BP20N/BP20 Gebruikshandleiding
Neem deze handleiding zorgvuldig door voor u het toestel in gebruikneemt en houd het bij als referentiemateriaal. Gelieve de veiligheidsinformatie in deze gebruikshandleiding voor een veilig en correct gebruik te lezen vooraleer het toestel in gebruik te nemen.
De inhoud van deze handleiding kan te allen tijde zonder voorafgaande melding gewijzigd worden. De onderneming is in geen geval aansprakelijk voor directe, indirecte, incidentele of gevolgschade als gevolg van de bediening of het gebruik van het apparaat.
Copyright © 2005.
• PCL en PCL 6 zijn handelsmerken Hewlett-Packard Company. • IBM en IBM PC zijn handelsmerken van International Business Machines Corporation. • Microsoft, Windows, Windows 9x, Windows Me, Windows 2000, Windows NT en Windows XP zijn gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation. • Alle overige merk- en productnamen zijn handelsmerken van de betreffende bedrijven en organisaties. i
INHOUD
Hoofdstuk 1: INLEIDING Speciale functies ............................................... 1.2 Printeronderdelen .............................................. 1.4 Voorkant ..................................................... 1.4 Achterkant .................................................. 1.5 Kennismaken met het bedieningspaneel ............... 1.6 Online/Foutmelding en Econo stand LED’s ........ 1.6 De knop Annuleren ....................................... 1.7 Hoofdstuk 2: UW
PRINTER INSTALLEREN
Uitpakken ........................................................ 2.2 Een geschikte plaats voor de printer kiezen ..... 2.3 Tonercassette installeren .................................... 2.4 Papier laden ..................................................... 2.7 Het papierformaat in de papierlade wijzigen ..... 2.9 Printerkabel aansluiten ..................................... 2.11 Lokaal afdrukken ......................................... 2.11 Afdrukken binnen een netwerk ...................... 2.13 De printer aanzetten ......................................... 2.14 Demopagina afdrukken ..................................... 2.15 De printersoftware installeren ............................ Functies van het printerstuurprogramma ........ Printersoftware onder Windows installeren ...... Software installeren voor afdrukken via een lokale printer ................................... Software installeren voor afdrukken via een netwerk ..........................................
2.16 2.17 2.18 2.18 2.24
Printersoftware opnieuw installeren .................... 2.30 Printersoftware verwijderen ............................... 2.31
ii
Het ingestelde Set IP gebruiken (alleen voor BP20N) ......................................... Een ingestelde IP installeren ......................... Het ingestelde Set IP opnieuw installeren ....... Ingesteld Set IP verwijderen ......................... Het ingestelde Set IP gebruiken .................... Hoofdstuk 3: GEBRUIK
2.32 2.32 2.33 2.33 2.34
VAN AFDRUKMATERIAAL
Papier en andere media kiezen ............................ 3.2 Formaten en capaciteiten .............................. 3.3 Richtlijnen voor papier en speciaal afdrukmateriaal ........................................... 3.4 De uitvoerlocatie selecteren ................................ 3.5 Afdrukken naar de bovenste uitvoerlade (Voorkant omlaag) ....................................... 3.5 Afdrukken naar de achterste uitvoerlade (Voorkant omhoog) ...................................... 3.6 Papier laden ..................................................... 3.7 Papierlade 1 of optionelr papierlade 2 gebruiken 3.8 De multifunctionele papierlade gebruiken ........ 3.8 De handmatige invoermodus gebruiken .......... 3.12 Afdrukken op enveloppen .................................. 3.14 Afdrukken op etiketten ...................................... 3.17 Afdrukken op transparanten .............................. 3.19 Afdrukken op kaarten of aangepaste materialen ... 3.21 Afdrukken op voorbedrukt papier ....................... 3.23 Hoofdstuk 4: AFDRUKTAKEN Documenten afdrukken onder Windows ................ 4.2 Afdruktaak annuleren ................................... 4.3 Printerinstellingen ............................................. Lay-out ....................................................... Tabblad Papier ............................................. Tabblad Grafisch .......................................... De tonerbesparende modus gebruiken ................ Tabblad Extra ............................................. Het tabblad Info .......................................... Tabblad Printer ........................................... Een instelling voor favorieten gebruiken ......... De Help-functie gebruiken ............................
4.4 4.5 4.6 4.8
4.11 4.12 4.13 4.13 4.14 4.14
Meerdere pagina’s afdrukken op één vel papier .... 4.15 Poster afdrukken .............................................. 4.16 iii
Document aan een geselecteerd papierformaat aanpassen ....................................................... 4.19 Een document verkleind of vergroot afdrukken ..... 4.20 Watermerken gebruiken .................................... Een bestaand watermerk gebruiken ............... Een nieuw watermerk maken ........................ Een watermerk bewerken ............................. Een watermerk verwijderen ..........................
4.21 4.21 4.22 4.23 4.23
Overlays gebruiken .......................................... Wat is een overlay? ..................................... Een nieuwe overlay aanmaken ...................... Een overlay gebruiken ................................. Overlay verwijderen ....................................
4.24 4.24 4.24 4.26 4.28
De statusmonitor gebruiken ............................... De statusmonitor installeren ......................... De statusmonitor opnieuw installeren ............. De statusmonitor verwijderen ....................... De probleemoplossingsgids openen ................ De programma-instelling van de statusmonitor wijzigen .....................................................
4.29 4.29 4.30 4.30 4.31 4.31
Een lokaal gedeelde printer instellen ................... 4.32 Onder Windows 9x/Me ................................. 4.32 Onder Windows NT 4.0/2000/XP ................... 4.33 Hoofdstuk 5: ONDERHOUD
VAN UW PRINTER
Onderhoud tonercassette ................................... 5.2 Toner opnieuw verdelen ................................ 5.3 Tonercassette vervangen .............................. 5.5 De printer reinigen ............................................ 5.5 Buitenkant reinigen ...................................... 5.5 Binnenkant reinigen ...................................... 5.5 Configuratiepagina’s afdrukken ........................... 5.8 Hoofdstuk 6: PROBLEMEN
OPLOSSEN
Controlelijst voor probleemoplossing ................... 6.2 Algemene afdrukproblemen oplossen ................... 6.3 Problemen met afdrukken in netwerk oplossen ...... 6.7
iv
Algemene problemen .................................... 6.7 Problemen in Windows .................................. 6.8 Vastgelopen afdrukpapier verwijderen .................. 6.9 In het papieruitvoergebied ............................. 6.9 Rond de tonercassette ................................. 6.13 In het papieruitvoergebied ............................ 6.14 Tips om het vastlopen van papier van A5-formaat te vermijden .............................. 6.15 Tips om papierstoringen te vermijden ............ 6.16 Problemen met de afdrukkwaliteit oplossen ......... 6.17 Probleemoplossing bij foutberichten .................... 6.22 Gebruikelijke Windows-problemen ...................... 6.23
Bijlage A:
AFDRUKKEN
VANUIT TOEPASSINGEN
DOS-
Over het Remote Control Panel ........................... A.2 Het Remote Control Panel installeren ................... A.2 Het Remote Control Panel opnieuw installeren .. A.3 Het Remote Control Panel verwijderen ............ A.3 De afdrukinstellingen selecteren .......................... A.4 Het Remote Control Panel starten ................... A.4 De tabbladen van het Remote Control Panel gebruiken .................................................... A.5
Bijlage B:
PRINTEROPTIES
INSTALLEREN
Voorzorgen bij het installeren van printeropties ..... B.2 Geheugeninstalleren .......................................... B.3 Geheugen verwijderen .................................. B.6 Een optionele papierlade installeren ..................... B.7
v
Bijlage C:
SPECIFICATIES Specificaties van de printer ................................. C.2 Papierspecificaties ............................................. C.3 Overzicht .................................................... C.3 Ondersteunde papierformaten ........................ C.4 Richtlijnen voor het gebruik van papier ........... C.5 Papierspecificaties ........................................ C.6 Papieruitvoercapaciteit .................................. C.6 Bewaaromgeving van printer en papier ........... C.7 Enveloppen ................................................. C.8 Etiketten ................................................... C.10 Transparanten ........................................... C.10
vi
Veiligheidsinformatie Neem bij het gebruik van dit apparaat altijd de volgende veiligheidsmaatregelen in acht.
Veiligheidinstructies bij gebruik In deze handleiding worden de volgende belangrijke symbolen gebruikt : WAARSCHUWING: Verwijst naar een potentieel gevaarlijke situatie die in geval van nietinachtname van de richtlijnen aanleiding kan geven tot verwondingen of de dood. VOORZICHTIG: Verwijst naar een potentieel gevaarlijke situatie die in geval van nietinachtname van de richtlijnen aanleiding kan geven tot verwondingen of de dood
WAARSCHUWING: • Gebruik nooit een verlengsnoer, maar steek het netsnoer rechtsreeks in de wandcontactdoos. • Haal de stekker uit het stopcontact (trek daarbij aan de stekker en niet aan de kabel) als het netsnoer versleten of beschadigd is. • Om gevaarlijke elektrische schokken of blootstelling aan laserstraling te vermijden, mag u geen andere kleppen of schroeven verwijderen dan deze die in de handleiding zijn vermeld. • Schakel in de volgende gevallen de stroom uit en haal de stekker uit het stopcontact (trek hierbij aan de stekker en niet aan het snoer): • U hebt iets in het toestel gemorst. • U vermoedt dat uw toestel hersteld moet worden of aan een nazicht toe is. • Uw toestel is aan de buitenkant beschadigd. • Steek gemorste of gebruikte toner niet in brand. Tonerpoeder kan ontbranden wanneer het tegen een vlam wordt gehouden. • U kunt de resten naar onze erkende verdeler brengen. • Werp de cassette met gebruikte toner weg in overeenstemming met de lokale voorschriften. • Houd het toestel uit de buurt van ontvlambare vloeistoffen, gassen en spuitbussen. Er kan zich een elektrische schok voordoen of brand ontstaan.
vii
VOORZICHTIG: • Bescherm het toestel tegen vocht en water (regen en sneeuw). • Haal het netsnoer uit het stopcontact voor u het toestel verplaatst. Let erop dat u bij het veplaatsen van het toestel het netsnoer niet beschadigt onder het toestel. • Trek altijd aan de stekker (niet het snoer) om de stekker uit het stopcontact te halen. • Zorg ervoor dat er geen paperclips, nietjes of kleine metalen voorwerpen in het toestel terechtkomen. • Houd toner (gebruikt en ongebruikt) en tonerfles uit de buurt van kinderen. • Let op dat u zich niet snijdt aan scherpe randen als u een hand in het apparaat steekt om verkeerd ingevoerde vellen of originelen te verwijderen. • Bescherm het milieu en gooi het toestel of gebruikte onderdelen niet bij de rest van het huishoudelijk afval. Breng die artikelen naar een erkende leverancier. • Het toestel kan erg warm worden aan de binnenkant. Raak geen onderdelen aan die gemerkt zijn met “
”. U kunt zich immers kwetsen.
Voeding Het stopcontact mag niet te ver van het apparaat verwijderd zijn en moet gemakkelijk toegankelijk zijn. Ozonbelasting Dit apparaat genereert ozon tijdens gebruik. Normaal is de hoeveelheid ozon veilig voor de gebruiker. Ventileer de ruimte als u ozon ruikt.
Laserveiligheid: Dit apparaat wordt beschouwd als een laserapparaat van klasse 1. Dit toestel is uitgerust met een 5 milliwatt, 770-795 nanometer golflengte, AlGaAs laserdiode. Het volgende label bevindt zich aan de achterkant van het apparaat.
VOORZICHTIG: Gebruik van andere bedieningselementen, instellingen of procedures dan dewelke in deze gebruikershandleiding worden gespecificeerd, kan aanleiding geven tot blootstelling aan gevaarlijke straling.
Voor Noord-Amerika Laserveiligheid: Dit toestel beantwoordt aan de vereisten van 21 CFR subchapter J voor laserproducten van klasse 1. Dit toestel is uitgerust met een AlGaAs-laserdiode met een vermogen van 5 milliwatt en een golflengte van 770-795 nanometer.
VOORZICHTIG: Gebruik van andere bedieningselementen, instellingen of procedures dan dewelke in deze gebruikershandleiding worden gespecificeerd, kan aanleiding geven tot blootstelling aan gevaarlijke straling.
viii
Plaats van labels en Hallmarks voor labels en VOORZICHTIG
WAARSCHUWING
Dit toestel heeft labels voor WAARSCHUWING en VOORZICHTIG op onderstaande plaatsen. Volg de instructies en gebruik het toestel zoals aangegeven.
*
*
*Dit label wordt aangebracht op delen die heet kunnen worden. Let erop dat u deze delen niet aanraakt.
Dit toestel gebruikt, conform IEC 60417, de volgende symbolen voor de hoofdschakelaar. betekent STROOM INGESCHAKELD. betekent STROOM UITGESCHAKELD.
Correct verwijderen van dit product (afgedankte elektrische & elektronische apparatuur) (Geldt voor de Europese Unie en andere Europese landen waarin aan afvalscheiding wordt gedaan) Deze markering op het toestel of in de handleiding geeft aan dat het na verslijten niet met de rest van het huishoudelijk afval mag worden weggegooid. Gelieve het van het andere afval te scheiden om eventuele schade aan het milieu of de gezondheid als gevolg van een onverantwoord afvalbeheer te voorkomen. Recycleer het op een verantwoorde manier om het opnieuw gebruiken van materialen aan te moedigen. Thuisgebruikers kunnen contact opnemen met de winkel waar ze hun toestel kochten, of met de plaatselijke autoriteiten voor meer informatie over waar en hoe ze dit product op een ecologisch verantwoorde manier kunnen recyclen. Zakelijke gebruikers dienen hun leverancier te contacteren en de voorwaarden en bepalingen van de verkoopsovereenkomst te controleren. Dit product mag niet met het andere afval weggegooid worden.
ix
VOORZICHTIG Opmerking voor gebruikers uit de Verenigde Staten.
Belangrijk: Dit apparaat is getest en voldoet aan de limieten voor digitale apparaten van klasse B, zoals deze zijn vastgelegd in Deel 15 van de FCC-regels en -vereisten. Deze beperkingen zijn bedoeld om een redelijke bescherming te bieden tegen storende interferentie met een lokale installatie. Dit apparaat genereert, gebruikt en straalt mogelijk radiofrequentie-energie uit en kan, indien het niet overeenkomstig de aanwijzingen wordt geïnstalleerd en gebruikt, voor radiocommunicatie schadelijke interferentie veroorzaken. Er kan niet worden gegarandeerd dat bij een bepaalde installatie geen storing optreedt. Als deze apparatuur de radio- of televisieontvangst verstoort, wat men kan controleren door de apparatuur in en uit te schakelen, kan de gebruiker dit verhelpen door:
• De ontvangstantenne in een andere richting te plaatsen. • De afstand tussen de apparatuur en de ontvanger te vergroten. • De apparatuur op een uitgang van een andere kring aan te sluiten dan deze waarop de ontvanger is aangesloten. • Vraag uw leverancier of een ervaren radio/TV-technicus om hulp.
VOORZICHTIG Wijzigingen of aanpassingen die niet uitdrukkelijk werden goedgekeurd door de fabrikant kunnen een einde stellen aan het gebruiksrecht van de apparatuur door de gebruiker.
Opmerking: Dit digitaal apparaat van klasse B is voldoet aan de Canadese ICES-003-normen.
Conformiteitsverklaring Mededeling aan gebruikers uit EER-landen Dit apparaat voldoet aan de normen van de EMC-Richtlijn 89/336/EEG en de richtlijnen houdende de wijziging ervan, evenals de Laagspanningsrichtlijn 73/23/EEG en de richtlijnen houdende de wijziging ervan.
x
1
Inleiding
Gefeliciteerd met de aankoop van uw printer! In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen: • Speciale functies • Printeronderdelen • Kennismaken met het bedieningspaneel
Speciale functies Uw nieuwe printer is uitgerust met speciale eigenschappen die de afdrukkwaliteit verhogen en uw concurrentiepositie versterken. U kunt:
Met uitstekende kwaliteit en hoge snelheid afdrukken • U kunt afdrukken maken tot niet minder dan 1200 dpi effectief. Raadpleeg pagina 4.8 voor meer informatie. • Uw printer drukt tot 22 pagina’s per minuut (Letterformaat), tot 20 pagina’s per minuut (A4-formaat).
Geschikt voor talrijke papiersoorten • Een Multifunctionele papierlade van 50 vellen ondersteunt papier met briefhoofd, enveloppen, etiketten, transparanten, individueel aangepaste materialen, postkaarten en zwaar papier. • De standaard papierlade van 250 vellen (papierlade 1) en het optionele papierlade van 250 vellen (papierlade 2) ondersteunen alle standaard papierformaten. • Twee uitvoerladen; selecteer ofwel de bovenste uitvoerlade (voorkant omlaag) of de achterste uitvoerlade (voorkant omhoog) voor de meest comfortabele toegang. • Mogelijkheid tot doorgaand papiertransport van de multifunctionele papierlade naar de achterste uitvoerlade.
Maak professionele documenten
Dear ABC
Regards WORLD BEST
1.2
INLEIDING
• U kunt uw documenten indivualiseren met watermerken, zoals “Vertrouwelijk”. Raadpleeg pagina 4.21 voor meer informatie. • Posters afdrukken. De tekst en de afbeeldingen op elke pagina van uw document worden vergroot en afgedrukt over het geselecteerde vel papier. Nadat het document is afgedrukt, knipt u de witte randen van elk vel af. Kleef de vellen met tape samen, zodat ze een poster vormen. Raadpleeg pagina 4.16 voor meer informatie.
Bespaar tijd en geld • Deze printer laat u toe de tonerbesparende modus te gebruiken om toner te besparen. Raadpleeg pagina 4.11 voor meer informatie. • U kunt meerdere pagina’s afdrukken op een enkel vel om papier te besparen (N op een vel). Raadpleeg pagina 4.15 voor meer informatie. • Voorbedrukte formulieren en briefhoofden kunnen op normaal papier worden afgedrukt. Raadpleeg “Overlays gebruiken” op pagina 4.24 voor meer informatie. • Deze printer bespaart automatisch stroom door het stroomverbruik aanzienlijk te verlagen wanneer er niet wordt afgedrukt. • Deze printer voldoet aan de Energy Star-richtlijnen voor een zuinig energieverbruik.
Drukt af onder verschillende besturingssystemen • U kunt afdrukken onder Windows 95/98/Me/NT 4.0/ 2000/XP. • Bij uw printer wordt zowel een parallelle interface als een USB-interface geleverd. • U kunt in een netwerkomgeving afdrukken. Alleen de BP-20N beschikt over een netwerkinterface, 10/100 Base TX.
De printercapaciteit uitbreiden • Deze printer heeft een geheugen van 16 MB, dat kan worden uitgebreid tot 144 MB. • Via een netwerkinterface kunt u afdrukken in een netwerk.
Printereigenschappen De onderste tabel biedt een algemeen overzicht van de eigenschappen die voor uw printer zijn ondersteund. (S: Standaard)
Functies
BP-20
BP-20N
IEEE 1284 parallel
S
S
USB 2.0
S
S
Netwerkinterface (Ethernet 10/100 Base TX)
S INLEIDING
1.3
1
Printeronderdelen Voorkant Papiersteun
Voorklep
Bovenste uitvoerlade (Voorkant omlaag) Bedieningspaneel Klep moederbord Tonercassette
Papierlade 1 (voor 250 vellen papier) Optioneel papierlade 2 (voor 250 vellen papier)
Multifunctionele papierlade
1.4
INLEIDING
Aan/Uitschakelaar
Papierniveau-indicatie
Achterkant
1
Bovenste uitvoerlade (Voorkant omlaag)
Achterste uitvoerlade (Voorkant omhoog)
Klep moederbord (Te openen voor installatie van optionele accessoires.)
Aansluiting netsnoer Netwerkpoort (alleen bij BP-20N)
USB-poort Parallelle poort Aansluiting kabel papierlade 2 (optie)
*Bovenstaande figuur toont een BP-20N.
INLEIDING
1.5
Kennismaken met het bedieningspaneel
Online/Foutmelding en Econo stand LED’s LED
Technische gegevens Als Online/Foutmelding groen oplicht, dan is de printer klaar om af te drukken. Als Online/Foutmelding rood oplicht, dan ondervindt de printer een probleem zoals vastgelopen papier, geen papier, open deksel, of ontbrekende tonercassette. Raadpleeg “Probleemoplossing bij foutberichten” op pagina 6.22 voor meer informatie. Als u op de knop Annuleren drukt terwijl de printer gegevens ontvangt, knippert de LED Online/Foutmeldingrood op om het afdrukken te annuleren. Als er in de handmatige invoer-modus geen papier in de multifunctionele papierlade aanwezig is, knippert de LED Online/ Foutmelding rood. Laad papier in de multifunctionele papierlade en de LED stopt met knipperen. Als de printer gegevens ontvangt, knippert de LED Online/Foutmelding traag groen. Als de printer de ontvangen gegevens afdrukt, dan knippert de LED Online/Foutmelding snel groen. Wanneer de tonercartridge opraakt, knippert de Online/Foutmelding LED oranje op. Zodra de geïnstalleerde tonercartridge leeg is, gaat de Online/Foutmelding LED oranje oplichten. Als de geïnstalleerde tonercartridge niet speciaal werd ontworpen voor uw printer, knippert de Online/Foutmelding LED afwisselend oranje en rood op.
1.6
INLEIDING
LED
Technische gegevens Als u in de gereedmodus de knop Annuleren 0,5 seconden lang ingedrukt houdt, dan licht deze LED op en de tonerbesparende modus is ingeschakeld. Als u opnieuw op deze knop drukt, gaat de LED uit en wordt de tonerbesparende modus uitgeschakeld. Als de LED’s Online/Foutmelding en Econo stand knipperen, dan heeft uw systeem een probleem. Raadpleeg “Probleemoplossing bij foutberichten” op pagina 6.22. om het probleem op te lossen.
De knop Annuleren Functie
Technische gegevens
Testpagina afdrukken
In de gereedmodus houdt u deze knop ca. 2 seconden lang ingedrukt tot alle LED’s traag knipperen. Laat de knop los.
Configuratiepagina’s afdrukken
In de gereedmodus houdt u deze knop ca. 6 seconden lang ingedrukt tot alle LED’s snel knipperen. Laat de knop los. Als uw printer uitgerust is met een netwerkaart, worden zowel de configuratiegegevens van uw netwerk als die van uw printer afgedrukt.
Standaardinstelling netwerkkaart (Wanneer u de netwerkkaart gebruikt)
In de gereedmodus houdt u deze knop ca. 20 seconden lang ingedrukt tot alle LED’s traag knipperen. Laat de knop los. Hierdoor herstelt u de fabrieksinstelling van de netwerkconfiguratie. Deze instelling wordt pas van kracht, nadat de printer is gereset.
Handmatige invoer
Druk op deze knop telkens u papier in de multifunctionele papierlade laadt, wanneer u Handmatige invoer voor Invoer hebt geselecteerd in uw softwareapplicatie. Voor gedetailleerde informatie, zie “De handmatige invoermodus gebruiken” op pagina 3.12.
De printer aan de binnenkant reinigen
In de gereedmodus houdt u deze knop ca. 10 seconden lang ingedrukt tot alle LED’s oplichten. Laat de knop los. Nadat het reinigen van de printer is voltooid, wordt een “reinigingspagina” (zie pagina 5.7) afgedrukt.
