BIBF | Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten
INHOUD p. 1/ B IBF heeft nieuw stagereglement voor stagiairs boekhouders p. 3/ Onwettige uitoefening van boekhoudactiviteiten – de rechtspraak in 2014 – nieuw reglement van plichtenleer en melding van pseudoboekhouders p. 8/ Btw – aftrek horecakosten – beslissing E.T.124.247 van 13 maart 2015
Met het KB van 10 april 2015 tot goedkeuring van het stagereglement van het Beroepsinstituut voor erkende Boekhouders en Fiscalisten (BIBF) krijgen de stagiairs boekhouders(-fiscalisten) een nieuw stagereglement (BS 19 mei 2015). Belangrijkste reden voor de wijziging is uiteraard dat sinds de wet van 25 februari 2013 (tot wijziging van de wet van 22 april 1999) ook boekhoudkundige bedienden of boekhouders in overheidsdienst, op vrijwillige basis, stagiair en lid kunnen worden bij het BIBF. Hierdoor werd eerder al de plichtenleer van het BIBF aangepast, nu volgt het stagereglement. Tegelijk werd van de gelegenheid gebruik gemaakt om het stagereglement te actualiseren en aan te passen aan de praktijkervaring. Het vervangt dan ook het oude reglement, dat werd goedgekeurd bij KB van 29 januari 1998, en dit vanaf 29 mei 2015. Gezien vele bepalingen werden overgenomen uit het vroegere stagereglement, beperken we ons hieronder dan ook tot het bespreken van de belangrijkste nieuwigheden.
Aanvraagdossier Voor de aanvraag tot inschrijving op de lijst van de stagiairs dient het dossier van zowel de kandi1
daat externe stagiair (zelfstandige) als de interne stagiair (voltijds bediende of in overheidsdienst) vergezeld te zijn van een erkend diploma, een bewijs van nationaliteit of van woonplaats, een uittreksel uit het strafregister, drie originele exemplaren van de stageovereenkomst ondertekend door stagiair en stagemeester (de stageovereenkomst is een typedocument dat verschillend is van de arbeidsovereenkomst, het statutair contract of de overeenkomst van zelfstandige dienstverlening), een bewijs van betaling van de dossierkosten (momenteel 150 euro) en elk ander door het Instituut noodzakelijk geacht document. Voor de kandidaat interne stagiair dienen bij het dossier ook volgende documenten te worden bijgevoegd : – voor diegenen die in overheidsdienst het beroep uitoefenen (ambtenaren) : een kopie van de statutaire benoeming, een gedetailleerde omschrijving van het takenpakket en het organigram op het ogenblik van de aanvraag (alles ondertekend door de werkgever); – voor diegenen die het beroep uitoefenen in het kader van een arbeidsovereenkomst (bedienden): een kopie van de arbeidsovereenkomst en een attest van de werkgever met een gedetailleerde omschrijving van het takenpakket alsook het organigram van de onderneming op het ogenblik van de aanvraag. P a c i ol i N r . 408 B I B F - I P C F / 22 j u n i – 5 j u l i 2015
P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in de weken 28-36
BIBF heeft nieuw stagereglement voor stagiairs boekhouders
Voor de kandidaat externe stagiair (zelfstandige) dient bij het aanvraagdossier een bewijs van aansluiting bij een sociaal verzekeringsfonds en een bewijs van verzekering van de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid te worden gevoegd (enkel indien de stagiair een persoonlijk cliënteel heeft). Dit laatste bewijs kan hij/zij leveren hetzij via een eigen onderschreven polis hetzij via een verklaring van de stagemeester dat de stagiair uitsluitend in onderaanneming werkt voor de stagemeester.
