BOEKBESPREKINGEN A lberto C. Germano da Silva C orreia: Les enfants et les adolescen ts lusodescen dants de l’Jnde P ortu gaise. (C roissan ce, anth ropom étrie et m orphologie m édicale). 178 blz. N ova Goa. Inde P ortu gaise, 1931. O m trent de g roeiverh ou d in gen en de lich a a m sg esteld h eid van kinderen en jo n gelied en in trop isch e g e w e ste n w e ten wij nog niet heel v e el. R oum a h eeft daar om trent een on d erzoek in g e ste ld in B o liv ia en Cuba, en N g â g a s in de Philippijnen. A n dere stu d ies d ien aan gaan d e zijn mij niet bekend. En toch zijn zulke o n d er z o ek in gen w el van zeer g r o o te b eteek en is, om dat zij ons in sta a t stellen , v e r g e lijkingen te m aken m et de v erh ou d in gen te dien op zich te in n iet-tro p isch e landen.
De knapen en jongelingen, door da S ilva Correia onderzocht, w isselden van 10—21 jarigen leeftijd. Zij waren geboren uit Europeesche ouders. Totaliter werden 300 individuen van verschillende jaargroepen onderzocht. Rekening werd tevens gehouden met den w elstand van het gezin, waaruit die kinderen kwamen; Schrijver onderscheidde daarvoor drie categorieën, namelijk de knapen uit de gegoede ge zinnen, die uit eenvoudige fam ilies en d,e kinderen van arme standen. N agegaan werden de voedingstoestand, de kleur van huid, oogen en haar, de constitutie, de lichaam slengte, romplengte, de afm etingen van extrem iteiten, hoofd en gela'at, de handkracht en de respiratie-capaciteit. Daarbij werden telkens groepen van kinderen van verschillenden leeftijd met elkaar vergeleken, waardoor het groei proces kon worden afgeleid. Het boek bevat, ter verduidelijking, talrijke tabellen, curven en ook fraaie afbeeldingen van typen. Aan het slot vindt men een 29 tal conclusies, w aartoe de schrijver op grond van zijn onderzoek is gekomen. Opmerkelijk is zeker, wat betreft de lichaam slengte, dat de groeiverhoudingen dezer kinderen van Goa slechts zeer weinig verschillen van de P ortugeesche kinderen in Europa. Alleen groeien de kinderen in Goa wat sneller dan die van Europa. Het lichaam sgew icht der kinderen en jongelieden van Goa verschilde eveneens niet veel van dat der Europeesche Portugeesche kinderen van denzelfden leeftijd. Verder vond Schrijver, dat in de vochtig-w arm e maanden M aart-Juli de kinderen langzam er groeiden dan in de koelere en tevens drogere maanden. In de maanden Novem ber-M aart w as de groei het sterkst. Bij de kinderen uit de arme gezinnen werd de lichamelijke ontwikkeling geringer bevonden dan bij die uit de meer gegoede fam ilies. Schrijver is tot de overtuiging gekomen, dat het tropisch klimaat van Goa geen nadeeligen invloed heeft op de lichaam sgesteldheid der kinderen. A quoi s e r t” — v ra a g t S chrijver — ,,la c o n n a issa n c e du ty p e de d évelop pem en t p h ysiq u e d ’un enfant ou d’un a d o le sc en t? A van t tout à d r e sse r la form e anth rop o m étrique in d ivid u elle. Le recu eil de c e s form u les, su bordon né au critérium de l’âge, sert à établir les cou rb es de c r o issa n c e , si n é c e s sa ir e s à c a ra c tér iser le ryth m e de sa m on teé. O utre cette im p ortan ce de c a ra c tèr e g én éral, o n doit com p ter s u s s i son utilité de servir à évalu er la m arch e et les d éfau ts de l’a ccr o isse m en t o rganiqu e, ch ez le s é co lier s so u m is au régim e de l’intern at dan s le s c o llè g e s, dont les d irecteu rs et in stitu teu rs son t ch a r g és de la resp on sab ilité de la san té et
BOEKBESPREKINGEN.
137
Schrijver verheugt er zich over, dat in de laatste 20 jaren duidelijk de goede invloed van sport en gym nastiek op de lichamelijke ontwikkeling dezer kinderen gebleken is. Maar zegt hij terecht „il faut seulement mieux régler le choix de tous ces exercices et jeux, s ’accordant avec l’âge, constitution, tempérament et nourriture des sujets, qui l’exercent volontiers, afin d’éviter des fautes et d’échecs, et surtout pourque se transform e en réalité la classique m axim e romaine: mens sana in corpore sano”. K. de Z. Sir A rthur Keith: New D iscoveries relatin g to the A n tiqu ity of Man. 512 blz. W illiam s and N orgate L td., London, 1931. In de laatste jaren zijn op praehistorisch-anthropologisch gebied zooveel be langrijke nieuwe vondsten gedaan en is zooveel meer bekend geworden-, dat de bekende E ngelsche anthropoloog, Sir Arthur Keith, zich genoodzaakt achtte, niet alleen zijn uitmuntend werk „The Antiquity of Man”, waarvan de tweede editie in 1925 was verschenen, te herzien (1929), maar tevens een geheel nieuw boek het licht te doen zien, dat thans voor ons ligt als een zeer welkome en w aardevolle aanvulling van zijn „Antiquity”. In zijn laatst verschenen werk worden dan in hoofdzaak de vondsten van de laatste vijf jaren behandeld en daaraan, gelijk wij van een man als Keith mochten verwachten, hoogst belangrijke beschouwingen vastgeknoopt. „Such is the rate of advance we are now making in this branche of knowledge — zegt SchrijVer terecht — „that in five year’s time m y hand, or another’s, will have to add a supplementary volume to the new w ork”. Uit den aard der zaak is zulk een physisch-anthropologische uiteenzetting zoo technisch, dat zij alleen mogelijk en begrijpelijk is aan de hand van goede afbeel dingen. Wij m ogen daarom den Schrijver en den U itgever dankbaar zijn, dat zij in dit boek een groot aantal duidelijke afbeeldingen hebben opgenomen. Allereerst behandelt Schrijver de praehistorische volken van Zuid-Afrika, waarbij hij aansluit een beschouwing over de origine der Boschjesm annen. Keith ziet in den in Zuid-Afrika in een palaeolithische laag ontdekten Fishhoek-m ensch den voorouder der tegenw oordige Boschjesm annen. Ongetwijfeld bestaat er in bepaalde opzichten een overeenkom st in bouw tusschen den Fishhoek-schedel en den recenten B oschjesm an-schedel. Ook de Fishhoek-m ensch w as klein van gestalte, zij het iets langer dan de recente Boschjesm an. In verband met de vondsten in Zuid-Afrika komen verschillende vragen aan de orde: In de eerste plaats, hoe die praehistorische menschen va n Zuid-Afrika aan hun groot hersen-volum e zijn gekomen. Kwam dit, doordat deze. menschen hun hersenen meer gebruikten dan de in andere deelen van de wereld levende volken, of kregen zij hun groote schedelcapaciteit door en onder den invloed van ontwikkelings- en groeiprocessen, die wij nog niet kennen? W elk gebruik maakten die praehistorische menschen van Zuid-Afrika van huil groote hersenen? In verband hierm ede herinnert Keith aan de zoo fraaie rotsafbeeldingen, welke men vrijwel over geheel Zuid-Afrika aantreft. Ook behandelt Schrijver, in verband hiermede, de vraag, w at in het algem een de beteekenis is van een, groot hersen-volume. V ervolgens komt de praehistorische mensch van Oost-Afrika ter sprake. Aan de praehistorische skeletvondsten van N oord-Afrika worden tot mijn spijt in dit boek geen beschouwingen gewijd. Echter m oet men bedenken, dat het aldaar in den laatsten tijd verzam eld belangrijk m ateriaal nog grootendeels in bewerking is (in het Institut de P aléontologie Humaine te P arijs), of nog nauwkeuriger bewerking behoeft. V ervolgens komt aan de beurt de praehistorische mensch uit het land van den Bijbel, Palestina, waarbij Schrijver de resultaten bespreekt der opgravingen van de Engelsche onderzoekers Turville P etre en Leaky en van M iss D orothy Garrod. „I am proud” zegt hij „to think that in opening up the world of ancient man in unravelling the steps which have led mankind to its present position — young
138
BOEKBESPREKINGEN.
British recruits are now in the van. It is right that this should be so; our search into knowledge should be as wide as<jur imperial responsibilities”. Dit laatste mogen wij den schrijver nazeggen! Natuurlijk vinden wij ook interessante aanteekeningen van den schrijver naar aanleiding van de nieuwe vondst in China — den Sinanthropus, dieij. Keith liever den „Peking-m ensch” noemt. Hij vestigt de aandacht op het feit, dat men hier te doen heeft met een wetenschappelijke vondst van de allergrootste beteekenis, die echter niet bij toeval w erd gedaan, gelijk zoo vaak het geval is gew eest, maar het resultaat w as van een streng-wetenschappelijk en system atisch onderzoek ter plaatse, met de medewerking van eerste-rangs-deskundigen op verschillend gebied. „A system of scientific co-operation has given full, precise and reliable facts concerning the nature of Peking man and of the times in which he lived”. Keith ziet in den Peking-m ensch een „cousin” van den in Java ontdekten Pithecanthropus. Hieraan sluit hij aan een bespreking van den Cohuna-mensch in Australië, dien hij voor een volw assen exemplaar van het T algai-type houdt. Daarna komen ter sprake de nieuwe vondsten van het N eandertal-type in Europa, waaraan is toegevoegd een beschouwing over de kolonisatie van ons werelddeel door den Neanthropus, den recenten mensch. Een afzonderlijk hoofdstuk vindt men nog gewijd aan de interpretatie van hersen-afgietsels. W ant zegt Schrijver: „Man is what he is because of his brain. The problem of the human brain has to be read from casts taken from the interior of fossil skulls. The interpretation of the hieroglyphics of brain casts is a difficult and technical art, it is one which is to prove so important in all future inquiries concerning the evolution of ape and man, that 1 have thought it advisable to devote a special chapter to this subject” . Of dit onderzoek nu werkelijk de uitkomst zal brengen, die Keith blijkbaar ervan verw acht, m oge de toekom st leeren! Ik vrees, dat hij te dien opzichte w at al te optim istisch is! Tot besluit komt dan nog een hoofdstuk over de schedelfragm enten, door Prof. F. C. C. Hansen gevonden op een kerkhof van de 12e eeuw te Gardar in Groenland. D eze schedel heeft ongetwijfeld vele trekken van den ouden, palaeolithischen mensch. Ter verklaring van dit, inderdaad zeer opmerkelijk feit wordt aan drie mogelijk heden gedacht: of de palaeolithische mensch heeft zich in Groenland gehandhaafd, of daar heeft een plotselinge terugslag tot een vroegeren ontwikkelingsstaat, een m anifestatie van atavism e plaats gehad, of men heeft hier te doen met een patho logisch proces der klieren, welke den groei en den vorm van het lichaam bepalen. Door deze korte inhoudsopgave moge men reeds overtuigd w orden van het belang van Keith’s laatste werk. Natuurlijk is met dit boek het laatste w oord nog volstrekt niet gesproken. D aarvoor is de interpretatie der vondsten v eel en veel te gecom pliceerd! Zij heeft bovendien een uitgesproken persoonlijk karakter en zal dus w el tot kritiek aanleiding geven — w at trouwens heel nuttig en gew enscht is en tot nader onderzoek aanleiding kan geven. Dat begrijpt Keith uit den aard der zaak zèlf heel goed, daar hij immers reeds eenige malen zich genoodzaakt zag, vroegere opvattingen en uitspraken terug te nemen. Daarbij komt nog, dat ten>gevolge van het intensief onderzoek op praehistorisch gebied in den laatstem tijd, nagenoeg over de geheele wereld, elk oogenblik zeer belangrijke nieuwe vondsten kunnen gedaan worden, welke een geheel nieuw licht op de verhoudingen in den vóór-historischen tijd werpen. H oe het zij en w at de toekom st ons moge leeren - voor thans, voor een goed begrip van het ons tot dusver ter beschikking staand materiaal, acht ik Keith’s boek voor eiken anthropoloog-praehistoricus onm isbaar! Een eminent en scherp zinnig man, en zeer deskundig tevens, heeft ons in dit werk op heldere wijze zijn inzichten en opvattingen uiteengezet! K. de Z.
BOEKBESPREKINGEN.
