et les nécrophages de dada !, Paris, Centre de créativité, 1967, 60 p. 25 (a) I. ISOU, Les véritables créateurs et les falsificateurs de dada, du surréalisme en du lettrisme (1965-1973), in : Lettrisme, nos 16-20, april-augustus 1973, 146 p. (b) Isou’s (soms ambigue) discussie met de surrealisten laat ik buiten beschouwing, verwijs echter naar zijn interessante brochure Réflexions sur André Breton, Paris, Eds al Dante, (1970) 2000, 24 p. 26 V. KAUFMANN, Guy Debord. La révolution au service de la poésie, Paris, Fayard, 2001, 412 p., in de reeks ‘Histoire de la pensée’ ; cf. p. 131. 27 Isidore Isou: Entretien avec Roland Sabatier, in : La Termitière, no 8, hiver 1999-2000. Dr. Wim van der Elst plukte voor mij dit waardevol interview van het Internet : http://www.lettrisme.org/
17 bijv. ‘Chorus sanctus’, als ‘strictement “lettristes”’ bestempeld28. Zijnerzijds noemde Raoul Hausmann, de dadasoof zoals hij te zijner tijd genoemd werd, in een brief van 16 juni 1963 aan Henri Chopin (1922-2008)29 zijn uitsluitend op de letters van het alfabet gebaseerde gedichten ‘lettriques’ 30. Doch de lettristen hebben het m.i. bij het juiste eind wanneer ze het eerstegeboorterecht van het woord lettrisme aan Isou toeschrijven31. Er rest me nog één gegeven te accentueren: het feit dat Isou maar al te goed besefte dat men met de 24 letters van het alfabet niet ver komt. Dat is de reden waarom hij het begrip “letter” breed opvatte, dus aanvullende klanken in aanmerking nam, bijv. de uitademing, de zucht, de oprisping, het applaus. Er bestaat een lijst van de door diverse lettristen ingevoerde nieuwe “letters”: het zijn er maar liefst 15932. IV Wat daar verder ook van zij, Isou was er heilig van overtuigd dat zijn aanpak op andere terreinen van toepassing is en dat heeft hij niet alleen op de film, het toneel en de muziek, maar insgelijks op de schilder- en de beeldhouwkunst uitgetest. Kortom, naar analogie met het classicisme en de romantiek werd ook het lettrisme geacht de diverse kunstvormen te revolutioneren. Isou zag de kunst nochtans niet als een geïsoleerde menselijke bedrijvigheid. De cultuur, zo stelde hij, omvat vier domeinen: de kunst, de wijsbegeerte, de wetenschap en de techniek; sinds 1966 noemde hij het geheel van die vier domeinen de kladologie (Gr. klados = tak). Hij ontwikkelde zelf een schema, tométique (Gr. tomeus = sector) genoemd, dat bestaat uit vier basisprinciepen waarop vijf secundaire princiepen inwerken33. Isou verzette zich met hand en tand tegen het procédé dat erin bestaat grote dichters te ‘nationaliseren’ (bijv. Dante wordt als de vader van de Italiaanse poëzie, Villon als de eerste Franse lyricus van formaat bestempeld)34. Curtay verwoordt dat verzet als volgt: “Ce qui intéresse le lettttrisme, c’est la poésie universelle, c’est-à-dire la poésie poétique.”35 Dat is correct, neemt echter niet weg dat een andere factor gespeeld kan hebben, te weten het door zijn messianisme gevoed verbeten anti-nationalisme van Isou. In dit verband is vermeldenswaard dat hij nooit nog een voet op
28
Jean-Louis BRAU, Tricky Dirkie ou le charme discret d’un dadaïste attardé, in : Apeïros (Vaduz), N.R. no 6, lente 1974, pp. 65-67 ; cf. p. 65. Het gedicht in R. HUELSENBECK, Phantastische Gebete, Zürich, Die Arche, (1916) 1960, 94 p. ; cf. p. 27. 29 Over deze dichter, cf. de degelijke artikels van Henri-Floris Jespers in dit tijdschrift, nr. 110 en 111. In het interview met Sabatier wordt Chopin door Isou “auteur escroc de la prétendue Poésie sonore” genoemd. 30 Adelheid KOCH-DIDIER (°1965), Raoul Hausmann, écrivain, Rochechouart, Musée Départemental, 1997, 118 p., no 1 in de reeks ‘Les Cahiers Raoul Hausmann’ ; cf. pp. 30-31. 31 Ik sta met deze mening niet alleen. Men leze bijv. Thomas MILCH (ed.), Hirngeschwuer. Texte und Materialen: Walter Serner und Dada, Erlangen, Renner, 1977, 163 p.; cf. p. 119. 32 Cf. het reeds aangehaalde interview met Sabatier. 33 Deze lijst figureert in La Musique lettriste, nos 282-283, 1971, pp. 67-70. Aan deze lijst gaat een interessant opstel van Patrick POULAIN (°1951), een der actiefste letter-‘leveranciers’, vooraf : Introduction à la lexicalisation esthapéiriste (pp. 61-63). De lijst zelf is onvolledig, zoals blijkt uit J.-P. CURTAY, o.c. (vt 9), pp. 42-43. 34 J.-P. CURTAY, o.c. (vt 9), p. 18. 35 J.-P. CURTAY, o.c. (vt 9), p. 30.
18 Roemeense bodem heeft gezet (in de vijftiger jaren der vorige eeuw emigreerden zijn ouders naar Israël) – wat Tzara wél gedaan heeft, zij het slechts een enkele keer36. Telkens weer beklemtoonde Isou de création (uitvinding en/of ontdekking in die vier takken), want zij is de methode die de mens in staat stelt in die domeinen vooruitgang te boeken. Verwijzend naar Louis Pasteur (1822-1895) zei hij tegen Sabatier: « Pour tout ce qu’on apporte on trouve des précurseurs… Il y a deux positions: soit il n’y a rien de nouveau sous le ciel, tout a existé déjà; soit on dit, il y a tout de même une évolution, un progrès, une création. Je crois qu’il y a une création ». Hij zelf heeft dit uitgangspunt niet alleen op de kunst toegepast, doch het princiep van de créativité généralisée ingevoerd en in de loop van de jaren (meestal lijvige) werken uitgegeven waarin hij de politieke economie (1949), de wiskunde (1964), de chemie en de fysica (19080), de geneeskunde (1981), de techniek (1986), naar zijn eigen zeggen, op een nieuw spoor zette. Men begrijpt dat Isou in een van zijn talloze megalomane momenten dierf zeggen: “Je crois que je suis le plus créateur de tous les temps.”37 Als sluitstuk van Isou’s denkwerk beschouw ik het negendelig opus La Créatique ou la Novatique, waar hij in 1941 mee begonnen was en dat hij in 1976-1977 afrondde38. Het is in dit enorm werk dat Isou toegaf dat het woord lettrisme niet langer de vlag was die de lading dekte; hij verving het door de neologismen hyper-creatisme en hyper-novatrisme. Tevens sprak hij zich voor de allereerste keer over God uit; hij omschreef Hem als een aan de wetten van de créatique onderworpen schepper.39 Waartoe moet de vooruitgang dienen? Isou’s globale visie gaat veel verder dan de tot dan toe vooropgestelde partiële en/of subjectieve waarden (bijv. God, het leven, de vrijheid, het proletariaat, enz.), want anders zou ze zin en betekenis ontberen. De vader van het lettrisme werpt zich eens te meer als een Messias op door te pleiten voor een paradijselijke toestand in de kosmos, een toestand waarin iedereen god en meester zal zijn en weinigen zullen moeten werken. Om het met de woorden van J.-M. Gleize te zeggen: Il y a une dimension véritablement délirante dans le projet lettriste, qui concerne la transformation de la civilisation et de la culture dans leur ensemble, of anders uitgedrukt: ”Le lettrisme est un utopisme.”40
36
G. BOWD, l.c. (vt 8), p. 137. Cf. het interview met Sabatier (vt 28). 38 (a) I. ISOU, La Créatique ou la Novatique (1941-1976): dit negendelig werk werd in 1977 in de Bibliothèque Nationale gedeponeerd. Er verscheen inmiddels een uitvoerig fragment in boekvorm (Romainville, Ed. Al Dante, 2003, 1382 p. Als inleiding is geschikt: François POYET (°1948), Le mouvement lettriste et kladologique, in : La musique lettriste, l.c. (vt 33), pp. 55-60. (b) Isou schrikte er niet voor terug over dit enorme werk te zeggen dat het “remplace la Raison de Descartes” (cf. interview met Sabatier). 39 Over dat alles, cf. Mirella BANDINI, Pour une histoire du lettrisme, Paris, Rocher, 2003, 115 p.; cf. pp. 57-65 : « Les développements du Lettrisme (meer bepaald pp. 57-60). Dit interessante werkje leverde een aanvulling op van de hand van de lettrist Alain SATIÉ (°1944), Le lettrisme, la création ininterrompue. Complément à ‘Pour une histoire du lettrisme’ de Mirella Bandini, Paris, Rocher, 2003, 69 p. 40 J.-M. GLEIZE, l.c. (vt 23), p. 497 en p. 498. 37
19 Volgens mij was het oorspronkelijk lettrisme geen utopisch concept en heeft Gleize de latere evolutie op het oog. Te andere, het nieuwe credo oefende in den beginne een onbetwistbare aantrekkingskracht uit, terwijl Isous’s messianisme afstotend heeft gewerkt. Zulks komt overduidelijk tot uiting in een mij door Dr. Wim van der Elst (°1946) bezorgde lijst van hen die zich als lettrist gemanifesteerd hebben. Toch zou het van kortzichtigheid getuigen, de impact van Guy-Ernest Debord (1931-1994) en zijn volgelingen te minimaliseren. Debord bekende zich tot het lettrisme toen in Cannes Isou’s eerste film getoond werd en begon zelf films te draaien. Weldra vormde hij en zijn vrienden G.J. Wolman, S.Berna en J.-L. Brau een clandestiene cel in Isous’s “beweging”. Het kwam tot een open breuk ingevolge het incident Chaplin. In het kader van de anti-communistische heksenjacht die senator Joseph McCarthy (1908-1957) in de USA ontketende moest de bekende acteur en cineast Charlie Chaplin (1889-1977) in 1952 emigreren en ging in Parijs zijn jongste productie promoten. Het groepje Debord maakte kabaal en verspreidde onder de label “L’Internationale Lettriste” een tract dat eindigde met de slagzin Go home Mister Chaplin, doch Isou, Pomerand en Lemaître desolidariseerden zich van deze stunt41. Het vervolg is bekend: Debord en zijn aanhang lanceerden het situationisme – een thema op zichzelf42. V Ofschoon het ongebruikelijk is op een lemma een persoonlijke indruk te laten volgen, moet ik die algemene regel met voeten treden. Daarvoor heb ik een ernstige reden, namelijk mijn ontevredenheid over wat ik op papier heb gezet: niemand realiseert zich beter dan ik de leemten die mijn exposé ontsieren. Geen woord bijv. over een aantal neologismen, over sommige publicaties van Isou, over de prestaties van een stel niet alledaagse getrouwen, enz. Ik vraag me af of ik er niet beter aan gedaan had, mijn tekst als een mislukt i.p.v. als een uitgesponnen lemma te presenteren? Gelukkig kan ik op een humoristische manier van de lezer afscheid nemen. Die chance heb ik te danken aan de schrijver en musicus Emmanuel Rabu (°1971). In een origineel en zelfs erudiet boeklje heeft hij Tryphon Tournesol, het door Georges Rémo (Hergé, 1907-1983) geschapen personage, als een voorloper van Isou “ontmaskerd”43! Prof. em. dr. Piet TOMMISSEN
Tamara de Groof : “Le général situationniste” Het was in juni 2005 dat mijn vader het bezoek kreeg van Gérard Berréby, een uitgever/historicus uit Parijs, hem volkomen onbekend. Nochtans had deze zich sinds enkele jaren een naam gemaakt als
41
Over deze controverse, cf. Gr. MARCUS, o.c. (vt 6), pp. 373-395: “L’attaque contre Charlie Chaplin”. (a) Isou’s reacties tegen het situationisme werden gebundeld: Contre l’Internationale situationniste, Paris, Éds d’Arts, 2000, 373 p. (b) J.-M. Gleize besluit zijn lemma als volgt: “Tout bien résumé; et sans injustice majeure, on pourrait proposer ceci: Lettrisme – voir Situationnisme”, l.c. (vt 23), p. 499. Voorwaar een erg boude conclusie, waar ik alleszins niet achter sta. 43 E. RABU, Tryphon Tournesol et Isidore Isou, Paris, éditions du Seuil, 2007, 97 p., in de reeks « Fiction & Cie ». 42
20 een soort archivaris van de “Internationale situationniste” (I.S.) en al wat daarrond draait, met op zijn uitgeverspalmares namen zoals Guy Debord, Asger Jorn, Raph Rumney, etc. Het was de bedoeling van Gérard Berréby mijn vader te ondervragen over de rol die de schilder Maurice Wyckaert had gespeeld in de Brusselse avant-garde in de jaren 50, over diens geschriften en dergelijke meer. Tijdens het eerste langdurige gesprek geraakte de uitgever echter meer en meer geïnteresseerd in de figuur van Walter Korun, het voor velen tot op heden, lang geheim gebleven pseudoniem van Piet de Groof. Mijn vader sprak over Walter Korun als over een historisch figuur, hij had bovendien geen geordend archief uit die periode, geen soort logboek, geen fotografisch materiaal. Hij was aanvankelijk zeer weigerachtig, hij voelde zijn rol niet primordiaal, hij wilde na het zoveelste gesprek uiteindelijk gerust gelaten worden, eenmaal zijn de gesprekken zelfs afgesprongen. Het zijn ten slotte de aanmoedigingen van zijn vriend Henri-Floris Jespers en van mijn broers en zussen – die meer over hun vader wilden weten, over wie hij was geweest voor hun geboorte -, maar vooral de hardnekkigheid van Gérard Berréby tijdens zijn maandenlange onderzoek in ons land en de vele gesprekken die hij voerde met de nog overgebleven prominenten en medespelers uit die periode, die hebben gemaakt dat dit boek er is gekomen. Het verslag van de lange gesprekken met mijn vader mag dan wel de rode draad zijn doorheen het boek, het zijn vooral de vele afgedrukte documenten, getuigenissen en foto’s die van dit werk een zo boeiend beeld brengen van wat er te Brussel in die tijd moet gebeurd zijn. Wij ontdekken de stichting en het belang van het polemische, gestencilde en gratis verspreide tijdschrift Taptoe, maar ook van De Meridiaan, Gard-Sivik, en de afremmende rol van Tijd en Mens. Daarna de oprichting van de galerie Taptoe en de rol van o.m. Pierre Alechinsky, Christian Dotremont en Asger Jorn hierin, die aan dit ontmoetingscentrum avant-la-lettre een internationale tournure gaven, enigermate in de lijn van de Cobra-beweging (1948-1951), met de harde conflicten en ruzies hierbij nodig. Of de rol van mijn vader in de anarchistische acties van de I.S. tegen de aanwezigheid en het congres van de AICA (Association Internationale des Critiques d’Art) tijdens de Expo 58. En nadien de omstandigheden van zijn brutale uitsluiting uit de I.S. in hetzelfde jaar. U zou zich kunnen afvragen wat mijn vader denkt over dit boek nu het is verschenen en in de boekhandel ligt. Zelfs tegen mij, zijn jongste dochter, heeft hij het hierover moeilijk. Ik had hem nochtans begeleid, in februari 2006, naar een groot colloquium over de schilder-dichter Hugo Claus op de Universiteit van Antwerpen, waarop Gérard Berréby in het Frans het woord nam, het boek aankondigde en het de huidige titel gaf. Het was voor mijn vader “un moment de gloire”, hij werd warm gefeliciteerd door Ernest van Buynder, de vroegere nationale voorzitter van het Willemsfonds, en omringd en ondervraagd door jonge toekomstige kunsthistorica, dat ze bovendien mooi waren was hem zeker niet onaangenaam. Ik was zeer fier. Maar terzake, hij zegt dat hij verbaasd is over de kennis van die mensen uit Parijs over wat er hier gebeurde op cultureel vlak, zelfs in de periode van het interbellum.Hij is tevreden dat met dit boek ook een misverstand is rechtgezet. Nog niet zolang geleden werd Walter Korun als een rabiate flamingant bestempeld en het Cultureel Centrum Taptoe als Vlaams-revendicatief. En niet door de minsten, zo bijvoorbeeld Michel Draguet, huidig conservator van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten in België¨, en stelt u zich voor, de curator van de grote, pas geopende Alechinsky-retrospectieve in het
21 museum. Alechinsky, een persoonlijke vriend van mijn vader, tot de huidige dag. De kunsthistoricus Draguet had zijn bronnen toch wat beter ten gronde moeten checken, meent hij. Over het project van Gérard Berréby was er in het officiële België en Vlaanderen geen belangstelling op te wekken. Zelfs toen hij voor zijn opzoekingen een kleine werkingssubsidie vroeg, kreeg hij van het kabinet van Cultuurminister Bert Anciaux geen antwoord. Dat dit boek, een veelomvattende, niet-academische kroniek met veel voer voor toekomstige vorsers, in het Frans verschijnt en in Parijs, vindt hij merkwaardig, zelfs symptomatisch, voor de situatie in ons land. Als oud-“situationist” mag hij dat wel zeggen, zeker. De kinderen van Piet de Groof (of evenzeer van Walter Korun) hebben een andere, onbekende vader ontdekt. Het boek was voor ons een revelatie. Ook voor u, hopelijk. Tamara DE GROOF
Caleidoscopisch Kunstforum Würth Turnhout Waarom dit kunstforum niet in de media uitdrukkelijk voorkomt? Ik zou het niet weten. Het bezoek aan hun tweede en derde tentoonstelling heeft ons alleszins genoeg bekoord om de volgende tentoonstellingen niet te missen. De Duitse firma Würth is aan haar verzameling begonnen in 1960, bezit nu ongeveer 11000 werken en hoort daarmee tot de grootste kunstverzamelingen in Europa. Ze treedt naar buiten met een enorme schat uit de 20ste en 21ste eeuw, maar bezit ook behoorlijk wat werk uit de periode 1500 tot 1800. De drijvende kracht is eigenaar en selfmade industrieel Reinhold Würth, die in Duitsland – hoe zou het anders? – gekend is als Prof. Dr. h.c…. Sedert 1991 werd een deel van de collectie tentoongesteld in het hoofdkwartier van de firma in het Zuidduitse Künzelsau, waar eveneens in 2001 de Kunsthalle Würth werd geopend. Sindsdien zijn ook in de buitenlandse filialen kunstfora opgericht: Zwitserland, Oostenrijk, Italië, Denemarken, Nederland en Spanje. Het recente kunstforum in Turnhout is alleen al voor de architectuur een bezienswaardigheid, midden het industrieterrein van Turnhout. De stille dialoog is de titel van de eerste tentoonstelling (hun tweede organisatie) die we bezocht hebben. Iedereen heeft zijn eigen voorkeur, maar voor ons was het moeilijk kiezen omdat alle werken top of the bill zijn. De mooiste Chagall (1953) haalde het op een Nolde (1920). Verder nog Arnulf Rainer (1975), Anselm Kiefer (1981), Antoni Tapies ( 1988), Tadeusz Kantor en enkele mindere goden. Heftige kunst heet de expositie die van 15 maart tot 14 september loopt. De naam alleen al verraadt de inhoud. Een soort fauvisten, dat in de tijd van de ‘minimal art’ , ‘conceptuelen’ e.a. ‘installateurs’ een nieuw expressionisme brengt. Dat neo-expressionisme situeert zich in de jaren tachtig onder diverse etiketten : ‘Neue Wilden’, ‘heftige Malerei’, ‘Ugly Realist’, ‘Figuration Libre’, ‘New Image Painting’ en ‘Trans-avantgarde’. Een genre dat niet iedereen aanspreekt. Door het beste uit de periode in huis te halen, kan deze expositie desalniettemin ons verleiden met de groten uit de strekking: Baselitz, Hacker, Middendorf e.a. waar misschien Penck nog het meest aanspreekt door zijn gelijkenis met Keith Haring en zijn graffiti. Zonder epigoon te zijn. Het ‘Kunstforum Würth Turnhout’ is gemakkelijk te bereiken via de E34, afslag 24 TurnhoutKasterlee. Op het einde van de afrit richting Turnhout, bij de eerste stoplichten links op de Everdongenlaan, en ongeveer 1 km ziet u Würth aan het nr 29 met ruime parking. Open van maandag t/m zondag van 10 tot 17 u. Groepen kunnen een gidsbeurt krijgen. Jan VAN OOSTENDE
22
Dagboek 18 februari 2008. Twee thrillers van Karakter Uitgevers ontvangen: Apollo vlinder van Matthias Rozemond en Naakt portret van Loes den Hollander. Rozemond is mij onbekend. Ben dus nieuwsgierig. Elvin Post is niet alleen schrijver van thrillers, maar ook voetbalcolumnist van het Algemeen Dagblad. Met voetballen heeft hij een vervelende blessure opgelopen. Ik wens hem een spoedig herstel toe, en hij antwoordt kernachtig: “ er wordt aan gewerkt”. Zo hoor ik het graag. Vandaag heeft Lucienne Stassaert het typoscript van Keerpunt, haar nieuwe dichtbundel, naar uitgeverij P te Leuven gestuurd, de eenmanszaak die enthousiast gerund wordt door de kennelijk onvermoeibare Leo Peeraer. Lucienne is nu thuis en herstelt van een zoveelste heupoperatie. Dat ze haar katten node moest missen, woog waarschijnlijk zwaarder dan haar eigen lichamelijk leed. Van Bert Bevers, de welbesnorde, vond ik de bundel Lambertus van Sint-Omaars beschrijft de wereld in de bus. Ter attentie van Lucienne pluk ik volgend gedicht: Hij kruimt wat kaas voor zijn vriend de rosse kater die al spint voor hij aan strelen begint. Aah, bier is lekker water vindt hij telkens weer. Hard gewerkt heeft hij heden, zowat een hele eeuw weer ligt nu voor immer vastgelegd. Hij krabt zijn ballen, geeuwt en doet de ogen toe. Er mag een dut. Vanavond meer misschien bij kaarslicht, maar nu eventjes geen fut. Verder gelezen in Indirect bewijs van Fernand Auwera, een beklijvend boek. In Birma is de algemene toestand beduidend slechter geworden sinds het protest van afgelopen herfst. Zowat 80% van de leiding van de monniken en netwerken van de studenten die het protest hebben aangevoerd zijn opgepakt en gevangen gezet. De over gebleven 20% zijn op de vlucht, of hebben zich verborgen en lopen voortdurend gevaar om alsnog opgepakt te worden. De generaals van Birma maken uitgebreid gebruik van folteringen om de netwerken te ontmantelen. 20 februari. Urenlang gesprek met Dieter Vandenbroucke, de biograaf van Victor J. Brunclair. Hij vertelt boeiend over het sfeertje in de Opera, tijdens de jongste bezetting. En hij troost mij: hij is er ook nog niet in geslaagd een exemplaar van Het heilig handvest (1937) te verwerven. Zoals beloofd vertel ik hem de enkele herinneringen aan Brunclair die ik uit de mond van grootmoeder optekende. De toestanden die zij beschreef kloppen, zegt me Dieter, tot en met de situering in de tijd. We slaan allerlei zijpaden in en belanden uiteindelijk bij Mathijs de Ridder en zijn voortreffelijk boek over Elsschot dat m.i. de aandacht niet krijgt dat het verdient; bij Fritz Francken en zijn memorialistische geschriften; bij Gérard Berréby en Piet de Groof, “le général situationniste”; bij Michel de Ghelderode en het Vlaamse Volkstoneel; bij Paul Joostens. Ik toon hem de groepsfoto, gekiekt in de Vlaamse Club in 1923, waar broederlijk naast elkaar staan: Jean-Jacques Gailliard, Pierre Fontaine, E. L. T. Mesens, Paul van Ostaijen, Marcel Baugniet en Geert van Bruaene. Verder ook August Vermeylen, Edmond Vandercammen, Jean Milo en René Verboom. Hoe komt het dat die toch wel historische foto in geen enkele publicatie over Van Ostaijen opgenomen werd? We betreuren het allebei dat er geen biografie bestaat van bijvoorbeeld Paul-Gustave van Hecke of André de Ridder. Als kind ik ging vaak in gezelschap van grootvader op visite bij Mademoiselle Lasne, die in de Lamorinièrestraat woonde. Marie-Louise Lasne, een ietwat theatrale Parisienne, was een kunstzinnige en geletterde vrouw die samenwoonde met haar oudere, kolossale Waalse vriendin, Mademoiselle Letiexhe. Ze gaven beiden les aan het chique Collège Marie-José. De zwaarlijvige Mademoiselle
23 Letiexhe zat altijd in haar stoel, terwijl haar vriendin hyperkinetisch door het appartement liep, steeds druk in de weer met God weet wat. Mademoiselle Lasne was de hartsvriendin van André de Ridder, die haar vaak bezocht. Naast de massieve, onverstoorbare, stoere, wat in zichzelf gekeerde, rustige en vaderlijke De Ridder die met vaste stem bedachtzaam praatte, leek de tengere, bleke en zenuwachtige Mademoiselle Lasne op een diafane précieuse. Wanneer ze het woord tot mij richtte, was het altijd of ze om mij bezorgd was. In haar ogen hoorde een kind blijkbaar met “pauvre” aangesproken te worden. « Mon pauvre Henri, mon pauvre chéri, mon pauvre enfant. » Ik vond dat raar. Wat ze ook zei of vertelde, de zin eindigde altijd een toon hoger, net of ze hoorbaar een vraagteken plaatste. Telkens ik hem toevallig zag, kreeg ik van André de Ridder een “zondag”, ook op doordeweekse dagen. Voor hem was immers elke werkdag een zondag van de geest en elke zondag een blijde werkdag. Het eerste boek van André de Ridder dat ik las, was geen boek, maar een overdruk van vijf opstellen verschenen in De Vlaamse Gids die hij in oktober 1959 (ik was net vijftien) “hartelijk” aangeboden had aan grootvader: twee bijdragen over de Russische balletten van Serge de Diaghilev, herinneringen aan Hugo van den Abeele, de fietsende gemeentesecretaris van Sint-Martens-Latem, en twee scherpzinnige en bij wijlen haast profetische opstellen over de Franse nouveau roman, een over Alain Robbe-Grillet en een tweede over Claude Simon. In die 31 pagina’s ligt de volledige persoonlijkheid (en de levenscurve) van André de Ridder vervat: de dandyeske grootstedeling met een voet in de Belle Époque, toen de opvoering van Le Sacre du Printemps van Stravinsky door de Ballets Russes te Parijs haast een opstoot veroorzaakte; de vurige pleitbezorger van het Vlaams expressionisme; en de eindeloos nieuwsgierige geest die meteen de intrinsieke waarde van wat nieuw is weet te vatten, te bevatten en over te brengen. 20 februari 2008. Vandaag wordt bekendgemaakt dat voormalig premier Jean-Luc Dehaene, in opdracht van het Europees Parlement, een rapport gaat schrijven over het Verdrag van Lissabon. Het is de bedoeling dat het Verdrag vanaf 1 januari 2009 in werking treedt. Het Verdrag van Lissabon is de opvolger van de Europese Grondwet die, bij referendum verworpen door Frankrijk en Nederland, in 2005 afgevoerd werd. Het Verdrag van Lissabon regelt de werkrelatie tussen het Europees Parlement, de Commissie en de staatshoofden en regeringsleiders. Het rapport van Dehaene moet de impact van het verdrag op het institutionele evenwicht van de Europese Unie doorlichten.Volgens Dehaene zijn er nog wel praktische problemen: niet alles ligt vast en er zijn een aantal dingen die voort uitgeklaard moeten worden. Waarom dat niet gebeurt vóór men zo’n verdrag tekent is waarschijnlijk de onbeleefde vraag van een Beotiër… & Decennialang dragen politici hun Europese hoogmissen met de rug naar de bevolking, stelde Rik van Cauwelaert in Knack van 29 oktober 2003. Hij omschreef toen de Europese Grondwet als “de emanatie van een zelfbenoemde euro-elite van bureaucraten, technocraten en een kransje van politici begaan met de eigen carrière, veeleer dan van de wil van de Europese samenleving.” Dat geldt des te meer voor het Verdrag van Lissabon, dat in het grootste geheim uitgewerkt werd door een groep deskundigen, voorgelegd werd aan een intergouvernementele conferentie en tenslotte door de Europese leiders goedgekeurd in de nacht van 18 op19 oktober. Openbaarheid? Transparantie? Democratie? Jawel, goedgekeurd door het Belgische parlement. De Europese Grondwet telde haast 500 pagina’s druk en was dus per definitie een onding, maar, dixit Karel de Gucht, “la Constitution avait pour but d’être claire, alors que ce traité devait rester obscur. Une réussite”. “Het Verdrag van Lissabon is voor minstens 90 % identiek aan de Europese Grondwet (juister: het Grondwetgevende Verdrag) van 2004, dat in 2005 door het Franse en het Nederlandse volk werd afgewezen. Het grootste verschil is dat de tekst bijna onleesbaar geworden is, omdat ze op een verwarrende manier een 360-tal wijzigingen bevat aan het Verdrag van Maastricht (Verdrag over de Europese Unie) en aan het Verdrag van Rome (voor de gelegenheid omgedoopt tot “Verdrag over de werking
24 van de Europese Unie” Voor de rest zijn alle ingrediënten van het Grondwetgevende Verdrag erin verwerkt.” (Attac Vlaanderen, 13 december 2007) & In Daily Telegraph (11 februari) stelt Philip Johnston onheilspellend vast: "The EU already has an embryonic police force (Europol), a courts arm (Eurojust), a paramilitary riot squad (European Gendarmerie Force), a European Arrest Warrant, and will now, under Lisbon, have a European public prosecutor and what could become an interior ministry (COSI) to pull it all together." Jawel, vooral aan COSI (Standing Committee on Internal Security) zullen we nog lol beleven & Ceterum censeo: Andrew Roberts’ The Aachen Memorandum moet verplichte lectuur worden. Henri-Floris JESPERS
Door de leesbril bekeken ▲Al meer dan tien jaar geleden betoogde Bob Mendes al in een gesprek met Trouw (18 oktober 1996), opgetekend door Ruut Verhoeven, dat België geen bestaansrecht meer heeft. Hij voorspelde dat de Belgische eenheidsstaat omgevormd zal worden tot “een confederatie, waarin Vlaanderen en Wallonië hoogstens nog een stukje onuitwisbare geschiedenis delen”. Hij zag dat gebeuren binnen een tijdsbestek van 75 jaar. “Dat de scheiding der Belgen nog zo lang kan duren, komt enkel doordat Vlamingen lijd- en vreedzame mensen zijn, die liever een punt drinken dan de wapens opnemen. Wij voelen ons alleen Belg als Johan Museeuw wereldkampioen wielrennen wordt, of als de Rode Duivels het goed doen tijdens een EK of WK. Vlamingen weten meer van Nederland dan van Wallonië. Wij weten wel welke toneelvoorstellingen er in Amsterdam zijn, niet die in Luik. De beste Vlaamse schrijver kennen ze in Wallonië niet eens, laat staan dat die daar gelezen wordt." ■ ▲In een publicitaire mail wijst Peter Vandermeersch, hoofdredacteur van De Standaard, op een aantal existentiële vragen waarop zijn kwaliteitskrant eindelijk een bevrijdend antwoord zal geven: Vraagt u zich soms af waarom Chinezen spleetogen hebben? Hoe die mensen sms’en, waarom ze nieuwjaar niet op 1 januari vieren en waarom ze met stokjes eten? ■ ▲Tijdens de uitzending van 11 februari van HVV – Vrijzinnig Humanisme, bracht Viona Westra de dichter Wilfried Adams ter sprake: Gedichtendag… Behoud de begeerte… Saint Amour… een greep uit de poëtische evenementen die het land doorkruisen tijdens de tweede winterhelft. Dat gebeurt met pauken, gejubel, grote namen, stevige sponsors en veel media-aandacht. Heerlijk. Maar daardoor vergeten we dat in kleinere hoeken en in alle stilte ook nog poëzie wordt gebracht en goede literatuur wordt gekoesterd. Ik zat de verkeerde pagina’s van de krant te lezen en kwam Wilfried Adams tegen… een tijdgenoot van op de universiteit. Maar hij had het gevecht tegen de dood opgegeven… net 60 geworden. Hij was neerlandicus, étudiant terrible uit de jaren 60…Vanaf 1970 publiceerde hij poëzie in de bundels Graafschap, Geen vogelkreet de roos, Aanspraak, Uw afwezigheid, Dicta dura. Hij was een diepgraver, iemand die zijn ervaringen verrassend kon formuleren, meesterlijk in het bespelen van het rijm… iemand die ook dagelijks geconfronteerd werd met zichzelf. In 1997 verscheen bij Uitgeverij P zijn bundel Met name, waarin leven en dood nadrukkelijk aanwezig zijn. Hieruit het korte gedicht “december”:
25 Een boom is nooit zozeer als in de winter. Dan staat hij op zijn zuiverst, hard vertakt, Geen kleur die nu zijn strenge zwart uitvlakt. Hij staat daar, louter boom, alsof een kind er Met watervlugge vingers en verrukt Al wat er niet toe deed, heeft afgeplukt. ■ ▲De romantrilogie van Nicole Verschoore La Passion et les hommes (1828-1958) werd door de Académie royale de langue et de littérature françaises bekroond met de Prix Michot. Nicole Verschoore is doctor in de Germaanse filologie. In de jaren 1965-1969 was ze aspirant NFWO en assistent van de legendarische professor Herman Uyttersprot. In 1965 werd ze medewerkster en in 1973 redacteur van Het Laatste Nieuws. Na haar afscheid van de redactie in 1988 verzorgde ze in dezelfde krant de kroniek van het muziekleven te Brussel tot 1994, waarna ze leiding nam van het Gentse weekblad Le Nouveau Courrier, dat op 31 december 1999 ophield te verschijnen. Ondertussen was haar eerste roman verschenen, Le Maître du bourg (Paris, Gallimard, 1994; tweede druk, 2000). Als journaliste is ze sedert maart 2000, met een maandelijkse “Lettre de Flandre, redactrice van La Revue Générale. Tegelijk een van de auteurs van het elektronisch literair tijdschrift www.bon-atirer.com en medewerkster aan de literaire encyclopedie www.literair.gent.be, publiceerde ze in het Vlaamse tijdschrift Boek en Bibliotheek de oorlogsbrieven (1914-1918) van haar grootvader Alfons Sevens en talrijke bijdragen over dichters, schrijvers en kunstenaars, waaronder portretten van vergeten of weinig bekende dichters en auteurs van de XVIIIe en XIXe eeuw in Gent en Antwerpen. Meer op www.nicoleverschoore.be ■ ▲Jan Lampo slaat wel nagels met koppen (lezersbrief in Knack de dato 5 maart): Wat ik uit de discussie onthoud? Ludo Helsen heeft de Antwerpse tentoonstelling van Boons Feminatheek niet verboden en heeft zich niet schuldig gemaakt aan censuur. Anne Provoost daarentegen, die optreedt als curator van de tentoonstelling in Gent, geeft toe dat ze de pedofiele prenten eruit heeft gelicht. Van twee dingen één. Ofwel is de Feminatheek een verzameling blootfoto’s van lang geleden, zonder belang, ofwel werpt ze een onmisbaar licht op Boon – maar dan moeten diens volwassen lezers àlle prentjes mogen zien. ■ ▲In de roaring twenties verrichtte Geert van Bruaene (1891-1964) baanbrekend werk als animator van de galeries Cabinet Maldoror (met Michel de Ghelderode) en La Vierge poupine (met Paul van Ostaijen en met Camille Goemans). Na de Tweede Wereldoorlog exposeerde hij werk van Jean Dubuffet in Le Diable par la queue. De redactie van Tijd en Mens vergaderde in Het Goudblommeke van Papier, waar de Brusselse surrealisten vaste bezoekers waren (Colinet, Magritte, Mariën, Mesens, Scutenaire, Hamoir, Goemans, …). Hugo Claus vierde er zijn huwelijk. De dertiende aflevering van het Brusselse tijdschrift Connexion, uitgegeven door Robin de Salle, is gewijd aan “Le petit Zérar” en aan Het Goudblommeke van Papier. Het rijkelijk geïllustreerde dossier werd samengesteld door Henri-Floris Jespers, deels op basis van eerder onbekend materiaal. & Connexion werd op 19 maart onder grote belangstelling boven de doopvont in Het Goudblommeke van Papier te Brussel. Christian Bussy, Herman J. Claeys, Clara Haesaert, Emile Kesteman, Thierry Neuhuys, Rik Sauwen en Freddi Smekens, telkens ingeleid door Robin de Salle, riepen persoonlijke herinneringen op aan “le petit Zérar” en Het Goudblommeke van Papier. Tussen elk optreden door las Gaëtan Faïk teksten van Geert van Bruaene voor. Herman J. Claeys wees op het verschil in betekenis van de naam van Van Bruaenes laatste herberg. La petite fleur en papier doré betekent immers Het bloemetje van goudpapier, terwijl Het goudblommeke van papier in het Frans zou luiden: Le petit souci en papier. Althans als met goudblommeke calendula
26 officinalis (goudsbloem) is bedoeld. Overigens is goudbloem een Zuid-Nederlandse variant van goudsbloem. Tussen de aanwezigen: Ray van Asten, Arne Baillière, Jan Beghin, Jan Bucquoy, Pierre Cordier, Marie-Jeanne Dypréau, Frank Hendrickx, Henri-Floris Jespers, Pruts Lantsoght, France Lejeune, Henry Lejeune, Paula Mortelmans, Francis Mus, Christine Neuhuys, Luc Neuhuys, David de Salle, Mark Tiefenthal, Emmanuel Vandeputte, Alexandre Wajnberg, Arnout Wouters. Hadden een bericht van verhindering gestuurd: Luc Boudens, René Franken, Joris Gerits, Christian van Haesendonck, Kris Kenis, Tony Rombouts en Jan Scheirs. & Over Geert van Bruaene, zie de berichten van 12 en 18 maart op www.caira.over-blog.com Cf. ook: www.revueconnexion.over-blog.com ■ Connexion, revue d’art et de littérature, no 13, mars 2008, 51 p., ill. Adres :46/2 rue Blaes, 1000 Bruxelles. Abonnementen (5 nummers) : 30 € te storten op rek. 001-3244284-01. Losse nummers : 6 €. E-mail :
[email protected] Site Web : www.revueconnexion.com
Beestig ▲In het kader van haar ‘Ledenwervingscampagne 2008’ liet Vogelbescherming Vlaanderen drie ludieke tv-spotjes maken. Het scenario van de spotjes werd vooraf door het VAR (de mediaregie die het reclameaanbod en nevenproducten van mandaatgevers marketeert) goedgekeurd. In januari 2008 werden al twee spotjes van tien seconden uitgezonden na Dieren in Nesten en voor De Kampioenen. In het kader van Boodschap van Algemeen Nut kreeg de vereniging daarbovenop gratis zendtijd aangeboden op zowel één en Canvas als alle radiozenders (Donna, StuBru, Radio 1, Radio 2 en Klara). In de week van 25 februari 2008 werden zeven spotjes van 30 seconden uitgezonden in prime time. Dat deze publiciteit haar doel niet heeft gemist, is duidelijk: in deze korte periode sloten bijna 3.000 nieuwe leden zich bij Vogelbescherming Vlaanderen aan. De Hubertus Vereniging Vlaanderen, die naar eigen zeggen 65% van alle Vlaamse jagers vertegenwoordigt, voelde zich meteen aangevallen door het spotje waarin drie grappige jagers doodleuk een fazant neerschieten (een tafereel dat zich jaarlijks tussen 15 oktober en 15 januari minstens 130.000 keer voordoet). Via haar website riep ze haar leden op om te protesteren bij zowel het VAR als de JEP (Jury voor Ethische Praktijken inzake reclame). Volgens de informatie waarover Vogelbescherming Vlaanderen momenteel beschikt zou zelfs de minister-president van de Vlaamse Regering Kris Peeters in dit verband contact hebben opgenomen met de gedelegeerde bestuurder van de VRT Dirk Wauters! De JEP boog zich op 5 maart over het fazantenspotje en is van mening dat het kleinerend en stigmatiserend overkomt. Vogelbescherming Vlaanderen krijgt nog tot 10 maart de tijd om de beslissing van de JEP te bevestigen en na te leven: dit betekent concreet dat de vereniging het spotje vanaf 12 maart 2008 niet meer mag verspreiden. Nu op het hoogste niveau gesprekken aan de gang zijn voor de nieuwe besluiten betreffende de jacht in het Vlaamse gewest voor de periode 2008-2013 lopen de jagers op het topje van hun tenen en voelen zij zich bij het kleinste bericht over de jacht aangevallen. Vogelbescherming Vlaanderen richtte immers een coalitie van 128 organisaties op die samen meer dan 300.000 leden vertegenwoordigen! Ze pleit voor een strenge jachtregelgeving en het afschaffen van alle vormen van plezierjacht. ■
Lezersbrief Ik heb met interesse en een zekere droefenis (ik kende Adams vroeger uit het café) kennis genomen van de overlijdens van onze dichters. Daags na Adams begrafenis besloot ik wat bundels van hem te kopen die ik niet had, maar Tony Rombouts was me al voor. We hebben hem dus nog wat herdacht
27 tussen de boeken van Demian. Ik vond Wilfried altijd een bijzonder aimabele vent. Het werk van Bartosik kende ik van één bundel: Rigor Mortis. De man zelf kende ik niet. Goed dat je zoveel aandacht aan hen besteedt in de Mededelingen, want in de 'gangbare' pers lees je er weinig over, en ze verdienen toch wel wat woorden. Jeroen KUYPERS
Bibliografisch ▲Van de Gentenaar Jan Oscar de Gruyter (1885-1929) is algemeen bekend dat hij een pioniersrol gespeeld heeft in de ontwikkeling van het toneelleven in Vlaanderen. Nauwelijks bekend is echter dat De Gruyter in 1907 promoveerde tot doctor in de Germaanse Filologie met een proefschrift over de klank-en vormleer van het Gentse dialect. Dat proefschrift biedt uiteraard een grondige kijk op het Gents van honderd jaar geleden. Door allerlei niet meer te achterhalen omstandigheden is deze studie nooit uitgegeven. Johan Taeldeman bezorgde de tekst en voorzag die van kritisch commentaar. Roland Wissaert nam een boeiende fotocollage over Gent anno 1907 voor zijn rekening en van Jaak van Schoor en Paul de Loore zijn er twee interessante artikels opgenomen over De Gruyters leven en toneelwerk. ■ Jan Oscar DE GRUYTER, Het Gentse dialect. Klank- en vormleer, Gent, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 440 p., ill., facs., gebonden, 25 €. ISBN 978-90-72474-75-9.
Agenda ▲De Muzeval, telkens op donderdag in Literair-artistiek café Den Hopsack om 20 uur (deuren: 19u30): 10 april: 113de Muzeval met gastauteur de dichter-journalist Willem Persoon, “Er is geen hoop waarin geen vrees is verweven - Er is geen vrees waarin geen hoop is verweven”. 8 mei: 114de Muzeval met als gastauteur de in Amsterdam wonende Engelse dochter Barry Fitton. Presentatie van boek en CD Amsterdam Nights, waaruit gedichten worden voorgedragen in de Nederlandse vertaling van onze voormalige gastdichter Gijs ter Haar (NL). ■ ▲In het Letterenhuis ontvangt gastvrouw Jelle Van Riet (van De Standaard) elke maand een auteur die een keuze uit eigen en andermans poëzie leest en becommentarieert. In bibliotheek Permeke interviewt Johan De Boose elke vierde donderdag van de maand een dichter die onlangs een nieuwe bundel heeft gepubliceerd. Telkens van 12u30 tot 13u30. Alle lezingen zijn gratis. Letterenhuis, Minderbroedersstraat 22, Antwerpen Bibliotheek Permeke, De Coninckplein, Antwerpen Noteren we: 17 april in het Letterenhuis: Adriaan de Roover 24 april in Bibliotheek Permeke: Peter Holvoet-Hanssen: Navagio. ■ ▲Sprekers bij ExLibris in 2008: 2 april Guy Van Hoof & Erik Verstraete 7 mei Jos Vervloet 4 juni Henri-Floris Jespers 3 september Jooris Van Hulle Zoals gewoonlijk is iedereen reeds vanaf 19.30 uur graag welkom in het lokaal: “Taverne Rochus", Sint-Rochusstraat 67 te Deurne. De lezingen beginnen klokslag 21 uur. (Tel.: 03 321 33 99.)■
28
▲Van 14 maart tot 26 april 2008 exposeert Roberto Schiavi: L’uomo che spaccava il culo ai passeri (De man die het gat van de mussen brak) bij MUDIMAdrie, Galerie Gianluca Ranzi, Vlaamse Kaai 48 te 2000 Antwerpen. Open: woensdag-zaterdag, van 14 tot 18 uur. www.mudadrie.be■ ▲Van 15 maart tot en met 20 april: tentoonstelling in het kader van de Internationale Grote Prijs Kalligrafie in het Cultureel Centrum van Westerlo, Boerenkrijglaan 62. Openingsuren tijdens de week: elke werkdag van 9 tot 16 u. Zaterdag en zondag van 14 tot 17 uur. Gesloten op Pasen, open op Paasmandaag van 14 tot 17 uur. ■ ▲Van 30 maart tot 3 april: grafisch werk van Leen Tanghe. Café Exposé. Jongenrencentrum Bouckenborgh, Bredabaan 561, 2178 Merksem. ■ ▲Van 1 tot 31 april: Foto expo van Machteld Speetjens & Leen Tanghe. Den Hopsack, Grote Pieter Postraat 24, 2000 Antwerpen. ■ ▲Literatuur op de middag. In de reeks lezingen “Wie schrijft hier in het Frans?” geeft Henri-Floris Jespers op 22 april een lezing over Franstalige Antwerpenaren. Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. Aanvang: 12u40. ■ ▲Op 24 april neemt Gérard Berréby deel aan een panelgesprek over Piet de Groof, le général situationniste. Aanvang: 20u30. Théâtre-Poème, Schotlandstraat, 1060 Brussel. Reservatie: 02 538 63 58 tussen 9u30 en 18u. E-mail:
[email protected] ■
Internauten zijn welkom op www.mededelingen.over-blog.com en www.caira.over-blog.com
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt gedateerd 14 maart Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Vijfde jaargang, nr. 115 8 april 2008 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
Redactioneel Het Internationaal Monetair Fonds aarzelt niet te spreken van een "collectief falen" om de omvang van de kredietcrisis te voorspellen. Komend weekend overleggen de ministers van Financiën en de gouverneurs van de centrale banken in Washington DC, op de zogenaamde Lentetop van het IMF en de Wereldbank. De topman van het IMF, Dominique Strauss-Kahn, zegt in een interview met de Financial Times (7 april) dat de overheden moeten interveniëren om de kredietcrisis de baas te kunnen. “Ik geloof echt dat de noodzaak van publieke interventie meer evident is geworden.” Tot nu toe hebben de publieke overheden, vooral dan in de VS, tal van maatregelen genomen om de liquiditeit op de financiële markten veilig te stellen. Maar rechtstreekse interventie in het financiële systeem, met
2
uitzondering van de ingreep om de zakenbank Bear Stearns te redden, bleef vooralsnog uit. De Federal Reserve assisteerde bij de overname van Bear Stearns door J.P. Morgan Chase. Het is voor het eerst sinds de Depressie dat de centrale bank op dergelijke wijze assisteerde bij het overeind houden van een zakenbank. De Amerikaanse centralebankier Ben Bernanke bestreed in het Huis van Afgevaardigden in Washington dat de Fed daarmee Bear Stearns heeft beloond voor slecht gedrag. Volgens Bernanke heeft de Fed dat gedaan wat zij noodzakelijk achtte om “de levensvatbaarheid” van het financiële systeem te redden. “Een plotseling faillissement van Bear Stearns zou een chaotisch en moeilijk beheersbaar effect op de markt hebben veroorzaakt.” Volgens de Financial Times is er de voorbije weken wel overlegd tussen de ministers van Financiën en de centrale banken over mogelijke interventie. Maar de meeste politici, vooral in de eurozone, geloven volgens de zakenkrant niet dat een uitgebreid overheidsingrijpen noodzakelijk is. In een belangwekkend gesprek met De Standaard (5 april) benadrukt Peter Praet, verantwoordelijk voor de stabiliteit van het financiële systeem bij de Nationale Bank, dat “de banken een van de ergste crisissen sinds de jaren dertig hebben veroorzaakt”. Volgens hem leek de techniek waarbij je van kredieten verhandelbare effecten maakt aanvankelijk ideaal om kredietrisico’s te spreiden. “De risico’s waren goed gedocumenteerd, maar toen werden technieken ontwikkeld om de rendementen nog te verbeteren. Toen werden de banken gulzig.” Over de subprime-kredieten, die als detonator fungeerde, zegt hij vlakaf: “Het is een schandaal wat daar gebeurd is. Het is moeilijk te begrijpen hoe het kan dat de Amerikanen dat niet wisten. Ook de banken zelf en de vastgoedmakelaars zouden over de schreef zijn gegaan. Het was soms zo erg dat zelfs de FBI werd ingeschakeld.” De meningen over de mogelijke gevolgen wereldwijd blijken verdeeld. Volgens Dominique Strauss-Kahn is de kredietcrisis geen louter Amerikaans probleem en zullen ook landen als China en India getroffen worden. Oudgouverneur Laurence Meyer van de Fed is van mening dat Europa erger getroffen zal worden dan de Verenigde Staten. Peter Praet is redelijk optimistisch: “De belangrijkste vraag is nu de Amerikaanse economie. De problemen situeren zich in hoofdzaak daar. Hoe erg wordt de recessie er? Volgens mij is het IMF wat te pessimistisch. Maar als je daar echt slechte cijfers en grote faillissementen zou krijgen, tja, dan...”