Werkzaamheden tijdens de stage Tijdens de stage kan de interne stagiair niet op zelfstandige basis prestaties leveren voor zijn werkgever. De externe stage wordt verricht in het kader van een overeenkomst van zelfstandige dienstverlening. Deze overeenkomst is verschillend van de stageovereenkomst. Gedurende de stageduur moet de stagiair daadwerkelijk actief zijn in de beroepswerkzaamheden van erkend boekhouder(-fiscalist). Voor de externe stagiair komen enkel de beroepswerkzaamheden verricht op zelfstandige basis in aanmerking, voor de interne stagiair enkel de beroepswerkzaamheden in het kader van een arbeidsovereenkomst of een door de overheid bezoldigde betrekking De stage wordt in principe in België volbracht. De uitvoerende kamer kan evenwel toestaan dat de stage voor maximaal één derde van de totale stageduur wordt volbracht in een andere lidstaat van de Europese Unie. In dat geval kan de stagemeester een persoon zijn die in het betreffende land een hoedanigheid heeft die gelijkwaardig is met deze van erkend boekhouder(-fiscalist). Op gemotiveerd verzoek van de stagiair, de stagemeester of de Stagecommissie kan de Uitvoerende Kamer niet enkel de stage opschorten, maar tevens beëindigen. Het stagereglement voorziet nu ook expliciet dat de externe stagiairs hun cliënten dienen te identificeren conform de antiwitwaswetgeving.
2
Wie kan optreden als stagemeester ? De voorwaarden om stagemeester te kunnen zijn in het kader van een BIBF-stage worden, in vergelijking met het vroegere reglement, nader gespecificeerd. Om stagemeester te kunnen worden moet men ten minste vijf jaar ingeschreven zijn op het tableau van het BIBF (als erkend boekhouder of erkend boekhouder-fiscalist), het IAB (als accountant of accountant-belastingconsulent) of het IBR (bedrijfsrevisor). Als overgangsperiode zal, gedurende vijf jaar de stagemeester met de hoedanigheid van interne boekhouder niet aan deze verplichting moeten voldoen maar zal hij enkel vijf jaar nuttige beroepservaring moeten aantonen. Enkel externe (zelfstandige) beroepsbeoefenaars komen in aanmerking om een externe stagiair te begeleiden. Interne stagiairs kunnen zowel beroep doen op een externe als interne beroepsbeoefenaar als stagemeester. Verder moet de kandidaat stagemeester aan volgende criteria beantwoorden opdat de bevoegde Uitvoerende Kamer hem kan aanvaarden : – Externe stagemeesters moeten in principe actief zijn in hoofdberoep. Er kan hiervan worden afgeweken voor zover de kandidaat stagemeester in bijberoep aantoont dat hij voldoende beroepservaring heeft alsook dat hij voldoende tijd kan vrijmaken om een stagiair te begeleiden. – Een stagemeester mag geen tuchtrechterlijke veroordeling hebben opgelopen, behoudens eerherstel door zijn Instituut. – Hij/zij moet in orde zijn met de verplichtingen inzake permanente vorming en ledenbijdrage. – De externe stagemeester moet in orde zijn met zijn verplichtingen inzake zijn verzekering beroepsaansprakelijkheid en deze in het kader van de antiwitwaswetgeving. Er wordt tot slot ook uitdrukkelijk vermeld dat de stagemeester zich niet mag laten vergoeden (noch direct noch indirect) door de stagiair omwille van zijn rol die hij dient te vervullen als stagemeester alsook dat hij niet verantwoordelijk is voor de beroepsdaden die de externe stagiair verricht in de persoonlijke dossiers van deze stagiair.