139
C. Ph. Schokking. U itbreiding van het T w eelin gon derzoek in Nederland. P ro ef sch rift Leiden, 1931. De eeneiïge tweeling blijft een voortdurende bron van studie bij het onderzoek naar de erfelijke eigenschappen. Na het proefschrift van Dr. .1. J. V ersluys in 1928 is thans ten tw eede male een dissertatie over het tw eelingonderzoek in Nederland verschenen. Het is niet te verwonderen, dat in de kliniek van P rofessor H. Siem ens te Leiden dit laatste proefschrift zijn oorsprong vond. Prof. Siem ens, o.a. de schr. van het bekende boekje „l>ie Z willingspathologie”, was één der eersten, die het belang van het tw eelingonderzoek voor de kennis van de erfelijkheid bij den rnensch op den voorgrond heeft gezet. Schokking heeft zich ten doel gesteld één-eiïge en tw ee-eiïge tweelingen te vergelijken ten opzichte van een aantal eigenschappen. Hiertoe werdeni uit de registers van den burgerlijken stand' in gemeenten rondom Leiden en uit schoolregisters te Leiden (door den 'Stadhuisbrand hiertoe genoodzaakt) een aantal tweelingen opgespoord, die verzocht werden zich aan een onderzoek te onder werpen. Aldus werden 91 één-eiïge en 95 tw ee-eiïge tw eelingen onderzocht, waarbij in het bijzonder links- en rechtshandigheid, de ligging der kruinharen (links of rechtsdraaiing), de dispositie voor tuberculose en acute infectie-ziekten, een aantal huidziekten, het voorkom en van m oedervlekken (z.g. naevi) en van wratten werd nagegaan. Aan een oogarts werd het onderzoek van oogafwijkingen toevertrouwd. De scheiding van één-eiïge en tw ee-eiïge tweelingen geschiedde volgens een methode, waarbij verschillende, door .een groot aantal genen veroorzaakte erfelijk vastgelegd e eigenschappen bij den tweeling werden vergeleken (z.g. polysym ptom atische methode van Siem ens). Een ander gebruikelijk kriterium, de aanwezigheid van gezamenlijke vruchtvliezen en één gezamenlijke m oederkoek bij één-eiïge tw ee lingen, is op lateren leeftijd dikwijls niet meer na te sporen en bovendien is het in den laatsten tijd gebleken, dat bij ongetwijifeld identieke tweelingen somtijds ge scheiden vruchtvliezen en een dubbele m oederkoek w orden aangetroffen. B estaat er volkomen discordantie ten opzichte van een bepaalde eigenschap bij tweelingen, dan is er w el zeer veel kans, dat men met een niet erfelijke, doch met een paratypisch (door uitwendige factoren) veroorzaakte eigenschap te maken heeft. Alleen dient men in het oog te houden, dat een erfelijke eigenschap zich wel eens niet manifesteert. Met de verschillende moeilijkheden, die zich bij een dergelijk statistisch onderzoek voordoen, waarbij dus de discordantie en concordantie bij de tweelingen wordt onderzocht, is door Schokking ernstig rekening gehouden. De gevolgtrekkingen worden voorzichtig gem aakt. Zijn eigen uitkomsten worden met die van andere onderzoekers vergeleken en dikwijls met deze gezamenlijk voor de gevolgtrekkingen gebruikt. In overeenstem m ing met Siem ens schrijft hij linkshandigheid in hoofdzaak aan uitwendige invloeden toe, terwijl er vele onderzoekers zijn die deze inversie van de normale asym m etrie als een erfelijke eigenschap beschouwen. Spraakstoornissen en epilepsie vertoonen eenige correlatie met linkshandigheid, hetgeen ook reeds bij vroeger onderzoek gebleken is; von Verschuer stelt een ongelijken groei van beide lichaamshelften hiervoor verantwoordelijk (op theoretische gronden, zich aan sluitend bij experim enteel em bryologisch onderzoek van dieren). Een erfelijke dispositie voor tuberculose blijkt wel aanwezig te zijn, wanneer men de concordantie bij één-eiïge en tw ee-eiïge tweelingen te dien opzichte v er gelijkt. Doch het m ateriaal van onderzoek moet grooter zijn om een zekere uit spraak te gedoogen. Duidelijk blijkt de erfelijke aanleg voor een aantal huidziekten. Terwijl wratten (infectie veroorzaakt door een filtreerbaar virus) op grond van een erfelijke dispositie optreden, is dit niet het geval met de moedervlekken, die bij identieke tweelingen sterk uiteen kunnen loopen. Ook aan oogafwijkingen werd zorgvuldig de aandacht geschonken. HierWj werd o.a. door het tw eeling-onderzoek een bevestiging gevonden van de erfelijkheid der brekings-anomalieën, zooals deze onlangs door Dr. W aardenburg gevonden zijn.
140
BOEKBESPREKINGEN.
H et is g e w en sc h t, dat m eer N ed erla n d sch e tw eelingen zich beschikb aar stellen voor het on d erzo ek naar de d ifferen tiatie van erfelijke en niet erfelijke eig en schap pen. M. A. v. H.
P rof. Dr. Frartz M. Th. Böhl, P alestina in het licht der jo n g ste opgravingen en onderzoekingen (D e W eg der M enschheid. M onografieën gew ijd aan K unst, G e schiedenis en R eligie, No. 1). 122 blz., 83 afb. en 1 kaart. H. J. P aris, A m sterdam , 1931. P rijs geb. f2.40. In o n s land m et den Bijbel is voor dit boekje g ro o te b elan gstellin g te verw ach ten , al beperkt het zich hoofd zak elijk tot den v óór-C h ristelijk en tijd, tot de G esch ied en is der K anaan ieten , P hilistijn en en Israëlieten . Daarbij staan de resu ltaten der op g ra v in g en op den v o o r g r o n d en het is treffen d zooveel' bekend e v erh alen uit het O ude T esta m en t door de m oderne w eten sch a p b e v e stig d te zien; terw ijl ter illu stratie v a n een m iracu leu ze geb eu rten is, z o o a ls h et in sto rten der m uren van Jerich o, de h isto r isc h e plek n au w k eu rig w ord t b esch reven . V an de vier h oofd stu k k en g e eft het e e r ste als inleidin g een korte sc h e ts van af de o u d ste tijden tot de b allin gsch ap (586 v. C hr.). „O p gravin gen I en II” vorm en de h o o fd sch o tel; de e e r ste groep sc h e tst het on d erzoek , dat begon m et het w erk van g e leerd en a ls R eelan t, die zijn U tr ec h tsch e stu d eerk am er niet verliet, g e v o lg d door w e rk zaam h ed en op het terrein in P a le stin a zelf. D e ze o p gravin gen w aren aanvankelijk w ein ig w eten sch ap p elijk ; de schrijver w ijst o p de m o reele vera n t w oordelijk heid van den op graver, die niet lich tvaard ig m ag handelen, om d at zijn w erk nu een m aal m eeb rengt, d a t hij dikw ijls on h erstelb aar m oet vern ietig en . (Een th eo lo o g , „verm aard op h et terrein der uitlegk u n d e” (blz. 34), h eeft als zo o d a n ig niet h et recht de sp a d e te h an teeren ). D e lezer krijgt door d eze o p so m m in g van v e rsch eid en e op g ra v in g en een b eeld van de geleidelijke o n tw ik k elin g op dit gebied. „O p gravin gen II” om v a t h e f w erk na den w ereld o o rlo g , toen de E n g elsch en in P a le stin a d e z elfd e str en g e e isch en steld en , die ook voor o p g r a v e r s in G riekenland g eld en ; daarbij m oeten de v o n d ste n hoofd zak elijk in het land blijven, in- het m useum te Jeru zalem . O ok dit h oofd stu k b ev a t een opsom m in g van op gravin gen op 13 bekend e B ijb elsch e p la a tsen m et v e e l h isto r isc h e bijzonderheden. V oor het begrip v an het o n d erzo ek te Jeru zalem w a re een klein sch e tsk a a rtje g e w en sc h t; even een s van het zo o g en a a m d e S ich em . D at dit la a tste u itvoerig w ord t b esch rev en is te begrijpen. D e schrijver h eeft er zelf aan het o n d erzo ek d eelgen om en ; v ersch eid en e v o n d sten uit „S ich em ” w ord en in on s land b ew aard : te ’s-G ra v en h a g e, dank zij het v e rz a m elg e n ie v a n Dr. L unsingh S ch eu rleer en te L eid en door het w erk van het S ic h e m -co m ité. V o lg e n s sp o tter s is hierop de k la ssiek e form ule van to e p a ssin g : a non Sichem explorando. D e schrijver z elf laat zich e en ig szin s v a a g h iero v er uit: so m s w ord t er m et b e slisth e id gesp rok en o ver den tem pel van den V erb on d sgod , die te S ich em ston d (blz. 108), en over de Jacobsp ut, w aar Jezu s bij S ich em de S a m a r ita a n sc h e v ro u w o n tm o e tte (blz. 105); e ld ers tw ijfelt de schr., of de ond er z o ch te ru ïn es w erkelijk S ich em v e rteg en w o o rd ig en (blz. 103; 122). H et la a tste h oofd stu k , m et b e sc h e id e n klein e letter gedrukt, is h e t m eest persoonlijk en boeien d : het b e v a t de beschrijvin g van een gro o t aantal eigen reisk iek jes, waarbij m en den schr. v o lg t op zijn dikw ijls zeer b ezw aarlijk e reizen ; men b ezo ek t a fg e le g en p laatsen in het O v er-J o rd a a n sch e (o.a. P n iël) en v erd w a a lt, zeer m odern, m et een au to -k a ra v a a n in de w oestijn. Om zijn zeld za a m h eid m erk w aard ig is een v e rb o d e n p h otograp h ie van een m osk ee te N ab loes (afb. 76). D e kiek jes, die m e est alle la n d sch ap p en en m onum enten w e er g e v en , zijn d aarvoor so m s te klein, z o o a ls de schr. z e lf erk en t bij het w onderbaarlijk m ooie v e rg e zic h t v a n berg N ebo (afb. 24). G aarne zou m en m eer afbeeld in gen zien van k u n stvoorw erp en en oud heden, die in den te k st w ord en b esch reven . D e z e zijn eigenlijk onm isb aar bij het op de o p g r a v in g e n g e b a se e rd e b e to o g , dat m en v r o eg e r ten on rech te de toestan d en in P a le stin a ten tijde van M o z e s en den intocht der Israëlieten als prim itief en barbaarsch b esch ou w d e, terw ijl in tegen d eel de inval der h a lf-n om ad isch e Israëlieten ,
BOEKBESPREKINGEN.
141
het „u itverk oren v o lk ” m et zijn w o estijn -id ea a l, een ach teru itgan g in b esch a v in g beteek en d e (blz. 18). D e bibliographie, die in v e el boeken en tijdschriften v ersp reid is, w ord t zeer p ra ctisch in noten onder den tek st verm eld . T ot slo t een duidelijke u itslaan d e sc h e ts kaart v a n P a le stin a '). G. VA N H O O RN .
P. P eekei, M eier und S ch m idt, D rei k ritisch e Abhandlungen zum Zweigeschlechterw eseti. 99 blz. S o n dera b d m ck A nihropos, 1931. riet g a a t er w arm toe in het A n throposk am p. W inthu is M .S.C . is m et zijn w onderlijke th eo rie gek om en , dat het h eele p rim itieve denk en b eh eersch t w ord t door het se x u e e le . B o v e n d ie n b esch u ld ig t hij z ’n c o lle g a Sc'hmidt ervan , de eth n o lo g ie z ee r een zijdig aan te p a sse n aan eigen id eeën en d o g m a ’s en daardoor onw eten sch ap p elijk w erk te lev eren . D at m oge in het A n throposk am p als alarm klinken, wij w iste n dat al lang en hebben het ook herhaaldelijk g e z e g d en b ew ezen . F ahren fort w erd m et den stra frech ter b ed reigd , teg en W inthu is zal' een v e rv o lg in g w ord en in g esteld . H oew el ik W .’s theorie te een en m ale verw erp , toch heeft het wer'k z ’n nut gehad. 1 °. er is nog een s op g e w ez e n , dat het se x u e e le een zeer voorn am e rol sp eelt in de prim itieve m aatsch ap p ij; 2 ° . er is w eer duidelijk gew ord en , dat m en eth n o lo g isc h e v r a a g stu k k e n niet o p lo ssen kan m et sla g w o o r d e n ; 3 ° . w e hebben er o.a. het o p stel van pater M eier aan te danken, dat b u iten gew oon g o e d is. M eier wil niet th eo retiseeren , doch g a a t W in th u is’ theorie to e ts ;n aan de vo lk jes, die hij door en door kent op N ieu w -P om m eren . M eier noem t de G unantuna niet m eer prim itief (74). Sch m id t verw ijt W ., dat hij geen kenn is h eeft gen om en van de O erkultuur. Een onin ogelijk e eisch , w aaraan g een enkele e th n oloog kan v o ld o en . Iem and, die be-weert, die O erkultuur te kennen, p h an tazeert en m aakt zich zelf e n and eren w at w ijs. M eier z eg t, dat er w el onbehoorlijke lie d je s, v erh alen en teek en s zijn bij de G unantuna, doch w ijst er zeer terech t op, dat die ook in W e st-E u r o p a niet ontbreken. Hij g e eft blijk niet te la b oreeren aan de W eltfrem d h eit, w a a ra a n z o o v e e l p a ters e rn stig lijden. D at na het d an sen de vrijh eid onder de fe estv ie re n d en w at te g r o o t w o rd t, v in d t M. begrijpelijk en w ie niet. M. is v a n oord eel, dat niet het se x u e e le num m er 1 is, doch de v r a a g , h oe aan eten te kom en. Zeer juist, m aar w an neer die la a tste k w estie naar b ehooren is o p g e lo st, dan kom t het se x u e e le toch al heel gau w . Ik g e lo o f niet, dat M. zal ontkennen, dat er ook on d er de G unantuna h eel v e el v iez ig h e id is, ten m inste de m issio n a r isse n , die jaren lan g ond er hen g e w er k t hebben, deden mij h ie r om tren t v erh alen , g e lo o fw a a rd ig , doch alle perken te bu iten gaan d e. M eier geeft v eel feiten, al zijn de G unantuna nog lang niet a fd o en d e b e sc h r e v en . M aar on ge tw ijfeld is zijn b ijdrage dankbaar te aan vaard en . P e e k e ls artik el is een k eu rig e g r o n d ig e bestrijding van W . M aar P . g a a t zelf v erk la ren en h erleid t a lles to t een m aan vereerin g. D e p rim itieve denkt o v er w at hij ziet, het zien is prim air. H oe die pri,m itieven dan zulke w on derlijke verh alen uit de m aan kunnen lezen is mij een r a a d sel. Al de m yth en , de kunst, de religie sta m t van de m aan. B u n d jil, het H o o g ste W e ze n der A u stra liërs, M andra-M ankara, B a ia sm e , A ltjiran gam itjin a, N u ralie en K arw ien „sind alle der M ond in einer sein er P h a se n ”. P eek ei z ie t in a lle s de m aan een rol sp elen, h o e w e l er dan v a n het H o o g ste W ezen niet veel overblijft. P ee k e i is in de S c h m id tsch e eth n o lo g ie niet doorgep ek eld . W aar hij o v e r N ew Ireland sp reek t, dat hij door en door kent, le v e r t hij uitstek en d eth n o g ra fisch w erk , ook al kan m en hem niet in a lles onm iddellijk gelijk geven . S c h m id t’s o p stel b e v a t n a a st zeer ju iste o p m erk in gen ook zeer on ju iste. Hij e isch t v a n W ., dat hij z ’n stellin g en m oet bew ijzen en niet z o o m aar w at z eg g e n ; ‘) Een zin sto ren d e drukfout is am phitheater i.p.v. th eater op blz. 115 en onder afb. 71.