3
Voor Ben Bernanke lijdt het geen twijfel dat “de Amerikaanse economie een buitengewoon moeilijke periode doormaakt” … ■
Inhoud Sociologisch: Reëvaluatie en vergrijzing Kritisch: Van Ostaijen, Van Bruaene en Schirren: enkele nieuwe gegevens. Door de leesbril bekeken: 9/11, Connexion & Geert van Bruaene, Manifest Gravensteengroep, Ben Cami, Ça ira Bibliografisch: Agenda
Sociologisch Reëvaluatie en vergrijzing. Reëvaluatie is een terugblik op wat ooit waardevol werd bevonden en dreigt in de vergeethoek te geraken. Jonge mensen moeten om een of andere reden gemotiveerd zijn om belangstelling te hebben voor retrospectie in een bepaalde discipline. Het ouder publiek daarentegen raakt niet uitgekeken op wat het zelf meebeleefd heeft. Babyboomers balen van de zgz investigatiejournalistiek van Maurice de Wilde. Wie de vliegende bommen, collaboratie e.a. tweede oorlogsgebonden feiten nog in het onderbewustzijn meedraagt bleef er voor thuis of programmeerde zijn videorecorder ad hoc. Dat geldt niet alleen voor politiek, maar nog meer voor muziek, sport, mode enz. tot en met de ‘bellettrie’. Nu horen we enerzijds dat het verenigingsleven in Vlaanderen een nooit gekend succes kent, sicut Bert Anciaux. Twee Vlamingen op drie zijn lid van een vereniging. Onze eigen ervaring is minder leuk. Margriet en ik zijn lid van diverse verenigingen, waarvan minstens vijf met lidgeld. Jonge mensen komen zich niet bij ons voegen en het is aartsmoeilijk om in eigen rangen een voorzitter, secretaris of schatbewaarder in opvolging te vinden. Er is dus duidelijk een generatiebreuk. Waarom vermeld ik deze verenigingen? Omdat het toekomstige probleem van onze
samenleving
een kwestie is van solidariteit tussen jong en oud. Tim Pauwels heeft zich over het probleem gebogen in zijn eindwerk van licentiaat Politieke Wetenschappen aan de Universiteit Antwerpen bij Prof. Deleeck. Zijn onderzoek vertrekt van het draagvlak van de intergenerationele solidariteit en schetst de uitdaging die zich aandient. Welke factoren bepalen het probleem?
-
De daling van de vruchtbaarheid bij de eigen bevolking.
-
De stijging van de levensduur.
-
De babyboom met de daaraan gekoppelde demografische rariteit van de foute piramide. De kerstboom is veranderd in een handgranaat. Onder en boven kleiner dan middenin. Vandaar vlg. Pauwels wordt de babyboom een babybom.
4 -
Ons oud pensioenstelsel, waarbij de actieve bevolking zorg draagt voor de niet-actieven. Normaliter zou wie afgedragen heeft voor ‘de oude dag’ de vruchten moeten kunnen plukken van dat kapitaal plus de opbrengst. Nu is ons land toch wel één van de weinigen die dat kapitalisatiesysteem nooit aangenomen hebben en in de vicieuze cirkel van het repartitiesysteem knel zit. M.a.w. het doet er niet toe hoeveel je betaald hebt voor je pensioen, als puntje bij paaltje komt, kan je alleen delen uit de beschikbare pot van het ogenblik. Het kon niet uitblijven of de babyboomers gingen zich vragen stellen. De progressieven mikken op een solidariteitsfonds. Wat enigszins gestalte heeft gekregen door het ‘Zilverfonds’ met Johan Vande Lanotte als pleitbezorger. De yuppies zijn meer op hun hoede, en ondanks hun luxueus leven, investeren ze in een pensioenfonds. Met fiscale voordelen, waaraan de minder verdiener natuurlijk niet kan participeren. Hoe dan ook berusten beide richtingen op kapitalisatie.
-
De vaststelling dat in 2000, 40 niet actieven stonden tegenover 100 actieven en dat in 2030, 63 niet actieven afhankelijk worden van die 100 actieven.
Een nieuwe solidariteitspsychologie dringt zich op. Pauwels ziet vier mogelijkheden, gaande van een mechanische naar een organische solidariteit. Van groepsdwang met gelijkenissen moeten we evolueren naar wederkerigheid met verschillen. Hij vertrekt van de vaststelling dat
-
de groepsgebonden psychologie achteruit gaat;
-
de instrumentele solidariteit ook verzwakt;
-
de compassionele solidariteit eveneens verzwakt;
-
de empathische solidariteit groeit.
Wat is nu zo specifiek aan die uitzonderlijke demografische toestand van de babyboomers? Hun groot aantal t.o.v. een sterk groeiend aantal ouderen. Binnen zeer afzienbare tijd zitten de babyboomers ook bij die ouderen, en dan? Sociologisch zaten de babyboomers op rozen met de democratisering van het onderwijs, met hun kijk op de wereld door de TV en de anticonceptiva. Economisch waren nooit eerder zoveel mensen vermogend. Met al die jonge renteniers in het verschiet en hun gepensioneerde ouders mogen we ons verwachten aan iets wat de Belg nooit eerder deed, namelijk zijn gespaarde vermogen opdoen: Spending their kids inheritance, wat in goed Nederlands werd vertaald als ‘opeethypotheek’. Je huis wordt dan eigendom van de bank, die je daarvoor een rente uitkeert i.p.v. andersom, zoals we gewoon zijn. Is Pauwels niet naïef met zijn ‘groeiende empathische solidariteit’? Ik vrees het. Of we zijn rijk genoeg, of er komt van die empathie niets in huis. We mogen dan al klagen over de terugloop van onze koopkracht en de erosie van onze spaarcenten door de lage rente, toch geraak je op zaterdag of
5 zondag niet bediend in een restaurant wegens niet gereserveerd of moet je nu reeds je vakantiereis boeken voor alle zekerheid. En dat verwende volkje krijgt een syndicatenmentaliteit als het minder goed gaat, want dan zijn er toch de ‘verworven rechten’. Broederlijk delen? “Allez, allez, de vacatures geraken niet ingevuld. Laat ze de straten keren en druggebruikers hun uitkering afnemen.” Opgeruimd staat netjes zoals ze het toen hadden over de banken en de industriëlen in mei 66. Desalniettemin denk ik dat we op het goede spoor zitten. Laat de vergrijzing een probleem zijn en laat de babyboom een probleem zijn. Als we het goed aan boord leggen met de vele kinderen van onze gastarbeiders kan dàt probleem omgebogen worden tot onze redding. En zal reëvaluatie van onze cultuur nog meer dan nu een noodzaak zijn. Jan VAN OOSTENDE
Kritisch Van Ostaijen, Van Bruaene en Schirren: enkele nieuwe gegevens. In mijn feestrede ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van het E. du Perron Genootschap heb ik op 15 mei 2004 Geert van Bruaene tijdens de slag van het Casino van Sint-Josse-ten-Nood op 6 oktober 1926 opgevoerd.1 Dit kristallisatiemoment van de eerste Brusselse surrealistische groep heb ik ook belicht in het tijdschrift Connexion.2 Gerrit Borgers heeft de relatie tussen Paul van Ostaijen (1896-1928) en Geert van Bruaene (1891-1964) grondig onderzocht en gedocumenteerd. Een privé-verzamelaar was zo bereidwillig mij toegang te verlenen tot zijn collectie, waarin zich een aantal brieven van Geert van Bruaene en zijn gezellin aan Van Ostaijen bevinden. Ik heb niet alleen de originelen geraadpleegd, maar ook fotokopieën gekregen van de brieven en van andere relevante documenten. Ze werpen een bijkomend licht, niet alleen op de verhouding Van Ostaijen/Van Bruaene, maar ook op de activiteiten van de dichter als “marchand en chambre”. Ik heb dit materiaal al gedeeltelijk verwerkt in mijn jongste publicatie over Van Bruaene, waarin afgerekend wordt met talrijke, blijkbaar bijzonder taaie misverstanden en onwaarheden rond “le petit Gérard”.3
& Met de daadwerkelijke steun van bevriende kunstenaars had Van Ostaijen al in Berlijn verschillende pogingen ondernomen om een betrekking te vinden in de kunsthandel. Kort na zijn legerdienst reisde hij in januari 1923 met hetzelfde doel naar Frankfurt, doch zonder resultaat. Hij werd dan maar “marchand en chambre”, hierin financieel gesteund door zijn broer Stan voor wie hij al in Berlijn niet alleen contemporaine kunst maar ook Japanse prenten kocht. Het was in zijn hoedanigheid van particuliere kunsthandelaar dat hij Geert van Bruaene (1891-1964) leerde kennen, die vóór de oorlog reeds in een aantal Vlaamse theaters te Brussel optrad. In het Vlaams Huis te Brussel gaf hij een reeks lezingen over poëzie en theater. Zoals Van Ostaijen verkoos hij naar Duitsland te vluchten. Na zijn kortstondige ballingschap ondertekende hij op 6 juni 1921 een contract met het Vlaamse Volkstoneel. Onder regie van dr. Oscar de Gruyter speelde hij o.m. in Vondels Jozef in Dothan. In december 1923 1
Henri-Floris JESPERS, “Le Bateau Ivre”: het literaire debat tussen Du Perron en Van Ostaijen. Naar een nieuwe lezing van Alpejagerslied, in: Mededelingen van het CDR, nr. 47 de dato 7 mei 2005, pp. 8-11. 2 3
Henri-Floris JESPERS, La bataille du Casino de Saint-Josse, in: Connexion, no. 1, novembre 2006, pp. 8-12. Henri-Floris JESPERS, Gérard Van Bruaene, in: Connexion, no 13, mars 2008, pp. 4-35.
6 nam hij ontslag. (PEETERS: 244; 326-327; 440) Twee weken later, op 15 december, opende hij een bescheiden cultureel centrum in het Hotel Ravenstein te Brussel, het Cabinet Maldoror (Centrale d’Art Plastique). In La Flandre littéraire van januari 1924 stelde Michel de Ghelderode, Van Bruaenes “chargé d’affaires”, het Cabinet Maldoror voor als « un organisme internationaliste et indépendant destiné à propager les productions significatives des grands artistes de l’expression contemporaine, sans souci de tendance ». Kunst boven systeem of formule. De Ghelderode nodigde Eugène Laermans, Prosper de Troyer, Georges Minne, Jakob Smits en Leon Spilliaert uit om in het Cabinet Maldoror te exposeren. (BEYEN 1980: 154, 164; 1991: 374-375) Om onopgehelderde redenen kwam het snel tot een breuk tussen Van Bruaene en zijn “zaakgelastigde”. De Ghelderode zou van dan af “petit Gérard” bij herhaling in expressieve en kwaadwillige bewoordingen aan de schandpaal nagelen.(BEYEN 1991: 376-377) De ondernemende maar avontuurlijke Van Bruaene opende vervolgens in 1925 een galerie in de Naamsestraat 70 te Brussel, À la Vierge poupine. Het was wellicht door toedoen van Van Ostaijen dat Floris Jespers, samen met Auguste Mambour, van 16 mei tot 8 juni 1925 in de nieuwe galerie exposeerde. De taaie Westvlaming met wie samenwerken niet altijd even prettig was, kon blijkbaar tot een akkoord komen met de ook al niet zo vlotte Van Ostaijen, wiens compagnonschap formeel geregeld werd per 1 oktober 1925. Zo trad Van Ostaijen tot eind maart, begin april 1926 op als codirecteur van de kunsthandel, waar hij ook zijn intrek nam. Zijn gezondheidstoestand was toen al erg belabberd en hij had vaak koorts. Marc. Eemans, die de dichter voor de eerste keer daar ontmoette, zou zich later herinneren dat hij op een canapé in een zijkamertje van de galerie lag, met een thermometer in de mond.4 Door het ontbreken van archivalia en administratieve papieren betreffende La Vierge poupine kan deze episode uit het leven van Van Ostaijen onvoldoende belicht worden. Vast staat alleszins dat hij ook - zoniet vooral - werken uit eigen voorraad verhandelde. Zo verkocht hij o.m. drie aquarellen van Fritz Stuckenberg aan een collega handelaar, alsmede een doek van dezelfde schilder aan zijn vriend en weggenoot Gaston Burssens.5 Op 16 december 1925 meldt Van Ostaijen aan zijn vriend Stuckenberg: “Seit 1.Oktober bin ich was man Direktor einer Kunstgalerie zu nennen pflegt. Det Jeschäft blüht nicht. Man hält zich aufrecht so gut und schlecht wie’s geht. (…) Standpunkt? – Los vom reinen Konstruktivismus, dessen Möglichkeiten vorläufig erschöpft sind. – Los von der Lyrik Kandinsky’s.” (BULHOF: 159) Hij is op dat ogenblik nog geen twee maanden bezig, doch heeft reeds vijf tentoonstellingen georganiseerd of 4
Henri-Floris JESPERS, Marc. Eemans 90 jaar: een biecht, in: BRU-taal, nr. 1, pp. 8-16. Francis BULHOF (ed), Eine Künstlerfreundschaft, Oldenburg, Holzberg Verlag, 1992, p. 159; Gerrit BORGERS, Paul van Ostaijen, een documentatie, Den Haag, Bert Bakker, 1971, p. 642; Henri-Floris JESPERS, “Poëties erken ik alleen Burssens als mijn kameraad”, in: Gierik & NVT, nr. 49/50, december 1995, pp. 122-149. 5
7 medegeorganiseerd - o.m. van Pedro Creixams 6, wat wellicht gebeurde door bemiddeling van Eddy du Perron. Enkele weken later, op 8 januari 1926, deelt Van Ostaijen het Antwerpse stadsbestuur mede dat hij “voor een herbenoeming bij het gemeentebestuur (…), aan de in uw schrijven vermelde voorwaarden” wenst in aanmerking te komen.” (BORGERS: 661) Het lijdt geen twijfel dat de ongeduldige en cyclothymische Van Ostaijen na enkele maanden activiteit al erg ontgoocheld was door het uitblijven van bevredigende commerciële resultaten. In die omstandigheden kon hij even goed “marchand en chambre” blijven. Uit de bewaard gebleven briefwisseling kan trouwens afgeleid worden dat hij vooral met eigen relaties voor eigen rekening zaken deed. Hij bezat toen werk van o.m. James Ensor, Gust de Smet, Georges Minne, Floris Jespers, Paul Joostens, Prosper de Troyer, René Magritte, Lyonel Feininger, Frits Stuckenberg, Heinrich Campendonck, Max Ernst, Joan Miró, Pedro Creixams, Pablo Picasso, Irène Lagut en Oskar Kokoschka. In het maartnummer 1926 van Sélection stond te lezen: “La Vierge Poupine dirigée par MM. Van Bruaene en Van Ostaijen, disparaît […].”7 In welke omstandigheden de samenwerking met Van Bruaene precies beëindigd werd, blijft onopgehelderd. Dat er onenigheid en materiële betwistingen in het spel waren, staat wel zo goed als vast. Van Brueaene was hem toen alleszins 1.500 F schuldig, bedrag dat hij in drie keer afloste. (BORGERS: 682-683). Bovendien was Van Ostaijens gezondheidstoestand zorgelijk, het mededirecteurschap van de galerie slorpte te veel energie op en nam zijn tijd al te zeer in beslag. Materieel werd hij er tenslotte niet beter van. In april wist Sélection te melden dat La Vierge poupine verhuisd was van de Naamsestraat naar de Louizalaan 32. Camille Goemans (die enkele jaren later de marchand van Magritte en Salvador Dali te Parijs zou worden), was Van Ostaijen als codirecteur opgevolgd. De tweede Vierge Poupine opende met een tentoonstelling van Marthe (Tour) Donas.8 0p 6 mei resumeerde Van Ostaijen de toestand ter attentie van zijn vriend Stuckenberg: “Seit 1.4.26 bin ich wieder ‘Direktor’ ab; ich bin nicht mehr tätig im brüsseler Kunsthandel, sondern ich treibe, jetzt wie vorher, die Geschäfte ‘en chambre’ wie man das, nach Pariser Terminologie, heißt. Es geht nicht gut, - zu gut um ganz zum Teufel zu gehen. Und zu schlecht zu existieren.” (BULHOF: 161)
6
« A la Vierge Poupine. Creixams a certaines affinités avec plusieurs peintres de son époque sans que l’on puisse parler d’influences conscientes. Tel paysage semble être traité à la manière d’Utrillo, tel autre à la manière de Vlaminck. Il y aurait peut être lieu de rapprocher ses enfants souffreteux, des saltimbanques de Picasso. Doit-on se plaindre de ces rencontres ? Je ne le pense pas, car Creixams reste, malgré tout bien personnel, et par sa couleur et par son dessin : c’est un véritable peintre espagnol. Admirons sans réserves : « Un adolescent » et un beau portrait de toréador. » Zie ook BORGERS: 655. 7 Sélection, jg. V, nr. 6, maart 1926, p. 78. 8 Sélection, jg. V, nr. 7, april 1926, p. 174.
8 Van Ostaijens kortstondig avontuur als gevestigde kunsthandelaar leidde in feite zijn afscheid van de plastische kunsten in, wat bevestigd wordt door zijn laatste gelegenheidspublicaties over contemporaine kunst, alle verschenen in mei 1926.
& Enkele brieven werpen nu een nieuw licht op de zaak Van Bruaene. Een aantal schilderijen van Van Ostaijen bevonden zich in de in beslag genomen inboedel van de failliet verklaarde Van Bruaene. Toen Van Ostaijen overleed had deze zaak haar beslag nog niet gekregen. Uit een verklaring van Van Bruaene de dato 30 november 1926 blijkt dat hij acht werken van Van Ostaijen in consignatie ontvangen had: twee van Creixams en één van Floris Jespers, Paul Joostens, Mambour, Irène Lagut, Stuckenberg en Verschueren. (BORGERS 728). Uit een tweede lijst, opgesteld door Van Ostaijen op 7 september 1927, daags na zijn aankomst in Miavoye-Anthée, is er geen sprake meer van de werken van Floris Jespers (“Visservrouw”), Paul Joostens (“Femme Y-grec”) en Stuckenberg (“Erotisches Stilleben”). In april 1927 had het parket inderdaad het werk van Jespers vrijgegeven. (BORGERS 794-795). Wat nu met “Femme Y-grec” en “Erotisches Stilleben”? Van Ostaijen zinspeelt reeds op het doek van Joostens in een brief aan Peter Baeyens van 30 augustus 1920 (BORGERS 363). Joostens maakt gewag van een vondst van Van Ostaijen, “de geschiedenis van ‘la femme grecque’” (JOOSTENS 1928: 40). Een gedetailleerde lijst van meer dan tweehonderd werken in privé-bezit die de schilder secuur opstelde in 1944 en tot in 1951 vervolledigde, maakt echter geen melding van een schilderij van die naam.9 Alles wijst erop dat “Femme Y-grec” staat voor “Femme Méphisto”,10 vermeld in de monografie van Georges Marlier als “appartenant à M. Van Ostaijen”. (MARLIER 1923: 26) In Joostens’ lijst wordt de “familie Kunnen” als eigenaar vermeld (Van Ostaijens broer Stan was gehuwd met Nini Kunnen). Het “Erotisches Stilleben” van Stuckenberg kwam in het bezit van Burssens. Uit een brief van 18 april 1927 van Marietje, de gezellin van Van Bruaene, blijkt dat Geert in april 1927 in de gevangenis zat: “Heden middag had ik een onderhoud met den advokaat Verhelst, uit Gent die de zaak van Geert verdedigt. Hij zeide mij dat, wanneer er geen verdere moeilijkheden kwamen, Geert zeker in proces zou winnen. In elk geval zal hij Geerd in voorlopige invrijheidsstelling aanvragen. Dat zou dan tegen het einde dezes maand zijn”. Ze vraagt tevens of Van Ostaijen bereid is zakelijk te corresponderen met Geert, via mr. René Victor. “Wil je Geerd deze grote dienst bewijzen?” Ze is bereid naar Antwerpen te komen. “Ik zal dan je boeken meenemen. Je schilderijen krijg je terug hé! Ik laat dus de andere twee hier die kunnen dan gelijk verzonden worden met die van Mommen”.11 De in beslag genomen schilderijen bevonden zich bij Mommen. “De andere twee” slaan dan wellicht 9
Collectie Luc en Thierry Neuhuys, Brussel. Tentoongesteld in het ICC te Antwerpen in 1976 onder de titel “Vrouwelijke Mefisto”. (JOOSTENS 1976: 96, 125) 11 Onuitgegeven brief van Marietje aan P. van Ostaijen, 18 april 1927. Privé-collectie. 10
9 op bovenvermelde werken van Joostens en Stuckenberg en werden dus wel degelijk aan Van Ostaijen teruggegeven. Geen maand later, op 14 mei 1927, meldt Van Bruaene aan zijn “beste Paul” dat het “desaster compleet” is: De huiseigenaar, niettegenstaande belofte een overeenkomst, heeft buiten mijn weten alles publiek laten verkoopen! Niettegenstaande Parket en àndere oppositie! Algeheele opbrengst fr 2.700.-! Oòk jou negerplastiek zijn verkocht! Ik heb aanstonds de onderzoeksrechter de Buck te Gent verwittigd – en ik zorg dat ik jou Negerplastiek terugvind evenals ‘k weet niet wat al van derden! – Miserie vriend! Je Geert”12 Het persoonlijk contact werd blijkbaar spoedig hersteld, want op 24 mei leende Van Ostaijen zijn onfortuinlijke vriend 300 F: « Reçu de monsieur Paul van Ostaijen à titre de prêt, la somme de trois cents francs.24 mai 1927 G.van Bruaene Reçu provisoire »13 In juli dacht Van Bruaene Van Ostaijen op te zoeken - “omdat ik ’n grote zaak in handen heb en op jou zou willen rekenen” - maar dat lukte niet. Marietje zou er hem wel over spreken. Wil je geen rapportje over m’n activiteit, m’n soberheid (kwestie verteer) opmaken en het zenden aan mijn advokaat Gérard Verhelst, Coupure, 118 te Gent? […] Schrijf vooral aan Marietje waar je naartoe gaat en weet, mijn vriend, dat ik veel, veel wroeging heb om wat er, buiten mij, tegen je gebeurde. Dank Pol, Je toegenegen.”14 De laatste brief is gedateerd 29 juli 1927. Van Bruaene is nu werkzaam als lijstenmaker en ziet de toekomst redelijk optimistisch tegemoet. Hij heeft kennelijk vernomen dat de gezondheidstoestand van Van Ostaijen belabberd is (zie verder). Beste Paul, Ik stuur jou fr. 150 op de fr. 300 die je mij welwillend en goedhartig hebt geleend. Nu zal ’t beteren. - ……. ? Volgende week krijg je je schilderijen en de rest van ’t geld. – nu fabriceer ik kadertjes en mocht je zinnens zijn om ‘n “profil” te teekenen voor b.v. werk van Floris Jespers, - welkom en je kan d’r bij verdienen. – Wanneer kom je eens over? – Ik vernam dat je rusten moet, ’n paar maanden – Schrijf me wàar – en wees helemaal niet bekommerd vriend. Dag Paul, de groeten van Marietje Je toegenegen Geert.15 12
Onuitgegeven brief van G. van Bruaene aan P. van Ostaijen, 14 mei 1927. Privé-collectie. Ontvangstbewijs getekend door G. van Bruaene. Privé-collectie. 14 Onuitgegeven brief van G. van Bruaene aan P. van Ostaijen, 18 juli 1927. Privé-collectie. 15 Onuitgegeven brief van G. van Bruaene aan P. van Ostaijen, 29 juli 1927. Privé-collectie. 13
10
Van Bruaene was te Schaarbeek in het huwelijk getreden met Julia Philomène Maclot op 4 april 1914. De echtscheiding werd uitgesproken op 25 augustus 1928. Uit het bevolkingsregister blijkt dat “le petit homme du Rien” zich achtereenvolgens meldde als “lyrisch kunstenaar”, “directeur van kunsttentoonstellingen” en uiteindelijk als “industrieel directeur”.16 Dat laatste heeft betrekking met zijn nieuwe professionele bezigheden, die gedocumenteerd worden door een catalogus van de naamloze vennootschap “Le cadre, ancienne maison Manteau”, geschreven door Paul Hooreman en gedateerd 1928. Utilité du cadre : il limite, il contraint à ne pas dépasser les frontières du tableau. En bornant le regard dans l’étendue, il force l’esprit à la profondeur. C’est le cadre qui fait l’œuvre d’art. 17 Bekommerd was Van Ostaijen wel: daags na zijn aankomst in het sanatorium schreef hij al een briefje aan René Victor waarin hij herinnert aan “de schilderijen die we revendikeren”, waarna de zaak nog bij herhaling ter sprake kwam, de laatste keer vijf dagen vóór zijn overlijden, toen hij aan Victor schreef: “Einde maart denk ik te Antwerpen te zijn”. (BORGERS: 844, 871, 923, 1030-1031). & Als gevolg van zijn Brusselse activiteiten kreeg Van Ostaijen ook werken aangeboden, zoals ook blijkt uit de (onuitgegeven) briefkaart van de dichter Marcel Lecomte (1900-1966) van 4 oktober 1926: Mon cher Van Ostayen, N’aurai-je pas le plaisir de vous voir quelque jour. Je détiens chez moi deux ou trois Magritte que j’ai l’intention de vendre. Peut-être vous intéresseraient-ils. Croyez-moi votre, je vous prie. Marcel Lecomte18 Lecomte was op 25 november 1925 aanwezig geweest op de lezing van Van Ostaijen in La Lanterne Sourde, “Le renouveau littéraire en Belgique”. Van Ostaijen had blijkbaar een hartelijke relatie met Lecomte, die een der allereersten was om een luxe-exemplaar van Het Bordeel van Ika Loch te ontvangen, en wel op 27 januari 1926, de dag waarop Van Ostaijen ook het exemplaar van zijn uitgever, Jozef Peeters, van een opdracht voorzag.19 Op 15 maart 1926 had Van Ostaijen een verdrag ondertekend met Fernand Schirren (1872-1944), van wie hij een aantal werken verwierf. Uit enkele ontvangstbewijzen blijkt dat de maandelijkse afbetaling
16
Met dank aan Robin de Salle, archivaris van de gemeente Sint-Josse-ten-Noode. Cf. Marcel MARIËN, L’activité surréaliste en Belgique (1924-1950), Paris, Le Fil rouge / Bruxelles, éditions Lebeer Hossmann, 1979, 508 p ; pp. 180-182. 18 Onuitgegeven briefkaart van M. Lecomte aan P. van Ostaijen, 4 oktober 1926. Privé-collectie. 19 De opdracht luidt: “à Marcel Lecomte, cordialement, P. van Ostaijen” en is gedateerd 27 januari 1926. Collectie dr. Luc Maes, Antwerpen. 17
11 500 F bedroeg.20 De tot nu toe enige bekende (ongedateerde) brief aan Van Ostaijen heeft betrekking op de inzending van Schirren voor de jaarlijkse tentoonstelling van Kunst van Heden (KvH) in de Stedelijke Feestzaal aan de Meir te Antwerpen, die in 1927 van 21 mei tot 25 juni gehouden werd en waarop twaalf werken van de kunstenaar uit het bezit van Van Ostaijen te zien waren (Catalogus KvH, 1927, p. 56, nrs. 266-277). Van Ostaijen had het kennelijk op zich genomen een lijst te laten maken (BORGERS: 800-801) Nu blijkt uit een ongedateerde (onuitgegeven) brief van Schirren dat de omlijsting waarvan sprake bestemd was voor een werk dat Van Ostaijen nog te goed had, nl. “Binnenzicht” (nr. 270), een werk dat de schilder rechtstreeks naar KvH zond. Mardi Mon cher Van Ostayen, Ta toile (intérieur) est partie pour l’art Contemporain. Tu devras donc y aller pour placer le cadre de la toile. Je pensais pouvoir envoyer au moins un blanc et noir mais j’ai du y renoncer à cause des frais cadre (160 F !!). Il n’y a donc que les œuvres t’appartenant – Si tu le désires tu pourrais encore ajouter quelque chose – J’ai reçu une invitation banquet – je dois renoncer aussi – train vestiaire quelques verres après etc. frais trop grands pour moi. – Seulement faismoi le grand plaisir de me dire comment se comporte mes œuvres et si je tiens.” Hij maakt Van Ostaijen attent op de jonge advocaat Léon Kubowitzki, “stagiaire chez le Serigiers président des Contemporains”21. Il y a là pour toi tout un milieu à travailler. Dans quelques jours je t’enverrai 7 ou 8 petites aquarelles intéressantes sur mes meilleurs papiers anglais. Comment vas-tu ? Moi je travaille dans les difficultés que tu devines.” Tot slot maakt Schirren ook gewag van de nakende tentoonstelling in Grenoble en stelt hij bitter vast: “encore une fois je ne suis pas invité. Ostracisme”.22 De vorige tentoonstelling van KvH was geheel gewijd aan de jonge Franse schilderkunst. In 1927 kwam nu de jonge Belgische schilderkunst aan de beurt. Als gevolg van een incident rond een gemankeerde hulde aan Gust de Smet werd hij, samen met Fritz van den Berghe en de gebroeders Jespers (tijdelijk) geroyeerd als lid. Gevolg was, aldus Georges Marlier in het toonaangevende tijdschrift Sélection, dat “la demi-douzaine de peintres et de sculpteurs vraiment grands que notre pays a la chance de posséder, les seuls qui puissent rivaliser avec les maîtres de l’étranger, n’y figurent pas : ni Permeke, ni Gustave de Smet, ni Floris Jespers, ni Fritz van den Berghe, ni Oscar Jespers, ni Jozef Cantré. […] Cette année nous sommes bien forcés de dresser un procès-verbal de carence. Le 20
Twee gezegelde reçu’s van de hand van P. van Ostaijen, ondertekend door F. Schirren, gedateerd respectievelijk 10 april en 3 juni 1926. Privé-collectie. Cfr. eveneens BORGERS : 675-676. 21 Georges Serigiers (1858-1930), medestichter (met Henry van de Velde, Georges Morren en Max Elskamp) van de Association Pour l’Art (1892); secretaris, voorzitter (1919) van Kunst van Heden; gemeenteraadslid te Antwerpen voor de Socialistische Partij (1921). Lid van de Raad van Beheer van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten te Brussel en van de Commissie van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen. (KvH 1991: 86-87) Mr. Serigiers, echtgenoot van Neel Doff (1858-1942 – zie DEFOORT 1993) was Van Ostaijens raadsman in de zaak van de Antwerpsche Courant. (BORGERS: XXX) 22 Onuitgegeven brieven van F. Schirren aan P. van Ostaijen, ongedateerd [lente 1927]. Privé-collectie.
12 salon de 1927 n’est en rien représentatif de l’évolution présente de notre peinture. Il y a en Belgique cinquante, cent peintres de la valeur de ceux qui sont ici la grosse majorité et ce choix ne saurait donc avoir la moindre valeur représentative.” 23 Het meer subtiele en geraffineerde temperament van Schirren wordt wel door Marlier uitdrukkelijk geloofd. Conservator Audry-Farcy had het Museum voor Schone Kunst te Grenoble uitgebouwd tot de beste openbare verzameling moderne kunst van Frankrijk. Toen het nog volstond flair te hebben kocht hij werk van Modigliani, Matisse, Gauguin, Dufy, Dufresne, Van Dongen en Zadkine. Hij nam het initiatief een strenge selectie Belgische kunst te exposeren en nam hiervoor contact op met kamerlid Louis Piérard en de (semi-officiële) “Association de propagande pour l’art belge à l’étranger”. De groep Sélection, gelieerd met galerie Le Centaure, bestreed de keuze van Piérard, die er blijkbaar qua “hedendaagse kunst” geheel andere normen op nahield. Een beroep werd gedaan op Farcy zelf en het kwam aldus tot een akkoord: de tentoonstelling werd gesplitst; eerst kwam de door de Association geselecteerde groep (een eerder conservatieve keuze) aan bod, dan de selectie van Paul-Gustave van Hecke24, die aldus Sélection als consortium van de modernistische kunstenaars krachtig profileerde.25 Hij koos principieel voor de acht “grands expressionnistes radicaux” en “l’extrême-gauche” van Sélection, jongeren van diverse strekkingen (neo-plastici en surrealisten), verenigd in een “coude-àcoude fraternel”. Terwijl de tentoonstelling in Grenoble liep, publiceerde Sélection enkele bijdragen waarin de keuze impliciet verantwoord werd.26 & In de zomer van 1927 verbleef Van Ostaijen afwisselend op het land en te Antwerpen. Begin juni nam hij in Viersel zijn intrek in Hotel De Scheepvaart, gelegen bij een kleine aanlegplaats voor binnenschepen aan de Kempische Vaart (thans Albertkanaal). Schirren kwam hem opzoeken en logeerde daar van 8 op 9 juni. (BORGERS: 810-812) Begin augustus rustte Van Ostaijen in hotel In den Leeuw van Vlaanderen te Etikhove bij Oudenaarde. Hoe lang hij daar verbleef is niet bekend. Uit twee brieven van Schirren,27 die begonnen was aan een doek voor Van Ostaijen, blijkt dat deze hem een briefkaart naar Viersel had gezonden, maar ze retour had gekregen, en dat hij bovendien geen antwoord kreeg op een tweede briefkaart: “Voilà donc un petit temps que je suis sans nouvelles de toi. […] As-tu une mauvaise humeur à mon 23
Georges MARLIER, Les expositions à Anvers, in : Sélection, VI, nr. 8-9, mei-juni 1927, p. 679-681. De Smet, Van den Berghe, Gustave van de Woestyne, Tytgat, Permeke, Floris en Oscar Jespers, Jozef Cantré, René Magritte, Mambour, Georges Lebrun, Hubert Malfait, Jean-Jacques Gailliard, Pierre Flouquet, Victor Servranckx en Felix de Boeck. 25 [Anoniem], Le Musée de Grenoble, in : Sélection, VI, nr. 8-9, mei-juni 1927, pp. 709-711 ; Les expositions belges au Musée de Grenoble, ib., nr. 10, september 1927, p. 856. 26 Georges MARLIER, L’expressionnisme flamand, in: Sélection, VI, nr. 10, september 1927, pp. 717-730 ; André DE RIDDER, Panorama de la Jeune Peinture Belge, ib., pp. 731-740 ; Hubert DUBOIS, Auguste Mambour au barrage des râles, ib., pp. 743-747. 27 Twee onuitgegeven, ongedateerde brieven van F. Schirren aan P. van Ostaijen [medio augustus, begin september 1927]. Privé-collectie. 24
13 égard. Tu serais bien injuste.” Hij was dan toch uitgenodigd om aan de expositie van Grenoble deel te nemen en had Van Ostaijen gevraagd enkele doeken ter beschikking te stellen (“je t’avais demandé toiles dans la carte qui m’est revenu”). Nu vraagt hij opnieuw werk: “Je suis invité à Stockholm exposition État belge – avec deux œuvres. Veux-tu prêter une ou deux ?” Desnoods kan hij de zaak regelen met vader Van Ostaijen. Hij zou dan zelf naar Antwerpen komen om de doeken op te halen en te verzenden. Hij is bezorgd om de gezondheid van de dichter en hoopt dat de rust hem goed gedaan zal hebben. Schirren was ook naar Etikhove getrokken, maar Van Ostaijen was toen al weg: “Je suppose que tu es en ce moment près de Namur. Je n’arrive pas à mettre la main sur ta lettre où il y a l’adresse exacte. Envoie-la-moi aussi vite que tu peux, sans te déranger outre mesure. J’espère que tu as encore augmenté de poids. Il paraît que c’est très bon signe. […] De peur de te fâcher je n’ose te faire des recommandations au sujet de tes soins à prendre.” Van Ostaijen vertrok uit Antwerpen naar Miavoye-Anthée op 6 september 1927. Hij werd naar de trein gebracht door Tine Ceulemans (Minnekepoes) en Floris Jespers en had hen een exemplaar van Bezette stad gegeven, bestemd voor Schirren die kennelijk in Oostende verbleef, alsmede het opstel “Marsman of vijftig procent”, aan Jozef Muls af te geven ter publicatie in Vlaamsche Arbeid. (BORGERS 842). Enkele werken van Schirren uit Van Ostaijens bezit kwamen terecht bij Oscar Jespers. (BORGERS: 875-876) Henri-Floris JESPERS Bibliografie: PEETERS, Frank. 1989. Jan Oscar De Gruyer en Het Vlaamse Volkstoneel 1920-1924, een theaterhistoriografische studie. Leuven: Peeters, 1989. p. 244, 326-327, 440. BEYEN, Roland. 1980. Michel de Ghelderode ou la hantise du masque. Bruxelles : Académie royale de Langue et de Littérature françaises, p. 154 en 164. BEYEN, Roland. 1991. Correspondance de Michel de Ghelderode. Bruxelles : Labor, 1991, pp. 374-375. Brieven nr. 83-87 en 89. BORGERS, Gerrit. 1971. Paul van Ostaijen. Een documentatie. Den Haag: Bert Bakker. DEFOORT, Eric. 1993. Neel Doff, leven na Keetje Tippel. Antwerpen-Baarn: Hadewijch/ BRTN/ VAR. JOOSTENS, Paul. 1928. “Paul van Ostaijen herdacht”, in: Jozef MULS et al., Paul van Ostaijen. Antwerpen/ Brussel/ Leuven: Standaard-Boekhandel, 1928: 40-41.
Door de leesbril bekeken ▲Een 22-jarige man is op 28 maart ter beschikking gesteld van het parket van Luik omdat hij donderdag de deur van het appartementsgebouw waar zijn vroegere vriendin woont, inbeukte om zijn hamster terug te krijgen.
14 Nadat hij de deur had ingebeukt, ging de jongeman naar boven tot aan het appartement van zijn exvriendin op de derde verdieping. Hij gebruikte geen geweld tegen de jonge vrouw: hij wou alleen maar zijn hamster terug. (Bron: Gazet van Antwerpen) Wanneer je terecht tegen typisch vrouwelijk chantage reageert, word je ter beschikking van het parket gesteld. Wanneer je iemand besteelt, wordt er proces-verbaal opgesteld en wandel je meteen het commissariaat vrij uit.■ ▲Wegens de terreuraanvallen op het World Trade Center in New York heeft de Amerikaanse vastgoedtycoon Larry Silverstein verschillende luchtvaartmaatschappijen aangeklaagd voor een schadevergoeding van 12,3 miljard dollar (7,8 miljard euro). Dat berichtte de Amerikaanse nieuwszender CNN vrijdag onder verwijzing naar een zegsman van de investeerder. Silverstein heeft voor de wederopbouw van de op 11 september 2001 verwoeste tweelingtorens reeds 4,6 miljard dollar aan verzekeringsgelden geïncasseerd. De vastgoedmagnaat had met zijn bedrijf Silverstein Properties Inc. de uitbating van het World Trade Center in 2001 slechts zes weken voor de terreuraanvallen voor een periode van 99 jaar verworven. ■ ▲Naar aanleiding van de publicatie van de dertiende aflevering van Connexion, gewijd aan Geert van Bruaene, verscheen in Brussel deze week (28 maart 2008) een sympathiek artikel over” Het Goudblommeke, de stek van Geert Van Bruaene”. Robin de Salle en ikzelf worden in de bloemetjes gezet omdat we “een goed goedgedocumenteerd nummer” uitgaven. Da’s natuurlijk vriendelijk. Jammer genoeg heeft de verslaggever niet eens de moeite genomen kennis te nemen van het dossier. Hij herhaalt zonder verpinken de mythes die in het dossier doorprikt worden. Zo wordt Van Bruaene nogmaals opgevoerd als “regisseur van expressionistisch toneel” en “jeugdvriend van Paul van Ostaijen”, twee beweringen die kant nog wal raken. In het artikel van Connexion worden die beide beweringen aangehaald als typische voorbeelden van de lulkoek die over Van Bruaene mondgemeen werd door de onzorgvuldigheid van enkele publicisten. De redactie van Tijd en Mens vergaderde al in 1949 in Het Goudblommeke, niet in 1953; toen Van Bruaene La Vierge Poupine openhield in de Naamsestraat, was er geen sprake van Goemans – hij werd pas de compagnon van Bruaene toen de galerie verhuisd was naar de Louisalaan. Je vraagt je soms af waarom je nog de moeite neemt degelijk onderzoek te verrichten.■ ▲Meer dan 9.087 mensen onderschreven reeds het Manifest van de Gravensteengroep (zie vorige berichten). Bij de recente ondertekenaars: John Heuzel, uitgever van het verdienstelijke tijdschrift Kruispunt dat echter als gevolg van een falend cultuurbeleid niet langer betoelaagd werd en daardoor ophield te verschijnen. ■ ▲In de jongste aflevering van Revolver staat Ben Cami (1920-2004) centraal met het facsimile van een ongepubliceerde bundel van 1943 en aan aantel nagelaten gedichten. Het essay van Jean Robaey (°1950), docent Franse literatuur aan de Universiteit van Ferrara die niet alleen Cami in het Italiaans vertaalde, maar tevens al jaren ijvert om meer aandacht te vestigen op de dichter die al te vaak in de schaduw komt te staan van zijn mede-redactieleden van Tijd en Mens, behandelt eens te meer de epische dimensie van de dichter van Het Land Nod. Naast stuk voor stuk voor stuk lezenswaardige bijdragen van Hans Vandevoorde, Jos Joosten, Els Bruynooghe (‘De mens is een held’. In de tijd verloren en Het land Nod in het licht van het Franse existentialisme), en het gedicht “Een beeld van Ben Cami” van Roland Jooris. Verder gedichten en proza van Inge Braeckman, Lucas Hirsch,Liesbeth Lagemaat en Joris Note, alsmede een essay van Georges Wildemeersch over “Hugo Claus’ Jan de Lichte”. & Jos Joostens vermeldt Aalst zingt (1940). Die collectieve bundel werd samengesteld door de toen achttienjarige Jan d’Haese (1922-2005). Joosten stelt dat het lange gedicht van Cami “preludeert qua toonzetting het duidelijkst op de naoorlogse Cami”. Over Aalst zingt en de bijdrage van Cami, cf. Mededelingen van het CDR, nr. 31 de dato 15 september 2004, pp. 8-10; alsook “Denkend aan Jan
15 d’Haese, www.mededelingen.over-blog.com, 5 april 2008. ■ Revolver, driemaandelijks literair tijdschrift, nr. 137, maart 2008, 119 p., ill., p/a Gerd Segers, Ludwig Burchardstraat 35, 2050 Antwerpen. Abonnement: 25 €, los nummer: 8 €. Rekeningnummer 320-0915923-22 van Revolver vzw.
▲In november 1959 verscheen de eerste aflevering van Fantasmagie, het driemaandelijks tijdschrift van het CIAFMA (Centre International de l’actualité fantastique et magique). De term ‘fantasmagie’ werd door Paul de Vree (1909-1982) aangereikt. De schilders Aubin Pasque (1903-1981) en Marc. Eemans (1907-1998) liepen met het plan rond een nieuwe groepering te lanceren, gedeeltelijk als reactie tegen de opvattingen van G58. Paul de Vree werd bereid gevonden een bijzondere aflevering van De Tafelronde (vijfde jaargang, nr. 3-4, 63 p.) te wijden aan de nieuwe groep, waarvan hij in de voorafgaande briefwisseling de strekking bestempelde als ’fantasmagie’. In het derde nummer van Fantasmagie werd in oktober 1960 hulde gebracht aan de pas overleden Paul Joostens (1889-1960). Naast Georges Mariën, Georges Thiry, Ray van Goethem en Robert Geenens, publiceerde ook Paul Neuhuys (1897-1984), een van de oudste vrienden van Joostens, herinneringen aan “ce Plotin de la peinture”. Die merkwaardige tekst werd nu opnieuw gepubliceerd in het Bulletin de la Fondation ça ira. & De dadaïst Clément Pansaers (1885-1922) is een boegbeeld van de Belgische avant-garde. In het tijdschrift Résurrection, dat hij tijdens de Duitse bezetting tussen december 1917 en mei 1918 uitgaf, publiceerde hij maandelijks een ‘Bulletin politique’, waaruit voldoende blijkt hoezeer hij zich profileerde als exponent van dat Waalse activisme “waarover steeds barmhartig de tricolore spons is geveegd geworden”, aldus Hubert Lampo in een gesprek met Fernand Auwera. De vaak heftige politieke beschouwingen van Pansaers worden door Henri-Floris Jespers geanalyseerd. Zijn conclusie luidt: La revue servait objectivement les intérêts de l’occupant et Pansaers était, pour le moins, un agent d’influence, exécutant dans le ‘Bulletin politique’, par intérêt et par conviction, les consignes de la Politische Abteilung. & In november 1927 vatte Roger Avermaete (1893-1988) het plan op een nieuw tijdschrift uit te geven. Hij contacteerde Paul Neuhuys, die op zijn beurt redactieleden aanwierf. Tussen 2 mei en 30 augustus 1928 verschenen twaalf nummers van het weekblad Le Rat (“rat” zijnde het anagram van “art”), waarin zowel avant-gardistische opvattingen als de lokroep van de terugkeer naar de orde weerklinken. Het verhaal van dit efemere tijdschrift wordt geschetst door Henri-Floris Jespers, die tevens de brieven van Avermaete en Neuhuys rond Le Rat publiceert. & Verder een bespreking door Serge Muscat van de Franse vertaling van Walter Benjamins Das Kunstwerk im Zeitalter seiner technischen Reproduzierbarkeit (1936) en een in memoriam Henri Chopin (1922-2008). ■ Bulletin de la Fondation Ça ira, no 33, 1er trimestre 2008, 44 p. Jaarabonnement : 20 € (vier nummers), te storten op rek. 068 – 2287225 – 89 van Fondation Ça ira, 50, Chaussée de Vleurgat, B 1050 Bruxelles. IBAN : BE45 0682 2872 2589 BIC : GKCCBEBB. E-mail :
[email protected]
Bibliografisch ▲In 1934 schreef Johan Huizinga: 'Als er één ding is waarop we met recht trots mogen zijn, dan is dat het feit dat geen ander volk in staat is om op een zo evenwichtige manier de instroom van drie verschillende culturen (dat wil zeggen, de Duitse, Franse en Engelse) in zich op te nemen en hun geest met zo'n nauwkeurig inzicht te begrijpen.' Of Huizinga hiermee gelijk had, staat niet zo vast, maar hij schetst wel een ideaal van openheid en tolerantie. In plaats daarvan kwam het sleutelwoord integratie, waarbij niet de instroom maar het
16 uitzettingsbeleid gezichtsbepalend werd. Integratie impliceert de miskenning van onze democratische en pluralistische samenleving. Het gaat uit van een niet bestaande en ook niet gewenste eenheid en samenhang die afgesloten moet worden voor verrijkende impulsen van buiten. De vreemdeling wordt vijandig bekeken en gemaand zich aan ons aan te passen of snel weer te verdwijnen. Ruud Lubbers stelde voor in plaats van over integratie, over participatie te spreken. Deelhebben aan onze samenleving betekent werkgelegenheid bieden en kansen op onderwijs en scholing, of de plek bieden om naast de afgebroken katholieke kerk een moskee neer te zetten. Deze serie publicaties, Flexus, Fontys filosofie reeks, bevat een dubbele uitdaging. Enerzijds zijn het teksten over omstreden onderwerpen waarin de auteurs zich wagen op het grensgebied van filosofische ethiek en maatschappelijke vraagstukken. Anderzijds willen deze teksten doordringen op tal van gebieden van het hoger beroepsonderwijs. Daartoe dient ook een website waarop de didactische middelen zijn te vinden die deze teksten handen en voeten geven voor de onderwijspraktijk. Tevens wordt daar de mogelijkheid geboden om met de auteurs en anderen in discussie te treden. Dit eerste deel bevat een gesprek met Montaigne, een uitdagend exposé dat het ideaal voorhoudt ons in de samenleving juist niet thuis te voelen, een intrigerende tekst over de angst die onze wijze van samenleven oproept, een analyse van de blik op het Westen vanuit het Oosten en een zeer kritische bijdrage aan het debat over de veelkleurigheid van onze wereld. ■ Charles VERGEER, Niek WIESKERKE, Peter VAN ZILFHOUT, Doolhof in meervoud. Filosofie van het multiculturalisme, Budel, Damon, 111p., 15,90 €. ISBN 9789055738601
▲Ooit was filosoferen een gevaarlijke bezigheid. Dit gold voor niemand meer dan voor Baruch Spinoza, de zeventiende-eeuwse filosoof die uit de joodse gemeenschap in Amsterdam werd verstoten. Terwijl zijn opruiende manuscripten ondergronds de ronde deden, leidde Spinoza een nederig bestaan in Den Haag, waar hij optische lenzen sleep om de eindjes aan elkaar te knopen. Ondertussen beklom Gottfried Wilhelm Leibniz, de veelzijdige uitvinder van de calculus, de maatschappelijke ladder naar een succesvolle carrière aan het hof. Terwijl hij openlijk afstand nam van Spinoza's radicale ideeën, speurde hij in het geheim naar diens zeldzame manuscripten en schreef hij Spinoza clandestiene brieven waarin hij hem complimenteerde met zijn werk. In november 1676 bracht Leibniz zelfs een bezoek aan Spinoza. Beide mannen stonden in het centrum van de zware religieuze, politieke en persoonlijke gevechten die ten grondslag liggen aan de moderne wereld. Maar terwijl de een in een god geloofde die door niemand als goddelijk werd beschouwd, verdedigde de ander een god waarin hij zelf waarschijnlijk niet eens geloofde. In dit meeslepende boek over aantrekking en afstoting, over hebzucht en deugd, over religie en ketterij, vertelt Matthew Stewart over de ideeën-wedloop die de zeventiende eeuw op zijn grondvesten deed schudden - en die nog altijd doorgaat. ■ Matthew STEWART, De ketter en de hoveling. Spinoza en Leibniz en het lot van God in de moderne wereld, Meulenhoff, 366 p., 27,50 €.