INLEIDING
1.7
1
Functie
Technische gegevens
De afdruktaak annuleren
Druk op deze knop tijdens het afdrukken. De LED Online/Foutmelding knippert terwijl de afdruktaak zowel uit de printer als de computer wordt gewist. Vervolgens keert de printer terug naar gereedmodus. Dit kan even duren afhankelijk van de omvang van de afdruktaak.
Tonerbesparende modus aan/uit
Druk in gereedstand op deze knop om de modus econo stand in- of uit te schakelen. Voor gedetailleerde informatie, zie “De tonerbesparende modus gebruiken” op pagina 4.11.
1.8
INLEIDING
2
Uw printer installeren
In dit hoofdstuk wordt u stapsgewijs uitgelegd hoe u uw printer moet installeren. In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen: • Uitpakken • Tonercassette installeren • Papier laden • Printerkabel aansluiten • De printer aanzetten • Demopagina afdrukken • De printersoftware installeren • Printersoftware opnieuw installeren • Printersoftware verwijderen • Het ingestelde Set IP gebruiken (alleen voor BP20N)
Uitpakken 1 Haal de printer en alle accessoires uit de doos. Controleer of de volgende onderdelen aanwezig zijn:
Tonercassette
Netsnoer
CD-ROM
Veiligheidsinformatie Beknopte installatiehandleiding
NB: • Neem contact op met uw leverancier als u een onderdeel mist. • De onderdelen kunnen verschillen van land tot land. • De CD-ROM bevat het stuurprogramma van de printer, de handleiding en het programma Acrobat Reader van Adobe.
2 Verwijder voorzichtig de kleefband van de printer.
2.2
UW PRINTER
INSTALLEREN
Een geschikte plaats voor de printer kiezen Kies een vlak, stabiel oppervlak met voldoende ruimte voor luchtcirculatie. Voorzie extra ruimte voor het openen van kleppen en papierlade(n). Plaats de printer niet in direct zonlicht of vlakbij een warmte- of koudebron of op een vochtige plek. Raadpleeg de onderstaande figuur voor de vrije ruimte. Plaats de printer niet op de rand van een bureau of tafel!
100 mm
(3.9 in.)
(3.9 in.)
467.6 mm(18.4 in.)
100 mm
1034.6 mm(40.7 in.)
(3.9 in.)
100 mm
Vrije ruimte
558 mm(22 in.)
•Voorkant: 467,6 mm (voldoende ruimte voor het verwijderen van de papierlade(n)) •Achterkant:100 mm (voldoende ruimte voor het openen van de achterste uitvoerlade) •Rechts:
100 mm (voldoende ventilatieruimte)
•Links:
100 mm
UW
PRINTER INSTALLEREN
2.3
2
Tonercassette installeren 1 Pak de voorklep vast en trek ze naar u toe om ze te openen.
OPMERKING: Omdat de printer erg licht is, kan hij bewegen tijdens het gebruik; bijvoorbeeld, wanneer u de papierlade opent/ sluit of wanneer u de tonercassette plaatst/verwijdert. Zorg dat de printer niet wordt verplaatst.
2 Haal de tonercassette uit de verpakking en verwijder het papier rond de cassette.
Gebruik daarvoor geen mes of ander scherp voorwerp, waardoor de drum of cassette zou kunnen beschadigen.
2.4
UW PRINTER
INSTALLEREN
3 Schud de cassette voorzichtig van links naar rechts, zodat de toner evenredig over de cassette wordt verdeeld.
2 NB: • Om beschadiging te vermijden, mag u de tonercassette niet langer dan enkele minuten blootstellen aan licht. Leg een vel papier over de cassette als u deze langer dan enkele minuten uitgepakt laat liggen. Plaats de cassette altijd op een schoon en gelijkmatig oppervlak. • Krijgt u per ongeluk toner op uw kleding, gebruik dan een droge doek om het af te vegen en was het in koud water. Was het niet met warm water, want dan zal de toner zich vastzetten in de stof.
4 Kijk waar zich in de printer de twee bevestigingspunten voor de cassette bevinden.
UW
PRINTER INSTALLEREN
2.5
5 Pak de cassette vast en schuif hem in de printer tot hij op zijn plaats klikt.
6 Sluit de voorklep. Controleer of de klep goed dicht is.
OPMERKING: Bij een dekking van 5% kunt u met uw tonercartridge ongeveer 5000 pagina’s afdrukken (3500 met de tonercartridge die met het toestel werd meegeleverd).
2.6
UW PRINTER
INSTALLEREN
Papier laden In de papierlade kunt u ongeveer 250 vellen papier laden.
2
1 Trek de papierlade uit de printer.
2 Bereid een stapel papier voor door het papier wat te buigen of van achteren naar voren uit te waaieren. Maak er op een vlakke ondergrond een rechte stapel van.
3 Leg het papier met de te bedrukken kant naar beneden gericht in de papierlade.
UW
PRINTER INSTALLEREN
2.7
U kunt ook papier laden waarop al is afgedrukt. Laad het papier met de bedrukte kant omhoog en de niet gekrulde kant naar de printer gericht. Bij invoerproblemen draait u het papier 180 graden.
Zorg dat alle vier hoeken plat in de papierlade liggen. OPMERKING: Als u het papierformaat in de papierlade wilt veranderen, zie “Het papierformaat in de papierlade wijzigen” op pagina 2.9.
4 Controleer of het papier niet boven de maximummarkering links in de papierlade uitkomt. Als u teveel papier in de papierlade legt, kan het papier vastlopen.
5 Schuif de papierlade weer in de printer.
2.8
UW PRINTER
INSTALLEREN
Het papierformaat in de papierlade wijzigen Om langere papierformaten te laden, moet u de papiergeleiders aanpassen om de papierlade te verlengen.
1 Door de vergrendeling van de geleider in te drukken en los te laten, kunt u de papierlengtegeleider volledig uitschuiven, zodat de volledige lengte van de papierlade kan worden gebruikt.
2 Nadat u papier in de papierlade hebt geplaatst, schuift u de geleider tot net tegen de rand van de stapel papier.
Als u papier gebruikt dat kleiner is dan het formaat Letter, past u de voorste papierlengtegeleider aan.
UW
PRINTER INSTALLEREN
2.9
2
3 Stel met de geleider de papierbreedte in zoals weergegeven, schuif de geleider tot net tegen de rand van de stapel.
NB: • Zorg ervoor dat de breedtegeleider niet zo strak tegen het afdrukmateriaal aan zit dat het bol gaat staan. • Als u de breedtegeleider niet aanpast, kan het papier vastlopen.
2.10 UW PRINTER
INSTALLEREN
Printerkabel aansluiten Lokaal afdrukken Om lokaal vanaf uw computer te kunnen afdrukken, moet u uw printer op uw computer aansluiten via een parallelle interfacekabel of een USB-kabel (Universal Serial Bus).
Aansluiten via een parallelle kabel OPMERKING: Voor het aansluiten van de printer op de parallelle poort van uw computer heeft u een goedgekeurde parallelle kabel nodig. U moet een kabel kopen die in overeenstemming is met IEEE1284.
1 Zorg ervoor dat zowel de computer als de printer uit staan. 2 Steek de parallelle printerkabel in de aansluiting aan de achterkant van de printer. Duw de metalen klemmen naar beneden om in de inkepingen van de kabelstekker te passen.
3 Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op de parallelle poort van de computer en schroef het vast. Raadpleeg eventueel de handleiding van uw computer.
UW
PRINTER INSTALLEREN
2.11
2
Aansluiten via een USB kabel OPMERKING: Om uw printer via de USB-poort op uw computer aan te sluiten, heeft u een goedgekeurde USB-kabel nodig. U dient een USB 2.0 compatibele kabel met een lengte van maximaal 3 meter te kopen.
1 Zorg ervoor dat zowel de computer als de printer uit staan. 2 Steek de USB-kabel in de aansluiting aan de achterkant van de printer.
3 Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op de USB poort van uw computer.
Raadpleeg eventueel de handleiding van uw computer. OPMERKING: U kunt alleen een USB-kabel aansluiten wanneer uw computer gebruik maakt van Windows 98/Me/2000/XP.
2.12 UW
PRINTER INSTALLEREN
Afdrukken binnen een netwerk BP20N kunt het apparaat in een netwerk opnemen via een Ethernet-kabel (UTP-kabel met RJ.45-connector).
1 Zorg ervoor dat zowel de computer als de printer uit staan. 2 Steek de Ethernet kabel in de Ethernet netwerkaansluiting aan de achterkant van de printer.
Naar de netwerkaansluiting
3 Sluit het andere uiteinde aan op een netwerkaansluiting. Raadpleeg eventueel de handleiding van uw computer. Ondersteunde besturingssystemen Item
Vereisten
Netwerkinterface
10/100 Base-TX (standaard voor BP20N)
Netwerkbesturingssysteem
• Windows 95/98/Me/NT 4.0/2000/XP
Netwerkprotocollen
• TCP/IP
Dynamic Addressing Server
• DHCP, BOOTP
• TCP/IP: Transmission Control Protocol/Internet Protocol • DHCP: Dynamic Host Configuration Protocol • BOOTP: Bootstrap Protocol
UW
PRINTER INSTALLEREN
2.13
2
De printer aanzetten 1 Sluit het netsnoer aan op de aansluiting aan de achterkant van de printer.
2 Sluit het andere uiteinde aan op een goed geaard AC-stopcontact en schakel de printer in met de Aan/ Uit-schakelaar.
Naar stopcontact
VOORZICHTIG: • Het fixeergedeelte achterin de binnenzijde van de printer wordt heet zodra u de printer aanzet. Zorg dat u zich hier niet aan verbrandt wanneer u dit gedeelte van de printer opent. • Haal de printer niet uit elkaar wanneer deze aanstaat. Hierdoor loopt u risico op een elektrische schok.
2.14 UW PRINTER
INSTALLEREN
Demopagina afdrukken Om te controleren of de printer goed werkt, kunt u een testpagina afdrukken.
1 Houd de knop Annuleren ca. 2 seconden lang ingedrukt om een testpagina af te drukken.
2 Vervolgens wordt een testpagina afgedrukt met de eigenschappen en mogelijkheden van de printer.
UW
PRINTER INSTALLEREN
2.15
2
De printersoftware installeren De meegeleverde cd-rom bevat printersoftware voor Windows, DOS RCP, een on-linegebruikershandleiding en Acrobat Reader om ze te bekijken.
Als u afdrukt vanuit Windows: U kunt de volgende printersoftware installeren met behulp van de cd-rom. • Printerstuurprogramma van Aficio BP20 Series PCL6 voor Windows. Gebruik dit stuurprogramma om de functies van uw printer ten volle te kunnen benutten. Raadpleeg pagina 2.18 voor meer informatie. • Statusmonitor verschijnt wanneer er een fout tijdens het afdrukken optreedt. Zie pagina 4.29 voor meer informatie. • Extern bedieningspaneel voor DOS-toepassingen. Zie Bijlage A in de handleiding, voor informatie over het gebruik van dit programma. • Set IP dient om het IP-adres in te stellen. Het helpt de gebruiker met de instelling van zijn IP-adres. Zie pagina 2.32.
2.16 UW PRINTER
INSTALLEREN
Functies van het printerstuurprogramma De stuurprogramma’s van uw printer ondersteunen de volgende standaardfuncties: • Selectie van de papierinvoer
2
• Papierformaat, afdrukstand en mediatype • Aantal exemplaren De onderstaande tabel geeft een overzicht van de eigenschappen die door de stuurprogramma’s van uw printer worden ondersteund. PCL6-stuurprogramma Eigenschap stuurprogramma
Win 2000/XP
Win 9x
Win NT4.0
Econo stand
Ja
Ja
Ja
Optie afdrukkwaliteit
Ja
Ja
Ja
Poster afdrukken
Ja
Ja
Ja
Meerdere pagina’s per vel (n op een vel)
Ja
Ja
Ja
Aangepast afdrukken
Ja
Ja
Ja
Aangepast aan papierformaat afdrukken
Ja
Ja
Ja
Andere lade voor eerste pagina
Ja
Ja
Ja
Watermerk
Ja
Ja
Ja
Overlay
Ja
Ja
Ja
Afdrukvolgorde
Ja
Ja
Ja
UW
PRINTER INSTALLEREN
2.17
Printersoftware onder Windows installeren Systeemvereisten Controleer het volgende: • Er is ten minste 32 MB (Windows 9x/Me), 64 MB (Windows 2000/NT), 128 MB (Windows XP) of meer RAM op uw pc geïnstalleerd. • Er dient minstens 300 MB vrije schijfruimte op uw pc te zijn. • Sluit alle toepassingen op uw computer af, voordat u begint met de installatie. • U gebruikt Windows 95, Windows 98, Windows Me, Windows NT 4.0, Windows 2000, of Windows XP. • U gebruikt ten minste Internet Explorer 5.0.
Software installeren voor afdrukken via een lokale printer Een lokale printer is een printer die direct op uw computer aangesloten is met een bij de printer geleverde printerkabel, bijvoorbeeld een USB- of parallele kabel. Als uw printer op een netwerk aangesloten is, kunt u deze stap overslaan en naar “Software installeren voor afdrukken via een netwerk” op pagina 2.24 gaan. U kunt de printersoftware installeren volgens de standaardmethode of de aangepaste methode. OPMERKING: Als tijdens de installatie het venster “Nieuwe hardware gevonden” verschijnt, klikt u op in de rechterbovenhoek van het venster om het venster te sluiten of klikt u op Annuleren.
Standaardinstallatie Dit type installatie wordt aanbevolen voor de meeste gebruikers. Alle onderdelen die noodzakelijk zijn voor het afdrukken worden geïnstalleerd.
1 Zorg ervoor dat de printer aangesloten is op uw computer en aan staat.
2 Plaats de meegeleverde cd-rom in uw cd-romspeler. De cdrom zou automatisch met afspelen moeten beginnen en er verschijnt een installatievenster.
2.18 UW PRINTER
INSTALLEREN
Als het installatievenster niet verschijnt, klikt u op Start en vervolgens op Uitvoeren. Typ X:\Setup.exe, waarbij u “X” vervangt door de letter van het cd-romstation, en klik op OK.
2
3
Klik op Volgende. • Selecteer, indien noodzakelijk, een taal in de keuzelijst. • Gebruikshandleiding weergeven: Hiermee kunt u de gebruikershandleiding en de handleiding voor beheerder bekijken. Als Adobe Acrobat niet op uw computer geinstalleerd is, klikt u op deze optie om Adobe Acrobat Reader automatisch te installeren.
4
Selecteer Typische installatie voor een lokale printer. Klik op Volgende.
UW
PRINTER INSTALLEREN
2.19
NB: Als uw printer nog niet op de computer aangesloten is, verschijnt het volgende venster.
• Nadat u de printer hebt aangesloten, klikt u op Volgende.
• Als u de printer op dit moment nog niet wilt aansluiten, klikt u op Volgende en op Nee in het volgende scherm. Vervolgens wordt de installatie gestart. Aan het einde van de installatie wordt geen testpagina afgedrukt.
5
Nadat de installatie voltooid is, verschijnt een venster met de vraag of u een testpagina wilt afdrukken. Als u een testpagina wilt afdrukken, schakelt u het selectievakje in en klikt u op Volgende. In het andere geval klikt u gewoon op Volgende en gaat u verder met stap 7.
6
Als de testpagina correct wordt afgedrukt, klikt u op Ja. Zo niet, dan klikt u op Nee om de testpagina opnieuw af te drukken.
7
Klik op Voltooien.
OPMERKING: Als uw printerstuurprogramma niet goed werkt nadat de setup voltooid is, moet u het printerstuurprogramma opnieuw installeren. Zie “Printersoftware opnieuw installeren” op pagina 2.30 voor meer informatie. 2.20 UW PRINTER
INSTALLEREN
Aangepaste installatie U kunt zelf onderdelen uitkiezen die geïnstalleerd moeten worden.
1
Zorg ervoor dat de printer aangesloten is op uw computer en aan staat.
2
Plaats de meegeleverde cd-rom in het cd-romstation van uw computer. De cd-rom start automatisch en er wordt een installatievenster getoond. Als het installatievenster niet verschijnt, klikt u op Start en vervolgens op Uitvoeren. Typ X:\Setup.exe, waarbij u “X” vervangt door de letter van het cd-romstation, en klik op OK.
3
Klik op Volgende. • Selecteer, indien noodzakelijk, een taal in de keuzelijst. • Gebruikshandleiding weergeven: Hiermee kunt u de gebruikershandleiding en de handleiding voor beheerder bekijken. Als Adobe Acrobat niet op uw computer geinstalleerd is, klikt u op deze optie om Adobe Acrobat Reader automatisch te installeren.
4
Selecteer Aangepaste installatie. Klik op Volgende.
UW
PRINTER INSTALLEREN
2.21
2
5
Selecteer uw printer en klik op Volgende.
NB: Als uw printer nog niet op de computer aangesloten is, verschijnt het volgende venster.
• Nadat u de printer hebt aangesloten, klikt u op Volgende.
• Als u de printer op dit moment nog niet wilt aansluiten, klikt u op Volgende en op Nee in het volgende scherm. Vervolgens wordt de installatie gestart. Aan het einde van de installatie wordt geen testpagina afgedrukt.
6
2.22 UW PRINTER
Selecteer de onderdelen die u wilt installeren en klik op Volgende.
INSTALLEREN
7
Nadat de installatie voltooid is, verschijnt een venster met de vraag of u een testpagina wilt afdrukken. Als u een testpagina wilt afdrukken, schakelt u het selectievakje in en klikt u op Volgende. Anders klikt u op Volgende en slaat u naar stap 9 over.
8
Als de testpagina correct wordt afgedrukt, klikt u op Ja.
2
Zo niet, dan klikt u op Nee om de testpagina opnieuw af te drukken.
9
Klik op Voltooien.
UW
PRINTER INSTALLEREN
2.23
Software installeren voor afdrukken via een netwerk Als u uw printer op een netwerk aansluit, moet u eerst de TCP/IP-instellingen voor de printer configureren. Nadat u de TCP/IP-instellingen hebt toegewezen en gecontroleerd, kunt u de software op elke computer in het netwerk installeren. U kunt de printersoftware installeren volgens de standaardmethode of de aangepaste methode.
Standaardinstallatie Dit is aanbevolen voor de meeste gebruikers. Alle componenten die nodig zijn voor de werking van de printer, worden geïnstalleerd. In Windows 98/Me en NT 4.0 wordt Multi Direct Print Type S ook geïnstalleerd als netwerkprinterpoort.
1
Zorg ervoor dat de printer aangesloten is op uw netwerk en aan staat. Raadpleeg de handleiding voor beheer voor meer informatie over het maken van een netwerkverbinding.
2
Plaats de meegeleverde cd-rom in het cd-romstation van uw computer. De cd-rom start automatisch en er wordt een installatievenster getoond. Als het installatievenster niet verschijnt, klikt u op Start en vervolgens op Uitvoeren. Typ X:\Setup.exe, waarbij u “X” vervangt door de letter van het cd-romstation, en klik op OK.
3
Klik op Volgende. • Selecteer, indien noodzakelijk, een taal in de keuzelijst. • Gebruikshandleiding weergeven: Hiermee kunt u de gebruikershandleiding en de handleiding voor beheerder bekijken. Als Adobe Acrobat niet op uw computer geinstalleerd is, klikt u op deze optie om Adobe Acrobat Reader automatisch te installeren.
2.24 UW PRINTER
INSTALLEREN
4
Selecteer Typische installatie voor een netwerkprinter. Klik op Volgende.
2 5
De lijst van beschikbare printers in het netwerk verschijnt. Selecteer de printer die u wilt installeren in de lijst en druk op Volgende.
• Als de printer niet in de lijst voorkomt, klikt u op Bijwerken om de lijst te vernieuwen of selecteert u TCP/IP-poort toevoegen. om uw printer aan het netwerk toe te voegen. Als u de printer aan het netwerk wilt toevoegen, moet u de poortnaam en het IP-adres voor de printer invoeren. • Selecteer Gedeelde printer (UNC) om een gedeelde netwerkprinter (UNC-pad) te vinden en voer de gedeelde naam handmatig in of zoek een gedeelde printer door te klikken op de knop Bladeren.
UW
PRINTER INSTALLEREN
2.25
NB: Klik op de knop IP-adres instellen als u een specifiek IPadres op een specifieke netwerkprinter wilt instellen. Het venster “IP-adres instellen” verschijnt. Ga als volgt te werk:
a. Selecteer een printer waaraan u een IP-adres uit de lijst koppelt. b. Configureer handmatig een IP-adres, subnet mask, en standaard gateway voor de printer en klik op klik op Configureren om een specifiek IP-adres in te stellen voor de netwerkprinter. c. Als u wordt gevraagd om uw keuze te bevestigen, klikt u op Ja.
6
Na de installatie verschijnt er een venster met de vraag of u een testpagina wilt afdrukken. Zo ja, selecteert u het overeenkomstige selectievakje en klikt u op Voltooien.
OPMERKING: Als uw printerstuurprogramma niet goed werkt nadat de setup voltooid is, moet u het printerstuurprogramma opnieuw installeren. Zie “Printersoftware opnieuw installeren” op pagina 2.30 voor meer informatie.
2.26 UW PRINTER
INSTALLEREN
Aangepaste installatie U kunt individuele onderdelen selecteren die moeten worden geïnstalleerd en een specifiek IP-adres instellen.
1
Zorg ervoor dat de printer aangesloten is op uw netwerk en aan staat. Raadpleeg pagina pagina 2.13 voor meer informatie over het maken van een netwerkverbinding.
2
Plaats de meegeleverde cd-rom in het cd-romstation van uw computer. De cd-rom start automatisch en er wordt een installatievenster getoond. Als het installatievenster niet verschijnt, klikt u op Start en vervolgens op Uitvoeren. Typ X:\Setup.exe, waarbij u “X” vervangt door de letter van het cd-romstation, en klik op OK.
3
Klik op Volgende. • Selecteer, indien noodzakelijk, een taal in de keuzelijst. • Gebruikshandleiding weergeven: Hiermee kunt u de gebruikershandleiding en de handleiding voor beheerder bekijken. Als Adobe Acrobat niet op uw computer geinstalleerd is, klikt u op deze optie om Adobe Acrobat Reader automatisch te installeren.
4
Selecteer Aangepaste installatie. Klik op Volgende.
UW
PRINTER INSTALLEREN
2.27
2
5
De lijst van beschikbare printers in het netwerk verschijnt. Selecteer de printer die u wilt installeren in de lijst en druk op Volgende.
• Als de printer niet in de lijst voorkomt, klikt u op Bijwerken om de lijst te vernieuwen of selecteert u TCP/IP-poort toevoegen. om uw printer aan het netwerk toe te voegen. Als u de printer aan het netwerk wilt toevoegen, moet u de poortnaam en het IP-adres voor de printer invoeren. • Selecteer Gedeelde printer (UNC) om een gedeelde netwerkprinter (UNC-pad) te vinden en voer de gedeelde naam handmatig in of zoek een gedeelde printer door te klikken op de knop Bladeren.
NB: Klik op de knop IP-adres instellen als u een specifiek IPadres op een specifieke netwerkprinter wilt instellen. Het venster “IP-adres instellen” verschijnt. Ga als volgt te werk:
a. Selecteer een printer waaraan u een IP-adres uit de lijst koppelt. b. Configureer handmatig een IP-adres, subnet mask, en standaard gateway voor de printer en klik op klik op Configureren om een specifiek IP-adres in te stellen voor de netwerkprinter. c. Als u wordt gevraagd om uw keuze te bevestigen, klikt u op Ja.
