Bidden en onder de mensen het goede doen. Voorbij het paradigma van de boze buitenwereld?
Jacquelien Bulterman Lector Docent en Talent, Christelijke Hogeschool Ede
“Betrokken docenten die je een kans geven: assertief, positief ingesteld, communicatief. Dat getuigt voor mij van een christelijke mensvisie.” “De docenten waren christen en kwamen er voor uit. Ze vervulden daarmee een voorbeeldfunctie voor ons als studenten.” Uit deze citaten blijkt de enorme positieve waardering die alumni hebben voor christelijke beroepsvorming, het eerste punt dat mij opvalt in dit onderzoek. Het tweede punt dat opvalt, betreft de keerzijde hiervan: dat de alumni vinden dat het hogeschoolwereldje te beschermd is en ze moeite hebben om op een goede manier om te gaan met niet- en andersgelovigen. Het derde opvallende punt is voor mij dat alumni vinden dat de weerbarstigheid van de praktijk te weinig aan de orde is gekomen. Achteraf bekeken vonden ze het theoretisch kader van de hogeschool tamelijk romantisch. Om met het laatste punt te beginnen: de kloof tussen theorie en praktijk is een bekend probleem op hogescholen en heeft dus alles te maken met beroepsvorming. Het is echter de vraag of dit probleem direct verband houdt met christelijke beroepsvorming. Theorie is het resultaat van een poging om verbanden aan te wijzen in een complexe werkelijkheid. Dat daarbij ook aspecten over het hoofd worden gezien, is onvermijdelijk. De veronderstelling dat de com-
Praktijk van de christelijke vorming van hbo-studenten
plexe werkelijkheid in theoretische kaders geduid kan worden, is misschien wel romantisch in zichzelf. Die romantiek heeft zijn eigen charme die tot zijn recht komt als theorie gebruikt wordt als kijkkader. Zo’n kijkkader geeft een bepaalde duiding van problemen, maar de verwachting dat dit tot een oplossing van problemen zou leiden, is wellicht teveel gevraagd. Daar zou nog iets specifieks bij kunnen komen. Omdat de drie hogescholen elk een afdeling educatie hebben en omdat veel respondenten na 2005 zijn afgestudeerd, ligt het voor de hand dat een groot gedeelte van de respondenten op het moment van het onderzoek de status van “beginnend leraar” had. Wij weten dat veel beginnende leraren – niet alleen in Nederland – het moeilijk hebben. Dit probleem zou veel hoger op de agenda moeten staan, maar het staat volgens mij los van christelijke beroepsvorming. Het eerste punt – de enorme waardering van de alumni voor christelijke beroepsvorming – is voor vandaag veel interessanter. Vrijwel niemand heeft negatieve herinneringen aan het christelijk karakter van de school. De identiteit lag er niet te dik bovenop, de sfeer was open, er was ook ruimte voor afwijkende standpunten. Alumni zouden zelfs nog wel meer christelijke vorming ontvangen willen hebben. Vrijwel iedereen heeft nog een band met het geloof; het rapport wekt de indruk dat dit geloof van binnenuit wordt beleefd en door betrokkenen als een krachtbron wordt ervaren. Kom daar eens om! Weliswaar hebben mensen moeite om de christelijke visie te vertalen naar het praktisch handelen in hun beroep, maar
33
je zou ook kunnen zeggen: gelukkig maar. Kennelijk zijn de alumni van de hogescholen “gewoon” goede professionals, die een seculiere instelling met een gerust hart in huis kan halen. Maar de alumni vinden ook dat hun scholing zich in erg beschermd wereldje heeft afgespeeld en ze ervaren dit als een probleem. De verzuiling zit ook mijzelf in het bloed, hoewel ik al twintig jaar in Amsterdam woon. Als ik twee of drie keer per week van Amsterdam naar Ede reis, voelt het alsof ik vanuit de grote, geseculariseerde buitenwereld terugreis naar die beschermde wereld van vroeger. Heel vaak kom ik terug met kleine verhaaltjes, die ik thuis tijdens het eten aan mijn gezin vertel. Een verhaaltje over een collega die voorgaat in gebed: vaak laat zo’n collega dan aspecten van zijn of haar eigen persoon zien, die in de beroepsrol niet zomaar zichtbaar zijn. Dat is mooi! Of verhaaltjes over hoe scholen omgaan met lastige kinderen en dat verbinden met hun christelijke identiteit. Zo probeer ik thuis te illustreren hoe het geloof voor mensen rond onze hogescholen leeft! Christelijke beroepsvorming helpt mensen om datgene dat ooit “traditie” was te transformeren in iets dat van henzelf is. Vaak vraag ik mij af of het niet onvermijdelijk dat dit zich afspeelt in een wereld waarin je voornamelijk christelijke georiënteerde mensen tegenkomt. Misschien moet je dat gewoon voor lief nemen; als je gaat verbreden, ga je ook verbleken. We hebben al veel instellingen om ons heen van kleur zien verschieten; ze hebben daar niets mee gewonnen, maar wel iets mee verloren. Dus misschien moet de conclusie gewoon luiden: ieder voordeel heeft zijn nadeel. Als je kiest voor het voordeel van de christelijke beroepsvorming, brengt dit onvermijdelijk het nadeel van het besloten en beschermde wereldje met zich mee. Toch kunnen we niet om het punt van het beschermde wereldje heen: onze alumni ervaren dit echt als een probleem. Helpt dan de volgende suggestie ons om uit dit dilemma te komen? “Verplicht studenten stage te lopen op een qua levensbeschouwing afwijkende stageplaats en maak de daarbij optredende levensbeschouwelijke clash onderdeel van de stagebegeleiding.”