Agenda ▲Oscar Jespers’ “Grafengel” voor Paul van Ostaijen op Expo ’58 tijdens de Erfgoeddag op zondag 13 april, van 10 tot 17 uur in het Museum voor Grafkunst - Beeldhouwersatelier Ernest Salu, Onze-
17 Lieve-Vrouwvoorplein 16, in 1020 Brussel (Laken). Ook nog toegankelijk op zaterdag 19 en zondag 20 april, van 10 tot 17 uur. In het kader van Expo '58 wordt de aandacht gevestigd op De Luisterende Engel, het grafbeeld dat Oscar Jespers ontwierp en kapte voor zijn jong gestorven vriend Paul van Ostaijen. Niet voor niets is het graf van Paul van Ostaijen het meest bezochte op het Antwerpse Schoonselhof. Van Ostaijen wordt heden erkend als één van onze belangrijkste dichters. Tegelijk is zijn grafbeeld een belangrijke schakel in de evolutie van de moderne beeldhouwkunst in België. Nochtans ging er een lange weg vooraf aan de plaatsing, die ook niet definitief bleek. Het grafbeeld werd zelfs in de hoofdstad gelokaliseerd. Anne-Mie Havermans ▲De Muzeval, telkens op donderdag in Literair-artistiek café Den Hopsack om 20 uur (deuren: 19u30): 8 mei: 114de Muzeval met als gastauteur de in Amsterdam wonende Engelse dochter Barry Fitton. Presentatie van boek en CD Amsterdam Nights, waaruit gedichten worden voorgedragen in de Nederlandse vertaling van onze voormalige gastdichter Gijs ter Haar (NL). ■ ▲In het Letterenhuis ontvangt gastvrouw Jelle Van Riet (van De Standaard) elke maand een auteur die een keuze uit eigen en andermans poëzie leest en becommentarieert. In bibliotheek Permeke interviewt Johan De Boose elke vierde donderdag van de maand een dichter die onlangs een nieuwe bundel heeft gepubliceerd. Telkens van 12u30 tot 13u30. Alle lezingen zijn gratis. Letterenhuis, Minderbroedersstraat 22, Antwerpen Bibliotheek Permeke, De Coninckplein, Antwerpen Noteren we: 17 april in het Letterenhuis: Adriaan de Roover 24 april in Bibliotheek Permeke: Peter Holvoet-Hanssen: Navagio. ■ ▲Sprekers bij ExLibris in 2008: 7 mei Jos Vervloet 4 juni Henri-Floris Jespers 3 september Jooris Van Hulle Zoals gewoonlijk is iedereen reeds vanaf 19.30 uur graag welkom in het lokaal: “Taverne Rochus", Sint-Rochusstraat 67 te Deurne. De lezingen beginnen klokslag 21 uur. (Tel.: 03 321 33 99.)■ ▲Van 14 maart tot 26 april 2008 exposeert Roberto Schiavi: L’uomo che spaccava il culo ai passeri (De man die het gat van de mussen brak) bij MUDIMAdrie, Galerie Gianluca Ranzi, Vlaamse Kaai 48 te 2000 Antwerpen. Open: woensdag-zaterdag, van 14 tot 18 uur. www.mudadrie.be■ ▲Van 15 maart tot en met 20 april: tentoonstelling in het kader van de Internationale Grote Prijs Kalligrafie in het Cultureel Centrum van Westerlo, Boerenkrijglaan 62. Openingsuren tijdens de week: elke werkdag van 9 tot 16 u. Zaterdag en zondag van 14 tot 17 uur. Gesloten op Pasen, open op Paasmandaag van 14 tot 17 uur. ■ ▲Van 1 tot 31 april: Foto expo van Machteld Speetjens & Leen Tanghe. Den Hopsack, Grote Pieter Postraat 24, 2000 Antwerpen. ■ ▲Pieter Fannes (tekeningen) en Elly Mariën (foto’s) exposeren in het ’t Brantijser, St. Jacobsmarkt 13 te 2000 Antwerpen. De tentoonstelling loopt tot 30 mei. Openingsuren: ma – do: 9 – 22 u; vrijd. 9 – 19u30; zat. 9 – 12 u. Gesloten op feestdagen. Opening op 10 april vanaf 18u. Optreden (20 u): Behind Funroads. Bezoek http://users.skynet.be/pieterfannes ■ ▲Literatuur op de middag. In de reeks lezingen “Wie schrijft hier in het Frans?” geeft Henri-Floris Jespers op 22 april een lezing over Franstalige Antwerpenaren. Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. Aanvang: 12u40. ■ ▲Op 24 april neemt Gérard Berréby deel aan een panelgesprek over Piet de Groof, le général situationniste. Aanvang: 20u30. Théâtre-Poème, Schotlandstraat, 1060 Brussel. Reservatie: 02 538 63 58 tussen 9u30 en 18u. E-mail:
[email protected] ■
18 ▲De tentoonstelling FUN CITY (mixed media van Luc Boudens & Piet Raemdonck) zal lopen van vrijdag 9 mei t.e.m. zaterdag 14 juni 2008, Kronenburgstraat 4 te 2000 Antwerpen. Vernissage vrijdag 9 mei om 20 u. Inleiding: Axel Daeseleire Finissage zaterdag 14 juni van 14 tot 18 u.■
Internauten zijn welkom op www.mededelingen.over-blog.com en www.caira.over-blog.com Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt gedateerd 22 april Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Vijfde jaargang, nr. 116 22 april 2008 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
Redactioneel Berlusconi over zichzelf: “De beste politieke leider in Europa en in de wereld”. “The right man in the right job.” “Voor de macht moet ik geen ambt bekleden. Ik bezit huizen over de gehele wereld, kolossale boten… mooie vliegtuigen, een mooie vrouw, een mooie familie… Ik offer mij op.” “Ik ben de Jezus Christus van de politiek. Ik ben een geduldig slachtoffer, ik kan met iedereen om, ik offer mij voor iedereen op.” ■
2
Inhoud Kritisch: Persvrijheid en deontologie; Een onvoorzichtige beroepsjournalist Misdaad loont: GVM op Stadhuis Dagboek van Henri-Floris Jespers (2003) Door de leesbril bekeken: Guy Prieels over Hugo Claus; Luuk Gruwez vs. Peter Holvoet-Hanssen; Connexion: dossier Piet de Groof / Walter Korun Beestig Bibliografisch: Agenda
Kritisch Persvrijheid en deontologie Met de berichten over Delphine Boël en het geschonden embargo door Le Soir van het interview dEUS, rijzen vraagtekens over persvrijheid en deontogie. Kan het ? Mag het? In De Standaard van 12/13 april is de blikvanger - bovenop de frontpagina en zelfs boven de krantentitel - "Wat u in huis moet halen om ASOCIAAL te zijn". Dat was me ontgaan. Als abonnee is de blikvanger niet voor mij ontworpen. Maar lezend in de 'weekend katern' ontdek ik de '10 gadgets voor een egoïstisch leven. De consument die zijn leven wil wijden aan het intensief sarren en pesten van mens en dier, vindt probleemloos zijn gading in de markt'. Eerst onthutst en nadien verbijsterd. Nummer zes blijkt een Taser te zijn. Het toestel dat de twee moordenaressen van mijn moeder op haar hebben toegepast en waarvan ze verwacht hadden mama te beroven na verdoving. Het resultaat deugde niet en dan is mama de keel overgesneden. In De Standaard wordt het toestel beschreven: "Straffere middelen nodig? Geef uw denkbeeldige aanvaller een flinke elektrische schok met een taser. Vijftigduizend volt, daar wordt een mens even stil van. Taser.com, het bedrijf dat de taser maakt, heeft bovendien aan mevrouw gedacht: u kunt uw elektrogeweer opbergen in een fleurige, roze holster. Volgens Amnesty International zijn al achttien mensen omgekomen bij 'incidenten' met tasers. Laat het u niet tegenhouden: uw veiligheid is het belangrijkste." Wat nu gedacht? Ik stuur een lezersbrief naar de krant, zoals de papa van zijn jonge voetballer de beslissing van de scheidsrechter onrechtvaardig vindt. Misschien wordt die wel gepubliceerd. Wat maakt het uit? En natuurlijk gaan mijn gedachten terug naar de periode van de moord op mijn moeder. Margriet en ik hadden op zaterdag bij de De Vuyst in Lokeren enkele werken gekocht en waren op de terugweg naar de Kempen bij mama binnengelopen. Ik vertel haar op een ogenblik dat Margriet er niet bij zit, dat er een Piet Lippens tussen zit met een kapel van Merelbeke. Mama is een supporter van Piet Lippens en Margriet komt uit Merelbeke, maar heeft een hekel aan veilingen. Ze heeft de aankoop dus niet meebeleefd. Dat wordt een surprise voor de dag nadien want op zondag zouden we de werken ophalen… Mama zegt me nog dat ik een goede echtgenoot ben, - een zeldzaam compliment en we spreken af om op zondag weer langs te komen op dezelfde terugweg uit Lokeren met de 'buit'. Iedere morgen belde mama stipt om acht uur, zodat we ons geen directe zorgen moesten maken over haar wankele gezondheid op haar hoge leeftijd. Maar die morgen wordt er niet gebeld. Dus bellen we zelf, en als er geen antwoord komt, gaan we kijken en vinden we mama vermoord met overgesneden keel. De gerechtelijke politie doet puik werk en vindt vlug de twee vrouwelijke moordenaars en hun methode met o.a. een Taser. Ook die tragische dag kon men vragen stellen over de persvrijheid en de deontologie. Op ATV werd uitgebreid melding gemaakt van de moord met vermelding dat de zoon werd verhoord. Niet alleen ik werd verhoord, maar tevens tientallen verwanten, kennissen e.a. bekenden. Gelukkig was mama niet bekend onder haar meisjesnaam en was mijn familienaam nooit vernoemd. Ik moet wel alle lof aan de gerechtelijke politie, die wel discreet de ramptoeristen heeft afgehouden. Met speciale vermelding voor de heer Cuvelier, die een erg efficiënte jonge speurder was.
3 Jan
VAN
OOSTENDE
Een onvoorzichtige beroepsjournalist Voor iemand die de taal der dieren verstaat, zal niets heerlijker zijn dan het gesprek afluisteren tussen twee ezels. Ezels gaan in de volksmond door voor dom, maar ik geloof dat ze eigenlijk slim zijn, slimmer dan paarden in elk geval, en bijna net zo slim als honden en zwijnen. Laten wij deze kwestie terzijde – dat was een vorige blog – maar toen ik vanmorgen mijn Kwaliteitskrant las, had ik even de indruk dat de uitzonderlijke, prematuur pinxterlijke Gave der Talen ook over mij was nedergedaald. Ze hadden bij De Standaard een interview van de journalist Kristof Hoefkens, met de Amerikaanse schrijver en denker Andrew Keen. Deze laatste had een boek geschreven (The Cult of the Amateur, De @-cultuur) over de volslagen domheid van bloggers, en over hun narcisme. Ook waren, enigszins verrassend, deze bloggers een gevaar voor de democratie. Ik weet niet waarom, maar zulke dingen lees ik altijd graag in mijn gazet. Andrew Keen, een Engelsman die een bedrijfje in Silicon Valley had of heeft, flatteert zich met de gedachte dat hij de Neil Postman van deze tijd wordt, en waarschuwt ons dat de zaken uit de hand lopen met dat bloggen. De reguliere journalistiek verliest meer en meer terrein. Zelfs enige paniek is op haar plaats, want om zijn boekje te omschrijven gebruikt Keen militaire termen, zoals wake up call. Ook roept hij onverbloemd op tot censuur. Quand la populace se mêle de raisonner, tout est perdu, vond Voltaire al – à l'insu de Keen et de Hoefkens, is mijn vrees – en bloggers verspreiden zomaar wat banaliteiten, herhalen zich heel de tijd, en worden nooit tot de orde geroepen want ze hebben geen Eindredacteur: [...] terwijl kranten verrassen en nieuwe dingen aanreiken. [...] Ik heb liever dat mensen hun mening vormen met de hulp van journalisten of nieuwsmanagers die hen het hele verhaal geven, die context scheppen. Dat lijkt me een veel betere manier om de politiek te ontdekken dan via links van vrienden. Hier stelt zich de vraag of journalisten en nieuwsmanagers dan zelf wel links van vrienden mogen openen, en waarom zij weer wel, maar kom, gelukkig is Keen nog zo voorzichtig om geen instanties te noemen die hij met zijn censuurtaak wil belasten. Censureren is namelijk een veeleisend en arbeidsintensief proces, intensiever nog dan schrijven misschien. Zoals mijn lezer weet, maakten in hun dagen Heine en Poesjkin zich al vrolijk over, of deden hun beklag over de onbekwame, overbelaste en onderbemande Officiële Censuur. Wat zijn de problemen? Naast vele andere zaken veronderstelt degelijk censureren vooreerst een grote eruditie. Nu wil ik wel aannemen dat noch Hoefkens noch Keen het ambt van censor zullen ambiëren, echter: ook om over zulk moeilijk onderwerp nog maar mee te mogen praten, mogen er vereisten gelden. En laat die Hoefkens nu toch Andrew Keen niet ergens beginnen ...over twee auteurs, genaamd Marx en Prudent ! Hemel, dat was schrikken! Hoefkens is wél goed in fonetische transscriptie – alvast één talent – want ik moet ik toegeven dat ik die naam ook zo zou uitspreken, als ik een Engelsman was die in Amerika woont. Maar als journalist ben je ook geacht minstens bepaalde woordbeelden te kennen. Je hebt die in de loop van je vorming al eens ontmoet. En die Keen dan, dié zal toch iets geweten hebben over Prudent Proudhon? Nee, helaas niets. Hij noemt de naam wel, maar deelt Prudent ongelukkig in bij de communisten. Meteen beseft de lezer dat aan Keen, behalve Proudhon (la propriété c'est le vol!) ook de hele Marx is voorbijgegaan, want deze kerel dacht wel anders over naïeve, vóórwetenschappelijke socialisten of anarchisten. Als u of ik een bepaalde naam niet kennen, dan googlen wij hem op. Andrew Keen niet want: Google werkt met algoritmen, maar dat maakt ons zeker niet slimmer. Och, er zaten nog wel enkele zaken scheef in dat ondermaatse blogje van onze Kristof. Bij het begin heeft hij het over het pamflet J’accuse van Émile Zola. Nu was dat helemaal geen pamflet, maar een artikelenreeks, trouwens na enig tegenstribbelen zo genoemd door de uitgever van Zola, die de titel van een oudere reeks van Heine als voorbeeld nam. Ook valt zijn inleidende verhaaltje over de bioloog Huxley nogal dunnetjes uit: Bloggers noemt hij [Andrew Keen] 'apen', een verwijzing naar een theorie van Thomas Huxley: zet een oneindig aantal apen achter een typemachine en uiteindelijk krijg je een meesterwerk. In mijn herinnering (ik durf het nu niet meer opgooglen) is dat verhaal helemaal niet van Huxley, en natuurlijk nog in de verste verte geen “theorie”. Ik meende dat het Twain was die de vraag stelde, concreter: of een aap per toeval de Divina Commedia zou kunnen typen? Het antwoord is ja. Alleen is die kans kleiner dan één, gedeeld door het aantal elementaire deeltjes (geen atomen, Kristof) in het ons bekende Heelal. Ik geef toe, dat is een straf getal, en nochtans, als je weet dat bijvoorbeeld een groot getal als vijfduizend veertig ook geschreven kan worden als 7!, (het algoritme hier is 1x2x3...tot 7 :-) dan moet het voor gelijk welke ezel, of andersoortig hoefdier mogelijk zijn om zich een soort van voorstelling te maken. PS: Vrijdag verscheen er in De Morgen al eenzelfde interview (kranten brengen allemaal hetzelfde) en ik moet zeggen: de interviewster Evy Ballegeer stelde heel scherpe en erudiete vragen, en zij vertelde ook
4 geen begeleidende onzin. Dat was wel zeer ten nadele van Keen, maar zeer ten voordele van haar lezers. Marc VANFRAECHEM,
Misdaad loont Het Genootschap van Vlaamse Misdaadauteurs heeft rechtspersoonlijkheid verworven. Dat was meteen de aanleiding tot een ontvangst op het Antwerpse stadhuis, waar schepen Guy Lauwers op donderdag 17 april de talrijk opgekomen genodigden bijzonder hartelijk verwelkomde. Voorzitter Mieke de Loof sprak de openingsrede uit, State of the Union en regeringsverklaring tegelijk: ‘Een roman probeert vat te krijgen op het heden, probeert te ontdekken wat nog niet eerder ontdekt is en probeert door te dringen tot in de ziel van de dingen’, schrijft Milan Kundera in zijn onvolprezen Kunst van de roman. Wij, misdaadschrijvers, proberen door te dringen tot in de ziel van het kwade. De werkelijkheid waarover wij schrijven kan gruwelijk zijn en onze boodschap is soms niet welkom. Toch moeten wij over die werkelijkheid kunnen schrijven, wij moeten ze artistiek kunnen vormgeven. Vandaag stichten we hier plechtig het Genootschap van Vlaamse Misdaadauteurs vzw en u begrijpt vast wel dat het Genootschap het recht op vrije meningsuiting verdedigt en zich verzet tegen iedere vorm van censuur. Wij, misdaadauteurs, moeten immers de archeologen van het kwade kunnen zijn. Natuurlijk wil niet elke misdaadschrijver aanstoot geven, als een zwerfsteen op een landweg. Ook niet in ons Genootschap. Nee, in het huis van de misdaadliteratuur zijn er vele kamers. In Vlaanderen schrijven meer dan vijftig misdaadauteurs, elk met een eigen stem. Speurders, die al dan niet Duvel drinken, vinden na veel hindernissen uiteindelijk de moordenaar en leveren hem uit. Dat is bekend. Maar er komen in de Vlaamse misdaadromans ook complotten aan het licht: in de haute finance, de katholieke kerk, de politiek, - al dan niet politicienne -, het politieapparaat, de kunstwereld, de geopolitiek, de geschiedenis. De gruwel kan zich gelijk waar afspelen: in een gewone huiskamer, op een eenzame landweg of in een ruimteschip op weg naar Armageddon. En het einde kan gelukkig zijn, gesloten of open. Ja, het huis van de Vlaamse misdaadliteratuur telt vele kamers. De diversiteit is zo groot dat zelfs het komische misdaadgenre hier een prominente plaats inneemt. Daarin onderscheidt zich de Vlaamse misdaadliteratuur van de hoogstaande Angelsaksische en Scandinavische en ja, zelfs van die van onze geliefde Noorderburen. Pastiche, satire en parodie, ze komen hier allemaal voor. Een sterk bier van gruwel en humor lijkt wel ons handelsmerk. Natuurlijk zijn wij, Vlamingen, erfelijk belast. Onze bijtende spot is nodig om te overleven in een surrealistische omgeving. Ensor, Rops en anderen gingen ons voor. Jammer genoeg zorgt de verregaande commercialisering van de boekenmarkt voor een verschraling van het aanbod. De diversiteit wordt gesmoord onder stapels en stapels romans van dezelfde schrijvers. Het Genootschap van Vlaamse Misdaadauteurs wil de schoonheid van de diversiteit laten zien. Het promoot alle Vlaamse misdaadauteurs, het laat vele stemmen klinken. Het Genootschap wil de Vlaamse misdaadschrijver de kans bieden om zich in zijn vak te bekwamen. Het is van plan om masterclasses met internationaal gerenommeerde misdaadschrijvers te organiseren. Het kan daarvoor rekenen op het AIEP-IACW (de internationale vereniging voor misdaadschrijvers), waarvan het Genootschap lid is. Leden van het GVM zijn trouwens automatisch lid van dit internationale genootschap. Onze landgenoot Piet Teigeler is momenteel voorzitter
5 van het AIEP-IACW. Uitwisseling en internationalisering staan m.a.w. hoog op de agenda van het GVM. Ook in Vlaanderen willen we samenwerken met verenigingen en partners die de misdaadliteratuur in hun hart dragen. Onze website, de ruggengraat van het GVM, is het trefpunt waar we elkaar kunnen vinden en waar nieuwe en verrijkende contacten kunnen ontstaan. […] Omdat de boog niet altijd gespannen kan staan zal het GVM ten gepaste tijde evenementen, uitstappen, diners – al dan niet bij kaarslicht – organiseren om de informele contacten tussen misdaadschrijvers te bevorderen. Penningmeester Mark Scholliers (alias Marc Cave) wees erop dat ‘Meester van de Penningen” een wat dubbelzinnig begrip is en richtte een oproep tot collega’s en sympathisanten om die dubbelzinnigheid daadwerkelijk recht te trekken: ‘Meester van de Penningen’ een wat dubbelzinnig begrip. Op de eerste plaats omdat een penning een munteenheid is die vandaag niet veel meer voorstelt. Denk maar aan de Britse ‘penny,’ één honderdste van een pond. Geef toe, ‘Meester van de Ponden’ (Vlaamse of Britse), klinkt al een stuk indrukwekkender… Daarnaast veronderstelt de functie van penningmeester dat er geld in de koffers aanwezig is dat dient bemeesterd. Welnu, beste collega’s en medestaanders, die illusie moet ik doorprikken. De schatkist van het Genootschap van Vlaamse Misdaadauteurs is leeg. En omdat we niet - zoals Big Brother - vlug vlug enkele gebouwen in de uitverkoop kunnen zetten en bovendien in de onmogelijkheid verkeren om een tiende penning te heffen, laat staan een bank te overvallen (al ontbreekt het ons wat dat betreft zeker niet aan fantasie...), sta ik hier voor u in mijn virtuele blootje. Ik doe hierbij dan ook een oproep, collega’s en sympathisanten, om massaal lid van onze vereniging te worden. Alleen zo en dankzij uw financiële steun, kunnen wij de doelstellingen van het Genootschap van Vlaamse Misdaadauteurs - uw vereniging - proberen waar te maken. Ik herinner eraan dat misdaadauteurs een jaarlijkse bijdrage van 50 € betalen, terwijl dat voor sympathisanten 30 € is. […] Velen zien het spannende boek immers nog te vaak als een publicatie van tweede rang - weliswaar met meer body dan het stationsromannetje - maar eigenlijk toch ook thuishorend in de categorie panem et circenses, deel uitmakend van de vervlakking van het Vlaamse culturele landschap. Als Genootschap van Vlaamse Misdaadauteurs vzw willen we hiertegen strijden en de verdere erkenning en verspreiding van het thrillergenre promoten. […] Om dit alles te bereiken, hebben wij niet alleen penningen nodig, maar ook ponden, euro’s en - waarom niet - gedevalueerde Amerikaanse dollars. Zelfs Thaise baht zijn welkom... Daarom hopen wij dat u, collega’s en sympathisanten, ons zult willen steunen. Webmeester Roland van Wanrooy gaf vervolgens enige toelichting over de op til zijnde vernieuwing van www.misdaadauteurs.be, waar nota bene niet alleen de actualiteit op de voet gevolgd wordt, maar ook voortreffelijke columns, interviews en essays gepubliceerd worden. Vice-voorzitter Ann van Loock kondigde voor 2009 een dag / nacht van de misdaadauteur aan. Misschien dachten enkelen onder u bij het vernemen van dit genootschap: aha, de auteur komt uit zijn toren om samen met zijn lotgenoten een eilandje te vormen. Een soort van primitieve zelfhulpgroep waar ze al dan niet bij kaarslicht hun eigen lof en leed bezingen. Ik hoop dat ondertussen duidelijk is geworden dat het Genootschap meer wil zijn. Niet alleen willen wij de diversiteit van ons genre bloot leggen aan de hand van onze website, niet alleen willen wij effectief aan ons schrijven schaven aan de hand van masterclasses. Bovendien willen wij ook ons zogenaamde ‘eilandje’ openstellen voor een andere soort dan alleen de auteur. Er bestaat namelijk nog een groep van mensen die de
6 auteur nauw aan het hart ligt. Met wie hij een haat-liefdeverhouding heeft. Ik heb het hier natuurlijk over: ‘de lezer’. Daarom heeft het Genootschap een voorstel om in 2009 een nacht/dag van de misdaadauteur te organiseren. Om zo een mogelijkheid te creëren om teksten en auteurs op een andere manier bij zijn lezers te brengen. Niet via de normale weg, via het papier. Maar wel live, op een originele plaats. Met de gepaste entourage. Omdat dit een groot evenement is, hebben we besloten met deze activiteit niet nog dit jaar van start te gaan. Na overleg met boek.be werd een mogelijke datum vastgelegd: de kortste nacht, de langste dag: 21 juni. In de slipstream van de zomer van het spannende boek. Klinkt dit nog vaag? Sta me toe enkele voorbeelden te geven: Wat denkt u van het voorlezen van enkele spannende passages in de kluis van de Nationale Bank, in het uitgebreide riolennetwerk van een stad. Of ietsje meer geurvrij: samen in de cel met… Het is niet alleen onze bedoeling het publiek zoveel mogelijk kennis te laten maken met zoveel mogelijk soorten spannende teksten. We willen hun ook een originele, bevreemdende locatie aanbieden. Met acteurs, met auteurs. Begrijpt u nu waarom we deze activiteit in 2009 geplaatst hebben? Dit vraagt goodwill van het locale toerisme, de overheidsdiensten, boek.be en zoveel meer. Zoveel regelingen, zoveel afspraken met als resultaat een parcours waaruit de lezer zelf een degustatiemenu kan samenstellen. En het zijn net de ‘koks’ van deze ‘proevertjes’ die ik bij deze wil oproepen om mee in dit project te stappen. Het Genootschap zorgt voor de logistiek, maar is niets zonder haar auteurs. Koks-auteurs aller landen, verenigt u voor 21 juni 2009. Namens het bestuur werden tot slot Bob Mendes en – geheel onverwacht - Henri-Floris Jespers en Marie-Paule Andries door voorzitter Mieke de Loof gehuldigd. In deze kring van liefhebbers van het misdaadgenre de eminente Vlaamse misdaadschrijver Bob Mendes voorstellen, zou hetzelfde zijn als Tom Boonen aan wielerfanaten voorstellen. Dat doen we niet. We kennen Bob Mendes geen prijs toe voor zijn oeuvre want dat zou suggereren dat we denken dat hij fin de carrière is, dat hij ons niet langer meer zal vergasten op sterke misdaadromans van internationaal allure. Dat doen we dus ook niet. Wél willen we Bob Mendes lauweren om zijn generositeit. Beste Bob, in 2002 stichtte je het Genootschap van Vlaamse Misdaadauteurs en installeerde je, dankzij het mecenaat van Serge Muller, De Diamanten Kogel. Je beperkte je dus niet tot het schrijven en promoten van eigen misdaadromans, maar je nam ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid op. Je stelde je organisatorisch talent, dat onder meer sterk tot uiting kwam toen je voorzitter was van de bekende basketbalclub Antwerp Giants, ter beschikking van àlle Vlaamse misdaadauteurs. En omdat het uitzonderlijk is dat een succesvol schrijver een organisatie opricht voor álle misdaadauteurs - ook de mindere goden onder ons -, willen we je danken, Bob. De tweede gast die we op dit plechtige moment in deze historische zaal graag willen eren is Henri-Floris Jespers. Ik weet het, beste Henri, we overvallen je ermee. We kennen je bescheidenheid en weten dat je je liever op de achtergrond houdt, maar het moment is daar om je te ‘outen’. We vonden dat het toch maar eens gezegd moest worden: jij bent de stille kracht achter de herwaardering van het misdaadgenre in Vlaanderen. Het internationaal colloquium van De Diamanten Kogel op 20 september 2007 in deBuren in Brussel, waar jij de grote bezieler was, is daarvan het bewijs. Dit
7 schitterende colloquium heeft voor nieuwe zuurstof gezorgd. Bezielde misdaadschrijvers als Felix Thyssen en Charles den Tex, overtuigden iedereen ervan dat het verschil tussen ‘littérature blanche’ en ‘littérature noire’ allang vervaagd en opgelost is. Voor iedere rechtgeaarde schrijver of lezer draait immers alles om de vraag: is dit een goed of een slecht boek. In gelijk welk genre vind je goede en slechte boeken. Enkel in goede boeken gaat het, zoals onze collega Felix Thyssen het zo mooi verwoordde, om een taal die muziek is geworden en om een verhaal dat een symfonie is geworden. Voor dit inspirerende colloquium van De Diamanten Kogel vzw, maar ook voor het promoten van het misdaadgenre tout court, dank, Henri. Ten slotte, nu we het toch hebben over de harde werkers achter de schermen, danken we uit de grond van ons hart Marie-Paule Andries. Beste Marie-Paule, als secretaresse van De Diamanten Kogel vzw was geen inspanning je te veel en geen werk te min om ons, misdaadauteurs, te promoten. Ook jij hebt je organisatorisch talent en je professionaliteit meer dan vijf jaar lang ingezet voor de organisatie van De Diamanten Kogel en daarvoor wil het vernieuwde Genootschap van Vlaamse Misdaadauteurs vzw je danken met de prachtige tekening die kunstenaar Jan Scheirs voor ons heeft willen maken: In lezen verzonken, perfect in zijn eenvoud. & De plechtigheid werd o.m. bijgewoond door Vlaamse en Nederlandse misdaadauteurs: Piet Baete, Benny Baudewyns, Patrick Bernauw, Toni Coppers, Ivo A. Dekoning, Bob Mendes, Freddy Michiels, Elisabeth Mollema, Max Moragie, Julie O’Yang, Raymond Rombout, Marc Sluszny, René Stevens, Dirk van de Walle, Roel Richelieu van Londersele en Agathe Wurth. De Diamanten Kogel vzw was vertegenwoordigd door voorzitter Bob Lebacq, secretaris Marie-Paule Andries en bestuurslid Serge Muller, alsmede door juryleden Frank van den Auwelant, Henri-Floris Jespers, Geert Swaenepoel en Magali Uytterhaegen. Voorzitter Katrien Ryserhove (zelf misdaadauteur) en Marc Hendrickx waren aanwezig namens de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen. Erik Vlaminck, voorzitter van de VAV (Vlaamse Auteurs Vereniging), had zich laten excuseren en was vertegenwoordigd door Isabelle Schoepen. Het Vlaams Fonds voor de Letteren was vertegenwoordigd door stafmedewerker Michiel Scharpé; boek.be door Patricia de Laet; crimezone.nl door Sandra Cnops en Nico de Muyt; AAA (Allied Authors Agency) door Kathy Note; boekensiteforum.net door Hans Devriendt. Verder enkele uitgevers: René Bouman (Boekenplan), Leo de Haes (Houtekiet), Hilde van Oijstaeijen en Wim Urgel (Kramat); de romancier Joseph Pearce, medewerker van De Morgen, en thrillerkenner Chris Vandenbroucke, auteur van het naslagwerk Papieren Moorden– zonder natuurlijk René Broens, Jenny Mendes en Pruts Lantsoght (administratie CDR-Mededelingen) te vergeten. ■
Dagboek 2003 Zaterdag 4 januari 2003. Wilfried is blijkbaar gefixeerd op die herschikking van zijn bundels die hij dan als een nieuwe bundel beschouwt. Hij zal dus wel degelijk uitgeschreven zijn, zoveel is mij toch duidelijk. Uit zijn bitter commentaar op de politiek spreekt een steeds radicaler wordend flamingantisme. Hij betreurt dat er geen ijkpunten meer zijn. “Ik begrijp de Berber die zijn waarden niet wenst op te geven in ruil voor de principeloosheid van het westen.” Hij is geabonneerd op Secessie en heeft nieuwjaarswensen ontvangen van Alexandra Colen. Maandag 6 januari. Leo Moulin suggereert dat na de grote orde van de middeleeuwen, de Renaissance, die emancipatie is, het tijdperk van de barbarij inluidt. Hij stelt zich op als een aanhanger van de Traditie in de betekenis
8 die René Guénon aan het woord hechtte. George Steiner graaft dieper. Het proclameren van de dood van God (dat trouwens veel eerder gebeurde dan Nietzsche) is immers irrelevant. De afwezigheid van God (of het zich terugtrekken) van God is misschien wel inherent aan de schepping. De “scheur” waar Steiner het over heeft (zie bijvoorbeeld het scheuren van de sluier van Tanit in Flauberts Salambo) en de coëxistentie van schepping en chaos. « “Tolérance” est un beau mot, qui annonce de bien beaux sentiments. Mais, à l’origine (1610), il signifiait, au mieux, « action de supporter patiemment ce que l’on n’approuve pas ». Au moment de l’édit de Nantes (1598) et du traité de Westphalie (1648), le mot traduit l’incapacité de vaincre ressentie par les combattants des deux côtés (), la lassitude, bien plus qu’une volonté véritable de cohabiter pacifiquement, par reconnaissance sincère de l’ "autre ". La révocation de l’édit de Nantes, moins d’un siècle après (1685), par les soins de Louis XIV, soucieux d’assurer la parfaite unité de son royaume, le prouve – dramatiquement. Le principe selon lequel les sujets doivent pratiquer la même religion que celle du prince (cujus regio, ejus religio) souligne combien l’idée même de tolérance – d’une véritable tolérance – n’avait pas encore pénétré les esprits. Ceux-là d’ailleurs qui se révoltaient au nom de la liberté chrétienne - les calvinistes notamment, les anglicans, les « libertins » - ne manifestèrent aucune tolérance à l’égard des « dissidents », catholiques ou puritains. Les puritains eux-mêmes… Les « philosophes » du siècle des Lumières peuvent difficilement être considérés comme des cœurs remplis de cette vertu. John Locke (1632-1704), apôtre de la tolérance, exclut les athées et les catholiques de la citée. Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) condamne à mort le citoyen qui ne respecte pas les dogmes de la religion civile, Robespierre (1758-1794), celui qui n’accepte pas le culte de l’Etre suprême. » Georges Clemenceau, “le Tigre”, was een geestige man. Van hem is de bekende uitspraak: « Les cimetières sont pleins de gens irremplaçables. » Maar hij zei ook : « Les dictatures comme le supplice du pal, commencent bien et finissent mal. » André Maurois: “Ce que les hommes vous pardonnent le moins, c’est le mal qu’ils ont dit de vous.” De lectuur van Steiner, hoe gruwelijk ook, brengt een bepaalde vorm van sereniteit. Van hem leerde ik dat “le dur désir de durer” van Char naar Dürer verwijst. Dat opent nieuwe horizonten. Dinsdag 7 januari. Toen Neuhuys Les Soirées d’Anvers startte gaf hij enige toelichting in een brief aan Frans Hellens. Daaruit blijkt de theatrale inslag van zijn concept; het komt erop neer dat het tijdschrift in feite voorgelezen moet worden. Het commentaar (van Neuhuys) fungeert als bindtekst tussen de citaten. Dat was het aanvankelijke concept. Ook de zo gewaardeerde lezingen van Neuhuys bestaan uit een aantal citaten die als het ware de kern vormen waarrond het commentaar – weeral een bindtekst – gearticuleerd wordt. Soms weet je niet wie aan het woord is. Het commentaar (de bindtekst) ontwikkelt zich niet dialectisch maar apodictisch. De sporen van de redenering zijn uitgewist, alleen het eindresultaat wordt weergegeven. Zo verschijnen die tekst niet als een discours maar wel als een eindeloze variatie op het mysterie van de ontologie (au début était le Verbe…). Dat zal ook wel het geval zijn geweest met zijn cursussen op het Instituut Vandervelde. Die aanpak van Neuhuys moet ook gezien worden in het perspectief van zijn herhaalde pogingen om “homme de théâtre” te zijn (wat hij wel als redenaar was, maar niet als schrijver). Ik heb de stellige indruk dat telkens een toneelstuk van hem afgewezen werd, hij diep ontgoocheld moet zijn geweest. Het navrante misverstand dat een einde maakte aan zijn vriendschap met Ghelderode is daar ook al een bewijs van. Romancier, essayist, toneelschrijver? Neen, poète tout court, poète malgré lui, tegen zijn zin, zijns ondanks. Zijn oeuvre vanuit dat oogpunt benaderen kan misschien wel vruchtbaar zijn. En welke krant had het weer, naar aanleiding van een van zijn voordrachten voor “Les Midis de la
9 Poésie” over zijn manier van spreken, “très Comédie française”? En hebben zijn beide zonen niet dezelfde neiging? In Les Soirées d’Anvers, ik denk hier wel in eerste instantie aan de cahiers over de jonge Franse of de jonge Vlaamse poëzie, misschien ook nog in enkele andere, worden teksten als het ware ten tonele gevoerd, les textes sont soigneusement montés/donnés en spectacle. “Ce qui dans ma nature est le plus éminent/c’est l’esprit d’aventure et de déguisement.” En vier verzen verder: « Art d’aimer? Art trompeur, art de tromper la peur/ la peur de nous tromper sur un sexe trompeur. » « Déguisement » dient mijns inziens in de primaire betekenis begrepen te worden. De acteur vermomt zich. De dichter als Fregoli. En misschien is er concreet sprake van een curieuze neiging tot travestie die vooral na 1970 tot uitdrukking komt in complexe driehoeksverhoudingen met twee lesbische vrouwen. Mémoires à dada er in dat perspectief op nalezen. « La vieillesse fait naître des idées stupéfiantes. » (Octavie ?) En verder: melk en bloed. « Toute la création est hémato-galacto-poétique. C’est par le sang et le lait que la femme assure la chaude continuité de la vie. Pas d’humanité sans animalité. » Woensdag 8 januari. Intens gedroomd. Wat, weet ik niet langer: sterke en scherpe indruk bij het ontwaken, en dan onmiddellijk verdampt. Centraal gegeven: de toren van Babel. Ik zit in een situatie waarbij ik met iemand in het Spaans moet communiceren, een taal die hij zogoed als niet kent, maar de enige waarvan ik dan toch enige oppervlakkige kennis heb. Voor het overige staan we als aliens tegenover elkaar. Alleen via dat oppervlakkige Spaans kunnen we met en tot elkaar spreken. (Lectuur van Steiner werkt in de slaap blijkbaar door.) Le sadique est instituteur, le masochiste éducateur. Bijzonder treffende analyse van Gilles Deleuze. Eigenlijk heb ik altijd geleefd als in een droom. En zo is het goed. De zo geprezen luciditeit heeft te maken met de mentaliteit van de cipier. Donderdag 9 januari. Mariëns geschiedenis van het surrealisme in België. Neuhuys kwam ik contact met Mariën door Madeleine Haller. Hij verdacht er Mariën van boeken te ontvreemden. Op een middag kwam hij met enkele geestesgenoten langs. De Neuhuysen waren niet thuis. Mariën slaagde er toch in binnen te geraken. Toen de familie Neuhuys thuis kwam, lagen overal boeken verspreid en lag er een notaatje op tafel: “Nous avons eu une bonne après-midi, à bientôt.” Moeder kon daar niet mee lachen, zegt Thierry Neuhuys. Dat kan ik me levendig inbeelden. N.a.v. de lectuur van De grammatica van de Schepping van Steiner het antwoord van YHVH aan Job herlezen. Nietzsche, Ecce Homo (Der Fall Wagner, 2): “…und ich spüre Lust, ich fühle es selbst als Pflicht, den Deutschen einmal zu sagen, was sie alles schon auf dem Gewissen haben. Alle grossen Kultur – Verbrechen von vier Jahrhunderten haben sie auf den Gewissen!” In verband brengen met Steiner. De melancholie van het scheppen. Guénon was het niet eens met Julius Evola’s racistische theorieën. De bespreking van Il Mito del Sangue (Milano, Ulrico Hoepli), verschenen in Études Traditionnelles, 1937, p. 265, liegt er niet om. Dit artikel werd geschreven toen Guénon zich al in Cairo gevestigd had en een zuiver contemplatief leven leidde. Zijn oordeel is niet voor interpretatie vatbaar: het biologisch racisme heeft niets te maken met welke traditionele gegevens ook. (Wanneer de theosofen of antroposofen het over “rassen”
10 hebben, heeft dit ook al niets te maken met wat we nu “racistische” opvattingen te maken hebben, maar wel louter met een esoterische opvatting over de antropogenese.) Zaterdag 11 januari. Het heelal is een spelend kind, zegt ongeveer Heraclitus. Alleen door te spelen, maar dan wel met de vereiste ernst, leef je simultaan of achtereenvolgens verschillende levens. Het gaat om een consistent schimmenspel, waarbij je zelf in het chaotische schouwspel van de wereld (“full of sound and fury”) beslissend ingrijpt. Je zet niet alleen het scenario ogenschijnlijk naar je hand, je verruimt vooral de semantische velden. Het spel is echter niet vrijblijvend en je moet alert en op je hoede blijven, want “The more a man drinketh of the world, the more it intoxicateth.” Je identificeren met je rol is wenselijk, neen, noodzakelijk, zo lang het bewust gebeurt. Het gevaar dat je door je rol gaandeweg opgevreten wordt, is niet denkbeeldig, en dan is er achter het masker geen gelaat meer. Ik zal ooit wel de rollen die ik speelde op een rijtje zetten. Dat wordt een pittoreske aangelegenheid. Zuversicht: stappen door de nacht met de schijnbaar nadrukkelijke (en dus gespeelde) maar in feite natuurlijke (en dus spontane) zelfverzekerdheid van de slaapwandelaar. Hoffnung: wankelen langs de afgrond en menen dat je een langeafstandloper bent. To be furious is to be frighted out of fear. (Antony and Cleopatra, III.xiii.) Zondag 12 januari. Meditatie in bed, voor het slapengaan, naar aanleiding van de dood van Christines echtgenoot. Ik geraak héél dicht bij het denken van het niets. Een nanoseconde fel “inzicht”. Het is net of de temperatuur plots tien graden daalt: wind, neen, een bries – en dan meteen zoiets als tristitia post, ook maar slechts een nanoseconde. Je zou snel van “bliksemen” gewagen, maar dat is het helemaal niet, neen: alles rustig, vanzelfsprekend, zonder enige spanning. En dan komt plots een zin op: “Als er iets vóor was, is er ook iets nà.” En het solide weten dat er inderdaad iets vóor was. Al jaren lijkt het me meer stimulerend te denken wat er was voor mijn bewustzijn, dan vragen te stellen over een “hiernamaals”. Wanneer ik daar nuchter over nadenk, dan stel ik vast dat ik zowat begiftigd ben met een spontane amor fati. Die onbewogenheid of άταραξείά heeft geen uitstaans met ongevoeligheid, neen, een gegeven, dat echter geenszins gebrek aan mededogen betekent, integendeel. Dat mededogen is echter een rustig gegeven, vrij van welke dramatisering ook. Niets, inderdaad, van sentimentaliteit (en daar kan ik me soms wel aan bezondigen). Zeer vroeg had ik zoiets als een oersterke metafysische verankering, maar dan zonder fioritures of ikbetrachtende verzuchtingen - zonder dat zelf terdege te beseffen, het was er, sans plus. Misschien wel iets van het bewustzijn van abyssus. De onmetelijke ruimtes waar Pascal het over heeft schikken me niet af, ik draag ze in mijn binnenste, bepaal ze wellicht zelf. Je moet niet angstig zijn nieuwe landschappen te bewonen of onbekende paden in te slaan, dat doen we toch voortdurend, en we merken het niet eens. Hoeveel levens heb je tijdens de voorbije decennia niet geleefd? En wanneer je terugblikt, dan is het net of je kijkt naar een tekenfilm. Ik blik terug op mijn jaren bij Impact, de gelukkigste in mijn leven (ik wist toen nog niet beter), of op de jaren op het kabinet, en het is net of ik een zoveelste essay ga schrijven over een figuur waar ik (vage of sterke) affiniteiten mee heb. Een zwakte? Een sterkte? Ik weet het niet, en het doet er niet toe. Ik heb altijd een goede verstandhouding met mijn ouders gehad, en toch denk ik er zelden aan. Soms bezoeken ze me tijdens mijn slaap, schimachtige figuren versmolten in een interieur. Zelden spreken we – en echt dialogeren deden we vroeger ook niet. Op dat vlak ben ik een levend voorbeeld van de ongegrondheid van freudiaanse opvattingen en andere gangbare psychologische inzichten. Ik ben het met Cocteau eens dat al dat psychologisch gedoe gelijk staat met het inbreken in een leeg appartement. Een telefoon rinkelt in een lege kamer. Boodschappen uit en naar nergens worden per fax doorgestuurd. SMS-jes uit het niets.
11
De innerlijke leegte waar Krishnamurti over spreekt: vol-ledig. De on-grond van Erik van Ruysbeek – die uiteindelijk niet zo ver verwijderd is van de gekwelde worsteling van Flam met het leven. Maandag 13 januari. Ingewikkelde en langdurige dromen, onmiddellijk bij het ontwaken verdampt. Tijdens het dromen zelf worden echter beelden en toestanden significant genoeg bevonden om aan de dromer bedenkingen te ontlokken: zeker onthouden! analyseren! verder op ingaan1! De kamerfiets als disciplineringsmachine: “les machines célibataires”, Kafka’s In der Strafkolonie, het bordeel als disciplineringsmachine (Ika Loch) bij Van Ostaijen. De lessen LO, destijds, als aanschouwelijke evocatie van de drilfunctie van het onderwijs. Het vermoeden van onschuld is een begrip wat blijkbaar niet tot het arsenaal van de media behoort. De schade is hoe dan ook onherstelbaar. Destijds geloofde men nooit wat kinderen zegden, vandaag gelooft men alles wat ze zeggen. Zou vandaag een leraar lichamelijke opvoeding nog de rug van zijn leerlingen onder de douche mogen masseren, zoals Vandenbergh destijds op het atheneum deed? Dat zal wel niet. Loop nog maar eens als leraar rond in de kleedkamers. En toon me eens die onschuldige jongen of meisje van vijftien jaar. Enerzijds de allesteisterende zogenaamde emancipatie en permissiviteit (tolerantie wordt voortdurend men laksheid verward), anderzijds de infantilisering van de maatschappij. Het werkwoord mededelen, net zoals het Duitse mitteilen, wijst op verdeling. In de mededeling deel ik iemand iets mee. Er is er duidelijk een proces van fragmentatie aan de gang. Het Franse communiquer wijst daarentegen op eenheid. Een poging wordt ondernomen spreker en toehoorder te verleiden tot een gemeenschappelijk delen, een gemene deler. Communicatie is daarenboven verwant met communie. Communiceren beoogt impliciet een algemeen goedvinden, communiëren de algehele deelname en overgave aan de eenheid. Tegenover de Latijnse eenheidsbetrachting staat de Germaanse verdeeldheid: geen mededeling zonder delen. Hoe moeilijker uitspreekbaar de naam, hoe beter de whisky. Donderdag 16 januari. Plots, kort na middernacht en heel wat kopjes koffie, zin in een fris biertje. “La bière glacée du Ritz”, waar Proust het over heeft. Zondag 26 januari 2003. Ze zijn allemaal met de begrafenis van René bezig alsof het om een mondaine aangelegenheid gaat. Het eigen ego strelen. Massage. Wat moet ik over hem zeggen? De vorige keer dat ik de aula stond, was het om Albert te groeten. Pope stone, Halley. De lege zaal. René vond telkens opnieuw dada uit, maar terwijl de dadaïsten de kunst negeerden, zag René in alles kunst. Tegelijk onthecht, maar toch eerzuchtig. Kinderlijkheid: hoe hij telkens opnieuw kon lachen met zijn eigen papegaai van Flaubert. De moppentapper: idem dito. Ik zal spreken namens de zovelen die hem niet gekend hebben (en die bijgevolg ook een stem moeten krijgen op de uitvaartplechtigheid, al was het maar omdat ze de meerderheid vormen). Hij was taai, optimistisch, altijd boordevol ideeën, nooit verlegen voor een initiatief meer of minder. Genereus: het realiteitsprincipe was aan hem niet besteed. 1
Die merkwaardige aandrang om tijdens de droom te willen ingrijpen om het scenario te vervolledigen, uit te diepen, bij te sturen.