142
BOEKBESPREKINGEN.
natuurlijk, want anders wordt de ethnologie een soort zeurderij. Dan moet W . juist citeeren, w at hij niet doet. Ook een juiste opmerking, die uit Schm idt’s mond anders w el eigenaardig klinkt. W . mag de A ustraliërs niet maar door elkaar gooien, w at Steinm etz al zoo lang geleden heeft beweerd. Goed dat S. het nog eens zegt. W. stapt maar zoo zonder verder onderzoek van de Gunantuna naar de Australiërs. Fout, eerst had W . m oeten nagaan of die volken in vele opzichten vergelijkbaar waren. Dus eerst grondige studie van de volken in hun geheel en niet ze bij elkaar trekken op grond van een enkele overeenkom st, want dan krijgen w e net zoo iets als de Kulturkreislehre, die volgen s dezelfde methode is opgebouwd en die door Schmidt zoo terecht wordt afgekeurd. Schmidt verwijt W ., dat hij zonder de taal .der Aranda te kennen, hun mythen gaat interpreteeren om tot geheel andere conclusies te komen als Strelow. Zeer juist! S. is het met W . eens als hij over het H oogste W ezen met Schmidt instemt. Pleit niet voor W ., want dan blijkt alweer, dat ernstig onderzoek is nagelaten. Enkele onjuistheden zegt S. weer over de m oederrechtelijke kuituur: die zou agrarisch zijn (83), grondbezit van de moeder, m eisjesinitiatie als voorbereiding voor dat grondbezit der m oeder (85), de m aanm ythologie dier kuituur (91). In groote gebieden van het moederrecht in de geheele w ereld zouden de vrouwelijke zieneressen en vrouwelijke sjamanen „eigentüm lich” zijn en evenzoo manlijke sjam anen,, die zich in vrouw enkleeren tooien en met mannen gaan-trouw en (69). Bewijs? Zeer terecht eischt Schmidt van W inthuis, dat men een stelling moet bewijzen! J. H. RONHAAR. H. C. A. Grolman, N ederlundsche Volksgebruiken, K alenderfeesten. 232 blz. W . J. Thiem e en Cie., Zutphen, 1931. Prijs f3.90, geb. f4.90. Een sam envattend boek over de volksgebruiken in Nederland is ook na het vluchtige overzicht in Schrijnen's Volkskunde een desideratum. Het boekje van Mej. Grolman wil aan dezen w ensch tegem oetkomen, door een vrij uitvoerige beschrijving van deze gebruiken te geven. Wij vinden hier een zeer volledige w eergave van het materiaal, w aarvan in het bijzonder de vele volksliedjes v er melding verdienen. Aardige illustraties vergezellen den tekst. Toch moet ik bekennen, dat het boek mij niet heeft kunnen bevredigen. W ellicht geeft het den leek een voldoenden kijk op de m erkwaardige kalendergebruiken van stad en land en vindt hij daar alles wat zijn w eetgierigheid verlangt te weten. Slechts zou de gew one lezer ongetwijfeld meer plezier in zulke folk loristische curiositeiten hebben, indien zij hem smakelijker werden voorgezet: de stijl is vlak en kleurloos als van een referaat; meermalen verzandt het toch al niet levendige verhaal in een droge opsom ming. Maar of de leek het boek aardig vindt, is voor mijl bijzaak; het debiet zal het trouwens wel uitwijzen. Maar de vakman zal niet anders dan teleurgesteld zijn. W at broodnoodig is, zijn uitvoerige, betrouwbare beschrijvingen van alle volksgebruiken, zooveel mogelijk in onderling verband; dus zuiver descriptief zonder eenig getheoretiseer en zonder verklaringen. Wij zijn zoo overstroom d met de uitlegkunde der folk loristische overleefsels, dat het tijd wordt tot de feiten zelf terug te keeren. Men vergeet maar al te vaak dat de volkskunde een w etenschap is, die nog maar in het allereerste stadium van onderzoek zich bevindt. De schrijfster plukt de gebruiken uit elkaar om ze in te deelen in de hokjes, die zij ervoor heeft ingericht. In plaats van een doorloopende beschrijving der midwinter- of der oogstgebruiken, krijgen wij de fragm enten onder verschillende hoofdstukken. Dit is dubbel hinderlijk om dat de indeeling w illekeurij en onlogisch is. Zij onderscheidt in m agische riten, vruchtbaarheidsriten, anim istische, polytheïstische, sym bolische en Christelijk-heidensehe riten; zij deelt dus de ritueele handelingen in naar vier verschillende principes, nl. 1. naar den aard van den ritus (m agische riten ); 2. naar het doel van den ritus (vruchtbaarheidsriten); 3.
BOEKBESPREKINGEN.
143
naar de hoogere machten tot wie de ritus gericht wordt (anim istische en polyt'heïstische riten); 4. historische ontwikkelings- en ontaardingsvorm en (sym bolische en Christelijk-heidensche riten). Geen wonder, dat zij zelf erkennen moet, dat de riten gedeeltelijk met elkander sam envallen. Maar, indien dit het geval is, dan zal ook de indeeling willekeurig zijn, omdat men nu eenmaal een gebruik niet in twee hokjes tegelijk kan stoppen. W ie een rite sym bolisch noemt, snijdt daarmee de mogelijkheid af, dat op som m ige plaatsen of in bepaalde om standigheden diezelfde rite bijv. een m agisch karakter kan hebben. Is zoo het organische verband; tusschen de gebruiken, zooals zij nu nog leven, verbroken, de schr. gaat nog een stap verder door te trachten ze tevens als heidensche survivals te verklaren. Dit is een uiterst hachelijk werk. Een gebruik heeft lange eeuwen bestaan, voor dat het werd opgeteekend; in die lange eeuwen heeft ons volk velerlei lotsw isselingen ondergaan en kunnen gebruiken herhaal delijk zijn ontstaan en verdwenen. Een gebruik kan heidensch zijn, ook Christelijk, d.w.z. een m engsel van V ooraziatische en .klassieke elementen die met het Chris tendom herwaarts gekomen zijn. D aarvan leveren de tooverspreuken overvloedig .bewijs. B eschouw t men een gebruik in een Betuw sch dorp, dan moet men vragen bij het terugvoeren op heidensche origine, op welk volk het dan teruggaat. Zijn het Franken, zijn het B ataven, of Kelten of Praegerm anen? W at weten wij er eigenlijk van en hoe kunnen wij mistasten. Leeren wij niet uit de wijsteenen aan de matronen of aan Nehalennia, hoe verrom einscht ook de cultus w as; wie scheidt hier het Rom einsche van het Germ aansche element? Om den heidenschen oorsprong aan te toonen, moet men het heidendom kennen. Dat spreekt wel van zelf. Maar hier moet het harde woord er uit: dat kent de schrijfster uiterst gebrekkig, In haar boekenlijst vind ik Chantepie de la S au ssaye, Golterer (lees: Golther), Grimm (waarom de oudste druk?) en Mogk. Inderdaad een eerbiedw aardige rij, maar van, helaas, niets dan volslagen v er ouderde handboeken. Er is sinds 1900 w el iets veranderd op dit gebied! Nu is het niet zoo gemakkelijk zich in deze kw esties te oriënteeren; een groot deel der werken is in het Skandinavisch geschreven; maar wie zou het durven wagen over den Germ aanschen oorsprong onzer volksgebruiken te spreken zonder die der Skandinavische volken nauwkeurig te kennen?! De namen van Feilberg, Von Sydow , Celander, Nils Lid, R antasalo, Landtmann, allen folkloristen van naam, schijnen haar volkomen onbekend te zijn. Op het gebied van den Oudgermaanschen godsdienst m is ik Munch-Olsen, Olrik (slechts een onbeduidend artikel is van hem genoem d!), Schiick, Kaarle Krohn. Het gevolg is natuurlijk, dat zij dingen vertelt, die in de dagen van Grimm werden geloofd, maar die nu reeds lang naar het museum van de geschiedenis der wetenschap verw ezen zijn. Bovendien geeft, zij onjuiste m ededeelingen, omdat zij niet tot de bronnen kan gaan. Enkele bewijzen wil ik voor deze beweringen aanvoeren. Zij noemt Holda de vrouw van W odan, maakt Balder en Froh tot algem een Germ aansche goden, be w eert dat N erthus dezelfde is als Herthus (sic!! op blz. 134), zegt dat de gans het offerdier van W odan w as (cf. de voorzichtige opmerking bij Hoops II, 112), spreekt van een Germ aansche mythe van den strijd tusschen Zomer en W inter. Zij iaat de Goten het Christendom aan de andere Germanen brengen en doet de godin O stera (sic!) weder herleven. 'De minne (op biz. 77 ook minni eni minna gesipeld) heet eerst een herinneringsdronk aan de Goden en later aan de dooden; bet is juist omge'keerd (cf. Hoops i]III, 227). 'Hati is nog altijd de m aanverslindende wolf, al heeft men al sinds lang vastgesteld , dat d it nergens in de Edda staat. W odan is de m eeste wonderlijke godheid, w aarm ee men zoo niet alles dan toch veel bewijzen kan. Natuurlijk is hij, ais voor dertig jaar, nog steeds windgod, maar dan ook doodengod en vruchtbaarheidsgod en eindelijk met een dier wonderlijke sprongen der vroegere uitlegkunde ook nog zongod. Op blz. 46 lezen wij: „W odan, de weldoener, besteeg als rijzende zon zijn troon in de maand Februari, welke groote gebeurtenis d o o r.een feest gevierd w erd”. De kenner der
144
BOEKBESPREKINGEN.