34
Hier heb ik in de kantlijn geschreven: “De niet-gelovige als proefkonijn.” Willen wij werken met stage-instellingen opdat onze studenten op “echte niet-christen” kunnen “oefenen” om hun ervaring vervolgens te gebruiken ten behoeve van onderwijs? Wat zegt het over onszelf als er verplichte excursies naar de boze buitenwereld georganiseerd moeten worden? Als CHE voeren wij het hoog in ons vaandel: dat er kenniscirculatie moet plaatsvinden tussen de hogeschool en het werkveld. We leiden de studenten samen op! In dit discours heeft de stageplaats de positie van partner en wordt er (ongeacht de identiteit van instellingen) een gelijkwaardige relatie tussen het werkveld en de hogeschool verondersteld. Het signaal van de alumni over het beschermde wereldje nodigt ons uit om ons af te vragen hoe wijzelf ons tegenover de buitenwereld verhouden. Ook in de boze buitenwereld zijn prachtige vormen van deugdzaamheid te vinden! De veronderstelling als zou dit niet zou zijn, geeft blijk van een wezenlijk verkeerd paradigma ten aanzien van de mensen die evenzeer schepselen van God zijn als wijzelf. Naast beelden als “Gods volk zal zijn als een klein kuddeke” en “de wereld wordt in stand gehouden door een klein aantal rechtvaardigen” zijn er in de Bijbel ook beelden te vinden waar van een binnen- en een buitenwereld geen sprake is. “Van de Heer is de aarde en alles wat daar leeft, de wereld en wie haar bewonen.” (Psalm 24: 1) en “God laat zijn zon opgaan over bozen en goeden.” Binnen dit andere paradigma is het God zélf die zijn schepping voltooit, terwijl de Geest wegen schrijft in de tijd, óók in de geseculariseerde tijd. Binnen dit paradigma is het maar de vraag of degene die zich Christen noemt automatisch dezelfde is als degene die het licht van Christus verspreidt. De theoloog Bonhoeffer heeft geprobeerd om het waarachtige geloof te onderscheiden van religie. Het comfortabele gevoel dat ontstaat door het vanouds vertrouwde clubje af te schermen van de boze buitenwereld, is wat anders dan waarachtig geloof. De hoop dat de Bijbel een supertheorie levert die allerlei praktische problemen als sneeuw voor de zon doet verdwijnen, zegt vooral iets over de menselijke behoefte aan makkelijke oplossingen. De aanname dat het woord van God het antwoord al gegeven heeft, zodat kri-
Vorming als gedeeld ideaal
tisch- en innovatief denken niet meer nodig is, houdt mensen onmondig. Waarachtig geloof betekent voor Bonhoeffer navolging van Christus, die het lijden niet uit de weg ging. Ik wil eindigen met een stukje uit een brief die Bonhoeffer in 1944 schreef aan een kind van zijn vriend Eberhard Bethge, die aanstonds gedoopt zou worden. Dit stukje kan misschien helpen om een nieuw paradigma te vinden, dat dat van de “boze buitenwereld” vervangt. “Je wordt vandaag gedoopt tot Christen. Al de grootse en oude woorden van de christelijke verkondiging worden over je uitgesproken en het doopbevel van Jezus Christus wordt aan je voltrokken zonder dat je er iets van begrijpt. Maar ook wij zelf moeten ons weer bezinnen op de basiselementen van ons kennen. Wat betekenen: verzoening en verlossing, wedergeboorte en heilige Geest, liefde voor de vijand, kruis en opstanding, leven in Christus en
navolging van Christus? Deze begrippen liggen zo ver van ons af, dat we er bijna niet meer over durven praten. In de overgeleverde woorden en handelingen vermoeden wij iets volkomen nieuws, iets revolutionairs, maar we kunnen het nog niet bevatten of onder woorden brengen. Dat is onze eigen schuld. Onze kerk, die deze jaren alleen gevochten heeft voor zelfbehoud alsof ze een doel was op zich, is niet in staat het verzoenende en verlossende woord te brengen aan de wereld en de mensen. Daarom moeten de oude woorden wel hun kracht verliezen en verstommen. Ons christen-zijn zal in deze tijd bestaan uit slechts twee elementen: bidden en onder de mensen het goede doen. Elk denken en praten en organiseren van christenen moet herboren worden uit dat bidden en dat doen.” (Dietrich Bonhoeffer, Verzet en overgave, pag. 251 Nieuwe editie, Ten Have 1972)
Referenties Bonhoeffer, Dietrich, Verzet en overgave, pag. 251 Nieuwe editie, Ten Have, 1972.