2.28 UW PRINTER
INSTALLEREN
6
Selecteer de onderdelen die u wilt installeren en klik op Volgende. Nadat u de onderdelen hebt geselecteerd, verschijnt het volgende venster. U kunt ook de printernaam wijzigen, de printer instellen om te worden gedeeld op het netwerk, de printer instellen als standaardprinter en de poortnaam van elke printer wijzigen. Klik op Volgende.
2
Selecteer het selectievakje Deze printer instellen op een server om deze software op een server te installeren.
7
Na de installatie verschijnt er een venster met de vraag of u een testpagina wilt afdrukken. Zo ja, selecteert u het overeenkomstige selectievakje en klikt u op Voltooien.
OPMERKING: Als uw printerstuurprogramma niet goed werkt nadat de setup voltooid is, moet u het printerstuurprogramma opnieuw installeren. Zie “Printersoftware opnieuw installeren” op pagina 2.30 voor meer informatie.
UW
PRINTER INSTALLEREN
2.29
Printersoftware opnieuw installeren U kunt de software opnieuw installeren als de installatie is mislukt.
1
Start Windows.
2
Selecteer in het menu Start Programma’s of Alle
programma’s
3
Æ Aficio BP20 Series Æ Onderhoud.
Selecteer Herstellen en klik op Volgende.
NB: Als uw printer nog niet op de computer aangesloten is, verschijnt het volgende venster.
• Nadat u de printer hebt aangesloten, klikt u op Volgende.
• Als u de printer op dit moment nog niet wilt aansluiten, klikt u op Volgende en op Nee in het volgende scherm. Vervolgens wordt de installatie gestart. Aan het einde van de installatie wordt geen testpagina afgedrukt.
4
Selecteer de onderdelen die u opnieuw wilt installeren en klik op
Volgende. Als u Printer selecteert, verschijnt een venster met de vraag of u een testpagina wilt afdrukken. Ga als volgt te werk: a. Klik op het selectievakje en vervolgens op Volgende om een
testpagina af te drukken. b. Als de testpagina correct wordt afgedrukt, klikt u op Ja.
5
2.30 UW PRINTER
Als dat niet het geval is, klikt u op Nee om de pagina opnieuw af te drukken. Nadat de onderdelen opnieuw zijn geïnstalleerd, klikt u op Voltooien.
INSTALLEREN
Printersoftware verwijderen 1 Start Windows. 2 Selecteer uit het menu Start Programma’s of Alle programma’s Æ Aficio BP20 Series Æ Onderhoud.
3 Selecteer Verwijderen en klik vervolgens op Volgende. Vervolgens verschijnt een lijst van onderdelen zodat u elk van de onderdelen individueel kunt verwijderen. Als u het printerstuurprogramma wilt verwijderen, schakelt u het selectievakje Printerstuurprogramma van Aficio BP20 Series PCL6 in. Als u de Statusmonitor wilt verwijderen, schakelt u het selectievakje Statusmonitor in. Als u de installatie van het Remote Control Panel (extern bedieningspaneel) ongedaan wilt maken, schakelt u het selectievakje Extern bedieningspaneel in. Als u het ingestelde IP-adres wilt verwijderen, schakelt u het selectievakje Set IP in.
4 Selecteer de onderdelen die u wilt verwijderen en klik op Volgende.
5 Als u wordt gevraagd om uw keuze te bevestigen, klikt u op Ja. Het geselecteerde stuurprogramma wordt van uw computer verwijderd.
6 Nadat de software verwijderd is, klikt u op Voltooien.
UW
PRINTER INSTALLEREN
2.31
2
Het ingestelde Set IP gebruiken (alleen voor BP20N) Het ingestelde IP-adres kan printers in hetzelfde netwerk opsporen en informatieomtrent het netwerk weergeven. Met deze toepassing kunt u bovendien de netwerkgegevens van een printer met een eigen netwerkkaart configureren.
Een ingestelde IP installeren 1 Plaats de meegeleverde cd-rom in het cd-romstation van uw computer. De cd-rom moet automatisch met afspelen beginnen en er verschijnt een venster onderhoud. Klik op Start en vervolgens op Uitvoeren als het venster onderhoud niet verschijnt. Typ X:\Setup.exe waarbij u de letter X vervangt door de letter van uw cd-rom-station. Klik vervolgens op OK.
2 Klik op Volgende. 3 Selecteer Aangepaste installatie of Typische installatie voor een netwerkprinter. Klik op Volgende.
4 Selecteer uw printer en klik op Volgende. NB: Als uw printer nog niet op de computer aangesloten is, verschijnt het volgende venster.
• Nadat u de printer hebt aangesloten, klikt u op Volgende.
• Als u de printer op dit moment nog niet wilt aansluiten, klikt u op Volgende en op Nee in het volgende scherm. Vervolgens wordt de installatie gestart. Aan het einde van de installatie wordt geen testpagina afgedrukt.
5 Schakel het selectievakje Set IP in en klik vervolgens op Volgende.
6 Als de installatie is voltooid, klikt u op Voltooien. 2.32 UW PRINTER
INSTALLEREN
Het ingestelde Set IP opnieuw installeren 1 Start Windows. 2 Selecteer uit het menu Start Programma’s of Alle programma’s Æ Aficio BP20 Series Æ Onderhoud.
2
3 Selecteer Herstellen en klik vervolgens op Volgende. 4 Schakel het selectievakje Set IP in en klik vervolgens op Volgende.
5 Nadat u het opnieuw hebt geïnstalleerd, klikt u op Voltooien.
Ingesteld Set IP verwijderen 1 Start Windows. 2 Selecteer uit het menu Start Programma’s of Alle programma’s Æ Aficio BP20 Series Æ Onderhoud.
3 Selecteer Verwijderen en klik vervolgens op Volgende. 4 Schakel het selectievakje Set IP in en klik vervolgens op Volgende.
5 Als u wordt gevraagd om uw keuze te bevestigen, klikt u op Ja.
6 Nadat de software verwijderd is, klikt u op Voltooien.
UW
PRINTER INSTALLEREN
2.33
Het ingestelde Set IP gebruiken 1 Selecteer in het menu Start Aficio BP20 Series in Programma’s, en klik op Set IP.
2 Klik op of klik op
om de printer in het lokaal netwerk te vinden, en typ het MAC-adres van de printer.
OPMERKING: Raadpleeg de TESTPAGINA VAN DE NETWERKPRINTERKAART om het MAC-adres te bevestigen. De TESTPAGINA VAN DE NETWERKPRINTERKAART zal na de configuratiepagina worden afgedrukt. Raadpleeg de “Configuratiepagina’s afdrukken” op pagina 5.8. OM DE CONFIGURATIEPAGINA AF TE DRUKKEN.
3 Typ het IP-adres, Subnet Mask en standaard Gateway, en klik vervolgens op [Config].
4 De printer zal nu de TESTPAGINA VAN DE NETWERKPRINTERKAART afdrukken.
2.34 UW PRINTER
INSTALLEREN
3
Gebruik van afdrukmateriaal
Dit hoofdstuk moet u wegwijs maken in de soorten papier die u met uw printer kunt gebruiken, en leert u papier correct te laden in de verschillende papierlades voor de beste afdrukkwaliteit. In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen: • Papier en andere media kiezen • De uitvoerlocatie selecteren • Papier laden • Afdrukken op enveloppen • Afdrukken op etiketten • Afdrukken op transparanten • Afdrukken op kaarten of aangepaste materialen • Afdrukken op voorbedrukt papier
Papier en andere media kiezen U kunt op verschillende materialen afdrukken, zoals gewoon papier, enveloppen, etiketten, transparanten, enzovoort. Raadpleeg “Papierspecificaties” op pagina C.3 voor meer informatie. Voor de best mogelijke printkwaliteit gebruikt u best uitsluitend hoogwaardig kopieerpapier. Houd bij de keuze van het afdrukmateriaal rekening met het volgende: • Gewenst resultaat: Het papier dat u kiest moet geschikt zijn voor het project. • Formaat: U kunt elk papierformaat gebruiken dat makkelijk tussen de papiergeleiders van de papierlade past. • Gewicht: Uw printer ondersteunt het volgende papier: - bankpost van 60 tot 90 g/m2 voor papierlade 1 of optionele papierlade 2 - bankpost van 60 tot 163 g/m2 voor de multifunctionele papierlade • Helderheid: Sommige papiersoorten zijn witter dan andere, wat resulteert in scherpere en helderdere afbeeldingen. • Gladheid van het oppervlak: De gladheid van het papier bepaalt hoe scherp de afdruk er uitziet op papier.
OPMERKING: Materiaal gebruiken dat niet in overeenstemming is met de specificaties vermeld in de technische specificaties van het papier kan problemen veroorzaken die onderhoudswerken noodzaken. Dit onderhoud valt niet onder garantie of onderhoudsovereenkomsten.
3.2
GEBRUIK
VAN AFDRUKMATERIAAL
Formaten en capaciteiten Invoerbron/capaciteit*a Formaat
Papierlade 1 of optioneel Papierlade 2
Multifunctionele papierlade
250 250 250 250 250 250 250 250 250 -
50 50 50 50 50 50 50 50 50 50
-
5 5 5 5 5
-
5 5
Letter (216 x 279 mm) A4 (210 x 297 mm)
-
5 5
Kaarten*b
-
5
Bankpost*b
-
5
Normaal papier Letter (216 x 279 mm) Legal (216 x 356 mm) Executive (184 x 267 mm) Oficio (216 x 343 mm) Folio (216 x 330 mm) A4 (210 x 297 mm) JIS B5 (182 x 257 mm) ISO B5 (176 x 250 mm) A5(148 x 210 mm) A6 (105 x 148 mm)
3
Enveloppen No. 10 (105 x 241 mm) Monarch (98 x 191 mm) C5 (162 x 229 mm) DL (110 x 220 mm) C6 (114 x 162 mm)
Etiketten*b Letter (216 x 279 mm) A4 (210 x 297 mm)
Transparanten*b
*a Afhankelijk van de papierdikte valt de maximumcapaciteit mogelijk lager uit. *b Als het papier vaak vastloopt, voert u één vel tegelijk in via de multifunctionele papierlade.
GEBRUIK VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.3
Richtlijnen voor papier en speciaal afdrukmateriaal Houd bij het kiezen en laden van papier, enveloppen of afwijkende materialen de volgende richtlijnen in gedachte: • Als u tracht af te drukken op vochtig, gekruld, verkreukeld of gescheurd papier, kan dit papierstoringen en een slechte afdrukkwaliteit veroorzaken. • Gebruik uitsluitend losse vellen papier. Gebruik geen meerdelig papier. • Gebruik alleen hoogwaardig papier van kopieerkwaliteit voor een optimale afdrukkwaliteit. • Gebruik geen papier waarop reeds is afgedrukt of dat reeds in een fotokopieerapparaat is gebruikt. • Gebruik geen papier met onregelmatigheden, zoals lusjes of nietjes. • Probeer geen papier in de papierlade te laden tijdens het afdrukken, en zorg dat de papierlade nooit overvol is. Dit kan papierstoringen veroorzaken. • Vermijd papier met reliëf, perforaties of een te ruw of te glad oppervlak. • Gekleurd papier moet van dezelfde hoge kwaliteit zijn als het witte papier van kopieerkwaliteit. De pigmenten mogen niet aan kwaliteit verliezen wanneer ze gedurende 0,1 seconde worden blootgesteld aan de fixeertemperatuur van de printer 205 °C. Gebruik geen papier met een kleurencoating die na de productie van het papier is toegevoegd. • Voorbedrukte vellen moet bedrukt zijn met niet-ontvlambare, hittebestendige inkt die niet smelt, verdampt of gevaarlijke stoffen vrijgeeft als hij gedurende 0,1 seconde wordt blootgesteld aan de fixeertemperatuur van de printer (ca. 205 °C). • Bewaar papier in de originele verpakking tot u het gaat gebruiken. Plaats de kartonnen dozen op pallets of in rekken, niet op de grond. • Plaats geen zware voorwerpen bovenop het papier, ongeacht of het verpakt is of niet. • Houd het papier verwijderd van vocht, rechtstreeks zonlicht of andere condities die het papier kunnen doen kreukelen of krullen. OPMERKING: Gebruik geen doorschrijfpapier of calqueerpapier. Ze zijn onbestendig bij de fixeertemperatuur en kunnen beginnen roken, of ze beschadigen het papier. 3.4
GEBRUIK
VAN AFDRUKMATERIAAL
De uitvoerlocatie selecteren De printer heeft twee uitvoerlocaties; de achterste uitvoerlade en de bovenste uitvoerlade. Bovenste uitvoerlade
Achterste uitvoerlade
Om de bovenste uitvoerlade te gebruiken, zorgt u dat de achterste uitvoerlade gesloten is. Om de achterste uitvoerlade te gebruiken, moet u deze openen. NB: • Als het papier komende van de bovenste uitvoerlade problemen heeft, bijvoorbeeld overmatig krullen, probeer dan af te drukken via de achterste uitvoerlade. • Om vastlopen van het papier te voorkomen, mag u de achterste uitvoerlade niet openen terwijl de printer bezig is met afdrukken.
Afdrukken naar de bovenste uitvoerlade (Voorkant omlaag)
De bovenste uitvoerlade verzamelt papier met voorzijde naar beneden, in de volgorde waarin het werd afgedrukt. De bovenste uitvoerlade moet voor de meeste afdruktaken worden gebruikt.
WAARSCHUWING: Als u vaak veel pagina’s afdrukt, kan het oppervlak van de uitvoerlade heet worden. Raak het oppervlak niet aan en zorg dat er zich geen kinderen in nabijheid van het oppervlak bevinden. GEBRUIK VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.5
3
Afdrukken naar de achterste uitvoerlade (Voorkant omhoog)
De printer stuurt de afdrukken steeds naar de achterste uitvoerlade wanneer deze open is. Het papier verlaat de printer met de voorkant omhoog, en telkens er een vel papier uit komt, valt het van de printer omlaag.
Afdrukken van de multifunctionele papierlade naar de achterste uitvoerlade zorgt voor een doorgaand papiertransport. Openen van de achterste uitvoerlade kan de uitvoerkwaliteit in de volgende situaties verbeteren: • enveloppen • etiketten • transparanten
De achterste uitvoerlade openen:
1 Open de achterste uitvoerlade door de klep omlaag te trekken. De klep dient als uitvoerlade.
WAARSCHUWING: Het fixeergedeelte achterin de binnenzijde van de printer wordt heet zodra u de printer aanzet. Zorg dat u zich hier niet aan verbrandt wanneer u dit gedeelte van de printer opent. 3.6
GEBRUIK
VAN AFDRUKMATERIAAL
2 Hou de lade gesloten als u de achterste uitvoerlade niet gebruikt. De pagina’s vormen stapels in de bovenste uitvoerlade.
3 Papier laden Als u papier op de juiste wijze laadt, voorkomt u papierstoringen en kunt u probleemloos afdrukken. Verwijder de papierlade niet terwijl een taak wordt afgedrukt. Als u dit wel doet, kan dit een papierstoring veroorzaken. Zie “Formaten en capaciteiten” op pagina 3.3 voor aannemelijk papierformaat en capaciteiten van elke papierlade. De papierniveau-aanwijzer aan de voorzijde van de papierlade(n) geeft aan hoeveel papier er nog in de papierlade aanwezig is. Wanneer de papierlade leeg is, zakt de aanwijzer tot beneden.
Papier vol
Papier op
GEBRUIK VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.7
Papierlade 1 of optionelr papierlade 2 gebruiken Papierlade 1 en optionele papierlade 2 kunnen tot 250 vellen papier bevatten. Zie “Formaten en capaciteiten” op pagina 3.3 voor aannemelijk papierformaat en capaciteiten van elke papierlade.
Papierlade 1
Optioneel papierlade 2
Doe een stapeltje papier in de lade en druk af. Zie “Papier laden” op pagina 2.7 voor details over het laden van papier in papierlade 1 of in het optionele papierlade 2.
De multifunctionele papierlade gebruiken De multifunctionele papierlade bevindt zich aan de voorkant van uw printer. U kunt deze papierlade sluiten als u hem niet gebruikt, zodat de printer compacter wordt.
Multifunctionele papierlade
In de multifunctionele papierlade kunnen verschillende papierformaten en -soorten worden geplaatst, zoals transparanten, kaarten en enveloppen. U kunt de multifunctionele papierlade ook gebruiken voor afdruktaken van één pagina op papier met briefhoofd, op gekleurd papier dat u wilt gebruiken als scheidingsvel, of op andere speciale materialen die u normaal niet in de papierlade plaatst. U kunt ongeveer 50 vellen normaal papier, 5 enveloppen, 5 transparanten, 5 kaarten of 5 etiketten tegelijk plaatsen. 3.8
GEBRUIK
VAN AFDRUKMATERIAAL
• Plaats slechts één formaat tegelijk in de multifunctionele papierlade. • Voeg geen papier toe als de multifunctionele papierlade nog papier bevat, om te vermijden dat het papier vastloopt. Dit geldt ook voor andere soorten afdrukmaterialen. • De afdrukmaterialen moeten met de voorkant omhoog en met de bovenkant eerst in de multifunctionele papierlade worden geladen. Zorg dat ze zich centraal in de papierlade bevinden. • Plaats geen voorwerpen op de multifunctionele papierlade. Vermijd ook dat op de invoer wordt neergeduwd of dat er buitensporige kracht op wordt uitgeoefend. De invoer kan van de printer vallen.
Om papier in de multifunctionele papierlade te plaatsen:
1 Trek de multifunctionele papierlade naar u toe.
2 Klap het verlengstuk open om de papierlade tot zijn volle lengte uit te breiden en langere papiervellen te laden.
GEBRUIK VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.9
3
3 Bereid een stapel papier voor door het papier wat te buigen of van achteren naar voren uit te waaieren. Maak er op een vlakke ondergrond een rechte stapel van.
4 Plaats papier centraal in de papierlade met de afdrukzijde naar benden. Controleer of het papier niet boven de maximummarkering links in de papierlade uitkomt. Als u teveel papier in de papierlade legt, kan het papier vastlopen.
Als u van de multifunctionele papierlade op voorbedrukt papier wilt afdrukken, moet dan de bedrukte zijde omlaag en met een ontkrulde kant naar de printer liggen. Bij invoerproblemen draait u het papier 180 graden.
OPMERKING: Plaats nooit te veel afdrukmateriaal. Het afdrukmateriaal trekt krom als u een stapel laadt die niet hoog genoeg is of die te ver in de lade is geduwd. 3.10 GEBRUIK
VAN AFDRUKMATERIAAL
5 Schuif de geleider voor de papierbreedte tot tegen de stapel afdrukmateriaal zonder deze te buigen.
3 OPMERKING: Uw printer kan niet elk papierformaat automatisch detecteren dat in de multifunctionele papierlade is geladen. Het laden van het correcte papierformaat in de multifunctionele papierlade stelt u in staat het papier op formaat te selecteren veeleer dan op papierinvoer, wanneer u afdrukt via uw softwaretoepassing. U hoeft niet te controleren welk papier geladen is in de multifunctionele papierlade, alvorens af te drukken.
6 Wanneer u een document afdrukt, selecteert u papierinvoer en -soort in de softwaretoepassing.
7 Na het afdrukken, brengt u het verlengstuk terug op zijn plaats en sluit u de multifunctionele papierlade.
GEBRUIK VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.11
De handmatige invoermodus gebruiken Als u tijdens het wijzigen van de printerinstellingen Handmatige invoer selecteert in de optie Invoer, dan kunt u handmatig een vel afdrukmateriaal in de multifunctionele papierlade leggen. Handmatige invoer is nuttig als u de afdrukkwaliteit van elke afgedrukte pagina wilt controleren. Deze laadprocedure is nagenoeg identiek aan deze voor het laden in de multifunctionele papierlade. Alleen laadt u papier vel per vel in de papierlade, stuurt u afdrukgegevens om de eerste pagina af te drukken, en drukt u op de knop Annuleren op het bedieningspaneel om elke volgende pagina af te drukken.
1 Laad een vel afdrukmateriaal centraal in de multifunctionele papierlade met de afdrukzijde omhoog.
2 Schuif de geleider voor de papierbreedte tot tegen de stapel afdrukmateriaal zonder deze te buigen.
3.12 GEBRUIK
VAN AFDRUKMATERIAAL
3 Open de achterste uitvoerlade.
4 Wanneer u een document afdrukt, moet u in de softwaretoepassing Handmatige invoer voor Invoer selecteren, en vervolgens het correcte papierformaat en soort.
5 Druk op de knop Annuleren op de printer om het invoeren te starten.
6 Het afdrukken is gestart. 7 Als u meerdere pagina’s wilt afdrukken, laadt u het volgende vel nadat de eerste pagina wordt afgedrukt, en drukt u op de knop Annuleren. Herhaal deze stap voor elke pagina die moet worden afgedrukt. GEBRUIK VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.13
3
Afdrukken op enveloppen Richtlijnen • Gebruik alleen enveloppen die zijn aanbevolen voor laserprinters. Voordat u enveloppen in de multifunctionele papierlade plaatst, dient u te controleren of ze niet beschadigd zijn en niet aan elkaar vast zitten. • Plaats geen enveloppen met postzegels in de lade. • Gebruik nooit enveloppen met haakjes, knipsluitingen, vensters, gecoate voeringen of zelfklevende stoffen. Deze enveloppen kunnen ernstige schade toebrengen aan de printer.
1 Open de multifunctionele papierlade en klap het verlengstuk tot zijn volle lengte open.
2 Open de achterste uitvoerlade.
3.14 GEBRUIK
VAN AFDRUKMATERIAAL
3 Buig of waaier de stapel enveloppen aan de hoek uit om ze van elkaar te scheiden, alvorens ze te laden.
4 Laad de enveloppen in de multifunctionele papierlade met de klepzijde omlaag. De zone voor de postzegel bevindt zich aan de linkerkant, en de zijde van de enveloppe met de zone voor de postzegel gaat het eerst de papierlade.
5 Pas de geleider aan aan de hoek van de stapel enveloppen.
GEBRUIK VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.15
3
6 Wanneer u op enveloppen afdrukt, selecteert u in de softwaretoepassing de geschikte papierinvoer, het papierformaat en het soort papier. Voor details, zie pagina 4.6.
7 Na het afdrukken, sluit u de multifunctionele papierlade en de achterste uitvoerlade.
3.16 GEBRUIK
VAN AFDRUKMATERIAAL
Afdrukken op etiketten Richtlijnen • Gebruik alleen etiketten die speciaal zijn bedoeld voor laserprinters. • Ga na of de kleefstof van de etiketten gedurende 0,1 seconde kan worden blootgesteld aan de fixeertemperatuur van 205 °C. • Controleer of er tussen de labels geen kleefstof blootligt. Blootliggende delen kunnen ertoe leiden dat etiketten tijdens het afdrukken loskomen, waardoor het papier kan vastlopen. Blootgestelde kleefstof kan de onderdelen van de printer beschadigen. • Voer een vel met etiketten nooit meer dan één keer in de printer. De kleefstof op de achterzijde is slechts voorzien voor eenmalige printerdoorvoer. • Gebruik geen etiketten die loskomen van de achterzijde, blaasjes vertonen of gekreukt of anderzijds zijn beschadigd.