Skandinavische overleveringen wrijft verbaasd zijn oogen. Op blz. i62 is W odan de aanvoerder van de W ilde Jacht in Noord-Duitschland; maar het is niet ge oorloofd om W odan en W ode door elkaar te haspelen (cf. FFComm Nr. 94). Op blz. 68 w orden voor het Perchtenloopen in allen ernst W odan, Loki en Hoenir ter verklaring er bij gehaald; zoo een naïef vertrouwen op een troebele bron is onbegrijpelijk. V N aast deze fouten tel ik erikele taalkundige ketterijen licht. D e Oudnoorsche Freyr heet hardnekkig F reyer. Het woord nar zou uit het Latijnsc'he lar zijn ont staan (!! Frank-Van Wijk had toch wel even kunnen w orden nageslagen!). Het onovergankelijke w erkwoord overlijden heet een passivum (sic!) van overgaan nl. in de W ilde Jacht. Daarom vind ik het wel vreem d, dat de schrijfster geen gebruik heeft gem aakt van de juist voor leeken zoo geschikte woordenboeken van Hoops en B achtold—Stauhli. Zij zou dan gew aarschuwd kunnen zijn tegen natuurm ythische verklaringen (ik denk aan haar zonneritus van het balspel op bl. 115). Hierbij zal i.k het laten. Over de methode zelf zou ik nog wel w at in het midden willen brengen. M aar dan werd deze bespreking te lang. Ik hoop elders in dit tijdschrift de vraag van de onderlinge verhouding van godsdienstw etenschap, volkskunde en volkenkunde w at nader te bezien. Ik wil besluiten met nogmaals als eisch voor een wetenschappelijke behandeling onzer volkskundige gebruiken te herhalen, dat men zich niet tevreden stelt met de kennis \?an het moderne m ateriaal en van een aantal ethnografische parallellen (a la Frazer), maar in de allereerste plaats het heidensche geloof grondig bestudeert, niet uit de handboeken, maar uit de teksten! J. DE VRIES. Arthur t ’eiler, Het bolsjew istisch experim ent. 269 blz. Van Loghum S lateru s’ U itgeversm aatsch appij N.V., Arnhem, 1931. Prijs f3.50, geb. f4.50. De tijd begint achter ons te liggen, dat alles wat over Rusland geschreven werd, voornam elik van belang w as om het karakter en de richting van de schrijver aan te geven. Allengs vernauwen zich de uiterste grenzen van de verschillende uitbeeldingen die van Rusland gegeven worden en wordt het mogelik wetenschappelike konklusies over het R ussiese systeem te gaan trekken. Tot de boeken welke de indruk maken van veel betrouwbaars te geven, behoort m.i. het boek van Feiler. Een boek, dat sterk een eenheid vormend, op talrijke plaatsen, voor zover ik kan zien, een grote kennis van het moderne R ussiese leven verraadt, en dat door zijn originele wijze van beschouwen eveneens vertrouwen inboezemt. Het behandelt niet alleen ekonom iese toestanden en vraagstukken in Sovjet-R usland; als belangrijkste ondergrond van het gehele maatschappelike leven wordt aan het ekonom iese wel een grote plaats ingeruimd, doch ook de kulturele zijde van dat leven wordt er van verschillende zijden in belicht. Het zij mij vergund enkele van de centrale gedachten van het boek in vogelvlucht weer te geven. De eerste karakteristiek welke de schr. van het leven in het moderne Rusland geeft, is, dat het gehele leven er proletaries is; in belangrijke mate ook dat van de leidende kringen. Slechts de gem eenschap permitteert zich een zekere luxe in haar grote ambtelike gebouwen, in haar kunstvoorstellingen en haar klubs. In verband daarmee schenkt het tegenw oordige leven aan de menschen niet voldoende bevredi ging en is de blik steeds gericht op de toekom st: w e zijn van plan, w e zu lle n ......... O vergaandé tot een ruwe schets van de taak w aarvoor de regering in Rusland staat — en èlke regering zou staan — somt de schr. op: jaarlikse bevolkings toename drie en een half millioen mensen; een grote menigte analfabeten; 80% primitieve landbouwers; het land enige jaren geteisterd door burgeroorlog. Het sovjetregim e nu, aldus het vervolg, heeft, na velerlei pogingen en na mis lukkingen van onderdelen, in de tegenw oordige R ussiese maatschappij enige zeer sterke en goed gekozen „komm andoposten” : monopolie van de buitenlandse handel, macht over geldw ezen en krediet, macht over de zw are industrie, en macht
BOEKBESPREKINGEN.
145
o ver de prijzen, D e e k o n o m iese p olitiek van de regeerin g het vijfjarenplan — w ord t in en kele h oofd trekk en g esch ild erd . G ew ez en w o r d t er op hoe voor a lles belangrijk is de en orm e kap itaalvorm in g w elk e dit plan b e o o g t v o o r de e erste tijd. E en bedrag dat per hoofd v a n de bevolking o n g e v e er het b edrag is dat in N ed er land w ord t g e ïn v e ste e r d per hoofd , h e tg e en dus bij inachtnam e van de veel hogere lev e n ssta n d a a rd hier, in d erd aad een zeer h oog bedrag is. G ew ezen w ord t ook op de v o o r zien in g v a n de ind ustrie m et m o to rie se k racht: van 1.4 P.K . per arbeider in 1926 w il m en k om en op 2.7 P .K . per arbeider in 1932. T er vergelijkin g zij m ed e g ed eeld , dat in D u itslan d in 1925 elke ind ustriearbeid er v o o r zien w a s van gem id d eld 1.9 P.K . en dat in de V eren ig d e S ta te n dit cijfer b ed roeg in 1919: 3.3 en in 1925: 4.3. D e w ijze w aarop het b o lsje w ism e de ind ustrie leid t w ord t v e r v o lg e n s be sch ou w d , waarbij de ond erlin ge p o sitie van rod e leider en sp ec ia list — de p olitieke en de tech n iese leiding — w ordt bekeken, en de invoering van de so c ia listie se konkurrentie besproken. Bij de b esp reking van de p o sitie van de arbeider w ord t op het zeer in teressa n te sy s te e m v a n z o v e e l m ogelik m ensen in de d a g elik se leiding een deel g e v en in gegaan en er op g e w e z e n dat voor het klein ere w erk een g r o te m ate van d em okratie b estaat. N atuurlik v in d en ook de nieuw e g rote landbouw bedrijven en hun problem en een behandeling, terw ijl het b oek b e slo te n w ord t m et en ige m eer politiek e en kulturele b esch ou w in gen o ver de n ieuw e sam en levin g, w elk e lan gzam erh an d g egroeid is. Om sle c h ts en kele feiten te noem en, w a a r o v er g esc h r ev e n w ordt, m oge zonder enig verb and een klein e op som m in g g e g e v e n w orden: de vrij g r o te zelfbeschikk in g der nation aliteiten binnen de U n ie ; en ige zeer g o e d e so c ia le instellingen, z o a ls een uitgebr-eide m o e d e rsc h a p sz o rg ; de g rote deb atteerlu st v a n v e le klein êre en g rotere leid ers; de g r o te kenn is v a n ek on om iese vra a g stu k k en w elk e op m iddelbare sch olen zou b esta a n ; de o n g e w e n ste to e sta n d dat de g e este lik e dw ang tot huichelarij leidt b.v. onder stu d en ten . D e z e on sam en h an gen d op gen oem d e on d erw erp en kunnen een aanw ijzing zijn v o o r de v e elzijd ig h eid van het boek. Is in d e z e v e elzijd igh eid on getw ijfeld een aantrekkelik heid van het boek g eleg en voor w ie op een aan gen am e w ijze een en ander te w eten w il kom en, aan de andere kant m oet m en er dan ook geen d iepgaan d w eten sch ap p elik on d erzoek in zoek en naar b.v. de fu n dam entele k w e stie ; w erk t het ek on om ies s y s te e m der so v jetreg erin g nu ind erdaad „ g o ed k o p er” (in so c ia listie se zin, dus m et m inder opofferin gen ) dan het k a p ita listiese s y s te e m der vrije kon ku rren tie? In h o e v e rr e zijn de voord elen van de m eer p lan m atige produ ktie m erkbaar, v o o r w elk d eel w ord en ze gekom pen* seerd door het ontbreken v a n p erso o n lik e prikk els? Er zijn g e w ich tig e aanw ijzingen d at het hierm ee nog niet sch itteren d sta a t; h oew el het land door z ’n „goed k op e arb eid sk rach t” een v o o r sp r o n g op vele landen zou kunnen hebben, durft m en er geen vrij_e konku rren tie m et het buitenland aan en w ord t ook m et z o o v e e l w oord en m eerm alen o ver de zeer h o o g e prod u k tiek osten g ek laag d . N atuurlik zijn er v ele oorzak en . D och een a n a ly se d aarvan, w e lk e zeer nuttig zou zijn, b esta a t bü mijïi w eten niet en w ord t ook door F eiler niet g e g e v e n of n a g estreefd . D e z e k ritiese opm erking, w elk e nog m et de zeer onbelangrijke k ritiese op m erking kan w ord en v erm eerd erd , dat de v e rta ler voor „N ation alök on om ie” ten on rech te v erta a ld h eeft „n a tio n a a l-eco n o m ie” , neem t niet w eg , dat m.i. het boek van F eiler b ew on dering v erd ien t en een g r o o t aantal b elan gw ek k en d e beschou w ingen brengt, w aard om door velen ge le ze n te w orden. J. TIN BER G EN .
ü r. B arbara A lberts — A rndt. Uie englische G esellschaft im Spiegel der R om ane voti G eorge M eredith. 106 Seiten. Verlag G. Braiun, Karlsruhe 1931. P reis 4,80 R.M. O nder de versch illen d e sch rijvers, die, van de b eteek en is der openbare m eening in E n gelan d gebruik m akend e, hun g e sc h r ifte n w iste n dienstbaar te m aken aan het sc h e tse n en daardoor geleidelijk so m s verb eteren van m isstan den, behoort in de
146
BOEKBESPREKINGEN.
tw e ed e helft der 19de eeu w ook M eredith. Van zijn ethisch inzicht, dat door g eloof in den v o o r u itg a n g der m enschh eid g e d r a g en w ordt, v erto o n en al zijn w erk en het kenm erk; ze w illen ons een d ieperen blik in het lev en en w e ze n der m en sch en v e r sch affen en door aanw ijzing der fouten en on taard in gsversch ijn selen tot verb etering bijdragen. S ch rijfster leid t on s als k u nd ige g id s door die w erk en rond. V oor een juister „ s o c ie t y ’ -b egrip sc h e tst zij ons e er st den „ gen tlem an ” w aarin tw ee oorspronk elijk v ersch illen d e m annelijke id ealen , die v a n ridder en die van puritein, v e r e e n ig d zijn; v o o r a l voor de ontw ik kelin g der v erh ou d in g teg en o v er de v ro u w is dit van b elan g, m aar ook in zak e de vrije o p voed in g, die k iem en to t v e r v a l van het gen tlem a n -id ea a l b evatte, in z o o v er arbeid v o o r n iet-„gen tlem an lik e” gold. T e g en dit on ta a rd in g sv ersch ijn sel is het v o o r a l, dat M eredith in de v o o r ste rijen opkom t. M eer in h et bijzonder is zijn strijd teg en drie on taa rd in g sv ersch ijn sélen gerich t: p o en erigh eid (sn ob b ism e), e g o ïsm e en sen tim en taliteit. A lle drie zijn sle ch ts in een h o o g -cu ltu reele m aatschap pij m ogelijk, m aar beteek en en tev en s een gro o t g e v a a r, v o o r z o o v e r r e ze een g e zo n d en natuurlijk leven onderm ijnen. H oew el het w o o rd „sn ob ” — w aarschijnlijk in teg en stellin g tot T h a c k e r a y — verm ijdend, teek en t M eredith o n s het „ sn ob b ism e”, dat zich in alle lagen der bevolking bevindt, in den beginn e overal. L ater sch u ift hij h et m eer op den ach tergron d om zich vooral tot het e g o ïsm e en de sen tim en taliteit te richten, z.i. de o orzak en van het v e rv a l. D e verfijnd e, v erb orgen so o r t van „ so c ia a l”-e g o ïs m e acht hij v e r r e w e g de g e v a a r lijkste. H et v a lt so m s, lang niet altijd, m et „sn ob b ism e” sam en en is v o lg e n s M ere dith — die o n zen tijd niet m e eg e m a a k t heeft — , sp ecifiek e eigen aard igh eid der m annen. D oor de s o c ia a l-e g o ïs te n krijgt de h y p o cr isie z o o ’n g r o o ten in vloed op het m aatschap pelijk lev e n ; m enig vero u d erd e g e w o o n te w o r d t door schijnh eiligh eid in het leven geh ou d en . M aar ook de sen tim en taliteit is schad elijk g e n o e g v o o r het m aatsch ap p elijk leven , om in M .’s rom ans sterk naar v o r en geb rach t te w orden. O ok hier v e rw a n tsc h a p m et h et snobbism e, in z o o v er re de sen tim en ta listen zich ge este lijk b oven alle anderen v e rh ev e n v o e le n . En de verm en gin g v a n so c ia a le g o ïsm e en sentim enltaliteit in een en den zelfd en p ersoon v erto o n t zich aldu s, dat bij het e e r ste w il en g ed a ch te, bij de la a tste h et g e v o e l m eer o v erh eersch t. Aan de feiten w ein ig b eteek en is h ech ten d en zich m eer aan illu sies o v erg e v en d , verv a llen de sen tim en ta listen v a a k in een op p ervlak k ig o p tim ism e; z e zou d en b .v. de v ro u w m et haar reine ziel van elk e aanraking m et de w ereld w illen afhou den; de door een sen tim en teelen m an bem inde vrou w h eeft zoo de h o o g st m oeilijke taak het ideaal v a n den m an z o o v e e l m ogelijk te benaderen. H et m aatschap pelijk beeld, dat M ere dith in zijn e g o ïs tis c h e en sen tim en teele figu ren sch ep t, to o n t duidelijk de een zijd ige b eh eersch in g der 19de eeu w sc h e E n g elsch e m aatsch ap p ij door den m an. D e ont aarding van den m an k om t het duidelijkst in zijn b etrek kingen tot de v rou w aan het licht. D e „W ild O a ts th e o r y ” b eteek en d e to e n dan ook n og m aar een uitsluitend v o o r de m annen geld en d e leer zich v ó ó r h et huw elijk uit te leven . T o ch i s de invloed v a n e g o ïsm e en sen tim en taliteit ook op de vrou w en m erkbaar, in z o o v e r r e vele zich aan de m annelijke e isch en hebben aa n g ep a st en haar leven d ien overeen k om stig hebben ingericht. D at e g o ïsm e en sen tim en taliteit zulk een b eteek en is k regen voor de zed en , huichelarij en schijnh eiligh eid zo o d a n ig k on den toen em en dat in tellectu eelen zich uit de „ s o c ie ty ” teru gtrokk en , dat m oderne g e ze lsch a p sm en sch en zich voornam elijk alleen daarin van p rim itieve v o lk e n on d ersch eid en , dat ze geleerd hebben hunne eigenlijke m o tiev en te verb ergen , — die on taard in g is v o lg en s M eredith alleen m ogelijk, d oord at de m enschen v a n de w etten der natuur zijn afgew ek en . H ierop b ou w t hij dan ook zijn v e rb ete rin g sv o o rstellen . H o o fd v o o rw a a rd e voor een nieuw e, id eale m aatschap pij acht hij, d a t z e op de w erkelijkheid g egron d is. En in h et bij zon d er vin d t hij in izijn tijd het daarbij n ood ig, dat ook de stem v a n de vrou w m eetelt. Zij is im m ers ten n a u w ste m et de natuur verb onden en h eeft g ezo n d v e r stan d. M ered ith’s m ann en id eaal is een sa m en v a ttin g van het g em a tig d e, duurzam e en betrouw b are, een so o rt van guld en m id d en w eg. M aar ie ts k ar a k te r istie k s in zijn
BOEKBESPREKINGEN.