12 Maandag 27 januari. Op 1130 ben ik op de kliniek. De kamer is leeg. René is vanochtend om 7 uur gestorven. Tania was er bij en “het was innig”, zei de zuster. Zondag 2 februari. Om Cleopatra te behagen plunderde Antonius de bibliotheek van Pergamon. De Ptolemaeën waren monomane verzamelaars: ik wil de eerste zijn, het meeste bezit bijeen krijgen. Ze vroegen de originelen van de tragedies van Aischulos, Sophokles en Euripides te leen aan de bibliotheek van Athene, die de zaak niet betrouwde en een enorme som als waarborg vroeg (de reputatie der Ptolemaeën was blijkbaar al gevestigd…). En toen ze manuscripten in handen hadden, konden de Atheners zich met geld tevreden stellen. Ze hadden het monopolie van papyrus. Vandaar dat Pergamon een vervangdrager dienden te ontwikkelen: perkament (pergameion). Pergame, parchemin. Heeft Caesar de bibliotheek in brand gestoken? Dat lijkt er niet naar. Wel ging een stapelplaats in de vlammen op, maar het kunnen even goed onbeschreven papyri zijn geweest. Hebben de christenen de bibliotheek vernietigd? Dat de Arabische veroveraars de schuld dragen, wordt alleen bevestigd door een manuscript in het Syrisch (“syriaque”) van een… christene. (“Indien het Korans, we hebben er genoeg, verbranden! Indien het geen Korans zijn, kunnen we ’t niet gebruiken, verbranden!”). K-pax: typische mengeling van wetenschappelijk verantwoord geloof in psychiatrie en “new age”achtige toestanden. Erg overtuigend gespeeld. Frank hackt al die films van internet, probleemloos. Wie zijn tijd niet verliest, verliest zijn leven. Het werk beschermt de maker niet. André Blavier, Les fous littéraires. Traitement de la névrose : application des sangsues et des cataplasmes sinapisés et l’administration de douches froides et du fouet. La flagellation, vantée depuis l’Antiquité pour ses vertus curatives, était particulièrement recommandée comme remède à la folie. Le cas du Dr Dumont. Zaterdag 22 februari. Et si l’éternité était présente dans cette main posée sur un chat ? De eeuwigheid vervat in dat eenvoudige contact dat geen andere bestaansreden, drijfveer of doel heeft dan gewoon zichzelf ? Nu ik dit schrijf komt Chica voor mijn klavier staan, kijkt me diep in de ogen en lekt mijn wenkbrauwen. Je neemt ook je eigen dood onder ogen, onbewogen en zacht bewust. Eerst had ik “scherp bewust” geschreven, maar het adjectief scherp past niet bij de rust die met dat statisch, onbewogen, roerloos bewustzijn gepaard gaat. Zaterdag 22 maart. Ik had acteur moeten worden. Als kind voerde ik al met mijn broer toneelstukken op in de garage van de Marialei: de dood van Nero, de zelfdoding van Petronius, de aankomst van d’Artagnan in het Louvre met de diamanten van de koningin. Toen al was ik enigszins dwangneurotisch en wanneer Pierre afweek van het scenario, barstte ik in woede uit. Ik verdacht hem ervan, terecht of ten onrechte, dat hij dat doelbewust deed, gewoon om mij op stang te jagen. Of was het toch zo dat het door mij zorgvuldig bedacht en ter plekke meegedeeld draaiboek ietsje te byzantijns voor hem was? Daar had ik alleszins geen oog voor. Of wilde hij me toch inventief plagen, met de onvermijdelijke uitval als bekroning op het werk? Zich houden aan scenario is een absolute eis! Wanneer de opvoering dan onvermijdelijk in het honderd liep, node onderbroken moest worden om de schade te herstellen en van voor af aan hernomen werd, voelde ik me verraden, schandelijk in de steek gelaten. Op de lagere school, wanneer de meester vrijwilligers vroeg om in een stuk te spelen, nam steevast mijn schuchterheid de bovenhand. “Pour vivre heureux, vivons cachés”, en ik deed dan alles om maar
13 niet op te vallen. Achteraf had ik er dan intens spijt van. Ik keek met afgunst naar mijn kameraadjes die wel het lef hadden onder het voetlicht te treden en blijkbaar geen last hadden van zelfkritiek. Tegelijk voelde ik me mijlen ver van dat minderwaardig gedoe over verjaardagsfeestjes, verdwenen taartjes en andere huiselijke misverstandjes. Ik vertoefde immers in het gezelschap van mijn helden. In het eerste jaar middelbaar werd als oefening Walter Eysselincks Meermin en mijnenvegers in de klas opgevoerd. Geen sprake nu van vrijwilligers. Eysselinck deelde vriendelijk maar vastberaden de rollen uit en, ja, ik kreeg die van meermin toebedeeld. Toneel was het zo spontaan maar getrouw mogelijk nabootsen van de realiteit, zo dachten we toch, en daarbij hoorde vanzelfsprekend het feilloos ten toon spreiden van meer dan een vleugje verheven en verhevigde declamatorische kunde. Eysselinck leerde me dat toneelspelen wel degelijk iets anders inhoudt. Van toen af stapte ik vrij makkelijk, zij het soms noodgedwongen, van de een rol in de andere. Het individu dat bewust zijn lot in handen neemt is een romanpersonage, product van een moraliserende topos, een pedagogisch voorbeeld dat zin moet geven aan wat op zich zinloos is. De enkeling is pas vrij wanneer hij als een boei dobbert op de baren - als een baken. Dinsdag 25 maart. Intense droomactiviteit. Heb heel wat tijd nodig om, geankerd in “dromenland”, opnieuw in waaktoestand te geraken. & Jean Weisgerber : Un parallèle systématique de nos littératures nationales. Le comparatisme ne passe sous silence ni la multiplicité, ni même l’unicité des phénomènes, mais en fin de compte, il ne tend à rien moins qu’à une vision globale, les embrassant tous d’un seul coup d’œil. (…) La Belgique est un sujet en or sous ce rapport, et l’on peut regretter qu’il n’ait pas été mieux exploré jusqu’ici. Comparaison n’est pas raison, bien sûr, mais, employé à bon escient, le parallèle aide à comprendre, fait voir. Qu’attend-on pour éclairer la littérature néerlandaise par la française et viceversa, pour en relever les analogies, les différences, les points de contact ? La réception de l’expressionnisme dans les revues françaises La réception du surréalisme en Flandre Replacer les avant-gardes belges dans le contexte européen Les avant-gardes, polyglottes, internationalistes de nature La disparité des systèmes de référence, des critères de périodisation, des terminologies critiques propres à chacune des historiographies nationales : conventions, clichés, tabous même qui subissent les plus étranges métamorphoses en passant d’une région à l’autre Pour l’avant-garde, mais pas seulement pour elle, l’esprit souffle où il veut, sans se soucier du clivage des langues La propension de l’avant-garde à sauter toutes les lignes de démarcation, celles des arts et des genres comme les autres. De avant-garde komt altijd van de provincie (Adorno). Heinz Kamnitzer, Heimsuchung und Testament, Leipzig, Philipp Reclam jun. Verlag, 1983. Wanneer ik Kamnitzer lees, dan besef ik maar pas dat ik inderdaad een man uit een ander tijdperk ben. Wie kan daar nu nog belangstelling voor opbrengen? Ik geniet ervan, maar wie begrijpt nog waar het over gaat? De verblinding. Henri-Floris JESPERS
Door de leesbril bekeken
14
▲In het Bokblog van uitgeverij Wever & Bergh publiceerde Guy Prieels (zie Mededelingen van het CDR nr. 94, de dato 31 mei 2007, p. 17; nr. 109 de dato 8 januari 2008, pp. 12-13; nr. 112 de dato 21 februari 2008, pp. 7-8) enkele scherpe bedenkingen onder de titel “numerus clausus” die hij voor de gelegenheid vertaalt als “nummertje Claus”. Want daar kregen we vorige week langs radio, pers en televisie een pan van voorgeschoteld. Wierook, loftrompetten en vals bescheiden getuigenissen van mensen die het allemaal van dichtbij hadden mogen meemaken. Een minuut stilte in het parlement. Zoals hij heeft geleefd, zo is hij ook gestorven. Een in scène gezette dood na een geënsceneerd leven. Du cinéma van de bovenste plank. Great show, Hugo, great show! Voorbeeldig gebracht. Ik heb een vraagje. Hoe vrijwillig was die keuze van het moment van heengaan? Had hij daar nog de hand en het verstand in? […]. Zijn slippendragers mogen mij wat dat betreft voor de verzamelde media komen uitleggen wat zij willen. Ik word een beetje misselijk van hun getater. ‘t Is lijkenpikkerij. Promotour. Verklaringen die niets ter zake doen en tot niets verplichten. Voor één keer dat er ook naar hen wordt geluisterd, moeten ze de gelegenheid met beide handjes aanvatten. En dat doen ze. […] Om je dood te kiezen moet je kloten aan je lijf hebben. Mij zal je niet het tegendeel horen beweren. Als je de verhalen van de hofhouding mag geloven, is hij gestorven als een Senator uit het Oude Rome. Als ik zelf al te kiezen had, zou ik het liefste in een hoekje kruipen om te sterven. Om niemand tot last te zijn. Dat kon Claus zich natuurlijk niet veroorloven. Wat ik heb gemist is zijn sterven voor de camera. Afscheid van het vrouwtje, afscheid van luitenanten en lakeien, het voetvolk. Een gemiste kans. Of werd het hele gebeuren gefilmd en ingeblikt? Wordt het bewaard voor de volgende verjaardag? Voor een nieuw nummertje Claus? Net zoals zijn Franse kazen, zal de Meester ons blijven verbazen. Een meer dan treffende dagboeknotitie van Prieels over Claus en Raveel werd in Bokblog gepubliceerd op 24 maart. Te lezen op: www.wever-bergh.com Dit voorjaar nog verschijnt Prieels nieuwe roman, Berghen van Gout, een sleutelroman waarin de auteur zijn avonturen als makelaar, een explosief mengsel waarin de ongenadige wereld van het vastgoed in zijn hemd wordt gezet. Tom Nevelsteen opent een agentschap in Knokke-Zoute, waar hij kennis maakt met bouwpromotor Leopold Donremy. Deze stampt in Zwitserland een gloednieuw wintersportstation uit de grond en stelt Tom voor klanten te lokken die hun zwart geld willen investeren in zijn skiparadijs. De winstkansen zijn zo enorm dat Tom, door hebzucht gedreven, denkt de slag van zijn leven te slaan door een enorme lap grond te versjacheren aan de kleurrijke minister Tatard, die van de ene regering in het andere schandaal stapt. Meteen is hij getuige van de schaamteloze vrijage tussen business en politiek waarin Geld en Macht met elkaar vechten of dansen op elke plek die met goud geplaveid ligt. Gauw genoeg leert hij hoe gevaarlijk het zwemmen is voor een kleine vis tussen de haaien. ■ Guy PRIEELS, Berghen van Gout, Antwerpen, Wever & Bergh, 2008, 346 p., 18,90 €.
▲De Standaard der Letteren (11 april 2008) publiceert het requisitoir van een dichter en twee recensenten in de zaak “H. Drievuldigheid vs. Kaper in de Onderwereld”. “Het is voor dezelfde recensent perfect mogelijk geheel oprecht twee recensies over één bundel van Peter Holvoet-Hanssens te schrijven: de ene welwillend, de andere beduidend minder. In onderstaande tekst zitten twee dergelijke recensies verborgen”. Consubstantieel met beide recensenten is de dichter die beweert dat zijn pen de grote mond is die hij niet heeft: Luuk Gruwez (°1953).
15 & Volgens de minder welwillende recensent is de dansende zigeuner Holvoet-Hanssen niet vies van “trucs van de foor”. De “symbolistische beladenheid ontaardt meer dan eens in betekenisloosheid” en de “taalverstoring of taalontregeling” moet dienen om “zwakheden te verdoezelen”. (In het Nieuw Wereldtijdschrift formuleerde destijds de eminente romanist Louis Tobback soortgelijke bezwaren tegen de poëzie van Mallarmé.) De gedichten van Navagio gaan “soms gebukt onder een ouderwetse, poëterige gezwollenheid” en “staan bol van archaïsche constructies”. Holvoet-Hanssen “stapelt te vaak te veel en zet daarna rond die gammele constructies een stellage neer om alle ingrediënten op hun plaats te houden”. Kortom, “Veel klinkt geforceerd en als het niet irriteert, is het slaapverwekkend. […] Dikwijls ontstaat er een woorden- en beeldenvloed die mij doen denken aan de Vlaamse postexperimentelen van inmiddels zeer destijds.” Vervolgens wordt Peter Holvoet-Hanssen door de tweede, welwillende recensent uitvoerig geloofd als indrukwekkende performer: “…er heerst een overweldigende discrepantie tussen de podiumdichter en de dichter die je leest. Wie naar deze gedichten luistert, laat zich zonder enige reserve overrompelen. […] Hoewel het voorgaande sceptisch klinkt, ben ik erg op hem gesteld. […] Als je naar hem luistert, vergeef je de dichter zijn extatische, haast psychedelische woordenvloed […]. Zelfs ben je dan bereid hem de tenenkrommende overvloed aan belegen elementen uit sprookjes, legenden, mythen en fantastische literatuur te vergeven. “ De welwillende en de minder welwillende Gruwez grijpt naar goede gewoonte de gelegenheid om critici een sneer te geven: Ik daag iedereen uit nu eens echt iets zinnigs over dit werk te zeggen, want zelfs de meest steekhoudende analyses beperken zich tot sfeer, tot een interpretatie grosso modo en tot trendgevoelige napraterij. Niemand wil blijkbaar toegeven dat het moeilijk is de essentie te benaderen, dat het gissen blijft en dat dit alles ten slotte meer vermoeit dan verrast. Dat kunnen alvast trendgevoelige napraters als Geert Buelens en Joris Gerits zich voor gezegd houden. & “Betekenisloos”, “geforceerd”, “trucs”, “gammele constructie”, “niet verrassend”, “vermoeiend”, “slaapverwekkend” – Gruwez’ vileinig opstelletje staat bol van de topoi die de reactionaire literatuuren kunstkritiek al te graag aanwendt om alles af te wijzen wat afwijkt van het kleinburgerlijke gezond verstand. Net als bijvoorbeeld Herman de Coninck en Eddy van Vliet bevond Luuk Gruwez zich in de mainstream van inmiddels zeer destijds: een weinig problematische verhouding tussen taal en werkelijkheid, waarbij banale gevoelens en versleten “algemeen menselijke” cliché’s in mineur rondgestrooid worden, meestal verwoord met geveinsde luchthartigheid en onoprechte ironie, als schijnbare knieval voor de tijdsgeest. (Echte smartlappen schrijven is niet iedereen gegeven.) & Vaststellen dat critici grondig van mening kunnen verschillen staat gelijk met een open deur instampen. Spinalonga van Peter Holvoet-Hanssen werd terecht bekroond met de Vlaamse Cultuurprijs voor Poëzie. Gruwez oordeelt dat Navagio “minder overtuigend” is; Joris Gerits stelt dat de bundel bewijst dat de bekroning terecht was. Gruwez ervaart de poëzie van Holvoet-Hanssen als “slaapverwekkend”; Gerits onderstreept dat de poëzieliefhebber ”geboeid leest” en dat de lectuur van Navagio “je ondersteboven haalt”. Je moet niet eens uitzonderlijk begaafd zijn om te beseffen dat het voor eenzelfde recensent inderdaad perfect mogelijk is twee tegengestelde recensies over een bundel te schrijven. (Ik wil graag de stelling steunen van Chrétien Breukers: Gruwez is “de beste dichter uit het Nederlandse taalgebied”; het zal mij echter minder inspanningen kosten om aan te tonen dat Ad den Besten redivivus zich eens te meer vergist.
16 Wat meer dan onbehaaglijk stemt bij de lezing van het perfide artikel van Gruwez is de onderliggende, onuitgesproken afrekening van een poëet die, vermomd als criticus, een karaktermoord pleegt op een dichter wiens poëtica hem totaal vreemd is en zal blijven. Twee recensies verborgen in die hypocriete bespreking? Niks van. Gruwez’ truc van de foor bestaat er precies in dat hij slechts één recensie schrijft: de minder welwillende – en daar is het hem om te doen. De woorden van lof betreffen immers uitsluitend de podiumprestatie van Holvoet-Hanssen. En het Parthisch schot liegt er niet om: “Ik hou mijn hart vast voor de dag dat deze poëzie zonder haar dichter zal komen te staan: dan zal zij wel heel erg verweesd achterblijven.” Kortom, Peter Holvoet-Hanssen is geen dichter maar een entertainer. “Lang leve dus de hoorbare Holvoet!” & De ene H. Drievuldigheid is de andere niet. Geef mij liever Pernath, De Vree en Cobbing.■ Peter HOLVOET-HANSSEN, Navagio. Wrakhoutgedichten, Amsterdam, Prometheus, 2008, 64 p., 17,95 €.
▲Generaal-majoor b.d. van het vliegwezen Piet de Groof was als Walter Korun een van de eerste leden van de Internationale Situationniste in België. In november vorig jaar verscheen bij de uitmuntende Parijse uitgever Allia een bundel gesprekken van De Groof met Gérard Berréby: Piet de Groof, le général situationniste. Donderdag 24 april vindt in het Théâtre-Poème te Brussel een gesprek tussen De Groof, Berréby, Anatole Atlas en Laurent Six – wellicht een historisch evenement… (zie “Agenda”) Connexion publiceert nu een geïllustreerd dossier over Piet de Groof van de hand van Henri-Floris Jespers. Omslagfoto: het legendarische centrum Taptoe waarvan de drijvende krachten Clara en Gentil Haesaert de drijvende krachten waren, en waar in februari 1957 een proto-situationistische manifestatie plaatsvond. Twee grondleggende situationistische boeken werden in de jaren zeventig in het Nederlands vertaald: La société du spectacle (1967) van Guy Debord en Traité de savoir-vivre à l’usage des jeunes générations (1967) van Raoul Vaneigem. Buiten het proefschrift van filosoof René Sanders, Beweging tegen de schijn. De situationisten: een avantgarde (1987) en de door hem verzorgde Rue Sauvage, een keuze uit het werk van de situationisten (1993), valt er in het Nederlands niet veel te vinden over een beweging waarvan de invloed nochtans indringend was. Verder o.m. interviews van Pierre Alechinsky en striptekenaar Yslaire door Robin de Salle. Over Piet de Groof / Walter Korun, zie Mededelingen nr. 105 de dato 20 november 2007, p. 18; Bulletin de la Fondation ça ira, nr. 32, 4de trimester 2007, pp. 40-44 ; Mededelingen nr. 113-114 de dato 26 maart 2008, pp. 18-19). Bovendien: www.caira.over-blog.com, bericht van 10 april en www.revueconnexion.over-blog.com.■ Connexion, revue d’art et de littérature, no 13, mars 2008, 51 p., ill. Adres :46/2 rue Blaes, 1000 Bruxelles. Abonnementen (5 nummers) : 30 € te storten op rek. 001-3244284-01. Losse nummers : 6 €. E-mail :
[email protected] www.revueconnexion.com
Beestig ▲Gedurende een periode van drie maanden verbleef de Vlaming Stijn Bruers aan boord van de Steve Irwin, het schip van natuurbeschermingsorganisatie 'Sea Shepherd'. Als eerste en enige Belg nam hij deel aan een gewaagde campagne om de walvissen te redden van de illegale Japanse walvisjacht. De meest verlaten oceaan werd plots het schouwtoneel van een ingewikkeld schaakspel dat indrukwekkende proporties aannam. In de ijskoude wateren van Antarctica, tussen de gigantische ijsbergen, vond een spannende confrontatie plaats met de Japanse walvisvloot. Alle elementen voor een thriller waren aanwezig: hinderlagen en gijzelacties, spionage en sabotage, grote schepen en kleine rubberbootjes, grote walvissen en kleine pinguïns, opportunistische
17 regeringen en internationale incidenten, wilde achtervolgingen en heel wat internationale mediabelangstelling. ■ ▲Jaar na jaar worden vele duizenden katten afgeschoten in ons land, omdat de Vlaamse en Waalse jachtwetgeving de jacht op katten toelaat. De Dierenbescherming wil dat er snel een einde komt aan die nodeloze wreedheid en ijvert voor een verbod op de jacht op katten. Omdat we samen sterker staan, slaan we de handen in elkaar met andere organisaties om dat doel te bereiken. We staan niet alleen: maar liefst acht op tien Belgen vinden dat de jacht op katten verboden moet worden. Dat blijkt uit een peiling van onderzoeksbureau IPSOS in opdracht van GAIA. Op een persconferentie in Brussel lanceerden GAIA, Animaux en Péril, Vlaamse Vereniging voor Dierenbescherming, Help Animals, APMA, Blauwe Wereldketen, Nationale Raad voor Dierenbescherming, CAD, Veeweyde, Blauwe Kruis, NAVED en de dierenbescherming van Luik en Charleroi in februari een nationale petitie De petitie roept de Vlaamse en Waalse Leefmilieuministers op om de jacht op katten te verbieden. Het Groothertogdom Luxemburg heeft al een dergelijk verbod. Vlaams minister van Leefmilieu Hilde Crevits kan nieuwe regels vastleggen in het nieuwe jachtbesluit. Het huidige loopt binnenkort af: op 30 juni 2008. Voor de periode van 1 juli 2008 tot 30 juni 2013 kan de minister het verschil maken tussen leven en dood voor duizenden katten. Een unieke kans om snel een einde te maken aan de jacht op katten. Het Waals jachtbesluit vervalt pas in 2011, maar niets staat de Waalse minister van Leefmilieu, Benoît Lutgen, in de weg om het besluit voor die datum aan te passen. Volgens het huidig Vlaams jachtbesluit mag gejaagd worden op de zogenaamde “verwilderde” katten als die zich op meer dan 200 meter van een woning bevinden. In Wallonië hoeven jagers geen rekening te houden met deze regel. Ook huiskatten riskeren afgeschoten te worden, omdat een “verwilderde” zwerfkat in feite niet te onderscheiden is van een huiskat. Een schichtige huiskat loopt op die manier ook risico om gedood te worden. Vlaamse Vereniging voor Dierenbescherming: www.vvdb.be ■
Bibliografisch ▲Ooit was filosoferen een gevaarlijke bezigheid. Dit gold voor niemand meer dan voor Baruch Spinoza, de zeventiende-eeuwse filosoof die uit de joodse gemeenschap in Amsterdam werd verstoten. Terwijl zijn opruiende manuscripten ondergronds de ronde deden, leidde Spinoza een nederig bestaan in Den Haag, waar hij optische lenzen sleep om de eindjes aan elkaar te knopen. Ondertussen beklom Gottfried Wilhelm Leibniz, de veelzijdige uitvinder van de calculus, de maatschappelijke ladder naar een succesvolle carrière aan het hof. Terwijl hij openlijk afstand nam van Spinoza's radicale ideeën, speurde hij in het geheim naar diens zeldzame manuscripten en schreef hij Spinoza clandestiene brieven waarin hij hem complimenteerde met zijn werk. In november 1676 bracht Leibniz zelfs een bezoek aan Spinoza. Beide mannen stonden in het centrum van de zware religieuze, politieke en persoonlijke gevechten die ten grondslag liggen aan de moderne wereld. Maar terwijl de een in een god geloofde die door niemand als goddelijk werd beschouwd, verdedigde de ander een god waarin hij zelf waarschijnlijk niet eens geloofde. In dit meeslepende boek over aantrekking en afstoting, over hebzucht en deugd, over religie en ketterij, vertelt Matthew Stewart over de ideeën-wedloop die de XVII de op zijn grondvesten deed schudden - en die nog altijd doorgaat.■ Matthew STEWART, De ketter en de hoveling. Spinoza en Leibniz en het lot van God in de moderne wereld, Amsterdam, Meulenhoff, 2007, 366 p., 27,50 €.
18
Agenda ▲24 april:Piet de Groof in gesprek met Gérard Berréby, Anatole Atlas en Laurent Six. Aanvang: 20u30. Théâtre-Poème, Schotlandstraat, 1060 Brussel. Reservatie: 02 538 63 58 tussen 9u30 en 18u. E-mail:
[email protected] ■ ▲De Muzeval, telkens op donderdag in Literair-artistiek café Den Hopsack om 20 uur (deuren: 19u30): 8 mei: 114de Muzeval met als gastauteur de in Amsterdam wonende Engelse dochter Barry Fitton. Presentatie van boek en CD Amsterdam Nights, waaruit gedichten worden voorgedragen in de Nederlandse vertaling van onze voormalige gastdichter Gijs ter Haar (NL). ■ ▲Sprekers bij ExLibris: 7 mei Jos Vervloet 4 juni Henri-Floris Jespers: Hugo Claus: definitief voorlopig of voorlopig definitief? 3 september Jooris Van Hulle Zoals gewoonlijk is iedereen reeds vanaf 19.30 uur graag welkom in het lokaal: “Taverne Rochus", Sint-Rochusstraat 67 te Deurne. De lezingen beginnen klokslag 21 uur. (Tel.: 03 321 33 99.)■ ▲Van 1 tot 31 april: Foto expo van Machteld Speetjens & Leen Tanghe. Den Hopsack, Grote Pieter Postraat 24, 2000 Antwerpen. ■ ▲Pieter Fannes (tekeningen) en Elly Mariën (foto’s) exposeren in het ’t Brantijser, St. Jacobsmarkt 13 te 2000 Antwerpen. De tentoonstelling loopt tot 30 mei. Openingsuren: ma – do: 9 – 22 u; vrijd. 9 – 19u30; zat. 9 – 12 u. Gesloten op feestdagen. Opening op 10 april vanaf 18u. Optreden (20 u): Behind Funroads. Bezoek http://users.skynet.be/pieterfannes ■ ▲De tentoonstelling FUN CITY (mixed media van Luc Boudens & Piet Raemdonck) zal lopen van vrijdag 9 mei t.e.m. zaterdag 14 juni 2008, Kronenburgstraat 4 te 2000 Antwerpen. Vernissage vrijdag 9 mei om 20 u. Inleiding: Axel Daeseleire Finissage zaterdag 14 juni van 14 tot 18 u.■
Het HLG vertoont op zaterdag 26 april 2008 de film Kasper in de onderwereld (1977) van Jef van der Heijden* naar de gelijknamige roman van Hubert Lampo. Deze roman verscheen in 1969 onder de titel De goden moeten hun getal hebben als boekenweekgeschenk. De film wordt ingeleid door prof. dr. Hubert Dethier, filosoof en filmkenner. Aanvang:
zaterdag 26 april 2008 om 14:00 uur
19
Plaats:
AMVC-Letterenhuis, Minderbroedersstraat 22 te Antwerpen
Toegang:
Gratis voor leden van het Hubert Lampo Genootschap; € 5,00 voor niet-leden.
Reservatie: Ilse Neuenkirch Generaal Pershingstraat 8 B 9700 Oudenaarde telefoon 055/31 38 85 - GSM 04722704476
[email protected] Jef van der Heijden schreef en regisseerde in de jaren vijftig en zestig films en tv-spelen, toen beide genres nog in de kinderschoenen stonden. Hij werkte onder meer voor NCRV, KRO en VPRO, hij maakte kinder- en opdrachtfilms en hij debuteerde in 1963 als speelfilmmaker voor volwassenen met de komedie Fietsen naar de maan. Hoogtepunt van Van der Heijdens bescheiden speelfilmoeuvre is Blauw licht (1966), een korte, autobiografische speelfilm over een familie in het verzet. Van der Heijdens Ongewijde aarde uit 1967 werd door de toenmalige filmkeuring verboden voor openbare vertoning. Het onderwerp (de stiekeme herbegrafenis van een lijk) was “zedenkwetsend” en bovendien had de regisseur om budgettaire redenen opnamen van een èchte begrafenis verwerkt in zijn fictieverhaal. Toen Ongewijde aarde na een herkeuring alsnog werd toegelaten, wisten de nabestaanden van de èchte overledene via de rechter toch nog een vertoningsverbod af te dwingen.
Internauten zijn welkom op www.mededelingen.over-blog.com en www.caira.over-blog.com Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt gedateerd 6 mei. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Vijfde jaargang, nr. 117 6 mei 2008 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
Redactioneel De weblog van het CDR, gestart op 26 januari, kent een groeiende belangstelling.Vandaag, 6 mei, zijn niet minder dan 138 bijdragen te lezen op www.mededelingen.over-blog.com. In april mochten we bogen op 878 bezoekers die samen 3888 bladzijden lazen. Het waarderingscoëfficiënt steeg in april van 51 (wat al niet slecht was…) tot 62. Dit resultaat maakt dat over-blog.com onze bijdragen binnen enkele dagen zichtbaarder zal brengen op het Net.
2
U kunt daartoe toe bijdragen: de eerstvolgende keer dat u de weblog bezoekt, schrijft u in op de nieuwsbrief (kolom rechts). Bij de publicatie van elk nieuw artikel ontvangt u dan een mailtje met vermelding van de korte inhoud. Een kleine moeite waarmee u ons een grote dienst bewijst. Wie belangstelling heeft voor de historische avant-garde kan terecht op de gespecialiseerde Franstalige weblog www.caira.com waar een “Dictionnaire des poètes flamands à l’usage des francophones” gepubliceerd wordt, wat kennelijk aan een behoefte beantwoordt.Tot nu toe verschenen lemma’s over Paul van Ostaijen, Gust Gils, Paul Snoek en Hugues C. Pernath.Uw medewerking aan het Dictionnaire wordt bijzonder op prijs gesteld. &
In het maandblad Meervoud zet Jef Turf de puntjes op de i’s betreffende het Gravensteenmanifest (cf. Mededelingen, nr. 112 de dato 21 februari 2008 en 113-114 de dato 26 maart). In enkele weken tijd werd het Gravensteenmanifest ondertekend door meer dan 9000 Vlamingen. Deze massale reactie op een oproep van een groep progressieve mensen, die over organisatie noch kapitaal beschikt, betekent dat het opzet overeen stemt met de betrachtingen van een niet onbelangrijk deel van links-progressief Vlaanderen. De woedende reacties uit de hoek van de gevestigde belgicistische “linkse beweging” betekenen dat zij zich bedreigd voelt als bevoorrechte woordvoerder van progressief Vlaanderen inzake de staatshervorming. De poging om progressieve Vlamingen van uiteenlopende politieke en levensbeschouwelijke herkomst samen te brengen, is ontstaan uit de onvrede om als bewuste Vlaming steeds verwezen te worden naar de (extreem-)rechtse verdomhoek. Wie weigerde de belgicistische zogenaamde “solidariteits”-petitie van de vakbonden te ondertekenen, of zelfs wie gebruik maakt van de officiële Vlaamse symbolen, krijgt te horen dat hij bij het Vlaams Blok behoort. De jongste aflevering van Meervoud brengt overigens meer lezenswaardige bijdragen (zie rubriek “Door de leesbril bekeken”), die we u warm aanbevelen. &
Dat Guido Naets, Marc Platel, Godfried van de Perre of Eric Suy het manifest van de Gravensteengroep ondertekenden, zal niemand verwonderen. Dat het manifest echter brede lagen van de publieke opinie wist te mobiliseren, blijkt echter uit de aanwezigheid tussen de ondertekenaars van een aantal namen, die je zelden onder dergelijke publieke verklaringen treft: Tuur van Wallendael, theatermaker Frans Redant, Stan Milbou, Willem Elias, Harold van de Perre en schrijvers als Claude van de Berge, Bert Bevers, Jacques Claes, Willy Courteaux, Beatrijs van Craenenbroeck, Miriam van hee, John Heuzel, Henri-Floris Jespers, Hubert van Lier, Mieke de Loof, Bob de Nijs, Brigitte Raskin, Willem M. Roggeman, Tony Rombouts en Willy Spillebeen of de schilder Jan Scheirs. Bij de ondertekenaars
3
treffen we ook Kris Kenis, lid van de raad van toezicht van het CDR en enkele abonnees op de tweewekelijkse Mededelingen. Het Gravensteenmanifest kan onderschreven worden via www.gravensteen.org. ■
Inhoud Gravensteen: Meer solidariteit door gelijkwaardigheid Poëtisch: Hendrik Carette, Herman J. Claeys, Bert Bevers Memoires van Henri-Floris Jespers Kritisch: Wie schrijft hier in het Frans? Misdaad loont: De diamanten Kogel 2008 Door de leesbril bekeken: Protest VVL tegen bibliotheekbeleid; Scheldebode / Lampo; Liederholthuis; Meervoud Beestig Agenda
Gravensteen De ondertekenaars van het Gravensteenmanifest vertrekken vanuit verschillende politieke en ideologische uitgangspunten, maar zijn het eens in hun gehechtheid aan de democratie en de mensenrechten. Zij stellen de waarden van vrijheid, gelijkheid, solidariteit en wederzijds respect centraal, en wijzen alle vormen van racisme en xenofobie radicaal af. De Gravensteengroep bestaat uit Etienne Vermeersch, Jan Verheyen, Frans-Jos Verdoodt, Piet van Eeckhaut, Jef Turf, Bart Staes, Jean-Pierre Rondas, Yves Panneels, Chris Michel, Bart Maddens, Paul Ghijsels, Paul De Ridder, Dirk Denoyelle, Peter de Graeve, Eric Defoort, Jo Decaluwe, en Ludo Abicht. De groep ontleende zijn naam aan de plaats waar de leden voor het eerst bijeenkwamen en waar het manifest werd opgesteld, nl. in de schaduw van het Gentse Gravensteen. Het Gravensteenmanifest werd gepubliceerd op 22 februari. Ondertussen hebben al meer dan 9200 mensen het manifest ondertekend. De kerngroep werd onlangs uitgebreid met Tinneke Beeckman (postdoctoraal medewerkster VUB), Willy Courteaux (gewezen journalist), journalist Pierre Darge, ABVV-militant Karel Gacoms, bedrijfsleider Peter Hoogland, schrijfster Brigitte Raskin, Johan Swinnen (kunsthistoricus en professor aan de VUB, Hogeschool Antwerpen en de Sorbonne), Jan van Duppen (gewezen gemeenschapssenator en huisarts) en Tuur van Wallendael (gewezen journalist en voormalig ombudsman van de stad Antwerpen).
Meer solidariteit door gelijkwaardigheid Op 22 februari 2008 publiceerde de Gravensteengroep haar eerste manifest. Daarin sprak zij haar gehechtheid aan het principe van de solidariteit uit. De samenhang van solidariteit en wederzijds respect vormt de basiswaarde van een rechtvaardige maatschappij. Institutionele hervormingen moeten de realisatie van dergelijke waarden dichterbij brengen. In een tijd van toenemend individualisme is solidariteit de beste garantie om de kloof tussen arm en rijk, tussen individu en gemeenschap, tussen staten en regio's te overbruggen. Eensgezindheid over dit nobele ideaal lijkt vanzelfsprekend. Maar een nauwkeurige analyse van het principe en de toepassing ervan toont aan dat de verwezenlijking van een authentieke solidariteit in onze samenleving steeds moeilijker wordt. Uitgerekend ter verdediging van de solidariteit wil de Gravensteengroep het vaak foutieve en lege gebruik van het begrip aan de orde stellen, meer bepaald door wie voorbijgaat aan fundamenteel democratische principes. In de loop van de geschiedenis krijgt het begrip solidariteit verschillende betekenissen, wat een slordig en manipulatief gebruik in de hand werkt. Aan het einde van de achttiende eeuw betekent solidariteit de wederzijdse morele verplichting van personen voor en tegenover elkaar. Tijdens de
4 Franse Revolutie is ze synoniem voor 'broederlijkheid'. Naast de principes van 'vrijheid' en 'gelijkheid' wordt de broederlijkheid de derde grote waarde van de Verlichting en de moderniteit. Vanaf het midden van de negentiende eeuw geraakt de term ingeburgerd in de sociale emancipatiestrijd, wanneer arbeiders staken uit solidariteit met hun lotgenoten elders. Het socialisme van de drie opeenvolgende "Internationales" beschouwt die grensoverschrijdende solidariteit als één van de vaste pijlers van de maatschappelijke ontvoogding. Toch schiet deze solidariteit van bij de aanvang schromelijk tekort jegens de 'verworpenen der aarde' in de Europese kolonies. Uiteindelijk worden in Europa, na de beide wereldoorlogen, systemen van Sociale Zekerheid opgebouwd, die echter uitsluitend op nationale basis functioneren. Deze laatste, reële beperking van de solidariteit tot de eigen natie, vormt onmiskenbaar een minpunt ten opzichte van het 19de-eeuwse principe. Zo overstijgt de solidariteit weliswaar de fabrieksmuren, maar blijft ze tegelijk structureel binnen de landsgrenzen gevat. Buiten die grenzen geldt slechts de aloude "liefdadigheid". In een context van geleidelijke verbrokkeling van de verzorgingsstaat wordt aan de term solidariteit steeds vaker een wisselende inhoud toegekend. Paus Johannes Paulus II maakt in 1987 van de solidariteit opnieuw een christelijke deugd, nl. die van wederzijdse morele verantwoordelijkheid. Zowel het 'Verdrag van Maastricht' (1992) als 'Een Grondwet voor Europa' (2004) verheffen de solidariteit tot basisprincipe. Maar de teksten blijven uiterst vaag over de vraag hoe die verplichting tussen overheid en burgers moet worden geregeld. Regeringsleiders hebben in naam van de solidariteit tijdens de voorbije jaren ongehinderd maatregelen genomen - bijv. inzake fiscaliteit - die allesbehalve ten goede komen aan wie echt solidariteit behoeft. Het begrip is inmiddels zozeer moreel beladen, dat elke kritische analyse ervan onmogelijk wordt en de politieke discussie erover verstomt. Solidariteit moet de relatie tussen individu en maatschappij regelen. Zij vormt een reactie tegen het vooropstellen van het eigen belang en betekent een bewuste keuze voor de verbondenheid met anderen. Het solidariteitsprincipe stoelt op de idee van gelijkwaardigheid en verdraagzaamheid. Het veronderstelt wederkerigheid en vrijwilligheid. Wie zich solidair verklaart, aanvaardt een gedeelde verantwoordelijkheid, vanuit het diepe morele besef dat het normaal is dat wij de medemens hulp bieden, wanneer wij daartoe in staat zijn. In een solidaire samenleving wordt louter liefdadigheid vervangen door een sociale structuur, die niet zomaar het leed verzacht, maar ook en vooral de economische en politieke ongelijkheden aanpakt, die van dat leed de oorzaak vormen. Vanuit die beschouwingen wordt duidelijk hoe principieel de Gravensteengroep is in haar verdediging van de solidariteit. Maar dit principe wordt in de huidige Belgische context misbruikt. Wie in dit land durft te pleiten voor het verder ontwikkelen van de regionale solidariteit, die vandaag één van de wezenlijke voorwaarden vormt voor het behoud van de solidariteit in België, wordt bij voorbaat verdacht gemaakt. Wie daarentegen in naam van de solidariteit de historisch vergroeide en beperkende structuren verdedigt, werpt zich graag op als de verdediger van de sociale democratie. Is het dan niet aangewezen dat Vlaanderen solidair is met Wallonië, met Brussel? Jazeker. Dit is trouwens ook een sociologisch en economisch feit. Maar leven in gelijkwaardigheid en verbondenheid veronderstelt meer dan sociaal-economische solidariteit alleen. Een gelijkwaardige en solidaire samenleving is immers niet realiseerbaar zonder politieke transparantie en zonder politieke solidariteit. Wie sociale solidariteit verwacht, maar tegelijk de politieke solidariteit hypothekeert, ondermijnt zelf, als eerste, het principe van de solidariteit. Dit ontwricht de democratie. In dit land zijn institutionele hervormingen hoogdringend. Het naast elkaar bestaan van deelstaten, als gelijkwaardige partners, biedt mogelijke garanties voor een reële én realiseerbare solidariteit, voor een op maat gemaakte invulling van regionale behoeften en individuele noden, en voor het aanpassen van onze sociale zekerheid aan nieuwe internationale uitdagingen. De overdracht van sociale, fiscale en economische kernbevoegdheden zal de inwoners van dit land in staat stellen om beter, op een democratische en gelijkwaardige manier, samen te werken. Tijdens de crisis van de afgelopen maanden werd ons ten onrechte voorgehouden dat 'meer Vlaanderen' tegelijk 'minder Wallonië' betekent. Die voorstelling van zaken zal de spanningen slechts doen toenemen, tot het wellicht te laat zal zijn voor een redelijke en op wederzijds respect gebaseerde oplossing. De oplossing van communautaire problemen moet politici aanzetten tot transparantie
5 omtrent hun solidaire intenties, en dit zowel op het vlak van de politieke, de sociale als de regionale solidariteit. ■
Poëtisch Een angst voor een zielsverhuizing in acht beangstigende voorbeelden Reïncarnatie, dat is pas brute pech ! Herwig Leus, Erger dan ergernis De bedelaar of clochard tegen het winkelraam van een winkelpand. De bedremmelde bultenaar voor het voorportaal van een goor bordeel. De beslijkte baggerman bij een sloot onder de plenzende regen. De bibberende dichter met zijn tedere vingers in een werkkamp in Siberië. De verbannen revolutionair die in Parijs als taxichauffeur moet leven. De oude bepruikte Casanova in loondienst in een kasteel in Bohemen. De besmeurde strontraper in de straten van de calamiteitenstad Calcutta. De boeddhist uit het koninkrijk Bhutan die niet over de Brahmapoetra kan. Hendrik CARETTE
Dooie mus Onzichtbaar zijn ze, de armen, de anderhalf miljoen armen in dit land, verdoken, verborgen, verscholen. Onzichtbaar en onhoorbaar de have-nots, de habenichtsen, de geldlozen, de bezitlozen, de anderhalf miljoen onbedeelden in dit bijna meest welvarende land van de wereld. Onzichtbaar, onhoorbaar de daklozen, de thuislozen, de armoedig behuisden, de krotbewoners, de krakers, de nachtasielklanten, de papierlozen. Maar wie zien wil, ziet ze; wie horen wil, hoort ze. Niet de ziende-blinde die zich onbegrijpend afkeert met zijn pasklare mening, niet de horende-dove die zich hooghartig afwendt met de drogredenen van de niks-tekort-komer, met de naïeve oplossingen van de betweter. Maar wie wel onbevangen en onbevooroordeeld wil luisteren en wil kijken die ziet en hoort hen, de behoeftigen, achter de façades van de gestroomlijnde welvaartmaatschapppij met haar bejubelde sociale voorzieningen,
6 de verzorgingsmaatschappij met wetten die voor velen dode letter blijven, zo dood als de uitgedoofde hoop van de levenslang onbemiddelden, met decreten die voor velen dode letter blijven, zo dood als de dooie mus waarmee ze worden gepaaid. Herman J. CLAEYS
Tegen de aarde Tegen de aarde gedrukt als een natte pelgrimsmuts dorpen in mantels van naaldhout. Geen houden aan is er aan vroeg voorjaar: paarden bijten in hun breidels, zwaluwen gieren naar de tinnen, honden worden dol. Het geringe geluid van licht verbaast hem. Hij weet dat uit riet immer eerst de vrouwtjeseend opvliegt en dat daarna dan pas de woerd volgt. Het is schrijftijd. Bert BEVERS
Memoires Eind 1960, begin 1961 geraakte moeder bevriend met May Morlet, Jeanine Terpougoff en Phapha van de Wouwer. Door May Morlet kwam ik in contact met haar (stief)moeder, Emma Lambotte. Wat kan ik nog toevoegen aan wat ik reeds over haar publiceerde? Ze had Max Elskamp, Laurent Tailhade, Jacques d’Adelsward Fersen en James Ensor goed gekend, Apollinaire waardeerde haar Roseaux de Midas, ze kon wel mijn grootmoeder zijn. Met wie kon ik beter spreken over de gedichten die ik hartstochtelijk schreef en die niemand mocht lezen. Ze was een “fine mouche” - een slimme vogel, inderdaad, die soms wel op een peinzende flamingo leek. Ze was een aandachtige en scherpzinnige lezeres. Phapha van de Wouwer was klein van stuk, had een kromme rug en een spits snuitje. Ze was geboren en getogen, gepokt en gemazeld in de Antwerpse groothandel in koloniale waren, en je kon erop aan, al bewoog ze zich moeizaam, dat ze taai was en hardnekkig. Ze woonde aan de Mechelsesteenweg, op een boogscheut afstand van de jurist René Dekkers, een familielid van haar. Groot was aller verbazing toen ze ons plots een exemplaar overhandigde van haar roman, die in Parijs bij les éditions du Scorpion verschenen was. Ze had dus toch een romantische achillespees! Jeanine Terpougoff, een etherische, asblonde vrouw liep er altijd als verbaasd en verstrooid bij, de neus in de lucht, haar bijziende blik haast ten hemel gericht. Ze was beminnelijk, steeds bezorgd om het haar gasten of gesprekspartners aangenaam te maken. Haar moeder was een Meerhaeghe en haar vader, René Laurreyssens, was rechter van eerste aanleg geweest. Ze had iets ondoordachts, net een klein meisje dat haar familie ter wille wenst te zijn. Ze volgde allerlei diëten, stond een tijdlang in de ban van Oshawa, geloofde vast in geesten en buitenaardse intelligenties, raadpleegde astrologen, waarzegsters en kaartenleggers. Op spiritueel vlak leek haar honger niet te stillen: een voortdurend
7 inzamelende bezige bij. Haar echtgenoot, Serge Terpougoff, was als chemicus verbonden aan de research-afdeling van een der olie-major. Zoals de meeste Russen die voor de rode terreur gevlucht waren, had hij uiteraard als officier gediend in een keizerlijk eliteregiment. Wat er ook van zij, zijn huwelijk had hem opnieuw tot welstand gebracht. Ze waren kinderloos en bewoonden Jeanines ouderlijke woning, een immens herenhuis, Frankrijklei 135. Ze hadden een buitenverblijf aan het Zilvermeer bij Mol, Hof ter Weide, waar we af en toe met een heel gezelschap kleiduiven gingen schieten, een oefening waarin ik uitmuntte. Georges Desguin, hoofdredacteur van Le Matin, en zijn geduchte echtgenote, die ook op de krant de broek droeg, waren niet zelden van de partij. Hij was maaglijder, maar versmaadde de wodka niet. Henri-Floris JESPERS
Kritisch Wie schrijft hier in het Frans? Als kind ging ik vaak in gezelschap van grootvader op visite bij Mademoiselle Lasne, die in de Lamorinièrestraat woonde. Marie-Louise Lasne, een ietwat theatrale Parisienne, was een kunstzinnige en geletterde vrouw die samenwoonde met haar oudere, kolossale Waalse vriendin, Mademoiselle Letiexhe. Ze gaven beiden les aan het chique Collège Marie-José. De zwaarlijvige Mademoiselle Letiexhe zat altijd statig in haar stoel, terwijl haar vriendin hyperkinetisch door het appartement liep, steeds druk in de weer met God weet wat. Mademoiselle Lasne had ook een hartsvriend. Naast die massieve, onverstoorbare, stoere, wat in zichzelf gekeerde, rustige en vaderlijke man die met vaste stem bedachtzaam praatte, leek de tengere, bleke en zenuwachtige Mademoiselle Lasne op een diafane précieuse. Wanneer ze het woord tot mij richtte, was het altijd of ze om mij bezorgd was. In haar ogen hoorde een kind blijkbaar met “pauvre” aangesproken te worden. « Mon pauvre Henri, mon pauvre chéri, mon pauvre enfant. » Ik vond dat raar. Wat ze ook zei of vertelde, de zin eindigde altijd een toon hoger, net of ze hoorbaar een vraagteken plaatste. Telkens ik hem toevallig zag, kreeg ik van haar vriend een “zondag”, ook op doordeweekse dagen. Voor André de Ridder was immers elke dag een zondag van de geest. & André de Ridder was een “passeur”. Hij introduceerde het literaire interview en de geromantiseerde biografie in de Vlaamse literatuur en schreef de eerste Vlaamse grootstadsromans, waaronder Gesprekken met de wijze jongeling (1910). Hij publiceerde ook in het Frans, o.m. La littérature flamande contemporaine (1923), Le génie du Nord (1925), Anthologie des auteurs flamands (1926), La jeune peinture belge (1929). De kunstkritische en -historische aantekeningen en opstellen van André de Ridder in het tijdschrift Sélection dat hij samen met Paul-Gustave van Hecke leidde, blijven tot vandaag een onuitputtelijke maar helaas weinig bezochte Fundgrube. Meer dan wie ook hebben De Ridder en Van Hecke bijgedragen tot de doorbraak van het Vlaamse expressionisme, ook al door hun activiteiten als kunsthandelaars tijdens de gay twenties.
8 Het eerste boek van André de Ridder dat ik las, was geen boek, maar een overdruk van vijf opstellen verschenen in De Vlaamse Gids die hij kort voor zijn dood, in oktober 1959 (ik was net vijftien), met een hartelijke opdracht gestuurd had aan grootvader: twee bijdragen over de Russische balletten van Serge de Diaghilev, herinneringen aan Hugo van den Abeele, de fietsende gemeentesecretaris van Sint-Martens-Latem, en twee scherpzinnige en bij wijlen haast profetische opstellen over de Franse nouveau roman, een over Alain Robbe-Grillet en een tweede over Claude Simon (inmiddels bekroond met de Nobelprijs). In die 31 pagina’s ligt de volledige persoonlijkheid (en de levensboog) van André de Ridder vervat: de dandyeske grootstedeling met één voet in de Belle Époque; de vurige pleitbezorger van het Vlaams expressionisme; en de rusteloos nieuwsgierige geest die meteen de intrinsieke waarde van alles wat nieuw is weet te vatten, te bevatten en over te brengen. & Le génie du Nord (1925), zo luidt de titel van een epoquemakende publicatie van André de Ridder, waarin hij het Vlaamse expressionisme en de Vlaamse kunst tout court tegenover het normatieve classicisme afkomstig uit het Franse XVIIde eeuw stelt. Die tegenstelling was echter ook in de letteren mondgemeen. Maeterlinck was een exponent van dat genie van het Noorden – en van die voortdurende verzoeking van het Zuiden. De meer dan buitenissige villa “Orlamonde” van Maeterlinck, feitelijk een palazzo-achtige casino dat nooit in gebruik werd genomen, was daar een sprekend voorbeeld van – sprekend, in de heraldische betekenis van sprekend wapen. « Un bloc de granit ou de quartz est aussi spirituel qu’une pensée de Pascal », aldus Maeterlinck. Dat wordt geïllustreerd door zijn woningen. In den beginne, in Vlaanderen, de nevelen van het Noorden. Later, Saint-Wandrille, een labyrintische abdij in de buurt van Rouen waar hij de Schotse tragedie liet opvoeren; het kasteel van Médan waar Ronsard dichtte; een kasteel-hoeve in Grouchet Saint-Siméon, in het hartje van Normandië, en dan het Mas des Quatre Chemins bij Grasse. Uiteindelijk, tussen Nice en Villefranche, een paleis met terrasgewijze aangelegde tuinen, op een rotswand die de Middellandse Zee domineert, een wintertuin met bomen rond een vijver, een aanleghaven. De marmeren vlucht der trage trappen. De slagorde der Corinthische colonnades. In die permanente zomer van de gedachte, het wrede middaguur van de verbeelding, wanneer de mens met zijn schaduw samenvalt. Het genadeloze licht boetseert onophoudelijk de stilte. De weg naar het Zuiden als een roep naar maat? Daar, in Orlamonde, wordt Maeterlinck geconfronteerd met zijn afwezige personages – Blinden, Grijsaards, Vreemdelingen, dwalende, ectoplastische wezens – eens te meer ten prooi aan tergende paniek en agitante paralyse. In het chiaroscuro van de aarzelende verbeelding van de man in de zetel stikken ze, snakken ze vergeefs naar lucht. Onbewust maar niet minder dwingend houdt hij de adem in, ontzegt hij hun die duidelijke elocutie die redding is. Ze stamelen weifelende verwijzingen die nooit tot uitdrukking komen, tasten ontwijkend tussen hond en wolf naar taal en zin, pogen zich lusteloos de enkele woorden toe te eigenen die hun incarnatie eindelijk ten volle mogelijk moeten maken. De meedogenloze vertoner duldt echter geen tegenspraak en stuurt ze slaapwandelen in het voorgeborchte van zijn tussenwereld, in duisternis en onwetendheid.