1 Open de multifunctionele papierlade en de achterste uitvoerlade.
2 Laad de etiketten met de afdrukzijde omhoog.
GEBRUIK VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.17
3
3 Pas de geleider aan aan de breedte van het vel met etiketten.
4 Wanneer u op etiketten afdrukt, selecteert u in de softwaretoepassing de geschikte papierinvoer, het papierformaat en het soort papier. Voor details, zie pagina 4.6.
5 Na het afdrukken, sluit u de multifunctionele papierlade en de achterste uitvoerlade. OPMERKING: Om te vermijden dat etiketten aan elkaar kleven, laat u de afgedrukte etikettenvellen best niet op een stapel liggen nadat ze zijn afgedrukt.
3.18 GEBRUIK
VAN AFDRUKMATERIAAL
Afdrukken op transparanten Richtlijnen • Gebruik alleen transparanten die aanbevolen zijn voor laserprinters. • Zorg dat de transparanten niet kreukelen, krullen of gescheurde hoeken hebben. • Neem de transparanten vast aan de kantjes en niet aan de bedrukte zijde. Oliën die op de transparant zijn aangebracht, kunnen afbreuk doen aan de printkwaliteit. • Zorg dat u geen krassen maakt of vingerafdrukken achterlaat op de afdrukzijde.
1 Open de multifunctionele papierlade en de achterste uitvoerlade.
2 Laad de transparanten met de afdrukzijde omhoog, en de bovenkant met de zelfklevende strip eerst in de printer.
GEBRUIK VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.19
3
3 Pas de geleider aan aan de breedte van de transparanten.
4 Wanneer u op transparanten afdrukt, selecteert u in de softwaretoepassing de geschikte papierinvoer, het papierformaat en het soort papier. Voor details, zie pagina 4.6.
5 Na het afdrukken, sluit u de multifunctionele papierlade en de achterste uitvoerlade. NB: • Als u op dunne transparanten naar de achterste uitvoerlade afdrukt, bestaat de kans dat ze krullen. In dit geval gebruikt u de bovenste uitvoerlade. Als het probleem blijft bestaan, controleer dan op uw transparanten in overeenstemming zijn met de specificaties van de printer. • Om de voorkomen dat transparanten aan elkaar gaan kleven, neemt u ze een voor een uit de lade nadat ze zijn afgedrukt. • Plaats transparanten op een vlak oppervlak nadat u ze uit de printer hebt verwijderd. 3.20 GEBRUIK
VAN AFDRUKMATERIAAL
Afdrukken op kaarten of aangepaste materialen U kunt met uw printer afdrukken op kaarten, 89 x 148 mm (index) kaarten en andere aangepaste materialen. De minimumafmetingen zijn 76 x 127 mm en de maximumafmetingen 216 x 356 mm. Richtlijnen • Plaats altijd eerst de korte zijde in de multifunctionele papierlade. Als u wilt afdrukken in de afdrukstand Liggend, selecteert u deze optie in uw softwaretoepassing. Door het papier met de lange zijde in de papierlade te leggen, kan het papier vastlopen. • Plaats niet meer dan 5 kaarten tegelijk in de multifunctionele papierlade. • Druk niet af op media die minder dan 76 mm breed en 127 mm lang zijn. • Stel de marges in de softwaretoepassing in op ten minste 6,4 mm van de zijkanten van het afdrukmateriaal.
1 Open de multifunctionele papierlade en de achterste uitvoerlade.
2 Laad het afdrukmateriaal met de afdrukzijde naar boven en met de korte zijde eerst.
GEBRUIK VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.21
3
3 Pas de geleider aan aan de breedte van de materiaalstapel.
4 Wanneer u afdrukt, selecteert u de papierinvoer, het papierformaat en het soort papier in de softwaretoepassing. Voor details, zie pagina 4.6.
NB: • Indien het formaat van uw afdrukmateriaal niet vermeld is in het vak Formaat in het tabblad Papier van de Eigenschappen van het printerstuurprogramma, klik dan op de knop Aangepast en stel het formaat handmatig in. Zie pagina 4.6 voor meer informatie. • Wanneer u papier van het formaat 76 x 127 mm gebruikt en het is te dun, kan het papier vastlopen. Gebruik kaarten met een gewicht van meer dan 105 g/m2.
5 Na het afdrukken, sluit u de multifunctionele papierlade en de achterste uitvoerlade. 3.22 GEBRUIK
VAN AFDRUKMATERIAAL
Afdrukken op voorbedrukt papier Voorbedrukt papier is papier dat al een bepaalde opdruk heeft voordat het door de printer wordt gestuurd (bijvoorbeeld papier met een voorbedrukt logo bovenaan op de pagina). Richtlijnen • Papier met briefhoofd moet bedrukt zijn met hittebestendige inkt die niet smelt, verdampt of gevaarlijke stoffen vrijgeeft als hij gedurende 0,1 seconde wordt blootgesteld aan de fixeertemperatuur van de printer 205 °C. • Inkt op papier met briefhoofd moet niet-ontvlambaar zijn en mag printerrollen niet beschadigen. • Formulieren en papier met briefhoofd moeten worden bewaard in een vochtbestendige verpakking om wijzigingen tijdens de opslagperiode te vermijden. • Voordat u voorbedrukt papier zoals formulieren en papier met briefhoofd laadt, controleert u of de inkt op het papier droog is. Tijdens het fixeren kan er natte inkt van het voorbedrukte papier komen.
1 Laad het papier met briefhoofd in de gewenste papierlade, zoals weergegeven in de onderstaande figuren. Pas de geleiders aan aan de breedte van de stapel papier.
Laad met het briefhoofd naar beneden en met de onderste zijde naar de printer gericht.
Laad met het briefhoofd naar boven en met de bovenste zijde naar de printer gericht.
GEBRUIK VAN
AFDRUKMATERIAAL
3.23
3
2 Wanneer u afdrukt, selecteert u de papierinvoer, het papierformaat en het soort papier in de softwaretoepassing. Voor details, zie pagina 4.6.
3.24 GEBRUIK
VAN AFDRUKMATERIAAL
4
Afdruktaken
In dit hoofdstuk leest u hoe u documenten kunt afdrukken in Windows-programma’s en hoe u daarbij de printerinstellingen kunt aanpassen. In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen: • Documenten afdrukken onder Windows • Printerinstellingen • De tonerbesparende modus gebruiken • Meerdere pagina’s afdrukken op één vel papier • Poster afdrukken • Document aan een geselecteerd papierformaat aanpassen • Een document verkleind of vergroot afdrukken • Watermerken gebruiken • Overlays gebruiken • De statusmonitor gebruiken • Een lokaal gedeelde printer instellen
Documenten afdrukken onder Windows De volgende procedure beschrijft de algemene stappen die u moet volgen om vanuit een Windowsprogramma af te drukken. De exacte procedure kan per programma verschillen. Raadpleeg de handleiding van uw softwaretoepassing voor de precieze afdrukprocedure.
1 Open het document dat u wilt afdrukken. 2 Selecteer Afdrukken in het menu Bestand. Het venster Afdrukken wordt geopend. Afhankelijk van uw programma kan dit venster er iets anders uitzien. U kunt de belangrijkste afdrukinstellingen selecteren in het venster Afdrukken. Deze instellingen omvatten het aantal exemplaren en het afdrukbereik.
Zorg dat uw apparaat geselecteerd is.
Windows XP
3 Om de printerfuncties van uw apparaat optimaal te gebruiken, klikt u op Voorkeursinstellingen of Voorkeuren in het afdrukvenster van de toepassing. Ga naar stap 4. Als u een knop met Setup, Printer of Opties in uw afdrukvenster ziet, klikt u daarop. Klik in het volgende venster op Eigenschappen.
4 Klik op OK om het venster Eigenschappen te sluiten. 5 Klik in het venster Afdrukken op OK of Afdrukken om de afdruktaak te starten.
4.2
AFDRUKTAKEN
Afdruktaak annuleren Er zijn twee manieren om een afdruktaak te annuleren. Om een afdruktaak te onderbreken vanop het bedieningspaneel: Druk op de knop Annuleren op het bedieningspaneel.
4
De printer drukt nog het blad af dat zich in de printer bevindt en wist de rest van de afdruktaak. Door op de knop te drukken annuleert u alleen de huidige afdruktaak van de printer. Indien er meerdere afdruktaken in het geheugen van de printer zitten, moet u voor elke taak op de knop drukken. Om een afdruktaak te onderbreken vanuit de folder Printers:
1 Vanuit het Windowsmenu Start selecteert u Instellingen. 2 Selecteer Printers om het venster Printers te openen, en dubbelklik op het pictogram Aficio BP20 Series PCL6.
3 Selecteer in het Document menu Afdrukken annuleren (Windows 9x/Me) of Annuleren (Windows NT 4.0/2000/XP).
XP
AFDRUKTAKEN
4.3
Printerinstellingen Via het venster Eigenschappen van de Aficio BP20 Series PCL6 kunt u toegang krijgen tot alle informatie die u nodig hebt als u uw apparaat gebruikt. Als de printereigenschappen worden weergegeven, kunt u de instellingen die u voor uw afdruktaak nodig hebt controleren en wijzigen. Het eigenschappenvenster van de printer kan verschillen afhankelijk van uw besturingssysteem. Deze gebruikshandleiding geeft het venster Voorkeursinstellingen voor afdrukken van Windows XP weer. Het venster Voorkeursinstellingen voor afdrukken van uw printer bevat 5 tabbladen: Lay-out, Papier, Grafisch, Extra en Info. Als u de printereigenschappen opent via de map Printers, kunt u aanvullende Windows-tabbladen (zie de handleiding van Windows) en het tabblad Printer (zie pagina 4.13) weergeven. NB: • De meeste Windows-toepassingen zullen de in het printerstuurprogramma opgegeven instellingen opheffen. Wijzig eerst alle afdrukinstellingen die beschikbaar zijn in de softwaretoepassing, en wijzig vervolgens de overige instellingen via het printerstuurprogramma. • Deze instellingen gelden zolang u uw programma niet afsluit. Om instellingen permanent te wijzigen, moet u ze in de map Printers aanbrengen. Ga als volgt te werk: 1 Klik op de knop Start van Windows. 2 In Windows 95/98/Me/NT 4.0/2000 klikt u achtereenvolgens op Instellingen en Printers. Voor Windows XP selecteert u Printers en faxen. 3 Selecteer het pictogram Aficio BP20 Series PCL6. 4 Klik met de rechter muisknop op het pictogram van de printer en selecteer: • In Windows 95/98/Me: Selecteer Eigenschappen. • In Windows 2000/XP selecteert u Voorkeursinstellingen voor afdrukken. • In Windows NT 4.0: Selecteer Standinstellingen voor document. 5 Wijzig de instellingen op elk tabblad en klik op OK.
4.4
AFDRUKTAKEN
Lay-out Het tabblad Lay-out bevat opties waarmee u de weergave van het document op de afgedrukte pagina kunt aanpassen. De Lay-outopties bevatten Meerdere pagina’s per kant en Poster. Zie pagina 4.2 voor meer informatie over de toegang tot de printereigenschappen.
1
2
4 Het afdrukvoorbeeld geeft de voorbeeldpagina weer met de door u opgegeven instellingen.
Eigenschap 1 Afdrukstand
Technische gegevens Met behulp van Afdrukstand kunt u selecteren in welke richting informatie op een pagina wordt afgedrukt. • Staand drukt de informatie in de breedte van de pagina af (bijvoorbeeld voor brieven). • Liggend drukt af over de lengte van de pagina, zoals bij een spreadsheet. Als u de pagina ondersteboven wilt afdrukken, selecteert u 180 graden draaien.
Staand
2 Lay-outopties
Liggend
Via Lay-outopties kunt u geavanceerde afdrukopties selecteren. Voor details, zie pagina 4.15~4.16.
AFDRUKTAKEN
4.5
Tabblad Papier Met de volgende opties stelt u papiereigenschappen in. Zie pagina 4.2 voor meer informatie over de toegang tot de eigenschappen van de printer. Klik op het tabblad Papier. U ziet nu de diverse papiereigenschappen.
1 2 3 4 5 6
Eigenschap 1 Exemplaren
2 Formaat
Technische gegevens In het veld Exemplaren kiest u het aantal exemplaren dat u wilt afdrukken. Het maximum is 999. Met Grootte kunt het formaat van het papier in de lade aanpassen. Als het vereiste formaat niet in het vak Formaat staat, klikt u op Aangepast. In het venster Aangepast papierformaat dat verschijnt, selecteert u het formaat en klikt u op OK. De instelling verschijnt in de lijst zodat u deze kunt selecteren.
Voer de naam van het aangepaste formaat in. Voer het papierformaat in.
4.6
AFDRUKTAKEN
Eigenschap 3 Invoer
Technische gegevens Zorg dat bij Invoer de juiste papierlade is gekozen. Selecteer Handmatige invoer als u afdrukt op speciaal materiaal. Plaats telkens één vel tegelijk in de multifunctionele lade. Raadpleeg pagina 3.12 voor meer informatie. Als u de optionele lade 2 hebt geïnstalleerd en deze hebt ingesteld bij de voorkeursinstellingen voor afdrukken (zie pagina B.7), kunt u Lade 2 selecteren. Als de papierinvoer ingesteld is op Automatisch selecteren, neemt het toestel het afdrukmateriaal op in deze volgorde: De multifunctionele lade, lade 1 en optionele lade 2.
4 Type
Zorg dat Type is ingesteld op Printerstandaard. Als u een ander type afdrukmateriaal wilt gebruiken, selecteert u het desbetreffende type in de lijst. Meer informatie over afdrukmaterialen vindt u in Hoofdstuk 3, Gebruik van afdrukmateriaal. Als u papier gebruikt waarin katoen is verwerkt, krijgt u het beste resultaat wanneer u de papiersoort op Dik instelt. Selecteer Gekleurd papier voor gerecycleerd papier van 75 g/m2 tot 90 g/m2 of gekleurd papier.
5 Eerste
pagina
Via deze vervolgkeuzelijst kunt u de eerste pagina afdrukken op een ander type papier dan de rest van het document. U kunt de lade voor de eerste pagina selecteren. Laad voor de eerste pagina bijvoorbeeld zwaar papier in de multifunctionele lade en gewoon papier in lade 1. Selecteer vervolgens Lade 1 in de optie Invoer en Multifunctionele lade in de optie Eerste pagina.
6 Schalen
Met de optie Schalen kunt u de afdruktaak automatisch of handmatig aan het papierformaat aanpassen. U kunt kiezen uit de opties Geen, Aan pagina aanpassen, en Verkleinen/ Vergroten. Voor details, zie pagina 4.19~4.20. AFDRUKTAKEN
4.7
4
Tabblad Grafisch Met behulp van de volgende instellingen regelt u de afdrukkwaliteit voor speciale afdrukbehoeften. Zie pagina 4.2 voor meer informatie over de toegang tot de eigenschappen van de printer. Klik op het tabblad Grafisch (afbeeldingen) om het onderstaande venster te openen.
1
2
3
4
Eigenschap 1 Resolutie
2 Afbeelding
Kwaliteit
4.8
AFDRUKTAKEN
Technische gegevens U kunt de afdrukresolutie instellen door te kiezen uit 1200 dpi [Best], 600 dpi [Normal]. Hoe hoger de instelling, hoe scherper tekens en afbeeldingen worden afgedrukt. Bij een hogere resolutie kan het afdrukken iets langer duren. Sommige afgedrukte tekens of afbeeldingen blijken gekartelde of zelfs onregelmatige randen te hebben. Stel deze optie Afbeeldingsmodus in om de afdrukkwaliteit van uw tekst en beeld te verhogen, zodat de tekens en de afbeeldingen scherper worden weergegeven. • Printerinstelling: bij deze optie wordt de functie gebruikt die u op het bedieningspaneel van het apparaat hebt ingesteld. Hierdoor wordt de afdrukkwaliteit beïnvloed. • Normaal: met deze instelling drukt u afbeeldingen in de normale modus af. • Tekst verbeteren: met deze instellingen verfijnt u de afdrukkwaliteit van de tekens door de rafelige randen, die bij hoeken en rondingen van tekens kunnen ontstaan, vloeiender te maken. • Afbeeldingen verbeteren: deze instelling verfijnt de printkwaliteit van foto’s.
Eigenschap 3 Tonerbe-
sparingsmodus
4 Geavan-
ceerde opties
Technische gegevens Als u deze optie selecteert, gaat de tonercassette langer mee en dalen de afdrukkosten per pagina zonder dat de kwaliteit te erg achteruit gaat. • Printerinstelling: bij deze optie wordt de econo stand gebruikt die u op het bedieningspaneel van het apparaat hebt ingesteld. Hierdoor wordt de afdrukkwaliteit beïnvloed. • Aan: selecteer dit keuzerondje als u wilt dat de printer op elke pagina minder toner gebruikt. • Uit: selecteer dit keuzerondje als u geen toner wilt besparen wanneer u een document afdrukt. U kunt geavanceerde instellingen gebruiken door te klikken op de knop Geavanceerde opties.
TrueType-opties Hier regelt u wat het stuurprogramma aan de printer doorgeeft over de weergave van tekst in uw document. Pas deze opties eventueel aan uw document aan. • Downloaden als contour: als deze optie is geselecteerd, downloadt het stuurprogramma de TrueType-lettertypen die in uw document voorkomen maar nog niet in uw apparaat zijn opgeslagen. Als u vaststelt dat de lettertypen niet juist zijn afgedrukt, kiest u Downloaden als bitmapafbeelding en drukt u het document nogmaals af. De optie Downloaden als bitmapafbeelding is vaak handig als u afdrukt vanuit Adobe. • Downloaden als bitmapafbeelding: Als deze optie gekozen is, laadt het stuurprogramma de lettertypes als bitmap afbeeldingen in de printer. Als u een document met een ingewikkeld lettertype wilt afdrukken, zoals Koreaans, Chinees of diverse andere lettertypen, gaat dit sneller met deze optie.
AFDRUKTAKEN
4.9
4
Eigenschap
Technische gegevens
4 Geavanceer
de opties (vervolg)
• Grafisch afdrukken: Als deze optie aan staat, laadt het stuurprogramma de lettertypes als grafische afbeeldingen. Wanneer u documenten afdrukt met hoge grafische inhoud en relatief weinig TrueType-lettertypen, kunt u het afdrukken versnellen met deze instelling.
Alle tekst zwart afdrukken Als de optie Alle tekst zwart afdrukken is ingeschakeld, wordt alle tekst in uw document zwart afgedrukt, ongeacht de kleur in het document. Als dit selectievakje niet is ingeschakeld, wordt gekleurde tekst afgedrukt in grijstinten.
4.10 AFDRUKTAKEN
De tonerbesparende modus gebruiken De tonerbesparende modus laat toe dat de printer minder toner gebruikt voor elke pagina. Met deze modus vergroot u de levensduur van uw tonercassette en reduceert u de kost per pagina, maar verlaagt u de afdrukkwaliteit. Deze instelling is niet beschikbaar voor de instelwaarde 1200 dpi. Er bestaan twee manieren om de econo stand in te schakelen:
Vanaf het bedieningspaneel Houdt de knop op het bedieningspaneel een halve seconde ingedrukt. De printer moet in de Modus gereed staan (Econo stand groen LED brandt)
• Als de LED Econo stand oplicht, is de modus ingeschakeld en gebruikt de printer minder toner om een pagina af te drukken. • Als de LED Econo stand uit is, is de modus uitgeschakeld, en drukt de printer in normale modus af.
AFDRUKTAKEN 4.11
4
Tabblad Extra Zie pagina 4.2 voor meer informatie over de toegang tot de eigenschappen van de printer. Klik op het tabblad Extra om toegang te krijgen tot de volgende functies:
1 2 3
Optie 1 Watermerk
2 Overlay
4.12 AFDRUKTAKEN
Technische gegevens U kunt een achtergrondafbeelding van tekst maken die op elke pagina van uw document wordt afgedrukt. Zie “Watermerken gebruiken” op pagina 4.21. Overlays worden vaak gebruikt in plaats van voorbedrukt briefpapier of formulieren. Zie “Overlays gebruiken” op pagina 4.24.
Optie
Technische gegevens
3 Uitvoeropties Afdrukvolgorde: U kunt instellen in welke
volgorde de pagina’s moeten worden afgedrukt. Selecteer de afdrukvolgorde in de vervolgkeuzelijst. • Normaal: uw printer drukt alle pagina’s af van de eerste tot de laatste pagina. • Omgekeerde volgorde: uw printer drukt alle pagina’s af van de laatste tot de eerste pagina. • Oneven pagina’s afdrukken: uw printer drukt alleen de pagina’s van het document met een oneven bladnummer af. • Even pagina’s afdrukken: uw printer drukt alleen de pagina’s van het document met een even bladnummer af.
Printerlettertypen gebruiken: als deze optie is aangekruist, gebruikt het apparaat bij het afdrukken van uw document de lettertypen die in het geheugen van de printer zijn opgeslagen zonder de lettertypen te downloaden die in het document worden gebruikt. Omdat het downloaden van lettertypen enige tijd in beslag neemt, gaat het afdrukken mogelijk sneller als u deze optie selecteert.
Het tabblad Info Op het tabblad Info worden de copyrightinformatie en het versienummer van het stuurprogramma weergegeven. Zie pagina 4.2 voor meer informatie over de toegang tot de eigenschappen van de printer.
Tabblad Printer Als u de printereigenschappen via de map Printers oproept, kunt u het tabblad Printer bekijken. Klik op het tabblad Printer om toegang te krijgen tot de volgende functies: • Optionele lade: als u een optionele lade 2 installeert, kunt u in het venster Printereigenschappen aangeven dat het apparaat deze lade moet herkennen en gebruiken bij afdrukken vanaf een pc. Selecteer hiervoor Lade 2 in de keuzelijst Optionele lade. • Correctie grote hoogte: als het apparaat op een locatie boven de 1.500 meter wordt gebruikt, wordt door het aankruisen van deze optie de afdrukkwaliteit voor dergelijke omstandigheden geoptimaliseerd. AFDRUKTAKEN 4.13
4
Een instelling voor favorieten gebruiken Met de optie Favorieten die op elk tabblad aanwezig is, behalve op het tabblad Info, kunt u de huidige voorkeursinstellingen opslaan voor later gebruik. Om een favoriet op te slaan:
1 Pas de instellingen op ieder tabblad aan uw wensen aan. 2 Geef in het invoervenster Favorieten een naam aan deze instellingen.
3 Klik op Opslaan. Wilt u een als Favoriet opgeslagen set instellingen gebruiken, selecteer dan in de keuzelijst Favorieten de naam waaronder u deze instellingen hebt opgeslagen. Om een favoriet te verwijderen, selecteert u deze in de lijst en klikt u op Verwijderen. U kunt ook de standaardinstellingen van het printerstuurprogramma herstellen door Printerstandaard in de lijst te selecteren.
De Help-functie gebruiken Het apparaat heeft een Help-functie die u kunt openen met de knop Help in het eigenschappenvenster van de printer. Deze Help-functie geeft gedetailleerde informatie over de functies die het stuurprogramma van de printer biedt. U kunt ook op in de rechterbovenhoek en vervolgens op een instelling klikken. 4.14 AFDRUKTAKEN
1
2
3
4
Meerdere pagina’s afdrukken op één vel papier
4
1
5
2
U kunt selecteren hoeveel pagina’s u wilt afdrukken op één vel papier. Als u meer dan één pagina per vel afdrukt, worden de pagina’s verkleind en in de aangegeven volgorde gerangschikt. Het maximum is 16 pagina’s per vel.
