Bijlage 1 De Nationale ombudsman en de rechter Tijdens het gesprek met de vaste commissie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op woensdag 9 december 2009 is naar aanleiding van zaken als die van de heer Kowsoleea en De Roy van Zuijdewijn de vraag aan de orde gekomen wanneer de Nationale ombudsman al dan niet onderzoek instelt als de rechter zich ook over een zaak kan uitlaten of al uitgelaten heeft. Vooropgesteld: de Nationale ombudsman gaat over de behoorlijkheid, de rechter over rechtmatig heid. Dit maakt dat een oordeel van de Nationale ombudsman naast een rechterlijke uitspraak altijd mogelijk is. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft wel een aantal afwegingsregels, die hierna voor de verschillende rechtsgebieden in hoofdlijnen besproken worden. Civiele zaken Artikel 9:23, aanhef en onder g van de Awb bepaalt dat de Nationale ombudsman niet verplicht is om onderzoek in te stellen waanneer het verzoek betrekking heeft op een gedraging ten aanzien waarvan door een andere rechterlijke instantie dan de administratieve rechter uitspraak is gedaan. En onder j bepaalt dit artikel dat er geen verplichting tot onderzoek is ten aanzien van een gedra ging van het bestuursorgaan die nauw samenhangt met het onderwerp van het verzoekschrift een procedure aanhangig is bij een rechterlijke instantie (…). In beginsel stelt de Nationale ombudsman daarom in deze gevallen geen onderzoek in tenzij er bijzondere behoorlijkheidsgebreken zijn. Daarbij valt te denken aan een geschil over schadevergoe ding en de overheid in redelijkheid het niet kan aan laten komen op een juridische procedure. Zie het rapport Behoorlijk omgaan met schadeclaims (rapport 2009/135). Strafzaken Voor strafzaken is eveneens Artikel 9:23, aanhef en onder g van de Awb bestuursrecht van toepas sing. In beginsel wordt geen onderzoek ingesteld in een zaak die aanhangig is gemaakt bij de straf rechter. Eventueel vindt onderzoek plaats na afloop van de strafzaak, maar dat doet zich zelden voor. Bestuursrechtelijke geschillen Artikel 9:19 Awb bepaalt dat indien de Nationale ombudsman van oordeel is dat bezwaar of beroep of beklag open staat, hij verzoeker daarop wijst en de zaak overdraagt. Voorts bepaalt artikel 9:23, aanhef en onder j dat geen onderzoek verplicht is ten aanzien van een gedraging van het bestuurs orgaan die nauw samenhangt met het onderwerp dat ingevolge bezwaar, administratief beroep of beklag aanhangig is bij een andere instantie. In beginsel vindt daarom in deze gevallen geen onderzoek plaats, tenzij er bijzondere behoorlijkheidsgebreken zijn die de bijzondere aandacht vragen van de Nationale ombudsman. Toegespitst op een zaak als die van de heer De Roy van Zuijdewijn geldt dat een van de uitzonderingen hiervoor genoemd zich niet voordoet. Bij de afronding van het onderzoek kwam via de media het bericht naar voren dat verzoeker in het kader van het Bouwfondsfraudeonderzoek als verdachte gehoord zou zijn. Deze omstandigheid kon niet meegewogen worden bij de opening van het onderzoek, doch zou ook overigens niet tot het niet instellen van onderzoek geleid hebben omdat het onderzoek zich op een ander onderwerp richt. In de zaak van de heer Kowsoleea is geen relevante andere juridische procedure te noemen die tot het niet instellen van onderzoek zou hebben kunnen leiden. Voor de volledigheid is de bepaling zelf hieronder integraal opgenomen.
1 Coll.:
Artikel 9:23 Uitzondering op de behandelingsplicht De ombudsman is niet verplicht een onderzoek in te stellen of voort te zetten indien: a. het verzoekschrift niet voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 9:28, eerste en tweede lid; b. het verzoek kennelijk ongegrond is; c. het belang van de verzoeker bij een onderzoek door de ombudsman dan wel het gewicht van de gedraging kennelijk onvoldoende is; d. de verzoeker een ander is dan degene jegens wie de gedraging heeft plaatsgevonden; e. het verzoek betrekking heeft op een gedraging waartegen bezwaar kan worden gemaakt, tenzij die gedraging bestaat uit het niet tijdig nemen van een besluit, of waartegen een bezwaarprocedure aanhangig is; f. het verzoek betrekking heeft op een gedraging waartegen door de verzoeker bezwaar had kunnen worden gemaakt, beroep had kunnen worden ingesteld of beklag had kunnen worden gedaan; g. het verzoek betrekking heeft op een gedraging ten aanzien waarvan door een andere rechterlijke instantie dan een administratieve rechter uitspraak is gedaan; h. niet is voldaan aan het vereiste van artikel 9:20, eerste lid; i. een verzoek, dezelfde gedraging betreffende, bij hem in behandeling is of – behoudens indien een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid bekend is geworden en zulks tot een ander oordeel over de bedoelde gedraging zou hebben kunnen leiden – door hem is afgedaan; j. ten aanzien van een gedraging van het bestuursorgaan die nauw samenhangt met het onderwerp van het verzoekschrift een procedure aanhangig is bij een rechterlijke instantie, dan wel ingevolge bezwaar, administratief beroep of beklag bij een andere instantie; k. het verzoek betrekking heeft op een gedraging die nauw samenhangt met een onderwerp, dat door het instellen van een procedure aan het oordeel van een andere rechterlijke instantie dan een administratieve rechter onderworpen is; l. na tussenkomst van de ombudsman naar diens oordeel alsnog naar behoren aan de grieven van de verzoeker tegemoet is gekomen; m. het verzoek, dezelfde gedraging betreffende, ingevolge een wettelijk geregelde klachtvoorziening bij een onafhankelijke klachtinstantie niet zijnde een ombudsman in behandeling is of daardoor is afgedaan.