9 De onbewogen en gelaten bejaarde: drama, scène én publiek tegelijk. « Il m’est arrivé de croire qu’un vieillard assis dans son fauteuil, attendant simplement sous la lampe, vivait, en réalité, d’une vie plus profonde, plus humaine et plus générale que l’amant qui étrangle sa maîtresse, le capitaine qui remporte une victoire ou l’époux qui venge son honneur. » Iemand betreedt de tuin en een doodse stilte vestigt zich. Blinden wachten op hun gids. Onder het waakzame of onverschillige oog van de toeschouwer zit de oude priester dood op scène, obsceen. De blinden gaan vaag tekeer. Zieltogen in onzekerheid en onbewustheid. Slenterend in broeikassen en uitgeput door het plukken van afwezige bloemen staart iemand naar zijn machteloze handen. Onduidelijk gegons, gestamel, het geratel van een onzichtbare koets. De lamp brandt niet of nauwelijks. Iemand wordt er zich plots van bewust dat de lucht, zwanger van samenzweringen, haast niet in te ademen is. De sleutels zijn verloren, de spiegels gebarsten. Een verre doodsklok scandeert de nacht. Wenende fonteinen in verlaten tuinen, glinsterende meren in donkere wouden, frêle prinsessen gevangen in verwoeste paleizen. Een deur gaat open maar niet dicht. Iemand scherpt een zeis te middernacht. Een vraag, een uitroep, een stilte. De actie niet, noch de dialoog. Nutteloze emplooien: niemand tekent zich anders dan nauwelijks af tegen het decor waarin het noodlot werkzaam is, niemand doorgrondt de gemoederen. De adem stokt. Een vluchtig detail, de echo van een ogenschijnlijk onbetekenend woord. Agoniseren in de limbus. Steeds de boog van dezelfde vragen gespannen over dezelfde stilte. Peilen, verkennen, aftasten. Materlinck, een sprekend wapen? Weten door meten? De tegenspraak als vraag – vaderland der ontheemdheid. Slechts wanneer ik ademhaal aan de uiterste grens van mijn gedachte, vertoef ik in mijn geboorteland”, noteert Maeterlinck. Net als Baudelaire “le droit de se contredire et celui de s’en aller” ingeschreven wilde zien in de Verklaring van de Rechten van de Mens, zo eiste Maeterlinck het recht op “de se contredire sans cesse et sans pudeur dans les ténèbres.” Afzijdigheid en tegendraadsheid waren zijn uitverkoren domeinen – zijn zeilschip droeg niet gratuit de fiere naam: Hérétique. Verder: opera omnia op de Index. Zelden onderbrak hij de stilzwijgende maar onophoudelijke colloquia met Plotinus, Dionysus Areopagitus, Ruusbroec, Böhme, Swedenborg, Novalis en Emerson om – levend anachronisme – kortstondig onder de mensen te verschijnen. Soms leek het wel of hij een eenzaam uitroepteken was, dan weer een uitdeinende reeks gedachtenpunten. Vaak eindigen zijn geschriften op een vraagteken. Mais la tristesse, Goland, la tristesse de tout ce que l’on voit. » En bij het lijk van Mélisande : « C’était un pauvre petit être mystérieux, comme tout le monde. » De klassieke bouworde van Orlamonde in het Zuiden, in de slagschaduw van de slagorde der colonnades, wordt aldus gevuld met de onbegrensdheid van het Noorden. Binnnenstebuiten nu, de unheimliche helderheid van het Roze Huis van Degouve de Nuncques of van Magrittes Rijk der Lichten. De hypnotische, verlammende blik van een vertraagde surrealist. “Je vois des noces de malades… Toute une vallée de l’âme à jamais immobile »
10 zegt Maeterlinck, en zijn verbeelding wordt bevolkt door op het gazon neerliggende wolven en op het ijs stervende lammeren. « Á travers de tièdes forêts Je vois les meutes de mes songes » en, gericht op de blanke herten van de leugen, de gele pijlen van het verdriet. & Was het niet Paul Neuhuys, die tegen de dominante stellingen in, het surrealisme in Maeterlincks serres chaudes zag wortelen, en niet in dada? Paul Willems typeerde dada als "een ware donderslag die in heel Europa aankwam”, ook in Antwerpen, waar mensen zoals Paul van Ostaijen en Paul Neuhuys, zonder dadaïst te zijn, zich openstelden voor de internationale bewegingen. Men heeft beweerd dat Neuhuys de eerste dichter van het absurde is, een halve eeuw voor het officiële “absurde” en zijn hogepriester Ionesco. De poëzie van Paul Neuhuys (1897-1984) ontsnapt aan elke mode, aldus Paul Willems. Zij is wonderlijk fris gebleven. Of ze nu van 1923 is of van vandaag, zij schittert “als een decalcomanie, nog nat van het inkt”. “Je suis malheureusement un poète du bonheur,” zal hij later beweren met zijn typische humor en zuurzoete glimlach, “un poète du bonheur, à qui la gloire et l’amour n’ont souri qu’à moitié et pour qui les éditions Ça ira n’auront été surtout que les éditions « ça n’a encore une fois pas marché ».” Poëzie is een gevecht met de nachtegalen, met de engel, met de maatschappij of met de dood. Men kan frontaal vechten, ofwel al dansend of zingend. Neuhuys vecht al goochelend met woorden die ontsnappen aan de zwaartekracht. Ik geloof dat hij een dichter van de vrijheid is, vrijheid van geest, van woorden, van alle logische betekenis in de poëzie. Maar steeds met humor, een bijzondere humor van bij ons, vaak een verdediging tegen angst en tragiek. Geen vlucht maar een levenshouding, een manier om angst en pijn te verdragen. Algemener stelt Paul Willems: Onze Franstalige Vlaamse schrijvers verwoorden de sensibiliteit van dit land, zij zijn zelden abstract en onderwerpen zich niet aan een denksysteem. Zij vangen rechtstreeks de signalen van de wereld op: een onmiddellijke registratie, zoals bij Marie Gevers, een vertraagde, zoals bij Max Elskamp, of een weerbarstige, zoals bij Neuhuys. Het grote probleem is een taal, een schriftuur te vinden. Gezien zij in hun omgeving een andere taal horen spreken, kunnen zij niet putten uit de steeds hernieuwde reserves van de gesproken taal. Ieder van hen ziet zich gedwongen een eigen creatieve taal op te bouwen. Wij schrijven niet zoals onze collega’s uit Frankrijk. Ik beweer niet dat wij minder goed schrijven. Wij schrijven anders. Misschien is dat onze rijkdom. Het is ook ons drama. &
11 Het was in de jaren zestig (en later ook nog, bij herhaling) dat Guy Vaes mijn aandacht vestigde op het proza van Paul Willems: Tout est réel ici, L'herbe qui tremble, Blessures en La chronique du cygne. Paul Willems verstaat de moeilijke kunst helder te verwoorden wat moeilijk te vatten lijkt. Zowel in nuchtere aantekeningen als in verhalen die een metaforisch wereldbeeld onthullen vertolkt zijn oeuvre, dat een geheel vormt, raakpunten met de Duitse romantiek en, dichter bij ons, met Ernst Jünger. Magisch realisme? “Fantastique réel”? Ik heb altijd de voorkeur gegeven aan de formulering van Roger Garaudy : “réalisme sans rivages”. “Le double”, met de connotatie van dubbelganger en spiegelbeeld, het spookbeeld van en de obsessie door het verloren paradijs, door het leven verminkte personages, moreel onbehagen en artistieke schoonheid vormen de ingrediënten van Paul Willems’ universum. Tout est réel ici, inderdaad. Zelfs bontmantels die plots opnieuw tot leven komen ; voorwerpen van vegetale oorsprong die opnieuw planten worden ; fauteuils uit een concertzaal die bomen worden ; een zeilstad; een verzonken land. In Aquélone, een mythisch rijk in de monding van de Schelde, ontmoeten we een keizer die gigantische schermen laat bouwen, « paralumières » genoemd , en die plechtig een wet ondertekent waarbij alle wetten ingetrokken worden, ook de toekomstige; volksdichters uit oude tijden ; wakers gelast met zingen in afwachting van de eeuwige terugkeer; schepen met rode en zwarte zeilen die de Schelde opvaren; en ze slepen ijsbergen voort waarvan de torens en de pieken fonkelen in de wind... De overtreding van een bepaald ritueel veroorzaakt de ondergang van Aquélone in de Schelde. Christian Berg stelt dat Le pays noyé, het laatste verhaal van Paul Willems, het verdronken land is van de Franstalige Vlaamse schrijvers. Het beeld is treffend, de interpretatie goed gevonden, maar ik ben het met mijn hooggeleerde vriend niet eens. Het verzonken land is het land waaruit de poëzie verbannen werd. Het verzonken land is het land dat ten prooi viel aan de handelaars. Uit de briefwisseling tussen Paul Willems en Jacques Ferrand blijkt hoezeer de genius loci van Mussenborg, het landgoed in Edegem waar Willems opgroeide, werkte en leefde, als axis mundi fungeert. Het conflict tussen de wereld van de tuinen en de niets ontziende macht van het geld was al de leidraad van Chronique du cygne (1949). Decennia later zou Willems met zoveel woorden vaststellen: Toute la vie contemporaine tend à éloigner, à éliminer le style de vie qui existe à Missembourg depuis 1968, et qui existait dans tant d’autres maisons déjà disparues. C’était un essai de civilisation du livre, du jardin et de la poésie. De strijd tussen de tuiniers en de handelaars die elkaar de macht betwisten vertoont ondertussen een planetaire, globale dimensie. Paul Willems wist echter ook raak uit de hoek komen, en die ironie aan de dag te leggen die hij bij Neuhuys zo waardeerde. Je m’appelle Astrophe et je suis un chat. Nous sommes tout pour tous et rien pour personne. Vous êtes mes chats quoique ne les étant pas et je ne suis pas votre homme. Tristan Tzara aussi était un chat. Il vivait dans un chapeau avec des bouts
12 de papier. On a beau pousser, le temps s’arrête. Il vaut mieux dormir en boule que veiller en fumée. Henri-Floris JESPERS
Misdaad loont ▲De jury van De Diamanten Kogel 2008 komt voor de eerste keer bijeen te Antwerpen, op donderdag 8 mei. Naar verluidt werden 29 titels van Nederlandse en 21 titels van Vlaamse auteurs ingezonden. De Diamanten Kogel wordt traditioneel uitgereikt op de derde donderdag van september. Alle thrillers verschenen tussen 1 juni 2007 en 1 juni 2008 komen in aanmerking voor bekroning. De jury bestaat uit: Frank van den Auwelant (secretaris), Ineke van de Bergen, Jos van Can, HenriFloris Jespers (voorzitter), Kris Kenis, Jan Lampo, Magali Uytterhaegen, Hugo Seeldrayers en Geert Swaenepoel. ■
Door de leesbril bekeken ▲Namens de Verenging van Vlaamse Letterkundigen verstuurde secretaris Ferre Denis op 23 april onderstaand bericht naar de schepen van Cultuur van de stad Antwerpen: ”Hiermede protesteren wij met klem tegen de plannen om de openingsuren van de bibliotheekfilialen te beperken ten voordele van de bibliotheek op het De Coninckplein. Is het de bedoeling om de mensen, als het ware, te verplichten om naar de bibliotheek van het De Coninckplein te gaan? Iedereen had vooraf gewaarschuwd om deze locatie niet te gebruiken voor de openbare bibliotheek. Dalende uitleencijfers, morrend personeel, Grand Café dicht voor het echt open was, … stijgend bezoek in de filialen die men nu wil sluiten! Antwerpen Boekenstad ? Antwerpen zonder bibliothekenfilialen maar met een grote bibliotheek waar (bijna) niemand naartoe gaat? Is dat het opzet?” ■ ▲In de jongste aflevering van De Scheldebode gaat Heiko ter Horst uitvoerig en verhelderend in op wat hem trof in het oeuvre van Lampo en hem vervolgens met de schrijver als mens onlosmakelijk bond. Daarbij maakt hij onder meer gebruik van zijn briefwisseling met Lampo. Ook Jan Kuyper vertelt wat de kennismaking met Lampo voor hem betekende. Ook de lezersbrief van Henk Masselink gaat in feite in dezelfde zin. Hubert Lampo komt in twee interviews aan het woord. Johan de Roey trof in zijn archief de kopie aan van ‘Een heer genaamd Lampo’, een vraaggesprek dat hij in april 1984 voor het Antwerpse ‘city magazine’ van Knack afnam en van een substantiële inleiding voorzag. In 1969 verhuisden Hubert en Lucia Lampo naar Grobbendonk, waar ze een door architect Gerard Cools functioneel modernistisch huis hadden laten zetten. Ilse Neuenkirch legde de hand op een fotokopie van een tijdschriftartikel waarvan de naam en de verschijningsdatum niet meer te achterhalen was. Het stuk verscheen in de rubriek ‘Het huis waarin wij wonen’, en we krijgen dus hier een andere Lampo (en Lucia) aan het woord. Het bijzonder lezenswaardige interview (‘Rust… alleen maar rust voor Lampo’) werd kennelijk afgenomen kort voor de verhuizing van Olen naar Grobbendonk. Marjan Stalknecht en Peter Stöve nemen de lezer mee op een verkenningstocht door de stad van Joachim Stiller, waarbij de typische Lampo-locaties door treffende foto’s in kaart worden gebracht. Wim Rouwendal schrijft enkele kanttekeningen naar aanleiding van de vertoning, in december vorig jaar, van de film Kasper in de onderwereld in gebouw Visser ’t Hooft te Rotterdam. Dit merkwaardige
13 gebouw is aangekocht door de negen Rotterdamse en Vlaardingse Vrijmetselaars Loges als nieuw onderkomen en zal in september verbouwd worden. Uiteraard gaat ook aandacht naar Allemaal zeep aan onze zolen. Kroniek van het Nieuw Vlaams Tijdschrift (1946-1950) van Bert van Raemdonck , waarin Hubert Lampo, jarenlang redactiesecretaris van het tijdschrift, uiteraard vaak aan bod komt . In ‘Denkend aan Claus’ staat Henri-Floris Jespers stil bij het overlijden van Hugo Claus. ■ De Scheldebode, 5de jg., nr. 1, april 2008, 48 p., ill. De Scheldebode is een uitgave van het Hubert Lampo Genootschap. Het lidmaatschap bedraagt 25 € per kalenderjaar, en geeft recht op informatie over – en deelname aan alle activiteiten en op ontvangst van de Scheldebode. Informatie voor België: e-mail
[email protected] Informatie voor Nederland: e-mail
[email protected] Website: www.hubertlampogenootschap.org
▲Bij Leonon Media, aangesloten bij De Vrije Uitgevers, verscheen Tot de bodem van Violet Le Roy. Houdstermaatschappij Leonon b.v. is gevestigd te Liederholthuis. Eerlijk gezegd, nooit, maar dan ook nooit van gehoord. Opzoeken dus. Welnu, Lierderholthuis is een Nederlandse woonplaats of kleine kern die onder de gemeente Raalte in de provincie Overijssel valt (416 inwoners in 2007). Wikipedia meldt wat volgt: “Lierderholthuis ligt in noordwestelijke richting ongeveer tien kilometer van de plaats Raalte verwijderd. Voorts ligt het ingeklemd tussen de IJssel ter linkerzijde en de spoorlijn Zwolle-Raalte ter rechterzijde. Aan de overzijde van de spoorweg bevindt zich de plaats Heino. Lierderholthuis is gegroeid vanuit een schuurkerk op het erve Lierderholthuis. Dit erf heeft de naam aan het dorp gegeven. De naam Lierderholthuis is te begrijpen door het in stukken te knippen; ‘holt’ betekent landbezit dat iemand in een polder heeft. ‘Holthuis’ betekent dat iemand een huis op het holt heeft, dus op eigen land. Volgens Van der Linde komt de naam Lierderholthuis van de polder waarop de schuurkerk is gebouwd, namelijk de polder Lierder. ‘Lierderholthuis’ betekent vervolgens een huis op eigen land, op de polder Lierderbroek. Al in 1300 is er sprake van het erve Holthuisen op een Sallandse hoevenlijst. Later wordt het erve Lierderholthuisen ook genoemd, maar toen was het verschil tussen de twee nog niet duidelijk. Pas in 1580 wordt er melding gemaakt van het erve Lyderholthuis. Op de kadastrale kaart van 1876 staan twee percelen weiland met de naam Holthuisen. Dit zou kunnen betekenen dat het erve Holthuisen hier, tegenover boerderij Heerenbrink, vroeger stond. De naam ‘Lierderbroek’ komt via Lyrebrouck van Leerebrouck. Een broek is laag, drassig land. Leere komt van het Duitse woord voor ‘leeg’. Letterlijk komt dit neer op bemalen (het legen) laag, drassig land. Met andere woorden: een polder.” Thrillers lezen niet leerzaam? ■ ▲Naar aanleiding van het manifest van de Vooruitgroep, een reactie op het Gravensteenmanifest, stelt Miel Dullaert, destijds politiek hoofdredacteur van De Rode Vaan, de vraag waarom linksen in Vlaanderen zo hardnekkig de status quo verdedigen. Hij formuleert een aantal verreikende vaststellingen. Tot voor kort bevond de belgicistische linkerzijde in Vlaanderen zich in een (schijnbaar) comfortabele positie. Het flamingantisme was een monopolie van (extreem-)rechts en voor het gemak werd er een cordon sanitaire rond gelegd zodat de belgicistische linkerzijde zich nog minder moest inlaten met het “onbelangrijke” communautaire dossier. Daar is verandering in gekomen met de parlementsverkiezingen van 10 juni jl. De Vlaamse werkende bevolking stemde
14 massaal voor die partijen die allen min of meer verregaande communautaire eisen voorop stelden, met op de achtergrond acht jaar lang paarse recuperatiepolitiek. Wat even belangrijk is, is dat de Vlaamse bevolking tegelijk acht jaar Belgisch sociaaleconomisch wanbeleid afkeurde (…). De socialisten werden afgestraft, oppositiepartij Groen! won nauwelijks. Er werd dus én communautair én sociaal-economisch gestemd! Bij gebrek aan een volwaardig links Vlaams initiatief, stemden honderdduizenden werknemers, kleine zelfstandigen, ambtenaren op conservatieve partijen. Volgens Miel Dullaert overschat de Vooruitgroep de Belgische onderhandelingstafel en “dreigt de marginalisering van links in Vlaanderen te bestendigen”: De tekst van de Vooruitgroep is contraproductief door: het idealiseren van het Belgisch niveau, door het reduceren van het Vlaams regionalisme tot zijn neoliberale component samen met het niet zien van de potentiële dynamiek van een sociaal Vlaanderen en een gebrek aan een inter-nationalistisch blikveld (waarin heel wat nationalistische bewegingen een democratisch tegengewicht vormen voor de globalisering […]). Om dat ter doorbreken is een progressief, links Vlaams project noodzakelijk. Er zijn terzake hoopgevende signalen. Dirk de Haes geeft een vlijmscherpe analyse van “Het belgicisme in de Vlaamse culturele sector”. We komen er in de volgende aflevering op terug. Hendrik Carette vindt nog de tijd, tussen bijdragen voor ’t Pallieterke in, een nu echte column te schrijven over “Kazimir en ik” – Kazimir zijnde Malevitsj. Onder de titel “Chinese Indianenverhalen” geeft Lukas de Vos een evenwichtige analyse van “De versmoring van Tibet”. Nico van Campenhout vraagt aandacht voor Sándor Marai, die hij terecht rekent “tot de canon van de wereldliteratuur”. Meervoud, Links Vlams-nationaal maandblad, nr. 136, april 2008, 35 p., ill. Drukpersstraat 20, 1000 Brussel.Contact:
[email protected] Een jaarabonnement (10 nrs) kost 25 €, te storten op rek. 001-2384501-26. http://www.mervoud.org ■
Beestig ▲Pinguïn Pierre moet zich niet langer schamen voor zijn bloot achterwerk. Biologen van de California Academy of Sciences hebben immers een zwempak gemaakt voor de arme stakker. Dat meldt NBC. Pierre, een Afrikaanse pinguïn van 25 jaar, was de jongste tijd zwaar kaal aan het worden. Gevolg was, dat het dier het constant koud had en niet meer in de waterbak van het biologisch centrum in San Francisco durfde te springen. Bovendien leek het ook alsof Pierre erg beschaamd was over z'n blote kontje. "Hij stond constant te rillen", zegt biologe Pam Schaller die zich over het dier ontfermde. Een lamp bleek niet afdoende om de pinguïn warm te houden. "Waarom dan geen wetsuit laten maken?", dacht Schaller. Een uitdaging die het personeel van het gespecialiseerde bedrijf Oceanic Worldwide met beide handen aangreep. "We stelden alles in het werk om Pierre te helpen", zegt marketingman Teo Tertel van Oceanic Worldwide. "Deze pinguïnsoort wordt gemiddeld 20 jaar oud en Pierre is al 25. We hebben er voor gezorgd dat hij een zorgeloze oude dag kan slijten". Na talrijke pasbeurten heeft Pierre nu zijn zwempak dat op z'n rug dichtgemaakt wordt met Velcro. Z'n vinnen passen netjes in twee uitsnijdingen. De vrees bestond dat het dier zou verstoten worden door z'n soortgenoten omwille van z'n vreemde 'look', maar dat blijkt niet het geval te zijn. Pierre draagt z'n pak nu zes weken en sindsdien is hij aardig bijgekomen. Ook verliest hij geen veren meer en duikt hij weer vrolijk in de watertank. (Bron: NBC / Het Laatste Nieuws, 25 april) ■
15
Agenda ▲Tekeningen en prenten van van Glen Baxter: The Wonder Book of Dandruff. Van 5 mei tot 12 juli in Le Salon d’Art, Munthofstraat, 81, 1060 Brussel. Open van dinsdag t/m vrijdag van 14 tot 18u30; zaterdag van 9u30 tot 12u en van 14 tot 18u. Jaarlijkse vakantie: van 15 juli tot en met 17 augustus. ■ ▲De tentoonstelling FUN CITY (mixed media van Luc Boudens & Piet Raemdonck) loopt van vrijdag 9 mei t.e.m. zaterdag 14 juni 2008, Kronenburgstraat 4 te 2000 Antwerpen. Vernissage vrijdag 9 mei om 20 u. Inleiding: Axel Daeseleire Finissage zaterdag 14 juni van 14 tot 18 u.■ ▲Van 11 mei tot 22 juni: Jan Vanriet: Meikever, vlieg! De Zwarte Panter, Hoogstraat 70-72-74, 2000 Antwerpen. Donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag, van 13u30 tot 18u. ■ ▲Ex-Libris. Lezing van Henri-Floris Jespers op 4 juni: Hugo Claus: definitief voorlopig of voorlopig definitief? Zoals gewoonlijk is iedereen reeds vanaf 19.30 uur graag welkom in het lokaal: “Taverne Rochus", Sint-Rochusstraat 67 te Deurne. De lezing begint klokslag 21 uur. (Tel.: 03 321 33 99.)■ ▲Leen Tanghe: at first sight. Vernissage op vrijdag 16 mei vanaf 20 u. Lezers van de Mededelingen zijn hierbij uitgenodigd. Open: 17, 24 en 31 mei van 14 tot 18 u en na afspraak. 03 235 55 56
[email protected] ■ ▲Pieter Fannes (tekeningen) en Elly Mariën (foto’s) exposeren in het ’t Brantijser, St. Jacobsmarkt 13 te 2000 Antwerpen. De tentoonstelling loopt tot 30 mei. Openingsuren: ma – do: 9 – 22 u; vrijd. 9 – 19u30; zat. 9 – 12 u. Gesloten op feestdagen. Bezoek http://users.skynet.be/pieterfannes ■ ▲Tot 1 juni: Petrus de Man. Galerie Pierre Hallet, Ernest Allardstraat 33 (Zavel), 1000 Brussel. Open: dinsdag tot donderdag: 14u30 – 18u30. Zaterdag: 14u30 – 18u39. Zondag: 11u30 – 13u30. www.galeriepierrehallet.com ■
Internauten zijn welkom op www.mededelingen.over-blog.com www.caira.over-blog.com www.revueconnexion.over-blog.com Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt gedateerd X mei. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Vijfde jaargang, nr. 118 28 mei 2008 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
Redactioneel “De Gucht wordt alom onmetelijke intelligentie toegedicht maar ik heb er nooit veel van gezien”, aldus Derk-Jan Eppink. Op het vlak van de binnenlandse politiek heeft de gewezen advocaat zijn sporen verdiend als pompier pyromaan. Dat hij prat mag gaan op de titel van minister van Staat is voor elke objectieve waarnemer een volkomen raadsel. Gekonfijt in het eigen gelijk, laat hij geen gelegenheid onbenut om te keer te gaan als een olifant in een porseleinenwinkel. Het ergste is dat hij dat wellicht niet eens beseft. Erger nog, als hoofd de diplomatie slaat hij nu al jaren een schertsfiguur. Hij verwart het internationale podium met een (vrijzinnig, what’s in a name…) Berlaars parochiehuis. Net als de meeste provincialen is hij bovendien zelfingenomen en koppig. In plaats van zijn blunders te blussen, blaast hij steevast het vuur nog eens extra aan, desnoods uit China. Toen Karel de Gucht in april met Pieter de Crem en Charles Michel naar Kinshasa trok, kreeg hij nochtans al een schot voor de boeg. Om het met de woorden van Derk-Jan Eppink te zeggen: Kwik, kwek en kwak kwamen naar Kongo maar kregen er een koude douche”. Het mocht niet baten. Gek dat de arrogante geduchte de Chinezen niet op hun plichten wees. Dat zij Afrika inpalmen, daar ligt (voorlopig) niemand van wakker.
2
& Voor de eerste keer krijgen ook thrillerauteurs steun van het Vlaams Fonds voor de Letteren, nl. Patrick Conrad (Diamanten Kogel 2007), Bob van Laerhoven (Hercule Poirotprijs 2007) en Mieke de Loof (Hercule Poirotprijs 2004). “Het is de eerste keer dat we van thrillerauteurs aanvragen kregen”, stelde VFL-directeur Carlo van Baelen vast. Op 20 september 2007 organiseerde de vzw De Diamanten Kogel een colloquium in het Belgisch-Nederlands huis DeBuren te Brussel: “Thriller versus roman: kunstmatige scheidingslijn of familievete”. Carlo van Baelen wees er toen uitdrukkelijk op dat misdaadromans met dezelfde criteria beoordeeld worden door de Adviescommissie als alle andere literaire romans. Hij erkende de noodzaak “de eigenheid van het genre te respecteren en te bewaken”, maar zag geen heil in een afzonderlijke beoordelingscommissie. Hij riep de auteurs van misdaadromans om de proef op de som te nemen, en niet te aarzelen een aanvraag bij het Fonds te doen binnen de bestaande reglementering. ■
Inhoud Bob Mendes 80 Gravensteen: weblog van Derk-Jan Epping Poëtisch: Dichters in het raam van de “Avant-garde conferentie” te Gent. Sergej Birjoekov: Vlaamse kost Uit het dagboek van Henri-Floris Jespers Plastisch: Freddy de Vree in gesprek met Wout Hoeboer Fun City: Luc Boudens Misdaad loont: Nominaties Gouden Strop 2008: Juryrapport Schaduwprijs 2008: Derwent Christmas Door de leesbril bekeken: Ronald Commers, Tussen de zichtbare en de onzichtbare wereld. Over vrijmetselaarsfilosofie en Mozart ; Het goudblommeke van papier; Inédit nouveau; Guy Vaes, 111 films. Beestig Agenda
Bob Mendes 80 ▲Op 15 mei vierde de Antwerpse schrijver Bob Mendes, stichter van het Genootschap van Vlaamse Misdaadauteurs, zijn tachtigste verjaardag. In 1984 verscheen zijn lijvige dichtbundel Met rook geschreven. Als schrijver is Bob Mendes dus ook aan een jubileum toe: in 25 jaar verschenen er van zijn hand niet minder dan vijftien romans, drie dichtbundels en zes verhalenbundels. Twee romans werden bekroond met de Gulden Strop: Vergelding in 1993 (Amerikaanse vertaling: Vengeance, 1995), De kracht van het vuur in 1997 (Duitse vert.: Die Kraft des Feuers, 2000; Franse vert. : La force du feu, 2002). Voor Medeschuldig kreeg Mendes in 2004 De Diamanten Kogel.
3 De jubilaris werd op 15 mei feestelijk door burgemeester Patrick Janssens ten Stadhuize ontvangen. Max Moragie (pseudoniem van Jeroen Kuypers), romancier, onderzoeksjournalist en essayist, publiceerde een verslag op www.misdaadauteurs.be, waaruit volgend citaat: “Dat Bobs veelvuldig vertaalde en gelauwerde thrillers een niet onwelkome reclame vormen voor de Scheldestad is de burgemeester zeker niet ontgaan. Het feit dat Mendes zich de voorbije jaren in paginagrote interviews meer dan eens kritisch heeft uitgelaten over het Stadsbestuur nam hij hem duidelijk absoluut niet kwalijk. Integendeel, de grapjes die de liberaal gezinde schrijver en de socialistische burgervader hierover maakten toonden aan dat ook een misdaadauteur een kritische rol mag vervullen tegenover de politiek en dat hij niet enkel als toeristisch uithangbord hoeft te fungeren.” Mendes’ uitgever Wim Verheije hield een indrukwekkende toespraak, waarvan de tekst hierna volgt. “De schrijver zelf was zichtbaar onder de indruk van deze freudiaans getinte analyse. De vele tientallen aanwezigen trouwens ook, want ondanks het feit dat bijna niemand kon zitten bleef het geschuifel en gekuch al die tijd achterwege”, aldus Max Moragie. & Om luister te geven aan de viering, en als blijk van dank aan zijn talrijke lezers, biedt uitgeverij Manteau vanaf 15 mei gedurende één maand tien hoogtepunten uit zijn werk aan voor slechts 8 € per stuk. Na 15 juni worden deze feestthrillers weer tegen hun oorspronkelijke prijs verkocht. Henri-Floris Jespers, die de viering niet kon bijwonen, publiceerde eerder een essay over “ce maître flamand du thriller”, dixit Jacques Hermans in La Libre Belgique.■ Henri-Floris JESPERS, Bob Mendes. Meester in Misdaad, Antwerpen, Manteau, 2005, 119 p., 9,95 €. ISBN 90 223 1913 X
Wim Verheije: Laudatio Wij kennen elkaar nu ruim 15 jaar. Mijn eerste voorzichtige stapjes in het literaire huis Manteau werden gelukkig vergemakkelijkt dankzij het succes dat jouw thrillers te beurt viel. In 1993 win jij op een overtuigde wijze de Gouden Strop met Vergelding. Ik herinner mij nog als de dag van gisteren dat wij samen met Jeroen Kuypers en Jenny naar Amsterdam reden. Nadien in uitgelaten stemming naar het Hilton hotel waar we 2 flessen champagne dronken. Jij daarna nog naar Hilversum. De volgende dag had ik een brief klaar voor de Nederlandse boekhandel. 1.000 brieven heeft Manteau verstuurd en 5.000 ex. van Vergelding werden er uitgezet bij de Nederlandse boekhandel. Een dergelijk stoutmoedige actie zou ik nu niet meer overwegen in de overvolle thrillermarkt. Toen lag de wereld aan onze voeten. Met De kracht van het vuur, jouw absolute meesterproef deden we het nog eens dunnetjes over. Ook dit grote epische relaas was van een internationale allure. De Gouden Strop jury besliste terecht ook De kracht van het vuur te bekronen. Naar mijn bescheiden mening hadden er nadien nog 2 van jouw hoogtepunten bekroond moeten worden, nl. De smaak van vrijheid, jouw meest persoonlijke boek en De kracht van het bloed, jouw meest metafysische boek, met een sterke emotionele en spirituele lading. Waarde Bob, het is niet mogelijk om bij alle 15 romans uit jouw rijke oeuvre stil te staan. Dat zou ons te ver voeren. Het gaat hier immers om een laudatio en niet om een hoorcollege, al zou ik dat laatste ook met plezier eens doen.
4 Sta mij evenwel toe om de 4 genoemde hoogtepunten, Vergelding, De kracht van het vuur, De smaak van vrijheid en De kracht van het bloed wat nader toe te lichten. Bob, jouw geestelijk universum als jong volwassene werd vooral gevormd door de lectuur van schrijvers Jan de Hartog, Erich Maria Remarque, Leon Uris en Irwin Shaw. Grote vertellers die het thema van de vrijheid centraal stellen in hun werk. Zij schrijven grote epische romans, zoals jij later zelf zou gaan doen. Over oorlog, vlucht en vrijheid. De protagonist zoekt naar waarheid en rechtvaardigheid in een wereld die geteisterd wordt door verraad en bedrog. Waarom spraken deze auteurs jou zo aan? Hun morele boodschap appelleerde aan iets in jou waarvan je je misschien, althans toen niet, ten volle bewust was. Sta mij toe dat ik even terugga naar de bange oorlogsjaren. Voor de inval van de Duitsers was vader Benjamin Mendes mede-eigenaar van een zeer goed lopende speelgoedzaak. Na een kortstondige vlucht voor de Duitsers, keert het gezin Mendes in november ’40 in het bezette Antwerpen terug. De zaak is door de Duitsers geconfisceerd, maar Benjamin Mendes blijft in de branche als vertegenwoordiger. Hij combineert deze reizende functie met diensten voor het verzet. In ’42 wordt hij opgepakt en uiteindelijk afgevoerd naar een concentratiekamp. Het gezin Mendes verneemt nooit meer iets van hun geliefde vader. Ook Bob en zijn broer Henri worden opgepakt en samengedreven in een cinemazaal in Deurne, alwaar de laatste Joden op transport gesteld werden. Door een miraculeuze onbekende worden zij uit de groep weggeleid, de vrijheid tegemoet. Hun leven had even aan een zijden draadje gehangen. Weg zijn echter de onbezorgde jeugd en het harmonieuze gezin. De verdwijning van de vader zal het leven van Bob tot op vandaag blijvend beïnvloeden en sturen. Zoals dat toen ging werd er over de verdwijning van vader niet meer gepraat. Het gezin ging gebukt onder dagelijkse zorgen: er moest gewerkt worden en werken dat zou Bob. Hij zwoor dat hij carrière zou maken en met een ongeremde werkdrift maakte hij lange dagen in de meest uiteenlopende bedrijven en studeerde hij er 11 jaar lang in de avonduren bij totdat hij zijn accountantsdiploma haalde met de allerhoogste onderscheiding en een erg succesvol en internationaal opererend kantoor uitbouwde. Het harde werken was niet alleen ingegeven door het streven naar materiële welstand. Het was ook ingegeven door een onverwerkt verlies van de beminde vader. Met het werk van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat verzet Bob zijn zinnen. Het overlevendensyndroom: de overlevende voelt zich schuldig dat hij nog in leven is en dit schuldgevoel wordt ingekapseld in het dagelijkse werkritme. Totdat de motor een keer sputtert en stilvalt. Dan volgt de schok der herkenning. De verdrongen schuldgevoelens zijn de voedingsbodem van de verbeelding van de toekomstige schrijver, de innerlijke motor. Alleen het schrijverschap kan verlossing brengen en uiteindelijk vrijheid. Bob Mendes heeft eens gezegd "In mijn geest heb ik altijd geschreven. Ik heb altijd boeken gedroomd. Hoe ik mijn vader kon redden uit het concentratiekamp. Van het ogenblik af dat ik ben gaan schrijven, ben ik voor mezelf gaan leven". Op 56-jarige leeftijd in ’84 schrijft Bob de dichtbundel Met rook geschreven. De weggevoerde vader baant zich naar de oppervlakte en dit gebeurt nadat Bob al jarenlang een uiterst succesvol accountant is en wraak heeft genomen op zijn armoedige jeugdjaren. Het nooit verwerkte verdriet zoekt een uitweg en de schrijver Bob staat op. Bob beseft dat hij pas werkelijk een innerlijke vrijheid verwerft als hij het onverwerkte verlies een plaats geeft. Plotseling beseft hij ook waarom de genoemde schrijvers uit zijn jonge jaren zo’n onuitwisbare indruk op hem maakten. De thema’s van vrijheid en knechting haken aan
5 zijn eigen persoonlijke leven. Alles valt op zijn plaats. Het verzwegene wordt alsnog verteld en ook de zoektocht naar de half Joodse roots neemt een aanvang. Daarom beste vrienden zijn de 4 genoemde titels zo intens belangrijk. Meer dan alle andere romans van Bob zijn zij de expressie van de queeste van Bob Mendes. De zoektocht naar de eigen identiteit. In de hoofdpersonages van deze 4 boeken heeft Bob alles van zichzelf gelegd. Michel Moreels, de protagonist van Vergelding wordt ook ingehaald door zijn verleden en zijn handelen en zijn lotsbestemming kunnen verklaard worden doordat dit besef van de eigen afkomst plots doordringt. Moreels streven naar rechtvaardigheid en vergelding heeft aldus een diepere lading en innerlijke motivatie. Vergelding is zo niet alleen een spionageroman van internationale allure zoals de jury van de Gouden Strop schreef, maar ook een rijke psychologische roman. Het verhaal van Simon en Sharon in De kracht van het vuur wordt eveneens op een huiveringwekkende manier verteld en ook hier zijn de personages op de vlucht voor hun verleden en tragische afkomst. Zij kunnen evenmin ontsnappen, noch aan hun eigen kleine geschiedenis, noch aan de onafwendbare loop van de gebeurtenissen op het wereldtoneel. Ook de figuur van hun tegenstrever Darius Radzi wordt uiterst krachtig neergezet in zijn niets ontziende streven naar macht. Bij het verwerven van die macht gaat het niet alleen over de heerschappij over de wereld. De machtshonger wordt onderbouwd door een sterk religieus ethisch besef dat bijna Messiaanse vormen aanneemt. Ook dit is een rode draad doorheen de 4 meesterwerken van Bob Mendes. In ’99 verschijnt De smaak van vrijheid. De hoofdpersoon Megin Friedmann, het alter ego van Bob Mendes gaat letterlijk de hel van de concentratiekampen in om zijn vader te bevrijden. Dit is zonder twijfel het epos dat Bob bloed, zweet en tranen gekost heeft . Bij het lezen van dit tragische verhaal houd je als lezer geen droge ogen. Ik heb zelden zo’n meeslepende en dramatische pagina’s gelezen. De beschreven gevoelens zijn zo authentiek, dat voel je als lezer. De smaak van vrijheid is geen vertelling die achter de studeertafel bedacht is; je voelt als lezer de worsteling van de auteur die intrinsiek aanwezig is en je bij je nekvel grijpt. Dit getuigenis moest geschreven worden, en impliciet zat de hele thematiek van De smaak van vrijheid al in de voorgaande grote boeken verpakt. Het boek moest alleen "bevrijd" worden uit Bob’s innerlijke wereld. Zo maakt Bob ons tot een getuige van zijn eigen zoektocht en om met de woorden van Eli Wiesel te spreken: "Wie luistert naar een getuige wordt zelf een getuige." Het laatste boek van het vierluik De kracht van het bloed verhaalt in romanvorm wat de Amerikaanse politicoloog Samuel Huntington heeft beschreven in The clash of civilisations. Alleen brengt Bob de botsing tussen 2 wereldvisies ook weer terug naar een menselijke schaal: hier zijn het twee halfbroers die tegenover elkaar staan. Uiteindelijk trekt de wijze Fariman aan het langste eind, hierbij geholpen door zijn mystieke overtuiging die hem grote innerlijke kracht geeft en een morele autoriteit. Bob, dames en heren, vind je voor een stuk terug in Fariman. Zoals Bob zich bevrijd heeft, zo heeft Fariman zich bevrijd. Met innerlijke kracht en wijzer geworden door de jaren. Ik hield eraan, beste vrienden, om u deelgenoot te maken van mijn reflecties omdat ik u op deze memorabele dag wil duidelijk maken dat het schrijverschap van Bob niet gratuit was en is. Het is niet zo van "nu heb ik mij 40 jaar met cijfers bezig gehouden, nu zal ik mij nog eens 25 jaar op de letteren werpen". Bob’s boeken zijn uit nood geboren. Zij zaten in hem en hij heeft ze bevrijd. Niet alle titels hebben dezelfde innerlijke noodzaak, hoewel er in alle thrillers van Bob terugkerende leitmotieven zijn aan te duiden. De grote vier, althans in mijn
6 beleving, zijn de noodzakelijke peilers van zijn schrijverschap en van de uitbouw van zijn persoonlijkheid. Daarom kun je over deze magistrale werken ook in metafysische termen spreken. Niet de concrete uitingen, maar de onderliggende boodschappen en de wijze waarop de diverse boodschappen met elkaar verknoopt zijn tot een coherent geheel van normen en waarden. Bob is bij zichzelf thuisgekomen, hij heeft een onvergankelijk monument opgericht voor zijn vader en hij heeft ons, zijn lezers, boeken geschonken met een diepe betekenis en boodschap. Bob, je hebt het jezelf niet altijd gemakkelijk gemaakt. Je ging tot het uiterste. Ook mij heb je het niet altijd gemakkelijk gemaakt. Je eist alles van jezelf, je eist veel van je omgeving in je streven naar perfectie, maar het resultaat is een machtig oeuvre dat voor mij en voor menig lezer een stepstone is. Wat Remarque was voor jou, ben jij voor mij: een monument en een waarachtig man met een krachtige boodschap van geloof, hoop en liefde die je hebt verwoord in De kracht van het bloed. Van mijn vader kreeg ik ooit een prachtige novelle van de zeer getalenteerde Nederlandse schrijver en rechtsgeleerde Abel J. Hertzberg met de titel Drie rode rozen. Ik wens jou geloof, hoop en liefde toe. Geloof in jezelf en de kracht van het leven, hoop op nog een aantal mooie jaren in goede gezondheid met Jenny aan je zijde en liefde voor elkaar, voor jullie dochter en voor en van allen die jullie dierbaar zijn. Bob jij bent een man die ik bewonder en waar ik veel van houd. Wim VERHEIJE
Bob Mendes: Dankwoord Tja... Tachtig worden: Laat me beginnen met al wie het nog niet is gerust te stellen. Tot nu toe zijn er vandaag nog geen meteoren uit de lucht gevallen en de grond is niet onder mijn voeten weggezakt. Het is een dag als een ander. Om 80 te worden heeft alleen maar de grote wijzer van de klok om middernacht een klein sprongetje vooruit gemaakt. Je wordt ervoor gevierd, gefeliciteerd. Gek genoeg, is het zowat het enige in je leven is waar je niets voor hoeft te doen. Als het een beetje meezit komt het vanzelf. Meestal dan nog aan een sneltreinvaart. Het hoeft dus niet, zo’n viering, maar tegelijk kan ik het best smaken. Ik ben vooral vereerd, dat het hier mag gebeuren, op het Schoonverdiep met een lofwoord van de Burgemeester in eigen persoon, het betekent iets voor een Antwerpenaar, ik ben geboren in deze stad, ik heb er van begin tot eind school gelopen, ik heb er gewoond, ben er vervolgd geweest, heb in de vuurlinie gelegen, V-bommen op mijn hoofd gekregen, gewerkt, getrouwd, kinderen in grootgebracht, eigen en andermans successen gevierd en ik heb het dialect er van meegekregen. Voor dat dialect kan ik me niet schamen want het is mijn moedertaal. Ik heb, via de sport, gestreden om de naam van ´t Stad hoog te houden, en ik heb er over geschreven, meermaals. Schrijven! Gevierd worden omdat je geschreven hebt. Om wat je geschreven hebt. Ook dat zou niet hoeven want het is een fascinerende bezigheid die zichzelf beloont. Het volstaat dat je in je zelf gelooft, dat je gelooft dat je meesterwerken schrijft en dat je met beide
7 voeten op de grond komt als dat niet zo blijkt te zijn. Je leeft twee levens tegelijk, en zelfs als je in geen van beiden het eeuwige leven haalt, dan nog is de beloning ontzaglijk. Die beloning is gelezen worden! En uitgelezen. Lezers die het lot van je personages vereenzelvigen met dat van henzelf. Lezers die complete passages uit een van je boeken beschrijven waarvan je zelf nog nauwelijks iets herinnert. Het enige nadeel aan schrijven is de afzondering. Misschien daarom vroeg een journalist gisteren of ik veel vrienden had. Te weinig, antwoordde ik, en ik dacht vooral aan al wie mij, soms vroegtijdig, vooraf is gegaan - want dat is de keerzijde van het geluk van ouder worden: afscheid nemen nochtans zo te zien heb ik niet te klagen. Ik zie hier veel vrienden en mensen aan wie ik veel te danken heb, zoals Ludwig Callens, een havenmagnaat en steunpilaar voor kunst en cultuur is, zoals Serge Muller van Rex Diamond , de mecenas voor De Diamanten Kogel, zoals Henri-Floris Jespers (neen, hij is verhinderd) en Marie-Paule Andries, zonder wie De Diamanten Kogel nooit zo’n hoog literair aanzien zou hebben verworven, ik zie Jeroen Kuypers, uitmuntend auteur en journalist en de stille kracht achter de wereld van het Spannende Boek, ik zie Mieke de Loof, de voorzitter van het Genootschap voor Vlaamse Misdaadauteurs, met vele van haar collega’s, die met en door haar voortaan meer wij en minder ik zullen denken, en ik zie golfpartners die vandaag hun geliefde sport een dagje terzijde hebben geschoven om mij met mijn nieuwe handicap te helpen leven, en ik zie Louca die niet Rita heet, en dan zie ik de belangrijksten van allemaal, degenen die ik niet heb genoemd, want zonder hem of haar zou dit feest geen feest zijn. Bedankt allemaal, bedankt meneer de burgemeester, bedankt Eric, Johan en Wim, grote manitoes van Manteau en Standaard uitgeverij en bedankt Leen om dit te organiseren. Ik weet zeker dat als ik de vijfde keer mijn 20ste verjaardag vier jullie dit nog eens overdoen. Bob MENDES
Gravensteen Wie tuk is op schrandere en originele analyses, heeft niets te zoeken bij de commentaarschrijvers van de zelfgeproclameerde kwaliteitskranten. De VRT-weblog van Derk-Jan Eppink (te lezen via www.deredactie.be) is een van die zeldzame plekken die wel soelaas bieden. Zijn jongste bijdrage gaat over het imago van Vlaanderen in de buitenlandse pers: Vlaanderen: het ‘Servië aan de Noordzee’? (26 mei) Derk-Jan Eppink bewijst eens te meer dat hij meer gezond verstand en creativiteit in huis heeft dan een hele rits excellenties samen. Hij besluit zijn analyse als volgt: De onlangs opgerichte Gravensteengroep en zijn documenten vormen een bijzonder goed fundament voor een Vlaamse beleid dat het imago in het buitenland verbetert. Folders en woordvoerders helpen niet. Het gaat om daden die aantonen dat Vlaanderen een regio is met een ruim venster op de wereld; niet het ‘Servië aan de Noordzee’.
Poëtisch
8 ▲Naar aanleiding van de internationale avant-gardeconferentie (organisatie UGent) komt de Russische dichter Sergej Birjoekov naar Gent. Birjoekov wordt beschouwd als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het Russische 'Neofuturisme'. Een aantal Vlaamse dichters nemen deze gelegenheid te baat om vanavond een Russisch – Nederlandse poëtische dialoog op te zetten in het Huis van Alijn te Gent: Peter Holvoet-Hanssen, Eva Cox, Jelle Meander, Herman J. Claeys, Philip Meersman met als centrale gast Sergej Birjoekov. Zowel zijn gedichten als de Nederlandstalige poëzie van de deelnemende Vlaamse dichters worden in beide talen gebracht. Het was op vraag van Sergej Birjoekov, oprichter van de Zaum-academie, dat een aantal jonge Vlaamse experimentele dichters vertaald en gepubliceerd werden in het Russisch. Hierna volgt zijn woord vooraf in de vertaling van Eric Metz.■
Vlaamse kost Augustus 2005. De stad Struga in Macedonië. Strugadichteravonden. Naast mij een jongeman met een indrukwekkende gestalte. We maken kennis. Hij heet Philip Meersman, is een Belgische dichter, een Vlaming. Wel inderdaad, alsof hij pas geposeerd heeft voor schilderijen van Rubens! Maar we spreken over poëzie natuurlijk. In welke gedaante zij nog bewaard wordt en op welke plaats… Hoe we haar aan de man moeten brengen… In een oogwenk komen onze gemeenschappelijke wortels naar boven: futurisme – dadaïsme – concretisme. De aandrang tot sound. Drang tot performen. We krijgen er ter plekke nog een collega bij: de Engelsman Peter Waugh. De volgende dagen doen we samen enkele acties. Philip komt naar mijn optreden ter ere van Velimir Chlebnikov. Hij luistert naar een voor hem onbekende taal en maakt video-opnames. Hij heeft vrienden in België die dichter of muzikant zijn. Nadien zal hij het hun allemaal laten zien… Juni 2006. De stad Gent in België. Het eerste muziek- en poëziefestival van Portus Ganda. Een bijeenkomst van dichters en muzikanten aan een tafel ’s avonds in het café “Dali”. De geraffineerd-fijnzinnige, geheel in het wit geklede Lieven Vercauteren, de op een hippie lijkende Antistresspoweet in zijn matrozenhemd, de hooggeleerd-ironische dichter en onderzoeker van de Nederlands-Belgische sound Meander… De welige bloei van talen in België maakt een mens content. Het is moeilijk om consequent politiek correct te zijn. Drie officiële talen, hoewel ze op school in verschillende mate gestudeerd worden: Nederlands, Frans, Duits. En nog een verplichte vreemde taal: het Engels. Zowel voor kinderen als voor mensen van middelbare leeftijd is dit zowat een moedertaal. Daarentegen zijn Franstalige Belgen niet zo beslagen in het Nederlands, terwijl Vlamingen ook niet zo vlot Frans spreken. Duits wordt door de meeste Vlamingen begrepen, hoewel de jeugd deze taal bijna niet spreekt. In elk geval zijn vier talen beter dan een of zelfs twee. Welke weerslag heeft dit op de poëzie in haar radicaalste vorm? Aan de ene kant wordt het tot op zekere hoogte mogelijk om met talen te jongleren. Interne combinaties, vervlechtingen van betekenissen. Dat radicalen elke betekenis willen vernietigen, is slechts schijn.