147
verbeteringsideaal wordt bovendien gevorm d door de beteekenis, die Meredith aan het kom ische hecht;; meer dan al het andere is het kom ische geëigend invloed in de maatschappelijke sfeer te krijgen. Daar de kom ische geest zich naar het gezond verstand oriënteert, en gezond verstand nergens meer dan in Engeland gewaardeerd wordt, is dit land licht tot het kom ische geneigd. Voor den „snob” is het komische een uitstekend opvoedingsm iddel. Tegen het gezond verstand'zondigend, valt hij ten prooi aan den geest, die de m enschen niet naar uiterlijken schijn, maar naar werkelijke waarde en verdienste beoordeelt. Maar ook tegen egoïsm e en sentimen taliteit zou de „com ic spirit” kunnen helpen. Al deze denkbeelden worden ons door de schrijfster bij monde van de personen uit M eredith’s romans bijgebracht. Dat ook Meredith zelf niet vrij uit gaat ten opzichte van de door hem zoozeer bestreden karakterfouten, wil zij ons ten slotte nog doen gelooven. Aldus zou zijn werk tevens zelfcritiek bevatten. Een pittig boekje! H. L. A. V. G eorge S y lv e s te r V iereck, S chijnw erpers; de problem en van onzen tijd in gesprekken m et grooten on zer dagen. N ederlandsche bew erking door Johan VZ. Schotm an. 400 blz. A. W . Siithoff's U itgeversm ij., Leiden, 1931. Ingenaaid f3.90, Geb. f4.90. Naar een boek als dit grijpt men in vreugdevolle verw achting, „Glimpses oi the G reat”. W ie in zijn jonge jaren C arlyle’s H erow orship las, hoopt op v er nieuwing van die indrukken, nu door grooten van dezen tij'd. Zoo is het mij echter bij de lezing niet gegaan. Er is natuurlijk veel belangwekkends. Gesprekken met Shaw, Schnitzler, Einstein, Freud, Hindenburg, Foch, enz. moeten allerlei interes sants brengen. Ook de in zijn verw achtingen teleurgestelde leest door, leest er allicht een groot deel van. Bovendien, het boek is vlot en levend'ig geschreven, en aan de vertaling komt alle lof toe. Vanwaar niettemin het gevoel van teleurstelling? Er zijn, meen ik, verschillende oorzaken voor. In de eerste plaats deze: de schrijver schuift er zich zelf te veel tusschen. Men merkt hem altijd. En men m oest hem bijna nooit merken. Heel belangrijk zijn daarbij die persoonlijke gevoelens niet altijd. B.v. bij het bezoek aan Einstein: „Er is iets ontroerends in, aardbeilimonade te drinken en vruchtencom pöte te eten met den man, wiens naam op aller lippen ligt en w iens gedachten nauwelijks iemand goed begrijpt”. Een andere oorzaak is een te veel aan personen. Zonder schade hadden verschillenden w eg kunnen blijven. B .v. Emll Ludwig, de Kroonprins e.a. Zooveel grootheid is er niet. Daardoor heeft het vaak iets van een interview met bekende mannen. Ook interesseert ons niet zoozeer, w at ieder van hen denkt over alles en nog w at. Groote mannen zijn geen autoriteit op elk terrein. Ik savoureer het oprechte antwoord van Clemenceau op de vraag: „W at denkt U van Freud?” „W ie is dat?” brulde de tijger, „heeft hij een boek geschreven ?” Wij willen iets van ieders bijzondere grootheid zien. W aarschijnlijk is een vraaggesprek ook niet het beste middel om achter die groot heid te komen. De geïnterview de weet, dat zijn woorden gepubliceerd worden. En daardoor komt ei onwillekeurig een tendenz in. Hij is niet geheel zichzelf. N. W . B. Dr. J. H. Carp, Het Spinozism e als W ereldbeschouw ing, Inleiding to t de leer van B enedictus de Spinoza. 227 blz. Van Loghum S lateru s’ U itgeversm aatschappij. Arnhem, 1931. Prijs f 2.90, gebonden ƒ 3.75. Ieder werk over Spinoza, dat tegenw oordig verschijnt in verband met de komende Spinoza-herdenking, neemt een eigen plaats in; dit echter een zeer bij zondere. De schrijver, directeur van D om us Spinozana in den Haag, is een der m eest bekende N ederlandsche Spinoza-beoefenaars en vertegenw oordigde dan ook als zoodanig het Spinozism e van ons land op de plechtige herdenking van den 250en sterfdag in de Rolzaal op het Binnenhof op 21 Februari 1927. Zijn boek verkrijgt
148
BOEKBESPREKINOEN.
daard oor een b ijzondere b eteek en is, daar h et o n s het h u id ige N ed erla n d sch c Spi n o z ism e u iteen zet. D e z e u iteen zettin g vin d t m en in het tw e ed e h oofd stu k , terwijl in een daarop v o lg e n d aanh angel o ver de stich tin g „D om u s S p in o z a n a ” iets m ede g e d e eld w ord t. A ls e e r ste h oofd stu k behandelt D r. C arp h et interp retatieprobleem . H et b e v a t een b ezin ning over h et probleem v a n de beschrijvin g en u itleggin g van een w ijsg e er ig e b e sc h o u w in g sw ijze in h et a lgem een . Du-s een bezinning oVer de S;pinozist'ische bezin ning, die g e le v er d zal w o rd en ; een bepalen Van e ig e n interp retatie-stan d p u n t, ten aanzien van d at van anderen. D it v e rh o o g t de w ijsg e e ^ g e w a a r d e v a n h et w erk aanm erkelijk, ste lt d eze op on looch en b are w ijze v a st en m aakt dat wij bij' een, b eoord eelin g sc h r ijv er s’ stan d p u n t onm ogelijk zullen kunnen m isv a tten . „H et kennen van een w ijsg e e r ig e b e sc h o u w in g sw ijze z o o a ls zij in w o o r d v orm is o v e r g e le v e r d ” aldus de heer Carp (pag. 10), „ b e sta a t n iet in een form eele herhalin g der w oord en , m aar het kennen is een p r o c es van b ew u stw ord in g, w aarin de u itleg g er de o v e r g e le v e r d e w o o rd en tot zijn eigen ged ach ten h erleid t” . Dit kennen on d er sc h e id t zich door een b epaald e m eth od isch e gebond en heid, die zich hierin uit, „d at de u itleg g er de g e g e v e n w oord en en w o o rd verb in d in gen aanvaarden m o et en daarm ed e de fo r m e e le lo g ic a , w e lk e in de b e sc h o u w in g sw ijze tot uitdruk king is g eb ra ch t” . Hierbij is de sohrij'ver zich b ew u st afw ijzen d te staan teg en o v er de h isto r isc h -g e n e tisc h -w ijsg e e r ig e in terp reta tiem eth o d e z o o a ls d eze door Carl G ebhart b eoefen d w o rd t. D e schrijiver van d e z e b eoord ed fr.g sta a t ech ter op dit stan dp unt v a n G eb hart en m eent dat bij de op v a ttin g van den h e e r C arp „het g r o o tste g e v a a r hierin b e sta a t, dat men de fu n d am en teele begrip pen en g e z ic h ts punten van S p in o za lo s m aakt uit hun verband m et den tijd, dat m en een vou d ig al die term en g a a t begrijpen in den zin van, het m oderne sp raak geb ru ik ” . Im m ers: „O ok de o r ig in e e lste denker denk t ond er de h eersch ap p ij en de v o o r w a a rd en van zijn tijd, ook de oorsp ron k elijk ste schepp er w erk t m et h e t materiaal: der trad itie en leunt op de sc h o u d e rs v a n h:en, die hem op zijn w e g zijn v o o r g e g a a n ” . (V loernans, S p in oza, p ag. 166 e n 167). V an dit stan dp unt hebben wij ons ech ter b illijk h eid sh alve te g en o v er 'd en auteur e e n ig s z in s los te m aken. In de inleidin g behan delt hij daarna a c h te re en v o lg e n s: T r a n scen d en tie en Im m anentie, R ation alism e, In tuïtie en M y stiek en de R elig ieu ze b e sc h o u w in g sw ijze . O nder het S p in o zism e b esp reek t hij de G o d sid ee, de v e r houding van G od en de w ereld , de k en n isleer, de zed elee r , de ge m ee n sc h a p sid e e b en ev en s een ige reed s in het e e r ste h oofd stu k besp rok en elem en ten van S p in o z a ’s leer. Z ooals h et v o o rw o o rd ons m ed ed eelt, blijven h isto r isc h e b esch ou w in gen om tren t het lev en van S p in o za en een in bijzonderheden tred en d o v e rz ic h t van het S p in o z istisch sy s te e m buiten b esch ou w in g. H et a an h an gsel o v e r d e „D om u s S p i n o z a n a ” begrijpt D r. C arp daar blijkbaar niet ond er, w a n t dit v o rm t daarop een uitzon d erin g en is daard oor e en ig szin s h e te ro g e en aan den v o o r g a a n d e n inhoud van het boek, een d eson d an k s verv a llen van h s t a b stra c t-lo g isch e in het co n creet h isto risch e. In dit boek w o r d t h e t S p in o z ism e als w ereld b esch o u w in g den le z e r s a a n g e boden als inleidin g to t de leer van B e n e d ictu s d é S p in o za . A ldu s de titel. W aaru it b e sta a t nu d eze in terp retatie? Een w e e r g a v e van de leer zelf is h et niet. W el een naar v o r en brengen van e en ig e in de leer o p g e slo te n b egin selen , die door een c o n tr a st m et die van and ere w ijsg e er ig e s te ls e ls geïn terp reteerd w orden. Z oo d oen d e vin d t te dien aanzien een w ijsg e er ig e verd iep in g p laats, die ech ter niet z u iv er in den g e e s t van S p in o za z elf is, om dat, z o o a ls de auteur zelf z eg t, een h erleid in g to t eigen g ed a ch ten daarbij p laats vin d t. Om een, v o o rb eeld te g e v en is de te g en stellin g im m anent en tran scen d en t een b esch ou w in g die on g etw ijfeld naar aanleid in g van de leer v a n S p in o z a kan w o rd en g eh ou d en , die ech ter geen deel uitm aakt van de leer v a n S p in o za zelf, m aar e er st bij een laterén w ijsg eer, m et nam e K ant:, g e ste ld w ord t. Z oo w o r d t dit S p in o zism e iets an d ers dan de leer van S p in oza zelf, h etgeen ech ter v o lstr e k t niet pleit teg en de w ijsg e er ig e w a a rd e van het b etoog, m its op zich zelf b esch ou w d . W a n t d eze i's onafhankelijk van de v r a a g
BOEKBESPREKINGEN.