P a c i ol i N r . 408 B I B F - I P C F / 22 j u n i – 5 j u l i 2015
Onwettige uitoefening van boekhoudactiviteiten – de rechtspraak in 2014 – nieuw reglement van plichtenleer en melding van pseudo-boekhouders Inleiding Naar jaarlijkse gewoonte1 geven wij u een becommentarieerde samenvatting van de uitspraken die vorig jaar over de onwettige uitoefening van het beroep werden gewezen. Wij vestigen ook uw aandacht op een nieuwe bepaling van het Reglement van plichtenleer. Het Instituut en zijn leden hebben sinds 1 december 2013 een nieuw Reglement van plichtenleer2. In deze nieuwe plichtenleer wordt bij reglement bekrachtigd dat onze leden verplicht zijn tot medewerking in de strijd tegen de onwettige uitoefening van het beroep. Voor die medewerking hadden wij trouwens al gepleit in een vroeger nummer van Pacioli3. Artikel 17, 2° van het Reglement van plichtenleer bepaalt immers dat een externe boekhouder BIBF die het dossier overneemt van een persoon die niet gerechtigd is boekhoudactiviteiten uit te oefenen, het Instituut schriftelijk moet informeren van de identiteit van deze persoon. Ook een boekhouder BIBF, aan wie gevraagd wordt om het dossier over te dragen aan een «pseudo-boekhouder», moet het Instituut daarvan schriftelijk informeren. In dergelijk geval mag de boekhouder het dossier enkel aan zijn cliënt overhandigen, en niet aan de pseudo-confrater, en moet hij zijn voormalige cliënt in kennis stellen van de risico’s die deze op zich neemt door zijn dossier toe te vertrouwen aan een persoon die niet over de wettelijke bevoegdheid noch de vereiste opleiding beschikt, die niet onderworpen is aan beroepstucht, 1
Pacioli, nr. 237, 17-30 september 2007, p. 1-8; Pacioli nr. 300, 2-15 augustus 2010, p. 1-6; Pacioli, nr. 319, 9-22 mei 2011, p. 4-6; Pacioli, nr. 337, 19 maart-01 april 2012, p. 1-4; Pacioli nr. 362, 29 april-12 mei 2013, p. 1-6, Pacioli nr. 388, 30 juni-13 juli 2014, p. 4-8.
2
Voor de belangrijkste nieuwigheden, zie Geert LENAERTS, «Boekhouders(-fiscalisten) krijgen nieuwe plichtenleer», Pacioli nr. 377, 20 januari-2 februari 2014, p. 1-6.
3
Sven ANDERSEN, «De boekhouder(-fiscalist) geconfronteerd met de onwettige uitoefening van het beroep», Pacioli, nr. 300, 2-15 augustus 2010, p. 3-5.
3
die niet verplicht is tot permanente vorming en die zijn burgerlijke aansprakelijkheid niet kan verzekeren. Het beheer van zijn dossier toevertrouwen aan een pseudo-boekhouder, kan voor de cliënt zware financiële gevolgen met zich mee brengen, en als hij schade oploopt, zal hij niet gedekt zijn door een verzekeringscontract. Deze verplichting heeft in 2014 reeds geleid tot een aantal meldingen die anders mogelijks aan de aandacht ontsnapt waren. In een aantal gevallen heeft dit al reeds geleid tot stopzetting van de onwettig uitgeoefende activiteit. Wij danken hierbij uitdrukkelijk onze leden voor de verleende medewerking.
Beroep doen op zelfstandige medewerkers Wij willen hier van de gelegenheid gebruik maken om de aandacht te vestigen op de problematiek van de «onderaanneming». In een aantal in 2014 geopende dossiers werd vastgesteld dat de betrokkenen niet alleen werkten voor ondernemers doch ook voor andere erkende beroepsbeoefenaars en dit dan vooral voor diverse boekhoudkundige opdrachten. Wij willen de leden hierbij attent maken op het feit dat als zij beroep doen op «onderaannemers» voor het laten uitvoeren van boekhoudkundige taken ook deze «onderaannemers» over een erkenning moeten beschikken. Het loutere feit dat het uiteindelijk de erkende beroepsbeoefenaar is die de prestaties aanrekent aan de cliënt doet hieraan geen afbreuk. Wij wijzen nogmaals op het gegeven dat ingevolge artikelen 46 en 49 van de wet van 22 april 1999 iedereen die als zelfstandige één of meerdere van de in artikel 49 opgenomen activiteiten wil doen voor derden over een erkenning daartoe moet beschikken. In de wet wordt absoluut geen onderscheid gemaakt in functie van de persoon voor wie de prestatie verricht wordt.