9 Integendeel, ze wringen zich een weg naar betekenis. Doorheen de opeenstapelingen van banaliteiten die de hedendaagse cultuur van zin ontdeden. De dichters die we hier presenteren, hebben elk hun eigen werkwijze. Maar allen dwingen ze ons te letten op de ontregelde betekenissen die ons constant omringen en waar, om zo te zeggen, geen doorkomen aan is. Juni 2006. Het festival in Gent. ’s Avonds een optreden van de muzikaal-poëtische groep “Ja!”, waar Lieven Vercauteren en Philip Meersman deel van uitmaken. Dichtersstemmen die muzikaal worden aangewend. Het woord en de zin worden een muzikaal weefsel, dat op zijn beurt door een computer gehaald wordt, zodat het vervormd raakt en de zaal zich onderdompelt in een meditatieve aura. Sound-poëzie waarin het Nederlands wordt gebruikt, is een interessant en opvallend verschijnsel. We presenteren hier verschillende vormen daarvan. Het met een partituur verwante concretistische minimalisme met morsealfabet bij Philip Meersman. Grammaticale en orthoëpische haperingen, samenvloeiingen en breuken in de fundamenteel lyrische gedichten van Lieven Vercauteren. De anagrammen, transmentale tekstvlekken en als het ware “hondsverzen” van Meander. Vanzelfsprekend moet men dit alles ook kunnen horen. Maar wanneer je met de ogen leest, en onwillekeurig de woorden uitspreekt, glijdt je blik niet zomaar over de tekst. Hij blijft voortdurend hangen, houdt halt en keert terug. En een werk als “Wit op grijs” is niet zomaar een tekst, maar een werkelijke (en geslaagde) poging om het fenomeen weer te geven van de meeuw die boven de zee vliegt. Deze dichters verheffen zich voortdurend boven het oppervlak, net als die meeuw. In België is het namelijk heel moeilijk om gedichten te schrijven. Soms wordt dit land het land van het triomferende surrealisme genoemd, vanwege de bijdrage die Belgische kunstenaars aan deze wereldwijde stroming leverden. René Magritte is iets anders dan gewoon een tentoonstelling in een museum: het is een denkwijze, die hijzelf gevormd heeft, het is, hmm… een deel van de mentaliteit. Misschien is zoiets minder zichtbaar dan de blauwe Van Dyck in het industriële landschap van Holland… Ik ben nog niet vaak genoeg in België geweest om dit ten volle aan te voelen. Maar op een bij uitstek kwalitatieve wijze dringt het in de gedichten door. In dit geval de gedichten van Eva Cox, Xavier Roelens, Stijn Vranken, Tine Moniek, Peter Holvoet-Hanssen en Olaf Risee. Juni 2006. Antwerpen. Een café. Na het optreden in een kunstgalerij drinken de dichters wijn en bier en trachten ze de stevige Vlaamse keuken de baas te worden… De oudste aan tafel, de Vlaamse dichter Herman J. Claeys, biedt me een sigaret aan met de woorden “Spijtig, maar het zijn Amerikaanse”. Maar verder gaat het gesprek over poëzie. Herman is een product van de jaren zestig, en dat is te zien aan zijn gedichten, die geen komaf maken met de consequente opbouw. Zijn gedicht “Gewapendertaal” is het originele manifest van een generatie die overtuigd is van de mogelijkheden van een dergelijk wapen, mogelijkheden die overigens zeer beperkt zijn en op zichzelf zijn aangewezen. Je zou kunnen zeggen dat het om een gewapende overgave gaat. De vlag is wit: wit van woede, maar toch wit. Herman vertelt me dat de dichters in Antwerpen zich hoe dan ook niet zullen overgeven, al is de lezer bijna onbestaande. Ze komen regelmatig samen in een van de cafés en dragen elkaar hun gedichten voor. In Antwerpen vindt elk jaar De Nacht van de Poëzie plaats. Daar komen niet alleen dichters uit heel België naartoe, maar ook uit de buurlanden.
10 Herman is in de wolken wanneer hij verneemt dat de Vlamingen in het Russisch vertaald worden. Hij zegt dat hij weet hoezeer men in Rusland van poëzie houdt, dat hij hoorde van de zalen met duizenden toeschouwers… Ik wil hem niet teleurstellen door te vertellen hoe publiek en poëzie vandaag tijdelijk niet samenvallen… Vervolgens werden teksten geselecteerd en kwamen de dichters en de vertalers bijeen. De vertalingen werden gemaakt door Svetlana Zakharova en Aleksey Yudin. Ze kregen daarbij hulp van Eric Metz, auteur van een boek over Majakovski en vertaler van Russische poëzie. Een aantal van deze vertalingen van Vlaamse poëzie werd onlangs reeds gepubliceerd in de tijdschriften Futurum-Art en De Kinderen van Ra. In het laatstgenoemde tijdschrift verschenen ook gedichten van Svetlana Zakharova en Aleksey Yudin. Ik zie deze reeks van publicaties als een dialoog tussen de hedendaagse Vlaamse en Russische poëzie, gemaakt in België, een land op een kruispunt waar verschillende talen woeden. Sergej BIRJOEKOV
Dagboek 1979-1981 Warum geschieht nie, was man ervartet? August Graf von Platen Uiteindelijk dreig je verloren te gaan in een eindeloos spiegelgevecht, net alsof je niets te bewaren hebt dan een ogenschijnlijke identiteit, een vermeende tijdeloosheid, een leegte die slechts levensvatbaar wordt door deze gefragmenteerde weerkaatsing. Ze verloochen je gaandeweg de eigenheid die je vaak, omwille van nuances en lichtverschuivingen, voor illusoir hield. Te zeer verlies je het bewustzijn dat je geen echokamer bent, geen citaat, maar een creatieve tekst die zich feilloos ontvouwt, een stukje vrijheid – inderdaad – dat zich geruisloos ontplooit. De kunst van de herleiding, de retoriek van de analyserende rede en de verleiding zinnig met componenten te goochelen, tasten ondermijnend de uitdrukking aan van de epifanie die je bent. De sluier van de begoocheling verhult de tastbaarheid van je aanwezigheid. Het geheel dreigt door de toevallige ontmoeting van een naaimachine en een paraplu op een operatietafel in een wankel evenwicht te komen. Geen kilte van chroom en staal en glas, geen verdoffing van klanken, geen golving van gebaren die verloren gaan in de grote verzachting des gemoeds. Geen ontbinding in factoren, spiegels aan scherven. Geen duizenden zonnen glinsterend op asfalt. Geen muziek als moederschoot, geen alcohol als nacht. Geen mist als macht van het mysterie. Neen. De klare kijk van een zonovergotene dag. De verticale middag. De man en zijn schaduw. De bliksem van een blank wapen verbrijzelt de schimmigheid van spiegels, verwijst de schichtigheid van schaduwboksers naar nacht en nevel. Het gebalde moment van de innige overtuiging. Het klare, duidelijke, oogverblindende witte licht van de esthetische ontmoeting. Tinteling van bloed, lijfelijk zelfbehagen. De nevelen van het Noorden verhullen mysterie noch inzicht, alleen de traagheid van lage landen, de landerigheid van vergeefs en onmachtig gemijmer. Onder de middagzon val ik met mijn schaduw samen. & Na vele lotgevallen zette Aeneas voet aan wal in Latium. In deze streek, op amper dertig kilometer van Rome, aan de vulkanische tweelingmeren van Albano en Nemi, bevinden zich de Castelli romani, bekend ook voor hun helaas niet te vervoeren, koppig, wit landwijntje. Al
11 in de tijd van het imperiale Rome was deze streek een zomerse toevlucht – wegens het frissere klimaat: Albano, Genzano di Roma, Castel Gandolfo, Rocca di Papa, Velletri, Frascati, Nemi. De paus geniet er van een plek waar de Romeinse Caesars het goddelijke landschap aanschouwden. Ver van ’s wereld geraas, in deze aan de godin Diana gewijde streek (het meer van Nemi wordt in de volksmond “de spiegel van Diana” genoemd) ga ik me soms bezinnen, in de stellige overtuiging dat de goden geen astronauten waren, doch gewoon voorname voorbijwandelaars in een van vruchtbaar licht doordrongen landschap. De avond is fris, de wijn gekoeld en behoorlijk hartversterkend, de herinnering levendig aan zoveel antiek licht – een vanzelfsprekend antidotum tegen de steeds dreigende lokroep der Germaanse nevelen. Ik neem een boek ter hand (Albert is verdiept in de biografie van Montgomery Clift) en lees een gedicht van Aleksander Block, gedateerd 5 oktober 1914: “Ist diese Zeit auch fern, du bist mir nah, Antwerpen!” Toppunt van esthetiserend snobisme: in Velletri, aan de via Appia, in Duitse vertaling een Russich gedicht over Antwerpen lezen. Neen, gewoon het scherpe, onvermoede moment van het volle besef van een leven dat je eens zal moeten verlaten ) wat je hier helderder aanvoelt dan waar ook. & De goden zijn al geruime tijd gevlucht en de sterren zijn gedoofd. Engelen komen ons nog maar zelden bezoeken. De nacht van de beschaving heeft een wereld rijk aan mogelijkheden in zijn fluwelen doch zwarte greep. Helden hebben hun geloofwaardigheid afgelegd en het tijdsgewricht kraakt te allen kante. In een tijdperk van lawaaierige dialoog en vrijblijvende inspraak heeft blijkbaar niemand meer de genadige gave te luisteren. Dit alles weerspiegelt zich feilloos in de kunst: politie- en spionageromans brengen antihelden ten tonele; filmprenten tonen verwarring en eenzaamheid; in de “grote” literatuur vervaagt het personage tot een anoniem krachtveld van elkaar ontmoetende – en meteen ook opheffende – spanningen; het theater huldigt een soort algebra der lichamen en de schilderkunst vermijdt angstvallig elke subjectieve, d.i. individuele betrokkenheid. De pletmolens der gelijkschakeling rukken onverstoord aan. In de plaats van de fierheid der vaderen wordt kleur-, smaak- en reukloosheid gesteld, met een vleugje gemeenschapsverbonden ultramontanisme. De palmen van de imperator worden roekloos toegekend aan een weifelende politicus die één concrete verwezenlijking op zijn actief heeft: de wet op de vogelvangst. & Soms is eenzaamheid een noodzakelijk antidotum tegen het rumoer en de razernij der dagen, een welkome vluchtheuvel in het immobiele middelpunt van de windhoos waardoor het leven genadeloos geteisterd wordt. Je voelt je dan plots thuis, in de afgeschermde ruimte waarin je nog slechts te kampen hebt met de vertrouwde demonen die je bewonen, in alleenspraak ook met de doden die je een leven altijd talrijker begeleiden – topt je zelf aan de laatste acrobatie toe bent, de ultieme overstijging van (of onderwerping aan) de wetten van de zwaartekracht. In de herwonnen orde van een middelpuntzoekende onbeweeglijkheid val je dan met je schaduw samen. Licht en nevelen, duisternis en schemer vervallen in de congruentie die je anders zo schaars is toegemeten. De heerschappij van de identiteit is een pakkende harmonie, een neervellende schoonheid waar je slechts met homeopatische doses tegen bestand bent – en dan nog… Je bent niet langer bekommerd om en bezig met de dingen, nog slechts bezorgd om het zijn, waarbij het gebruik van hoofdletters een kwestie van temperament is meer dan stijl. Het bliksemende ogenblik van de schoonheidsontroering is dan nog slechts van diep geconcentreerde, redelijke aard, wars van wellust en genot.
12 & Drie hoofdmomenten in mijn verkenning van het Zuiden: de harde, jansenistische schoonheid van Niozelles Haute Provence –zowat veertien jaar geleden. Het Romeinse lucht in de Colli, aan het meer van Nemi en Albano; aan de Fontana di Trevi; in het Cemetero Acatolico. De brandende voorjaarszon in Torrevieja, bij Alicante. Het pijnlijk scherpe en tegelijk ontroerende, geruststellende bewustzijn van de tijdelijkheid, de broosheid, de vluchtigheid der dingen. In de noordse nevelen lijkt alles wel eeuwig en onbepaald. De mediterrane zon tekent scherp en feilloos een, vergankelijkheid niet te omvatten. & De mijmering wekt soms verlammend: je blijft roerloos staren naar de slang, als gehypnotiseerd door de lege doch fascinerende, onbeweeglijke blik die ongenaakbaar naar je ondergang wijst. Door de actie verschijn je nog slechts als zuivere beweging: het roofdierlijke zelfbehagen van de tijger die feilloos de jungle verdeelt volgens een bloedeigen geometrie. Zo ben je zelf een zich continuerende arabeske tussen territorium en afgrond. Mijmering en actie werken als drugs: bewustzijnsvernauwend, bewustzijnsverruimend. Oppeppend en afkickend. Henri-Floris JESPERS
Plastisch ▲Wout Hoeboer (1910-1983) is zeker geen onbekende voor de lezers van de Mededelingen. Maurits Bilcke (Gazet van Antwerpen, 12 december 1971) drukte er zijn verwondering over dat Hoeboer veelal ongeleid werden door schrijvers (Marcel Lecomte, Theodore Koenig) die vooral op het surrealisme afgestemd zijn, terwijl zijn werk toch vooral in het teken van het Bauhaus, van Dada, van de organische abstractie, van het constructivisme en de actionpainting staat. Daar komt een grote zin voor authenticiteit, radicalisme en zelfstandigheid bij te pas. De spontaneïteit gaat gepaard met zekerheid, het radicalisme met een grote vrijheid, de variëteit met eenvoud. […] De schilder-, teken-, en graveerkunst van Hoeboer behoren tot die van de onverzettelijke hardnekkigen. Hun opzoekingen zijn beperkt, gewild beperkt, maar oneindig in hun variaties. […] Geen kunst voor breekbare estheten. Geen lieflijke knopoogjes naar het publiek. Toch, wie een geoefend oog bezit, zal wel zien dat Hoeboer, hoe brutaal op het eerste gezicht ook, uiterst geschakeerd gevoelig en juist kan zijn. Hij kent wel zijn grenzen, maar poogt alle mogelijkheden aan te vatten en op te lossen. Wij denken aan de knipsels en plaksels, wit, zwart en blauw. Wij denken aan de rijkgeritmeerde collages, aan de fijne tekeningen, aan de wonderbare gravures. De belangstelling voor het oeuvre van Hoeboer kent duidelijk een revival. Het Museum für Zeitgenössische Kunst te Eupen verwierf onlangs twee representatieve van de kunstenaar, aan wie de Willem de Kooning Academie te Rotterdam aan retrospectieve zal wijden. Recente bibliografie: Henri-Floris JESPERS, Les enfants de colère: “Affirmations justes à condition de les prendre juste à l’envers”, in : Bulletin de la Fondation ça ira, no 30, 2ème trimestre 2007, pp. 3-44. Henri-Floris JESPERS, Door de leesbril bekeken, in: Mededelingen van het CDR, nr. 97 de dato 16 juli 2007, pp. 9-11.
13 Henri-Floris JESPERS, Dossier Wout Hoeboer, in: Connexion, no 6, avril 2007, pp. 6-16. Robin DE SALLE, Wout Hoeboer, le dernier Dadaïste ? », in: Connexion, no 7, mei 2007, pp. 7-14. Jean-Pierre VAN TIEGHEM « Entretien avec Wout Hoeboer » , in: Connexion, no 7, mei 2007, pp. 15-20. & In de tweede helft van de jaren zeventig nam Freddy de Vree (1939-2004) een interview af van Wout Hoeboer . Het gesprek werd opgenomen in het atelier van Hoeboer, Liefdadigheidstraat te Sint-Joost, en werd rechtstreeks uitgezonden door BRT 3 in de reeks “Portret”. Op enkele stilzwijgende correcties en ingrepen ter bevordering van de leesbaarheid na, wordt dit levensecht gesprek hier ongeredigeerd afgedrukt, inbegrepen onjuistheden en onnauwkeurigheden Enkele voetnoten werden geplaatst.■ Wout Hoeboer in gesprek met Freddy de Vree Wout Hoeboer is een in Nederland geboren schilder die te Brussel woont, teruggetrokken in zijn atelier. Zelfs toen hij deel uitmaakte van een internationale beweging zoals COBRA, deed hij dat op een bescheiden wijze, als fotograveur (clichémaker) van de groep. Het gevolg hiervan is dat Wout Hoeboer een miskend schilder is, wiens werk al te zelden getoond wordt, om van financieel succes maar te zwijgen, ondanks zijn ondertussen al maar stijgende leeftijd. Dat Wout Hoeboer naar geest, lichaam, en werk, inmiddels springlevend is gebleven, bewijst hij meteen. Volgend gesprek liep zonder coupures vanuit zijn atelier in de Liefdadigheidsstraat te Brussel. F.d.V. & F.d.V. - Wout, ik zou jou ten eerste willen vragen, waarom jij in België woont? W.H. - Waarom? F.d.V. - Is dat een gekke vraag? W.H. - Het is geen gekke vraag, maar het is een ontzaglijke moeilijke vraag. Ik geloof wel, waarom ik in België woon? Waarom? Werkelijk daar kan ik niet op antwoorden. Ik kan wel zeggen, dat eigenlijk, mijn leven het zo geschikt heb, ik ben naar België gekomen. Als jongeman van zestien jaar ben ik naar Lier geweest, even buiten Antwerpen. Ik heb daar het geluk gehad kennis te mogen maken met Van Boeckel1 de kunstschilder, met Zimmer2, de ingenieur van het klokkenspel. En ik heb Felix Timmermans ontmoet, Roos3 de kunstschilder, Lahaye, de kunstschilder4. Ik was op het Begijnhof, ik vond dat zo prachtig. Weert5 heb ik ontmoet, dat was een groot docent van het lyceum van Lier. Dat waren buitengewone aangename mensen. Daar heb ik werkelijk een zekere wijsheid opgedaan, in het, in het Belgische, het Vlaamse leven, ik voelde mij daartoe aangetrokken. Later toen ik ouder was, ben ik teruggekomen. 1
Kunstsmid Louis van Boeckel (Lier, 1857-1944), die ook wel den Boeckel werd genoemd. Uurwerkmaker en amateur-astronoom Louis Zimmer (1888 - 1970).. 3 Frans Ros (1883-1968), sinds 1921 leraar aan de gemeentelijke tekenschool. 4 Raymond DE LA HAYE (1882-1914). Cf. Dr. M. CORDEMANS, Raymond de la Haye en Felix Timmermans. Herinneringen, Gent, Story-Scientia, 1967, 221 p.; ill. 5 De dichter Ernst de Weert (1866-1929). 2
14
F.d.V. - Dat was midden in de jaren twintig dus, die eerste kennismaking. W.H. - Dat was in de jaren twintig, ik ben dan teruggegaan naar Nederland. Nadien heb ik gedacht, ik moet proberen naar België te komen. Maar... ik moest ook geld verdienen. En zo ben ik, helemaal vrij naar België gekomen, naar Antwerpen. Ik heb daar op, m'n eigen, op een zolderkamertje, heb ik daar zo'n beetje geleefd als tekenaar. Ik maakte bidplaatjes, tekende reclamekaartjes enzo, kleine illustraties, ik maakte ook wel eens een étalage. Zo probeerde ik mijn brood te verdienen. F.d.V. - En ging dat wel? W.H. - Het ging, maar het was arm. Nadien, wij in Nederland kennen niet bijvoorbeeld een eenzelvigheidskaart, een persoonsbewijs dat kenden wij in die tijd niet. Dus kwam ik naar België, en ik heb helemaal niet aan een "carte d'identité", of een persoonsbewijs gedacht. Dan ben ik toch, niet lang daarna, gearresteerd geworden, omdat ik clandestien in Antwerpen leefde. Ik moest mij dan veertien dagen lang bij de commissaris van politie melden, dat was alles. Ik heb daar toch een aangename tijd meegemaakt, ongeveer twee jaar gewoond in Antwerpen. Dan ben ik terug naar Den Haag gegaan omdat ik daar, in Nederland, nog een atelier, en een kleine woning had. Later heb ik dan toch weer getracht. Ik moet naar Brussel. Dan heb ik hier (in Antwerpen) een plaats kunnen krijgen. Ik heb in Duitsland gestudeerd, in de "arts graphiques", in de grafische kunsten, dat interesseerde mij ontzaglijk veel, en nog steeds. Dan heb ik hier een plaats kunnen krijgen, als specialist op het gebied van kleur. Omdat ik de oorspronkelijk kleur in Duitsland gestudeerd had, heb ik een plaats kunnen krijgen met een contract, wat werkelijk niet slecht was. Dan heb ik ook twee jaar hier in Brussel op een atelier gewerkt. Nadien, heb ik het vaarwel gezegd en heb op mezelf een atelier begonnen in Brussel, in Schaarbeek. Een atelier artistiek "arts graphiques" (EOS). Dat ging, ik had daar enkele lithopersen, enkele etspersen, enkele graveermachines. Dat artistieke werk is heel mooi, maar je kan er niet je brood mee verdienen. Dus ik moest daar en beetje commercieel werk bijmaken. En ik maakte gravures voor boekprint, stempels, zelfs stempels in brons. U kent ze wel, in damesschoenen is zo'n goudmerkje aan de binnenkant, daar maakte ik dus die stempels voor in brons. F.d.V. - Je zei dat grafiek je nog altijd interesseerde, dat zie je heel duidelijk ook nog in de doeken die hier rond ons hangen zit altijd grafisch teken, schrift, kranten. W.H. - Grafisme ja, dat is voor mij, en zeker wel zwart/wit, zwart/wit waar ik ontzaglijk veel van hou. De graveerkunst heb ik bestudeerd, de mezzo, de aquatint, de gravure en général, ik doe dat gaarne, 't is prachtig, men kan daar nuances in scheppen. Tonen, tinten, die van, ik kan wel zeggen van wit naar diepzwart gaan, naar fluweelzwart, en dat is zeer prachtig. W.H. - Wanneer ik bijvoorbeeld de Japanners zie, ik geloof wel dat die op dat gebied, in de aquafortiste, of de etsen, wel de meest sterke daarin zijn, want die krijgen een zwart wat een fluweel is, een velours, en het is juist dat wat zo buitengewoon is. Wat wij hier in Europa niet zo snel, ik heb het geprobeerd, en ik heb toch zeer goede resultaten d'er gekregen, maar, 't is ontzaglijk moeilijk.
15
F.d.V. - Wat soort werk maakte jezelf, voor jezelf toen je in die eerste periode was, de jaren twintig, dertig? W.H. - Ik maakte klein, 'n soort illustratief werk, ik was heel jong. Als jongeman ging ik al naar de buiten schilderen en tekenen, 'n molen, ' n boerenhuisje zoals het in Holland was. Heel jong 'k was veertien jaar. Later heb ik heel vrij illustratief werk gemaakt, tekeningen, pentekeningen met een beetje lavis erin, een beetje gewassen tekeningen, daar ben ik steeds zeer van bezeten geweest. Nadien, toen ik kennis maakte met het werk van Kandinsky, de grote Rus, dat is iets formidabel, iets buitengewoons. Ik heb mij helemaal op de abstractie gesmeten, omdat het toch iets anders is. Ik herinner mij, ik wil u wel iets vertellen, ik weet niet of dat hierbij te pas komt, maar in mijn jeugd, ik was een jongen van negen of tien jaar, mijn vader was een zondagschilder en die had ook een vriend. Die man kwam regelmatig bij ons thuis, en ging dan vertellen, hij bracht dan een illustratie of een tijdschrift mee, een soort magazine waar dan reproducties in stonden van de werken van Picasso. En die twee, dat was dus mijn vader met z'n vriend, die zaten dan thuis met een borreltje, 'n Bolske of een jenever 's avonds te babbelen. En ik hoorde dat de één voor de andere vertelde, dat die Picasso, die vent moet toch helemaal niet normaal zijn. Ik moest dan vroeg naar bed, en dacht daaraan. De andere morgen ging ik naar mijn vader, en ik zeg, papa, ik geloof, één van jullie tweeën heeft ongelijk, want dat is toch een groot man. Ik geloof toch niet, wanneer die man z'n grote schilderijen laat zien in tentoonstellingen, dat dat een gekke vent is. Maar ik was zo gefascineerd door dat werk, en ben het gaan onderzoeken. Later heb ik enkele werken gelezen van een bekend Nederlands criticus Jos de Gruyter6, die werkelijk, een buitengewone theorie geschreven heeft over het kubisme, wat werkelijk formidabel is. En ik moet, nu ik ouder geworden ben, erkennen dat die man volkomen gelijk heeft, in datgene wat hij in die tijd al schreef. Ik was een heel jong mannetje, achttien, negentien, twintig jaar? F.d.V. - Die heeft volkomen gelijk zeg jij, in welke zin had die volkomen gelijk? W.H. - Hij ging van een zeer vrij standpunt uit, dat was het volgende. In een tekst vertelde hij: De mensen van achttienhonderd komen een kamer binnen waar het zonlicht binnenkomt, zij zien en aanschouwen die kamer, die salon met het zonlicht, en hier en daar worden de meubelen verdoezeld, komen in de schaduw, ze zien werkelijk een gewone kamer met zonlicht. Dat waren die mensen van achttienhonderd tot en met negentienhonderd, nadien hebben de kubisten dat heel anders gezien. Zij hebben hetzelfde gedaan als die mensen in achttienhonderd, die kamer binnengekomen en zij hebben die verschillende zonneplekken gezien. Zij hebben die zonneplekken geschilderd als vlakken, en daar tegenover donkere vlakken. Zo hebben zij ritmisch werk opgebouwd in kubistische zin. Om een zekere directe weergave van een natuurlijke vorm te vermijden, direct een plastische vorm creëren. (het gaat erom dat de kunstenaar in z'n werk, de uiterlijke verschijning van de zichtbare werkelijkheid, niet meer wil weergeven). F.d.V. - Jij hebt ze merkwaardig goed onthouden, het heeft een erg diepe indruk op jou gemaakt. 6
Josyah Willem DE GRUYTER (1899-1979), was van 1955 tot 1963 directeur van het Groninger Museum (1955-1963).
16
W.H. - Ja, een zeer diepe indruk, en nog steeds. Ik mag je wel vertellen dat ik nadien, overal waar ik woonde op kamers, op kamertjes, op zolders, trachtte ik, wanneer ik daar wegging, uit het behangselpapier, met een "gilettemesje" een klein stukje te snijden ter grote van een postkaart. En ik plakte dat op, bewaarde dat. Want ik ging van dit standpunt uit: dat kamertje, of die zolderkamer, of die barak waar ik gewoond heb, daar heb ik korte tijd geleefd, daar is licht binnengekomen, ik heb er gewoond, en dat laat een zekere reflectie na. Als het zo is, en men gevoelig is om dat zo te zien, zo te aanschouwen, dan kan men gelukkig zijn met dat stukje behangselpapier in een klein lijstje. F.d.V. - En dat behangselpapier komt dat ook terug als motief in je schilderijen? W.H. - Nadien heb ik van al die stukjes behangselpapier collages gemaakt en heb het dus tot één werk verenigd. Die heb ik onder andere in Italië bij verschillende collectioneurs kunnen plaatsen. F.d.V. - Geef jij titels aan je werk? W.H. - Een titel heb ik vroeger wel gegeven, maar toch is het eigenlijk helemaal in de vergeethoek geraakt. Waarom? Ik ga van het standpunt uit: dat de beschouwer of de toeschouwer, of diegene die een werk ziet, eigenlijk zelf een indruk, een naam kan, mag, of moet geven aan het werk. Ik wil in geen geval dus, een werk klasseren onder een zekere, of in een zekere terminologie. Dat is helemaal niet nodig, een werk kan aanstaan, het kan lelijk zijn. Ook de lelijke zijn heel goed, maar het kan aangenaam, onaangenaam, verschrikkelijk zijn. Maar dat ligt niet aan het werk, dat ligt aan de beschouwer! Want de beschouwer zegt: het schilderij kan niet spreken, het schilderij staat daar. De beschouwer zegt: nee het bevalt mij niet, of, het staat mij aan. Het is wel wat voorkomt in een kleine tekst van Picasso wanneer hij zegt "On doit aimer", en dat vind ik buitengewoon. Men kan iets liefhebben, ik ben eens verliefd geworden op een schandalig lelijke vrouw, waarom niet. Een week later vond ik ze mooi, en ze was helemaal niet mooi. Maar ik hield van haar, en ik vond dat wel buitengewoon, daar heb ik mezelf de vraag gesteld: hoe komt dat?, en ik ben teruggekomen op die tekst van Picasso en dat is absoluut waar: "On doit aimer". F.d.V. - Wout Hoeboer, off tape zei je iets over Hans Arp, een uitspraak van Arp die ik mij herinner was "Bald, wird von der Stille, nur wie von ein Märchen erzählt". Dat men over de stilte zou spreken als een soort mythe, een soort legende, het ziet er wel naar uit dat er met het toenemende lawaai, dat die tijd al aangebroken is. Heb jij Arp gekend? W.H. - Persoonlijk heb ik hem een keer gezien, op een grote internationale tentoonstelling in Nederland, maar ik kan niet zeggen dat het een vriend van mij is. F.d.V. - Maar zijn werk wel? W.H. - Zijn werk ken ik heel goed, het is buitengewoon. Hans Arp is heengegaan, maar die mens was alles, die was mens, was poëet, was schilder, was beeldhouwer, 'n bijzonder iemand. 'k Hou zéér, zéér veel van de werken van Hans Arp. In mijn jeugd deed hij aan "Der Sturm" mee, aan de "Blauwe Reiter" mee. Die Duitse bewegingen, die waren formidabel, die waren buitengewoon. Ik heb die lui nadien nog bezocht in Duitsland, 'k heb ook een beetje in
17 dat Nieder-Sachsen gewoond, in Sachsen en in Nieder-Sachsen. Een industrieel had mij een klein huisje gegeven om te gebruiken, om er te wonen, ik heb daar heel veel kunstenaars leren kennen. F.d.V. - Een andere vraag die opkomt, die niet zo gelukkig is over Duitsland, hoe heb jij de oorlog beleefd? W.H. - In negenentwintig als ik al in België, ben wel een jaar teruggegaan, maar in dertig weergekomen, dus ik woonde in België. Ik mag nu wel zeggen dat ik zes- zeven en veertig jaar in België woon. Als Nederlander in België wonende ben ik opgeroepen om in Nederland gemobiliseerd te worden. Ik ben niet gegaan, hier gebleven, toch zeker drie, vier maanden. Vrienden van m'n vrouw en kennissen die zeggen: jonge, jonge, jonge, pas op, als de Duitsers binnenkomen, ga je zeker voor de bijl, want jij bent dan een staatsgevaarlijk mens. Ik heb mij dan laten bepraten en ben dan toch naar Nederland gegaan. Waar ik, ik zal het nooit vergeten, aan de grens door de Nederlandse marechaussee opgewacht werd. In een auto gestopt en naar een kamp gebracht, ik kwam in Alkmaar terecht. Daar waren enkel zogezegd allemaal Nederlanders uit de vreemde, uit Tsjechoslowakije, uit Zweden, uit Denemarken, uit België, ik was daar ook. Natuurlijk ben ik daar veel later binnengekomen en hadden zij geen vertrouwen in mij. Ik mocht niet weg 's avonds, ik moest in dat kamp blijven, en ik moest mij drie keer per dag bij de kapitein laten zien, dat ik er nog wel was. F.d.V. - Net zoals in België met die eerste keer. W.H. - Dan ben ik naar de Grebbelinie gegaan, waar de oorlog voor ons begon, 's morgens om kwart over vier in de stellingen. Dat heeft ongeveer vier dagen geduurd, de Duitsers zijn daar overgevlogen, die hebben daar veel gebombardeerd, veel lawaai gemaakt. Wij sliepen in de grond in houten kisten, bekistingen in de dijken, het land was helemaal ondergelopen met water. Dat moest zo, dat was zogezegd een waterlinie. In den beginne, toen de Duitsers nog niet gekomen waren, was daar ijs en gingen wij 's nachts, als wij wacht hadden schaatsenrijden, dat was magnifiek, over die grote vlakte, want al die kleine dorpen waren ondergelopen. Nadien is de oorlog, ’s morgens vroeg begonnen, wij moesten ons terugtrekken en zijn in een groot bos terechtgekomen. Daar hebben wij ons schuil gehouden, en dan weer verder marcheren, met auto's, camions, een beetje van alles, zijn wij teruggegaan en gevangen geworden in het kamp van Zuylen, dicht bij Utrecht. Daar heb ik enkele weken gezeten, en dan hebben zij ons naar een fabriek gestuurd, een leegstaande fabriek, waar wij zogezegd gedemobiliseerd werden. Maar je kon niet naar België, dan ben ik, 's nachts, clandestien, te voet over de grens gegaan. Bij Wuustwezel, ik had het hele traject gedaan (van Amersfoort naar de Belgische grens), was een man, die mij 's nachts gezien had. Een douanebeambte, jonge, jonge zegt die, pas toch op, de Duitsers zijn hier regelmatig met hun auto's. Kom bij mij, want dat is veel te gevaarlijk. Ik ben met hem in zo'n klein primitief huisje gaan zitten, hij moest dus dienst doen, hij was een douane, dus die douane werkte nog voor Holland. En hij zegt 's morgens vroeg: dan zal ik wel trachten dat jij met een grote auto mee kan rijden naar Antwerpen, en van Antwerpen kan jij altijd naar Brussel komen. Ik zeg goed, dat is vriendelijk van die man, ik had veel sigaren uit de sigarenfabriek meegenomen, en hij had te eten. Maar ik had niet te eten, maar wel te roken. Ik heb gezegd dan gaan wij ruilen, ik ga u sigaren geven. Dat was formidabel voor die man, want die had geen sigaren.De andere ochtend kwam er een hele grote camion, een transport auto, die vis
18 transporteerde van Nederland naar Antwerpen voor de markt. Die moest de douane passeren, want hij moest papieren ontvangen voor de doorlating van die auto. Toen zei die douanebeambte: blijf hier zitten, nu zal ik trachten dat jij mee kan rijden, die gaat naar Antwerpen naar de markt, buitengewoon zeg ik. Hij had die chauffeur gesproken, en die zegt: Allez, kom maar, kom maar! In die grote transportauto, in het midden is die opgeklommen, onder het zeil, daar enkele kisten met vis uitgehaald, en daar ben ik in gaan zitten, in dat gat. De chauffeur heeft het zeil er weer overgedaan, die kisten van achteren gezet, en zo ben ik dus in die auto naar Antwerpen gekomen. Maar er was onderweg een controle van de Duitsers, die keken wel die auto na, klopten op die kisten, 't is goed, weiter fahren. Maar dat stinken, tussen die vis zitten, die hele reis. Zo ben ik naar Antwerpen gekomen. In Antwerpen had ik 'n vriend. Ik zeg: Ik zal trachten die vriend te bezoeken. Er was in ieder geval een man in huis, die mij ook wel een beetje kende, en ik zeg dan, kan ik een fiets krijgen? Want ik moet naar Brussel, want er waren geen treinen. Ik ben dan met die fiets naar Brussel gekomen. F.d.V. - Hoelang was jij dan van huis weggeweest? W.H. - Toen was ik, weggeweest van huis, ongeveer 'n jaar met de mobilisatie, want wij zijn ongeveer één jaar in Nederland gemobiliseerd geweest. F.d.V. - Ik herinner mij dat, als jij dan op de Vismarkt in Antwerpen bent aangekomen, toen was er nog die haven met die kleine scheepjes. Die nog tussen de Vlaamse en de Waalse kaai lagen. Dat is nu dichtgegooid natuurlijk. Een schilder waar ik veel van hou in Antwerpen, heb jij die gekend? Paul Joostens. W.H. - Paul Joostens, ja ja, daar is toch, enkele maanden geleden nog een pracht van een tentoonstelling geweest in Antwerpen. Ja, Joostens is een magnifiek man, die heeft toch een twaalf jaar in Parijs gewoond, en dan was 'm in België helemaal vergeten.Maar overlaatst hebben zij toch een tentoonstelling georganiseerd in Antwerpen, die ik moet wel zeggen, er was heel veel, heel veel werken van hem, er waren zeer knappe dingen bij.7 Ik heb Paul Joostens goed gekend, hij woonde in de Venusstraat, in 'n klein huisje, was een zeer aardige man, wij zijn hem met verschillende vrienden wel gaan opzoeken. Enkele straatjes verder was een klein restaurant, en ik wist dat hij altijd, zo tegen de avond zes uur daar was, ik ging hem daar zo dan wel eens bezoeken. Paul Joostens is wel in België, jammer genoeg niet voldoende gewaardeerd. Ook niet door de andere kunstenaars. Vele kunstenaars kennen hem zelfs niet, volgden die mens niet. Het is juist dat, er bestaat zo'n beetje pretentie bij. Een kunstenaar verbeeldt zich altijd dat hij een groot man is, dat hij een ander mens is, dat is niet waar! Een kunstenaar moet trachten, zolang mogelijk een gewoon mens te zijn, de meest simpele. En Joostens was er zo een, Joostens was een heel gewoon mens, een heel aardige man, buitengewoon aardig.Hij was oud, enfin hij ging de laatste jaren 'n beetje sukkelen zo, ja. Het was een hele mooie tentoonstelling. F.d.V. - Wat bij Joostens zo frappeert, is dat hij in de jaren twintig, na die, na dat soort religieuze crisis wat die heeft gehad, dat hij al z'n abstract werk heeft opgegeven voor die figuratie, en ik geloof dat in z'n eerste periode, dat abstracte in België, dat werd niet "au sérieux" genomen, dat bestond niet, en tegen de tijd dat ie dan, op dat moment had kunnen 7
Retrospectieve Paul Joostens (1889-1960) in het ICC te Antwerpen, 26 juni – 12 september 1976. De catalogus telt 378 werken.
19 doorbreken, begon hij figuratief te schilderen. En dan was het weer obsceen of zoiets volgens de gangbare normen toen, vooral met de “poezeloezen”. W.H. - Ik moet wel zeggen, dat voor die tijd, dus voor het abstracte, maakte hij zo'n kleine tekeningetjes, ik heb ze graag gezien, hele kleine simpele tekeningetjes. In 'n cafétje, met verschillende mensen aan 'n tafeltje, die waren zo vlot, en zo snel gemaakt, zo direct, notities had men ze kunnen noemen, die waren buitengewoon. Maar later heeft hij dan de abstractie aangepakt, het non-figuratieve, dan heeft hij dat weer laten vallen, zoals u zegt. Dan heeft hij die dingen gemaakt, die zo een beetje, min of meer, fondant zijn. Daar hou ik niet zoveel van. Ik heb er verschillende gezien, figuren die niet zo buitengewoon zijn. Daar was een beetje van alles te zien op die tentoonstelling, maar ik geloof, 'n kunstenaar moet zich af en toe ook kunnen vergissen. En dat heeft Joostens ook gedaan. Maar in de tijd dat hij zich niet vergiste, is ie buitengewoon, en mijn, werkelijk, diep mijn hoed af voor Joostens. Freddy DE VREE
Fun City Fun City loopt nog tot 15 juni in Galerie Piet Raemdonck, Kronenburgstraat 41a, 2000 Antwerpen. Tel.: 0495 22 07 99. Open op zaterdag en zondag van 14 tot 19u en na afspraak.. Fun City, een project van Luc Boudens en Piet Raemdonck, werd op 9 mei geopend door Axel Daeseleire. Viktor Perdieus (sax) en Nathan Wouters (bas) brengen voortreffelijke jazz ten gehore en tonen overvloedig aan wat gedreven en erudiete musici met economische middelen tuchtvol vermogen.Tussen het publiek: John Bogaerts, dr. E. Colin, Erik van Herreweghe, Henri-Floris Jespers, Kris Kenis, Pruts Lantsoght, Kristel de Loos, Robert Lowet de Wotrenge, Dirk Maeyens, Marga, RodeS en Jan Scheirs. Piet Raemdoncks plezierstad is een natuurstad waar cultuur door natuur wordt beslopen, omhelsd en zelfs ingepalmd. Raemdonck liet zijn blik, gegidst door de ‘City Maps’ van Boudens, over de haven glijden, over het park en over de lommerrijke herinneringen aan een Californische reis. De “haven-werken” vertonen hetzelfde panoramische karakter als Raemdoncks composities, maar doos, schelp en vaas worden hier steen, gebouw en kraan. Het stadspark met zijn ruisende overvloed aan bladeren krijgt, als een begroeting aan de werken van Boudens, een schematische en gerasterde onderbouw. De houten “op-art” van Luc Boudens bevestigt andermaal zijn statuur van gediplomeerd architect-speelvogel. Trouw aan de kleur- en vormentaal van het modernisme in de architectuur, giet hij zijn Fun City in verlokkende hebbedingen als houten hologrammen van routeplanners, een vrolijke rotonde, vreemde nachtelijke panorama’s, speelse maquettes en sculpturen. Het nadrukkelijk uitbundige en driedimensionale werk van Boudens en de elegante luwte in Raemdoncks schilderijen leveren de unieke formule voor een collectie blijmoedig vernuft. & In Fun City trekt Luc Boudens consequent de lijn door die zijn vorige expo’s verbindt. De thema’s van de imaginaire archeologie en geografie (Kartografie, 1993; Sites, 2004; Tribal, 2005) en de modernistische architectuur als jeugdherinnering (Littoral, 2002) en weelderige verbeelding (Visitant les Noailles, 2005) monden nu uit in een gesyncopeerde evocatie van de stad als geordende chaos. Bij zijn vorige tentoonstelling (Syncopes, 2007) benadrukte Boudens dat in muziek van een syncope gesproken wordt wanneer een of meerdere tonen niet op de tel of puls vallen, waardoor een of meerdere normale accenten verlegd worden. Twee voorbeelden
20 van syncopes zijn de off-beat, die de nadruk legt op een voor de toehoorder onverwachte plaats en de missed-beat, waar op de plaats waar de nadruk zou moeten liggen, de noot vervangen is door een rust. Die luide rust verschijnt in zijn nieuwste werk als geconcentreerde luidruchtigheid. Wat de schijn van een vrijblijvend spel kan wekken wortelt in feite in de diepste lagen van het on(der)bewuste en illustreert ten volle de mechanismen van de (zelf)disciplineringsmachines die bijv. bij Van Ostaijen of Kafka in werking treden. Niet alleen thematisch, ook technisch vertoont het werk van Boudens de taaie ontvouwing van een onverbiddelijke logica. Het wordt hoogtijd dat dit duidelijk wordt gemaakt aan de hand van een breed opgevatte retrospectieve tentoonstelling. www.pietraemdonck.com; www.lucboudens.com; www.caira.over-blog.com.
Misdaad loont Nominaties Gouden Strop 2008: Juryrapport De zoektocht naar de beste oorspronkelijke Nederlandstalige misdaadroman van het jaar heeft de jury van de Gouden Strop 2008 alvast een zaak geleerd: de misdaad tiert welig in de Lage Landen. Een recordaantal van 77 boeken uit Nederland en België diende zich aan. Niet allemaal van even hoog niveau (geen koren zonder kaf), maar een bewijs te meer dat het spannende boek lang niet over zijn hoogtepunt heen is. De thriller is populairder dan ooit – gelukkig niet alleen bij de schrijvers en uitgevers maar ook bij de lezers. Een eerste trend die in dit rijke aanbod opvalt, is het vakmanschap van de meeste auteurs. Knappe structuren en slimme plots, spitse dialogen en een vlotte stijl: de dames en heren hebben hun huiswerk goed gemaakt. Misdaad schrijven is ook in ons taalgebied geen hobbyisme meer. Als een jurylid er al heimelijk spijt van kreeg dat hij of zij zich voor de Strop had laten strikken, had zulks dus alleen met de kwantiteit van de inzendingen te maken en zeker niet met hun kwaliteit. Een tweede vaststelling uit de eerste leesronde is de grote verscheidenheid van de inzendingen. Duidelijke subgenres tekenen zich nog meer dan in het verleden af, van doorwrochte en voortreffelijk gedocumenteerde historische thrillers tot spannende actieromans, onrustbarende eco-thrillers, mysterieuze esoterische verhalen, complot- en terrorismeromans, cosy’s en chick-thrillers. Ook de maffia doet het dit jaar uitstekend, terwijl de klassieke politieroman en de psychologische thriller, al dan niet met literaire pretenties, evenmin op het appel ontbreken. Het huis van de misdaad heeft vele kamers. Vaststelling nummer drie: de Nederlandstalige misdaadroman kijkt over de grenzen heen. Steeds meer auteurs zoeken hun heil in verre en exotische streken, vaak met knappe resultaten. In de meer extreme gevallen zijn én de personages én de setting buitenlands, zodat alleen de naam op de cover verraadt dat het geen vertaalde boeken maar thrillers van eigen bodem betreft. De jury ziet daar uiteraard geen probleem in, maar vraagt zich enigszins verwonderd af of dit verschijnsel ook in andere taalgebieden bestaat. Het lijkt trouwens typisch Nederlands te zijn, want op een enkele uitzondering na blijven Belgen liever dicht bij huis. Tussen haakjes, kan iemand uitleggen waarom Nederland goed is voor een twintigtal schrijvende misdaadvrouwen, terwijl de jury geen enkele vrouwelijke inzending uit België heeft ontvangen? Na rijp beraad waarbij spanning, een degelijke opbouw, stilistische en grammaticale correctheid en een goede plot als criteria golden nomineert de jury de volgende titels voor de Gouden Strop 2008. En feliciteert zij alvast de auteurs, want elk van deze boeken verdient de Strop. Moge het beste winnen. Niets in de handen, niets in de mouwen: de auteur heeft geen kunstgrepen nodig om met de deze nominatie een sterke thriller op papier te zetten. In een park wordt het lijk van een klein meisje gevonden. Anonieme brieven beschuldigen een vereenzaamde bejaarde man van de moord. Een bende crimineeltjes lijkt het recht in eigen handen te nemen en slaat de oude man het ziekenhuis in. Inspecteur Paul Vegter trekt minder snel conclusies. De schrijfster bewijst haar talent en vakmanschap met geloofwaardige personages, vlotte dialogen, een scherp psychologisch inzicht en een intelligente plot met een verrassende wending. Resultaat: een milde maar toch spannende misdaadroman met onvervalste literaire kwaliteiten en dus een nominatie voor Koude lente van Lieneke Dijkzeul. Een uiterst interessante krimi waarin de lezer meegenomen wordt naar een wereld van kunst, techniek, witwasserij en psychologie, op zoek naar de oplossing van een aantal gruwelijke moorden met één gemeenschappelijke noemer: Moderne Kunst! De opdracht voor dit boek kwam van Crossart,
21 een Duits-Nederlands samenwerkingsverband van musea en luidde: Met een spannend boek extra aandacht vragen voor de Moderne Kunst. Het schrijversduo Thomas Hoeps en Jac. Toes is daar uitermate in geslaagd. Kunst zonder genade is een goed en vlot geschreven verhaal met veel intriges, maar Toes & Hoeps houden het zeer toegankelijk door een heldere stijl. Een boek dat spanning en humor mixt tot een zinnenprikkelende cocktail. Een beklemmend verhaal dat gretig maakt naar de afloop. De strakke schrijfstijl, de spitsvondige en nuchtere dialogen en de ludieke hoofdpersonen geven het verhaal extra elan. Denk je eens in. Voor je ogen gebeurt een ongeluk. Als rechtgeaarde burger bel je 112 en wacht je keurig op de politie omdat je de enige getuige bent. Je verwacht een heldenontvangst, maar wordt afgevoerd als verdachte. En dat is nog maar het begin van een aaneenschakeling van incidenten die op jouw conto worden geschreven. Je weet dat je onschuldig bent, maar hoe bewijs je dat als je alle schijn tegen je hebt? Hoofdpersoon Michael Bellicher was twee jaar geleden goed voor de Gouden Strop en ook in de opvolger Cel overtuigt Charles den Tex in ieder geval ruimschoots voor een nominatie. Het zal je maar gebeuren: je staat als alleenstaande moeder in de tuin van je afgelegen woning de was op te hangen en ineens staat er een gevluchte tbs-er voor je neus door wie jij en je dochtertje in gijzeling worden genomen. Hoe loopt dit af? Vluchten is geen optie, buren zijn er niet, zelfs de aandacht van de postbode valt niet te trekken. Lisa doet alles, zelfs het onvoorstelbare, om haar leven en vooral dat van haar kind te redden. Ondertussen vraagt ze zich af waarom een vrouw die uit de mist voor het raam opdook en haar in haar nood heeft gezien, niet voor redding zorgt. In ruim 200 beeldend en goed geschreven pagina’s die zinderen van angst, spanning en wraaklust wordt een huiveringwekkend tijdsbeeld opgeroepen door niemand minder dan de getalenteerde sterauteur Simone van der Vlugt in Blauw water. Een 12-jarige Italiaanse jongen is getuige van de moord op zijn hele (maffia)familie. De moordenaars zijn zoals het hoort een concurrerende maffiabende. Vele jaren later komt deze dan volwassen man bij toeval in contact met de (tijdelijk) uitgerangeerde rechercheur Nick Meere, die door deze “pentito” wordt geholpen een ontvoering in Italië op te lossen. De schrijver weet een Italiaanse setting in Amsterdam te creëren die bijdraagt aan de geloofwaardigheid en spanning in deze politiethriller. Dat ook de rechercheur zichzelf terugvindt is mooi meegenomen. Simon de Waal weet met zijn schrijfstijl en kennis van zaken de lezer te boeien in Pentito en heeft op knappe wijze met een aantal verhaallijnen naar een verrassende ontknoping en een nominatie toe weten te werken. Rotterdam, 9 mei 2008 Ad Scheepbouwer, juryvoorzitter, Kim Moelands, Bart Holsters, Elsbeth Etty, Jeanine Snertring. De uitreiking van de Gouden Strop 2008 zal tijdens de Avond van het Spannende Boek op 3 juni in de Melkweg in Amsterdam plaatsvinden.