2 Coll.:
Bijlage 2 Profielschets Uit: Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 052, nr. 1 2. Algemene eisen 2.1. Uitstekende kwalificaties en erkende reputatie op juridisch en bestuurskundig gebied: een gelouterd juridisch denker. Verwacht wordt een veelzijdige beroepservaring op hoog niveau in de juridische sfeer met kennis van bestuurlijke verhoudingen in de verschillende geledingen van het openbaar bestuur. Belangstelling voor de ontwikkeling van het recht en van het bestuursrecht in het bijzonder. Verwacht wordt een brede maatschappelijke ervaring en betrokkenheid met wat, ook op lokaal niveau, leeft. 2.2. De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de Nationale ombudsman moeten zijn gewaarborgd; eerder vervulde functies mogen daaraan niet in de weg staan. 2.3. Uitgesproken motivatie voor de inhoud van het werk van Nationale ombudsman als voorziening ter bescherming van de belangen van de burger ten opzichte van de overheid in een democratische rechtsstaat. Vermogen om de belangen van het instituut Nationale ombudsman doeltreffend te behartigen,in contacten met de politiek en het bestuur. De Nationale ombudsman moet zich gemakkelijk mengen in maatschappelijke discussies in een publieke openbare omgeving, en met gezag bijdragen aan publieke meningsvorming gevoed door zijn specifieke kennis en ervaring. 2.4. Grote belangstelling voor de verhouding tussen burger en overheid. Goed inlevingsvermogen in zowel problemen die burgers kunnen ondervinden in hun contacten met de overheid als in de omstandigheden waarin overheden hun werk moeten doen. Doordrongen van de notie dat de verhouding tussen burger en overheid, naast een juridische, ook een sociale dimensie heeft. De Nationale ombudsman moet oog hebben voor meer aspecten dan uitsluitend het juridische aspect. 2.5. Beschikkend over een natuurlijk gezag. Inzicht in de factoren die dit gezag bepalen, waartoe in elk geval de kwaliteit, de effectiviteit en behandelingssnelheid van het werk moeten worden gerekend. Besef van de mogelijkheden en de beperkingen van de rol van de Nationale ombudsman in het bestuurlijke en politieke krachtenveld. 2.6. De Nationale ombudsman moet in staat zijn om algemene tekortkomingen in het overheidshande len vast te stellen, de oorzaken daarvan aan te duiden en daarvoor oplossingen voor te stellen. 3. Specifieke eisen 3.1. Integer, onafhankelijk, onpartijdig en voor burgers toegankelijk. 3.2. Op ervaring gebaseerde besluitvaardigheid en productiviteit. 3.3. Groot analytisch vermogen; in staat tot het leggen van verbanden. Evenwichtigheid in oordeels vorming. Vermogen tot overtuigen. Goed oog voor de eis van zorgvuldigheid voor het werk van de Nationale ombudsman. Beschikkend over durf en vasthoudendheid. Bestand tegen hoge werkdruk. 3.4. Visie op de rol en functie van de Nationale ombudsman in een toekomstig perspectief; tactisch, pragmatisch en oplossingsgericht. 3.5. Vermogen en bereidheid om met eerbiediging van de af te spreken taakverdeling, op basis van collegialiteit, samen te werken met de substituutombudsman(nen). 3.6. Vermogen om de medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman te inspireren, te stimuleren en samen te werken met de onderzoekers. 3.7. Vaardigheid in het op anderen overdragen van kennis, ervaring en inzicht. Excellente communicatieve vaardigheden zowel mondeling als schriftelijk. Bekwaam publicist. Vermogen om het werk en het instituut van de Nationale ombudsman op een open, toegankelijke en overtuigende manier te presenteren, ook via de diverse nieuwsmedia. 3.8. Vaardigheid om, op basis van de inmiddels ook internationaal verworven positie, actief, initiërend en gezaghebbend deel te nemen aan internationale bijeenkomsten ter manifestatie van het ambt.
