Inhoud
Startpagina
Bodemverontreiniging
027–1
Bodemverontreiniging
Inleiding Met de ontdekking van het geval van bodemverontreiniging in de gemeente Lekkerkerk in 1980 is men zich bewust geworden van het probleem van de bodemverontreiniging in Nederland. Sindsdien is een groot aantal gevallen van bodemverontreiniging aan het licht getreden en het aantal ontdekte locaties stijgt nog vrijwel dagelijks. Omvang van het probleem Een eerste schatting van het aantal verontreinigde locaties, gemaakt in 1980, resulteerde in een aantal van ruim 4000 verontreinigingsgevallen. Bij ongeveer 850 van deze gevallen is naar verwachting de bodem zo ernstig verontreinigd dat ze op grond van ernstig gevaar voor de volksgezondheid en/of het milieu in aanmerking komen voor sanering. Recente aanvullingen op de hiervoor genoemde cijfers doen vermoeden dat het totaal aantal verontreinigingsgevallen hoger is en zeker 6000 bedraagt. Bij sanering zal op het merendeel van de 850 eerder genoemde locaties de verontreiniging geheel of gedeeltelijk door afgraving en verwerking dan wel in situ reiniging (= reiniging zonder grondverzet) worden verwijderd. Extrapolatie van de gevallen waarbij volgens de provinciale programma’s de sanering uiterlijk in 1984 afgerond dan wel gestart zal zijn, resulteert in geval van de eerder genoemde 850 saneringen in een hoeveelheid te reinigen grond van omstreeks 3,5 miljoen m3. Gezien de vele aannamen is de betrouwbaarheid van dit getal evenwel niet groot. Hierbij is in aanmerking genomen, dat bij een beperkt aantal grote verontreinigingsgevallen Chemische feitelijkheden 1-80
Herdruk 1996
Inhoud
Startpagina
027–2
Bodemverontreiniging
(o.m. Volgermeerpolder, Merwedepolder en Griftpark) in principe gekozen zal worden voor het isoleren van de locatie van zijn omgeving en dat in die gevallen slechts relatief geringe hoeveelheden verontreinigde grond, die in direct contact staan met de omgeving, afgegraven en gereinigd zullen worden. Naast de bovengenoemde hoeveelheid wordt geschat dat ongeveer 1 miljoen m3 grond na afgraven gecontroleerd gestort zal moeten worden. Het gaat daarbij om grond die slechts matig verontreinigd is. De mate van verontreiniging wordt bepaald aan de hand van de indicatieve A, B en C richtwaarden voor de concentraties van stoffen, zoals die voor grond en grondwater voor een groot aantal stoffen in de Leidraad Bodemsanering gegeven zijn. Niveau A geldt als referentiewaarde. Niveau B is te bezien als de toetsingswaarde, waarboven in ieder geval en waaronder afhankelijk van bepaalde factoren, zoals bodemtype, op korte termijn een (nader) onderzoek gewenst is. Niveau C is te beschouwen als de toetsingswaarde, waaronder een sanerings(onderzoek) gewoonlijk niet op korte termijn noodzakelijk is, maar waarboven een saneringsonderzoek c.q. sanering bij voorkeur wel op korte termijn wordt uitgevoerd, nadat het nader onderzoek is afgerond. De eerder genoemde 3,5 miljoen m3 grond bevat verontreinigingen in concentraties voor één of meer stoffen boven de C richtwaarde(n). Type verontreinigingen De verschillende verontreinigingen kunnen in een aantal groepen ingedeeld worden. Binnen deze groepen kan, met het oog op de toe te passen saneringstechniek, in een aantal gevallen een nader onderscheid gemaakt worden. Achtereenvolgens worden onderscheiden: – zware metalen en metalloïden (of verbindingen hiervan), te onder scheiden in: – in loog of zuur gemakkelijk oplosbare verontreinigingen – in loog of zuur moeilijk of niet-oplosbare verontreinigingen De grens tussen oplosbare en niet-oplosbare verontreinigingen is niet altijd duidelijk aan te geven.