149
in h o e verre m en de leer v a n S p in o z a daarbij' g etro u w g e b lev e n is. D e V ariaties v a n M ax R eger o p een them a van M ozart; vorm en een sch itteren d e co m p o sitie van de 20e eeu w en toch b en ad ert d e z e den g e e s t v a n den c o m p o n ist M ozart uit de 18e eeu w in het g e h e el niet, al w o r d t m ateriaal van hem a ls g r o n d sla g gebruikt. H ier lijkt mij m in of m eer h e tz elfd e h et g e v a l te zijn. D aarom Vind ik d e juisth eid van den o n d ertitel: „inleiding to t de leer v a n B e n e d ictu s de S p in o z a ” tw ijfelach tig. Juist om d at dit w e rk b e sta a t in een op m oderne w ijze w ijsg e er ig verd iep en v a n e en ig e b estan d d eelen v a n de leer van S p in oza, kom t het mij v o o r d at dit boek m inder een inleidin g to t S p in o z a is, dan w el een w erk dat eem degelijke k e n n is van S p in o z a ’s leer, lev en en tijd v o o r o n d e r stelt om naar w a a rd e te kunnen w o rd en g e sc h a t en g e w a a rd ee r d . D e heer Carp h eeft in de N e d e rla n d sc h e w ijsb eg eerte een te g o e d e n naam , dan dat wij niet r e e d s geru im en tijd v erla n g en d u itza g en naar e en ig sz in s om van grijk en arbeid v a n zijn denken. D e ze n h e e ft hij o n s nu gesch on k en . Dit w erk m unt uit door h eld erh eid v a n g e d a c h te n en een sch o o n en stijl en m aakt daard oor o v e ra l een v o o r n a m e n indruk, vol diepte en degelijkheid. T en slo tte n og een v r a a g . S ta a t het S p in o z ism e als denken w eten sch ap p elijk op de h o o g te v a n on zen tijd? Wijl m een en d e z e v ra a g ontk en nend te moeten- beant w oord en . Ieder tijdperk b rengt zijn eigen den k ers v o o r t en een denken v o lg e n s een verled en , h oe g r o o t ook, m oet ie ts v a n a n a ch ro n istisch e im itatie in zich hebben. Zoo ook hier, bijV. bij de g e m ee n sc h a p sid e e . In de 17e eeu w kend e m en in de w e ten sch a p g e e n o rg a n en tu ssch en ind ividu en g e m e e n sc h a p (sta a t). D e teg en w o o rd ig e tijd g e eft on s ju ist allerlei so o rten van gro ep en te zien, die v a n een dergelijk e beteek en is w ord en , d at zij z e lfs den sta a t a ls een daarb oven sta a n d e een heid dreigen te v erd rin gen . C o lle c tie f-p s y c h o lo g isc h denk en h eeft hier reed s v e el verk laard, m aar m et S p in o z ism e als im m anent en daardoor zu iver a b stract-in d ivid u eel denken m isk en t hier a lles. In S p in o z a ’s tijd w a s h e t een h e e le v o o r u itg a n g om de k ritiek lo o ze openbaring te doen w ijken v o o r het lo g is c h -d e d u c tie v e denkem in den trant v a n de w isk u n d e. V o o r h et exp erim en t had S p in o z a daarbij; te w ein ig w aardeering naar m od ern e o p vattin gen , z o o a ls blijkt uit zijn rea g e er en op het w erk van den natu urku ndige B o y le . D e duidelijke theorie kan nim m er door de feiten w e er legd w ord en , z o o h ee tte het. Slu it e v e n z o o het S p in o z ism e zich, in eigen im m anente redelijkheid b evan gen , h ierd oor nu niet af van h e t denken v a n den teg en w o o rd ig en tijd en is dit op so m m ig e terreinen van w e ten sc h a p niet terech t b o v en dit axiom a uitgek om en ? J. J. V O N SC H M ID .
P rof. Dr. L eopold von W iese. S oziologie, G eschichte und Hauptprobleme!. 2e druk. 136 blz. m et re g iste r; na. 101 der Sam m lung Göschen. W a lte r de G ru yter en Co., Berlin en L eipzig, 1931. P rijs Mk. 1.80. 'Het b oek je van den K eu lsch en h o o g le er a a r is in tien hoofd stu k k en on d erv er deeld. In het e e r ste — de inleidin g — z et de schrijver uiteen dat de so c io lo g ie is te b esch o u w en als „selb stä n d ig e 'E in zelw issen sch aft vo m zw isch en m en sch lich en G esch eh en ” . Hij neem t h ierm ee stellin g èn te g en de zgn. form eele o p v a ttin g van Sim m el èn te g en het u n iv er se ele stan dp unt v a n O ppenheim er, zon d er ech ter den lezer in sta a t te stellen zich een eig en oord eel te v o rm en o v e r het al dan niet ju iste dezer op vattin gen t.a.v. het begrip der so c io lo g ie . H o o fd stu k II sc h e tst d e h isto r isc h e u itgan gsp u n ten der so c io lo g ie als w eten schap (ou d h eid en m id d eleeu w en v o rm en de lan ge v o o r g e sc h ie d e n is, w elk e tot het begin der 19e eeu w v o o r td u u rt). 'In dit verb an d noem t v. W . de D u itsch e rom antiek en ph ilosophie, C om te en b io lo g isch e, h isto r isc h e , so c ia a l-e c o n o m isc h e invloed en . H oofd stu k III trach t de h oofd rich tin gen der so c io lo g ie te rubriceeren, terwijl h oofd stu k IV die>per in gaat op h et door schrijver a an geh an gen r e a lis tis c h -s y s te m atisch e standpunt. H o o fd stu k V behan delt C om te en S p en ce r ; de hoofd stu k k en VI t/m IX resp.: de tBritsche, A m erik aan sch e, de F ra n sch e, de ou d ere en de m oderne D u itsch e so c io lo g ie . M en krijgt uit de u iteen zettin g en van V on W ie s e den indruk, dat
150
BOEKBESPREKINGEN.
Duitsichland, Amerika, Italië en Frankrijk het m eest tot de ontwikkeling der nog jonge sociologische w etenschap bijdragen; in Engeland is de sociologie, naar de schrijver hoopt slechts' tijdelijk, op den achtergrond geraakt. W at ons land betreft verm eldt v. W . met instemming de werken van S. R. Steinm etz, van wiens opvatting hij op p. 55 v. een kort resum é geeft. Het slothoofdstuk X draagt tot titel: „Die Lehre von-den sozialen Beziehungen und den sozialen Gebilden (B eziehungslehre) en vorm t met het inleidende eerste hoofdstuk het niet-historisch deel van het werkje. De „sozialen B eziehungen” ziet schrijver als „die Ergebnisse von sozialen P ro zessen ”. O. noemt (S ystem I p. 68) de sociologie „Die Theorie des sozialen P r o z e sse s”. In hoeverre zijn Von W . en O.; t.a.v. het begrip hunner wetenschap, het al of niet eens? Het is mij niet geheel duidelijk geworden. Afgezien daarvan is het boekje lezensw aard; het geeft veel in kort bestek van de hand van een erkend deskundige. A. SPANJEiR. ƒƒ. R oland M olst-van der Schalk, ü e g eestelijke O m m ekeer en d e nieuwe taak van het Socialism e. 162 bladz. Van Loghum Slaterus U itg., Arnhem, 1931. Prijs ing. ƒ 2.20, geb. ƒ 2.95. In twee hoofddelen valt het betoog van dit boekje samen te vatten; ten eerste, dat inzichten der tegenw oordige wetenschappen zich richtcn^tegen een mechanistiese opvatting van wereldi en leven, dat de tijd van rationalism e en ontkenning op religieus gebied voorbij is, dat „het deriken en willen er weer op gericht wordt, om in de menselike ziel het bewustzijn van een diep doorvoelde verbondenheid van de mens met een hogere wereld op te wekken” (blz. 75); ten tweede, dat het socia lisme zich te vernieuwen heeft van uit een nieuw religieus-zedelik besef, waardoor oude taken in nieuw licht komen, nieuwe taken (o.a. op sociaal-p ed agogies terrein) worden gesteld1. Als deze om schrijving van de hoofdinhoud bij benadering juist is, dan voelt men wel de sterke èn de zwakke kant ervan. Sterk is in dit boekje stellig het be toog, dat het socialism e volstrekt nodig heeft een bevrijding van reeds lang over wonnen w etensehappelike inzichten; menig lezer zal met bewondering zien, hoe veelzijdig het weten en de belangstelling van de schrijfster is; sterk is ook de poging om het socialism e op te vatten als een eigen waardenordening, die van wijder en dieper betekenis is dan politieke en ekonom iese strijd. Men zali ook in dit geschrift dezelfde Mevr. H olst vinden, die steed s in haar leven behoefte had aan theoretiese fundering van haar in strijd gewonnen zielsovertuiging, evenals de dich teres, die door diepe intuïties het verband vindt met allerlei strekkingen van de tijd. Zwak, en ook niet ongevaarlik, lijkt mij de poging, om n'ieuwe w etenschappelike inzichten te gebruiken om religieuze waarheid misschien niet te „bewijzen”, maar w el aannemelik te maken. Dat is ten eerste niet billik tegenover allerlei wetensehappelike onderzoekers, die wèl de nieuwe inzichten willen aanvaarden, maar niet het daarmee in verband gebrachte religieuze levensbeeld; het kan ook leiden tot een miskenning van .het eigen karakter van religieuze waarheid. In de praktiese uitwerking van „de nieuwe taak” zal waarschijnlik menigeen, die de levensovertuiging van de schrijfster deelt, w el in konkrete punten van haar af wijken, of het noodzakelik verband van de konkrete eis; met de algem ene grondslag problematiek vinden; zo b.v. wat op blz. 153 gezegd wordt over soclalistiese volk s huisvesting. Er zullen religieus-socialisten zijn, die de idealen van Mevr. H olst op dit punt niet delen; er zullen M arxistiese en atheïstiese socialisten zijn, die ze wèl aanvaarden — waaraan duidelik wordt, dat in onderdelen het noodzakelik verband met de grondslagen van de eerste hoofdstukken1 niet steeds kan worden vastgehouden. Toch blijft het een belangrijk betoog, dat Mevr. H olst gaf — met verre perspektieven hier en daar, en een sterk geloof aan de innerlike en uiterlike bevrijding van het m ensengeslacht door het socialism e. W . BANNING.
BOEKBESPREKINGEN.
151
J. 11. N iekel: R ationeele m aatschappij- en sta a tsleer. 245 blz. N.V. Paul Brand's uitg. bedrijf, H ilversum , 1931. P rijs f2.90, geb. f3.90. Het leerboek, dat Prof. Niekel, D irecteur van het philosophicum te W armond, onder bovenstaanden titel heeft gepubliceerd, is in de eerste plaats, zooals. hij zelf in een V oorw oord opmerkt, bestemd voor eigen studenten. W etenschappelijke pretenties 'heeft het geenszins. Voor hen die niet bekend zijn met de term inologie van de A ristotelisch-T hom istisehe wijsbegeerte, zal het trouwens dikwijls, moeilijk zijn het overigens heldere betoog van den schrijver te volgen. Na een korte inleiding, waarin de schrijver o.a. een verklaring geeft van de in zijn boek toegep aste methode, vo lg t het eerste deel, dat gewijd is aan de maat schappijleer in het algem een en waarin behandeld worden begrip en wezeni der maatschappij, het maatschappelijk karakter van den mensch, het doel van het maatschappelijk verband en het gezag als w ezenseigenschap der maatschappij; het tw eede deel behandelt vervolgens de bijzondere m aatschappijleer en bespreekt daarbij het huisgezin of de familie, de vrije maatschappijen, den staat en de inter nationale maatschappij. Ook zij, die met den schrijver de A risotelisch-T hom istische beginselen aan vaarden, zullen het niet altijd met de beschouwingen van Prof. Niekel eens zijn. Ik m oge in dit verband b.v. wijzen op zijn opvatting omtrent het gezag in de vrije maatschappij (zie bl. 34, 99) en speciaal op het gedeelte van het boek, dat over den staat handelt. In het algem een komt het mij voor, dat schrijver veel te weinig rekening houdt met de begrippen der positieve rechts- en staatsleer. Zinnetjes als b.v. deze „Als zedelijke persoonlijkheid is de maatschappij rechtssubject” (bl. 35) en: „Vandaar dat wij de statu ten kunnen noemen het g eza g so rg a a n van zulk een (vrij) maat schappelijk verband” zouden zeker door een jurist niet geschreven zijn. Zoo is er in het boek veel, w at ook dengene, die op denzelfden principieelen grondslag staat als Prof. Niekel, riiet kan bevredigen en de bruikbaarheid va n zijn verdienstelijk werk niet weinig schaadt. Dit is vooral ook daarom jammer, omdat de schrijver inderdaad de g a v e bezit van een klaren betoogtrant en een boek als het zijne ertoe kan bijdragen het inzicht omtrent de T hom istische w ijsbegeerte bij velen te verhelderen. J. VAN DER GRINTEN. Hendrik de Man. O pbouwend Socialism e. 181 blz. V ertaald door Dr. K. F. P ro o st en Dr. J. C. P ro o st—Thoden van Velzen. Van Loghum Slateru s’ U itgeversM aatschappij, Arnhem, 1931. Prijs f 3.25, geb. f 4.25. In a<jn „Zur P sy ch o lo g ie des S o zia lism u s” heeft Hendrik de Man een geestige, maar w el erg generaliseerende en bedenkelijk eenzijdige typeering van „de Duitsche w etenschap” gegeven. Hij kenschetste deze o.a. als „schw erverdaulich w ie das Sauerkraut”. Aan dit compliment hebben w e bij: de lezing van zijn „Opbouwend Socialism e” meer dan eens m oeten denken. Het is goed geschreven en goed ver taald, het is noch onbelangrijk, noch vervelend, maar het is niettemin — en dit geldt vooral van het eerste der vier e ss a y ’s, die in dezen bundel verzam eld zijn — vaak ongem een zwaar verteerbaar. Men gelijkt niet enkel op den geest, dien men be grijpt, men gelijkt som s ook op den geest, dien men verfoeit en sm aadt; en het komt ons voor, dat deze D uitsch schrijvende B elg heel w at nauwer aan de „Sauerkraut”producenten der D uitsohe w etenschap is verw ant, dan hij zelf beseft en dan hem vermoedelijk lief z a l wezen. Het eerste essay, „De Grondslag van het Socialism e”, is in hoofdzaak een sam envatting van hetgeen D e Man in „Zur P sy ch o lo g ie des Sozialism us” heeft betoogd, inzonderheid van het positieve deel hiervan. Hij formuleert zijn conclusies in een aantal stellingen, die bijna 5 pagina’s vullen en die w e daarom bezwaarlijk hier in extenso kunnen overnemen. W e mogen trouwens wel volstaan met het aan
152
BOEKBESPREKINGEN.