1 Coll.:
Bijlage 3 – Uitwerking Max van der Stoel lezing van 10 december 2009 Good Governance and Human Rights – Vanishing Human Rights Max van der Stoel lezing, uitgesproken op 10 december 2009 te Tilburg door Alex Brenninkmeijer Op 10 december, de dag van de mensenrechten, heb ik de Max van der Stoel lezing gehouden aan de Universiteit van Tilburg (UvT). Hier is in de pers aandacht aan besteed. Deze lezing was in het Engels en de opname kan beluisterd worden op de website van Studium Generale van de UvT en op onze eigen website www.nationaleombudsman.nl In het hiernavolgende zal ik, in het Nederlands, de lijn van mijn betoog weergeven en op enkele punten toelichten, zoals verzocht door de Tweede Kamer commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Mijn lezing ben ik begonnen met de actualiteit van die dag, de strandrellen in Hoek van Holland. Juist de avond daarvoor waren de schokkende beelden hiervan op televisie geweest. Ik heb kort stilgestaan bij die beelden en mijn medeleven betuigd met de politieagenten die in deze zeer benarde situatie terecht waren gekomen. Vervolgens heb ik geprobeerd de situatie te analyseren vanuit het perspectief van de relatie tussen burger en overheid en te koppelen aan het thema van mijn lezing: goed bestuur en mensenrechten. Ik heb daarbij vragen opgeworpen en aangegeven dat het te vroeg was, zonder zelf onderzoek te hebben gedaan, te oordelen of conclusies te trekken. Het feit op zich dat er gewelddadigheden zijn waar hooligans bij betrokken zijn, is niets nieuws, zo heb ik betoogd. Immers sinds Kaïn en Abel vechten jonge mannen met elkaar. De professionaliteit van de politie bestaat eruit dat zij doorgaans heel goed met zulk geweld weet om te gaan. Dus, wat is hier dan gebeurd? Had de politie de situatie onder controle? Dat is een belangrijke vraag. De politie moet de situatie altijd onder controle hebben. Het feit dat er door hooligans geweld gebruikt wordt, kan dan ook niet aangevoerd worden om het optreden van de politie te verklaren. Vanuit een beschrijving van de feitelijke situatie, agenten die in het donker op een menigte mensen schieten, hooligans, maar mogelijk ook mensen in andere rollen en toevallige omstanders, valt op te maken dat de aanwezigen het risico hebben gelopen geraakt te worden door een politiekogel. Vijf mensen zijn daadwerkelijk gewond geraakt en één persoon is overleden. Zonder verder oordeel valt daarmee te constateren dat het recht op integriteit van het lichaam en het recht op leven in het geding waren. (Zoals ik later in mijn artikel in het NRC van 15 december 2009 heb toegelicht, gaat
het om het recht op leven van ‘iedereen’, dus van zowel de betrokken agenten, het strandpubliek in Hoek van Holland en de hooligans.) Ik heb mij vervolgens afgevraagd wat dit betekent in het licht van de mensenrechten. Het valt namelijk op dat in het publieke en het politieke debat over de strandrellen, mensenrechten niet aan de orde gesteld worden. Vanuit de mensenrechten geredeneerd is een volgende vraag logischerwijs: als er sprake is van een inbreuk op deze rechten, is daarvoor een rechtvaardiging? Het COT onderzoek ziet het gebeurde als een ‘managementprobleem’: gebrekkige planning, slechte organisatie en een gebrek aan communicatie. Hierdoor kan chaos ontstaan en excessief geweld gebruikt worden. En hierdoor werd het noodzakelijk voor de politieagenten om zichzelf te verdedigen. Op televisie werd het op die manier gepresenteerd: de agenten moesten wel handelen zoals ze gedaan hebben. Maar de relevante vraag is: zou dit ook gebeurd zijn als de politie professioneel had
1 Coll.:
kunnen blijven optreden en als zij professioneel uitgerust was geweest? Noodweer is geen rechtvaardiging voor wat er gebeurd is. (In het NRC heb ik hier aan toegevoegd dat er dus
weliswaar sprake was van noodweer van de betrokken agenten en mismanagement bij de politie, maar dat vanuit het mensenrechtenperspectief de vraag open blijft naar de verantwoordelijkheid van de overheid als zodanig voor een situatie waarin individuele agenten in een situatie zijn gebracht waarin zij schoten hebben gelost.) Vervolgens heb ik een breder beeld geschetst van de rol van mensenrechten in Nederland, uit gaande van de trias politica. De rechtsprekende macht concentreert zich, begrijpelijkerwijs, op juridische waarborgen en procedures, nationale rechtsmiddelen en uiteindelijk de (vaak tè) lange procedures in Straatsburg. Voor de wetgevende macht is de directe werking van internationaal recht van belang en ook de implementatie van internationaal en Europees recht natuurlijk en dus ook vertaling en omzetting van de mensenrechten in het nationale recht. Vervolgens heb ik opgemerkt dat het opvallend is dat er in Nederland geen mensenrechtenbeleid is voor de uitvoerende macht. Er is dus wel aandacht voor mensenrechten in wetgeving en in juridische procedures maar niet gestructureerd in de uitvoering. De uitvoerende macht past veelal nationaal recht toe en mensen rechten spelen alleen op de achtergrond een rol. Dit is de kern van het betoog dat ik heb gehouden over "de verdwijnende mensenrechten" in Nederland. Met het voorbeeld Hoek van Holland heb ik willen aangeven dat er gesproken wordt over management, over planning, over organisatie, maar niet over mensenrechten. Vervolgens ben ik ingegaan op twee andere voorbeelden waar ik mij de afgelopen maanden mee bezig heb gehouden. Het eerste is kinderrechten, een onderwerp dat mij zeer aan het hart gaat. In november van dit jaar bestond het kinderrechtenverdrag twintig jaar en iedereen was erg tevreden met de behaalde resultaten. Inderdaad horen Nederlandse kinderen gemiddeld tot de meest gelukkige van de wereld. Maar, zo heb ik aangegeven, de organisatie van onze jeugdzorg is extreem complex, behoorlijk bureaucratisch, professionals staan onder hoge druk en er is maar een beperkte wil tot samen werking tussen betrokken organisaties. Onschuldige kinderen worden soms in gevangenissen geplaatst. Daarop heb ik kritiek geuit. Ik heb het voorbeeld genoemd van een slachtoffer van een "loverboy". 1 Dit meisje moest van de straat gehouden worden, omdat het daar gevaarlijk voor haar was en werd opgesloten in een Justitiële Jeugdinrichting. In sommige gevallen beperkt onze jeugdzorg dus de vrijheid van kinderen. Ook bij dit voorbeeld heb ik de vraag gesteld: wat is de basis voor deze beperking van mensenrechten? Een rechter, die aanwezig was bij de conferentie ter gelegenheid van het 20jarig bestaan van het VN kinderrechten verdrag, zei: "Ik pas primair boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Strafrecht toe, daarbij is het VNVerdrag niet zo belangrijk". Dat trof mij en illustreert hetgeen ik bedoel met "de verdwijnende mensenrechten". Want wat is de ratio van deze nationale wetgeving? Gaat het puur om de juridische grondslag? De rechter beslist over de beperking van de vrijheid van de kinderen. Hij plaatst kinderen in gesloten inrichtingen op basis van het jeugdstrafrecht; op basis van het Burgerlijk Wetboek kan een kind onder toezicht gesteld worden van een gezinsvoogd. In deze gevallen is sprake van een beperking 1
Dit voorbeeld is gebaseerd op een klacht die bij ons is ingediend.