3
6
1 Als u de afdrukinstellingen vanuit de softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u het venster Eigenschappen van de printer. Raadpleeg pagina 4.2 voor meer informatie.
2 Op het tabblad Lay-out selecteert u Meerdere pagina’s per kant in de vervolgkeuzelijst Type. OPMERKING: Deze functie is niet beschikbaar als u Aan pagina aanpassen of Verkleinen/Vergroten kiest op het tabblad Papier.
3 Selecteer in de keuzelijst Pagina’s per kant het aantal pagina’s dat u per vel wilt afdrukken (1, 2, 4, 6, 9 of 16).
AFDRUKTAKEN 4.15
4
4 Selecteer zo nodig in de keuzelijst Paginavolgorde de gewenste volgorde van de pagina’s.
1
2
1
3
2
1
3
1
3
4
2
4
4
3
4
2
Rechts, dan omlaag
Omlaag, dan rechts
Links, dan omlaag
Omlaag, dan links
Controleer Paginakader afdrukken om een kader af te drukken rond elk pagina op het vel. OPMERKING: Paginavolgorde en Paginakader afdrukken zijn alleen actief als het aantal pagina’s per vel 2, 4, 6, 9 of 16 is.
5 Klik op het tabblad Papier en selecteer de papierinvoer, het papierformaat en het soort papier.
6 Klik op OK en druk het document af.
Poster afdrukken U kunt een document van één pagina verdeeld over 4, 9 of 16 vellen afdrukken, waarna u deze vellen aan elkaar kunt plakken om er een poster van te maken.
1 Als u de afdrukinstellingen vanuit de softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u het venster Eigenschappen van de printer. Raadpleeg pagina 4.2 voor meer informatie.
4.16 AFDRUKTAKEN
2 Open het tabblad Lay-out en selecteer Poster in de vervolgkeuzelijst Type.
4 OPMERKING: Deze functie is niet beschikbaar als u Aan pagina aanpassen of Verkleinen/Vergroten kiest op het tabblad Papier.
3 Kies de instellingen voor de poster: U kunt kiezen voor een posterindeling van 2x2, 3x3 of 4x4 vellen of Aangepast. Als u bijvoorbeeld 2x2 selecteert, wordt de afdruk automatisch over 4 vellen papier verdeeld.
2x2
3x3
Kiest u voor Aangepast, dan kunt u schaalverhouding van de afbeelding zelf instellen in het vak Schaalfactor (%).
AFDRUKTAKEN 4.17
Bepaal een overlapping in millimeters om de uiteindelijke poster makkelijker te kunnen reconstrueren. 3,8 mm
3,8 mm
4 Klik op het tabblad Papier en selecteer de papierinvoer, het papierformaat en het soort papier.
5 Klik op OK en druk het document af. U kunt nu een poster maken door de vellen aan elkaar te plakken.
4.18 AFDRUKTAKEN
Document aan een geselecteerd papierformaat aanpassen
A
Met deze functie kunt u een afdruktaak aanpassen aan elk papierformaat, ongeacht de grootte van het oorspronkelijke bestand. Dit kan nuttig zijn als u de details in een klein document wilt controleren.
1 Als u de afdrukinstellingen vanuit de softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u het venster Eigenschappen van de printer. Raadpleeg pagina 4.2 voor meer informatie.
2 Selecteer Aan pagina aanpassen uit de vervolgkeuzelijst Type op het tabblad Papier. OPMERKING: Deze functie is niet beschikbaar als u Poster of Meerdere pagina’s per kant op het tabblad Lay-out selecteert.
3 Selecteer het juiste formaat in de vervolgkeuzelijst Afdrukpapier.
4 Klik op het tabblad Papier en selecteer de invoerbron en het soort papier.
5 Klik op OK en druk het document af.
AFDRUKTAKEN 4.19
4
Een document verkleind of vergroot afdrukken U kunt het formaat van de inhoud van een pagina vergroten of verkleinen op de afgedrukte pagina.
1 Als u de afdrukinstellingen vanuit de softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u het venster Eigenschappen van de printer. Raadpleeg pagina 4.2 voor meer informatie.
2 Op het tabblad Papier selecteert u Verkleinen/ Vergroten in de vervolgkeuzelijst Type.
3 Voer de schaalfactor in het invoervak Percentage in. U kunt ook op de knop
of
klikken.
OPMERKING: Deze functie is niet beschikbaar als u Poster of Meerdere pagina’s per kant op het tabblad Lay-out selecteert.
4 Klik op het tabblad Papier en selecteer de papierinvoer, het papierformaat en het soort papier.
5 Klik op OK en druk het document af.
4.20 AFDRUKTAKEN
Watermerken gebruiken De optie Watermerk stelt u in staat om tekst over een bestaand document heen af te drukken. U zou bijvoorbeeld het woord “CONCEPT” of “VERTROUWELIJK” in grote grijze letters diagonaal over de eerste pagina of over alle pagina’s van een document kunnen afdrukken. Bij uw printer worden een aantal watermerken standaard meegeleverd. Deze kunt u desgewenst wijzigen en u kunt ook nieuwe watermerken toevoegen.
Een bestaand watermerk gebruiken 1 Als u de afdrukinstellingen vanuit de softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u het venster Eigenschappen van de printer. Raadpleeg pagina 4.2 voor meer informatie.
2 Klik op tabblad Extras en selecteer in de lijst bij Watermerk het watermerk dat u wilt gebruiken. Het bijbehorende afdrukvoorbeeld wordt getoond.
Afdrukvoorbeeld
3 Klik op OK en start het afdrukken.
AFDRUKTAKEN 4.21
4
Een nieuw watermerk maken 1 Als u de afdrukinstellingen vanuit de softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u het venster Eigenschappen van de printer. Raadpleeg pagina 4.2 voor meer informatie.
2 Open het tabblad Extra en klik op de knop Bewerken in het vak Watermerk. Het venster Watermerk bewerken wordt weergegeven.
3 Voer in het vak Tekst in watermerk de tekst in die u als watermerk wilt afdrukken. De tekst wordt in het voorbeeldvenster getoond. Als het selectievakje Alleen eerste pagina is ingeschakeld, wordt het watermerk alleen op de eerste pagina afgedrukt.
4 Pas de watermerkinstellingen aan uw wensen aan. In het vak Lettertypekenmerken kunt u het lettertype, de tekenstijl, de tekengrootte en de grijswaarde selecteren, en in het vak Hoektekst kunt u de hoek van het watermerk opgeven.
5 Klik op Toevoegen om het nieuwe watermerk aan de lijst toe te voegen.
6 Als u geen watermerken meer wilt toevoegen, klikt u op OK en drukt u uw document af. Selecteer [Geen watermerk] uit de vervolgkeuzelijst Watermerk om het afdrukken van het watermerk te stoppen. 4.22 AFDRUKTAKEN
Een watermerk bewerken 1 Als u de afdrukinstellingen vanuit de softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u het venster Eigenschappen van de printer. Raadpleeg pagina 4.2 voor meer informatie.
2 Open het tabblad Extra en klik op de knop Bewerken in het vak Watermerk. Het venster Watermerk bewerken wordt weergegeven.
3 Selecteer het watermerk dat u wilt bewerken in de keuzelijst Huidige watermerken. U kunt zowel de tekst als de opties van het watermerk wijzigen. Zie pagina 4.22.
4 Klik op Bijwerken om de wijzigingen op te slaan. 5 Klik op OK.
4
Een watermerk verwijderen 1 Als u de afdrukinstellingen vanuit de softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u het venster Eigenschappen van de printer. Raadpleeg pagina 4.2 voor meer informatie.
2 Ga naar het tabblad Extras en klik op Bewerken in het vak Watermerk. Het venster Watermerk bewerken wordt weergegeven.
3 Selecteer het watermerk dat u wilt verwijderen in de keuzelijst Huidige watermerken en klik op Verwijderen.
4 Klik op OK.
AFDRUKTAKEN 4.23
Overlays gebruiken Wat is een overlay? Een overlay is tekst en/of afbeeldingen die op de vaste schijf van de computer zijn opgeslagen in een speciale bestandsindeling en die in een willekeurig document kunnen worden afgedrukt. Overlays worden vaak gebruikt in plaats van voorbedrukt briefpapier of formulieren. In plaats daarvan kunt u een overlay samenstellen die dezelfde informatie bevat en geeft u aan de printer door welke overlay voor uw document gebruikt moet worden. Als u een brief wilt afdrukken met het briefhoofd van uw bedrijf, hoeft u alleen maar aan de printer door te geven dat de briefhoofdoverlay op uw document moet worden afgedrukt.
Een nieuwe overlay aanmaken Als u een pagina-overlay wilt gebruiken, moet u een paginaoverlay maken met een logo of een afbeelding.
1 Open een document met de tekst of de afbeelding die uw voor de nieuwe overlay wilt gebruiken of maak een nieuw document aan. Zorg ervoor dat de tekst precies op de plaats staat waar deze afgedrukt moet worden.
2 Ga naar de printereigenschappen als u het document als een overlay wilt opslaan. Raadpleeg pagina 4.2 voor meer informatie.
3 Open het tabblad Extra en klik op Bewerken in het vak Overlay.
4.24 AFDRUKTAKEN
4 Klik in het venster Overlay bewerken op Overlay maken.
5 In het venster Nieuwe overlay maken typt u in het vak Bestandsnaam een naam van maximaal acht tekens. Selecteer eventueel het pad naar de bestemming (Het standaardpad is C:\Formover).
6 Klik op Opslaan. De naam wordt weergegeven onder Overlay List (Overzicht overlays).
7 Klik na het voltooien op OK of Ja. Het bestand wordt niet afgedrukt, maar op de harde schijf van uw computer opgeslagen. OPMERKING: Het documentformaat van de overlay moet hetzelfde zijn als de documenten die u met de overlay afdrukt.
AFDRUKTAKEN 4.25
4
Een overlay gebruiken Nadat u een overlay hebt samengesteld, kunt u deze met uw document afdrukken. Dit doet u als volgt:
1 Open een document dat u wilt afdrukken of maak een nieuw document aan.
2 Als u de afdrukinstellingen vanuit de softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u het venster Eigenschappen van de printer. Raadpleeg pagina 4.2 voor meer informatie.
3 Klik op het tabblad Extras. 4 Selecteer in de keuzelijst Overlay de overlay die u wilt gebruiken.
5 Selecteer Bewerken en Overlay laden, en selecteer het overlay-bestand als het niet in de Lijst van overlays verschijnt.
Als u het gewenste overlaybestand op een externe bron hebt opgeslagen, kunt u het bestand ook laden via het venster Load Overlay. Selecteer het bestand en klik op Openen. Het bestand verschijnt in het vak Overlay List en kan worden afgedrukt. De overlay is nu in het vak Lijst van overlays opgenomen, zodat u deze voor de afdruk kunt selecteren.
4.26 AFDRUKTAKEN
6 Klik eventueel op Overlay bevestigen voor afdrukken. Als dit selectievak is ingeschakeld, verschijnt er telkens wanneer u een document afdrukt een dialoogvenster waarin u moet bevestigen dat u een overlay op het document wilt afdrukken. Door in het dialoogvenster op Ja te klikken, wordt de geselecteerde overlay op uw document afgedrukt. Als u Nee antwoordt, wordt het afdrukken van een overlay geannuleerd. Als dit vakje leeg is terwijl er wel een overlay is geselecteerd, wordt de overlay automatisch aan ieder document toegevoegd.
4
7 Klik op OK of Ja tot het afdrukken start. De geselecteerde overlay wordt samen met uw afdruktaak geladen en afgedrukt op uw document. OPMERKING: De voor de overlay ingestelde resolutie moet hetzelfde zijn als die van het document waarbij u de overlay afdrukt.
AFDRUKTAKEN 4.27
Overlay verwijderen U kunt paginaoverlays die u niet meer gebruikt verwijderen.
1 In het venster Eigenschappen van de printer klikt u op het tabblad Extra.
2 Klik op de knop Bewerken in het vak Overlay. 3 Selecteer in het venster Overlay List de overlay die u wilt verwijderen.
4 Klik op Overlay verwijderen. 5 Als er een venster verschijnt waarin u om bevestiging wordt gevraagd, klikt u op Ja.
6 Klik op OK tot u het venster Afdrukken verlaat.
4.28 AFDRUKTAKEN
De statusmonitor gebruiken Indien er een storing optreedt tijdens het afdrukken, verschijnt het venster Statusmonitor met vermelding van de storing. NB: • Het programma Statusmonitor kan alleen worden gebruikt, wanneer u de printer met een USB-kabel of via het netwerk op uw computer aansluit. • U kunt de statusmonitor gebruiken in Windows 98/Me/NT 4.0/2000/XP.
De statusmonitor installeren 1 Plaats de meegeleverde cd-rom in het cd-romstation van uw computer. De cd-rom moet automatisch afspelen en er verschijnt een onderhoudsvenster. Klik op Start en vervolgens op Uitvoeren als het venster onderhoud niet verschijnt. Typ X:\Setup.exe waarbij u de letter X vervangt door de letter van uw cd-rom-station. Klik vervolgens op OK.
2 Klik op Volgende. 3 Selecteer Aangepaste installatie. Klik op Volgende. 4 Selecteer uw printer en klik op Volgende. NB: Als uw printer nog niet op de computer aangesloten is, verschijnt het volgende venster.
• Nadat u de printer hebt aangesloten, klikt u op Volgende.
• Als u de printer op dit moment nog niet wilt aansluiten, klikt u op Volgende en op Nee in het volgende scherm. Vervolgens wordt de installatie gestart. Aan het einde van de installatie wordt geen testpagina afgedrukt.
AFDRUKTAKEN 4.29
4
5 Klik op Statusmonitor en daarna op Volgende. 6 Als de testpagina correct wordt afgedrukt, klikt u op Ja. Zo niet, dan klikt u op Nee om de testpagina opnieuw af te drukken.
7 Als de installatie is voltooid, klikt u op Voltooien.
De statusmonitor opnieuw installeren 1 Ga naar het menu Start en selecteer Programma’s. 2 Select Aficio BP20 Series, and then Onderhoud. 3 Klik op Herstellen. 4 Klik op Statusmonitor en daarna op Volgende. 5 Nadat u het opnieuw hebt geïnstalleerd, klikt u op Voltooien.
De statusmonitor verwijderen 1 Ga naar het menu Start en selecteer Programma’s. 2 Select Aficio BP20 Series, and then Onderhoud. 3 Selecteer Verwijderen. 4 Klik op Statusmonitor en daarna op Volgende. 5 Als u wordt gevraagd om uw keuze te bevestigen, klikt u op Ja. Het geselecteerde stuurprogramma wordt van uw computer verwijderd.
6 Nadat de software verwijderd is, klikt u op Voltooien.
4.30 AFDRUKTAKEN
De probleemoplossingsgids openen Dubbelklik op het pictogram Statusmonitor in de Windows taakbalk. Dubbelklik op dit pictorgram.
Of, selecteeruit het menu StartProgramma’s of Alle programma’s Æ Aficio BP20 Series Æ Problemen oplossen.
De programma-instelling van de statusmonitor wijzigen
4
Het volgende venster gaat open, wanneer u op het pictogram Statusmonitor in de Windows taakbalk klikt en Optie selecteert.
• Weergeven wanneer taak voltooid is voor netwerkprinter toont de ballon met Statusmonitor, wanneer uw taak voltooid is. • Weergeven wanneer zich een fout voordoet tijdens het afdrukken de ballon met Statusmonitor verschijnt in geval van een storing tijdens het afdrukken. • Via Een automatische statuscontrole plannen om de kan de computer de printerstatus regelmatig bijwerken. Door de waarde dicht bij 1 seconde in te stellen, zal de computer de printerstatus vaker controleren, wat een snellere respons in geval van een printerstoring toelaat. OPMERKING: Wanneer de ballon Statusmonitor ter indicatie van een storing wordt weergegeven, kunt u de huidige afdruktaak annuleren of de betreffende oplossing bekijken. Als u Afdruktaak annuleren selecteert, schakelt u de printer uit en klikt u op OK. Dit kan enkele minuten duren. Bemerk dat hierdoor de gegevens verloren gaan die via het netwerk naar de printer zijn gestuurd. AFDRUKTAKEN 4.31
Een lokaal gedeelde printer instellen Lokaal gedeelde printer U kunt de printer rechtstreeks aansluiten op een geselecteerde computer die in het netwerk de “hostcomputer” wordt genoemd. De printer kan dan worden gedeeld door andere gebruikers op het netwerk via een Windows 9x/Me/XP/NT 4.0/2000-netwerkprinterverbinding.
Afdrukken over een netwerk Installeer de Aficio BP20 series-printersoftware op iedere computer van waaruit u documenten wilt afdrukken, ongeacht of de printer op een lokale computer of op een netwerk is aangesloten.
Onder Windows 9x/Me Als hostcomputer instellen
1 Start Windows. 2 Klik op Start, selecteer Configuratiescherm en dubbelklik op het pictogram Netwerk.
3 Schakel het selectievakje Bestands- en printerdeling in, 4 5 6
en klik op OK. Sluit het venster. Klik in het menu Start op Instellingen, klik op Printers en dubbelklik op de naam van uw printer. Selecteer Eigenschappen in het menu Printer. Klik op het tabblad Delen en schakel het selectievakje Gedeeld als in. Vul het veld Sharenaam in en klik op OK.
Als clientcomputer instellen
1 Klik met de rechter muisknop op de knop Start in Windows, en kies Verkenner.
2 Klik in de linker kolom op de netwerkmap om deze te openen. 3 Blader naar de computer waarop de printer is aangesloten, 4 5 6 7 8 4.32 AFDRUKTAKEN
klik met de rechter muisknop op de sharenaam van de printer en selecteer Printerpoort toewijzen Selecteer de gewenste poort, schakel het selectievakje Opnieuw verbinding maken bij aanmelden in, en klik op OK. Kies in het Start menu Instellingen en vervolgens Printers. Dubbelklik op het pictogram van uw printer. In het menu Printer selecteert u Eigenschappen. Op het tabblad Details selecteert u de printerpoort en klikt u op OK.
Onder Windows NT 4.0/2000/XP Als hostcomputer instellen
1 Start Windows. 2 In Windows NT 4.0/2000: Klik op de knop Start van
Windows en klik achtereenvolgens op Instellingen en Printers. In Windows XP selecteert u Printers en Faxen uit het menu Start.
3 Dubbelklik op het pictogram van uw printer. 4 In het menu Printer selecteert u Delen. 5 Bij Windows NT 4.0 kruist u het vakje Gedeeld aan. In Windows 2000 schakelt u het selectievakje Gedeeld als in. Bij Windows XP schakelt u het selectievakje Deze printer delen in.
6 Bij Windows NT 4.0 vult u de Sharenaam in en klikt u op OK.
Bij Windows 2000/XP vult u de Sharenaam in en klikt u op OK.
Als clientcomputer instellen
1 Klik met de rechter muisknop op de knop Start in Windows, en kies Verkenner.
2 Klik in de linker kolom op de netwerkmap om deze te openen.
3 Klik op de share-naam. 4 In Windows NT 4.0/2000: Klik op de knop Start in Windows en klik achtereenvolgens op Instellingen en Printers.
In Windows XP: Selecteer Printers en faxen in het menu Start.
5 6 7 8 9
Dubbelklik op het pictogram van uw printer. In het menu Printer selecteert u Eigenschappen. Klik op Poort toevoegen op het tabblad Poorten. Selecteer Lokale poort en klik op Nieuwe poort. Vul het veld Geef een poortnaam op in, en voer de sharenaam in.
10 Klik op OK en op Sluiten. 11 Bij Windows NT 4.0 klikt u op OK. Bij Windows 2000/XP klikt u op Toepassen en op OK. AFDRUKTAKEN 4.33
4
MEMO
4.34 AFDRUKTAKEN
5
Onderhoud van uw printer
Dit hoofdstuk geeft suggesties voor hoogwaardig en spaarzaam afdrukken en tips voor het onderhouden van de tonercassette en de printer. In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen: • Onderhoud tonercassette • De printer reinigen • Configuratiepagina’s afdrukken
Onderhoud tonercassette Opslag van de tonercassette Om maximaal rendement te halen uit de tonercassette, neemt u best de volgende richtlijnen in acht. • Haal de tonercassette pas uit de verpakking op het moment dat u deze gaat gebruiken. • Vul tonercassettes niet bij. De printergarantie dekt geen schade die is veroorzaakt door het gebruik van een nagevulde cassette. • Bewaar tonercassettes in dezelfde omstandigheden als de printer. • Om schade aan de tonercassette te voorkomen, moet u ervoor zorgen dat deze niet langer dan enkele minuten wordt blootgesteld aan licht.
Verwachte gebruiksduur van de tonercassettes De gebruiksduur van de tonercassette hangt af van de hoeveelheid toner die tijdens het afdrukken wordt gebruikt. Bij het afdrukken van tekst met een dekking van ISO 19752 5%, gaat een nieuwe tonercartridge gemiddeld 5000 pagina’s mee. (De met het toestel meegeleverde tonercartridge gaat gemiddeld 3500 pagina’s mee.) Het werkelijke aantal pagina’s kan variëren afhankelijk van de afdrukdichtheid van de pagina die u afdrukt. Als u bijvoorbeeld veel afbeeldingen afdrukt, moet de tonercassette vaker worden vervangen.
Toner spaarstand Om toner te besparen, drukt u 0,5 seconden lang op de knop Annuleren op het bedieningspaneel van de printer. Het lampje van de toets gaat aan. U kunt de tonerbesparende modus ook in de eigenschappen van de printer activeren. Zie “De tonerbesparende modus gebruiken” op pagina 4.11. Door deze optie te selecteren verlengt u de levensduur van uw tonercassette en verlaagt u de kostprijs per afgedrukte pagina. Dit gaat echter wel ten koste van de afdrukkwaliteit.
5.2
ONDERHOUD
VAN UW PRINTER
Toner opnieuw verdelen Wanneer de toner bijna leeg is, veroorzaakt dit mogelijk vage of lichte vlekken op een bedrukt vel. U kunt de afdrukkwaliteit tijdelijk verbeteren door de toner opnieuw te verdelen. De volgende procedures stellen u in staat de huidige afdruktaak te voltooien alvorens de tonercassette te vervangen.
1 Pak de voorklep vast en trek ze naar u toe om ze te openen.
2 Trek aan de tonercassette en neem ze uit de printer.
5
VOORZICHTIG: Zorg dat u niet te ver in de printer grijpt. Het smeltgedeelte kan heet zijn.
OPMERKING: Stel de tonercartridge niet langer dan enkele minuten bloot aan licht om te vermijden dat ze beschadigd raakt. Leg een vel papier over de cassette als u deze langer dan enkele minuten uitgepakt laat liggen. Plaats de cassette altijd op een schoon en gelijkmatig oppervlak. ONDERHOUD
VAN UW PRINTER
5.3
3 Schud de tonercassette vijf of zes keer voorzichtig heen en weer om de toner opnieuw te verdelen.
OPMERKING: Krijgt u per ongeluk toner op uw kleding, gebruik dan een droge doek om het af te vegen en was het in koud water. Was het niet met warm water, want dan zal de toner zich vastzetten in de stof.
4 Plaats de tonercassette terug in de printer. Zorg ervoor dat de tonercassette vastklikt.
5 Sluit de voorklep. Controleer of de klep goed dicht is. Als ze niet goed is gesloten, kunnen er storingen optreden tijdens het afdrukken.