P a c i ol i N r . 408 B I B F - I P C F / 22 j u n i – 5 j u l i 2015
Dus in de mate dat iemand aan uw kantoor als zelfstandige diensten wil leveren inzake boekhouding (ook al betreft het maar inboekwerk) moet u altijd nagaan of deze erkend is bij één van de drie instituten. Is dit niet het geval dan mag u met deze persoon niet samenwerken. Doet u dit toch, dan riskeert u strafrechtelijke vervolging als mededader aan onwettige uitoefening van het beroep. Wij verwijzen terzake naar een uitspraak van de correctionele rechtbank te Brugge van 2 november 2009 waarbij de rechtbank benadrukt dat erkende beroepsbeoefenaars verplicht zijn na te kijken met wie zij samenwerken. In dit vonnis werd een erkend beroepsbeoefenaar strafrechtelijk veroordeeld als mededader aan onwettige uitoefening van het beroep omdat hij voor boekhoudkundige werkzaamheden beroep deed op niet-erkende «onderaannemers».
De vonnissen en arresten 1. Rechtbank van eerste aanleg van Nijvel, 6de correctionele kamer – 15 januari 2014 Zaak ingeleid door het Openbaar Ministerie Een vennootschap en een belastingconsulent IAB werden vervolgd voor de onwettige uitoefening van het beroep van boekhouder sinds juni 1999. De belastingconsulent werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden met uitstel van 3 jaar en een geldboete van 1 100 euro (hij werd nog vervolgd voor andere feiten, waaronder de afwerving van cliënteel). De vennootschap werd veroordeeld tot een boete van 2 750 euro, waarvan de helft met uitstel van 3 jaar. Op het burgerlijk vlak besliste de rechtbank tot opschorting. Beklaagden hebben beroep ingesteld tegen deze beslissing.
2. Rechtbank van eerste aanleg van Luik, 14de correctionele kamer – 21 januari 2014 Zaak ingeleid door het Openbaar Ministerie Dit vonnis werd gewezen op verzet van de gedaagde tegen de beslissing van de correctionele rechtbank van Luik van 14 mei 2013. 4
Ter herinnering : betrokkene was al tweemaal veroordeeld voor de onwettige uitoefening van het beroep en werd opnieuw vervolgd uit hoofde van deze overtreding. De rechtbank veroordeelde de beklaagde tot een gevangenisstraf van 9 maanden en een geldboete van 10 000 euro (hij werd nog voor andere feiten veroordeeld dan de onwettige uitoefening). Op burgerlijk vlak kende de rechtbank aan het Instituut een bedrag toe van 2 408 euro als materiële schadevergoeding en van 500 euro als morele schadevergoeding. Tevens werd beklaagde veroordeeld tot betaling van 715 euro rechtsplegingsvergoeding. Beklaagde heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing.
3. Hof van Cassatie – 8 april 2014 Dit betreft de behandeling van het verzoek tot cassatie van het arrest van 25 september 2013 van het hof van beroep te Antwerpen. De voorziening tot cassatie was ingeleid door de eerste beklaagde. Het Hof van Cassatie heeft de voorziening verworpen en aldus is het arrest van 25 september 2013 definitief geworden. Hieronder nog eens de samenvatting van dit arrest. Beklaagden (twee natuurlijke personen) leverden prestaties als boekhouder. Een van de beklaagden was een gewezen boekhouder BIBF en dus zeer goed op de hoogte van de toepasselijke wetgeving. Beide beklaagden werden vervolgd voor inbreuken op de beroepsreglementering, en de eerste beklaagde ook voor diverse inbreuken op de boekhoud- en fiscale wetgeving, zoals valsheid in de boekhouding door het niet inboeken van facturen en dergelijke om btw en vennootschapsbelasting te vermijden. Na de vaststelling van de feiten in hoofde van beide beklaagden spreekt de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt in 2012 volgende sancties uit. De rechtbank veroordeelde de eerste beklaagde (de gewezen boekhouder BIBF) tot een geldboete van 5 000,00 euro (verhoogd met de opdeciemen = 27 500,00 euro), een gevangenisstraf van 18 maanden, beiden voor de helft met uitstel en de verbeurdverklaring voor een bedrag van 76 093,95 euro. De tweede beklaagde werd veroordeeld tot een geldboete van 1 000,00 euro (verhoogd met de opdeciemen = 5 500,00 euro) en dit voor de helft met uitstel. P a c i ol i N r . 408 B I B F - I P C F / 22 j u n i – 5 j u l i 2015