2 Coll.:
van mensenrechten, waar een rechtvaardiging voor moet zijn. Maar als de rechter dit besluit dan moet er wel een gezinsvoogd beschikbaar zijn. En een kind wordt niet zomaar onder toezicht geplaatst. Het heeft behandeling nodig, terwijl er niet altijd een psychiater beschikbaar is. Een kind moet wellicht achter gesloten deuren geplaatst worden, maar dat rechtvaardigt geen plaatsing in een jeugdgevangenis. En dan zijn we weer terug bij de gebrekkige organisatie, slechte planning, complexiteit van het systeem, wachtlijsten, bureaucratie, enzovoort. Hierbij heb ik de vraag gesteld hoe rechters kinderrechten en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens toepassen. Wanneer een rechter alleen kijkt naar het Burgerlijk Wetboek of het Wetboek van Strafrecht dan blijft de meer fundamentele vraag, of er in bepaalde situaties rechten van kinderen geschonden worden, buiten de juridische procedure. Het derde voorbeeld komt uit de gezondheidszorg. Het betreft Carolyn, een 40jarige vrouw, slecht 2 ziend, geestelijk gehandicapt en met reuma. Zij woont in een zorginstelling en vanwege haar beperkte mogelijkheden en mobiliteit heeft zij bescherming en ondersteuning nodig. Zij zit in een elektrische rolstoel. De fysiotherapeut laat haar te lang alleen. Zij valt uit de rolstoel en het zware ding rijdt over haar heen. Zij loopt hierbij een botbreuk op en haar linkerheup schuift uit de kom. Dit wordt pas veel later vastgesteld, omdat haar verwondingen worden genegeerd door de zorginstel ling. Haar ouders dienen een klacht in bij de zorginstelling. Deze neemt de klacht niet serieus. Dan dienen zij de klacht in bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg, die de klacht ook niet serieus neemt. Wij hebben vijf van dergelijke zaken onderzocht. De mensen uit deze instellingen zijn geestelijk gehandicapt. Zij hebben bescherming nodig en de staat is hiervoor verantwoordelijk. De staat is verantwoordelijk voor de gezondheidszorg en het realiseren van het internationaal erkende recht op gezondheid en het fundamentele recht op een menswaardig bestaan. Toen ik deze mensenrechten invalshoek naar voren bracht, kreeg ik een opvallende reactie van de minister voor Volksgezond heid, Welzijn en Sport en de inspecteurgeneraal van de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Zij vonden mensenrechten namelijk niet relevant in deze situatie. Dit vormde mijn derde illustratie van "verdwijnende mensenrechten". Mijn conclusies van deze lezing waren als volgt. In gevallen zoals ik die beschreven heb, spelen mensenrechten in Nederland geen belangrijke rol in het debat, hetgeen ik betreur. Ik heb drie voorbeelden behandeld. In het geval van Hoek van Holland wordt niet gesproken over het recht op leven. Het tweede voorbeeld betreft kinderrechten. Er zijn kennelijk rechters die een slechte uitvoe ring van de wet in de jeugdzorg accepteren en daarmee ongerechtvaardigde beperkingen van vrijheid. Het derde voorbeeld gaat over gehandicapten in zorginstellingen die recht hebben op een menswaardig bestaan. Deze drie voorbeelden maken duidelijk dat er ernstige problemen zijn met de uitvoering. De toepas sing van mensenrechten wordt gehinderd doordat er bij concrete voorvallen onvoldoende aandacht is voor de vragen die vanuit het mensenrechten perspectief gesteld kunnen worden. Het is geen
2
Dit voorbeeld is gebaseerd op een klacht die bij ons is ingediend. De naam is fictief. De casus en de klacht
zijn beschreven op pagina 40 e.v. van het rapport 2009/250: "De Inspectie voor de Gezondheidszorg: een papieren tijger?", uitgebracht op 3 december 2009 en beschikbaar op: http://www.nationaleombudsman.nl/rapporten/grote_onderzoeken/documents/Rapport2009250.pdf
3 Coll.:
deel van de discussie, geen deel van de analyse. Een slechte organisatie, oftewel een gebrek aan goed bestuur draagt verder bij aan slechte resultaten op het gebied van mensenrechten. Dit is een vrij negatieve conclusie. Gelukkig kon ik het gehoor ten aanzien van mijn twee laatste voorbeelden ook iets positiefs melden. Op het terrein van de kinderrechten heb ik gesproken met de Tweede Kamer commissie voor Jeugd en Gezin die een 'Toekomstverkenning Jeugdzorg' gaat uitvoeren. Ook heeft mijn rapport over de Inspectie voor de Gezondheidszorg geleid tot Kamervragen en wordt er een debat over de positie van individuen in zorginstellingen gehouden. Tot slot heb ik een voorbeeld gegeven van hoe een ombudsbenadering concreet bij kan dragen aan het versterken van mensenrechten. In Den Haag waren in 2007 de nodige incidenten tussen de politie en demonstranten. Den Haag is natuurlijk een belangrijke plek voor demonstraties. Er zijn ook een aantal kwetsbare plekken, zoals bijvoorbeeld de ambassade van de VS, waar de politie actief is in het verwijderen van mensen. Er is jurisprudentie van de Hoge Raad en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over de vrijheid van demonstratie. Maar een belangrijke vraag is of de politieagenten dit in detail kennen. Hoe kan de politie helder geïnstrueerd worden en hoe weten demonstranten wat de regels zijn? Wij vonden het noodzakelijk om de regels expliciet te maken. En het resultaat is eenvoudig, een kaartje ter grootte van een credit card, dat zo in je portemonnee past met de regels voor het aanmelden van een demonstratie en de regels gedurende een demonstratie. Zo'n concrete oplossing is een belangrijke bijdrage aan de aandacht voor mensenrechten; dit kaartje geeft weer wat het recht op demonstratie betekent. Concluderend heb ik opgemerkt dat mensenrechten in de dagelijks praktijk vaak onzichtbaar zijn. Het recht, de wetgeving en juridische procedures zijn niet genoeg om mensenrechten daadwerkelijk te beschermen. Er zijn andere manieren van bescherming nodig.
4 Coll.:
Bijlage 4 – NRC artikel 15 december 2009
Coll.:
Bijlage 5 Transcript Buitenhof 13 december 2009
Alex Brenninkmeijer, de Nationale ombudsman in het programma Buitenhof, 13 december 2009, over de recente kritiek van minister Bos. Het kabinet is geschokt over "onverantwoorde en ongepaste" uitlatingen die Brenninkmeijer zou hebben gedaan over het incident bij Hoek van Holland en het optreden van de politie. Maar welke visie heeft de ombudsman eigenlijk op het gezag en de professionaliteit van agenten in Nederland?
Peter van Ingen: De politie gebruikte op het strand excessieve maatregelen om zich te verdedigen. Het leven van het aanwezige publiek liep daarbij gevaar, aldus een citaat in de krant uit een lezing van de Nationale ombudsman over de mensenrechten in Nederland. Er is een controverse ontstaan over deze uitspraak van de Nationale ombudsman over het incident bij Hoek van Holland. Het kabinet reageerde geschokt over zijn optreden. De minister van Binnenlandse Zaken wil hem nu spreken om het ongenoegen van het kabinet kenbaar te maken. Welkom, Alex Brenninkmeijer, de Nationale ombudsman. Vicepremier Bos noemde uw uitspraken onverantwoord en ongepast. Vooral ook omdat er al drie onderzoeken naar Hoek van Holland nu uitstaan. U oordeelt volgens hem zonder de zaak te hebben onderzocht.
Alex Brenninkmeijer: Toen ik hoorde dat het kabinet geschokt was, heb ik direct minister Ter Horst even opgebeld. Ik heb even met haar besproken wat er nu precies gebeurd is. Ik heb de Max van der Stoel lezing gegeven in Tilburg. Dat was in het Engels. Aan het begin van die lezing heb ik heel duidelijk gezegd: "Ik geef drie voorbeelden. Eén betreft Hoek van Holland vanwege de actualiteit." (Het was een breed publiek en dan probeer je een verbinding te leggen met de actualiteit.) "En alles wat ik zeg over Hoek van Holland, wat nu volgt is in de vragende zin. Dat wil zeggen, ik stel vragen bij wat er gebeurd is. Ik heb geen oordeel." Ik heb toen nog een toelichting gegeven van: "Het kan eventueel zijn dat die zaak later nog bij mij komt." Vandaar dat ik dat ook zo benader. Dat heb ik met de minister besproken. We hebben ook even besproken dat het wel heel ongelukkig is dat het natuurlijk zo loopt en dat we op korte termijn hier verder contact over zouden moeten hebben. Het einde van het telefoontje was dat ze zei: "Ik zal het doorgeven aan Wouter Bos."