Schaduwprijs 2008: Derwent Christmas Aan debuten heeft het dit jaar niet ontbroken. Maar liefst negentien titels, een record, heeft de jury beoordeeld. Daarvan zijn er zeven van vrouwelijke auteurs en twaalf van mannen. Niet alleen in kwantiteit, ook in genres en onderwerpen is sprake van een rijke oogst. Bovendien is een aantal debuten kwalitatief van niveau. Ze zijn leesbaar, spannend, verrassend, hebben vernuftige plots en zijn soepel geschreven. De uitgevers hebben hun best gedaan om zorg en aandacht aan de boeken van hun nieuwe auteurs te geven. Dat valt zeer toe te juichen. De bereidheid van uitgevers om zoveel nieuwe auteurs een kans te geven is een aanwijzing dat de markt voor het Nederlandstalige spannende boek commercieel interessant is. Dat is in twee opzichten een heugelijke ontwikkeling. Ten eerste is de Nederlandse thrillermarkt niet meer in hoofdzaak een kwestie van vertaalde Angelsaksische of Scandinavische boeken. Ten tweede zijn Nederlandse auteurs van spannende boeken goed voor een steeds groter deel van de jaarlijkse boekenomzet. En daarmee zijn onze sponsors – de Stichting Lira Fonds en The Read Shop – natuurlijk buitengewoon tevreden. Voor de jury van de Schaduwprijs werd het er niet makkelijker op. Er was geen overduidelijke winnaar. We hadden keuze uit meerdere mogelijke winnaars. De afweging was lastig, want er waren veel uiteenlopende thema’s om te beoordelen. Een actueel maatschappelijk thema zoals de opwarming van de aarde, de drugsoorlog in Colombia, de tulpenbollengekte, het plattelandsbestaan in Frankrijk, de voetbalwereld, een schilderij van Van Gogh, een ter dood veroordeelde, de lotgevallen van een ouderwetse privé-detective, een familiedrama, een politiek complot of een psychologische verwikkeling. Het gaat natuurlijk niet over het onderwerp, maar over de kwaliteit van het debuut.
22 De Schaduwprijs werkt niet met een short list, maar als die zou bestaan, dan waren er vijf titels op gekomen. Ruben van Dijk: Het Kyoto Complot Groots opgezet en aangezet, niet te benauwd. Bovendien gaat het ergens over – global warming – en daarmee is het een zeer actueel boek. De auteur heeft een boodschap, hij legt veel uit. Geleidelijk gaat het tempo omhoog. Van Dijk slaagt er in het verhaal netjes rond te breien. Wat in dit geval geen geringe opgave is. Derwent Christmas: Twee tranen Een prachtig plot en een afgewogen compositie in bijzondere psychologische thriller. Mooie scènes in de gevangenis en een verrassend slot, maar minder actueel want de doodstraf kennen we al een tijdje niet meer in Nederland. Patricia van Mierlo: De namen van Maria Alert, snel en bij vlagen rauw, met elementen die heel geloofwaardig zijn ontleend aan het ware criminele leven. Het verhaal is gecompliceerd, maar Patricia van Mierlo weet personages, décors en sferen goed neer te zetten, ook al gebeurt dat soms wel erg uitbundig. Abraham Peper: Het duister van de nacht Een hard boiled detectiveroman à la Raymond Chandler, een klassiek thrillergenre waarvoor in Nederland nauwelijks meer belangstelling bestaat. Vol vaart, met zelfspot en onderkoelde humor. Een doorlezer. Al is het verwarrend dat figuren steeds weer iemand anders blijken te zijn, of toch weer niet. Daniëlle Hermans: Het Tulpenvirus De jacht op een kloon van de beroemde tulp Semper Augustus met historische verwijzingen naar de ‘tulpengekte’ van de 17-de eeuw. Een avontuurlijk verhaal, goed uitgezocht, maar wie is het kwaadaardige meesterbrein? Dat wordt tot en met de laatste pagina niet duidelijk. & De jury heeft zich beraden en is tot een oordeel gekomen. De winnaar van de Schaduwprijs 2008 is een debuut dat sterk is opgebouwd, stilistisch deugt en goed is geschreven. Vanuit een gedisciplineerde structuur weet de auteur heden en verleden door elkaar heen te weven. Pas heel geleidelijk, intrigerend gedoseerd, komt niet alleen de misdaad in beeld die de hoofdpersoon in de dodencel heeft gebracht, maar ook diens wrange wraak. Derwent Christmas met zijn debuut Twee tranen. De Schaduwprijs is een initiatief van het Genootschap van Nederlandstalige Misdaadauteurs (GNM). De prijs, die is vernoemd naar de hoofdpersoon van de boeken van misdaadauteur Havank, bestaat uit een geldbedrag van € 1.000,- en een zeefdruk van ‘De Schaduw’, gemaakt door Dick Bruna. De prijs wordt mede mogelijk gemaakt door Stichting Lira Fonds en The Read Shop, de sponsors van de Gouden Strop. De jury van de Schaduwprijs bestaat dit jaar uit: Roel Janssen, voorzitter GNM, Marieke Bemelman, bestuurslid GNM, Alwin van Ee, bestuurslid GNM, Jos van Cann, bestuurslid GNM, Eva Maria Staal, winnares Schaduwprijs 2007.
Door de leesbril bekeken ▲In zijn nieuw boek, Tussen de zichtbare en de onzichtbare wereld. Over vrijmetselaarsfilosofie en Mozart, geeft Ronald Commers zijn visie op de ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis van de vrijmetselarij. De hoofdstelling is dat de overgang van ambachtelijke gilden – operatieve loges genoemd – naar speculatieve loges een kwakkel is. De wortels en de stam van de Europese vrijmetselarij zijn filosofisch en spiritueel. De vrijmetselarij is schatplichtig aan de wereldbeschouwelijke vernieuwingen die met de Renaissancefilosofie en de radicale Reformatie samengaan. Tot vandaag kunnen die grondslagen maar beter de kern blijven uitmaken van de vrijmetselaarsfilosofie om bescherming te bieden tegen de vele New Ageachtige deviaties die het gedachtegoed ondergraven. Geen tempeliers en heilige gralen, maar wel filosofen van het licht (zoals Giordano Bruno en Jakob Böhme), humanisten (zoals Juan Luis Vives en Sebastian Franck) en maatschappijhervormers (zoals Comenius en Samuel Hartlib), die allen hebben gepleit voor een meervoudige ‘waarheid’, liggen aan de basis van de vrijmetselarij. Zij maakten de grote radicale verlichtingsbeweging die van Transsylvanië, over Centraal- en WestEuropa, tot Pennsylvania reikte. De vrijmetselarij is in essentie evenzeer continentaal als Angelsaksisch of Schots. De kroon op het werk van de speculatieve vrijmetselarij is de doorvoelde spirituele getuigenis die men in Mozarts muziek kan beluisteren.
23 Prof. dr. M. S. Ronald Commers is gewoon hoogleraar bij de vakgroep Wijsbegeerte en Moraalwetenschap van de Universiteit Gent. Hij publiceerde eerder al over de‘derde wereldbeschouwelijke kracht’: Het Vrije Denken. Het ongelijk van een humanisme (1991) en De Wijzen en de Zotten. De moderniteit en haar filosofie (1995). Met het voorliggende boek voegt hij een derde en laatste deel toe aan zijn in 1991 aangevat omvangrijk onderzoek van de radicale verlichting in Centraal- en West-Europa in het algemeen en in de Lage Landen in het bijzonder. Hij is sinds 1980 lid van een Belgische vrijmetselaarsorganisatie en hij vervulde in dit kader verschillende representatieve en uitvoerende functies. Aan de Universiteit van Gent is hij thans vakgroepvoorzitter en directeur van het Center for Ethics and Value Inquiry dat in internationaal verband onderzoek verricht op het gebied van wereldethiek, globale rechtvaardigheid, wereldvrede, menselijke waardigheid en mensenrechten.■ Ronald COMMERS, Tussen de zichtbare en de onzichtbare wereld. Over vrijmetselaarsfilosofie en Mozart, Leuven, ACCO, 2008, 336 p., 32 €. ISBN 978 90 334 6591 8 ▲In het raam van de activiteiten van Het goudbommeke van papier te Brussel riep de onvermoeibare Clara Haesaert een poëziekring in het leven. Zondag 18 mei werd een publieke lezing georganiseerd door Jan Vanhaelen (°1946), leraar Nederlands en woordvoerder van Sar ah, beweging voor meer psychosociaal welzijn. Hij is tevens auteur van tientallen dichtbundels, romans en studies. Zijn maatschappelijke betrokkenheid blijkt niet allen uit bijv. de roman Rosalie Niemand getuigt (EPO, Antwerpen, 1993, drie drukken), maar ook uit twee door hem samengestelde dossiers: Witboek Nederlandstalig onderwijs in Brussel (Vereniging van Vlaamse Leerkrachten, Oostende, 1972) en Witboek misbruiken in de psychiatrie (Sarah vzw, Dilbeek, 2003). Clara Haesaert overhandigde mij teksten van Stef Kestens, waaruit ik graag volgende citaten pluk: Na een carrière in het theater koos de actrice voor porno. Ze wil eindelijk serieus genomen worden. Ik gaf een lezing in de gevangenis en kmoet zeggen: die mensen hebben geboeid staan luisteren. Alzheimerpatiënt bij waarzegger! Ik zou graag mijn verleden laten voorspellen. ’s Avonds werd in Cine-club De Dolle Mol Ladri di biciclette (1948) van Vittorio De Sica getoond. & De eerstkomende poëzienamiddagen in Het goudblommeke van papier zullen plaatsvinden op zondag 15 juni en zondag 21 september, telkens te 14u30. (RodeS) ▲Een tekening van Lucien Meys (wiens werk mocht bogen op de waardering van Christian Dotremont) siert de eerste pagina van Inédit nouveau, een pastiche in pseudo-Japanse tekens van de reeks “je tu il” , door de tekenaar omgevormd tot “je tu îles”. De negatie als het ware van de stelling van de Elizabethaanse dichter John Donne: “No man is an Iland, intire of it selfe” (Devotions Upon Emergent Occasions XVII), waarop Paul de Wispelaere zinspeelde met de titel van zijn destijds ophefmakende roman Een eiland worden (Amsterdam / Antwerpen, De Bezige Bij / Ontwikkeling, 1963). Lucien Meys (1936-2004) publiceerde het album Le beau pays d’Onironie (Tournai, Casterman, 1992), schreef scenario’s voor stripverhalen en was de vaste illustrator van de befaamde boekenreeks “Marabout Flash”. Paul Van Melle, de taaie uitgever van Inédit nouveau, publiceerde onder de schuilnaam Paul Vallène een spionageroman bij Marabout, Aller simple pour l’Anadyr (1964), waarvan de Nederlandse vertaling, Spionage in Siberië (1965) bij Bruna verscheen. Inédit nouveau beperkt zich niet tot Franse poëzie. In de jongste aflevering komen, naast Belgische en Franse, ook Italiaanse, Braziliaanse, Duitse, Roemeense, Chinese, Venezolaanse, Argentijnse, Canadese en Algerijnse dichters aan het woord. De beslist lezenswaardige redactionele stukken van Paul Van Melle getuigen altijd van een originele invalshoek, en zijn vaste stek “à tous mes échos” is een ware Fundgrube voor alle tekstueel geobsedeerden. Hij blijkt een trouwe lezer van de Mededelingen van het CDR. Over de afleveringen 115 en 116 schrijft hij wat volgt: Qui a dit que les Belges ne s’entendent, ne s’écoutent, ne se parlent et ne se connaissent pas? La revue Mededelingen 115 et 116 sont la preuve du contraire. Les artistes et écrivains de toutes les régions du pays sont évoqués, traités, discutés et mis en valeur de la même façon. Avec bien sûr les flamands en plus grande quantité, mais les francophones sont bien présents. Il faut pour cela des rédacteurs au moins bilingues, ce qui ne se trouve pas sous le sabot d’un cochon. Ils sont rares, d’accord, mais il suffit de quelques-uns pour corriger le tir de nos politiques proches des petits singes qui se bouchent les yeux, les oreilles et la bouche ! Ici les éléments nouveaux
24 apportés par Henri-Floris Jespers au sujet de « Van Ostaijen, Van Bruaene et Schirren » sont importants et éclairants. Les citations se font à chaque fois dans la langue originale ce qui est un compliment pour les lecteurs, même si je préfère tout de même des juxtas ! Des extraits du « Journal 2003 » du même me rappellent beaucoup de ce que j’avais oublié. Une citation de Jean Weisgerber reste de brûlante actualité : « Qu’attend-on pour éclairer la littérature néerlandaise par la française et vice-versa, pour en relever les analogies, les différences, les points de contact ? » Un peu plus loin, une simple allusion à Hugo Claus m’oblige à m’étonner que tant de critiques de haut vol, du côté francophone, aient si bien réagi à propos de sa mort choisie, alors que le silence accompagna tout au long de sa vie toute œuvre restée non traduite en français. Van Melle stipt terecht aan dat Claus, “ce monstre de liberté totale”, in eerste instantie dichter was: “J’ai toujours estimé que sa poésie est cent fois plus importante que tout le reste de son œuvre.” In een debat verdedigde hij destijds het recht van Claus de H. Drievuldigheid te incarneren in drie spiernaakte mannen (Freddy de Vree, Hugues C. Pernath en Bob Cobbing), wat hem door het publiek niet in dank afgenomen werd. In 1987 publiceerde hij in Inédit een bespreking van de Franse vertaling (door Paul Claes en Liliane Wouters) van Het teken van de hamster. ■ Inédit nouveau, no 223, juin-juillet-août 2008, 62 p., ill. Deelname aan de kosten : 35 € voor 10 afleveringen te storten op rek. 001-1829313-66 van Paul Van Melle, 11 av. du Chant d’Oiseaux B 1310 La Hulpe.
▲Guy Vaes (°Antwerpen, 1927), lid van de Académie royale de Langue et de Littérature françaises, dichter en gewaardeerde romancier van Octobre long dimanche (1956), van L’Envers (Prix Rossel 1983) en van Les Apparences (2001), is geen onbekende voor de lezers van de CDR-Mededelingen (cf. o.m nr. 11, 3 november 2003, pp. 14-18; nr. 34, 26 oktober 2004, p. 2; nr. 103, 31 oktober 2007, p. 15). Hij was lange jaren beroepshalve journalist, eerst bij de Antwerpse kranten Le Matin en La Métropole, dan bij het weekblad Spécial en ten slotte bij de maandbladen Le Nouvel Impact en Le Crapouillot (Belgische editie). Tussen 1970 en 1979 publiceerde hij bijdragen over film in het weekblad Spécial, dat geleid werd door Pierre Davister, toen nog vertrouwensman van president Moboetoe. Dat Vaes’ beschouwingen niets aan actualiteit ingeboet hebben, wordt nu oogverblindend bevestigd door de enkele maanden geleden gepubliceerde bundel 111 films. Wat mij bij het herlezen van die kronieken (die ik destijds gretig verslond) vandaag opnieuw treft, is de schijnbaar moeiteloze trefzekerheid waarmee Vaes een haarscherpe visie precies en soms precieus, maar altijd krachtig en toch genuanceerd weet te vertolken. Guy Vaes is vrij van vooroordeel en wars van “bon ton”. Hij is goed publiek, maar hij wantrouwt de superlatieven. De hoffelijke maar genadeloze manier waarop hij Morte a Venezia (Luchino Visconti, 1971) deskundig neerhaalt kan voortaan best als schoolvoorbeeld gelden. De bespreking van The Godfather (Francis Ford Coppola, 1972), geheel in het trage tempo en donkere tinten die ook de prent kenmerken, blijft na al die jaren beklijvend. En zo kon ik verder gaan. Uiteraard ging mijn aandacht eerst naar de films die deel uitmaken van mijn verleden: Apocalypse now (Francis Ford Coppola, 1979); Le Chagrin et la pitié (Max Ophüls, 1969); Il giardino dei Finzi Contini (Vittorio De Sicca, 1970); Ultima Tango a Parigi (Bernardo Bertolucci, 1972); Roma (Federico Fellini, 1972); The Exorcist (William Friedkin, 1973); La nuit américaine (François Truffaut, 1973); The Day of the Jackal (Fred Zinneman, 1973); Lacombe Lucien (Louis Malle, 1974); Murder on the Orient-Express (Stanley Lumet, 1974); Midnight Express (Alan Parker, 1977); Death on the Nile (John Guillermin, 1978); The Deer Hunter (Michael Cimino, 1978); Les Rendez-vous d’Anna (Chantal Akerman, 1978); Au nom du Führer (Lydia Chagoll, 1978); Een vrouw tussen hond en wolf (André Delvaux, 1979); The Warriors (Walter Hill, 1979)… Journalistieke kritiek is veelal achteraf slechts interessant als tijdsdocument, en dan nog. De bijdragen van Guy Vaes (niet alleen zijn filmkritieken) dragen echter de onuitwisbare signatuur van de meester. Ze zijn bestand tegen de tand des tijds. Dat is ook het geval voor de kunstkritieken van Ivo Michiels (in Het Handelsblad), Marc Callewaert (in Gazet van Antwerpen) en Nic van Bruggen (in De Nieuwe Gazet).■ Guy VAES, 111 films. Chroniques de cinéma (1970-1983), Bruxelles, Le Cri / Académie royale de Langue et de Littérature françaises, 2007, 252 p., 26 €.
Beestig
25
▲Mensapen hebben een duidelijke voorkeur voor gekookt voedsel, zo blijkt uit experimenten met gorilla’s, orang oetans, bonobo’s en vooral chimpansees in de VS en Duitsland. Het onderzoek, dat online gepubliceerd is door het Journal of Human Evolution werpt licht op een belangrijke kwestie in de menselijke evolutie: wat at de mens toen zijn energieverslindende brein ging groeien, vanaf twee miljoen jaar geleden? Het klassieke antwoord is: vlees, verkregen door jacht of aaseten. Maar een alternatieve theorie, van de bekende primatoloog Richard Wrangham die ook aan dit nieuwe onderzoek meewerkte, is dat Homo erectus al kon koken. Want er zijn – omstreden – vuurplekken gevonden van 1,8 mln jaar oud. Volgens de meeste geleerden ging de mens pas 250.000 jaar geleden vuur gebruiken. Maar als primaten (net als katten en ratten trouwens) echt een voorkeur hebben voor gekookt voedsel, zal de vroege mens dat ook wel hebben gehad. En dus zal de vroege uitvinding van het vuur waarschijnlijk snel geleid hebben tot koken van wortels en misschien ook wel van vlees. Het koken van voedsel is dus een aanpassing aan een bestaande voorkeur, de menselijke voorkeur is niet pas ontstaan toen het vuur uitgevonden is, wanneer dat dan ook precies geweest is. ■
Agenda ▲Tekeningen en prenten van van Glen Baxter: The Wonder Book of Dandruff. Van 5 mei tot 12 juli in Le Salon d’Art, Munthofstraat, 81, 1060 Brussel. Open van dinsdag t/m vrijdag van 14 tot 18u30; zaterdag van 9u30 tot 12u en van 14 tot 18u. Jaarlijkse vakantie: van 15 juli tot en met 17 augustus. ■ ▲De tentoonstelling FUN CITY (mixed media van Luc Boudens & Piet Raemdonck) loopt van vrijdag 9 mei t.e.m. zaterdag 14 juni 2008, Kronenburgstraat 4 te 2000 Antwerpen. Finissage zaterdag 14 juni van 14 tot 18 u.■ ▲Van 11 mei tot 22 juni: Jan Vanriet: Meikever, vlieg! De Zwarte Panter, Hoogstraat 70-72-74, 2000 Antwerpen. Donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag, van 13u30 tot 18u. ■ ▲Ex-Libris. Lezing van Henri-Floris Jespers op 4 juni: Hugo Claus: definitief voorlopig of voorlopig definitief? Zoals gewoonlijk is iedereen reeds vanaf 19.30 uur graag welkom in het lokaal: “Taverne Rochus", Sint-Rochusstraat 67 te Deurne. De lezing begint klokslag 21 uur. (Tel.: 03 321 33 99.)■ ▲Leen Tanghe: at first sight. Vernissage op vrijdag 16 mei vanaf 20 u. Lezers van de Mededelingen zijn hierbij uitgenodigd. Open: 17, 24 en 31 mei van 14 tot 18 u en na afspraak. 03 235 55 56
[email protected] ■ ▲Pieter Fannes (tekeningen) en Elly Mariën (foto’s) exposeren in het ’t Brantijser, St. Jacobsmarkt 13 te 2000 Antwerpen. De tentoonstelling loopt tot 30 mei. Openingsuren: ma – do: 9 – 22 u; vrijd. 9 – 19u30; zat. 9 – 12 u. Gesloten op feestdagen. Bezoek http://users.skynet.be/pieterfannes ■ ▲Tot 1 juni: Petrus de Man. Galerie Pierre Hallet, Ernest Allardstraat 33 (Zavel), 1000 Brussel. Open: dinsdag tot donderdag: 14u30 – 18u30. Zaterdag: 14u30 – 18u39. Zondag: 11u30 – 13u30. www.galeriepierrehallet.com ■
Internauten zijn welkom op www.mededelingen.over-blog.com
26
www.caira.over-blog.com www.revueconnexion.over-blog.com Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt gedateerd 10 juni. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Vijfde jaargang, nr. 119 13 juni 2008 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
Redactioneel In opdracht van Het Nieuwsblad werden 1001 Vlamingen onderzoeksbureau iVOX bevraagd over de toekomst van het koningshuis.
door
2
Als koning Albert op 6 juni van volgend jaar 75 wordt, kan hij maar beter troonsafstand doen, vindt 43,6 % van de ondervraagden in deze internetenquête. 24,2 % vindt dat Albert na zijn verjaardag in 2009 koning moet blijven. Amper 25,8 % is ervan overtuigd dat Filip een waardige troonopvolger is en 46,3 % deelt de stelling niet dat hij klaar is om de troon te bestijgen. Het republikeinse gevoel leeft bij de Vlaming, maar heeft evenveel voor- als tegenstanders, telkens ruim 36 procent ■
Inhoud Onuitgegeven: Hugues C. Pernath over Paul de Vree Henri-Floris Jespers: Hugo Claus, voorlopig definitief, definitief voorlopig Misdaad loont: Charles den Tex, Gouden Strop 2008; John Vervoort over Vlaamse thrillers. Door de leesbril bekeken: Manifeste du Surréalisme geveild te Parijs; Gregor van Rezzori, Memoires van een antisemiet; “Waarom de Amerikanen geen Nederlands spreken”; Dieter Van Ierland, Ubaldo Guicciardini en Paul Neuhuys; Fonds Gala-Salavador Dalí dient een klacht in tegen Stan Lauryssens; Nieuwe onthullingen in de zaak Berghmans / Jageneau? Agenda
Onuitgegeven Hugues C. Pernath over Paul de Vree ▲In 1974 werd een hulde aan Paul de Vree (1909-1982) georganiseerd door een initiatiefcomité bestaande uit Michel Oukhow (voorzitter); Henri-Floris Jespers pp (secretaris); Nic van Bruggen pp, Guy Vandenbranden, René Verbeeck en Jef Verheyen, leden. Het initiatiefcomité stond onder de hoge bescherming van minister van Cultuur Rika de Backer-Van Ocken. Mevr. Gilberte Gepts, hoofdconservator van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen was meteen bereid een bescheiden tentoonstelling van recent poëtisch-visueel werk te organiseren (30 november – 28 december 1974). Tot het huldecomité traden meer dan 90 actoren uit de culturele wereld toe, van Adé pp, Georges tot Wispelaere, Paul de. Hun financiële steun maakte de uitgave mogelijk van een catalogus van blijvende documentaire betekenis. Het woord vooraf werd geschreven door Jean Buyck, eerstaanwezend-assistent KMSKA, die de tentoonstelling mee opbouwde, terwijl Henri-Floris Jespers de evolutie van concrete poëzie tot poesia visiva in het oeuvre van De Vree toelichtte. Namens Pink Poets sprak Gouverneur Hugues C. Pernath ere-lid Paul de Vree toe tijdens de academische zitting.■
Illustere Ere-Pink Poet Paul de Vree, Mevrouwen, mijne Heren, Waarde leden van het Pink Poet Genootschap, Als voorlaatste spreker bij deze huldiging van Paul de Vree, en als eerste gouverneur der Pink Poets, hoop ik dat het geachte gezelschap, van mij niet meer verwacht dat ik hier nogmaals een van de vele facetten zal belichten van Paul de Vree’s actieve en creatieve loopbaan. De vorige sprekers brachten een tamelijk duidelijk beeld van de veelzijdigheid van deze man die, spijtig genoeg, tot zijn 65ste verjaardag moest wachten om, quasi officieel, te worden gehuldigd.
3 Persoonlijk vind ik deze lacune tamelijk beschamend in een tijd waarin de meeste kunstenaars reeds vanaf hun 30ste of hoogstens 40ste jaar betrokken worden bij, al dan niet academisch genoemde huldezittingen. Zij het dan ook meestal huldezittingen die de betrokken kunstenaars zelf organiseren. Illustere Paul de Vree, Ik ben erg blij dat ik toevallig voorzitter ben van het kleinste genootschap waarvan u ere-lid is, omdat uw ere-lidmaatschap van de Pink Poets geen toeval is, maar een kleine hulde aan uw grote persoonlijkheid. Het is voor ons verheugend dat u nog steeds een van de meest combattieve kunstenaars bent die wij in Vlaanderen kennen. Tot mijn spijt bemerk ik dat in deze zaal, velen ontbreken die door uw morele en soms zelfs financiële steun, werden wat zij anders nooit geworden waren. Paul, in naam van deze afwezigen maar vooral in naam van de Pink Poets dank ik u voor de vele lansen die u heeft gebroken. De vele, vinnige polemieken die u voerde en vooral de vele vijanden die u als de beste vrienden terug bij elkaar bracht. In naam van de Poëzie, dank ik u persoonlijk voor de vele lichtende voorbeelden. Geachte Mevrouw De Vree, U dank ik voor de grote, zij het onbekende rol, die u speelde bij de opbouw van het oeuvre van uw echtgenoot. Een oeuvre dat, en daar ben ik van overtuigd, nooit zou tot stand gekomen zijn zonder uw geduld en uw begrip. Nooit zonder uw verdraagzaamheid. Ik dank U. Hugues C. PERNATH p.p.
Kritisch ▲Op uitnodiging van de kring ExLibris hield Henri-Floris Jespers op 4 juni een lezing over Hugo Claus die bijgewoond werd door o.m. Joke van den Brandt, Frank-Ivo van Damme, Christian van Haesendonck, dr. Paul Hoffbauer, Maria Houthoofd, Pruts Lantsoght, Mieke de Loof, Marga, Luc en Thierry Neuhuys, Patricia Nik-Dad, Jan en Margriet van Oostende, Jan Vaes, Erik Verstraete, Jos Vervloet en Gert Vingerhoets. Het CDR was vertegenwoordigd door Jean Emile Driessens, Kris Kenis en Dirk Maeyens. ■
Hugo Claus: voorlopig definitief, definitief voorlopig
4 Op 22 november 1963 zat ik rond half zeven met moeder naar televisie te kijken. Het programma werd onderbroken met een bericht over de aanslag op president Kennedy. In de late avond van 9 augustus 1974 zat ik met Werner Spillemaeckers in VECU te kijken en te luisteren naar de afscheidsrede van president Richard Nixon. Op zaterdag 26 april 1986 zat ik met kamerarrest in Hotel Intercontinental te Praag. De ramp van Tsjernobyl zou ik pas een dag of twee later vernemen. Op 11 september 2001 hoorde ik vaag een radiobericht bij mijn krantenboer. Er was een aanslag gepleegd op het WTC, wist hij me duidelijk te maken. Ik dacht aan het WTC te Brussel, waar ik jaren een kantoor had. Op 19 maart 2008, in het Goudblommeke van papier te Brussel, waar ‘s avonds een literaire avond zou plaatsvinden naar aanleiding van de publicatie van een aflevering van het tijdschrift Connexion over de legendarische kunsthandelaar en kroegbaas Geert van Bruaene, vernam ik rond 16 uur het overlijden van Hugo Claus. Een rits journalisten en persfotografen kwamen ‘s avonds opdagen. Neen, niet uit belangstelling voor Van Bruaene, maar op zoek naar dankbare slachtoffers die Claus gekend hadden en bereid waren op scherpzinnige vragen te antwoorden als daar bijvoorbeeld zijn “Wanneer en waar hebt u hem voor de eerste keer ontmoet?”, “Hoe was hij in de omgang?”, “Kunt u een anekdote vertellen?” De 84-jarige dichteres Clara Haesaert, die in de jaren vijftig met haar man Gentil de drijvende kracht was achter het kunstcentrum Taptoe, waar de schilder Claus in 1956 zijn eerste persoonlijke tentoonstelling in Brussel hield, kreeg zo de cruciale vraag voorgeschoteld: of ze verliefd is geweest op Claus, of hij op haar… Kortom, het was duidelijk dat de schrijver al meteen herleid was tot een dankbaar onderwerp voor de rubriek “People”. & Het eerste huwelijk van Claus werd op 31 mei 1955 in het Goudblommeke van papier gevierd. Geert van Bruaene, acteur bij het Vlaamse Volkstoneel, compagnon van Paul van Ostaijen in de kunstgalerie La Vierge Poupine en weggenoot van de surrealisten, trad als parodiërende officier van de burgerlijke stand op. Karel Appel, Corneille, Jan Cox en Roger Raveel waren aanwezig, en Albert Bontridder, Maurice d’Haese, Lucebert en Simon Vinkenoog, en Parijse en Romeinse vrienden. De anders nuchtere en feitelijk wat schuchtere Jan Walravens was nogal beschonken. Hij schoof in de schoenen van een kaal Academielid en improviseerde een grafrede voor de toen 26-jarige Claus: “Claus, heb ik geroepen, die wij vandaag alle bewenen, was een onzer gelukkigste schrijvers. Hij was schatrijk toen hij stierf, niet alleen lid van de
5 Leopoldsorde zoals Louis Paul Boon, maar ook lid van de Kousenband. Hij won alle prijzen… Hij kende eerst een fantastische opgang, ging dan verschrikkelijk aan de drank, maar realiseerde omstreeks zijn veertigste jaar een werk, dat wreedheid met fantasie paarde.” & In 1954 achtte Claus het oeverloze debat over de “experimentele” poëzie als voorbijgestreefd. In de vierde aflevering van Taptoe stelde hij onomwonden: Daar de meeste critici (noodgedwongen) lui zijn en onbekwaam, hebben zij van hetgene waarover zij zich in het publiek uitlaten slechts de meest oppervlakkige noties. En daar critici clichés als dagelijks voeder nodig hebben werd van het woord: ‘experimenteel’ gretig gebruik gemaakt. Experimenteel werd het gedicht dat niet rijmde, dat geen lestekens had, het gedicht met een Engels of een obsceen woord in. Experimenteel werd elke vorm, elke gedachte, elk gevoel waarmee zij (lui, onbekwaam) niet onmiddellijk vertrouwd waren. Ter afwisseling dienden de woorden: nihilisme, Van Ostaijen, dadaïsme, existentialisme, enz. (Daartegen werd dan onherroepelijk het woord: klassiek gesteld. Op de vertrouwde manier scholen onder deze benaming: Euripides en Vondel, Shelley en Corneille. Klassiek werd het symbolisme zoals de barok, Van de Woestijne zoals Reimond Herreman). Het is overduidelijk dat de voorlopigheid die aan het woord ‘experimenteel’ hing in 1949 thans is opgeheven. Wie dit niet merkt en nog verder in slagersstijl met de woorden existentialisme, Van Ostaijen, dadaïsme, experimenteel aankomt wanneer het bijvoorbeeld uw dienaar betreft, beschouw ik als een windbuil, een geestelijk minderwaardige. Hierbij stelde Claus geenszins dat “experimenteel” een overwonnen standpunt was, neen, integendeel, “experimenteel” was al canoniek geworden. De herleiding van de experimentele poëzie (van zijn poëzie) tot vroegere stromingen bestempelt hij (terecht) als een minderwaardig argument. Het wordt trouwens, gek genoeg, vooral door de conservatieve kritiek gehanteerd: “Het is niet eens nieuw…” Net alsof een sonnet schrijven of een academisch naakt schilderen wél iets nieuw is. Anderzijds houdt de verklaring van Claus ook een sneer in tegen de trendgevoelige na-apers. Enige zin voor provocatie was Claus nooit vreemd maar de bezwaren tegen de jongeren die hij voor “neo-experimentelen” sleet, waren reëel. In een gesprek met Gaston Burssens zou hij anno 1957 opnieuw dit thema zijdelings maar zwierig aanboren. Op zijn veertiende had Claus een lijvige historische roman geschreven over de XIV de-eeuwse Vlaamse opstandelingenleider Nicolaas Zannekin. Hij deelde Burssens mee dat hij onder de invloed van Rodenbach en Tollens het grootste gedeelte van dit boek in versvorm had geschreven, en voegde daar aan toe:
6 “Lach maar niet. Rodenbach en Tollens schijnen nu wel heel belangrijke figuren te zijn, want zij duiken nu opnieuw op bij de neo-experimentelen met hun gezwollen beeldspraak, hun gebrek aan wat men in het Frans rigueur heet en het overtollige belang dat de opgezweepte woorden krijgen”. Waarop Burssens laconiek reageerde: Ik vrees dat de neo-experimentelen, zoals jij ze noemt, het niet helemaal met je eens zullen zijn. Misschien zien zij het later wel in. Op de vraag wat is er met die historische roman gebeurd, antwoordde Claus dat hij die helaas vernietigd heeft. Waarom helaas?, vroeg Burssens. Waarop het typisch Clausiaanse antwoord kwam: Misschien had hij nu wel sensatie verwekt. & Een van mijn leermeesters, de enige nog in leven, professor Jean Weisgerber, heeft het duidelijk onderstreept: Claus is geen denker die zijn indrukken logisch systematiseert, hij ziet de dingen los van elkaar, afzonderlijk, net als kleurvlekken in een caleidoscoop, maar zo hij ze van elkaar scheidt, dan wordt dit ontbindingsproces aan de andere kant gecompenseerd door een tegenovergestelde kracht die de dingen weer tot een splinternieuw patroon verbindt. Dat maakt dat zijn poëtisch denken overwegend plastisch is, picturaal, beeldend. Maar dan niet als (passieve) afbeelding, maar als (actieve) verbeelding – het maken van beelden. De dichter is een maker, dat leert de etymologie van poëet. Vandaar dat de poëzie van Claus (afgezien van zijn sterke, sensuele liefdesgedichten) erudiet heet, hermetisch, moeilijk toegankelijk. Iedereen zal meteen aannemen dat je enige inspanningen moet leveren om een goeie boogschutter, slager, pokerspeler of loodgieter te worden. Waarom zou het met literatuur anders zijn? Iedereen zal sowieso aanvaarden dat je enige kennis van zaken moet hebben om over de kwaliteit, de deskundigheid van een boogschutter, slager, pokerspeler of loodgieter te mogen oordelen. Maar iedereen matigt zich een oordeel over kunst en literatuur. Herman Teirlinck, een van onze (uiteraard vergeten) klassiekers, heeft er op gewezen dat de hermeticiteit van het gedicht geen muur is, “wel de omheining die het poëtisch gebied afsluit”. “Men moet ertoe doorgang kunnen krijgen. Voor de ene is zulks bezwaarlijker dan voor de andere, minder naargelang van de hermeticiteit van het gedicht dan naargelang van de ontvankelijkheid van de lezer (of toehoorder). Het probleem van de doordringbaarheid, zegge de begrijpelijkheid van een dichtstuk heeft zich te allen tijde gesteld.”
7 & Een vast thema in het poëtische oeuvre van Claus is dat van de dichter die als het ware neerschrijft wat hem door een ander “ik” gedicteerd wordt. De schrijver noteert wat hem dwingend toegefluisterd wordt en koestert die geheimzinnige aanwezigheid die hem overrompelt. De door bederf veranderde zanger Die in mij overnacht, Steeds ongelegen met zijn streken. Een visser in de netels van mijn stem, Zit hij in het licht der gevechten Met mij te vergaan. Nooit raad ik, hoezeer ik door zijn gas en gif, Door zijn lucht en licht verwrongen, Allengs veroverd werd. Ik leef waar hij zingt. En Zo teer als ik zorgt nooit een hoveling Voor zijn bloedzieke koning. Of nog, maar dan in een geheel andere toonaard (en voor andere interpretaties vatbaar): In die tijd, in den beginne, ontsnapte de taal uit het middenrif. Bronst, nood, honger. En jij. Een bron, een tegenvorm. Tussen vele waarschuwingen, Geschift tussen tong en tand Leerde ik: haat nood vlies wraak moord verlies & Vanaf het indrukwekkende Bericht aan de bevolking (1962) zou Claus zowat tien jaar lang gestalte geven aan zijn engagement. Een van de hoogtepunten was het libretto voor de opera van Bruno Maderna (1920-1973) naar Hölderlin, Hyperion en het geweld (1968), een striemende aanklacht tegen het imperialisme dat zich met wapens opdringt en in stand houdt, hetzelfde verzet tegen het militarisme dat reeds bleek uit zijn film De Vijanden (1967), waarin zijn vriend Hugues C. Pernath (1931-1975) de rol van deserteur speelt. (Tussen haakjes: Met Pernath bracht Claus soms een avondlijk of nachtelijk bezoek aan het clublokaal van de Vereniging voor Europese Cultuur Uitwisseling, beter bekend als de Vecu. Het was aandoenlijk hoe Hugues de door hem zo bewonderde meester in bescherming nam
8 voor de vermeende opdringerigheid van andere kunstbroeders. Het was net of Claus zijn persoonlijk bezit was…) Ja, het waren woelige jaren. Op 11 juli 1967, aan de ingang van de Koningin Elisabethzaal waar burgemeester Lode Craeybeckx zijn jaarlijkse toespraak zou houden, verdeelden Claus en Pernath een pamflet, ondertekend ’t Gemeen. In dit zeldzame document, Gij, Vlaming, gij, Vlaams-nationalist, stelt Claus dat in 1302 het Vlaamse gemeen was misleid en misbruikt door de grafelijke partij. In datzelfde jaar 67, op 30 december, ging Masscheroen in première in het kader van het Experimenteel Festival in de Casino te Knokke. De H. Drievuldigheid verscheen op het toneel belichaamd door drie spiernaakte mannen: Bob Cobbing als God de Vader, Freddy de Vree als God de zoon en Hugues Pernath als de Heilige Geest. Het optreden verwekte schandaal en leidde tot de veroordeling van Claus wegens openbare zedenschending. De tijden zijn veranderd… & De haat-liefde verhouding tot Vlaanderen loopt als een rode draad door Claus’ oeuvre. In een eerste beweging wordt dit thema metaforisch uitgedrukt: Al schrijf je planeten neer als vogel en vis, het ademloos lood rondom verstikt. Het moeras waarin je nu al dertig jaren schrikt werd je soortelijk gewicht. Of nog: Ik roei de dagen uit, ik weiger en ik haper, tand om tand, en raak geen kant meer in dit moederland. In Het teken van de hamster (1963) klinkt het luider en doorzichtiger: Ik zal dit schrijven: een reis van Gent naar Brugge en weerom. Omdat ik geschreven word. Het regent niet, het zevert in dit land in de klem van het verleden. En moet ik emigreren? Nergens woestijn of rots of het verledenzieke volk is er aan het graven en kweekt er agenten voor de vrede en het klokhuis der gedachte wordt niet aangeboord. &
9 In de jaren tachtig ondertekende Claus een pamflet ter verdediging van “la belgitude”, een begrip afkomstig van de socioloog Claude Javeau en populair gemaakt door de romancier Pierre Mertens. Belgitude, contractie van Belgische attitude, werd een modieus begrip, wellicht omdat het zo vaag is – je kan het naar hartelust zelf invullen: een mentaliteit, een houding, een levenstijl. In een gesprek met Geert van Istendael zou Claus achteraf verklaren: “Persoonlijk heb ik met België niets te maken, ik ben meer in Frankrijk dan hier. Ik heb mij nooit een Belg gevoeld, wel een enkele keer een Vlaming. Ik vond het komisch om dat pamflet te ondertekenen. Er zit ook een perverse kant aan. Als Belg ben je het voorwerp van hoon en spot. In Parijs lachen ze de Walen en de Brusselaars uit, in Amsterdam de Vlamingen. Die toestand van paria vind ik zo slecht nog niet.” In een interview, gepubliceerd in een Zwitsers tijdschrift, gaat hij nog wat verder: Avant, j’aurais dit: la Belgique n’existe que dans l’imagination de quelques colonels et de leurs maîtresses. Personne à Anvers ne se sent belge, à part quelques artistes, qui aiment le côté indécis. On se sent donc Bruxellois, Wallon… Personnellement, j’ai une tendance: je me sens comme un flamingant francophone ! Toute ma jeunesse a été baignée par le souci d’avoir une patrie flamande. La question belge a aussi un côté loufoque: pourquoi chercher des ancêtres ? Ou bien ils sont là ou bien non. On ne peut pas les forger à partir d’un néant. Chez nous, avant la guerre, pendant la guerre, on a cherché désespérément des mythes, une histoire. Dès mon jeune âge, j’ai eu la conscience d’appartenir à une communauté, la Flandre, qui a un passé, alors que la Belgique n’a pas de passé. Alors ce pays a-t-il un avenir? La vraie question est: la planète a-t-elle un avenir ? In september vorig jaar ondertekende Claus een verklaring tegen het separatisme. Hij wenst achter geen enkele nationale vlag opstappen, zeker niet achter een Vlaamse, desnoods achter een Belgische, want dat stelt toch niets voor. De “belgitude” dan maar, maar dan lekker ontdaan van welke mythische connotatie ook. & Terwijl de media hem in het debuut van zijn carrière graag neerhalend opvoerde als – in het beste geval – een modieuze playboy, werd hij later het troetelkind van diezelfde media. Hij was immers nooit verlegen om scherpe en verrassende oneliner en wist moeiteloos elke interviewer naar wenken te bedienen, zij het met de nodige afstandelijkheid. Hij legde trouwens wat graag tegenstrijdige verklaringen af, en verkneukelde zich dan binnensmonds over de ernst waarmee ze als definitieve uitspraken de wereld werden ingezonden. Hij deed dat niet eens doelbewust, gewoon vanuit een overweldigende overvloed. Hij improviseerde, toverde proviand uit een schijnbaar onuitputtelijke reserve. Hij was een spons, schrikwekkend erudiet, ad rem en bovendien begiftigd met een taaie, aandachtige nonchalance die hem in
10 staat stelde altijd op zijn poten terug te vallen en het antwoord dat hij net gegeven had meteen met passende schwung te deconstruëren. Hij goochelde graag met heimelijke verwijzingen die geheel aan zijn interviewers ontsnapten. In feite speelde hij graag kat en muis. Maar hij kon ook gewoon het gezond verstand laten spreken. Toen Bernard Pivot tijdens een uitzending van “Apostrophes” de vertaling van Le chagrin des Belges loofde, vroeg Claus hem laconiek of hij Nederlands kende. Kortom, hij was de eerste Vlaamse schrijver die het tijdperk van de globale mediatisering echt aankon. & Ik zag Claus voor de laatste maal op 27 oktober 2007, bij de opening van de tentoonstelling ter herdenking van ons beider vriend Freddy de Vree (1939-2004). Hij zat verweesd op een stoel. Af en toe kwam iemand hem eerbiedig groeten. Aan Pruts (die Claus vaker zag dan ik, hij vertoefde immers liever in bijzijn van vrouwen dan van mannen) zei hij toen (in hun beider West-Vlaams dat ik niet kan reproduceren): “ Is het niet erg? Ik heb het allemaal door, ik weet wel dat ze alleen maar komen om te zien hoe slecht het met mij gaat.” & Claus is geen denker die zijn indrukken logisch systematiseert, zei Jean Weisgerber. Inderdaad, De betekenissen bij Claus liggen niet vast, worden niet beschouwd als een vaste verworvenheid. Panta rei, alles vloeit. Dit gedicht van Gerrit Achterberg (1953) als voorlopig definitief, definitief voorlopig adieu Een taal waarvoor geen teken is In dit heelal Verstond ik voor de laatste maal Maar had geen adem meer genoeg En ben gevlucht in dit gedicht Noodtrappen naar het morgenlicht Vervaald en veel te vroeg. Henri-Floris JESPERS
Misdaad loont ▲Charles den Tex kreeg de Gouden Strop 2008 voor zijn boek Cel (Breda, De Geus, 2008, 411 p.), volgens de jury "een geheel volgens de regels van de kunst gecomponeerde politieroman. Een volbloed thriller, meespelend en actueel, grappig, indringend en vooral heel spannend". Charles den Tex (1952, Camberwell, Australië) schreef sinds 1995 vijf thrillers, die alle vijf werden genomineerd voor de Gouden Strop. Hij won deze prijs al twee keer: met Schijn van
11 kans in 2002 en met De macht van meneer Miller in 2006 (ook genomineerd voor De Diamanten Kogel 2007). Op basis van zijn uitgebreide ervaring als adviseur in het bedrijfsleven heeft hij een eigen subgenre ontwikkeld: de bedrijfsthriller. &
Charles Den Tex is geen onbekende voor de abonnees op de Mededelingen (cf. o.m. nr. 61 de dato 31 december 2005; nr. 75 de dato 31 juli 2006; nr. 79 de dato 30 september 2006). &
Met De macht van meneer Miller (Breda, De Geus, 2005, 349 p.) schreef Charles den Tex een roman met internationale allures. Dat wordt gauw als oneliner ten behoeve van luie recensenten (een gemakkelijk citaat) aangereikt door promotiediensten van uitgevers, maar in dit geval verdient Den Tex echt beter. Nu de Nederlandse thriller aangetast wordt door een nieuwtijdse bloed-en-bodem virus die ravages aanricht, pakt Den Tex uit met een roman die toevallig in Amsterdam speelt maar waarvan het gegeven betrekking heeft op de kern zelf van de globale zogenaamde informatiemaatschappij. De macht van meneer Miller is eigenzinnig, spannend, meeslepend, intrigerend, onderhoudend en eigentijds. Charles den Tex boort een problematiek aan die verder reikt dan de tijd van een leuke en meesterlijke thriller. Het boek verdient als antidotum gelezen te worden door de doorsnee internaut die, ongehinderd door dossierkennis of inzicht en verziekt door blindelings vertrouwen in de technologie, urenlang beaat zit te plankzeilen zonder te beseffen waar zijn informatie vandaan komt. Analfabeten in een beklemmende wereldbibliotheek waar zelfs Jorge Luis Borges niet over dromen kon. De beklemmende mise-en-scène van internet en computers – de echte helden van De macht van meneer Miller – is, hoe angstaanjagend ook, qua realiteitsgehalte nog overtuigender dan de snelle actie, die gekenmerkt wordt door fantasie en een gezond jongensboekgehalte. Den Tex is een voortreffelijke stilist, die snel wisselende verhaallijnen stevig en wellustig in handen houdt en bij wijlen hilarische of haast stripachtige passages niet schuwt. (HFJ) ▲John Vervoort heeft meer dan een dozijn Vlaamse thrillers gelezen, “en niet één boek verraste echt”, sommige waren zelfs “ronduit ontgoochelend”. In De Standaard der Letteren (6 juni 2008) slaat hij nagels met koppen. Wat ik vooral mis, is creativiteit, geloofwaardigheid en stilistische uitmuntendheid. Nogal wat thrillerauteurs gaan er bijvoorbeeld vanuit dat een ingewikkelde plot garant staat voor spanning. Het tegendeel is vaak waar. Sommige verhalen zijn zo warrig dat zelfs de aandachtige lezer afhaakt. […] Ik mis sterke kritische politieke thrillers van auteurs die op onderzoek durven uit te gaan, die willen graven in geruchtmakende dossiers […]en verder willen denken dan een voorspelbaar verhaal. Je kunt geen sterk verhaal vertellen als de personages niet boeiend, complex en, opnieuw, geloofwaardig zijn. Ook dat mis ik vaak in Vlaamse thrillers. Te veel auteurs psychologiseren hun personages dood of willen ze uitdiepen met een cursus Freud voor beginners. Daarnaast heb ik dikwijls de indruk dat alle thrillers door een en dezelfde auteur worden geschreven. Te vaak kom je dezelfde storende stilistische slordigheden tegen. Thrillerauteurs (Patrick Conrad, Bob van Laerhoven en Mieke de Loof) hebben voor het eerst, “volledig terecht”, subsidies gekregen van het Vlaams Fonds voor de Letteren. Vervoort stipt hierbij aan:
12 Het genre van het spannende boek verdient die financiële input, maar het verdient ook uitgevers die hun schrijvers intensief begeleiden en schrijvers die voor niets minder dan de perfecte zin gaan. Laten we daarbij nog eens krachtig onderstrepen dat het genre ook critici verdient die zich niet tevreden stellen, of noodgedwongen vrede nemen, met een soort haastige consumentenbeoordeling. Max Moragie (alias Jeroen Kuypers) heeft daar al meermaals op gewezen, bijv. in zijn column van 10 mei 2007, “Méér dan een paar uur (ont)spanning”, gepubliceerd op de website van het Genootschap van Vlaamse Misdaadauteurs: Teveel kranten en tijdschriften geven hun recensenten amper ruimte voor hun stukken. Maar al te vaak dienen vier of vijf boeken ‘kort’ besproken worden, zodat de criticus zich noodgedwongen moet beperken tot een zeer summiere inhoudsbeschrijving en wat kreten: ‘bloedstollend!’, ‘pageturner!’, ‘steekt die-of-die naar de kroon!’, of natuurlijk het tegendeel: ‘oersaai’, ‘raakt niet op dreef’, ‘slap aftreksel van die-en-die’. In feite wordt er dan niet gerecenseerd, maar een soort haastige consumentenbeoordeling gegeven. Zakelijke en controleerbare argumenten voor het oordeel komen niet aan bod, subjectieve des te meer. Of een boek de moeite waard is of niet is geheel en al afhankelijk van de vraag of het ‘spannend’ genoeg is. Dat is een even objectieve bewering als een bepaald merk pindakaas aanprijzen omdat het ‘lekker’ is.