5.4
ONDERHOUD
VAN UW PRINTER
Tonercassette vervangen Als de afdruk na het herverdelen van de toner (zie pagina 5.3) licht blijft, dan vervangt u de tonercassette. Verwijder de oude cassette en installeer een nieuwe tonercassette. Raadpleeg “Tonercassette installeren” op pagina 2.4 voor meer informatie.
De printer reinigen Voor een goede afdrukkwaliteit moet u het apparaat goed schoonhouden. Voer de onderstaande stappen daarom iedere keer uit als u de tonercassette vervangt of als de afdrukkwaliteit achteruit gaat. NB: • Als u de binnenkant van de printer reinigt, zorg er dan voor dat u de transportrol (onder de tonercassette) niet aanraakt. Vingerafdrukken kunnen tot problemen met de afdrukkwaliteit leiden. • Wanneer u de behuizing van de printer schoonmaakt met schoonmaakmiddelen die veel alcohol, oplosmiddelen of andere bijtende bestanddelen bevatten, kan deze van kleur veranderen of barsten.
Buitenkant reinigen U kunt de behuizing van de printer het best schoonmaken met een zachte, niet-pluizende doek. U kunt de doek lichtjes bevochtigen met water, maar zorg dat er geen water op de printer druppelt of in de printer binnendringt.
Binnenkant reinigen Tijdens het afdrukken kunnen zich papier-, toner- en stofdeeltjes ophopen in de printer. Dit kan op een gegeven moment problemen met de afdrukkwaliteit gaan veroorzaken, zoals tonervlekken of vegen. Door de binnenkant van de printer te reinigen, vermijdt of beperkt u deze problemen.
De binnenkant van de printer reinigen
1 Schakel de printer uit en trek de stekker uit het stopcontact. Wacht vervolgens tot de printer is afgekoeld. ONDERHOUD
VAN UW PRINTER
5.5
5
2 Open de voorklep. Trek aan de tonercassette en neem ze uit de printer.
3 Gebruik een droge en pluisvrije doek om stof en overtollig tonerpoeder van de tonercassette en uit het cassettevak te verwijderen.
OPMERKING: Om schade aan de tonercassette te voorkomen, moet u ervoor zorgen dat deze niet langer dan enkele minuten wordt blootgesteld aan licht. Dek de cassette eventueel af met een vel papier en plaats ze op een schoon en gelijkmatig oppervlak. Zorg ook dat u de zwarte transferrol in de printer niet aanraakt.
4 Plaats de lange glazen strook (LSU) bovenaan in het
cassettevak, en veeg voorzichtig over het glas om te controleren of het witte katoen wordt zwart gekleurd door het vuil.
5.6
ONDERHOUD
VAN UW PRINTER
5 Plaats de tonercassette opnieuw in het apparaat en sluit de klep. Controleer of de klep goed dicht is. Als ze niet goed is gesloten, kunnen er storingen optreden tijdens het afdrukken.
6 Steek de stekker in het stopcontact en schakel de printer in. Een reinigingspagina afdrukken Uw printer kan ingesteld worden om elke 500 pagina’s een reinigingspagina af te drukken. Gebruik deze functie wanneer u minderwaardig papier gebruikt dat de afdrukkwaliteit kan verminderen. Raadpleeg pagina A.6 voor meer informatie. In sommige landen is deze functie standaard geactiveerd. Als u wazige, vage of uitgelopen afdrukken vaststelt, kunt u met het afdrukken van een reinigingspagina de trommel in de tonercassette reinigen. Deze handeling resulteert in een pagina met tonerafval dat moet worden verwijderd.
1 Zorg dat de printer ingeschakeld is in gereedmodus en dat de papierlade papier bevat.
2 Houd de knop Annuleren op het bedieningspaneel gedurende ca. 10 seconden ingedrukt.
ONDERHOUD
VAN UW PRINTER
5.7
5
3 Uw printer neemt automatisch een vel papier uit de papierlade en drukt een reinigingspagina af met stof- of tonerdeeltjes erop. OPMERKING: Het reinigingsproces van de cassette neemt enige tijd in beslag. Om het proces te onderbreken, schakelt u het apparaat uit.
Configuratiepagina’s afdrukken Vanop het bedieningspaneel van de printer kunt u een configuratiepagina afdrukken. Gebruik de configuratiepagina om de huidige printerinstellingen te bekijken, printerproblemen op te lossen, of de installatie te controleren van optionele accessoires zoals geheugen, de optionele papierlade en printertalen. Als uw printer een netwerkkaart heeft, wordt de netwerkconfiguratiepagina afgedrukt met een printerconfiguratiepagina. Om configuratiepagina’s af te drukken:
1 Zorg dat de printer ingeschakeld is in gereedmodus en dat de papierlade papier bevat.
2 Houd de knop Annuleren op het bedieningspaneel gedurende ca. 6 seconden ingedrukt. De configuratiepagina’s worden afgedrukt.
5.8
ONDERHOUD
VAN UW PRINTER
6
Problemen oplossen
Dit hoofdstuk biedt nuttige informatie over wat u moet doen als er tijdens het gebruik van uw printer een fout optreedt. In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen: • Controlelijst voor probleemoplossing • Algemene afdrukproblemen oplossen • Problemen met afdrukken in netwerk oplossen • Vastgelopen afdrukpapier verwijderen • Problemen met de afdrukkwaliteit oplossen • Probleemoplossing bij foutberichten • Gebruikelijke Windows-problemen
Controlelijst voor probleemoplossing Als de printer niet naar behoren functioneert, overloopt u de onderstaande controlelijst. Als een printer niet voldoet aan een item van de controlelijst, volgt u de betreffende suggesties om het probleem op te lossen. Controleer
Oplossing
Druk een voorbeeldpagina af om te controleren of de printer op de juiste wijze papier invoert. Raadpleeg pagina 2.15 voor meer informatie.
• Als er geen voorbeeldpagina wordt afgedrukt, controleert u het papier in de papierlade. • Als het papier in de printer vastloopt, gaat u naar “Vastgelopen afdrukpapier verwijderen” op pagina 6.9.
Controleer de testpagina om te zien of deze juist werd afgedrukt.
Als er een probleem is met de afdrukkwaliteit, gaat u naar “Problemen met de afdrukkwaliteit oplossen” op pagina 6.17.
Druk een kort document af vanuit een programma om te controleren of de computer en de printer zijn aangesloten en juist communiceren.
• Als de pagina niet wordt afgedrukt, controleert u de kabelverbinding tussen de printer en de computer. • Controleer de afdrukwachtrij of de print spooler om na te gaan of het afdrukken onderbroken werd. • Controleer of u het juiste printerstuurprogramma en de juiste communicatiepoort gebruikt. Als het afdrukken van de pagina wordt onderbroken, gaat u naar “Algemene afdrukproblemen oplossen” op pagina 6.3.
Als u het printerprobleem niet kunt oplossen aan de hand van de controlelijst, kunt u de volgende delen voor probleemoplossing controleren.
• “Algemene afdrukproblemen oplossen” op pagina 6.3. • “Probleemoplossing bij foutberichten” op pagina 6.22. • “Gebruikelijke Windows-problemen” op pagina 6.23.
6.2
PROBLEMEN
OPLOSSEN
Algemene afdrukproblemen oplossen Voor problemen met de bediening van uw printer raadpleegt u de onderstaande tabel met mogelijke oplossingen. Probleem
Mogelijke oorzaak
Oplossing
De printer drukt niet af.
De printer ontvangt geen stroom.
Controleer de stekker en het netsnoer, de aan/uitschakelaar en het stopcontact.
De printer is niet geselecteerd als de standaardprinter.
Stel Aficio BP20 Series PCL6 als standaardprinter in.
Controleer de printer op het volgende:
• • • •
De klep van de printer is niet gesloten. Papier zit geklemd. Er werd geen papier geladen. Is er wel een tonercassette geplaatst?
Neem contact op met een onderhoudstechnicus in geval van een printersysteemfout. Mogelijk bevindt de printer zich in de modus Handmatige invoer en is het papier op.
Laad papier in de multifunctionele papierlade en druk op de knop Annuleren op het bedieningspaneel van de printer.
De verbindingskabel tussen de computer en de printer is niet juist aangesloten.
Maak de kabel los en sluit hem opnieuw aan.
De verbindingskabel tussen de computer en de printer is defect.
Controleer eventueel de kabel door hem aan te sluiten op een andere computer die goed functioneert, en probeer af te drukken. U kunt ook proberen om met een andere printerkabel een pagina af te drukken.
De poortinstelling is niet juist.
Controleer in Windows of de afdruktaak naar de juiste poort wordt gestuurd (bijvoorbeeld LPT1). Als uw computer meer poorten heeft, controleert u of de printer op de juiste poort is aangesloten.
De printer is mogelijk verkeerd geconfigureerd.
Controleer de printereigenschappen om te verifiëren of alle afdrukinstellingen juist zijn.
Printerstuurprogramma niet goed geïnstalleerd.
Installeer het printerstuurprogramma opnieuw; zie pagina 2.30. Probeer een testpagina af te drukken.
De printer werkt niet behoorlijk.
Controleer of het bericht op het display van het bedieningspaneel een systeemfout aangeeft.
PROBLEMEN
OPLOSSEN
6.3
6
Probleem
Mogelijke oorzaak
Oplossing
De printer selecteert afdrukmateriaal uit de verkeerde lade.
Misschien is in de Eigenschappen van de printer niet de juiste invoer geselecteerd.
In vele softwaretoepassingen kan de lade worden geselecteerd op het tabblad Papier in de printereigenschappen. Selecteer de juiste invoer. Raadpleeg pagina 4.6 voor meer informatie.
Er wordt geen papier ingevoerd in de printer.
Het papier is niet goed in de papierlade geladen.
Verwijder het papier en laad het op de juiste manier.
Te veel papier in de papierlade.
Verwijder het overschot.
Het papier is te dik.
Gebruik alleen papier dat voldoet aan de vereisten van de printer. Raadpleeg pagina C.3 voor meer informatie.
De afdruktaak is te complex.
Maak de pagina minder complex door afbeeldingen te verwijderen of wijzig de instellingen van de afdrukkwaliteit.
De taak wordt uiterst traag afgedrukt.
De maximale afdruksnelheid van uw printer is 20 ppm (pagina’s per minuut) voor A4-formaat of 22 ppm voor Letter-formaat.
De helft van de pagina is blanco.
6.4
PROBLEMEN
Als u Windows 9x/Me gebruikt, is de wachtrijinstelling mogelijk verkeerd.
Ga naar het menu Start en kies Instellingen en Printers. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram van Aficio BP20 Series PCL6, selecteer Eigenschappen, klik vervolgens op het tabblad Details en klik op de knop Wachtrij-instellingen. Selecteer de gewenste wachtrij-instelling.
Het werkgeheugen (RAM) van de computer is mogelijk ontoereikend.
Breid het geheugen van uw printer uit. Raadpleeg “Geheugeninstalleren” op pagina B.3 voor meer informatie.
De pagina-layout is te complex.
Vereenvoudig de pagina-layout en verwijder onnodige tekeningen uit het document. Breid het geheugen van uw printer uit. Raadpleeg “Geheugeninstalleren” op pagina B.3 voor meer informatie.
De ingestelde afdrukstand is onjuist.
Wijzig de afdrukstand in uw programma. Raadpleeg pagina 4.5 voor meer informatie.
Het papierformaat en de instellingen voor het papierformaat stemmen niet overeen.
Stel het juiste papierformaat in voor het papier in de papierlade.
OPLOSSEN
Probleem Het afdrukpapier blijft vastlopen.
De printer drukt af, maar de tekst is verkeerd, vervormd of onvolledig.
Mogelijke oorzaak
Oplossing
Te veel papier in de papierlade.
Verwijder het overschot.
Er wordt een verkeerde papiersoort gebruikt.
Gebruik alleen papier dat voldoet aan de vereisten van de printer. Raadpleeg pagina C.3 voor meer informatie.
Er wordt een verkeerde uitvoermethode gebruikt.
Bijzondere afdrukmaterialen zoals dik papier mogen niet worden afgedrukt via de bovenste uitvoerlade (voorkant omlaag). Gebruik de achterste uitvoerlade (voorkant omhoog).
Misschien zitten er resten van het afdrukmateriaal in het apparaat.
Open de voorklep en verwijder de resten.
De printerkabel zit los of is defect.
Maak de printerkabel los en sluit deze opnieuw aan. Druk een document af dat u al met succes hebt afgedrukt. Controleer eventueel de kabel door hem aan te sluiten op een andere computer die goed functioneert, en probeer af te drukken. U kunt ook proberen om met een andere printerkabel een pagina af te drukken.
Het verkeerde printerstuurpramma is geselecteerd.
Controleer het printerselectiemenu van de toepassing om na te gaan of uw printer is geselecteerd.
Uw programma heeft misschien een probleem.
Probeer of u met een ander programma wel kunt afdrukken.
Het besturingssysteem werkt niet goed.
Als u afdrukt vanuit Windows (elke versie), sluit u Windows, gaat u naar een DOSprompt en controleert u de werking met het volgende commando: Bij een prompt C:\ typt u Dir LPT1, en drukt u op Enter. (In de veronderstelling dat u op LPT1 bent aangesloten.) Sluit Windows af en start de computer opnieuw op. Zet de printer uit en opnieuw aan.
Als u afdrukt op speciale media, dient u de multifunctionele papierlade te gebruiken.
PROBLEMEN
OPLOSSEN
6.5
6
Probleem Er worden pagina’s afgedrukt, maar ze zijn blanco.
Bij Adobe Illustrator worden de afbeeldingen niet goed afgedrukt.
Mogelijke oorzaak De tonercassette is leeg of beschadigd.
Oplossing Verdeel de nog aanwezige toner over de cassette. Raadpleeg pagina 5.3 voor meer informatie. Vervang indien nodig de tonercassette.
Het document bevat misschien blanco pagina’s.
Controleer of het bestand blanco pagina’s bevat.
Sommige onderdelen zoals de controller of het paneel zijn defect.
Neem contact op met een vertegenwoordiger van de klantendienst.
De instelling in het programma is niet juist.
Selecteer Downloaden als bitmapafbeelding in het venster TrueType-opties van beeldeigenschappen om het document af te drukken.
OPGELET: Als u bij het afdrukken problemen ondervindt, nadat uw printer ongeveer 60.000 pagina’s heeft afgedrukt, neem dan contact op met de klantendienst om de transferrol te vervangen.
6.6
PROBLEMEN
OPLOSSEN
Problemen met afdrukken in netwerk oplossen Algemene problemen Probleem
Oplossing
De computer loopt vast nadat er tijdens het configureren per ongeluk een aantal verkeerde waarden werden ingevoerd.
Mogelijk zijn de parameters in de netwerkkaart beschadigd. Start de computer opnieuw op en stel de standaardinstellingen in. Zie Standaardinstelling netwerkkaart (Wanneer u de netwerkkaart gebruikt) op pagina 1.7.
Kan geen toegang krijgen vanuit SNMP Manager.
Probeer te pingen vanaf de computer waarop de SNMP manager wordt uitgevoerd. Als dat niet lukt, is er een probleem met de netwerkverbinding tussen de Manager en de netwerkkaart. Als het pingen lukt, controleert u of er voldoende community-namen met voldoende rechten werden gebruikt.
U kunt noch de DHCP-server, BOOTP-server of RARP-server zien, wanneer u een IP-adres wilt iinstellen voor de printserver.
Stel een IP-adres, Subnet Mask en standaard Gateway to print server met IP-adres instellen.
Printserver drukt niet af met TCP/IP-protocol.
1. Controleer of het TCP/IP-protocol op uw computer is geïnstalleerd. 2. Controleer of uw computer op hetzelfde netwerk zit als de printserver.
De naam van de printer wordt niet getoond bij het toevoegen van een poort en de printer werkt niet.
Ken een IP-adres toe met IP-adres instellen.
PROBLEMEN
OPLOSSEN
6.7
6
Problemen in Windows Probleem
Oplossing
De testpagina wordt niet afgedrukt.
Schakel de printer uit en vervolgens weer aan.
IP-adres instellen kan printers niet automatisch opsporen.
1. Controleer of de LAN-kabel met de printer is verbonden. • Controleer zelf of de LAN-kabel met de printer is verbonden. • Controleer of de aangesloten printers in de netwerkomgeving worden getoond. Controleer de verbindingsstatus van de printers als dat niet het geval is. • Probeer te pingen als er een IP-adres aan de computers werd toegekend. Zorg ervoor dat de computers en printers deel uitmaken van hetzelfde netwerksegment. 2. Als het LAN verbonden is door routers, kan IP-adres instellen de printers niet vinden. 3. Controleer de ingevoerde IP-adressen, subnet mask en standaard gateway.
De printer drukt niet af.
6.8
PROBLEMEN
OPLOSSEN
cControleer IP-adres dControleer de naam van het stuurprogramma eProbeer een poort toe te voegen fVerwijs naar “IP-adres instellen”
Vastgelopen afdrukpapier verwijderen Soms kan het papier vastlopen tijdens het afdrukken. Mogelijke oorzaken: • De papierlade is niet correct geladen of bevat te veel papier. • De papierlade werd tijdens een afdruktaak uitgetrokken. • De voorklep werd tijdens een afdruktaak geopend. • Het gebruikte papier is niet in overeenstemming met de papierspecificaties. Raadpleeg “Papierspecificaties” op pagina C.3 voor meer informatie. • Het formaat van het gebruikte papier wordt niet ondersteund. Raadpleeg “Papierspecificaties” op pagina C.3 voor meer informatie. Als het papier vastloopt, licht de LED Online/Foutmelding op het bedieningspaneel rood op. Zoek en verwijder het vastgelopen papier. Als u het niet kunt zien, kijk dan in de printer. OPMERKING: Gebruik geen pincet of metalen voorwerpen met scherpe punten om het vastgelopen papier te verwijderen. Immers, u zou zo de metalen onderdelen aan de binnenkant van het apparaat kunnen beschadigen en een kortsluiting kunnen veroorzaken.
In het papieruitvoergebied
6
1 Schuif papierlade 2 eruit om toegang te krijgen tot het vastgelopen papier.
PROBLEMEN
OPLOSSEN
6.9
2 Verwijder alle verkeerd ingevoerde papier door het met de zichtbare hoek uit de printer te trekken. Controleer of al het papier goed is uitgelijnd in de lade.
OPMERKING: Als u het vastgelopen papier niet kunt zien, of er is weerstand wanneer u eraan trekt, neem dan de papierlade uit de printer en trekt u het vastgelopen papier voorzichtig los uit de printer.
3 Schuif de papierlade weer in de printer.
4 Open en sluit de voorklep om verder te gaan met afdrukken.
6.10 PROBLEMEN
OPLOSSEN
In de optionele lade 2
1 Trek de optionele papierlade 2 uit de printer.
2 Als u het vastgelopen papier ziet, neemt u dit uit de papierlade.
6
PROBLEMEN
OPLOSSEN
6.11
3 Als u het vastgelopen papier niet kunt vinden in papierlade 2, trekt u papierlade 1 halverwege uit de printer, en verwijdert u het papier.
4 Schuif de papierladen weer in de printer. Open de voorklep en sluit deze weer. U kunt het afdrukken nu hervatten.
In de multifunctionele papierlade
1 Open de multifunctionele papierlade. 2 Verwijder het vastgelopen papier voorzichtig uit de lade.
3 Open de voorklep en sluit deze weer. U kunt het afdrukken nu hervatten. 6.12 PROBLEMEN
OPLOSSEN
Rond de tonercassette 1 Open en sluit de voorklep, en het vastgelopen papier loopt automatisch uit de printer. Zoniet, gaat u verder met stap 2.
2 Open de voorklep en verwijder de tonercassette.
OPMERKING: Om schade aan de tonercassette te voorkomen, moet u ervoor zorgen dat deze niet langer dan enkele minuten wordt blootgesteld aan licht. Leg een vel papier als bescherming op de bovenzijde van de tonercassette, terwijl deze uit de printer is, en plaats de cassette op een schoon en gelijkmatig oppervlak.
3 Trek het vastgelopen papier voorzichtig naar u toe en verwijder het uit de printer.
Als u het vastgelopen papier niet ziet en u ondervindt weerstand wanneer u eraan trekt, ga dan naar “In het papieruitvoergebied” op pagina 6.14. PROBLEMEN
OPLOSSEN
6.13
6
4 Controleer of er geen ander papier in de printer is. 5 Installeer de tonercassette opnieuw, en sluit vervolgens de voorklep. U kunt het afdrukken nu hervatten.
In het papieruitvoergebied 1 Als een groot deel van het papier zichtbaar is, trekt u het papier recht naar buiten. Zoniet, gaat u verder met stap 2.
2 Open de achterste uitvoerlade.
6.14 PROBLEMEN
OPLOSSEN
3 Maak het papier los, als het tussen de toevoerrollen is geklemd. Trek het papier er dan voorzichtig uit.
4 Sluit de achterste uitvoerlade. 5 Open de voorklep en sluit deze weer. U kunt het afdrukken nu hervatten.
Tips om het vastlopen van papier van A5-formaat te vermijden Als A5-papier regelmatig vastloopt, kunt u het volgende doen:
6
1 Open de invoerlade en laad het papier zoals hieronder wordt aangegeven.
2 Open het eigenschappenvenster Aficio BP20 Series PCL6 en stel het papierformaat in op A5 (148x210 mm) op het tabblad Papier.
PROBLEMEN
OPLOSSEN
6.15
3 Stel in het vak Afdrukstand op het tabblad Lay-out de optie Draaien in op 90°.
Selecteer 90 graden.
Klik hier.
4 Klik op OK om het afdrukken te starten.
Tips om papierstoringen te vermijden De meeste papierstoringen zijn te vermijden als u de juiste soort papier selecteert. Als een papierstoring optreedt, volgt u de stappen die zijn beschreven in “Vastgelopen afdrukpapier verwijderen” op pagina 6.9. • Volg de aanwijzingen onder “Papier laden” op pagina 2.7. Zorg ervoor dat de papiergeleiders goed zijn ingesteld. • Laad de papierlade niet te vol. Zorg ervoor dat het papier onder de papiergrensmarkering op de binnenwand van de papierlade ligt. • Verwijder het papier niet uit de papierlade tijdens het afdrukken. • Buig het papier, waaier het uit en maak er een rechte stapel van voordat u het in de lade plaatst. • Gebruik geen gekreukt, vochtig of omgekruld papier. • Plaats geen verschillende papiersoorten in de papierlade. • Gebruik alleen de aanbevolen afdrukmaterialen. Raadpleeg “Papierspecificaties” op pagina C.3 voor meer informatie. • Zorg dat u het papier met de aanbevolen afdrukzijde omlaag legt in het magazin, en omhoog in de multifunctionele papierlade. 6.16 PROBLEMEN
OPLOSSEN
Problemen met de afdrukkwaliteit oplossen Vuil of stof in de printer of onjuist geladen papier heeft een nadelig effect op de afdrukkwaliteit. Zie de onderstaande tabel om het probleem op te lossen.