Peter van Ingen: Nog geen excuses gemaakt? Alex Brenninkmeijer: Ik of zij? Peter van Ingen: Nee, zij. Alex Brenninkmeijer: Nee, nou maar goed, dat vind ik niet direct zo belangrijk. Peter van Ingen: Nou ja, je kan denken, hoe komt het nu dat de regering klaarblijkelijk zo'n hard oordeel velt op grond van een krantenbericht? Alex Brenninkmeijer: Dat klopt. Ik laat het gewoon even zien. Ik was zelf ook verbaasd en heb er zes keer op zitten turen. Dit is natuurlijk ook in het Nederlands. Een half uur een college in het Engels. Daar vallen natuurlijk vele dingen weg. Het kabinet heeft hier over vergaderd en is geschokt. Mijn
1 Coll.:
enige reactie is: ik vind het zó jammer want het gebeurt bij herhaling. Ik vind het zo jammer dat het kabinet reageert op een kort bericht in de media.
Peter van Ingen: We hebben overigens twee onafhankelijke bezoekers gevraagd hoe het nu precies zat en die bevestigen uw lezing in elk geval en niet dus die van het ANP. Alex Brenninkmeijer: Daar ben ik blij mee, want ik had zelf geen getuigen. Peter van Ingen: U had nog geen getuigen. Maar nu het feit en dat is veel fundamenteler dat het kabinet zich baseert op een krantenartikel en op grond daarvan een oordeel geeft. Alex Brenninkmeijer: Ja, de vorige keer was het het NOSjournaal. Toen zei de nieuwslezeres: "De ombudsman zegt dat de regering bijdraagt aan de verhuftering." Dat heb ik nooit gezegd. Minister president Balkenende zei in hetzelfde gesprek met de ministerpresident: "De ombudsman…". Nou ja, en toen kwam er weer iets verschrikkelijks te voorschijn. Ik vind dat heel erg jammer en vind het staatsrechtelijk ook ruw. Ik heb dat ook zo gezegd. Ik heb het ook een paar maal aan de Tweede Kamer geschreven. We hebben een constitutioneel toneel waarop het Parlement een belangrijke rol speelt, waar ministers een belangrijke rol spelen, de Raad van State, de Rekenkamer, de Nationale ombudsman. Mijn verzoek is: wees alsjeblieft zuinig op je constitutionele spelers, want het zijn er niet zoveel.
Peter van Ingen: Maar u botst wel regelmatig met het kabinet, met Rouvoet, met Hirsch Ballin. Alex Brenninkmeijer: Ja, de marges zijn smal en het spel wordt erg hard gespeeld. Bij minister Hirsch Ballin luidde het commentaar: "De ombudsman is onvolledig en onjuist in zijn rapport." Toen heb ik hem ook direct opgebeld en ik ben uitvoerig met minister Hirsch Ballin gaan praten. Dat gaat ook heel erg goed.
Peter van Ingen: Twee juristen, hè. Dat loopt altijd …. Alex Brenninkmeijer: Twee juristen onder elkaar. Dat gaat geweldig. Toen was de slotsom ook dat ik tegen minister Hirsch Ballin heb gezegd: "Ik had die gegevens al moeten hebben die u nog niet heeft gegeven. Geef ze mij, ik bekijk het opnieuw." Ik heb het opnieuw bekeken en er is niks anders uitgekomen. Dus, dan denk ik ….
Peter van Ingen: U zegt letterlijk, ik citeer wat u net heeft gezegd: "De bal wordt wel hard gespeeld." Van het kabinet, daar heeft u het dan over. Wat betekent dat? Wat betekent dat politiek als u zoiets zegt?
Alex Brenninkmeijer: Ik ben geen politicus. Ik ben een constitutioneel speler en vanuit mijn rol zeg ik: wees een beetje zuinig op je constitutionele spelers. Wat mij opvalt is dat je zeg maar makkelijk voor de bühne, voor de camera heel hard kunt roepen 'onzorgvuldig, onvolledig'. In dit geval wordt de indruk gewekt alsof ik achter de relschoppers, de hooligans in Hoek van Holland sta, wat volstrekt niet waar is.
Peter van Ingen: Maar is het wel verstandig om in zo'n tijd überhaupt het voorbeeld Hoek van Holland te gebruiken? Dat is natuurlijk het punt.
2 Coll.:
Alex Brenninkmeijer: Nou, laat ik daar duidelijk over zijn. Als je afreist naar Tilburg en er zitten 40 mensen in de zaal waarvan je ziet dat het een studium generale publiek is wat zo breed kan zijn als maar mogelijk is en er zitten twee of drie collegahoogleraren, dan heb je in de verste verte niet het vermoeden dat er media aanwezig zijn.
Peter van Ingen: Maar betekent dat u dan als er media zijn u zich anders gedraagt? Dat u hier eigenlijk ongelooflijk oppast, terwijl u heel anders denkt als u met wetenschappers en collega's zit?
Alex Brenninkmeijer: Nee, laat ik het zo zeggen. Je zoekt natuurlijk wel welke ruimte je hebt. Peter van Ingen: Toch wil ik nog even – sorry dat ik u onderbreek – maar u gebruikt wel het voorbeeld Hoek van Holland. Waarom deed u dat? Alex Brenninkmeijer: Ja, maar daar sta ik nog steeds achter. Laat ik het zo zeggen, ik durf in zo'n academische setting mijn gedachten te ontwikkelen. Het is voor mij ook gewoon voeding, ik probeer mijn gedachten te ontwikkelen door eens met een wat breder publiek, ook met reacties uit het publiek, wat collegahoogleraren in de mensenrechten van gedachten te wisselen. Dan roep ik een aantal vragen op. Ik moet ook ademen.
