________________________________________________________________
BODENSTEIN IN AMSTERDAM Theo Veen (Universiteit van Amsterdam)
1
Studie van Zuid-Afrikaans recht in Nederland: enkele inleidende opmerkingen
Enkele jaren geleden heeft Professor Margaret Hewett de dissertatie vertaald waarop Gijsbert Hemmy, “een Hollander uit Kaap de Goede Hoop” (Promontorio Bonae Spei Batavus), op 17 september 1770 te Leiden tot doctor in de rechten promoveerde.1 Hemmy besprak in zijn proefschrift een kwestie die in zijn land van herkomst van praktisch belang was: de vraag of Ethiopiërs,2 Chinezen en andere heidenen, en in het bijzonder ook de op Kaap de Goede Hoop wonende Hottentotten, als getuige mogen optreden in een proces (waarbij blanken partij zijn). Het antwoord (gegeven lang voor het tijdperk van de apartheid) is interessant: het luidde zonder enige reserve bevestigend. Het feit dat Hemmy ruim twee eeuwen geleden in Leiden een dissertatie verdedigde die uitmondde in het bespreken van een Zuid-Afrikaanse rechtskwestie bracht mij op de gedachte in dit huldeblijk voor Professor Hewett enkele woorden te wijden aan de studie van het Zuid-Afrikaanse recht in Nederland in een veel latere tijd, namelijk nadat in het Academisch Statuut (het Koninklijk Besluit waarin destijds bij ons de academische examens geregeld waren) in 1901 een studierichting Zuid-Afrikaans recht was opgenomen3 (in ZuidAfrika zelf bestond toen nog geen universiteit4). Het instellen van een studierichting “Romeins-Hollands recht” heeft er wel toe geleid dat een aantal Zuid-Afrikaanse juristen in Nederland is opgeleid en gepromoveerd, maar heel groot is dat aantal nooit geweest en een professoraat voor Zuid-Afrikaans recht heeft in ons land
1
2 3 4
Gysbertus Hemmy, Dissertatio juridica inauguralis de Testimoniis Aethiopum, Chinensium aliorumque paganorum in India Orientali (1770), fotomechanisch herdrukt in: De testimoniis. The testimony of Aethiopians, Chinese and other pagans as well as of the Hottentots inhabiting the Cape of Good Hope, likewise about the complaints of East Indian slaves. A thesis presented to the University of Leiden in 1770 for the Degree of Doctor of Both Laws by G jsbert Hemmy. Edited and translated from the Latin by Margaret Hewett (University of Cape Town, 1998; ISBN 0 620 22647 1). Dat zijn kennel jk alle niet-blanken die geen Chinees zijn. Veen in: Veen en Kop (red), Zestig Juristen. Bijdragen tot een beeld van de geschiedenis der Nederlandse rechtswetenschap (1987), p 8 (voetnoot). Zimmermann en Hugo, "Fortschritte der Südafr kanischen Rechtswissenschaft im 20. Jahrhundert: der Beitrag von J.C. de Wet (1912-1990)", (1992) 60 Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, p 157-175; aldaar p 157; Hewett, "Ex font bus hauriant. A study of the historic source material available to the South African courts" in Wyffels (ed), History in Court. Historical Expertise and Methods in a Forensic Context (2001) p 61-109; aldaar p 84.
Summa Eloquentia 247 _________________________________________________________________ nooit echt willen floreren. Het merendeel van de Zuid-Afrikaanse studenten die naar Nederland kwamen om rechten te studeren heeft de Leidse universiteit bezocht. Daar werd de eerste leerstoel voor Zuid-Afrikaans recht gevestigd. Ze werd bezet door Melius de Villiers (1849-1938), die zijn ambt op 5 juli 1905 aanvaardde met een inaugurele rede over Het Oud-Hollandsch Recht in ZuidAfrika (1905). In de acht daarop volgende jaren hebben in Leiden acht ZuidAfrikanen het doctoraat in het “Hedendaags Romeins Hollands recht” verworven. Eén van hen promoveerde op een proefschrift, de andere zeven verdedigden stellingen.5 Die ene proefschriftschrijver was Helgard Dewald Johannes Bodenstein (Leeuwpoort (district Potchefstroom, Transvaal) 1881 - Hangklip (Sandownbaai) 1941). Bodenstein had in 1903 in Nederland zijn gymnasium-diploma behaald (te Amersfoort), hij had daarna in Londen en Leiden gestudeerd en was op 27 september 1907 in Leiden cum laude gepromoveerd op Huur van huizen en landen volgens het hedendaags Romeinsch-Hollands recht (1907). In de jaren 1912-1919 is hij hoogleraar Zuid-Afrikaans recht geweest aan de Universiteit van Amsterdam. Dat professoraat heeft hij – zo blijkt uit de weinige gegevens die daarover in het archief van de faculteit der rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam te vinden zijn – als weinig vruchtbaar ervaren. Aan het slot van zijn inaugurele rede zei hij in 1912 nog tot zijn landgenoten: Toen
mij
die
vererende
aanbod
werd
gedaan
om
hier
die
Hoogleraarsambt in die Suid Afrikaans reg te aanvaard, het ik dit daarom so gretig aangeneem, omdat ik gevoel het, dat ik hier vir ons volk meer nut kan stig, dan in ons ei'e land.6 Zoals hieronder zal blijken is Bodenstein kennelijk in de loop van de tijd van gedachten veranderd en tot het inzicht gekomen dat men de Zuid-Afrikanen in Zuid-Afrika zelf moest opleiden.