De eerste beklaagde dient aan het BIBF 1 530,00 euro te betalen en dit ter vergoeding van de morele schade (500,00 euro) en materiële schade (= niet-betaalde ledenbijdragen ten belope van 1 030,00 euro). Ten aanzien van de tweede beklaagde werd, gelet op de regularisatie van zijn situatie, geen bijkomende schadevergoeding meer gevorderd. De beklaagden en het openbaar ministerie hebben beroep aangetekend. Het hof van beroep te Antwerpen heeft hier op 25 september 2013 uitspraak over gedaan. Het hof bevestigt in essentie de vaststelling van de feiten en stelt vast dat de eerste beklaagde (de gewezen boekhouder BIBF) «… is bovendien zeer hardleers wat het uitoefenen van beroep als boekhouder volgens de bestaande reglementering betreft. Ondanks de schrapping van het tableau blijft hij boekhoudkundige verrichtingen doen en schakelt hij hiervoor zijn werknemer in.» De eerste beklaagde wordt voor het geheel van de feiten (onwettige uitoefening en boekhoudkundige en fiscale valsheden) veroordeeld tot een hoofdgevangenisstraf van 18 maanden en fiscale geldboete van 50 000,00 euro. Bovendien wordt een verbod opgelegd om gedurende 10 jaar nog bestuurder of zaakvoerder in een vennootschap op aandelen te zijn. In toepassing van artikel 73ter Btw-Wetboek en artikel 455 WIB 1992 wordt aan deze beklaagde ook gedurende 5 jaar het verbod opgelegd om ook maar op enigerlei wijze actief te zijn als boekhouder of fiscalist en zowel als bediende of zelfstandige. Ten slotte beslist het hof ook dat een uittreksel van het arrest betreffende de eerste beklaagde moet worden bekend gemaakt in De Standaard, Het Belang van Limburg en de Tijd, alsook op de website van het BIBF. Het BIBF heeft in 2014 het uittreksel ontvangen en gepubliceerd op de website van het BIBF
4. Rechtbank van eerste aanleg van Brussel, 59ste correctionele kamer – 26 juni 2014 Zaak ingeleid door het Openbaar Ministerie Beklaagde werd veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf met uitstel en een boete van 600 euro, eveneens met uitstel. De rechtbank hekelde het twijfelachtig advies dat beklaagde aan een vennootschap gaf, stellende dat «(…) dit gedrag ernstig afbreuk doet aan de reputatie van het beroep dat hij veinsde uit te oefenen». Op burgerlijk vlak veroordeelde de rechtbank de gedaagde tot betaling aan het Instituut van een bedrag van 250 euro als morele schadevergoeding en van 165 euro rechtsplegingsvergoeding.
5. Rechtbank van eerste aanleg van Luik, 8ste correctionele kamer – 2 oktober 2014 Zaak ingeleid door het Openbaar Ministerie Een persoon die al tweemaal veroordeeld was voor de onwettige uitoefening van het beroep, werd opnieuw vervolgd uit hoofde van deze overtreding. De beklaagde werd veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren. Bij niet-uitvoering van deze werkstraf zal hem een gevangenisstraf van 3 maanden worden opgelegd. Op burgerlijk vlak kende de rechtbank het Instituut een bedrag toe van 1 798 euro als materiële schadevergoeding en van 1 euro als morele schadevergoeding. Beklaagde werd eveneens veroordeeld tot betaling van een bedrag van 440 euro rechtsplegingsvergoeding.
6. Rechtbank van eerste aanleg van Henegouwen, afdeling Charleroi, 10de correctionele kamer – 18 november 2014 Zaak ingeleid door het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van het BIBF dient de eerste beklaagde een schadevergoeding van 1 530,00 euro te betalen. Ten aanzien van de tweede beklaagde wordt beslist tot opschorting van de uitspraak van veroordeling.