Peter van Ingen: U moet ademen, maar u moet ook uw onafhankelijkheid kunnen blijven behouden. Dat is natuurlijk de vraag: in hoeverre schaadt niet zo langzamerhand het dispuut met het kabinet niet de effectiviteit van het instituut Nationale ombudsman?
Alex Brenninkmeijer: Dat is een vraag waar ik geen antwoord op geef. Peter van Ingen: U heeft er ongetwijfeld over nagedacht. Alex Brenninkmeijer: Het is een punt van grote zorg Peter van Ingen: Het is een punt van grote zorg? Alex Brenninkmeijer: Het is voor mij een punt van grote zorg Peter van Ingen: En wat betekent dat? Alex Brenninkmeijer: Nou, dat ik mij afvraag zeg maar hoe die effectiviteit gerealiseerd … Kijk, want er is een ander verhaal. En dat is heel simpel. Peter van Ingen: Vindt u het goed dat ik u vraag toch nog even hier bij te blijven, bij de effectiviteit van uw instituut? Alex Brenninkmeijer: Ja, dat is goed. De effectiviteit van de ombudsman is in de afgelopen vier jaar enorm toegenomen. Aanvankelijk was het zo dat ik op een achternamiddag bij de Kamervoorzitter mijn jaarverslag mocht afgeven en dan volgde er iets van een parlementair debat. Nu is het zo dat ze mij uitnodigen om zelf in de Tweede Kamer het aan te bieden. Vroeger was het zo dat één bewindspersoon reageerde op het jaarverslag van de ombudsman en het zijn er inmiddels drie. Dus de intensiteit van de aandacht voor het onderwerp neemt toe.
3 Coll.:
Het enige wat ik wel merk is dat ik zo nu en dan uit met name het kabinet een paar maal zeg maar een draai om de oren krijg. Dat is het onderwerp dat ik eerder aan de orde heb gesteld, verruwing waar ik erg ongelukkig mee ben en waar ik ook de aandacht voor vraag.
Peter van Ingen: Wat bedoelt u met verruwing? U had het er al over dat de bal hard gespeeld wordt. Nu noemt u het woord verruwing. Alex Brenninkmeijer: Ik heb het twee keer aan de Tweede Kamer ook geschreven. Dat op deze manier de verhoudingen ruw worden en dat ik dat niet verstandig vind. Ik stuur aan op wat meer mildheid, wat meer ingehoudenheid en ook wat ruimte bieden voor zinvolle discussie.
Peter van Ingen: Maar toch kan je denken dat dat dus niet aankomt. Want u heeft het al een paar keer genoemd, zegt u. Alex Brenninkmeijer: Nu met deze reactie denk ik van: nu merk je dat het hele kabinet zit te vergaderen over zo'n stukje in de krant en dan denk ik: tjonge, tjonge Het is natuurlijk ook wel zo wat een aantal mensen in mijn omgeving zegt: 'het is natuurlijk ook een manier om een ombudsman erg in zijn hok te krijgen'.
Peter van Ingen: Kijk, dus dan hebben we het wèl over politiek. Want dan zegt u wat. Want u bent onafhankelijk, u wordt in de Grondwet genoemd en u zegt eigenlijk: het kabinet probeert mij in het hok te krijgen.
Alex Brenninkmeijer: Dat zeg ik niet. Nou moeten we ook weer precies zijn, want anders hebben we weer een krantenkop erbij. Peter van Ingen: Het is live. U kunt het meteen corrigeren. Alex Brenninkmeijer: Dat klopt en dat doe ik ook graag. Wat ik zei is dat mensen in mijn omgeving mij ervoor waarschuwen en tegelijkertijd dat ook een heel brede omgeving reageert met 'Alex, wat fijn dat jij je rug recht houdt en ga daarmee door'.
Peter van Ingen: Dus goed. Dan gaan we door Alex – om dat maar even te doen dan, om in die woorden te spreken – namelijk het feit dat en dat zegt u zelf eigenlijk ook die verruwing. Er is natuurlijk dan eigenlijk wel sprake van het herwinnen van bijvoorbeeld als we het over de politie hebben over het gezag van de politie. Als we het nou over Hoek van Holland hebben. Daar heeft u al meer voor gewaarschuwd.
Alex Brenninkmeijer: Ja, en de politie heeft mij nu ook een paar maal uitgenodigd om hun te komen vertellen over mijn visie op gezag. Peter van Ingen: Wie van de politie? Alex Brenninkmeijer: Ik ben als een soort trendwatcher uitgenodigd bij alle hoofdcommissarissen. Ik ben bij de korpsbeheerders, dus alle burgemeesters op bezoek geweest en bij verschillende strategiegroepen van de politie zelf. Dat is vrij recent. Ze hebben mij de vraag gesteld: wat is uw visie op het gezag van de politie? En mijn antwoord was vrij kort: we hebben een geweldig
4 Coll.:
professionele politie in Nederland. Natuurlijk valt er wel wat op aan te merken, maar we hebben in principe geweldig professionele politie. De ombudsman ontvangt naar verhouding weinig klachten, maar er zijn wel zo nu en dan vervelende incidenten. Wat valt daar nou van te leren? Wat is de professionaliteit van de politie? Dat is het vermogen tot deescaleren. Onze ME: een wereldvoorbeeld van hoe je ervoor kunt zorgen dat geweld niet escaleert. Dat lukt meestal. Arrestatieteams, arrestatie van de meest gevaarlijke personen zonder schieten of wat dan ook. Gaat ook goed. De agenten in de straat veelal zeer goed in staat om verhoudingen aan te voelen. Ik heb mee gesurveilleerd. Je ziet het, je weet ook wat leeft bij die mensen. Heel goed in staat om te deescaleren.