5 6
De laatste van die zeven promoveerde in april 1913 (een jaar na het vertrek van De Villiers; h j kreeg als enige van de zeven het iudicium cum laude). Bodenstein, Engelse invloeden op het gemeen recht van Zuid Afrika (1912), p 44. De taal van de oratie was, op het tot z jn landgenoten gerichte slotwoord in het Afr kaans na, Nederlands. Volgens Theissen in zijn "Levensberichten van professoren en lectoren" in het Gedenkboek van het Athenaeum en de Universiteit van Amsterdam 1632-1932 (1932), p 551, gaf Bodenstein zijn onderwijs in het Afr kaans.
248 Bodenstein in Amsterdam _________________________________________________________________
2
De benoeming van H D J Bodenstein tot hoogleraar in Amsterdam (1912)
Toen begin 1912 de eind 1910 tot hoogleraar oud-vaderlands recht en encyclopedie der rechtswetenschap aan de Universiteit van Amsterdam benoemde hoogleraar Mr R Fruin (1857-1935)7 zijn professoraat alweer opgaf om op 1 mei 1912 algemeen rijksarchivaris te worden, moest in zijn opvolging worden voorzien. Dat gaf de nodige problemen, maar daarop hoef ik hier niet in te gaan.8 Voor ons is van belang dat per 1 maart 1912 ook de hierboven genoemde Leidse hoogleraar De Villiers zijn professoraat neerlegde (hij keerde terug naar ZuidAfrika) en dat de door diens vertrek ontstane Leidse vacature niet vervuld zou worden. In verband daarmee hadden de curatoren van de Universiteit van Amsterdam van de kant van de minister van binnenlandse zaken de vraag gekregen of Amsterdam wellicht bij de voorziening in de waarschijnlijk ontstaande vacature Fruin … rekening zou willen houden met het feit dat Melius de Villiers in Leiden niet zou worden opgevolgd, daar de Zuid-Afrikaanse studenten blijk geven niet te Leiden doch te Amsterdam te willen studeren. Anders gezegd: de minister wenste de kosten van een professoraat in het ZuidAfrikaanse recht niet meer voor rekening van de Nederlandse staat te laten komen en hoopte dat de gemeente Amsterdam die op zich wilde nemen. De Amsterdamse juridische faculteit was eind 1911 ook al op de gedachte gekomen een leerstoel Zuid-Afrikaans recht aan te vragen. En blijkens de notulen van de faculteit dd 2 april 1912 heeft Prof Pont in Zuid-Afrika dan inmiddels op verzoek van de Amsterdamse hoogleraar strafrecht J A van Hamel
7 8
Over hem Biografisch Woordenboek van Nederland, deel 2 (1985), p 168-171. Hij moet niet worden verward met zijn oom, de Leidse hoogleraar in de vaderlandse geschiedenis (18601893) Dr Robert Jacobus Fruin (1823-1899). Zie Veen en De Vries, "De leerstoel voor oud-vaderlands recht aan de Universiteit van Amsterdam, 1877-1921" in Verslagen en Mededelingen [van de] Stichting tot uitgaaf der bronnen van het oud-vaderlandse recht, NR 10 (1999), p 7-44, vooral p 10sqq, 39sqq.
