1
BOS-IDYLLE
OFIOMG
BOS-IDYLLE
/
BOS-IDYLLE Naar een 18e eeuwse gravure
I
in agris occupatis
1944
Voor
José.
't VJJezelschap zet zich talmend neer; Amalie, Rosalie, Christine, Plant hier uw parasols maar neer, Kreukt vrij uw kant en crinoline. E n gij Robert, Louis en Jacques, Legt zonder gêne uw pruik terzijde, Ontdoet u van jabot en frak, Besmet gerust batist en zijde, Bereid uzelf een fête galante; Het bos beschut u met zijn blaeren. Vermeit u aan deez' vijverrand E n telt de uren, noch gevaren.
Ik neem Agatha met mij mede E n ga haar teder schertsend voor. Hoe wankel en bevallig treden Haar poëzie voetjes in mijn spoor. Haar wijzend op oneffenheden, (Begroeid met varens, thijm en munt) Zij mij op haar bekoorlijkheden Tersluiks een steelse blik gegund: De boezem, zwaar en donzig teder, Dreigt haast t'ontglippen 't lage jak E n even leunt z' op mij, gereder, Bij 't zijwaarts buigen van een tak. Soms wil het Lieve Toeval even Dat ik haar wijs de weg vooruit, Zodat mijn blik is prijsgegeven De ronde lijn van hare kuit.
Ik vind een plek, hoe uitgelezen! Laat ons hier rusten zoetelief! Ge hoeft geen spiedend oog te vrezen V a n landman, jager, koopman, dief. 't Struweel is hoog naar alle zijden, Het bekermos zo zacht en dicht, Als wies het vanaf d'oudste tijden. Geen peluw draagt zo koel en licht! Hier waagt geen vogel zelfs te zingen, Alleen de zefir waart er rond E n fluistert duizend lieve dingen En kust de varens op de grond.
7 \
)
i^\.gatha vleit zich aan mijn zijde, A l is het aarzlend en beschroomd. Mijn hart bonst al te snel, te blijde, Had ik het mij niet zo gedroomd? Zij durft de blik niet opwaarts heffen, Maar slaat de lange wimpers neer. O, God, zou zij uw hart niet treffen A l waart gij honderd jaar en meer? Let op het roerend hulpeloze Gebaar, waarmee zij plukt aan 't mos, Zie toch hoe hals en boezem blozen, Terwijl ik rijg haar keurslijf los.
M ijn lief, hoe lonkten mij uw ogen, Wanneer gij zong aan het spinet. Hoe gracieus maar fel bewogen Dansten wij menig menuet. N u lost gij al te lang verzwegen Beloften in — o sidder niet! De Liefde volgt veel kronkelwegen Eer dat zij 't doel voor ogen ziet!
9
'I
A c h Muze, ton * „u „e ch ve„ Ons dartel spel, haar schelms verweer, Eer onze koele, naakte lijven Elkander vonden keer op keer, Tot ik verzadigd en ontgleden Het gretig strelen van haar hand, Mijn oog liet weiden langs haar leden, Huivrend, godzalig overmand: Zij ligt, de grote ogen open, Met kleine kin en weke keel, De borsten blank, ros aangelopen De spitse tepels — dan het deel V a n 't kostlijk lichaam, niet te noemen Dan violette roos, behoed Door smalle dijen — en te roemen Is nooit genoeg de kleine voet. S
10
rij
eens trekt zij mij tot zich over, Schuift op haar linkerborst mijn hand. De tijd verglijdt in gulden tover, O eindeloze liefdebrand! E n toch, ze kan niet eindloos duren, Er klinkt van verre een schalmei. Men zoekt ons, wie weet hoeveel uren, Dus kleed ik haar en kleedt zij mij.
Ge
t Tezelschap wacht ons, iets argwanend, Amalie, Rosalie, Christien. Fij, kijken zij niet licht vermanend? Zou men nu heus iets aan ons zien? Komt, laten wij weer huiswaarts rijden, E n ach Robert, Jacques en Louis, Ik kan een glimlach niet vermijden, Schoon ik u zo misprijzend zie. W e l , wilt gij aan besognes denken Van beurs en bank en zo al meer? Neen, ik nog niet — Zal 't u niet krenken? Merci, geen snuif dan deze keer!
~ 12 ^
Door ingrijpen van den overheerscher gelukte het dezen de hand te leggen op een deel van deze uitgave. Slechts 68 exemplaren bereikten „De Bezige Bij". Deze werden genummerd van I-LXVIII.
Dit is de eerste druk van Bos-Idylle, op Dührer tekst gedrukt met de Hollandsche Mediaeval. De nummers I tot en met C C werden door de Volière in vriendschap aangeboden aan „De Bezige Bij"; honderdtien arabisch genummerde exemplaren, waarvan de eerste tien werden gesigneerd door den dichter, bestemde zij voor haar eigen kring, als nummer 12 van de reeks. Nummer
I
/
I
r