5
Een stagiair en een vennootschap werden vervolgd voor het blijven uitoefenen van het beroep van boekhouder, niettegenstaande zij respectievelijk geschrapt werden van de lijst van de stagiairs en van het tableau van de beoefenaars van het beroep.
P a c i ol i N r . 408 B I B F - I P C F / 22 j u n i – 5 j u l i 2015
Beide beklaagden werden veroordeeld tot een boete van 6 000 euro. De rechtbank beval lastens beide beklaagden tevens de verbeurdverklaring van de uit de bewezen feiten getrokken vermogensvoordelen bij equivalent van een bedrag van 5 000 euro. De rechtbank beval daarenboven de publicatie van het vonnis op de website van het BIBF. Op burgerlijk vlak veroordeelde de rechtbank beide gedaagden hoofdelijk tot betaling aan het Instituut van een bedrag van 3 186 euro als materiële schadevergoeding, van 500 euro als morele schadevergoeding en van 715 euro als rechtsplegingsvergoeding.
7. Rechtbank van eerste aanleg van Waals Brabant, 6de correctionele kamer – 19 november 2014
Hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand met uitstel van 3 jaar en een boete van 6 000 euro. De rechtbank weigerde opschorting van uitspraak toe te staan, aangezien de beklaagde reeds over een strafregister beschikte en reeds in 2000 opschorting van uitspraak had bekomen van zijn veroordeling door de correctionele rechtbank voor de onwettige uitoefening van het beroep van boekhouder. Op burgerrechtelijk gebied veroordeelde de rechtbank betrokkene tot betaling aan het Instituut van een bedrag van 1 798 euro als materiële schadevergoeding, van 1 euro als morele schadevergoeding en van 440 euro als rechtsplegingsvergoeding.
9. Rechtbank van eerste aanleg te Tongeren – 25 november 2014
Zaak ingeleid door het Openbaar Ministerie De rechtbank veroordeelde de beklaagde voor de onwettige uitoefening van het beroep van boekhouder, nadat hij door de Franstalige Kamer van Beroep van het BIBF was geschrapt, en voor de gebruikmaking van valse facturen om zich voor zijn prestaties te laten vergoeden. Hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden met uitstel van 3 jaar en een boete van 6 000 euro. De rechtbank beval daarenboven de publicatie van het vonnis (voor de duur van 2 maanden) op de website van het BIBF. Op burgerlijk vlak veroordeelde de rechtbank de gedaagde tot betaling aan het Instituut van een bedrag van 550 euro als materiële schadevergoeding, van 1 euro als morele schadevergoeding en van 440 euro als rechtsplegingsvergoeding. Daarenboven werd hij veroordeeld tot betaling van aanzienlijke bedragen aan de andere burgerlijke partijen, inzonderheid voor het gebruik van valse facturen. Het vonnis werd bij verstek gewezen.
8. Rechtbank van eerste aanleg van Waals Brabant, 6de correctionele kamer – 19 november 2014 Zaak ingeleid door het Openbaar Ministerie In dit tweede vonnis, op dezelfde dag gewezen als het bovenvermelde, veroordeelde de rechtbank nog een beklaagde voor de onwettige uitoefening van het beroep, nadat hij door de Franstalige Kamer van Beroep van het BIBF was geschrapt. 6
Dit vonnis betreft de behandeling van het verzet tegen het vonnis van 26 november 2013 van dezelfde rechtbank. Beklaagde was daar ter zitting niet verschenen en dus had de rechtbank uitspraak gedaan na behandeling bij verstek. Ondanks eerdere veroordelingen was beklaagde verder het beroep blijven uitoefenen. Hij bleef zich naar derden toe uitgeven voor boekhouder. Doordat hij weinig nauwgezet was in de uitvoering van zijn taken werd er door een klant klacht neergelegd bij het BIBF en het parket. Het BIBF en de gewezen klant hebben zich burgerlijke partij gesteld. De rechtbank was van oordeel dat «De feiten zijn maatschappelijk verwerpelijk en uiterst laakbaar. Zij geven blijk van een vergaande normvervaging en zijn enkel ingegeven door persoonlijk profijt. De door beklaagde gehanteerde handelswijze richt omvangrijke schade aan bij zijn slachtoffers.» Op strafrechtelijk vlak veroordeelt de rechtbank beklaagde tot een hoofdgevangenisstraf van 3 maanden (met uitstel) en een geldboete van 200,00 euro (verhoogd met de opdeciemen wordt dit 1 200,00 euro). De rechtbank beveelt bovendien de definitieve sluiting van het lokaal dat door beklaagde wordt gebruikt om zijn activiteiten als boekhouder te ontplooien. Tevens beveelt de rechtbank de publicatie van de samenvatting van het vonnis in Het Laatste Nieuws en Het Nieuwsblad. Aan het BIBF wordt een schadevergoeding van 250,00 euro toegekend. Aan de gewezen klant wordt een provisionele schadevergoeding toegekend van 10 000,00 euro. P a c i ol i N r . 408 B I B F - I P C F / 22 j u n i – 5 j u l i 2015
Conclusie
te stellen van alle twijfelachtige gevallen waarop u in de uitoefening van uw beroep zou stoten.