Chemische feitelijkheden 1-80
Herdruk 1996
Inhoud
Startpagina
Bodemverontreiniging
027–3
–
Cyaniden die men onderscheidt in: – vrije cyaniden – complex-gebonden cyaniden (met name ijzercyaniden).
–
Alifaten of olie-achtige stoffen – laagkokende (vluchtige) stoffen – hoogkokende stoffen De grens tussen deze twee groepen ligt bij een kookpuntstemperatuur van circa 250 °C. Een voorbeeld van de eerste groep is benzine en voorbeelden van de tweede groep zijn wasachtige stoffen en teer.
–
Aromaten – enkelvoudige aromaten – polycyclische aromaten Enkelvoudige aromaten zijn veelal vluchtige stoffen (benzeen, tolueen, xyleen). Deze stoffen zijn meestal slecht in water oplosbaar (uitzonderingen zijn bijvoorbeeld de fenolen). Polycyclische aromaten zijn nauwelijks vluchtig en nog minder oplosbaar in water dan enkelvoudige aromaten.
–
Gehalogeneerde koolwaterstoffen, te onderscheiden in: – polaire ofwel in water oplosbare – apolaire ofwel in water slecht oplosbare Te denken valt hier aan oplosmiddelen als per- en trichlooretheen. Deze stoffen zijn in het algemeen vluchtig.
–
Bestrijdingsmiddelen (in het algemeen gechloreerde koolwaterstoffen) – polaire ofwel oplosbare – apolaire ofwel onoplosbare Deze stoffen hebben in het algemeen een lage dampspanning en zijn slecht biologisch afbreekbaar (maar worden wel in biosystemen teruggevonden).
–
Overige stoffen (o.a. anorganische verontreinigingen, met uitzondering van zware metalen en cyaniden; bijvoorbeeld ammoniak, fosfaten, chloriden, bromiden en ook verontreinigingen met een extreme pH als gevolg van calamiteiten.
Chemische feitelijkheden 1-80
Herdruk 1996
Inhoud
Startpagina
027–4
Bodemverontreiniging
Gevaren voor mens en milieu Een éénduidig antwoord op de vraag hoe ernstig een geval van bodemverontreiniging is, valt niet te geven. In het algemeen kan gesteld worden dat direct contact tussen verontreinigingen en mens, dier en/of plant vermeden dient te worden. Saneringsmaatregelen dienen dan ook mede vanuit dit oogpunt getroffen te worden. Blootstelling van mens, dier en/of plant aan verontreinigingen kan via een aantal routes plaatsvinden; via het drinkwater, via de inademingslucht, via voedingsmiddelen, door direct contact met verontreinigingen of door contact tijdens saneringswerkzaamheden. Bij blootstelling via het drinkwater kan zowel sprake zijn van verontreiniging van grondwater dat als grondstof voor drinkwaterbereiding wordt gebruikt, als van het binnendringen van organische verontreinigingen (o.m. perchlooretheen, tetra, bifenyl, pesticiden), in plastic drinkwaterleidingbuizen. Daar waar verontreinigingen in gasvorm aan de oppervlakte treden is opname via de inademingslucht mogelijk. Het grootste gevaar is evenwel aanwezig op plaatsen waar afvoer van de gasvormige verontreinigingen bemoeilijkt wordt of zelfs onmogelijk is. Met name is dit het geval in kruipruimtes onder huizen. Afvoer van daaruit zal ten dele via de woningen plaatsvinden met gevolgen voor het leefklimaat binnen de woning en de gezondheid van de bewoners. Verschillende wegen voor de opname van verontreinigingen in voedingsmiddelen zijn denkbaar, onder meer: – de opname van verontreinigingen in landbouwgewassen – de opname van verontreinigingen in gras en via gras in vee en melk – de opname van verontreinigingen in gewassen in volkstuinen of privé-tuinen. Direct contact met verontreinigingen kan zich voordoen indien de verontreiniging zich dicht aan het oppervlak bevindt of tijdens graafwerkzaamheden ten behoeve van de openbare nutsvoorzieningen. In het eerste geval bestaat vooral gevaar voor spelende kinderen. Zowel tijdens de onderzoekswerkzaamheden als tijdens de feitelijke Chemische feitelijkheden 1-80
Herdruk 1996
Inhoud
Startpagina
Bodemverontreiniging
027–5
saneringswerkzaamheden kunnen arbeiders in direct contact komen met verontreinigingen. In het rapport Veiligheid wordt uitgebreid ingegaan op de gevaren hieromtrent en worden adviezen gegeven voor het zo veilig mogelijk uitvoeren van bodemonderzoek.