halen der stellingen, welke De Man voorop stelt, omdat daaruit de strekking van het geheel voldoende blijkt: „Het socialism e is een streven naar een maatschappelijke orde waarin ieder gelijke rechten heeft. De aanspraak op de rechtvaardigheid zijner eischen berust op de waarde bepaling der sociale doelstellingen en betrekkingen volgen s een algem een'geldigen, ethischen m aatstaf. Socialistisch e gezindheid veronderstelt daarom een pers(wnlijke, doelbewuste gew etensuitspraak. Een wetenschappelijk oorzakelij’ke beschouwing van het historisch gebeuren kan w el aan het sociale willen voorw aarden en belemmeringen zijner werkzaamheid aanwijzen, zij is echter, omdat zij geen w aarden bepaalt, buiten staat de socialis tische gezindheid te fundeeren. Alle pogingen, om een leer, die op sociale oorzakelijkheid berust, in een van sociale doelstellingen te veranderen, zijn daarom mislukt. In plaats dus van het socialistisch e moeten af te leiden uit de oorzaken, die in de kapitalistische w ereld gegeven zijn en in, het bij'zonder uit den daardoor bebepaalden belangenstrijd eener klasse, m o e t‘het door een leer van doelstellingen gefundeerd worden, die op de algemeengeldigheid' van bepaalde sociaal ethische waardebeoordeelingen berust. D eze ontspruiten aan het gemeenschappelijk geloof dat aan alle religieuze, filosofische en populaire ethiek zekere waarden ten grond^ slag liggen, waarvan de verwerkelijking aan de historische ontwikkeling zin en doel geeft”. Duidelijk komt in deze stellingen uit, hoe diep de klove is tusschen De Man’s theorie en het M arxisme. D e beschouwingen van D e Man over den grondslag van het socialism e zij'n geeni poging om, met behulp van de resultaten der moderne psychologie,, de leer van M arx aan te vullen en te verbeteren, maar zij beoogen aan het socialism e een nieuw en gansch ander fundament te geven. Alle waardeering, die hij uitspreekt voor de wetenschappelijke prestatie van M arx, doet niets af aan het feit, dat hij de m eest essentieele bestanddeelen van diens leer verwerpt en dat hij in w at bij Marx de hoofdzaak is, h oogstens iets van bijkomstige beteekenis ziet. De kennis van den econom ischen ontw ikkelingsgang der maatschappij moge ook door hem van groot belang geacht worden voor het inzicht omtrent de mogelijkheden tot verwezenlijking van de socialistisch e idealen, zij kan z.i. geen verklaring leveren van het ontstaan van de socialistische gedachte en de socialis tische beweging en evertmin deze beweging tot richtsnoer strekken of haar de zekerheid eener uiteindelijke zegepraal verschaffen. Houdt men zich aan het gebruik, onder het wetenschappelijke socialism e — in tegenstelling tot het utopische — de socialistische stelsels te verstaan, w elke op de wetenschap der maatschappijbontwikkeling berusten, dan kan men De Man’s socialism e niet tot die categorie rekenen. Daaruit volgt echter nog niet, dat men zijn opvattingen als niets meer dan een terugval tot het utopische socialism e zou kunnen beschouwen. Van de fundamenteele inzichten der utopische socialisten1 uit de eerste helft der vorig e eeuw staan zij even ver af als bijv. de denkbeelden van Bergson of van Freud van die der 18e-eeuwsche vertegenw oordigers der „Auf klärung” ; zij m issen het rationalistisch karakter, dat het utopisch socialism e kenr merkte, en men vindt bij De Man niets van het naïeve optimisme der utopisten ten aanzien van de toekom stm ogelijkheden voor de menschheid in het algemeen en voor de spoedige en algeheele verwezenlijking van socialistische idealen in, -het bizonder. Hiermee is niet gezegd, dat de geestelijke verw antschap geheel zou ont breken; het schijnt ons zelfs toe, dat De Man eigenlijk nauwer aan de utopische socialisten dan aan M arx geparenteerd is. Een zin als: „De algem eene geldigheid dezer grondstellingen m aakt het socialism e tot eisch voor allen, zonder onderscheid der klasse, w aartoe men behoort”, zou b.v. ook uit de pen van Robert Owen kunnen zijn gevloeid. De overw egende beteekenis, welke De Man in zijn theorie toekent aan moreele gevoelens, aan uitspraken van het gew eten, zou, in verband m et zijn
BOEKB'ESPREK i n q e n .
153
pogen om met wetenschappelijk psychologische argumenten de juistheid zijner theorie aan te toonen, aanleiding kunnen geven, het D e M annisme als „wetenschap pelijk gevoelssocialism e” te qualificeeren, ware het niet dat deze term erg veel van een contradictio in term inis heeft en De Man bovendien op het adjectief „wetenr schappelijk” in dit geval geen prijs zal stellen. Hij toch heeft in zijn „Zur P sy ch o logie des Sozialism us” verklaard, dat bet even dw aas is te spreken van weten schappelijk socialism e als van wetenschappelijke liefde en dat zij, die het geloof bezitten, dat w at zij doen, het goed e is, geen behoefte hebben aan de overtuiging dat de overwinning van dit goede wetenschappelijk vaststaat. „De strijder voor een betere m aatschappelijke orde heeft geen wetenschappelijk bewijs noodig, dat deze orde noodwendig moet komen: het is voldoende, dat zijn gew eten hem beveelt er naar te streven”. W il men De Mati beschouw en als religieus' socialist, in dieni zin, dat bij hem het socialism e tot een soort religie wordt, dan komt men in botsing met zijn nadruk kelijke verzekering, in „De Grondslag van het Socialism e”, dat het hem „er niet om te doen is het socialism e in een ethiek, in een wereldbeschouwing of in een religie om te zetten”. Het socialism e i.s, zegt hij, „geen wereldbeschouwing maar een maat schappelijke ethiek. Het is niet een gezindheid maar het vooronderstelt een gezind heid. Het preekt geen moraal; het eischt rechten en het vecht e rv o o r. Verre ervan de socialisten, zooals Heine zegt, tot „zoetelijke filantropen en leuteraartjes” te willen maken, kan het socialism e uit het geloof de beslistheid van zijn, eischen en de kracht om ze te verwerkelijken slechts verhoogen. Het zou w el het grootste gevaar zoow el voor de ethiek als voor het socialism e zijn, als dit zich wilde aan matigen, zelf een ethiek te worden, om van een religie te zw ijgen”. W enscht hij dus allerminst het socialism e tot een nieuwe religie te maken, zoo kan men hem, op grond van de wijze waarop hij .socialism e wil fundeeren, toch wel een religieus socialist noemen; duidelijker nog dan in zijn „Zur P sych ologie des Sozialism us” doet hij zich in „Opbouwend S ocialism e” als zoodanig kennen. R eeds uit de hiervoren aangehaalde stellingen blijkt, dat voor het aanvaarden van zijn theorie het geloof aan zekere „eeuw ige normen” onmisbaar is; scherper nog kom t het religieus karakter uit, als hij later zijn causale reeks „ethische waardebepaling — socialism e — klassenstrijd” vervangt door „religie — socialism e — klassenstrijd” — al zegt hij dan ook, het woord religie „slechts bij gebrek aan beter” te g e bruiken — of wanneer hij verklaart: „De psychische drijfveer tot het socralisme ontspruit aan gene zijde van de wereldlijke re a lite it___ ” Dieper dan in „Zur P sy ch o lo g ie des Sozialism u s” gaat De Man ta. „De Grond slag van het Socialism e” op de z.i. lichtelijk zotte vraag in, of hij tot de reformisten dan wel tot de radicalen m oet worden gerekend. In het eerste werk gaf hij een uiteenzetting van de oorzaken, w aardoor z.i. in de arbeidersbeweging het radi calism e voor reform ism e heeft plaats moeten maken en verklaarde hij, zich meer verwant te voelen „aan den reform istischen practicus dan aan den radicalen fraseur” en „een rioleering in een arbeiderswijk, een bloembed voor een arbeidershuisje” meer w aard te achten dan „eem nieuwe theorie van den, klassenstrijd”, waarbij1 hij echter uitdrukkelijk er op w ees, dat hij hetgeen hij de „verburgerlijking" der arbeiders noemde, geenszins als een verheugend verschijnsel beschouw de. In „De Grondslag van het Socialism e” merkt hij op, geen revisionist te zijn, reeds om dat hij „in te g e it stelling tot de revisionisten noch de realiteit van den klassenstrijd verzw akt wil voorstellen, noch de inderdaad1 voortgaande verscherping van de klassentegenr stellingen tracht te ontkennen”, al trekt hij hieruit niet dezelfde conclusies als de M arxisten. Is hem „de reform istische practicus” sym pathieker dan diens radicale tegenvoeter, dan is dit alleen daarom, om dat de eerste „ten m inste op tw ee eigen* schappen bogen kan, die de zoogenaam de dogm atische oppositie plegen te onfcbreken: gevoel voor werkelijkheid en gevoel van verantwoordelijkheid”. D e z.g. radicale M arxisten zijn z.i. feitelijk niet radicaal, maar extrem istisch. W erkelijk radicaal is toch slechts hij, „die niet meer en niet minder eischt, dan w at hem
154
BOEKBESPREKINGEN.