Summa Eloquentia 249 _________________________________________________________________ een schrijven … gericht aan H.D.J. Bodenstein te Pretoria, ten einde van dezen een verklaring te krijgen omtrent zijn opvattingen aangaande het eventueel door hem als hoogleeraar in het Zuid-Afrikaansche recht te geven onderwijs. Twee maanden later blijkt de reactie van Bodenstein te zijn binnengekomen. De secretaris van de faculteit, Prof I H Hijmans (hoogleraar Romeins recht en burgerlijk recht), notuleert op 4 juni 1912 over dat antwoord: [H]et wordt algemeen als zeer voldoende beschouwd, en men vindt daarin waarborg voor een goede opvatting van 't professoraat, al oordeelt ook de ondergeteekende [Hijmans dus] dat de Afrikaanders niet erg gediend zullen zijn van de geleerdheid van Windscheid,9 wiens systeem Bodenstein aan zijn onderwijs ten grondslag wil leggen. De faculteit heeft klaarblijkelijk vaart gezet achter de benoeming van Bodenstein, want Bodenstein werd op 3 juli benoemd10 en in de faculteitsvergadering (dat was de vergadering van de gezamenlijke professoren van de juridische faculteit) van 2 oktober 1912 heette Hijmans, inmiddels voorzitter geworden, de nieuwe collega welkom. Bodenstein aanvaardde zijn ambt op 9 december 1912 in het openbaar met een inaugurele rede getiteld Engelse invloeden op het gemeen recht van Zuid Afrika (1912).
3
Bodensteins Amsterdamse professoraat (1912-1919)
Over de handel en wandel van Bodenstein in Amsterdam bevatten de notulen en de overige archivalia van de faculteit nauwelijks gegevens. Drie keer komen in de notulen van de faculteit zaken ter sprake die met Zuid-Afrika en / of het ZuidAfrikaanse recht te maken hebben. In de faculteitsvergaderingen van 3 juli en 18 september 1913 wordt gesproken over het verlenen van eredoctoraten ter viering van het feit dat het in november-december 100 jaar geleden zal zijn dat Nederland van het Franse juk werd bevrijd en zijn vrijheid herwon. Op voorstel van Bodenstein is één van de drie door de faculteit der rechtsgeleerdheid
9 10
Bernhard Windscheid (1817-1892), hoogleraar aan verschillende Duitse universiteiten, auteur van onder meer een driedelig Lehrbuch des Pandektenrechts (eerste druk: 1862, 1865/66, 1870). Aldus Theissen in Gedenkboek, p 551. - Merkwaardigerw js deed de Leidse Rector Magnificus in zijn jaarverslag van 16 september 1912 nog alsof het niet uitgesloten was dat De Villiers in Leiden een opvolger zou krijgen. Vermoedelijk was hier de wens de vader van de gedachte.
250 Bodenstein in Amsterdam _________________________________________________________________ voorgedragen kandidaten voor een eredoctoraat president Steyn: M Th Steyn (1857-1916), president van Oranje-Vrystaat in woelige tijden (1896-1902), en ijveraar voor de positie van het Afrikaans en het Nederlands in Zuid-Afrika. Effect heeft deze voordracht overigens niet gehad: op 8 januari 1914 (de viering van de dies natalis) heeft de universiteit twee eredoctoraten verleend en geen van de beide gelauwerden was voorgesteld door de juridische faculteit. Op 25 september 1913 wordt er gesproken over het feit dat de regering op de begroting geld heeft uitgetrokken voor de benoeming van een buitengewoon hoogleraar in het Romeins-Hollands recht aan de Rijksuniversiteit te Groningen. Diezelfde regering had zoals gezegd een jaar eerder de Leidse vacature De Villiers onvervuld gelaten en de financiële last van een gewone leerstoel afgewenteld op de stad Amsterdam, die immers het salaris van Bodenstein betaalde. Besloten wordt, notuleert Bodenstein als secretaris van de faculteit, de kuratoren [van de Universiteit van Amsterdam] te naderen met verzoek de aandacht van het Gemeente Bestuur op de voorgenomen benoeming te vestigen en erop te wijzen, dat het niet in het belang van een van beiden is, dat het aantal studenten, dat toch al reeds gering is over beide universiteiten zal worden verdeeld en er bovendien, voordat de stad is overgegaan tot de instelling van een stoel voor het Zuid-Afrikaanse recht hier ter stede er een verstandhouding was, dat de vakature ontstaan door het vertrek van Prof. de Villiers niet zou worden vervuld door de Regering (terwijl die Nederlandse regering dat nu in zekere zin dus kennelijk wel zou doen, zij het niet in Leiden maar in Groningen). Als secretaris van de faculteit schreef Bodenstein de brief die hieronder als bijlage is afgedrukt. Of het tengevolge van dit schrijven is, of (en dat lijkt mij waarschijnlijker) dat er andere oorzaken zijn geweest – het Groninger extraordinariaat is er niet gekomen. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 was natuurlijk ook niet erg bevorderlijk voor realiseren
van
dergelijke
plannen.