Saneringstechnieken Saneringstechnieken kunnen onderscheiden worden in reinigingstechnieken en isolatietechnieken. Onder reinigingstechnieken verstaat men technieken waarmee de verontreiniging daadwerkelijk uit het bodemskelet wordt verwijderd tot een niveau, waarbij de bodem als niet verontreinigd wordt aangemerkt. Isolatietechnieken voorkomen slechts een verdere verspreiding van de verontreiniging in het bodemcompartiment. De feitelijke verontreiniging blijft aanwezig. Hierdoor is een continue controle op het functioneren van het isolatiesysteem noodzakelijk. Door de beperkte levensduur van de bij deze technieken toegepaste materialen is periodieke vervanging ervan nodig. Een voortijdig falen van het isolatiesysteem maakt reparatie, danwel voortijdige vervanging noodzakelijk. Reinigings- en isolatietechnieken kunnen zowel na afgraven als in situ toegepast worden. Enig grondverzet zal ook bij de toepassing van in situ technieken in veel gevallen onvermijdelijk zijn. Gedacht kan daarbij worden aan het installeren van grondwaterinfiltratie- en onttrekkingssystemen. De – – – –
saneringstechnieken kan men als volgt indelen: reinigingstechnieken na afgraven; in situ reinigingstechnieken; isolatietechnieken na afgraven; in situ isolatietechnieken.
De reinigingstechnieken na afgraven en de in situ reinigingstechnieken kunnen onderverdeeld worden in thermische, extractieve en biotechnologische technieken. Een vierde categorie, die de chemische technieken omvat, heeft slechts zeer beperkte mogelijkheden en zal in de praktijk hooguit toegepast kunnen worden in combinatie met Chemische feitelijkheden 1-80
Herdruk 1996
Inhoud
Startpagina
027–6
Bodemverontreiniging
extractietechnieken. Achtereenvolgens wordt kort op het principe van deze drie hoofdgroepen ingegaan. Thermische technieken De verontreinigingen worden door het op enigerlei wijze toevoegen van warmte uit de grond verwijderd. Bij technieken na afgraven geschiedt dit in een proceseenheid die door direct contact met verhitte lucht dan wel indirect via warmtewisselaars verwarmd wordt. In proceseenheden waar slechts relatief lage temperaturen optreden vindt geen volledige verbranding van de in dampvorm overgegane gassen plaats. Nabehandeling van deze gassen is in veel gevallen noodzakelijk (naverbranding, katalytische oxidatie of natte gasreiniging). In geval van in situ reiniging wordt warmte in de vorm van stoom of hete lucht in de grond gebracht. De in dampvorm overgegane verontreinigingen stijgen vervolgens naar de oppervlakte waarna zonodig nabehandeling plaatsvindt. Extractietechnieken Extractie is het proces waarbij door wassing met een procesvloeistof, waar eventueel chemicaliën aan zijn toegevoegd, de grond gereinigd wordt. Als procesvloeistof zal in de meeste gevallen water worden gebruikt, maar een organische stof kan ook als procesvloeistof worden gebruikt. Behalve naar de procesvloeistof kunnen de afzonderlijke extractietechnieken ook onderscheiden worden door de wijze waarop de restverontreiniging afgescheiden wordt (flotatie). De procesvloeistof neemt de verontreinigingen op en zal daarom gereinigd moeten worden. Biotechnologische technieken Biotechnologische technieken zijn technieken waarbij de verontreiniging door biologische activiteit wordt afgebroken. Wanneer de verontreinigde grond afgegraven wordt kan deze vervolgens via landfarming of compostering worden schoongemaakt. Het verschil tussen beide methoden is de toevoeging van aanzienlijke hoeveelheden organisch materiaal bij compostering. De theoretische mogelijkheid om biotechnologische technieken in Chemische feitelijkheden 1-80