Uw Instituut heeft in 2014 opnieuw veroordelingen verkregen die de eerdere rechtspraak en het recht van het Instituut om vergoed te worden voor de opgelopen materiële en morele schade bevestigen. Wij blijven onvermoeibaar de personen vervolgen die het imago van het beroep besmeuren, die onze leden oneerlijke concurrentie aandoen en het voortbestaan van heel wat Belgische ondernemers in gevaar brengen. Als boekhouder(-fiscalist), accountant, bedrijfsrevisor, belastingconsulent, advocaat, magistraat, ambtenaar, curator, bedrijfsconsulent of lid van een politiekorps, kunt u ons, het beroep in het algemeen en de ondernemingen helpen door steeds het Instituut en/of de bevoegde parketmagistraat in kennis
U zou er ook goed aan doen de ondernemingen waarmee u te maken hebt erop te wijzen hoe belangrijk het is dat zij een beroepsbeoefenaar kiezen die wettelijk gemachtigd is om hun boekhouding te voeren. Vergeet trouwens niet dat u steeds kunt nagaan of een boekhouder wel degelijk erkend is door te surfen naar www.bibf.be / Boekhouder zoeken. Die gegevens worden in real-time bijgehouden en zijn dus altijd up-to-date. Aarzel dus niet om ons de dubieuze gevallen die u mocht ontwaren door te geven. Dienst opsporing van de onwettige uitoefening van het beroep : Frank Haemers (NL) :
[email protected] Sven Andersen (FR + DE) :
[email protected]
Btw – aftrek horecakosten – beslissing E.T.124.247 van 13 maart 2015 1. Probleemstelling De btw op kosten van logies (hotelkosten) en van spijzen en dranken gedaan in restaurants, cafés en, meer algemeen, in omstandigheden voor het verbruik ter plaatse (zie hierna horecakosten), komen, op grond van artikel 45, § 3, 3° WBTW, in beginsel niet voor aftrek in aanmerking. Bij uitzondering daarop blijft de btw geheven op de kosten die worden gedaan : a) voor het personeel dat buiten de onderneming belast is met een levering van goederen of een dienstverrichting; b) door belastingplichtigen die op hun beurt dezelfde diensten verstrekken onder bezwarende titel; evenwel aftrekbaar. Bovendien is eveneens de btw geheven op kosten van onthaal van het recht op aftrek uitgesloten, en wel op grond van artikel 45, § 3, 4° WBTW. De btw op de kosten die worden gemaakt met het oog op publiciteit komt dan weer wel voor aftrek in aanmerking. Over deze problematiek werden al heel wat controversen gevoerd. 7
Wij verwijzen naar drie arresten van het Hof van Cassatie (nr. C.02.0419.N van 8 april 2005, nr. F.09.0019.N van 11 maart 2010 en nr. F.11.0095.F van 15 juni 2012) en twee administratieve beslissingen (E.T.109.632 van 24 juli 2005 en E.T.120.663 van 2 december 2011). In die twee beslissingen vertolkte de administratie het standpunt dat de nietaftrekbaarheid van de btw op horecakosten moest worden gehandhaafd, aangezien artikel 45, § 3, 3° WBTW de btw op die kosten specifiek van het recht op aftrek uitsluit (zie supra). In haar «nieuwe» beslissing E.T.124.247 van 13 maart 2015 aanvaardt de administratie de aftrek van de btw geheven op horecakosten, wanneer die kosten een publicitair karakter hebben. Hierna onderzoeken wij de draagwijdte van het nieuwe standpunt van de administratie.