Praktijk van de christelijke vorming van hbo-studenten
35
36
Vorming als gedeeld ideaal
Vertrouwen en zelfvertrouwen Wim Lindhout Opleidingsmanager, Driestar Hogeschool
Ik ben blij met dit onderzoek. Het geeft antwoord op de vraag of opleidingen erin slagen christelijk vormend bezig te zijn. De uitkomsten vormen een compliment voor de mensen die het curriculum hebben vorm gegeven en voor hen die ermee werken. In Essenties voor christelijk leraarschap (Driestar Educatief) staat de uitspraak: “to teach is to touch a heart”. We slagen in een belangrijke doelstelling van het onderwijs: het hart raken.
Wat is echter het doel van het hoger beroepsonderwijs? Opleiden tot een complex beroep met de kennis, vaardigheid en attitude die daarbij horen. Mijn “klant” is de pabostudent die moet functioneren in een klas en veel kennis moet hebben van pedagogiek, inhouden, leerlijnen en ontwikkeling van kinderen. We verdienen respect als we die doelstelling realiseren met de gegeven middelen van de overheid.
Ik heb mij vooral op de aanbevelingen gericht. Ze komen in de kern op het volgende neer.
In de pabo wil ik in eerste instantie als het even kan een excellente leraar opleiden die gevormd is in de traditie en de bronnen van goed onderwijs en leeft vanuit de Bron. Om kinderen toe te rusten voor het hier en nu en voor een eeuwigheid.
• De oproep tot weerbaarheid in een pluriforme praktijk in een seculiere omgeving. • Kennis maken met niet-geestverwante instellingen. • Missionaire invulling van het onderwijs. • Investeer in de relatie levensbeschouwing en professionaliteit. • Om tenslotte uit te komen bij de algemene wens om assertiever, vrijmoediger en onbevangener te kunnen reageren. Ik zie hier een probleem. Er is in onze cultuur een algemene verlegenheid om te spreken vanuit een minderheidsgestalte. Het comfort is weg en dat is lastig als je christen bent. We geven blijkbaar geen antwoord op de vraag hoe te handelen als professional in de cultuur van vandaag met de problemen van vandaag. Hoe het gesprek te voeren? Hoe om te gaan met andersdenkenden? Ik snap al deze vragen.
Praktijk van de christelijke vorming van hbo-studenten
Dan moet de leraar present zijn en in dat present zijn ligt zijn kracht. In het gesprek met de ander is authenticiteit daarbij een hoge waarde die respect oproept. Een mens gaat op twee benen: Vertrouwen en zelfvertrouwen. Ik zie in de aanbevelingen vooral een gebrek aan deze twee bij de respondenten. Hun toon wordt gekenmerkt door: Ik zou nog meer dit en nog meer dat. Mijn uitdaging vandaag is, hoe slaag ik erin de gerealiseerde vorming in ons onderwijs te laten uitkomen op met vertrouwen staan in je cultuur en met zelfvertrouwen de ontmoeting aangaan. Ik denk dat daar een andere denkpositie vanuit ons christen zijn nodig is. Breder dan de opleidingen “an sich”. Maar juist vanuit de opleidingen zou deze stap wel gemaakt en als eerste gezet kunnen worden.
37