Probleem
Oplossing
Lichte of vage afdrukken
Als de pagina een verticale witte streep of vaag gebied bevat: • Het tonerpoeder is bijna op. Door de resterende toner over de cassette te verdelen, kunt u er waarschijnlijk nog een aantal afdrukken mee maken. Raadpleeg “Toner opnieuw verdelen” op pagina 5.3 voor meer informatie. Als dit niet helpt, moet u een nieuwe tonercassette plaatsen. • Mogelijk voldoet het papier niet aan de papierspecificaties (het is bijvoorbeeld te vochtig of te ruw). Raadpleeg “Papierspecificaties” op pagina C.3 voor meer informatie. • Als de volledige pagina licht is afgedrukt, dan is de afdrukresolutie te licht ingesteld, of is de tonerbesparende modus ingeschakeld. Pas de afdrukresolutie aan en schakelde tonerbesparende modus uit in de Eigenschappen van de printer. Raadpleeg pagina 4.8 voor meer informatie. • Een combinatie van vage plekken en vegen kan erop duiden dat de tonercassette moet worden gereinigd. Raadpleeg “Binnenkant reinigen” op pagina 5.5 voor meer informatie. • Mogelijk is het oppervlak van de laserscannereenheid vuil. Reinig de laserscannereenheid. Raadpleeg “Binnenkant reinigen” op pagina 5.5 voor meer informatie.
AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc
Tonerspecificaties
AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc
• Mogelijk voldoet het papier niet aan de specificaties (het is bijvoorbeeld te vochtig of te ruw). Raadpleeg “Papierspecificaties” op pagina C.3 voor meer informatie. • Mogelijk is de transferrol vuil. Raadpleeg “Binnenkant reinigen” op pagina 5.5 voor meer informatie. • Misschien moet de papierbaan worden gereinigd. Raadpleeg “Binnenkant reinigen” op pagina 5.5 voor meer informatie.
PROBLEMEN
OPLOSSEN
6.17
6
Probleem
Oplossing
Onregelmatigheden
Als op willekeurige plaatsen vage, meestal ronde plekken zitten: • Er zit mogelijk een slecht vel tussen het papier. Druk het document opnieuw af. • Het vochtgehalte van het papier is niet op alle plaatsen gelijk of het papier bevat vochtplekken. Probeer een ander merk papier. Raadpleeg “Papierspecificaties” op pagina C.3 voor meer informatie. • Een hele partij papier is niet in orde. Problemen bij het fabricageproces kunnen ertoe leiden dat toner niet goed hecht aan sommige gedeelten van het papier. Probeer een ander merk papier. • Misschien is de tonercassette defect. Raadpleeg “Verticale regelmatige fouten” op de volgende pagina. • Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neemt u contact op met een onderhoudstechnicus.
AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc
Verticale lijnen
AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc Grijze achtergron
AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc
Tonervlekken
6.18 PROBLEMEN
OPLOSSEN
Als de afdrukken zwarte, verticale strepen vertonen: • Er zit waarschijnlijk een kras op de lichtgevoelige drum in de tonercassette. Plaats een nieuwe tonercassette.
Als de hoeveelheid achtergrondschaduw onacceptabel wordt, kunnen de onderstaande procedures het probleem oplossen. • Gebruik papier met een lichter gewicht. Raadpleeg “Papierspecificaties” op pagina C.3 voor meer informatie. • Controleer de omgeving van de printer; een zeer droge omgeving (lage vochtigheid) of een hoge vochtigheid (hoger dan een RV van 80%) kunnen de hoeveelheid achtergrondschaduw verhogen. • Verwijder de oude tonercassette en plaats een nieuwe. Raadpleeg “Tonercassette installeren” op pagina 2.4 voor meer informatie. • Reinig de binnenkant van de printer. Raadpleeg “Binnenkant reinigen” op pagina 5.5 voor meer informatie. • Controleer papiersoort en -kwaliteit. Raadpleeg “Papierspecificaties” op pagina C.3 voor meer informatie. • Verwijder de oude tonercassette en plaats een nieuwe. Raadpleeg “Tonercassette installeren” op pagina 2.4 voor meer informatie.
Probleem
Oplossing
Verticale regelmatige fouten
Als de afdrukken met regelmatige tussenafstanden afwijkingen vertonen: • Misschien is de tonercassette defect. Als een afwijking zich met regelmatige tussenafstanden herhaalt, moet u een paar keer een schoonmaakblad afdrukken om de tonercassette te reinigen; zie pagina 5.7. Als het probleem blijft terugkomen, plaatst u een nieuwe tonercassette. Raadpleeg “Tonercassette installeren” op pagina 2.4 voor meer informatie. • Er zit mogelijk toner op onderdelen van de printer. Als de achterkant van de afdrukken vlekken vertoont, lost het probleem zich waarschijnlijk na een aantal pagina’s vanzelf op. • Mogelijk is de smelteenheid beschadigd. Neem contact op met een vertegenwoordiger van de klantendienst.
AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc
Schaduwvlekken
A
Schaduwvlekken worden veroorzaakt door een teveel aan toner op de afdruk. • Misschien is het papier te vochtig. Probeer af te drukken op papier van een andere partij. Maak de verpakking van een nieuw pak papier pas open op het moment dat u het gaat gebruiken. Daarmee voorkomt u dat het papier te veel vocht opneemt. • Als er schaduwvlekken optreden op enveloppen, kunt u proberen de lay-out zo te veranderen dat er niet wordt afgedrukt op gedeelten die dikker zijn doordat aan de andere kant een overlappende naad zit. Dit probleem kan worden veroorzaakt door afdrukken op naden. • Pas de afdrukresolutie aan in de softwaretoepassing of de printereigenschappen als er schaduwvlekken over het hele oppervlak van de afgedrukte pagina verschijnen.
Misvormde tekst
• Als tekst er misvormd uitziet (“uitgehold” effect), kan het papier te glad zijn. Probeer een ander soort papier. Raadpleeg “Papierspecificaties” op pagina C.3 voor meer informatie. • Als tekst er misvormd uitziet (golvend effect), heeft de scanner misschien onderhoud nodig. Controleer of dit ook gebeurt op een testpagina (zie pagina 2.15). Neem contact op met een onderhoudstechnicus.
Papier schuin
• Controleer papiersoort en -kwaliteit. Raadpleeg “Papierspecificaties” op pagina C.3 voor meer informatie. • Zorg ervoor dat het papier en ander afdrukmateriaal juist is geladen en dat de geleiders niet te dicht aansluiten bij of te los staan van de stapel papier.
AaBbCc AaBbC AaBbCcc AaBbCc AaBbCc
PROBLEMEN
OPLOSSEN
6.19
6
Probleem
Oplossing
Gekruld of gegolfd
• Controleer papiersoort en -kwaliteit. Zowel hoge temperaturen als een hoge luchtvochtigheid kunnen ertoe leiden dat het papier gaat krullen. Raadpleeg “Papierspecificaties” op pagina C.3 voor meer informatie. • Draai de stapel in de papierlade om. Probeer ook eens het papier 180° te draaien in de papierlade. • Probeer af te drukken naar de uitvoerlade “voorkant omhoog”.
Vouwen of kreuken
Doe het papier op de juiste manier in het apparaat. • Controleer papiersoort en -kwaliteit. Raadpleeg “Papierspecificaties” op pagina C.3 voor meer informatie. • Open de achterklep en probeer naar de achterste uitvoerlade af te drukken (voorkant omhoog). • Draai de stapel papier in de papierlade om (ondersteboven). Probeer ook eens het papier 180° te draaien in de papierlade.
Achterkant van afdrukken zijn vuil
• Mogelijk is de transferrol vuil. “Binnenkant reinigen” op pagina 5.5. • De tonercassette lekt mogelijk. Reinig de binnenkant van de printer.
Zwarte afdrukken
• Mogelijk is de tonercassette niet goed geplaatst. Verwijder de cassette en plaats deze opnieuw. • De tonercassette is mogelijk defect en moet worden vervangen. Plaats een nieuwe tonercassette. • Mogelijk zijn reparaties aan de printer vereist. Neem contact op met een vertegenwoordiger van de klantendienst.
A Tonerverlies
6.20 PROBLEMEN
OPLOSSEN
Reinig de binnenkant van de printer. • Controleer papiersoort en -kwaliteit. Raadpleeg “Papierspecificaties” op pagina C.3 voor meer informatie. • Plaats een nieuwe tonercassette. Raadpleeg “Tonercassette installeren” op pagina 2.4 voor meer informatie. • Als het probleem zich blijft voordoen, zijn er mogelijk reparaties aan de printer vereist. Neem contact op met een vertegenwoordiger van de klantendienst.
Probleem
Oplossing
Openingen in tekens
Openingen in tekens zijn witte plekjes in tekens op plaatsen die zwart horen te zijn: • Gebruik een ander type transparant ingeval u transparanten gebruikt. Wegens de samenstelling van de transparant zijn enkele onvolledige tekens normaal. • Misschien drukt u af op de verkeerde kant van het materiaal. Haal het materiaal eruit en draai het om. • Misschien voldoet het papier niet aan de papierspecificaties. Raadpleeg “Papierspecificaties” op pagina C.3 voor meer informatie.
A Horizontale strepen
AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc Krullen
Controleer bij horizontale zwarte strepen of vlekken het volgende: • Is de tonercassette juist geplaatst? Verwijder de cassette en plaats deze opnieuw. • Misschien is de tonercassette defect. Plaats een nieuwe tonercassette. Raadpleeg “Tonercassette installeren” op pagina 2.4 voor meer informatie. • Als het probleem zich blijft voordoen, zijn er mogelijk reparaties aan de printer vereist. Neem contact op met een vertegenwoordiger van de klantendienst. Als het afgedrukte papier omkrult of het papier niet wordt ingevoerd, doet u het volgende: • Draai de stapel papier in de invoer om. Probeer ook het papier 180° in de lade te draaien.
6
PROBLEMEN
OPLOSSEN
6.21
Probleemoplossing bij foutberichten Ingeval er zich een fout in de printer voordoet, signaleert het bedieningspaneel dit door middel van de indicatielampjes. Zoek het lichtpatroon hieronder dat overeenstemt met het lichtpatroon van de printer en volg de voorgestelde oplossingen om de fout te verhelpen.
Legende van de LED-status symbool voor “LED uit”
symbool voor “LED aan”
symbool voor “LED knippert”
LED-patroon
Mogelijke problemen en oplossingen Uw systeem heeft enkele problemen. Neem contact op met een vertegenwoordiger van de klantendienst ingeval dit probleem zich voordoet.
Online/ Foutmelding LED licht oranje op
Online/ Foutmelding LED licht oranje op
Online/ Foutmelding LED licht rood op
6.22 PROBLEMEN
OPLOSSEN
• Er is papier vastgelopen. Raadpleeg “Vastgelopen afdrukpapier verwijderen” op pagina 6.9. om het probleem op te lossen. • De papierlade is leeg. Laad papier in de lade. • De voorklep staat open. Sluit de voorklep.
De tonercartridge is bijna leeg. U kunt de afdrukkwaliteit tijdelijk herstellen door de resterende toner in de cassette opnieuw te verdelen. “Toner opnieuw verdelen” op pagina 5.3.
• U hebt op de knop Annuleren gedrukt, terwijl de printer gegevens ontving. • In de modus Handmatige invoer is er geen papier in de multifunctionele papierlade. Laad papier in de multifunctionele papierlade. • Als de printer gegevens ontvangt, knippert de LED Online/Foutmelding traag groen. • Als de printer de ontvangen gegevens afdrukt, dan knippert de LED Online/Foutmelding snel groen.
LED-patroon
Mogelijke problemen en oplossingen De tonercassette is leeg. Verwijder de oude tonercassette en plaats een nieuwe. Raadpleeg “Tonercassette installeren” op pagina 2.4 voor meer informatie.
Online/ Foutmelding LED knippert oranje
De geïnstalleerde tonercartridge is niet geschikt voor uw printer. Gebruik een goedgekeurde tonercassette. Online/ Foutmelding LED knippert afwisselend oranje en rood
Gebruikelijke Windows-problemen Probleem
Mogelijke oorzaak en oplossing
Het bericht “Bestand in gebruik” wordt tijdens de installatie weergegeven.
Sluit alle softwaretoepassingen af. Verwijder alle software uit de opstartgroep en start Windows opnieuw op. Installeer het printerstuurprogramma opnieuw.
Het bericht “Fout bij het schrijven naar LPTx” wordt weergegeven.
• Zorg dat de kabels correct zijn aangesloten, en dat de printer is ingeschakeld. • Als de tweerichtingscommunicatie niet wordt ingeschakeld in het stuurprogramma, zal de volgende boodschap worden getoond.
De berichten “Algemene beschermingsfout”, “OE-uitzondering”, “Spool32” of “Ongeldige bewerking” worden weergegeven.
Sluit alle andere toepassingen, start Windows opnieuw, en probeer het nog eens.
OPMERKING: Raadpleeg de handleiding van Microsoft Windows 9x/Me/NT 4.0/2000/XP die met uw pc werd geleverd voor meer informatie over foutberichten van Windows.
PROBLEMEN
OPLOSSEN
6.23
6
MEMO
6.24 PROBLEMEN
OPLOSSEN
A
Afdrukken vanuit DOS-toepassingen
Hoewel uw printer voornamelijk een Windows-printer is, kunt u ook afdrukken vanuit een DOS-programma via het hulpprogramma Remote Control Panel dat zich op de bijgeleverde cd-rom met software bevindt In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen: • Over het Remote Control Panel • Het Remote Control Panel installeren • De afdrukinstellingen selecteren
Over het Remote Control Panel DOS-gebruikers hebben toegang tot diverse printereigenschappen via specifieke DOS-printerprogramma’s; veel softwarefabrikanten ontwikkelen echter geen printerstuurprogramma’s voor hun softwareprogramma’s. Uw printer voorziet een softwarebesturingspaneel voor betere printerbesturing, wanneer DOS-printerstuurprogramma’s niet beschikbaar zijn of wanneer bepaalde afdrukinstellingen niet beschikbaar zijn via DOS-softwareprogramma’s. OPMERKING: Het Remote Control Panel van de printer is geen printerstuurprogramma. Het moet worden gebruikt om printerinstellingen vast te leggen die niet beschikbaar zijn via DOS-softwarprogramma’s. Printerstuurprogramma’s worden geleverd door de fabrikanten van uw DOS-softwareprogramma’s. Als uw DOS-softwareprogramma geen stuurprogramma bevat voor uw printer, neem dan contact op met de fabrikant van de software of gebruik een van de andere printerstuurprogramma’s.
Het Remote Control Panel installeren 1 Plaats de meegeleverde cd-rom in het cd-romstation van uw computer. De cd-rom moet automatisch afspelen en er verschijnt een onderhoudsvenster. Klik eerst op Start en vervolgens op Uitvoeren als het venster onderhoud niet verschijnt. Typ X:\Setup.exe waarbij u de letter X vervangt door de letter van uw cdrom-station. Klik vervolgens op OK.
2 Klik op Volgende. 3 Selecteer Aangepaste installatie. Klik op Volgende.
A.2 AFDRUKKEN
VANUIT
DOS-TOEPASSINGEN
4 Selecteer uw printer en klik op Volgende. NB: Als uw printer nog niet op de computer aangesloten is, verschijnt het volgende venster.
• Nadat u de printer hebt aangesloten, klikt u op Volgende.
• Als u de printer op dit moment nog niet wilt aansluiten, klikt u op Volgende en op Nee in het volgende scherm. Vervolgens wordt de installatie gestart. Aan het einde van de installatie wordt geen testpagina afgedrukt.
5 Controleer Extern bedieningspaneel en klik vervolgens op Volgende.
6 Als de installatie is voltooid, klikt u op Voltooien.
Het Remote Control Panel opnieuw installeren 1 Start Windows. 2 Selecteer in het menu Start Aficio BP20 Series in Programma’s en klik op Onderhoud.
3 Selecteer Herstellen en klik vervolgens op Volgende. 4 Controleer Extern bedieningspaneel en klik vervolgens op Volgende.
5 Nadat u het opnieuw hebt geïnstalleerd, klikt u op Voltooien.
Het Remote Control Panel verwijderen 1 Start Windows. 2 Selecteer in het menu Start Aficio BP20 Series in Programma’s en klik op Onderhoud.
3 Selecteer Verwijderen en klik vervolgens op Volgende. 4 Schakel het selectievakje Extern bedieningspaneel in en klik vervolgens op Volgende.
5 Als u wordt gevraagd om uw keuze te bevestigen, klikt u op Ja.
6 Nadat de software verwijderd is, klikt u op Voltooien. AFDRUKKEN
VANUIT
DOS-TOEPASSINGEN
A.3
A
De afdrukinstellingen selecteren U kunt dit Remote Control Panel gebruiken om de afdrukinstellingen te selecteren die niet beschikbaar zijn in bepaalde DOSprogramma’s. Normaal hebben identieke afdrukinstellingen die vanuit een DOS-programma zijn geselecteerd, prioriteit op deze die in het Remote Control Panel zijn geselecteerd.
Het Remote Control Panel starten 1 Ga naar het menu Start en selecteer Programma’s. 2 Selecteer Aficio BP20 Series en vervolgens Extern bedieningspaneel.
3 Het venster Remote Control Panel geeft u toegang tot alle informatie die u nodig hebt wanneer u uw printer gebruikt. Indien nodig, klikt u op de andere tabbladen bovenaan in het venster om andere eigenschappen te openen.
4 Nadat het wijzigen van de instellingen is voltooid, klikt u op Verzenden.
A.4 AFDRUKKEN
VANUIT
DOS-TOEPASSINGEN
De tabbladen van het Remote Control Panel gebruiken Via het Remote Control Panel hebt u toegang tot de volgende eigenschappen: Tabblad Bezig met afdrukken In dit tabblad kunt u de algemene instellingen voor het afdrukken configureren.
• Papierformaat stelt het papierformaat in. • Afdrukrichting bepaalt hoe de uitgevoerde gegevens op de pagina worden afgedrukt. • Papierbak stelt de standaard papierinvoer in. • Auto CR stelt in hoe de printer een wagenterugloop uitvoert. • Exemplaren stelt het aantal afgedrukte kopieën in voor elke pagina. • Kwaliteit bepaalt de afdrukkwaliteit. • Marge stelt de marge bovenaan en links in van het afdrukmateriaal.
AFDRUKKEN
VANUIT
DOS-TOEPASSINGEN
A.5
A
Tabblad Configureren U kunt diverse printereigenschappen configureren.
• Emulatie selecteert de emulatie voor het afdrukken van documenten. De standaardinstelling is Auto. • Energie besparen bepaalt hoelang de printer wacht na het voltooien van een afdruktaak om over te schakelen naar een verlaagde energietoestand. Indien de printer vaak wordt gebruikt, selecteert u Uit, waardoor de printer klaar staat om af te drukken na de minimale opwarmtijd. Dit verbruikt meer energie om de printer warm te houden en klaar te maken voor afdrukken. • Automatisch doorgaan bepaalt welke actie de printer moet uitvoeren, indien de multifunctionele papierlade leeg is en wanneer een afdruktaak met handmatige invoer naar de printer wordt gestuurd. Als deze optie is ingeschakeld, neemt de printer het papier na 15 seconden uit papierlade 1. Anders wacht de printer tot u papier in de multifunctionele invoerlade hebt geladen. • Herstel storing bepaalt welke actie moet ondernemen in geval van een papierstoring. Als deze optie niet is ingeschakeld, drukt de printer het blad dat was vastgelopen, niet opnieuw af. Als deze optie is ingeschakeld, slaat de printer de afbeelding voor een afgedrukte pagina op tot de printer aangeeft dat de pagina met succes is afgedrukt. De printer drukt alle pagina’s die waren vastgelopen opnieuw af. • Econo stand bepaalt de tonerkwaliteit die de printer bij het afdrukken moet gebruiken. Indien deze optie is ingeschakeld, is de printer zuinig met de toner tijdens het afdrukken. De standaardwaarde is uitgeschakeld, wat 100% benutting mogelijk maakt.
A.6 AFDRUKKEN
VANUIT
DOS-TOEPASSINGEN
Tabblad Afdruktaak U kunt opties instellen om de kwaliteit van uw afdruktaak te verhogen.
• Tonerdichtheid bepaalt de tonerdichtheid van de pagina. De standaardinstelling is Middel. • Papiersoort geeft de printer informatie over het soort papier dat voor een afdruktaak moet worden gebruikt. Voor een optimaal resultaat stelt u deze optie in op het type papier dat u in de lade van de printer hebt geplaatst. Als u normaal papier gebruikt, selecteert u Automatisch. • Beeldkwaliteit verhoogt de afdrukkwaliteit van uw tekst en beeld: ze worden scherper weergegeven. Deze optie is standaard ingesteld op Geen. • Time-out bepaalt hoelang (in seconden) de printer wacht om de laatste pagina af te drukken van een taak die niet eindigt met een commando om de pagina af te drukken of een teken voor papiertoevoer. U kunt een tijd instellen tussen 0 en 300 seconden.
AFDRUKKEN
VANUIT
DOS-TOEPASSINGEN
A.7
A
Tabblad Test Via dit tabblad kunt u een in het geheugen opgeslagen pagina afdrukken om de prestaties van uw printer te testen.
• Zelftest drukt een configuratiepagina af. Er wordt een lijst afgedrukt met de standaardinstellingen van de gebruiker en de beschikbare hoeveelheid printergeheugen. • Demopagina drukt een testpagina af. Deze afdruk bevat de printereigenschappen en -specificaties.
A.8 AFDRUKKEN
VANUIT
DOS-TOEPASSINGEN
Tabblad PCL In dit tabblad kunt u de algemene instellingen voor de PCL-emulatie configureren.
• Letterbeeld stelt u in staat het gewenste letterbeeld te selecteren. Deze instelling wordt genegeerd, wanneer de softwaretoepassing een lettertype specificeert. • Tekenset bepaalt de tekenset. Een tekenset is een set alfabetische en numerieke tekens, leestekens en speciale symbolen die bij het afdrukken met een geselecteerd lettertype worden gebruikt. • Letterafstand stelt de letterafstand in (alleen als u een schaalbaar lettertype met vaste tussenafstand hebt geselecteerd). De letterafstand verwijst naar het aantal tekens met vaste tussenafstand in een horizontale inch (2,54 cm) van dat lettertype. • Puntgrootte stelt de puntgrootte van het lettertype in (alleen als u een schaalbaar typografisch lettertype hebt geselecteerd). De puntgrootte verwijst naar de hoogte van de tekens in het lettertype. Een punt komt ongeveer overeen met 1/72 van een inch. U kunt puntgrootten instellen tussen 4,0 en 999,75 in stappen van 0,25 punten. • Regels per pagina stelt het aantal regels in die op een pagina worden afgedrukt. De instelling kan variëren van 5 tot 128 regels per pagina. • Courier bepaalt het Courier lettertype; Normaal of Donker. • Lettertype-lijst drukt een lijst met lettertypen af met alle lettertypen die voor PCL-emulatie beschikbaar zijn.
AFDRUKKEN
VANUIT
DOS-TOEPASSINGEN
A.9
A
MEMO
A.10 AFDRUKKEN
VANUIT
DOS-TOEPASSINGEN
B
Printeropties installeren
Uw printer is een volledig uitgeruste laserprinter die werd geoptimaliseerd om de meeste van uw afdruktaken te kunnen uitvoeren. Er wordt erkent dat gebruikers verschillende behoeften hebben en er worden verschillende opties aangeboden om de mogelijkheden van de printer uit te breiden. In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen: • Voorzorgen bij het installeren van printeropties • Geheugeninstalleren • Een optionele papierlade installeren
Voorzorgen bij het installeren van printeropties DE VOEDINGSKABEL LOSKOPPELEN: Zorg dat u het besturingspaneel van de printer nooit verwijdert, wanneer de printer op de netvoeding is aangesloten. Om het risico van elektrische schok te voorkomen, koppelt u steeds de voedingskabel los, wanneer u een interne of externe printeroptie installeert of verwijdert.