Herdruk 1996
Inhoud
Startpagina
Bodemverontreiniging
027–7
een proceseenheid toe te passen wordt gezien de lage afbraaksnelheden vooralsnog als niet realistisch beschouwd en is daarom (nog) niet in het overzicht opgenomen. In situ reiniging met deze techniek kan bij ondiepe verontreinigingen tot maximaal 1 meter eveneens via landfarming plaatsvinden. Bij dieper gelegen verontreinigingen zal de reiniging door een doorspoelingsproces (bio-extractie) moeten plaatsvinden. Hoewel de ontwikkeling van reinigingstechnieken de afgelopen jaren snel voortgeschreden is, is de praktijkervaring nog beperkt en geldt voor een aantal technieken dat de ontwikkeling naar een full scale installatie nog gaande is. In situ isolatietechnieken zijn afschermings- en afdekkingsconstructies en geohydrologische maatregelen. Bij de laatste toepassing wordt de grondwaterstroming zodanig beïnvloed door onttrekking (en infiltratie) van water dat een verdere verspreiding van de verontreinigingen voorkomen wordt. Isolatietechnieken na afgraven omvatten het inpakken van de verontreinigde grond in folie en het fysisch-chemisch binden van verontreinigingen. Een uitgebreide behandeling van de verschillende categorieën kan men vinden in het Handboek Bodemsaneringstechnieken. Hierin is ook de stand van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van de verschillende technieken opgenomen. Wettelijke regelingen Vooruitlopend op de Wet Bodembescherming is op 15 januari 1983 de Interimwet Bodemsanering grotendeels in werking getreden, waarna op 15 april 1983 de resterende artikelen van kracht werden. De Interimwet Bodemsanering biedt het kader waarmee op korte termijn die gevallen van bodemverontreiniging kunnen worden aangepakt, waarin de bodem zodanig is of dreigt te worden verontreinigd dat ernstig gevaar bestaat voor de volksgezondheid of het milieu. De Interimwet heeft in principe een werkingsduur van vijf jaar. Er Chemische feitelijkheden 1-80
Herdruk 1996
Inhoud
Startpagina
027–8
Bodemverontreiniging
wordt hierbij van uitgegaan dat het wetsontwerp bodembescherming in deze periode door de Staten Generaal aanvaard zal zijn. De Interimwet zal in dit wetsontwerp geïntegreerd worden. Centraal in de Interimwet staat het opstellen en het uitvoeren van het saneringsprogramma. Gedeputeerde Staten zijn hiervoor verantwoordelijk. Voorts bevat de Interimwet een zogenaamd verhaalsartikel, dat de mogelijkheid biedt de kosten op de veroorzaker te verhalen. In het recente verleden zijn procedures tegen een aantal bedrijven gestart. Literatuur 1. 2. 3.
4. 5.
Staatsuitgeverij, Leidraad Bodemsanering, juli 1983. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Marktaspecten van de bodemsanering; no. 32 reeks Bodembescherming, 1984. Stichting Postakademie Vorming Gezondheidstechniek; Cursus Interimwet Bodemsanering vanwege Bodemverontreiniging 1983-1984; lezing dr. G. C. Molenkamp, Volksgezondheidsaspecten. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Veiligheid bij onderzoek van verontreinigde grond, no. 25 reeks Bodembescherming, 1983. Staatsuitgeverij, Handboek Bodemsaneringstechnieken, juli 1983.
februari 1985 D. Hoogendoorn en J. P. M. Ros Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne/Laboratorium voor Afvalstoffen en Emissies
Chemische feitelijkheden 1-80
Herdruk 1996