Daar zullen we ’t nog over hebben. (HFJ)
Door de leesbril bekeken ▲In Parijs is op een veiling bij Sotheby’s voor 3,2 miljoen € het (eerste) Surrealistisch Manifest van André Breton (1896-1996) onder de hamer gegaan. Het is de enige nog complete versie van het manuscript en ging in een pakket met acht andere manuscripten van de hand. Daaronder bevond zich ook dat van het volgens de ‘écriture automatique’ geschreven Poisson soluble (uitgeverij Simon Kra in 1924) met 32 teksten. Aanvankelijk werden de stukken apart op de veiling aangeboden, waarbij het beruchte manifest 740.000 euro haalde. Vervolgens startte Sotheby’s de procedure van verkoop met zogenaamde ‘faculté de réunion’ op, wat tot een nieuw opbod leidde. Het geheel van teksten is uiteindelijk verworven door de Franse verzamelaar Gérard Lhéritier, de stichter van het Musée des lettres et manuscrits te Parijs. De man verklaarde zich achteraf „zeer, zeer gelukkig.” “Mijn vrees was dat de negen manuscripten verspreid zouden geraken. Maar nu blijven ze verenigd én in Frankrijk en vanaf juni zullen ze te zien zijn in ons museum, in een speciale vitrine”, zo beloofde Lhéritier. Breton publiceerde het geruchtmakende manifest van 21 pagina’s in 1924. (Bron: Le Figaro, 22 mei 2008).■ ▲De hoofdfiguur uit "Memoires van een antisemiet" is geboren in Czernowitz, in het verre oosten van het Oostenrijks-Hongaarse rijk, in een Duitstalige familie die hem het antisemitisme met de paplepel ingeeft. Maar Joden uit de weg gaan in dit gedeelte van Europa is moeilijk. Met de Joodse leeftijdsgenoten op de ijsbaan lukt dat nog net, maar de verlokkingen van een bekoorlijke Joodse weduwe uit Boekarest kan hij niet weerstaan. In Wenen belandt hij in de armen van de verleidelijke Minka, die hem meteen ook introduceert
13 in het opwindende Joodse intellectuele leven van het Wenen van die tijd. We schrijven 1938 en Hitler staat op het punt Oostenrijk binnen te marcheren... In deze vrij op zijn eigen leven geïnspireerde roman schrijft Gregor von Rezzori buitengewoon zinnelijk over de verloren wereld van Oostenrijk-Hongarije, waar het antisemitisme verre van politiek en zo vanzelfsprekend was als zuurstof in de lucht. Een fijnzinnige, humoristische en verontrustende roman.■ Gregor VON REZZORI, Memoires van een antisemiet, Atlas, 2008, 304 p., 24,90 €.
▲ Zopas verscheen het aan de leden voorbehouden Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 2006-2007. In zijn jaarrede belicht voorzitter mr. F.W. Kist “Waarom de Amerikanen geen Nederlands spreken”. Hij grijpt daarbij vanzelfsprekend terug naar de schepper van Rip van Winkle, Washington Irving (1783-1859), die in 1809 zijn satirisch boek over Nieuw Amsterdam onder het quasi-Nederlandse pseudoniem Diedrich Knickerbocker publiceerde: The History of New York: From the Beginning of the World to the End of the Dutch Dynasty. Tot slot van zijn boeiende causerie stelt mr. F.W. Kist: Bij de Vrede van Westminster in 1674 werd New York definitief Engels. Wij kregen toen Suriname. Het is een van die afspraken waarvan je onwillekeurig betreurt dat zij niet teruggedraaid kunnen worden. Het blijft verleidelijk te speculeren wat er gebeurd zou zijn als wij in plaats van in Nieuw Amsterdam het hoofd in de schoot te leggen, de Engelsen zouden hebben verjaagd. Dan hadden de Verenigde Staten in plaats van een Engelse een Nederlandse kolonie kunnen worden. Het zou heel goed kunnen dat de Amerikanen dan helemaal niet de behoefte hadden gevoeld onafhankelijk te worden. In elk geval zouden dan nu driehonderd miljoen Amerikanen geen Engels maar Nederlands spreken. Met de Vlamingen en de Afrikaanssprekenden er bij geteld, zou Nederlands dan nu een wereldtaal zijn. Het is anders gelopen. De Amerikanen hebben geluk gehad: ze hebben geen Nederlands hoeven leren. De doolhof van onze grammatica en de ondoorgrondelijkheid van onze spelling zijn de Amerikanen genadiglijk bespaard gebleven. Maar, laat de geschiedenis zien, ze zijn door het oog van de naald gekropen. Het echte verhaal van Nieuw Amsterdam, van de hand van Russell Shorto, verscheen pas vier jaar geleden: The Island at the Center of the World, The Epic Story of Dutch Manhattan and the Forgotten Colony that Shaped America (New York, Doubleday, 2004; Ned. vert.: Nieuw Amsterdam. Eiland in het hart van de wereld, Amsterdam, De Boekerij, 2004, 432 p.) ■ ▲Een blijkbaar vrolijk mystificerende blogger die schuilgaat onder het pseudoniem “Dieter Van Ierland”, publiceerde volgend bericht (http://demistdertijden.skynetblogs.be/archiveweek/2007-39): “In het gemeentemuseum van de Italiaanse stad Modena trof ik een foto van ene Ubaldo Guicciardini. Die zou in Modena geboren (31 december 1891) en getogen zijn, en er (merkwaardigerwijze op zijn verjaardag, 31 december 1953) ook de laatste adem hebben uitgeblazen. De opname in kwestie zou op 17 september 1938 gemaakt zijn tijdens een vakantie in België, in Verviers meer bepaald. Guicciardini zou vrienden in Antwerpen en Brussel hebben
14 gehad. Hij schreef onder meer het toneelstuk La Poponaia (La Melonnière), waarvan bekend is dat het in elk geval op vrijdag 19 januari 1951 is opgevoerd in Antwerpen. Dat gebeurde in het toenmalige Théatre du Foyer, aan de Paleisstraat 41. Ubaldo Guicciardini schreef ook de dichtbundel Nei prossimi giorni. (“In de eerstkomende dagen”). Er doen vreemd genoeg geruchten de ronde dat Ubaldo Guicciardini helemaal niet bestaan zou hebben, en een alter ego van Paul Neuhuys zou zijn geweest.” Het gevolg was dat een goedmenende leek zich in alle ernst geroepen voelde mij schriftelijk terecht te wijzen. Hij beseft blijkbaar niet dat “Dieter Van Ierland”, wiens ware identiteit ik wel degelijk vermoed, zich graag minzaam opstelt als discreet en intelligent mystificerende blogger. Neen, La Poponaia is wel degelijk een toneelstuk van Paul Neuhuys. Om zich daarvan te vergewissen volstaat het de 31ste aflevering van het Bulletin de la Fondation ça ira (pp. 42-44) te lezen. “t Staat in de gazet”, zei de volksmond destijds. “’t Staat op het net” zegt vandaag de weinig kritische surfer. Nihil novi sub soli. ■
▲Het fonds Gala-Salavador Dalí dient een klacht in tegen bestsellerauteur Stan Lauryssens. In zijn boek Dalí & Ik: het ware verhaal beweert Stan Lauryssens dat het merendeel van de werken van Salvador Dalí vervalst is. Het fonds ontkent dat echter met klem en zegt dat het hele boek “een surrealistisch verhaal is dat fouten bevat”. Het betreurt ook de brede media-aandacht die het boek van Lauryssens veroorzaakt. Tijdens een verblijf in Spanje was hij de buurman van Salvador Dalí. Zo ontstond het boek van Lauryssens, dat in 2009 zal verfilmd worden met Al Pacino in de hoofdrol.■ ▲Aan de hand van onuitgegeven archivalia geeft Joke van den Brandt op woensdag 1 oktober een lezing over de geruchtmakende, meesterlijke en op sommige punten nog steeds raadselachtige, jarenlange mystificatie, bekend als “de zaak Berghmans-Jageneau”, die twee volle pagina’s haalde in Vrij Nederland. In De verlakkers stelde Wim Zaal dat het zelden gebeurt dat een vlechtwerk van mystificatie en plagiaat, waarvan de oplossing voor iedereen zichtbaar verwerkt is, toch jarenlang onopgemerkt blijft. Henri-Floris Jespers onderzocht de zaak in Artis amore (Antwerpen, The Private Press, 1994, pp. 37-82). Samen met Kris Kenis interviewde hij toen Jan Berghmans die, tegen alle belastende materiaal in, op de gehele lijn onschuldig pleitte. Verwacht wordt dat Joke van den Brandt nieuwe onthullingen zal brengen. Zal de rol achter de schermen van enkele literaten die tot nu toe buiten schot bleven eindelijk opgehelderd worden? ■
Agenda
15 ▲De tentoonstelling FUN CITY (mixed media van Luc Boudens & Piet Raemdonck) loopt nog tot zaterdag 14 juni 2008, Kronenburgstraat 4 te 2000 Antwerpen. Finissage zaterdag 14 juni van 14 tot 18 u.■ ▲Bruno Sluydts: The Dissipative Paintings. Vernissage op zondag 8 juni 2008, 14-18 uur. Finissage: zondag 6 juli 2008, 20 tot 22 uur, met optreden van Silver Junkie. Galerie Boechout, Appelkant 8, 2530 Boechout. Van 8 juni t/m 6 juli. Open op zondag van 15 tot 18 uur en na telefonische afspraak: 0032 (0) 473 96 77 99 ■ ▲Van 11 mei tot 22 juni: Jan Vanriet: Meikever, vlieg! De Zwarte Panter, Hoogstraat 70-72-74, 2000 Antwerpen. Donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag, van 13u30 tot 18u. ■
Surfers zijn welkom op www.mededelingen.over-blog.com www.caira.over-blog.com www.revueconnexion.over-blog.com Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt gedateerd 24 juni. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Vijfde jaargang, nr. 120 30 juni 2008 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
Redactioneel Stijgende olieprijzen, toenemende hongersnood commentaar. Treffender, een gedicht van Bert Bevers.
-
wereldwijd.
Geen
Aubade met geheven vuisten Dit schamel verweer op krakende podia mag de ochtend niet verontrusten. Terstond herzien dan ook de dauw op krekels, dit houten gevoel, deze verleden zonden. Oliehandelaren sturen jonge soldaten met lege helmen ongekende landen in. Zij kennen letters slechts van televisieschermen. Straks zijn ze verder van huis. Verder zijn ze dan. ■
Inhoud Onuitgegeven: Paul van Ostaijen, dokter Mutsaars en het sanatorium te Waterloo-La Hulpe. Memoires: Herinneringen aan La Rade en Pink Poet. VECU revisited: 16 december 1978: Georges Adé over Het bed van Procrustes van Henri-Floris Jespers. Misdaad loont: Charles den Tex, Gouden Strop 2008.
2 Door de leesbril bekeken: Archief Paul-Gustave van Hecke & Emile Langui geveild bij Bernaerts; Honest Arts Movement; L.P. Boonprijs 2008: Philippe de Chaffoy. Citaat: Bernard Dewulf; Le Réseau Agenda
Onuitgegeven Paul van Ostaijen, dokter Mutsaars en het sanatorium te Waterloo-La Hulpe In de zomer van 1927 verbleef Van Ostaijen afwisselend op het land en te Antwerpen. Begin juni nam hij in Viersel zijn intrek in Hotel De Scheepvaart, gelegen bij een kleine aanlegplaats voor binnenschepen aan de Kempische Vaart (thans Albertkanaal). Begin augustus rustte hij uit in hotel “In den Leeuw van Vlaanderen” te Etikhove bij Oudenaarde. Hoe lang hij daar verbleef is niet bekend. Uit twee brieven van Schirren,1 die begonnen was aan een doek voor Van Ostaijen, blijkt dat deze hem een briefkaart naar Viersel had gezonden, maar ze retour had gekregen, en dat hij bovendien geen antwoord kreeg op een tweede briefkaart: “Voilà donc un petit temps que je suis sans nouvelles de toi.” Schirren was duidelijk bezorgd om de gezondheid van de dichter. Van Ostaijen vertrok uit Antwerpen naar het sanatorium van Miavoye-Anthée op 6 september 1927. Hij werd naar de trein gebracht door Tine Ceulemans (“Minnekepoes”) en Floris Jespers en had hen een exemplaar van Bezette stad gegeven, bestemd voor Schirren die kennelijk in Oostende verbleef, alsmede het opstel “Marsman of vijftig procent”, aan Jozef Muls af te geven ter publicatie in Vlaamsche Arbeid.2 Dokter G. Mutsaars, Van Ostaijens behandelende arts, had hem echter een sanatorium in Waterloo aanbevolen. Dit blijkt uit volgende brief die een verzamelaar zo vriendelijk was mij te laten lezen en te fotokopiëren:
Docteur G. Mutsaars Maladie de poitrine Anvers
1
Le 11 Août 1927 6, Avenue Rubens
Twee onuitgegeven, ongedateerde brieven van F. Schirren aan P. van Ostaijen [medio augustus, begin september 1927]. Privé-collectie. 2 Cf. Henri-Floris JESPERS, Van Ostaijen, Van Bruaene en Schirren: enkele nieuwe gegevens, in: Mededelingen van het CDR, nr. 115, 8 april 2008, pp. 4-12.
3 Monsieur, Tout bien considéré, j’estime que vous ferez beaucoup mieux d’entrer dans un Sanatorium au lieu de rester dans un lieu de villégiature où l’on ne peut avoir ni le repos ni la surveillance médicale qui dont des facteurs de toute première nécessité pour accélerer votre rétablissement. Je connais très intimement le médecin directeur du Sanatorium de La HulpeWaterloo et suis bien certain que vous y seriez rapidement admis. En agissant ainsi vous pourriez encore très avantageusement profiter de l’arrère saison, qui, espérons le, nous sera favorable. Je vous conseille donc d’écrire au Médecin Directeur du Sanatorium de La Hulpe Waterloo dans le sens comme indiqué plus loin. Veuillez agréer, Monsieur, l’assurance de ma considération très distinguée. Dr G. Mutsaars Hier dan de bijlage : Je soussigné........ (nom et prénoms) demeurant à ………… exerçant la profession de............, né à .............. lieu et date de naissance....... époux de ......., demande à être admis en traitement au Sanatorium sous votre direction, sur les conseils de mon médecin traitant, le Dr Mutsaars, 6 Avenue Rubens, Anvers. Je m’engage à payer moi même les frais de mon séjour, par mois et par anticipation. Veuillez agréer etc. Signé : & Het sanatorium dat door Dr. Mutsaars aanbevolen werd is de kliniek befaamde Derscheid, destijds spitsloper in de behandeling van TBC. Naar het einde van de negentiende eeuw had de tuberculose, een ware sociale plaag, rampzalige proporties aangenomen: ongeveer 12 % van het totale sterftecijfer in België was te wijten aan de ziekte. Dokter Gustave Derscheid (1871-1952) was een internationaal erkende emblematische voorloper van de strijd tegen de gesel. In het algemeen ziekenhuis te Brussel richtte hij in 1897 de eerste gratis consultatie voor tuberculose op. In 1898 sticht hij het Werk tegen tuberculose en zet zich aldus in voor de organisatie van de opsporing de ziekte, die destijds
4 alleen bestreden kon worden door de patiënten in een zo gezond mogelijk omgeving te plaatsen. In 1902 stichtte hij de Société Anonyme des Sanatoriums Populaires, die met de steun van een aantal vooraanstaanden, onder wie Nobelprijswinnaar Jules Bordet (1870-1961), in 1905 het sanatorium van La Hulpe-Waterloo opricht. Het centrale gebouw werd ontworpen door Emile Janlet (1839-1919). Henri-Floris JESPERS
Memoires Herinneringen aan La Rade en Pink Poet Floris Jespers was een alchemist. Hij toverde geen lood om in goud, maar transmuteerde schilderijen tot maatpakken, Knoll-meubelen, steenkolen, auto’s en wijn. Hij was de koning van de ruilhandel. Nadat hij het Vijfringenhuis in Knokke voor zijn vertrek naar Kongo verkocht had, brachten we nog jaarlijks de vakantiemaanden aan zee door, nu op hotel, in Les Argousiers of Le Rivage (dat door een vriend van Luc Peire uitgebaat werd). Die vorm van, ruilhandel was niet ongewoon. Permeke had het druk toegepast, mode-koningin Norine (“la Chanel du Nord”) betaalde schilderijen met jurken, Van Geluwe met maatpakken. De Cobra-schilders wisten dat ze aan Nielsen steeds werken kwijt konden in ruil voor maaltijden in het chique Canterbury, aan de Jacqmainlaan te Brussel. In de tweede helft van de jaren vijftig vond grootvader echter zijn meester. Toen Georges D. Heylen (die nog vlug in de adelstand werd verheven alvorens hij over kop ging) met Gina Lollobrigida een bezoek bracht aan zijn reusachtig atelier aan de SintJansvliet (de hoogste etage van Entrepots Bunge, thans residentie Floris Jespers, waar onder meer Hubert Lampo en Gaston Durnez een optrekje – “een buitenhuisje in de stad” – betrokken, viel de diva voor een Congolees doek van Jespers. Heylen, nog geen baron, maar alvast grand seigneur, bood het haar meteen met een breed gebaar aan. Toen het echter op betalen aankwam, was het feest voorbij, en we gingen dus jaren met gratis tickets naar de cinema. Noodgedwongen ruilhandel. Zo tafelden we ook geregeld in La Rade aan de Ernest van Dijckkaai. Eigenaar Willy de Bie was immers een liefhebber van Jespers’ werk, en grootvader had er dus geen moeite mee gehad hem te overtuigen schilderijen als betaling aan te nemen. Dat maakte dat uit eten gaan
5 in en van ’s stads meest gerenommeerde restaurants voor mij als kind de normaalste zaak ter wereld leek. Grootvader was geen “gourmet”. Hij was niet bepaald sober, dat niet, maar wel conventioneel in zijn keuze van eenvoudige gerechten, die hij per slot van rekening evengoed thuis had kunnen eten. Ik was dertien, veertien jaar en toen al op dat vlak veeleisender. Vroeger al ging ik af en toe met moeder (die zelf uitstekend kon koken) in het restaurant-tearoom van Innovation eten, in dat barokke gebouw dat onder de bescherming staat van Emiel Jespers’ bliksemende, bronzen Godin Elektriciteit. (De garnaalkroketten werden er opgediend met een lauwe tomatensaus, het orkest speelde verveeld en haast mechanisch maar met klantvriendelijke glimlach, het publiek was Antwerps burgerlijk, en daar is alles mee gezegd). In het begin van de maand, wanneer vader zijn loon had getrokken, wachtten we hem op in restaurant Panaché in de Statiestraat, destijds bekend voor zijn steaks, opgediend met beurre maître d’hôtel en cresson die mij nooit beter smaakte dan toen, of in Hong-Kong, met zijn vermaarde spiegelzaal die mij fascineerde. Er werd gefluisterd dat die spiegelzaal deel had uitgemaakt van het opwindende decor van een maison close. Ook over La Rade waren er heel wat verhalen in omloop, waarin koning Leopold II, Antwerpse geldschieters van zijn koloniale ambities en beminnelijke maar allerminst ongenaakbare dames steevast de hoofdrol speelden. Stadsverhalen? Liever dan naar school te gaan vergezelde ik vaak grootvader naar zijn atelier, waar hij dagelijks ging werken, naar Casa Roca, waar ik voor de eerste keer Julien Schoenaerts, Ivo Michiels en Hubert Lampo ontmoette, naar de bar van het Queen’s Hotel of naar het volkse Chauffeurke, naast zijn atelier, Sint-Jansvliet. Dat waren wel geheime uitstapjes, terwijl bezoeken aan La Rade in het verlengde stonden van het knusse familieleven. Floris Jespers had een groot hart, een moeilijk leven en wat men pleegt te noemen een slecht karakter. Jaren later, in het begin van de jaren zeventig, zou minister Albert Lilar mij letterlijk zeggen: “Il avait plus mauvais caractère que moi, ce qui n’est pas peu dire!” Hij was inderdaad bitter en bitsig, lichtgeraakt en uitdagend, onbegrepen en onrechtvaardig behandeld, kon maar moeizaam oud worden. Maar hoezeer hij ook sociale erkenning nastreefde, hij kon geen blad voor de mond nemen. Tot op het einde van zijn leven behield hij de verrukkelijke gave van verontwaardiging en opstandigheid, die elke poging tot diplomatisch optreden onvermijdelijk verijdelt.
6 Alles, op elk moment, werkte mee om hem uit zijn humeur te brengen. Wellicht kende hij pas momenten van geluk wanneer hij met zijn tovenaarshanden plastisch-picturaal bezig was. Hij was dus niet altijd gemakkelijk, wel boeiend en alleszins ook opvallend gezelschap. Hij zat er nooit onopgemerkt bij. Als kind al kwam ik daar van onder de indruk: wij waren kennelijk niet als de anderen, en dat was tegelijkertijd zelfbevestigend en flatterend, maar ook verontrustend en gênant. Ik vond het dus best wanneer we in La Rade in de Japanse kamer onder ons konden tafelen – en kon uiteraard niet vermoeden dat deze intieme ruimte nog zo’n rol in mijn verdere leven zou spelen. In de jaren zestig ging uitbater Willy de Bie ging prat op zijn wijnkelder, “de grootste van Antwerpen, bestendig honderd vijftig soorten in voorraad”. In de veelgelezen rubriek “Dagschuimer” in De Nieuwe Gazet, destijds een boeiende krant, keek Piet Sterckx op naar de man die feitelijk in een bestendige feeststemming leeft, “want zijn voornaamste bekommernissen zijn fijne gerechten, uitgelezen wijnsoorten en de beste sigaren”. De constante zorgen om een traditie hoog te houden, rekende de dagschuimer er blijkbaar niet bij. Bovendien, the times they were a-changin. “Vroeger gunde men zich de tijd om rustig te eten en om gezellig te tafelen. Het levensritme is versneld. Velen bestellen nu telefonisch om geen minuut te moeten wachten en verdwijnen nadien al even haastig”, stelde De Bie nogal filosofisch vast, maar niet zonder enige onuitgesproken musprijzende afkeuring. Hij was een man van principes, die huiverde bij de gedachte dat de toevalligheden van de mode hem ooit de wet zouden voorschrijven. Hermann Kesten wist het: “Das Beste aus Kaffeehaus ist sein unverbindlicher Charakter.” Cafébezoek verbindt immers tot niets. Je bent er vreemdeling tussen bekenden, stamgast tussen vreemden, gast waar anderen thuis zijn. Je hoort er “echo’s van tragedies die niemand schrijft”, je gaat zonder entreekaart naar de komedie en wanneer het stuk je niet bevalt, verlaat je de zaal. Je bent niemand verantwoording verschuldigd, behalve de kelner en het dansende duiveltje dat over je linkerschouder loert en wenkt. Restaurantbezoek heeft iets dwingender, tenzij je jezelf verwent of het om potlach gaat. Ga je tête-à-tête, dan blijkt spoedig dat de regels van het duel van kracht zijn. Ga je in gezelschap (en tres faciunt collegium), dan ben je stilzwijgend onderworpen aan de code van de groep. Terwijl in het café gesproken wordt en ik helemaal niet hoef te luisteren, kan ik mij aan tafel niet onttrekken aan het gerichte gesprek, dat wezenlijk bij het ritueel hoort. De kroeg
7 verplicht je niet tot de convivència die het restaurant nu eenmaal veronderstelt, en waar het je toe noopt, willens nillens. Cyrille Offermans beschreef het bordeel van Ika Loch als een disciplineringsmachine, en dat was in feite ook de onuitgesproken functie van de maandelijkse diners van Pink Poet in La Rade. De vrijblijvendheid van onze oeverloze nachtelijke gesprekken zouden nu eens tot productief overleg omgebogen worden. Dat was een impliciete premisse. De oorspronkelijke hard kern bestond uit een “mob of gentlemen who wrote with ease”, die elkaar vaak zagen, voortdurend plannen smeedden en als vanzelf betrokken geraakten bij allerlei initiatieven. Slapen beschouwden we toen onverbiddelijk als tijdverlies. Schaduwboksen en steekspelen met spiegelbeelden hoorden daar dus onvermijdelijk bij, want het gezegde “twee Joden, drie meningen” was ongetwijfeld van kracht op de versatiele leden van dit discreet genootschap. Zo leek het maandelijkse diner van Pink Poet, dat oorspronkelijk een esthetische daad was onder het motto “nutteloosheid is een luxe waar slechts weinigen recht op hebben en bestand tegen zijn”, gaandeweg op vergaderingen van de generale staf van een spookleger. Zelfs wanneer we ons lieten verleiden tot zogeheten nuttige gesprekken, dan nog beseften we wel dat Samuel Johnson gelijk had te stellen dat “the happiest conversation is that of which nothing is distinctly remembered, but a general effect of pleasing impression”. Dat belette niet dat het soms tot bitsige woordenwisselingen kwam, al probeerden we onze branie en bravoure te reserveren voor de afwezigen. Goede spijzen en uitgelezen wijnen scherpe immers parmantig de punten der pijlen. Ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag werd Marnix Gijsen in 1959 gehuldigd in het statige Osterriethhuis te Antwerpen. Zijne Excellentie ere-gevolmachtigde minister JanAlbert Goris was kennelijk onrustig en ontroerd. Toen hij zijn dankwoord uitsprak voor de talrijke lofbetuigingen die hem met Bourgondische zwier toegezwaaid waren, zei hij treffend (en onthullend): “Gij moet mij niet waarderen, gij moet van mij houden” – een uitspraak die hij achteraf nog graag zou herhalen. Welnu, dit gevleugelde woord werd hem in La Rade cadeau gedaan. Tijdens een lunch in de Japanse kamer met Fernand Crommelynck en burgemeester Lode Craeybeckx wilde Gijsen de auteur van Le Cocu magnifique op een nogal stuntelige manier zeggen hoezeer hij wel zijn werk waardeerde. Crommelynck repliceerde: “Non, cher ami, il ne faut pas m’admirer, il faut m’aimer.” Gijsen nam de uitspraak over (net
8 zoals Craeybeckx zijn beroemde « Antwerpen laat Brussel niet los ! » aan Ger. Schmook ontleende). Op donderdag 3 mei 1973 werd Karel Jonckheere als eerste ere-lid van Pink Poet plechtig geïnstalleerd aan boord van La Pérouse. Met minder dan een schip kon de auteur van Cargo, Tierra Caliente en De zevende haven het toch niet stellen. We genoten schaamteloos van de selle d’agneau en croûte en van een Château Laserre 1967. Achteraf noteerde Nic van Bruggen in zijn dagboek: “Nadat het nieuwe lid zijn argwaan betreffende de hem door zoveel jongere collega’s toegewuifde eer van het pp-lidmaatschap overwonnen had, groeiden de euforie van de sfeer, de gloed van de cognac en de calvados en de aldusse overmoed der welsprekendheid tot een aantal parafrasen waarvan het cynisme met graagte vergeven wordt omwille van de virtuoze, spontane hersenslag van een ongetwijfeld sociaal gepijnigd gemoed… en waarvan het auteurschap dan ook heel Pink Poet toebehoort.” Door Nic opgetekende voorbeelden luiden: “Waar een wil is, ben ik weg”, en “Wie een put graaft voor een ander, is een arbeider”. Hij kon bijzonder assertief zijn, tot het irritante toe, en we wezen er dan ook te pas en te onpas op “dat hij de beste bikkels van Merksem had”, een uitspraak die gelanceerd werd door de anders eerder introspectieve Werner Spillemaeckers. Andere uitspraken waren bijvoorbeeld: “Makelaar in ontroerende goederen en doodsverzekeringen”, “Zoals het klokje thuis tikt, tikt het overal”, “Ce n’est pas le savoirvivre qui nous empêchera de crever, mais en attendant ça aide”, “Les critiques sont les seuls êtres à n’être aimés que par leur maman”, zonder het afgezaagde “Wie liefheeft, spaart zijn roede niet” te vergeten en dergelijk infantiel fraais meer (dat thans in de panel, column-, quizz- en amusementscultuur als hoogtepunt van fijnzinnige humor kan gelden). Uiteraard spaarden we elkaar niet, en wanneer Paul Snoek met een uitgestreken gezicht zei Jonckheere te bewonderen… als staatsman, dan werd hij er meteen aan herinnerd dat hij het zelf wel gebracht had van sjaalman tot paalman. Henri-Floris JESPERS
VECU revisited De Antwerpse “Vecu”, het privé-clublokaal van de Vereniging voor Europese Cultuur Uitwisseling, was in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw een begrip. Vaste tooghangers waren o.a. Wilfried Adams, Georges Adé, Michel Bartosik, Maris Bayar, Walter
9 Blockhuys, Raymond van den Broeck, Nic van Bruggen, Hendrik Carette, Patrick Conrad, Gerald Dauphin, Leo Dohmen, Hugues Pernath, Jan de Roek, Tony Rombouts, Julien Schoenaerts, Lucienne Stassaert, Paul Snoek, Hugo Schiltz, Albert Szukalski, Walter Soethoudt, Werner Spillemaeckers, Guy Vandenbranden, Jef Verheyen en Mark Verstockt. Frank Albers, André Glavimans, Hugo Claus, Paul Danckaert, André Goezu, Marcel van Maele, Phil. Mertens, Michel Oukhow, Saint-Rémy, Eddy van Vliet kwamen er vrij geregeld over de vloer. André Fontaine (hoofdredacteur van Le Monde), Max-Pol Fouchet, Gustav René Hocke, Eugène Ionesco, Jacques Isorni, Hubert Lampo, Stan Lauryssens, Harry Mulisch, Paul Neuhuys, Guy Vaes, hielden er lezingen. Ik was nauw bij VECU betrokken, maar schrijf dit nu gewoon uit het geheugen neer. In de komende maanden zal ik hier kriskras allerlei herinneringen ophalen, vaak aan de hand van fotografisch materiaal als geheugensteun. De rubriek “VECU revisited” wordt dus zoiets als een kladboek voor een later essay. Documenten (bijvoorbeeld uitnodigingen, krantenknipsels en exemplaren van het tijdschrift VECU-Express) alsmede persoonlijke herinneringen aan VECU worden derhalve in dank aanvaard: via reacties op het redactie-adres of via
[email protected]. Op 16 december 1978 werd mij bundel essays Het bed van Procrustes, een uitgave van Walter Soethoudt, in VECU voorgesteld door mijn vrienden Georges Adé (1936-1992) en Hugo Schiltz (1927-2006). Hierna volgt de tekst van Adé.
Het bed van Procrustes Caro Arrigo, We moeten je dit boek benijden. Het tekent “een krachtig intellectueel verzet” aan “tegen de dreigende existentiële massificatie en geestelijke nivellering” (blz. 136; je speelt er een voortreffelijke dubbele rol in: die van de “dilettant”, die vrede neemt “met het besef van de absurditeit”, “die berust”, en die van de “dandy”, die aanhoudend vecht “om het bewustzijn van de absurditeit te overtreffen” (blz. 146). In beide gevallen maak je de “sociale onschadelijkheid” van het intellect wat minder definitief.
10 Je identificeert je met de legendarische figuur Prokroustès, wiens naam zoals je het zelf zegt naar het Griekse werkwoord prokrouoo verwijst: “ik raak, ik duw, ik stoot (ook in de geslachtelijke zin)”. Maar je beweert ook, en niet altijd tussen de lijnen, dat dit werkwoord in de eerste plaats jezelf als voorwerp heeft: dit schrijven is een “behoedzame zelfkwelling”, je beweert tussen boeken en schrijvers te laveren “als een dronkaard in een smalle, al te smalle impasse”. Men kan het werkwoord nochtans ook anders begrijpen. Met enige aandrang leid je ons naar “het onvoorwaardelijke” feest – samen met Oscar Wilde, George Noel Gordon Byron, Hugues C. Pernath pp, Lode Craeybeckx, Maurice Gilliams, Gaston Burssens, Jos de Haes, Patrick Conrad, Paul de Vree, Albert Szukalski, Guy Vaes, Ivo Michiels, Paul Joostens e.v.a. – in een duidelijk doorluchtig en intelligent gezelschap, om begenadigde en vluchtige ogenblikken te kunnen bestendigen, begenadigd met “de lichtende genade van een ontredderende waarheid”, dit is: de “ongenaakbare vrijheid”. Je leert ons ook welke die vrijheid is: die van een “ontbonden subject”, in een metaforische stad. Mogen we dit als volgt begrijpen: het ik-samen-metanderen-in-de-wereld, dat alle dwingelandijen onderstellen, wordt nu feestelijk verlaten, voor het meervoud van een veelzinnige vreugde? Waarde vrienden, dierbare Henri, Bij het verschijnen van een dergelijk boek, dat een culturele identiteit, hier, eindelijk denkbaar maakt, past niet zozeer een of andere kritische redevoering. Ik werk al enige tijd aan zo iets als een gedicht, waarvan ik tot voor kort maar stukken en brokken bezat. Ik die nu tot een geheel kunnen verwerken, met citaten uit je boek, Henri. Ik zou dan dit “gedicht” nu willen voorlezen, als een hommage, bij deze feestelijke gelegenheid. Het is een beetje lang, ik vraag dus even aandacht, het is iets minder komisch dan gebruikelijk. Het lange gedicht van Georges verscheen in januari 1979 in een geïllustreerde “Special” van VECU-Express. Het bevat grondig bewerkte fragmenten van, in volgorde, Laurent Veydt, Henri-Floris Jespers, Pierre-Jean Jouve, Adriaan Roland-Holst, Werner Spillemaeckers, Michel Bartosik, Herakleitos, Hugues C. Pernath, Niccolò Machiavelli, Patrick Conrad,
11 Henry David Thoreau, Nic van Bruggen, Roland Barthes, Paul Snoek en Anne Adé (vier jaar). (HFJ)
Misdaad loont ▲In de vorige aflevering hadden we het nog even over de “fantasie” en het “gezonde jongensboekgehalte” van De macht van meneer Miller (Gouden Strop 2006). Naar aanleiding van de bekroning van Cel met de Gouden Strop 2008 stipt Bart Holsters in De Morgen (25 juni) aan dat Charles den Tex “zo spannend en charmant” schrijft “dat je dit jongensboek voor grote mensen moeilijk kunt neerleggen”. Hoofdpersonage is opnieuw Michael Bellicher, “een buitengewoon sympathiek personage, meer slachtoffer dan held”. ■ Charles DEN TEX, Cel, Breda, De Geus, 378 p., 21,90 €.
Door de leesbril bekeken ▲Bij Bernaerts te Antwerpen werden op 18 juni uiterst belangwekkende archivalia van Paul-Gustave van Hecke en Emile Langui geveild. Het kunst- en literair-historisch belang van de overgrote meerderheid van de 316 kavels kan hier niet genoeg benadrukt worden. Er werden dan ook forse sommen neergeteld (op de hierna aangehaalde toewijzingsprijzen betalen de kopers een commissie van 23 %). . De voortreffelijke catalogus (expertise: Elias Leytens) is al op zich een ware Fundgrube. & De briefwisseling tussen Willem Elsschot en Paul-Gustave van Hecke (een briefkaart en twee brieven van Elsschot en de kladversies van Van Hecke’s brieven aan Elsschot, december 1949 – januari 1950) omtrent de verfilming van Het dwaallicht door de Société Belge de Production cinématographique (in wording) en bijgevoegde technische documenten, geschat op 600 à 800 €, haalde op 18 mei bij Bernaerts te Antwerpen 1.500 €. Dat is wel duur betaald. De brieven van Van Hecke zijn immers gepubliceerd, zo ook het “Projet de convention”. (Zie: Willem Elsschot, Brieven. Verzameld en toegelicht door Vic van de Reijt met medewerking van Lidewijde Paris, Amsterdam, Querido, 1993, pp. 768-772.) & Vijf lange en inhoudelijk boeiende brieven van Ezra Pound aan Van Hecke (tussen 21 januari en 17 februari 1930), samen met de doorslagen van de brieven van Pégé aan Pound, werden afgehamerd à 3.800 €. Pound gaat o.m. in op de “esthétique des machines” die hij dissocieert van de “esthétique photographique ou photogénique de la lumière”. « Je crois que Man Ray n’a pas d’admirateur plus conscient que moi. Simplement l’esthétique de Man Ray est autre chose. Il n’a pas besoin de la méchanique pour se maintenir. » & In 1929 organiseerde Le rouge et le noir een debat tussen de verdedigers van de “art vivant” (Van Hecke, Bernard en Servranckx) en de “pompiers”. Dat was de aanleiding tot de oprichting, in juli 1930, van “L’Art vivant”. Eens te meer was Van Hecke de drijvende kracht achter dit initiatief. De motor kwam echter moeizaam op gang, conflicten stapelden zich op, kunstenaars trokken zich terug.
12 Een zeer uitgebreide verzameling correspondentie, aantekeningen, dossiers, etc. met betrekking tot de activiteiten van deze vereniging, waaronder ondermeer correspondentie met / van: Gilbert Périer (secretaris-generaal), Claude Spaak (secretaris), Alex Salkin-Massé (schatbewaarder), Charles Bernard, Jozef Cantré, Blanche Charlet, Paul Delvaux, Marc. Eemans, Paul Fierens, Roger Van Gindertael, Robert Giron, René Guiette, Paul Maas, René Magritte, Hubert Malfait, Auguste Mambour, André de Ridder, werd toegewezen à 2.400 € (schatting: 1.500-2.000 €). & Een dossier betreffende de het promotiemateriaal voor het fameuze nummer van Variétés over “Le Surréalisme en 1929” was geschat op 1.500-2.000 €. Uiteindelijk werd er 6.800 € voor neergeteld. Naast ontwerpen, maquettes, bon à tirer, briefwisseling met de drukker e.d.m. bevat het dossier ook twee brieven: een van André Breton en een van Aragon. & Op 31 augustus 1932 schreef Fernand Léger een brief aan Pégé over zijn film Ballet mécanique (1924, ook bekend als Charlot présente le ballet mécanique), waarin o.m. te lezen staat : « C’est un film de tendance classique, anti-Romantique par le fait que j’évite toute valeur expressive et sentimentale. Son action comme influence a été considérable sur l’emploi de l’élément mécanique, dans l’art publicitaire, et sur le renouvellement de dispositif des étalages et des vitrines. » De handgeschreven brief, twee pagina’s in-4°, recto, haalde 1.600 €. Een lot van zeven brieven / postkaarten van Magritte aan Pégé uit de jaren 1938-142 werd toegewezen à 13.000 €. Magritte licht o.m. de genesis toe van twee werken: L’ embellie en Le mal du pays. Belangrijk is de bijgevoegde lijst van werken van Magritte, gedeponeerd bij Norine, o.m. beschilderde flessen. & De uitvoerige, bijzonder hartelijke maar ook zakelijke briefwisseling Mesens / Van Hecke (16 brieven en drie postkaarten, 1945-1952) haalde 5.000 €. & Foto’s haalden forse prijzen. Een portret van Pierre Batcheff in de surrealistische klassieker Un chien andalou van Bunuel (1929), geschat op 150-200 €, haalde niet minder dan 3.600 €. Een portret van Paul Éluard door Henri Martinie (1897-1965) haalde 1.050 €. Twee lichtdrukmalen van Éluard, Paul-Gustave van Hecke en E.L.T. Mesens aan tafel in een restaurant, door een onbekende fotograaf, werden toegewezen à 1.100 €. Ten slotte, een als postkaart afgedrukte foto van Éluard aan een schietkraam in Montmartre, daterend uit de jaren 1928-29, ging van de hand à 1.600 €. Een heel mooie foto door Robert de Smet van Van Hecke, Norine, Walter Schwarzenberg, de verlichte verzamelaar Hoffmann met echtgenote, André de Ridder, E.L.T. Mesens, Gust de Smet en een ongeïdentificeerde dame, haalde 750 €. Dit is bij mijn weten de enige foto waar alle protagonisten rond galerie Le Centaure samen afgebeeld zijn. “Renoir in zijn atelier”, met stempel Guttmann op verso, werd toegewezen à 2.600 €. Op verso staat te lezen: “Renoir fait le / portrait de / Mme Tilla /…, de l’éminente actrice”. Een onvolledig exemplaar van de eerste monografie over Man Ray (New York / Paris, James Thrall Soby / Cahiers d’Art, 1934): 2.700 €. & Veel aandacht voor boeken was er uiteindelijk niet, en enkele loten werden aan een spotprijs afgehamerd. Een exemplaar van Le livre d’or de la Fleur en Papier doré (1951) met eigenhandige
13 opdracht van Geert van Bruaene aan Pégé en Norine haalde 200 €. Een erg onvolledige collectie afleveringen van Temps mêlés (50 afleveringen) haalde wel 540 €. ■ ▲Aansluitend bij de veiling van het archief Van Hecke / Langui werden bij Bernaerts ook prenten en tekeningen aangeboden. De vluchtelingen, zonder twijfel een van de sterkste oorlogstekeningen (zwarte inkt, gewassen, houtskool en aquarel, ca 1914) van Eugeen van Mieghem haalde 10.000 €. Het werk is afkomstig uit de collectie Ernest van den Bosch (1879-1936), boekhouder en privé-secretaris van Louis Franck, een van de stuwende krachten achter het Antwerpse cultureel leven (Club Artes, Kunst van Heden…). Een map met twaalf etsen van Van Mieghem gingen 3400 €. Een mooie droge naald van Fernand Knopff haalde 1.800 €. Een late druk (1961) van Kubistisch personage (1910), een schitterende ets met opdracht van Picasso, werd toegewezen à 5.200 €. Etsen van Floris Jespers werden toegewezen tussen 130 en 500 €. Een weinig opmerkelijke compositie (inkt op papier) van Henri Michaux (1899-1984) haalde toch 12.000 €. ■ ▲Freek Neirynck, voorzitter van Honest Arts Movement, “bekend onder zijn meer bourgondische naam HAM”, deelt mee dat weer volop aangesloten wordt bij de volkse en culturele Gentse Feesten, en wel met drie manifestaties: de inauguratie van de HAM-triptiek, een collectief literair-beeldend kunstwerk dat een definitieve plaats toebedeeld wordt in de tuin van Hof van Ryhove; de inwandeling van de Tuin van Verleden, die in de drukte van de Gentse Feesten een respectvolle rustplaats wil zijn voor vierentwintig overleden dichters, die een speciale band met Gent hadden; de vernissage van de tentoonstelling “Kompanen van Boon” (zie rubriek “Agenda”). ■ ▲De L.P. Boonprijs 2008 gaat naar muziekkunstenaar Philippe de Chaffoy. De uitreiking vindt plaats op 23 november om 18 u in “De Centrale”, Kraaankindersstraat 2 te 9000 Gent. HAM vzw reikt jaarlijks de L.P. Boonprijs uit aan een verdienstelijk kunstenaar uit een waaier aan disciplines. Laureaten waren ondermeer Pjeroo Roobjee, Kamagurka, Jan Decleir, Fred Bervoets, Lieven De Brouwer en Geertui Daem. HAM (Honest Arts Movement) groeide uit “Honest Graphics” dat opgericht werd in 1972 door grafici Roger Serras, Herman Schepens, Carly Vanoverbeke en Martin Baeyens. Bij verruiming in 1974 naar alle disciplines, door inbreng van Louis Paul Boon, Jo Boon en Willie Verhegghe, wordt de benaming HAM. De initiatiefnemers kozen als motto “In al onze manifestaties willen wij de binding met de mens beklemtonen”, geïnspireerd door het Boon-citaat: “Een mens die op een mens trekt”. Het “honest” en pluridisciplinaire karakter van de vereniging was een oprichtingsoptie die tot vandaag wordt doorgetrokken. Niet zelden werkten kunstenaars uit diverse expressievormen met elkaar samen. Later werd daar ook nog een multiculturele dimensie aan toegevoegd. ■ ▲In juni kon de weblog van de Mededelingen van het CDR op 2062 bezoekers bogen. Niet minder dan 5.800 pagina’s werden aldus gelezen. De meest gelezen bijdragen zijn: dagboeken en memoires van Henri-Floris Jespers (181 bezoekers); misdaadliteratuur (Gouden Strop, Diamanten Kogel, Charles den Tex en Bob Mendes – 166 bezoekers); Vlaams expressionisme: Paul-Gustave van Hecke en André de Ridder (147 bezoekers) en de veiling bij Bernaerts (111 bezoekers).
14 Koplopers op de weblog van de Fondation Ça ira zijn de concrete en sonore poëzie (Pierre Garnier en Henri Chopin); het “Dictionnaire des poètes flamands à l’usage des francophones” (Paul van Ostaijen, Gust Gils, Hugues C. Pernath en Paul Snoek) en Piet de Groof, “le général situationniste”.■
Citaat Waar men tegenwoordig het meeste geld mee verdient: licht. Gestoomd, gebakken, gewokt, genamedropt.[…] Neem nu de Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel. Kortweg: BAM. Gepikt van de Flintstones. Die zeiden het tenminste nog twee keer: ‘Bam bam’. De BAM heeft een aanbesteding gevorderd voor “het leveren van een opinie”. Miljoenen besteedt dat aan comateuze communicatie, maar een opinie moet van elders komen. Wat nu houdt dat aanbestede geopinieer in? “Deskundig advies over de adviseurs die BAM nu al inhuurt.” Besteding: alles boven de 100.000 euro. Voor advies dat adviseert over advies. Ad-ad-ad-advies. Bernard DEWULF (De Morgen, 25 juni 2008) Ces dernièrs mois, des émeutes de la faim se sont répandues comme une traînée de poudre dans un grand nombre de pays. Ces évènements, graves, sont révélateurs de l'état de crise dans lequel est plongée aujourd'hui la population mondiale. Une crise qui n'est vraiment pas due au hasard ! La hausse infernale des prix de la nourriture, qui affame à travers le monde des millions et des millions d'êtres humains a certainement plusieurs causes. Mais, la principale, la plus massive, la plus directe, c'est la spéculation. Les spéculateurs, véritables accapareurs des temps modernes, se sont détournés, pour cause de crise des subprimes, de certains marchés financiers. Ils se sont jetés, comme la misère sur le pauvre monde sur un autre marché : celui des matières premières alimentaires. Le résultat ne s'est pas fait attendre : pour les spéculateurs, de gros bénéfices ; pour les populations du tiers-monde la réapparition massive de la faim et de l'extrême misère, pour les populations des pays dits développés (et qui sont en fait en pleine régression sociale), quelques crans de serrage de plus à la ceinture. Ainsi on a appris que le riz est déjà rationné aux USA et en Israël. Après le rationnement par l’argent, le rationnement tout court, genre celui des années de guerre. (Le Réseau, 30 juin 2008)
Agenda
15 ▲Bruno Sluydts: The Dissipative Paintings. Finissage: zondag 6 juli 2008, 20 tot 22 uur, met optreden van Silver Junkie. Galerie Boechout, Appelkant 8, 2530 Boechout. Van 8 juni t/m 6 juli. Open op zondag van 15 tot 18 uur en na telefonische afspraak: 0032 (0) 473 96 77 99 ■ ▲Op donderdag 10 juli 2008 is Ruth Lasters te gast bij De Muzeval. Inleiding en presentatie Herman J. Claeys en Bart van Peer. Na de pauze: vrij poëzie-podium. Deuren: 19u30. Aanvang: 20 u. Toegang: gratis. Locatie: literair-artistiek café Den Hopsack, Grote Pieter Potstraat, 2000 Antwerpen. (Openbaar vervoer: Groenplaats) & Naast schrijfster van een roman, korte verhalen en gedichten is Ruth Lasters romanist en in die hoedanigheid lerares te Antwerpen. In 2006 debuteerde zij met de roman Poolijs ( Meulenhoff/Manteau). Zij schrijft ook columns en korte verhalen die tot hier toe verschenen in tijdschriften als Deus ex machina, De Brakke Hond en in de bloemlezing Mooie Jonge Honden. In oktober 2008 verschijnt haar poëziedebuut Vouwplannen (Meulenhoff/Manteau). Losse gedichten verschenen tot nog toe ondermeer in Het Liegend Konijn, Deus Ex Machina, Revolver, En er is, Lava, Krakatau, NRC Handelsblad en in de bloemlezing Op het oog, 21 dichters voor de 21ste eeuw. www.ruthlasters.be ▲In een exclusieve tuinlocatie brengen zangeres Kristina Meganck en dichter Roger Nupie een programma met als thema “bloemen”. Ze worden muzikaal omlijst door Johan Timmermans (piano) en Karl Stroobants (viool, basgitaar). Deze benefietvoorstelling ten voordele van El Geko, een kleuterschool in Chili voor kansarme kleuters met spraakproblemen, vindt tweemaal plaats in Kasteel Bijckhove, Merksemsebaan 280 te 2110 Wijnegem. Zaterdag 19 juli (inkom 17u30, concert 18u, einde tuinbezoek 21u) en zondag 20 juli (inkom 13u30, concert 14u, einde tuinbezoek 17u). Inkom, concert & gratis drankje: 15 €. Reserveren gewenst vanwege beperkt aantal plaatsen: 03/2907661 of
[email protected]. ■ ▲Honest Art Movement. In de prachtig gerestaureerde crypte van Hof van Ryhove stellen HAMkunstenaars en verwante collega’s tentoon, die zich op het epitheton “Kompanen van Boon” mogen beroepen, in samenwerking met het Masereelfonds. Beeldende kunst: Hilde Braet, MaRf, Nadine van Lierde, Rik Vermeersch, Herman Schepens, Benn Deceuninck, Cyr Frimout. Literatuur: Xavier Roelens, Freek Neirynck, Roel R. van Londersele, Willie Verhegghe, Patrick Bernauw, Simon Vinkenoog, Lut de Block. Hof van Ryhove, Onderstraat 20, 9000 Gent. Van 18 tot en met 27 juli, 11 tot 18 u. Opening: donderdag 17 juli, 20 u. Sprekers: Lieven Decaluwe, schepen van Cultuur; Freek Neirynck, Voorzitter HAM vzw; Xavier Roelens, Curator “Tuin van Verleden”; Eddy Levis, hertaler van Van den vos Reynaerde; Hilde Braet, Kompaan van Boon. ■
Surfers zijn welkom op www.mededelingen.over-blog.com www.caira.over-blog.com www.revueconnexion.over-blog.com Liever nog: gratis inschrijven op de newsletter! (kolom rechts) Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt gedateerd 24 juni.
16 Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel.