Thema: stem des volks
Dirk Zwart
Botsende culturen in de kerkmuziek Kenners zijn het erover eens. Klassieke muziek heeft meer te bieden dan popmuziek en kan het waardevolle daarvan zelfs integreren. Moet de kerkmuziek dan geheel of partieel wijken voor de producten van de populaire belevingscultuur? Een protestants neen. Kerkgang noch geloof zijn tegenwoordig vanzelfsprekend. Ook op kerkmuzikaal gebied is er keuze gekomen: de liederenschat is enorm uitgebreid; in veel kerken beperkt men zich niet meer tot de van hogerhand vrijgegeven liedbundel, maar maakt men eigen selecties met ‘van alles wat’ uit de grote verscheidenheid aan kerkmuziek, die in onze gemediatiseerde samenleving via radio/tv, geluiddragers en internet bekend is geworden en beluisterd wordt. En gaandeweg wint de populaire muziek, ook in de traditionele kerken, terrein: na de beatmissen en de combo’s van de jaren zeventig zijn het nu de praisebands en muziekgroepen die – vooral in jeugddiensten, maar daar niet alleen – de begeleiding verzorgen van een liedrepertoire bestaande uit gospel, opwekking en ‘Psalmen voor Nu’. Dat roept vaak discussie en weerstand op. Er zijn vooren tegenstanders van ‘popmuziek in de kerk’: tegenstanders vinden popmuziek niet ‘goed’ genoeg of niet ‘passend’ in de kerk. Kerkmusici liggen soms dwars, worden ontslagen of zoeken hun heil elders. Door anderen wordt het klassieke kerklied als ouderwets, saai en afstandelijk ervaren. In het populaire kerklied ‘beleeft’ men veel meer. En dat is belangrijk, want de hedendaagse mens wil iets ‘beleven’. Niet voor niets wordt onze cultuur getypeerd als een belevingsof ervarings- of emotiecultuur. Het toegeven aan die behoefte aan beleving, is dat populisme? Het tegemoetkomen aan de toenemende wens naar – wat ik maar even noem: – relipop ten koste van de gevestigde klassieke-kerkliedcultuur, is dat populisme? Ik heb er geen behoefte aan dat zo te willen typeren c.q. ‘wegzetten’. Want kerke-
we willen iets beleven, ook in de kerk
jaargang 8 • december 2011 TD 4
11
Thema: stem des volks
hoe met gewenste beleving rekening houden ?
verschil Radio 3 en Radio 4 ook in kerkmuziek
12
lijke leiders en kerkmusici hebben, daar ga ik van uit, goede bedoelingen: het vasthouden van de betrokkenheid van de kerkleden, van wie niemand wenst dat ze met lange tanden ouderwetse liederen blijven zingen omdat die nu eenmaal goed voor ze zouden zijn, of omdat we het altijd zo gedaan hebben. Het kerklied is bedoeld als uitingsvorm van de gemeente, en zal dan ook door (nagenoeg) de gehele gemeente aldus ervaren moeten kunnen worden. De toegenomen behoefte aan ‘beleving’, hoezeer ook een product van onze tijd, is er nu eenmaal en het lijkt me wijs en legitiem daar rekening mee te houden. Maar in hoeverre, en op welke manier? Toegespitst op de kerkmuziek kan de vraag gesteld worden hoe we moeten omgaan met de popmuziek in de kerk. Ik richt mij hier vooral op de ‘controverse’ tussen de traditionele kerkmuziek en de evangelicale (pop)muziekcultuur. Klassiek is beter dan pop Uitgangspunt bij mijn kijk op het vraagstuk van de populaire kerkmuziek is dat ik – nog geheel afgezien van de vraag òf en zo ja welke consequenties dat voor de kerkmuziek moet hebben – vasthoud aan het verschil tussen ‘hoge’en ‘lage’ kunst en cultuur en de hogere waardering van de eerste ten opzichte van de laatste. Als je die ‘waarden’ op postmoderne wijze nivelleert, maakt het sowieso niet uit wat je zingt in de kerk; dan telt alleen maar wat het beste ‘werkt’ en wat mensen passend vinden. Maar in mijn optiek is klassieke muziek in algemene zin ‘beter’ dan popmuziek. Onder ‘klassieke muziek’ versta ik alles van ‘oude muziek’ (middeleeuws, renaissance, barok) tot hedendaagse muziek, of dat nu avantgarde of ‘nieuwe spiritualiteit’ à la Pärt en Gorecki is. Zeg maar: radio 4. Onder pop versta ik alles tussen Beatles en Stones, tussen disco en techno, tussen reggae en rap, tussen levenslied en singer-songwriter. Zeg maar: radio 3. Beide gebieden omvatten dus lichtere en zwaardere genres, betere en zwakkere, oppervlakkiger en meer diepgravende muziek. De grenzen zijn bovendien, zoals bij alle genres, vaag en vloeiend: popmuzikanten als Sufjan Stevens en Rufus Wainwright laten zich nadrukkelijk inspireren door klassieke muziek en popmuzikanten als Frank Zappa en Paul McCartney schreven ook ‘klassieke muziek’, de eerste avantgardistisch en de tweede tonaal. Ook hebben klassieke componisten zich in alle tijden laten inspireren door vormen van volksmuziek. Er is dus grensverkeer en wisselwerking, maar het onderscheid tussen deze twee muzikale culturen blijft bruikbaar en zinvol. Datzelfde onderscheid is er tussen de klassieke kerkmuziek, die zich als ‘toegepaste kunst’ binnen het klassieke genre bevindt, en de relipop, die een christelijke variant is van de popmuziek. Ook binnen de kerkmuziek en binnen de relipop zijn diverse stijlen te onderscheiden (respectievelijk van middeleeuwse hymne tot twintigste-eeuws kerklied en van gospel tot rock) maar de begrippen ‘klassieke kerkmuziek’ en ‘relipop’ zijn voor het betoog helder genoeg. Als ik zeg dat klassiek beter is dan pop, bedoel ik dat in intrinsieke zin: klassieke muziek heeft meer kwaliteit en diepgang dan popmuziek, of beide nu als luistermuziek of als amusement zijn bedoeld. Dat geldt ook voor het klassieke kerklied tegenover het religieuze popliedje: het eerste heeft meer muzikale middelen tot zijn beschikking, is verfijnder in zijn expressie, subtieler in zijn uitdrukkingsmogelijkheden. De klassieke muziek is in melodisch, harmonisch en ritmisch opzicht ‘rijker’ dan het popliedje, dat in muzikaal opzicht doorgaans
TD 4 jaargang 8 • december 2011
veel simpeler is. ‘Grofweg bestaan er voor de popmuzikant niet meer dan de grote en kleine drieklank, eventueel aangevuld met de septiem’1, schrijft popcantor Gerben Kruisselbrink. En popmuziek-essayist Bart Meuleman schrijft: ‘Anders dan jazz en klassiek is de pop maar weinig gebaat met een ontleding van haar “inherente muzikale eigenschappen”. Die lonen de moeite toch niet om het over te hebben?’2 The Beatles hebben mooie liedjes geschreven, maar in kwalitatief opzicht zijn die toch van een geheel ‘andere orde’ dan de muziek van Bach – om maar eens twee grootheden uit de genres tegenover elkaar te zetten. Anders gezegd: klassieke muziek heeft een groter vermogen tot ‘het genereren van betekenis’ dan popmuziek. Uiteraard moet die betekenis daadwerkelijk worden toegekend door de luisteraar. Als deze ‘er niets in hoort’, betekent deze muziek ook niets voor de luisteraar. Men moet dan ook ‘leren luisteren’ naar muziek. Ik bestrijd echter het standpunt, dat de betekenis van muziek geheel samenvalt met de betekenis die de luisteraar eraan verleent.3 Zeker, het verlenen van ‘betekenis’ aan muziek is een sociaal en intersubjectief proces: men moet met bepaalde muziek vertrouwd raken, min of meer ‘kenner’ worden, om muziek op haar waarde te kunnen beoordelen. En de mate waarin men vertrouwd met muziek is, bepaalt voor een groot deel in hoeverre men die muziek als verrassend of als cliché ervaart. Maar ik weiger hieruit de conclusie te trekken, dat de waarde van muziek dus volkomen relatief en subjectief is. En er zit zeker een element van ‘culturele bepaaldheid’ in deze waardetoekenning, maar wij maken, hier en nu, allen onderdeel uit van die cultuur, die zich ontwikkeld heeft in een tijdspanne van eeuwen en die ik beschouw als een gezamenlijk ijkpunt. ‘Criticism gives way to the anthropology of subcultures, each of which is entitled to its “conception of the good”, and none of which can be judged from a point of view outside itself’, schrijft de Britse filosoof Roger Scruton in The Aesthetics of Music.
Beatles van andere orde dan Bach
It seems to me, however, that there is nothing very compelling in that aesthetic relativism. In a democratic culture, people believe themselves to be entitled to their tastes. But it does not follow that good and bad taste are indistinguishable, or that the education of taste ceases to be a duty.4 Het is een standpunt waarmee men tegenwoordig geen populariteitspolls wint, maar waaraan ik graag wil vasthouden. Kwaliteit en betekenis ‘Kenners’ of ‘deskundigen’ hebben het vermogen te bepalen wat goed en minder goed is en al kunnen die oordelen mettertijd verschuiven, in het algemeen gesproken zijn deskundigen het in hoge mate met elkaar eens. Dat was ook te merken in de redactionele werkgroep van het nieuwe liedboek-in-voorbereiding: de werkgroepleden bereikten meestal snel een consensus in het kwaliteitsoordeel over de intrinsieke kwaliteit van een lied (wat overigens wel het eerste, maar niet het enige criterium was bij het vaststellen van de geschiktheid ervan voor het liedboek). Het kwaliteitsoordeel is dus iets anders dan het volgen van een smaak. Een
gevoel voor kwaliteit moet je leren, ook in de kerk
jaargang 8 • december 2011 TD 4
13
Thema: stem des volks deskundige kan deze twee meestal wel uit elkaar houden: je kunt muziek goed vinden zonder ervan te houden. Ik ben persoonlijk niet dol op muziek van Haydn, maar zal nooit beweren dat zijn muziek niet goed is. Dat kwaliteitsoordeel zegt intussen nog niets over de betekenis die muziek – van welke kwaliteit dan ook – voor mensen kan hebben. Dat is dan ook vaak aan de orde als het gaat om relipop: mensen houden ervan, het betekent veel voor ze. Wat kan het ze schelen dat die muziek door ‘de kenners’ (met dédain uitgesproken) minder goed wordt geacht? Zij beleven er veel aan! Op het moment dat een klassiek kerkmusicus zich negatief uitlaat over relipop wordt hij dan ook al snel als ‘elitair’ of ‘hoog-liturgisch’ bestempeld – wat dan uiteraard niet positief bedoeld wordt.
aansluiten bij de huidige cultuur?
relipop sterker in het oproepen van emotie
14
Consequenties Spannender wordt het bij de vraag welke consequenties het oordeel van de deskundige moet hebben. Afgezien van het feit dat er een verschil is tussen een kerk die al een kerkmuzikale traditie kent (en zich dus moet verhouden tot die traditie) en een kerk die nieuw gesticht wordt, is de vraag: hoe zwaarwegend is het, dat het klassieke kerklied ‘beter’ zou zijn dan het populaire kerklied? De relipop heeft misschien wel ‘kwaliteiten’ die het veel geschikter maken voor de kerk in deze tijd, dan het klassieke kerklied. Een vaak gehoord standpunt in dit opzicht is dat de kerkmuziek moet aansluiten bij de huidige cultuur, waarin de popmuziek de dominante muziek is. Dit vooral vanwege het missionaire karakter van de kerk: ‘[...] als je met muziek een buitenkerkelijke wilt bereiken, moet je dat doen in een taal die hij kent, en die esthetisch aansluit. Onze hele maatschappij zit vol met popmuziek. Je hoort het ook als je in de Albert Heijn loopt.’5 Maar moet dat dan om die reden ook de dominante muzikale cultuur in de kerk zijn? Hoe zit het met die, zeg, twintig procent voor wie klassieke muziek de dominante muzikale cultuur in hun leven is? Geldt hier de macht van het getal? Op deze manier sluit je net zo goed mensen uit. En gesteld dat inderdaad voor tachtig procent van de mensen popmuziek de dominante muzikale cultuur in hun leven is, dan wil dat nog per definitie niet zeggen dat je die muziek dan ook in de kerk moet praktiseren. Het zou zelfs een argument kunnen zijn tegen popmuziek in de kerk. Dat ligt aan je visie op wat de kerk zou moeten zijn. Je zou er de mening op kunnen nahouden, dat je in dit opzicht juist onderscheid moet aanbrengen tussen kerk en wereld, en dat de kerk er een eigen muzikale stijl op zou moeten nahouden.6 Een andere belangrijke reden dat relipop in toenemende mate wordt gepropageerd als geschikt voor de kerk is dat mensen er veel bij ‘beleven’. Het gaat dan vooral om het vermogen van deze muziek om muziek in vervoering te brengen. Andrew Wilson-Dickson noemt dit de extatische uitwerking van muziek.7 In mijn boek Boven jezelf uit zingen noem ik dit de devotionele functie van muziek: ‘naarmate dit zingen ons meer meesleept, kan dit ook gepaard gaan met een gevoel van aanbidding. We kunnen ons zingen dan als actieve aanbidding van God gaan ervaren, wat gevoelens van verlangen, liefde, vertrouwdheid en eerbied kan oproepen.’8 De relipop is sterk in het oproepen van deze emotionele werking. Ik zie hier dan ook een uitdaging voor de klassieke kerkmuziek, om hier een sterker accent op te leggen. Overigens is die tendens al lang gaande, en is er de laatste decennia veel meer warmte en meeslepend-
TD 4 jaargang 8 • december 2011
heid in de klassieke kerkmuziek gekomen, door onder andere de muziek van de basisgemeenten (door componisten als Bernard Huijbers, Antoine Oomen en Tom Löwenthal) en de toenemende invloed van de doorgaans warmere en stromende Anglicaanse kerkmuziek. Maar tegelijkertijd wil ik opmerken dat het kerklied méér functies heeft dan alleen meeslepend te zijn en devotie op te wekken. Ik onderscheid in mijn boek ook de rituele, de verkondigende, te binnen brengende/voedende, pastorale, rituele en esthetische functie van het kerklied.11 De meeste liederen vertonen een combinatie van die functies en als het goed is, komen ze alle wel in meer of mindere mate in een kerkdienst aan bod. Fixeren op de devotionele functie leidt tot eenzijdigheid. Beleving is belangrijk – het zou slecht zijn als een kerkganger niets ‘beleeft’ aan de liederen in een dienst – maar niet het enig belangrijke. Eén van de kenmerken van ‘geloof’ is volgens mij juist dat het dieper gaat dan alleen beleven, en dus niet meer afhankelijk is van gevoel. Zoals een verliefdheid zich gaandeweg verdiept tot liefde, die ook blijft bestaan als de gevoelens van verliefdheid niet altijd meer opspelen. Daarnaast wordt (terecht) gesteld dat muziek een rituele functie kan hebben en gemeenschapsvormend kan zijn, een verbinding kan bewerkstelligen in een groep. ‘Muziek met een beat beweegt lichaam en geest en synchroniseert daarmee de aanwezige luisteraars en uitvoerders (...). Die synchronisatie is fysiek zelfs meetbaar: onze hartslag en ademhaling passen zich aan het tempo van de muziek aan. Zo brengt mensen met een beat mensen fysiek samen. Door mee te klappen of mee te bewegen wordt die verbondenheid geïntensiveerd.’13 Niet duidelijk is echter of popmuziek dit effect in hogere mate vertoont dan klassieke muziek. Is elke vorm van samen zingen – of het nu in de kerk, op een bruiloftsfeest of in het stadion is – niet gemeenschapsvormend? En reguleert zich ook bij het zingen van het klassieke kerklied niet de hartslag naar de cadans (mits deze regelmatig is) van de muziek? Relipop zou ten slotte ook bij uitstek ‘laagdrempelig’ zijn en dus bij uitstek geschikt voor laagdrempelige diensten. Ten eerste blijft het een feit dat die laagdrempeligheid dan alleen geldt voor de mensen die houden van dit soort muziek (zeg maar weer die tachtig procent), terwijl de overige twintig procent er niet van houdt. Voor die laatsten werpt deze muziek dus een drempel op. Ten tweede suggereert dit, dat het klassieke kerklied minder laagdrempelig zou zijn of zelfs hoogdrempelig. Het klassieke kerklied varieert in moeilijkheidsgraad, maar is in principe altijd gecomponeerd voor het muzikaal-ongeschoolde ‘volk’ in zijn volle breedte, en is altijd – desnoods na enige oefening of herhaling – uitstekend zingbaar voor jong en oud, laag of hoog opgeleid. De teksten vereisen vaak enige onderlegdheid in het geloof om ten volle te kunnen worden begrepen, maar in muzikaal opzicht is het klassieke kerklied naar zijn aard misschien niet naar ieders smaak, maar wel laagdrempelig. Daartegenover vereisen sterk syncopische relipopsongs een ritmisch gevoel en vaardigheid die lang niet iedereen bezit: ‘de recente evangelische worship songs [...] zijn [...] niet altijd even zingbaar voor een gemeente. Dan komt het ervan, dat de mensen tijdens zo’n nummer zittend of staande een beetje mee hummen met de muziek, of alleen maar luisteren naar de band en de zanggroep op het podium. Meezingen vinden ze te ingewikkeld!’14 Kunnen mensen afknappen op het ‘saaie’ klassieke kerklied, er zijn er ook
kerklied niet alleen emotioneel
relipop niet altijd en overal zingbaar
jaargang 8 • december 2011 TD 4
15
Thema: stem des volks
‘relipop schreeuwerig en oppervlakkig’
relipop naar alternatieve diensten verbannen?
16
die niet houden van de evangelicale popmuziek. Curieus in dit verband zijn sommige uitlatingen van mensen die de evangelische kerken verlaten hebben en terug of over zijn gegaan naar een traditionele kerk, zoals te lezen in Ooit evangelisch. De achterdeur van de evangelische gemeenten.15 Naast mensen die aangeven onder andere voor de muziek naar een evangelische gemeente overgegaan te zijn (‘Liederen spraken me meer aan dan de traditionele psalmen en gezangen.’; ‘De enthousiaste manier van zingen/aanbidden.’) zijn er ook die afknapten op diezelfde muziek: ‘Harde muziek. Schreeuwerig. Oppervlakkig.’; ‘het herhalen van aanbiddingsliederen om maar in de stemming te komen.’ De aantrekkingskracht van de traditionele kerken blijken voor deze evangelischegemeenteverlaters onder andere te liggen in ‘de rust, de verheven en ingetogen sfeer, de mooie symboliek, de rituelen, het zingen van oude welbekende liederen met diepte’.16 Een multiculturele gemeente? Bij gemeenten die een eenduidige kerkmuzikale cultuur hebben, is het probleem minder groot dan bij kerken waarin de ene cultuur langzaamaan plaatsmaakt voor de andere, zoals in de traditionele kerken, waar opwekkingsliederen en popsongs gaandeweg steeds meer plaats innemen ten koste van het klassieke kerklied. Conflicten zijn nagenoeg inherent aan welke veranderingsprocessen dan ook, maar in dit geval zijn de veranderingen ronduit explosief, omdat ze niet organisch zijn (binnen een traditie die zich, binnen zijn eigen kaders, gaandeweg ontwikkelt, wat een natuurlijk proces is), maar onnatuurlijk, omdat de ene cultuur vervangen wordt door een cultuur die daar haaks op staat. Is het gek dat daar conflicten uit voortkomen? Ook voor wie geen verschil wil maken in de kwalitatieve waardering van beide liedculturen zou dit toch een tot nadenkend stemmend gegeven moeten zijn. Is integratie van die twee culturen mogelijk, of is het niet alleen logisch maar ook goed dat de kerkmuzikale bevolkingsgroepen gesegregeerd optrekken totdat beide ooit verrast zullen worden door de hemelse, alle tegenstellingen overbruggende muziek van het Nieuwe Jeruzalem? Een in de praktijk veel voorkomend gegeven is dat beide liedculturen in een gemeente functioneren. Soms binnen dezelfde kerkdienst, soms verbonden met ‘doelgroependiensten’: naast traditionele diensten met klassieke kerkliederen zijn er dan gezinsdiensten of jeugddiensten met een meer evangelicale inslag en een band. Het laatste (segregatie) lijkt mij voor een gemeente een verlegenheidsoplossing (is er geen gezamenlijke liturgische en kerkmuzikale taal meer te vinden?) en het eerste (vermenging) wordt vaak – in elk geval door klassieke kerkmusici – als onbevredigend ervaren, omdat de muzikale culturen botsen. Van de Poll schrijft: ‘Geen enkele samenkomst kan aan alle culturen gelijkelijk een plaats geven – in die zin is het ideaal van de multiculturele gemeente onrealistisch. Er is in een plaatselijke gemeente wel plaats voor alle volken, alle talen, alle etnische groepen. Dat is zelfs een theologisch principe, want aan de tafel van de Heer is plaats voor iedereen. in de praktijk zal er in de samenkomst echter toch één manier van doen bepalend zijn. Eén muzikale stijl overheersen. Eén taal domineren. “Je kunt niet iedere cultuur behagen.”’17 Inmiddels heeft het uit Amerika overgenomen idee van de blended worship – in Nederland onder anderen gepropageerd door Kees van Setten – zijn
TD 4 jaargang 8 • december 2011
intrede gedaan. Het ‘blending’ duidt op het verbinden van liederen uit verschil- prettige mix lende muzikale culturen op inhoudelijk-thematische gronden, waarbij geen hië- van stijlen niet rarchie van waarden geldt op esthetisch gebied. Voor wie beide liedculturen als het antwoord tegengesteld of ten minste als andersoortig ervaart, lijkt me dit geen wezenlijke oplossing te bieden. Tot dit oordeel komt ook Frank Burch Brown, professor aan het Christian Theological Seminary in Indianapolis: ‘Even at its best, the large-scale blending of styles (contemporary, popular, ethnic, traditional EuroAmerican) is not a global answer.’18 Waaraan moet kerkmuziek voldoen? Betekent dit, dat volgens de tot nu toe gevolgde uitgangspunten en gedachtegang, dat kerken moeten kiezen voor de ene of voor de andere kerkmuzikale cultuur? Het hebben of vaststellen van een duidelijk en eenduidig kerkmuzikaal profiel lijkt mij inderdaad zeer aanbevelenswaardig. In kerkmuzikaal opzicht staan de neuzen van de gemeenteleden min of meer dezelfde kant op (min of meer, omdat een kerkmuzikale stijl altijd weer uit meerdere substijlen bestaat). En welk kerkmuzikaal profiel zou dat dan moeten zijn, als men het esthetische waardeoordeel niet als zaligmakend beschouwt? Waaraan moet kerkmuziek voldoen, ook wanneer men het intrinsieke kwaliteitsverschil tussen relipop en klassiek kerklied ondergeschikt acht? Naar mijn mening kan daar het volgende over worden gezegd: 1. Kerkmuziek moet – afgezien van ‘luistermuziek’ die uitgevoerd wordt door bijvoorbeeld een koor of instrumentaal ensemble – praktisch bruikbaar, dus zingbaar zijn voor de gemeente. Dat stelt concrete beperkingen aan melodie en ritme. 2. Kerkmuziek moet uitvoerbaar zijn binnen de concrete mogelijkheden (vakkundigheid van muzikanten, instrumentale mogelijkheden, aanwezigheid van een band). 3. Kerkmuziek moet aan de specifieke kwaliteitseisen voldoen die gelden binnen de gekozen stijl. Voor het klassieke kerklied gelden andere eisen dan voor het populaire kerklied, maar beide hebben hun eigen maatstaven omtrent een juist gebruik van muzikale middelen en taalgebruik. 4. De muziek moet passen bij de inhoud van de tekst. Het oordeel hierover kan zeer verschillend zijn. Sommigen beweren dat er zelfs christelijke heayy metal mogelijk is (ongetwijfeld bestaat het al), anderen ervaren de totale popmuziek ongeschikt vanwege associaties met de amusements- en massacultuur. Evangelicalen echter ervaren de relipop als prima passend bij de christelijke teksten, en er zijn voorbeelden bekend van goedwillende knutselaars die christelijke teksten maakten op levensliederen van André Hazes of Frans Bauer – waar anderen weer van gruwen. Ook melodieën uit het Liedboek voor de kerken vallen aan dergelijk geknutsel ten prooi. Ik ken een lied waarbij op de melodie van ‘God, enkel licht’ gezongen moet worden: ‘Mijn fiets gejat, / mijn hand een gat,/ mijn God, hoe moet ik leven?’19 5. De muziek moet in een begrijpelijke (muzikale) taal zijn, geschikt om de functie van het lied te kunnen uitoefenen bij de zanger/luisteraar. Dit betekent niet per se dat het lied moet aansluiten bij iemands smaak. Het gebruik van traditioneel-Chinese of Arabische muziek ‘werkt’ voor een westerse luis-
praktisch, uitvoerbaar, stijlvol, passend, begrijpelijk
jaargang 8 • december 2011 TD 4
17
Thema: stem des volks
hoeft niet missionair te zijn
functioneel voor individu en collectief
18
teraar niet. Doorgaans zal ook avantgardistische, atonale westerse muziek weinig bruikbaar zijn. Het gaat dus globaal gezegd om muziek in een tonaal idioom. Maar het ‘kerkmuzikale niveau’ van gemeentes kan erg verschillen. Een lied dat in de ene gemeente als moeilijk en vreemd wordt ervaren, zal in een andere gemeente moeiteloos kunnen functioneren. Het gaat er om dat de muziek voor de gelovige kan fungeren als ‘vervoermiddel’. De muziek kan ook een belemmering zijn waardoor de tekst ‘niet overkomt’. 6. Moet de kerkmuziek ook ‘missionair’ zijn? Het evangelie als zodanig is missionair (een boodschap voor heel de wereld) en daaruit voortvloeiend is de kerk als vanzelf ‘missionair’. Muziek kan daarbij een belangrijke signaalfunctie vervullen over de aard en sfeer van een kerk. Maar, zoals Van de Poll terecht opmerkt: muziek ‘hoeft [...] helemaal niet “eigentijds populair” van stijl te zijn om onze tijdgenoten te kunnen raken. Smaken verschillen, dus zijn er verschillende muzikale golflengten waarop een ander iets van Gods aanwezigheid kan proeven. In evangelische kringen kiest men daarom voor een idioom dat veel lijkt op de popmuziek van nu. Andere gemeenten hebben traditionele kerkmuziek en trekken daarmee ook veel buitenstaanders.’20 Elke soort muziek spreekt wel een bepaalde doelgroep aan. Belangrijk lijkt mij in dit verband dat een gemeente in een specifiek-missionaire situatie (bijvoorbeeld een evangelisatiebijeenkomst of een ‘laagdrempelige dienst’) geen wezenlijk ander kerkmuzikaal geluid laat horen dan dat er doorgaans klinkt. De muzikale laagdrempeligheid moet hooguit gradueel zijn, een accentverschil: men kiest uit het reguliere repertoire de wat meer toegankelijke of aansprekende liederen. Maar in een evangelisatiebijeenkomst opwekkingsliederen zingen, begeleid door een band, terwijl in de reguliere kerkdienst het traditionele kerklied functioneert, dat wekt verkeerde verwachtingen. Sowieso worden er vaak te hoge verwachtingen aan de kerkmuziek gesteld: alsof vooral dáárin de specifieke aantrekkelijkheid van een gemeente ligt. De aantrekkelijkheid van een gemeente, daar lijkt wel grote consensus over te bestaan, ligt vooral in de overtuiging waarmee men de dingen doet: De ‘gewone’ samenkomst is de vitrine van de gemeente. Waar gelovigen primair bijeenzijn om God te danken en te worden opgebouwd in hun geloof, daar proeven buitenstaanders iets van wat het geloof werkelijk voor ons betekent. [...] Het is uiteindelijk de authenticiteit van het normale gemeenteleven die de missionaire dimensie bepaalt, hetzij van de reguliere, hetzij van de bijzondere samenkomst.’21 Belangrijk is dus vooral dat de kerkmuziek echt hoort bij de specifieke gemeente. 7. In aansluiting hierop: kerkmuziek dient gezamenlijk en samenbindend te zijn. Dat wil zeggen dat de kerkmuziek moet ‘functioneren’ voor het geheel van de gemeente. Maar omdat smaken en voorkeuren verschillen zal iedereen moeten accepteren dat we niet naar de kerk gaan om onze favoriete muziek te horen. Thuis kan iedereen beluisteren wat hij mooi vindt, maar in de kerk moet muziek worden gebruikt die functioneert voor het individu èn het collectief. Dat betekent volgens mij dat we niet zozeer op zoek moeten gaan naar de grootste gemene deler van de smaak, maar naar de grootste gemene deler van de muzikale taal. Is er muziek die voor (bijna) iedereen ‘werkt’ en die tegelijkertijd niet-controversieel is?
TD 4 jaargang 8 • december 2011
Ik vermoed dat we dan niet uitkomen bij de popmuziek, die weliswaar voor een meerderheid van de mensen vertrouwd in de oren klinkt, maar die – veel sterker dan klassieke muziek voor popliefhebbers – bij liefhebbers van klassieke muziek weerstand oproept. En wie meent dat popmuziek de ‘dominante muziekcultuur’ van onze tijd is, moet zich eens realiseren in welke mate klassieke muziek nog altijd nadrukkelijk aanwezig is èn breed gewaardeerd wordt: klassieke muziek klinkt volop in allerlei tv-programma’s, in veel films en zelfs in het stadion, waar naast het Wilhelmus (stukjes) van popliedjes en klassieke liederen vrolijk naast elkaar gezongen worden. Ik heb ook nog nooit mensen naar aanleiding van een koninklijke bruiloft horen verzuchten: jammer dat er van die suffe of onbegrijpelijke klassieke muziek klonk. Er zijn talloze voorbeelden van klassieke muziek te bedenken die ‘iedereen’ wel kent en mooi vindt: Albinoni’s ‘Adagio’, Bachs ‘Aria op de g-snaar’, het ‘Ave Verum’ van Mozart, het ‘Slavenkoor’ van Verdi, het Hallelujakoor van Handel (denk aan de populaire flashmob van de uitvoering in een Amerikaans winkelcentrum22), John Williams’ thema van de film Schindlers List en ga zo maar door: er is een enorme waslijst van klassieke ‘hits’ te bedenken. Als we zoeken naar een kerkmuziek die aansluit bij de muzikale taal van deze muziek (zeg maar: van barok tot romantiek), dan blijkt de muzikale taal van het ‘brede midden’ van de kerkmuziek, zoals gebundeld in het Liedboek voor de kerken, Gezangen voor Liturgie en Tussentijds daar prima bij aan te sluiten. Conclusie Ik zie dus weinig redenen om de gedurende eeuwen ontwikkelde en zich nog steeds ontwikkelende, rijke en gelouterde traditie van de traditionele kerkmuziek in te ruilen voor de in alle opzichten minder diepgravende en eenzijdig op de beleving gerichte cultuur van de religieuze popmuziek. Ik wil daarbij nadrukkelijk het misverstand vermijden dat ik ‘alles bij het oude’ wil laten. Ik geloof er heilig in dat de vormgeving van het geloof en de gestalte van de kerk ‘in rapport met de tijd’ moeten zijn en dat er dus, meegaand met de tijd, ontwikkeling moet zijn. Die ìs er ook, óók in de klassieke kerkmuziek. Het nieuwe liedboek zal ten opzichte van het Liedboek van 1973 liederen laten vallen die niet of nauwelijks functioneren, en liederen opnemen uit repertoire dat zich na 1973 heeft verspreid, zoals liederen uit de traditie van de basisgemeente (vooral op teksten van Oosterhuis), gezangen uit Taizé en een aantal ‘betere’ liederen uit de evangelicale traditie. De toegenomen behoefte aan meer beleving, aan minder afstandelijkheid, of, zoals Henk de Winter het formuleerde, aan meer ‘aanraakbaarheid’23, zal in dat nieuwe liedboek ongetwijfeld terug te vinden zijn. De kerkmuziek – die van zichzelf een op de leest van de klassieke muziek geschoeide vorm van volksmuziek is, namelijk muziek van het ‘kerkvolk’ – heeft zich bovendien altijd ‘verstaan’ met de wereldlijke volksmuziek. Een componist als Bernard Huijbers is een sprekend voorbeeld van een klassieke componist die geprobeerd heeft elementen van ‘lichte muziek’ te integreren in zijn componeren voor de kerk, en veel hedendaagse componisten van kerkmuziek zoeken naar vruchtbare wegen in dit opzicht. Ik onderschrijf van harte de woorden van Helmuth Hucke:
hoezo is pop ‘dominante muziekcultuur ‘?
in nieuwe liedboek meer ‘aanraakbaarheid’
We zouden ons niet moeten overgeven aan de illusie, dat de weg van de kerk jaargang 8 • december 2011 TD 4
19
Thema: stem des volks gemakkelijk is en dat de populaire muziek van de laatste mode ons deinend naar het hemelrijk zal brengen. (...) Het zal er dus om gaan dat men de jazz, de folk-music en hun genres – evenals ook andere verschijnselen van het muziekleven in onze tijd – niet gebruikt als witkalk waarmee men de historische gevels van de liturgie overschildert, maar dat men ze als muzikale middelen gebruikt waarmee een liturgische vernieuwing in onze tijd zich dient te confronteren.24 Naar mijn mening kan die confrontatie alleen iets opleveren als die aangegaan wordt vanuit de klassieke kerkmuziek, dus door componisten die gevormd zijn door de klassieke kerkmuziek.25
zeg mij wat je kerkmuziek is en ik zeg je hoe je God is