STATISCHE ELEKTRICITEIT ONTLADEN: Het controlepaneel en de interne printeroptie (geheugen) zijn gevoelig voor statische elektriciteit. Alvorens een interne optie te installeren of te verwijderen, ontlaadt u de statische elektriciteit uit uw lichaam door een metalen voorwerp aan te raken, bijvoorbeeld de metalen rugwand van elk apparaat dat op een geaarde voedingsbron is aangesloten. Als u rondloopt, alvorens de installatie te voltooien, ontdoe u dan nogmaals van elke statische lading.
OPTIES: Controleer de onderdelen die u wilt kopen. Raadpleeg de onderstaande tabel. Item DIMM-geheugen Papierlade voor 250 vellen papier
B.2
PRINTEROPTIES
INSTALLEREN
Geheugeninstalleren Extra printergeheugen wordt geleverd op een DIMM (Dual In-line Memory Module).
1 Schakel de printer uit en trek alle kabels uit de printer. 2 Verwijder de twee schroeven aan de achterzijde van de printer.
3 Open de klep van het besturingspaneel.
B PRINTEROPTIES
INSTALLEREN
B.3
4 Zoek de DIMM-sleuf (de bovenste sleuf) op het moederbord.
DIMM-geheugen
5 Houd het DIMM-geheugen zo vast dat de uitsparing en het contactpunt op een lijn liggen met het slot zoals afgebeeld, en steek het geheugen in het bovenste slot.
6 Sluit de klep van het besturingspaneel.
B.4
PRINTEROPTIES
INSTALLEREN
7 Draai de twee schroeven vast.
8 Sluit het netsnoer en de printerkabel opnieuw aan, en zet de printer aan.
B PRINTEROPTIES
INSTALLEREN
B.5
Geheugen verwijderen 1 Volg stappen 1 tot en met 3 op pagina B.3 om toegang te krijgen tot het moederbord.
2 Duw de klemmen aan beide uiteinden van de verbindingssleuf weg van de DIMM.
3 Plaats de DIMM in zijn originele verpakking, rol ze in papier en bewaar het in een doos.
4 Sluit de klep van het besturingspaneel. 5 Draai de twee schroeven vast. 6 Sluit het netsnoer en de printerkabel opnieuw aan, en zet de printer aan.
B.6
PRINTEROPTIES
INSTALLEREN
Een optionele papierlade installeren U kunt de papierverwerkingscapaciteit van uw printer verhogen door de optionele papierlade 2 te installeren. De optionele papierlade bestaat uit twee componenten; de ondersteuningseenheid en de papierlade.
Ondersteuningseenheid
Papierlade
1 Schakel de printer uit en koppel alle kabels van de printer los.
2 Maak de tape die de interfacekabel bevestigt, los van de onderzijde van de ondersteuningseenheid.
3 Bemerk de plaats van de uitsparingen in de ondersteuningseenheid.
B PRINTEROPTIES
INSTALLEREN
B.7
4 Richt de printer volgens de ondersteuningseenheid en laat zakken zodat hij in de uitsparingen grijpt.
5 Steek de kabel in de aansluiting aan de achterzijde van de printer.
6 Laad papier in papierlade 2. Voor informatie over het laden van papier in de papierlade, zie pagina 2.7.
7 Sluit het netsnoer en de kabels opnieuw aan, en zet de printer aan. NB: • Wanneer u een document afdrukt, stel het printerstuurprogramma dan in vanuit uw toepassing. Voor toegang tot het printerstuurprogramma zie pagina 4.2. • Neem papierlade 1 niet uit de printer, terwijl u bezig bent met afdrukken vanuit papierlade 2. Als u dit doet, kan er een papierstoring optreden. Gebruik de optionele papierlade 2, en laat papierlade 1 op zijn plaats.
B.8
PRINTEROPTIES
INSTALLEREN
C
Specificaties
In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen: • Specificaties van de printer • Papierspecificaties
Specificaties van de printer Item
Specificaties en beschrijving
Afdruksnelheid*
Tot 20 pagina’s per minuut in A4-formaat (22 ppm in Letter-formaat)
Resolutie
Tot 1200 x 1200 dpi effectief
Eerste afdruk na
10 seconden (vanaf Gereed)
Opwarmtijd
Minder dan 40 seconden
Voeding
AC 110 ~ 127 V (VS, Canada) / 220 ~ 240 V (Overige) 50 / 60 Hz
Energiegebruik
400 W gemiddeld tijdens werking Minder dan 15 W in sluimerbedrijf
Geluidsniveau**
Minder dan 39 dBA (standby) Minder dan 53 dBA (tijdens afdrukken)
Tonercassettes
Tonercassette
Levensduur tonercassette
5000 pagina’s (meegeleverde startcassette: 3500 pagina’s) bij ISO 19752 5% dekking
Werklast, maandelijks
Tot 30.000 pagina’s
Gewicht
10,2 kg (inclusief verbruiksartikelen)
Verpakkingsgewicht
Papier: 2,1 kg Plastic: 0,4 kg
Buitenafmetingen (B x D x H)
358 x 467 x 278 mm
Bedrijfsvoorwaarden
Temperatuur: 10 ~ 32 °C Vochtigheid: 20 ~ 80%
Emulatie
PCL 6
Random Access Memory (RAM)
16 MB (Max. 144 MB)
Lettertypen
1 bitmap, 45 schaalbaar
Interface
BP20: USB 2.0, IEEE 1284 parallel BP20N: USB 2.0, IEEE 1284 parallel, Ethernet 10/100 Base TX
Compatibiliteit met OS
Windows 95/98/Me/NT 4.0/2000/XP
Opties
Beschikbaar geheugen: 32 MB, 128 MB Papierlade voor 250 vellen papier
Afdruksnelheid wordt bepaald door het gebruikte besturingssysteem, computersnelheid, toepassingssoftware, verbindingsmethode, mediatype, mediaformaat en taakcomplexiteit. ** Geluidsdrukniveau, ISO 7779 *
C.2
SPECIFICATIES
Papierspecificaties Overzicht U kunt afdrukken op verscheidene afdrukmaterialen, zoals op losse vellen papier (inclusief papier dat voor 100% bestaat uit gerecyclede vezels), enveloppen, etiketten, transparanten en papier met speciale afmetingen. Eigenschappen zoals gewicht, samenstelling en vochtgehalte zijn belangrijke factoren die de prestaties van de printer en de uitvoerkwaliteit beïnvloeden. Als u papier gebruikt dat niet beantwoordt aan de specificaties in deze handleiding, kan dit de volgende problemen veroorzaken: • Slechte afdrukkwaliteit • Toegenomen aantal papierstoringen • Voortijdige slijtage van de printer. NB: • Het is mogelijk dat bepaalde soorten papier geen bevredigend resultaat geven hoewel ze voldoen aan alle specificaties in deze handleiding. Dit kan leiden tot foutief gebruik, onaanvaardbare temperatuur- en vochtigheidsniveaus, of andere variabelen waarover de fabrikant geen controle heeft. • Voordat u grote hoeveelheden papier koopt, controleert u of het papier de in deze handleiding vermelde vereisten vervult. • Als u papier gebruikt dat niet voldoet aan deze specificaties, kan dit problemen veroorzaken die een reparatie vereisen. Deze herstellingen vallen niet onder de garantie van de fabrikant of onder service-overeenkomsten.
C SPECIFICATIES
C.3
Ondersteunde papierformaten Papierlade 1/ Papierlade 2
Afmetingena
Letter
216 x 279 mm
A4
210 x 297 mm
A5
148 x 210 mm
Executive
184 x 267 mm
Legal
216 x 356 mm
B5 (JIS)
182 x 257 mm
B5 (ISO)
176 x 250 mm
Oficio
216 x 343 mm
Folio
216 x 330 mm
Multifunctionele Afmetingena papierlade Minimum formaat (aangepast)
76 x 127 mm
Maximaal formaat (aangepast)
216 x 356 mm
Transparantie Etikettenc Enveloppen
Dezelfde minimum en maximum formaten als hierboven aangegeven.
Gewicht
60 tot 90 g/m2 bankpost
Gewicht
Capaciteitb
250 vellen bankpost van 75 g/m2
Capaciteitb
60 tot 163 g/m2 bankpost
50 vellen bankpost van 75 g/m2
138 tot 148 g/m2 bankpost
5 typisch
120 tot 150 g/m2 bankpost
5 typisch
tot 90 g/m2
maximaal 5
a De printer ondersteunt een groot aantal mediaformaten. Zie “Afdrukken op kaarten of aangepaste materialen” op pagina 3.21 voor meer informatie. b De capaciteit verschilt afhankelijk van het gewicht en de dikte van de media en de omgevingsvoorwaarden. c Gladheid: 100 tot 250 (Sheffield)
OPMERKING: Afdrukmateriaal dat korter is dan 127 mm kan gemakkelijker vastlopen. U krijgt verder de beste resultaten wanneer u het papier op de juiste wijze opslaat en behandelt. Raadpleeg “Bewaaromgeving van printer en papier” op pagina C.7.
C.4
SPECIFICATIES
Richtlijnen voor het gebruik van papier Voor het beste resultaat gebruikt u conventioneel papier van 75 g/m2. Controleer of het papier van goede kwaliteit is en geen scheuren, vlekken, stof, kreukels, vouwen of omgekrulde randen bevat. Als u niet zeker weet welk type papier u hebt geplaatst (b.v. bankpost of gerecycled papier), controleert u het etiket op de verpakking. De volgende problemen kunnen aanleiding geven tot afwijkende afdrukkwaliteit, papierstoringen of zelfs beschadiging van de printer. Verschijnsel
Probleem met papier
Oplossing
Slechte afdrukkwaliteit of toneraanhechting, problemen met toevoer
Te vochtig, te ruw, te glad of papier met reliëf, slechte partij
Gebruik een ander type papier, tussen 100 en 250 Sheffield, met een vochtgehalte tussen 4 en 5%.
Toner hecht niet overal; vastlopen, omkrullen van het papier
Papier niet goed opgeslagen
Bewaar papier horizontaal in zijn vochtbestendige verpakking.
Afdrukken met grijze achtergrond, slijtage van de printer
Te zwaar papier
Gebruik lichter papier, open de achterste uitvoerlade.
Het papier krult wanneer het wordt ingevoerd
Te vochtig of papiervezel niet geschikt (verkeerde richting of te kort)
• Open de achterste uitvoerlade. • Gebruik papier met lange vezels.
Papier loopt vast, printer beschadigd
Het papier bevat uitsnijdingen of perforaties
Gebruik geen papier met vensters of perforaties.
Problemen met invoeren
Ongelijke randen
Gebruik papier van goede kwaliteit.
NB: • Gebruik geen papier met briefhoofd dat bedrukt is met lagetemperatuurinkten, zoals deze die worden gebruikt bij bepaalde soorten thermografie. • Gebruik geen briefpapier met reliëf. • De printer gebruikt hitte en druk om de toner aan het papier te hechten. Controleer vooraf of de inkt van gekleurd papier of voorbedrukte formulieren bestand is tegen een fixeertemperatuur van 205 °C gedurende 0,1 seconde.
SPECIFICATIES
C.5
C
Papierspecificaties Onderwerp
Specificaties
Zuurgraad
pH van 5,5 tot 8,0
Krompasser
0,094 ~ 0,18 mm
Kromming
Vlak binnen 5 mm
Snijranden
Gesneden met scherpe messen zonder zichtbare rafels.
Fixeervereisten
Mag niet verschroeien, smelten, besmeuren of gevaarlijke emissies afgeven bij opwarming tot 205 °C gedurende 0,1 seconde.
Vezel
Lange vezel
Vochtgehalte
4% tot 6% volgens gewicht
Gladheid
100 tot 250 Sheffield
Papieruitvoercapaciteit Uitvoerlade
C.6
SPECIFICATIES
Capaciteit
Bovenste uitvoerlade voorkant omlaag
150 vellen bankpost van 75 g/m2
Achterste uitvoerlade voorkant omhoog
vellen bankpost van 75 g/m2
Bewaaromgeving van printer en papier De omgeving waarin het papier wordt bewaard is van directe invloed op de invoer van het papier door de printer. Stel de printer op en bewaar het papier bij kampertemperatuur in een omgeving die niet te droog en niet te vochtig is. Papier neemt namelijk snel vocht op en staat het ook snel weer af. Wanneer de temperatuur of de luchtvochtigheid te hoog of te laag zijn, gaat de kwaliteit van het papier achteruit. Bij warmte verdampt het vocht uit het papier, terwijl het bij lage temperatuur op het papier condenseert. Verwarmingssystemen en airconditioners onttrekken veel vocht aan de ruimte. Wanneer u een pak papier opent en gebruikt, verliest het papier vocht, wat strepen en vlekken/vegen veroorzaakt. Door vochtig weer en koelsystemen kan de luchtvochtigheid in de kamer of ruimte hoger worden. Wanneer u een pak papier opent en gebruikt, absorbeert het papier het overtollige vocht, wat leidt tot een lichte afdruk en weggevallen delen. Voorts kan papier vervormd worden terwijl het vocht verliest en absorbeert. Dit kan papierstoringen veroorzaken. Koop niet meer papier in dan u de komende tijd (ongeveer 3 maanden) gaat gebruiken. Papier dat langdurig is bewaard, is mogelijk blootgesteld aan te hoge of te lage temperatuur- en vochtigheidswaarden, wat schade kan veroorzaken. Met een goede planning kunt u dit voorkomen. Ongeopende pakken papier in gesloten verpakking blijven enkele maanden goed. De kwaliteit van geopende pakken papier kan onder invloed van de omgeving achteruit gaan, met name als ze niet in vochtbestendig materiaal worden gewikkeld. De ruimte waarin het papier wordt bewaard moet goed worden onderhouden om een optimaal resultaat te garanderen. De ideale voorwaarden zijn een temperatuur tussen 20 °C en 24 °C en een relatieve luchtvochtigheid van 45% tot 55%. Houd bij het kiezen van een opslagplaats voor uw papier rekening met de volgende richtlijnen: • Bewaar uw voorraad papier op kamertemperatuur. • De lucht mag niet te droog of te vochtig zijn. • U kunt een geopend pak papier het beste weer stevig in de oorspronkelijke vochtbestendige verpakking wikkelen. Als de omgeving van de printer onderworpen is aan uitersten, pakt u alleen de hoeveelheid papier uit die in de loop van de dag zal worden gebruikt om te vermijden dat het papier te veel vocht zal absorberen of verliezen.
SPECIFICATIES
C.7
C
Enveloppen De constructie van enveloppen is cruciaal. De vouwlijnen van enveloppen kunnen erg verschillen, niet alleen tussen fabrikanten onderling, maar ook in één doos van dezelfde fabrikant. Of enveloppen behoorlijk worden bedrukt, is afhankelijk van de kwaliteit van de enveloppen. Houd rekening met de volgende richtlijnen wanneer u enveloppen kiest: • Gewicht: Het gewicht van enveloppepapier mag 90 g/m2 niet overschrijden, anders bestaat het risico van papierstoringen. • Ontwerp: Voordat u afdrukt, moeten de enveloppen plat liggen met een krul van minder dan 6 mm en mogen ze geen lucht bevatten. • Toestand: Gebruik geen enveloppen die gekruld, verkreukeld of beschadigd zijn. • Temperatuur: Gebruik enveloppen die bestand zijn tegen de warmte en druk van de printer • Formaat: Gebruik alleen enveloppen waarvan het formaat binnen de volgende bereiken ligt:
Multifunctionele papierlade
Minimaal
Maximaal
76 x 127 mm
216 x 356 mm
NB: • Gebruik alleen de multifunctionele papierlade om enveloppen te bedrukken. • Afdrukmateriaal dat korter is dan 127 mm kan gemakkelijker vastlopen. Dit kan worden veroorzaakt door papier dat is beïnvloed door omgevingsfactoren. Om een optimaal resultaat te garanderen, dient u het papier op de juiste wijze te bewaren en te behandelen. Zie “Bewaaromgeving van printer en papier” op pagina C.7.
C.8
SPECIFICATIES
Enveloppen met dubbelzijdige naden Enveloppen met dubbelzijdige naden hebben verticale in plaats van diagonale naden aan beide uiteinden van de enveloppe. Deze enveloppen kunnen sneller kreuken. Zorg dat de naad helemaal tot aan de hoek van de enveloppe doorloopt zoals hieronder weergegeven.
Juist
Verkeerd
Enveloppen met plakstroken of zelfklevende kleppen De kleefmiddelen van enveloppen met een plakstrook of met meer dan een klep moeten bestand zijn tegen de warmte en druk in het apparaat. De extra flappen en kleefstrippen kunnen vouwen, kreukels of zelfs papierstoringen veroorzaken, en kunnen bovendien de fixeereenheid beschadigen.
Enveloppenmarges Onderstaande tabel bevat de gangbare adresmarges voor een commerciële #10 of DL-enveloppe. Type adres
Minimaal
Maximaal
Adres van afzender
15 mm
51 mm
Adres van geadresseerde
51 mm
89 mm
NB: • Voor de beste afdrukkwaliteit moeten de marges minstens 15 mm van de rand van de enveloppe blijven. • Druk niet af over de plaats waar de naden van de envelop samenkomen.
Enveloppen bewaren Bewaar enveloppen op de juiste manier met het oog op een optimale afdrukkwaliteit. Enveloppen moeten liggend worden bewaard. Als er lucht opgesloten zit in een envelop waardoor er een luchtbel ontstaat, kan de envelop kreuken tijdens het afdrukken. Raadpleeg “Afdrukken op enveloppen” op pagina 3.14 voor meer informatie. SPECIFICATIES
C.9
C
Etiketten NB: • Gebruik alleen etiketten die zijn aanbevolen voor lasterprinters om te vermijden dat de printer wordt beschadigd. • Gebruik voor het afdrukken van etiketten altijd de multifunctionele papierlade en gebruik altijd de achterste uitvoerlade om ernstige papierstoringen te vermijden. • Druk nooit meer dan één keer af op hetzelfde vel etiketten, en druk nooit af op een gedeeltelijk vel etiketten.
Houd rekening met de kwaliteit van elke component wanneer u etiketten kiest: • Kleefstoffen: Het klevende materiaal moet stabiel zijn op 200 °C, de smelttemperatuur van de printer. • Schikking: gebruik alleen vellen waarvan nog geen etiketten zijn verwijderd. Etiketten kunnen loskomen van de vellen zodat een ruimte ontstaat tussen de etiketten, wat ernstige papierstoringen kan veroorzaken. • Ezelsoren: Alvorens af te drukken, moeten de etiketten vlak liggen en niet meer dan 13 mm uitsteken. • Toestand: Gebruik geen etiketten met kreuken, bellen of andere toestanden die erop wijzen dat de etiketten loskomen. Zie “Afdrukken op etiketten” op pagina 3.17 voor meer informatie.
Transparanten Transparanten die in de printer worden gebruikt, moeten bestand zijn tegen een temperatuur van 170 °C, de smelttemperatuur van de printer. OPMERKING: Gebruik alleen transparanten die aanbevolen zijn voor gebruik in laserprinters om schade aan de printer te voorkomen. Raadpleeg “Afdrukken op transparanten” op pagina 3.19 voor meer informatie.
C.10 SPECIFICATIES
INDEX A
E
aansluiten netsnoer 2.14 parallel 2.11 USB 2.12 aanzetten, printer 2.14 achterste uitvoerlade, gebruik 3.6 afbeeldingsmodus 4.8 afdrukken 5.8 aanpassen aan geselecteerd papierformaat 4.19 configuratiepagina 5.8 meerdere pagina’s op één vel 4.15 overlays gebruiken 4.24 posters 4.16 reinigingspagina 5.7 testpagina 2.15 uit Windows 4.2 verkleind of vergroot document 4.20 watermerken 4.21 afdrukken in een netwerk kabel, aansluiten 2.13 lokaal gedeelde printer, instellen 4.32 afdrukproblemen 6.3 afdrukresolutie 4.8 afdrukstand, afdrukken 4.5 afdrukvolgorde, instellen 4.13 Afstandsbedieningspaneel installeren A.2 starten A.4 tabbladen A.5 annuleren afdrukken 4.3
enveloppen, afdrukken 3.14 etiketten, afdrukken 3.17
F fout, oplossen 6.22 functies printer 1.2 printerstuurprogramma 2.17
G Geheugeninstalleren B.3
H help, gebruik 4.14
I installatie ongedaan maken, software Windows 2.31 installeren Afstandsbedieningspaneel A.2 printeropties B.1 printerstuurprogramma voor Windows 2.16 tonercassette 2.4 Instelling voor favorieten, gebruik 4.14
K kaarten, afdrukken 3.21
L
bedieningspaneel,gebruik 1.6 bovenste uitvoerlade, gebruik 3.5
laden, papier in de multifunctionele papierlade 3.8 in papierlade 1/optioneel papierlade 2 2.7
C
M
B
configuratiepagina, afdrukken 5.8
D DIMM-geheugen, installeren B.3
materiaal met aangepast formaat, afdrukken 3.21 Meerdere pagina’s op een vel afdrukken 4.15 multifunctionele papierlade, gebruik 3.8
O onderdelen 1.4 optie, installeren DIMM-geheugen B.3 papierlade 2 B.7 overlay, gebruik 4.24
P papier formaten en capaciteiten 3.3 kiezen 3.2 plaatsen 2.7 specificaties C.3 papierformaat, instellen afdrukken 4.6 papierinvoer, instellen 4.7 Papierlade 1, gebruik 2.7 papierlade, installeren B.7 papierniveau-aanwijzer 3.7 papierstoring in de papieruitvoer 6.9 in het papieruitvoergebied 6.14 Multifunctionele papierlade 6.12 optioneel papierlade 2 6.11 papierlade 1 6.9 rond de tonercassette 6.13 tips om te vermijden 6.16 papiertype, instellen afdrukken 4.7 parallelle kabel, aansluiten 2.11 passend maken afdrukken 4.19 Poster afdrukken 4.16 printereigenschappen Windows 4.4 printersoftware installatie ongedaan maken Windows 2.31 installeren Windows 2.18 probleem, oplossen Afdrukken in een netwerk 6.7 afdrukkwaliteit 6.17 algemeen 6.3 controlelijst 6.2 papierstoringen 6.9 Windows 6.23 problemen met de afdrukkwaliteit 6.17 problemen met de afdrukkwaliteit, oplossen 6.17 problemen met de kwaliteit, oplossen
6.17
R reinigingsvel, afdrukken 5.7 resolutie afdrukken 4.8
S software installatie ongedaan maken Windows 2.31 opnieuw installeren Windows 2.30 overzicht 2.16 systeemvereisten 2.18 specificatie papier C.3 printer C.2 statusmonitor, gebruik 4.29 systeemvereisten voor Windows 2.18
T testpagina, afdrukken 2.15 toner installeren 2.4 levensduur 5.2 opnieuw verdelen 5.3 vervangen 5.5 transparanten, afdrukken 3.19
U uitpakken 2.2 uitvoerlocatie, selecteren 3.5 USB-kabel, aansluiten 2.12
V Vergroten/verkleinen afdrukken 4.20 voorbedrukt papier, afdrukken 3.23 voorkant omhoog uitvoerlade 3.6 voorkant omlaag uitvoerlade 3.5
W watermerken, gebruik 4.21
Handleiding
A