Peter van Ingen: Wat is deescaleren? Heeft u daar een voorbeeld van? Alex Brenninkmeijer: Deescaleren. Bij de ME bij voorbeeld, bij zo'n risicowedstrijd waar die hooligans aanwezig zijn dat de ME niet gehelmd en met volle bewapening rondloopt. Maar gewoon heel rustig en wel goed geïnformeerd direct kan opschalen als er wat is.
Peter van Ingen: Dus ook eigenlijk probeert geweld tegen te gaan. Dat zelf beoordeelt en bekijkt. Maar de Kamer, die vraagt eigenlijk het omgekeerde. Als ik dan bijvoorbeeld minister Ter Horst mag citeren. Die zei in Nova dat ze paal en perk wil stellen aan het beledigen en bedreigen van agenten. Ze zegt: "We gaan de regelingen die zeggen dat agenten terughoudend moeten optreden onder de loep nemen. Politieagenten moeten zich vrij voelen om die instrumenten in te zetten dat niemand het nog in zijn hoofd haalt om een agent aan te vallen." Ze pleit dus in feite voor harder optreden.
Alex Brenninkmeijer: Ja. Toen ik bij al die verschillende clubs van politie was en mijn verhaal vertelde over mijn visie op hoe de politie goed zijn werk kan doen, toen gebeurde er iets wat mij echt verbaasde. Ze sprongen naar voren en ze zeiden: "Ombudsman, help ons. Want als er iets ons in onze professionaliteit wel bedreigt dan is het de politiek en dan is het de verschrikkelijke managementcultuur." Daar ben ik veel dieper op ingegaan. Inderdaad, je kunt het er op naslaan: in de Tweede Kamer bij de politiebegroting. Tot in detail wordt aan de orde gesteld welke wetgeving is er nodig minister om ervoor te zorgen dat een agent die beledigd wordt al bij het eerste blijk van belediging een bon gaat uitschrijven. Dan vernietig je professionaliteit in mijn visie. In die zin, professionaliteit gebeurt op straat, professionaliteit gebeurt in Hoek van Holland op het strand.
Peter van Ingen: Maar in hoeverre vindt u het dan verstandig dat politici en ook verantwoordelijke bewindslieden zich op deze manier uiten? Alex Brenninkmeijer: Nou, ik vind dat een breed probleem. Niet alleen voor de politie. Wat je ziet is dat politiek en bestuur maar ook in de sfeer van management men zich veel te veel bezighoudt met wat professionals moeten doen. Het zijn de professionals die zelf hun professionaliteit moeten opbouwen. Minister Ter Horst zegt dat ook in reactie op de Tweede Kamer, hoor. Dus minister Ter Horst heeft heel goed in de gaten hoe dat zit. Maar professionals moeten dat zelf uitmaken. De politiek moet de koers bepalen, de managers moeten faciliteren en de professionals moeten het werk doen. In Nederland begint dat helemaal door elkaar heen te stuiteren. Dat is desastreus voor de politie, voor de gezondheidszorg, voor de jeugdzorg, voor het onderwijs, noem maar op.
5 Coll.:
Peter van Ingen: We gaan u nog een keer uitnodigen om hier dat verder uit te diepen. Alex Brenninkmeijer: Dat zei de politie ook. Peter van Ingen: Ja, maar ik ben geen korpschef, zelfs niet van de redactie. Maar, gaat u nu wat voorzichtiger worden eigenlijk, vroeg ik mij af? Dat is wat het kabinet misschien wel wil. Dat u zich in uw hok wat voorzichtiger uit. Gaat u dat doen?
Alex Brenninkmeijer: Nou, kijk. Zo'n functie als deze is altijd koorddansen. Een koorddanser zoekt altijd evenwicht. Ik vind dat ook wel boeiend. Ik ben geen houwdegen, Ik ben in hart en nieren een bemiddelaar. Het meeste werk dat ik doe, doe ik in stilte en in goed overleg. Soms is het nodig om voor mensen gewoon zichtbaar te zijn. Zo'n idee te laten zien, dat moet je met een zekere kracht doen. In de Tweede Kamer kwam aan de orde: is de ombudsman een grijze muis of een ridder op een wit paard? Misschien wat aanmatigend, maar zij zeiden het. Maar het zit er natuurlijk ergens tussen in.
Peter van Ingen: Zo te horen gaat u gewoon door zoals u nu doorgaat. Alex Brenninkmeijer: Met heel veel plezier. Peter van Ingen: Ik dank u voor uw aanwezigheid.
6 Coll.:
Bijlage 6 – Twee brieven van de Nationale ombudsman Bijlage 6A – Brief van 8 maart 2006 aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Bijlage 6B – Brief van 15 april 2009 aan de minister van Justitie