Maar
ook
afgezien
van
de
oorlogsomstandigheden was het Groningse professoraat vermoedelijk niet levensvatbaar geweest. Wanneer Bodenstein in 1919 – evenals De Villiers na een zevenjarig professoraat – besluit om te repatriëren lezen we immers in de notulen van de faculteit (18 oktober 1919):
Summa Eloquentia 251 _________________________________________________________________ Bodenstein acht de vervulling der vacature, welke zal ontstaan door zijn aanstaande vertrek naar Zuid-Afrika, niet noodig en niet gewenscht. Hij heeft in al de jaren dat hij hier hoogleeraar is slechts 5 juristen afgeleverd11 en er zijn op dit oogenblik geen nieuwe studenten uit ZuidAfrika aangekomen. Bovendien is de taak voor één hoogleeraar veel te zwaar. De studenten weten niets van staatsrecht en zeer weinig van handelsrecht.
4
Besluit
Toch was de kous hiermee nog niet helemaal af, zo bleek een jaar later. Op 13 december 1920 verschenen in de vergadering van het college van curatoren van de Universiteit van Amsterdam twee leden van de juridische faculteit, te weten de hoogleraren R. Kranenburg (1880-1956) en Paul Scholten (1875-1946), “om inlichtingen te geven inzake de benoeming van twee nieuwe hoogleraren”. Bij die gelegenheid bracht de voorzitter van het college12 ook een andere kwestie ter sprake. Hij wees er volgens de notulen van de vergadering op dat er eenige actie gaande is, uitgaande van de Zuid-Afrikaanse studenten, om te verkrijgen, dat aan deze universiteit worde voorzien in de vacature Bodenstein voor Zuid-Afrikaansch recht. Prof. Scholten merkt op dat het op het oogenblik uitermate moeilijk is één man te vinden die alle vakken welke de Zuid-Afrikaansche studenten nodig hebben, zou kunnen doceeren. De heer Kruseman13 vraagt zich af of het niet beter is dat deze zaak door de regeering en niet door de stad wordt ter hand genoomen. Prof. Scholten merkt naar aanleiding hiervan op dat de ZuidAfrikaners wel zeer op Amsterdam gesteld zijn. ..............
11
12 13
Blijkens de Jaarboeken van de Universiteit van Amsterdam hebben er in de jaren 1912-1919 aan die universiteit vier promoties in het “Hedendaagsch Romeinsch-Hollandsch recht” plaats gevonden: die van P D de Wet (20-1-1914), C S H Potgieter (24-9-1918), G Ch V Odendaal (10-4-1919) en M M Nolte (9-7-1919). Alle vier promovendi verdedigden niet een proefschrift maar stellingen. De Wet (geb. Oranje Vr jstaat, 1889) liet zich in het academisch jaar 1912/13 voor het eerst inschrijven als student aan de Universiteit van Amsterdam (h j had daarvoor in Leiden gestudeerd: inschrijving 17-2-1911), Potgieter (Waterberg, 1894), Odendaal (Oranje Vrijstaat, 1896) en Nolte (Germiston, 1893) werden voor het eerst ingeschreven in het academisch jaar 1915/16. J W C Tellegen (1859-1921) was in zijn hoedanigheid burgemeester van Amsterdam (sinds 15-3-1915) tevens voorzitter van het college van curatoren (president-curator) van de Universiteit van Amsterdam. J Kruseman (1867-1949) was in het academisch jaar 1918-1919 curator geworden van de Universiteit van Amsterdam (hij trad af op 16-4-1945).