Besluit Rest mij nog één punt – en eigenlijk het meest interessante. Ik doel op de vraag naar het verband tussen kerkmuziek en theologie, of breder: tussen ‘sound’ (begrepen als ‘stijl’, het geheel van ambiance en gedragingen, geluiden etc. in de kerkdienst, waaraan Mirella Klomp een proefschrift heeft gewijd27) en kerkelijke identiteit. Welk signaal geeft je kerkmuziek af over je godsbeeld? Welke soort kerkmuziek past bij de kerk, bij jouw kerk? Welk soort muziek vind jij geschikt als ‘gewijde muziek’ en wat zegt dat over jou en over Degene aan wie jij je muziek wilt wijden? Daarover zou een apart artikel kunnen gaan, waarin de visie op liturgie en kerkmuziek wordt onderzocht op haar verhouding tot theologie en visie. Een heel simpele beginvraag van zo’n artikel zou kunnen zijn, wie er in de liturgie nu eigenlijk centraal staat: de mens? of God? Drs. D. Zwart (1962) is kerkmusicus, componist en neerlandicus. Hij is redactielid van het tijdschrift Eredienstvaardig en lid van een van de redactionele werkgroepen van het nieuwe liedboek. Website: www.dirkzwart.com. Tevens is hij initiatiefnemer en adviseur van de Stichting Nieuwe Kerkmuziek, website www.kerkmuziek.nu. Noten 1. G.J.B. Kruisselbrink, Begeleidingstechnieken uit de lichte muziek. Cursus Kerkmuziek III, Module 19. Protestants Landelijk Dienstencentrum / Bureau Kerkmuziek, Utrecht 2005, p. 7. 2. Bart Meuleman, De donkere kant van de zon. Querido, Amsterdam-Antwerpen 2009, p. 7. 3. Zoals betoogd door Martin J.M. Hoondert in zijn artikel ‘Muziek die er toe doet. Over de ervaring van muziek als betekenisvolle structuur’, in: Roger Scruton e.a., Meer dan ontspanning alleen. Over het belang van muziek. Damon, Budel 2010. 4. Roger Scruton, The aesthetics of music. Oxford University Press, Oxford 1997, p. 497-498. Zie voor een nadere onderbouwing van deze visie de hoofdstukken ‘Value’ en ‘Culture’ in dit boek. 5. Promovenda Miranda Klaver in het Nederlands Dagblad van 29-6-2011. 6. Zie bijvoorbeeld de opmerking van Karel van het Reve in zijn Uren met Henk Broekhuis uit 1978: ‘Je ziet het met verbaasde meewarigheid aan hoe pastoors en dominees het leeglopen hunner kerken proberen tegen te gaan met kunstgrepen die dat leeglopen juist bevorderen, want vulgaire taal en popmuziek hebben de mensen thuis ook.’ (p. 33) 7. Volgens Evert W. van de Poll, Samen in de naam van Jezus. Over evangelische liturgie en muziek. Boekencentrum, Zoetermeer 2009, p 125. 8. Dirk Zwart, Boven jezelf uit zingen. Kerkmuzikaal dagboek. Merweboek, Sliedrecht 2010, p. 149. 9. Scruton, Aesthetics, p. 502. 10. Scruton, Aesthetics, p. 499.
20
TD 4 jaargang 8 • december 2011
11. Zwart, Boven jezelf uit zingen, p. 148-150. 12. Geciteerd uit: Martin J.M. Hoondert, ‘God aan den lijve ervaren. Kerk, liturgie en muziek in de belevingscultuur’, in: Gregoriusblad 135 (2011) 3, p. 6-11. 13. Walter van de Leur, ‘De beat: what are we talking about? Beat en liturgische muziek’, in: Gregoriusblad 133 (2009) 1, p. 6-9. 14. Van de Poll, Samen in de naam van Jezus, p. 157. 15. Otto de Bruijne e.a., Ooit evangelisch. De achterdeur van de evangelische gemeenten. Kok, Kampen 2009. 16. Citaten ontleend aan achtereenvolgens p. 33, 36, 40, 43 en 78. 17. Van de Poll, Samen in de naam van Jezus, p. 102. 18. Frank Burch Brown, Good taste, bad taste, and Christian taste. Aesthetics in religious life. Oxford University Press, Oxford 2000, p. 197. 19. Lied 105 uit: Rita Hoeve en Barbara Leijnse (red.), Zingenderwijs. Nieuwe teksten op bekende melodieën, Kok, Kampen 2005. De liedtekst is van Klaas Eldering. 20. Van de Poll, Samen in de naam van Jezus, p. 163. 21. Van de Poll, Samen in de naam van Jezus, p. 100. 22. Typ ‘flashmob halleluja’ in een zoekmachine en het 5 minuten durende filmje dient zich aan op diverse websites. 23. Henk de Winter, ‘Beat in Houten?’ in: Gregoriusblad 133 (2009) 4, p. 6-11. Zie ook Zwart, Boven jezelf uit zingen, p. 252. 24. Overgenomen uit een inleiding van Wim Ruessink op een workshop ‘lichte muziek’, gepubliceerd in Muziek & Liturgie 80 (2011) 5, p. 34. 25. Vgl. Anton Vernooij naar aanleiding van de mis van Henny Vrienten in Gregoriusblad 135 (2011) 3, p. 22 en Roger Scruton e.a., Meer dan ontspanning alleen, Damon, Budel, 2011, p. 20. 26. M.C.M. Klomp, The sound of worship. Liturgical performance by Surinamese Lutherans and Ghanaian Methodists in Amsterdam. Liturgia Condenda 26. Leuven 2011.
jaargang 8 • december 2011 TD 4
21