z o o w e l tot het geb ied 1v a n zijn recht als tot dat van zijn-verantw oordelijkheid schijnt te behoor-en-, m aar die zich dan ook aan het g e ë isc h te m et lichaam en zie l g e e ft en w iss e ls op de to e k o m st noch geeft, noch aanneerat. E x trem ism e is een naar de to e k o m st v e r s c h o v e n en daarom v erk eerd ra d ica lism e. D e w a r e rad icaal is- v o lg en s het g e z e g d e reform ist in verb an d m et de op g a v e, revolutionn air in verb an d m et de m otieven : de e x tre m ist d aaren tegen sp reek t van revolu tie en laat z ic h ’ m et her vorm in gen su ss e n ”. H et w a r e rad icalism e, dat D e M an v o o r sta a t, b eseft, dat in den k la ssen str ijd de so c ia listisc h e ,m o tiev e n v e r ste r k t m oeten w ord en teg en o v er de and ere m otieven , die in w e z e n k a p ita listisch zijn, en dat de strijder in zich z e lv e n den ouden, k a p ita listisc h e n A dam h eeft te overw in n en . O m de gevaren , w aarm ee het k a p ita listisc h e m ilieu de ziel der arb eid ersb ew egin g b ed reigt, te b ezw eren , m o e t'h e t so c ia lism e zich er op bezinnen, dat het m éér is dan h e t g e y o lg van in h et k a p ita lism e g e g e v e n m a s s a -p sy c h o lo g isc h e öorzak en , dat het is: de h u id ige vo rm v a n het eeu w ig v e r z e t der m enschelijk e w aa rd ig h eid te g e n alle uitbuiting, alle onderdruk king, alle o n rech t. D e fun deering v a n het so c ia lism e op eth isch e en rec h tsg r o n d en zal, v o lg e n s D e M an, in haar p ra ctisch e uitw erking een r a d ica lism e zijn „dat de p ra ctisch e eisoh en v a n allen dag en den d agelijk schen k lein en arbeid m et den ste rk ste n 1 w il b e z ie lt en de k racht d aartoe uit de d iep ste gron d en v a n h et g e lo o f sc h e p t” . D e drie v o lg e n d e e s s a y s zijn to e p a ssin g en v a n D e M an’s th eorie ter v er klaring van sp ec ia le problem en. In „ S o c ia lism e en C ultuur” behan delt D e M an de te g en w o o rd ig e cu ltu u rcrisis en ste lt hij de v r a a g , h o e het te verk la ren is, dat than s in de k a p ita listisc h e m aat schappij een a rb eid erscu ltu u rb ew egin g on tsta a t. Hij houdt dit probleem sle ch ts dan v o o r op losb aar, w an neer m en de stellin g v a n M arx, dat de id e o lo g ie ën bepaald zijn door h et b ehooren tot een k la ss e , o p g e e ft en de oorsp ron g der so c ia listisc h e id eeën z o ek t in de burgerlijke cultuur. Hij b e to o g t, dat b et m od ern e so c ia lism e het resu l taat is van „de dubbele d ia lectiek v a n k la ssen str ijd en id eeën strijd ” en dat d eze la a tste v o o rtk o m t uït „de g ro eien d e teg en sp ra a k tu ssch en het so c ia le str ev e n naar volm ak in g v a n de drijvende k rach ten van de burgerlijke cu ltuurschepp ing — C h ristend om , hu m anism e, d em o cra tie — en de so c ia le w erk elijkh eid1 van het k a p ita lism e”. A ls g eestelijk v ersch ijn sel is z.i. het m oderne so c ia lism e in w ezen n ie ts and ers dan het -protest v a n de burgerlijke cultuur te g e n de k a p ita listisc h e b esch a v in g . (Het derde o p stel „ S o c ia lism e en K ap italism e” han d elt o ver de v r a a g o f het so c ia lism e een v o u d ig a ls an tik ap italism e kan w ord en b esch ou w d , een o p vattin g, w elk e D e M an a ls b u iten gew oon een zijdig verw erp t. H et so c ia lism e is a n tik ap italis tisch om d at en in z o o v e r r e het zich v e r z e t teg en de so c ia le w erk elijkh eid, die k a p ita listisch is. D aa rm ed e is zijn verh ou d in g tot het k ap italism e ech ter n og niet v o lle d ig a a n g e g e v en . R e e d s w an n eer m en alleen m aar een s n a g a a t, h o e thans het so c ia lism e als b ew eg in g sta a t te g en o v er h et k a p ita lism e als w erk elijkh eid, ont w aart m en, dat' n a a st een geb ied , w aar h et id eeën of e isc h e n v o o r sta a t die tegen g e ste ld zijn aan h et w e z e n v a n het k ap italism e, er een terrein is, w aar de so c ia listisc h e eisch en of hun v erw ezen lijk in g w e l in vloed u itoefen en op de ontw ik kelin g v a n het k a p ita lism e doch zon d er dit eigenlijk te w e d e rstre v e n , en dat er een derde geb ied 'is, w a a r de on tw ik k elin g sten d en zen naar het so c ia lism e m et die v a n het ka p ita lism e o vereen k om en . In het la a tste e s s a y , „ S o c ia lism e en F a sc is m e ” g e e ft D e M an een m eesterlijke sc h e ts v a n h et k arak ter v a n het fa sc ism e en v a n de oorzak en , w aard oor dit in so m m ig e land en to t den ste rk ste n politiek en teg en sta n d er van h e t so c ia lism e is g e g ro e id . H et is opm erkelijk, dat hij bij de v erk larin g v a n dit versch ijn sel, aan de d irecte en in d ir ec te g e v o lg e n v a n d e on tw ik k elin g der eco n o m isch e verh ou d in gen niet sle c h ts een z ee r g r o o te b e te ek en is toek en t, m aar z e z e lfs in de e e r ste p laats noem t. Hij w ijst er op, d at in D u itsch la n d de o n tw ik k elin gsk rom m e v a n het
BOEKBESPREKINGEN.
155
nationaalfascism e parallel loopt met de kromme van de econom ische depressie en van de verarming van breede volkslagen door de econom ische crisis, „W at het tot m assa-bew eging heeft gem aakt”, zegt hij van het Duitsche nationaalfascism e, „zijn in de eerste plaats oecon om isch -sociale oorzaken. Voor het eerst sinds het optreden van het socialism e keeren zich antikapitalistische w rokgevoelens tegen de socialistisch e bew eging, om op deze wijze dus sociaal-reactionnair te werken. Alle sociologisch e onderzoekingen over de sam enstelling van de nationaalfascistisch e kiezers in Duitschland komen tot hetzelfde resultaat. D eze lagen behooren naar haar w ezen tot den geproletariseerden of den met proletariseering bedreigden middenstand. Het zijn gedeelten van den vroegeren middenstand, hand w erkslieden en kooplieden, in het algem een kleine zakenlieden, die er oeconom isch onder lijden, dat bij den chronischen druk ten gevolge van de bedrijfs- en kapitaalsconcentratie zich nog de acute druk van de oeoonom isehe crisis voegt. Dan zijn het vermoedelijk de nog talrijkere leden van den zoogenaam den nieuwen middens stand, beambten en kleine ambtenaren, die van een of andere anonieme kapitalis tische macht afhankelijk zijn en deze afhankelijkheid met al haar geestelijke en politieke consequenties tot nu toe van w ege de m eerdere mate van bestaanszeker heid willen bestendigd zien maar plotseling opstandig worden van het oogenblik af, waarop ze deze bestaanszekerheid in gevaar zien komen. Het zijn landbouwers, die door een siteeds aangroeienden schuld en verarming uit hun traditioneel geloof aan de bestaande orde der dingen, wakker geschud worden, en hun wrok tegen de bezitters van het bewegelijke kapitaal en tegen de stad in ’t algem een in de antikapitalistische leuzen w eerspiegeld vinden. Dan zijn het jonge m enschen die bij den overgang van school of akademie naar het bedrijfsleven de groeiende kloof tusschen diploma en baan ervaren en die zich daarom verzetten tegen een maat schappij die hun zulke droeve vooruitzichten biedt”. De uiteenzetting der sociaal-econom ische factoren wordt in dit e ssa y op zeer geslaagd e wijze aangevuld door een beschouwing over de p sychologische factoren. Zoo stelt De Man — ter toelichting van zijn stelling, dat de groei van het natio nalism e in onze eeuw wel voor een groot deel aan econom ische oorzaken valt toe te schrijven, maar niet geheel te verklaren is indien men de com penseerende werking van de nationale zelfw aardeering t.o.v. het sociale m inderwaardigheids gevoel buiten aanmerking laat — op treffende w.ijze, de beteekenis van het nationalism e voor de ontwikkeling van het Italiaansche fascism e in. het licht: „De com penseerende werking van den nationalen trots treedt reeds in den Italiaanschen oervorm van het fascism e aan den dag. D e aanknooping aan de traditie van het oud-rom einsche im perialism e is w elisw aar ook uit rechtstreeksche geo-politieke en oeconom ische overw egingen te verklaren. D eze verklaring heeft het fascism e zelf gegeven, toen het de aandacht op de overbevolking op Italiaanschen bodem en op de inkrimping van de gelegenheid tot em igratie vestigd e. Daarm ee is echter nog niet alles gezegd, want: het fascism e w aarschuw t het Italiaansche volk tege lijkertijd voor het gevaar van den gèboorteteruggang, w at toch eigenlijk het gew one gezonde verstand als het m eest voor de hand liggende middel tegen over bevolking moet voorkom en. Desalniettem in: een groot Italië heeft zoo veel mogelijk Italianen noodig — tusschen tw ee haakjes, een voorbeeld hoe het affectsym bolische denken van het fascism e zich 'in openlijke tegenspraken verraadt. D at het fascism e, w elks eerste politieke daad w as, de socialistische arbeidersbeweging te vernietigen, ondanks het feit dat het uit de kringen der vroegere socialistisch e arbeiders een grooten toeloop had, vindt o.a. zijn oorzaak hierin, dat het nationalism e een gemakkelijke eni kortere w eg is om het collectieve gevoel van eigenw aarde te verkrijgen dan de socialistisch e strijd met behulp van de vakvereenigingen. D e verleiding is bijzonder groot voor een volk als het Italiaansche, waarvan de m aterieele behoeften niet groot zijn, het verlangen erkend te worden daarentegen des te sterker ontwikkeld is, en bovendien sinds de C aporetto-fase van den w ereldoorlog met een nog niet geheel vereffend deficit
156
BOEKBESPREKINGEN.
b ela st w a s. M en is eerder m et la g e loon en en sle ch te w on in gen tevred en , als rïien „ c iv is rom an u s sum ” z e g g e n kan. H et p roletariaat v a n V en etië, w e lk s ellen d e en o n g ezo n d e lev en sv erh o u d in g en ied eren , niet g eh eel afg esto m p ten reizig er m oeten op vallen , is v o o r h et g r o o tste deel o p de p a ra sita ire b ijverd ien sten uit het v r ee m d elin gen verk eer a a n g e w e ze n . H et m ag ech ter „m are n ostru m ” z e g g e n — h oew el de lu xe h o tels, die de L id o stra n d en m on op oliseerd en , h et niet een s to e sta a n in d eze z ee te baden. Z oo schijnt de p s y c h o lo g is c h e fun ctie van het Ita lia a n sch e fa s cism e, w a t zijn v erh ou d in g tot h et p ro leta ria a t b etreft b oven al d aard oor §t>ciaal c o n se r v a tie f, om d at in een on tza g g elijk p ro ces van en erg ie-o m z ettin g het k la sse bew u stzijn in n a tio n a listisch bew u stzijn w erd o m g e z e t” . O ok d it n ieu w e boek v a n D e M an is, al z a l het m inder se n sa tie m aken dan zijn „Zur P s y c h o lo g ie d e s S o z ia lism u s” , een belan gw ek k en d en een belangrijk w erk . V an de k w aliteiten , w elk e het b ezit, k an een beknopt in h o u d s-o v er zic h t sle ch ts een zeer o n vold oen d en indruk g e v en en het is ook m et het oog hierop, d at wij m et het doen van aanh alin gen e e n ig sz in s r o y a a l m een den te m oeten zijn; die kw aliteiten openb aren zich o.i. v o o r a l in allerlei d etails, o.a. in de talrijke opm erkingen, w aarin de schrijver zich een fijn m enschenk en ner toont — een kenner z o o w e l van de p sy c h o lo g ie v a n g r o ep en en k la sse n als v a n die v a n in d ivid u en — opm erkingen, w elke, o o k w an n eer zij niet nieuw zijn, v a a k v e r r a sse n door haar fraaie en rake form u leering. M en kan betw ijfelen of de n ieuw e g r o n d sla g , dien D e M an aan het so c ia lism e w il gev en , een bijster so lid e fun deering zou blijken, m en kan z e lfs van m eening zijn dat het so c ia lism e m et z o ö ’n g r o n d sla g feitelijk in de lucht zou kom en te han gen , m aar m en zal1 niet kunnen ontkennen, dat w ein ig w erk en z o o sterk als de zijne prikkelen tot teg en sp ra a k en tot nadenken, en z o o z e e r v erm o g en bij te d ragen tot verrijk in g en verd iep in g v a n het inzicht in de s o c ia lis tis c h e bew eging.
A. W . IJZERMAN. Dr. Lothar Loef fier: T abellen zu r Berechnuiig d er Ohrhöhe cles K opfes. G ustav Fischer, Jena, 1932. Prijs 3 Rmk. V oor de bepaling der o o r h o o g te bij leven d en w aren v ersch illen d e m ethoden aanb evolen, w e lk e ech ter min of m eer la stig en tijdrooven d w aren en daarom niet k on den b evred igen . D oor S ch eid t is de aan d ach t erop g e v e s tig d , d at m en d eze h o o g te kan bepalen uit den direkten afstan d b reg m a -tra g io n en den afstan d tussc h e n de beide tr agia. M en bep aalt dan de o o r h o o g te a ls de h o o g te van een drie h oek tra g io n -b reg m a -tra g io n , w a a rv a n de zijden bekend zijn. E chter o o k d eze m eth ode h eeft h are bezw aren . T en ein d e daaraan te g em o e t te kom en en de oor h o o g te direkt uit de b eid e hu lpm aten (b reed te tu ssch en de ooren en den oorb r eg m a -a fsta n d ) te kunnen aflezen , dienen L o e ffle r ’s tabellen, w aarin de breedten tu ssch en de ooren in de h orizon tale, de afstan d en oor-b regm a in de v e rtica le tabelrij zijn aa n g eg ev en . D e tabellen zijn aldus in g esteld , dat zij bij leven d e individuen o o k v o o r kinderen v a n a f h et tw e ed e lev en sja a r, bij sc h e d e ls va n a f het 5e— 6e lev en sja a r te g e bruiken zijn. In derd aad lijken mij d eze tabellen v a n L oeffler een w elk om e aan w in st voor den anth rop oloog, die zich m et h oog teb ep a lin g en v a n hoofd en sch ed el h eeft b ezig te houden. Zij- kunnen hem d eze bepalingen zek er vergem ak k elijk en en hem daarbij tijd b esp aren. ' K. de Z.