252 Bodenstein in Amsterdam _________________________________________________________________ De hoogleeraren verlaten vervolgens de vergadering … Naar aanleiding van de actie voor een nieuwe leerstoel voor Zuid-Afrikaansch recht zal worden opgemerkt14 dat Prof. Bodenstein uitdrukkelijk verklaard heeft dat zijn professoraat alhier geen zin meer had, maar dat afgezien hiervan, op het oogenblik geen geleerde te vinden zou zijn, die alleen de noodige vakken zou kunnen doceeren.15 Toen dit werd genotuleerd werkte Bodenstein in Zuid-Afrika al aan de “opbou van ’n eie Hollands-Afrikaanse Universiteit” met ’n volledige regsfakulteit, waardeur die Afrikaanssprekende regsstudente in hul eie land, in hul eie taal en in hul eie gees ’n degelike regsopleiding kon ontvang. In 1921 is sy wens vervul en op Stellenbosch ’n regsfakulteit met drie leerkragte gestig. Tot 1927 het Dr. Bodenstein in Stellenbosch gebly.16 Na het vertrek van Bodenstein uit Amsterdam (hij gaf op 15 november 1919 zijn afscheidscollege) is bij mijn weten in Nederland geen hoogleraar Zuid-Afrikaans recht meer benoemd. Wel zijn er in de acht decennia daarna nog verschillende Zuid-Afrikanen geweest die hier te lande in de rechten zijn gepromoveerd.
Bijlage Brief, oktober 1913, van de secretaris van de faculteit der rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam aan het college van curatoren van die universiteit, betreffende plannen tot instelling van een extra-ordinariaat voor Romeins-Hollands recht te Groningen.17
14 15 16
17
Bedoeld wordt dus: "zal aan de Zuid-Afrikaanse studenten in Amsterdam worden meegedeeld". Notulen van het college van curatoren van de Universiteit van Amsterdam dd 13-12-1920. Cf Veen en De Vries, "De leerstoel voor oud-vaderlands recht", p 44. Geciteerd uit het in memoriam Bodenstein door VerLoren van Themaat in (1943) 7 THRHR, p 1-2. - De drie docenten waarmee Stellenbosch' juridische faculteit van start ging (behalve H D J Bodenstein en H B VerLoren van Themaat: W M R Malherbe) waren allen in Nederland gepromoveerd (Malherbe: Leiden, 3-7-1906; de Nederlander VerLoren van Themaat: Utrecht, 20-12-1910). Met blauw carbonpapier gemaakte doorslag van een getypte brief (in de door Bodenstein gehanteerde spelling-Kollewijn) met enkele handschriftelijke verbeteringen in de hand van Bodenstein (aanwezig in archief faculteit der rechtsgeleerdheid UvA). Boven de brief is in het midden met de hand van Bodenstein geschreven Copie en in de rechter bovenhoek Amsterdam Okt 1913.
Summa Eloquentia 253 _________________________________________________________________ Edelgrootachtbare Heren, Door de Fakulteit der Rechtsgeleerdheid is mij opgedragen uw aandacht te vestigen op de post, uitgetrokken op de Rijksbegroting 1914, voor het instellen van een buitengewoon hoogleraarschap in het Romeins-Hollands Recht aan de Universiteit te Groningen. Wellicht zal uwerzijds de wenselikheid overwogen worden de bezwaren tegen de voorgenomen benoeming op de voorgrond te brengen. Wij nemen aan dat de bestemming18 van de leerstoel is onderwijs te bieden voor juristen van het land, waar het Romeins-Hollands recht nog geldigheid heeft, Zuid-Afrika. Dat de instelling van een zodanige stoel te Groningen niet in het belang van de universiteit alhier kan worden geacht, behoeft geen betoog, maar ook op meer zakelike gronden meent de Fakulteit, dat een zodanige stap bezwaarlik te rechtvaardigen is. In de eerste plaats wenst zij er de aandacht op te vestigen, dat, gezien het gerinng [sic] aantal studenten in dat recht, de instelling van een twede professoraat hier te lande onnodig en in het belang van geen van beide Universiteiten is, terwijl ook voor het trekken van Zuid-Afrikaanse studenten naar Nederland versnippering in deze slechts verkeerd kan werken. In de twede plaats is indertijd door Amsterdam niet overgegaan tot de benoeming van een hoogleraar in het Romeins-Hollands recht, dan nadat van de bedoeling der Regering om in de vakante leerstoel te Leiden niet te voorzien, was gebleken. Als zodanig kan de voorgenomen stap, gezien het feit dat de bedoeling van de Regering van grote invloed is geweest op het besluit van de Stad om tot de instelling van een stoel in het Romeins-Hollands recht over te gaan, onbillik worden geacht tegenover de stad, die door de houding van de Regering in de waan werd gebracht dat van regeringswege haar geen konkurrentie zou worden aangedaan. Met de meeste hoogachting heb ik de eer te zijn Uw dienstwillige dienaar Ab-actis. [Adres:] De Edelgrootachtbare Heren Curatoren van de Gemeentelike Universiteit van Amsterdam
18
Hiervoor is met xx-en doorgehaald: bedoeling is.