2. Arresten van het Hof van Cassatie In het arrest nr. C.02.0419.N van 8 april 2005 besliste het Hof van Cassatie dat de kosten van ontspanning en vermaak die worden gedaan met het P a c i ol i N r . 408 B I B F - I P C F / 22 j u n i – 5 j u l i 2015
oog op de promotie van bepaalde diensten of goederen als publiciteitskosten, en niet als kosten van onthaal die binnen het toepassingsgebied van de aftrekuitsluiting vallen, moeten worden aangemerkt. Op 11 maart 2010 besliste dit hof in zijn arrest nr. F.09.0019.N dat de btw geheven op kosten met betrekking tot een activiteit die hoofdzakelijk en rechtstreeks tot doel heeft potentiële kopers in te lichten over het bestaan en de hoedanigheden van een product of een dienst met de bedoeling de verkoop ervan te bevorderen, niet onder de aftrekuitsluiting valt. Dergelijke kosten zijn publiciteitskosten en de btw erop is aftrekbaar. In zijn arrest nr. F.11.0095.F van 15 juni 2012, ten slotte, bevestigde het hof zijn eerdere standpunten.
3. Administratieve beslissingen In haar administratieve beslissingen E.T.109.632 van 24 juli 2005 en E.T.120.663 van 2 december 2011 stelde de administratie dat de btw geheven op horecakosten wel degelijk onder de aftrekuitsluiting bleef vallen, zelfs indien die kosten gedaan waren met het oog op de promotie van bepaalde diensten of goederen. In haar laatste beslissing E.T.124.247 van 13 maart 2015, daarentegen, beslist de administratie zich te schikken naar de rechtspraak van het Hof van Cassatie en de vorige beslissingen integraal te vervangen. Aldus erkent zij het recht op aftrek van de btw geheven op de kosten die een belastingplichtige maakt in het kader van een evenement dat hij organiseert voor zijn bestaande klanten of potentiële klanten en dat hoofdzakelijk en rechtstreeks tot doel heeft de verkoop van welbepaalde producten of diensten te bevorderen. Onder dergelijke omstandigheden worden deze horecakosten als publiciteitskosten beschouwd en mag de btw erop wel worden afgetrokken.
De beslissing preciseert wel dat de belastingplichtige, geval per geval, zal moeten aantonen dat de voorwaarden vervuld zijn, met name dat de kosten werden gemaakt in het kader van een activiteit ten behoeve van zijn bestaande of potentiële klanten die hoofdzakelijk en rechtstreeks een publicitair doel heeft met de bedoeling de verkoop van zijn producten of diensten te bevorderen.
4. Toepassingen Mits alle andere voorwaarden (belastingplichtige met recht op aftrek, regelmatige facturen, ...) vervuld zijn, is als voorbelasting aftrekbaar, de btw geheven op horecakosten gedaan in het kader van volgende evenementen : – opening van een vestiging of handelszaak (kapsalon, boekhoudkantoor, winkel, ...); – voorstelling van nieuwe automodellen door een concessiehouder; – modeshow van de te koop aangeboden kleding; – opendeurdagen met het oog op de promotie van leveringen van goederen en/of diensten door een handelaar en/of dienstverrichter. Met toepassing van de uitzonderingen op a rtikel 45, § 3, 3°, a) en b) (zie sub 1. Probleemstelling, supra) is eveneens aftrekbaar, de btw op horecakosten gemaakt in verband met volgende handelingen : – kosten van logies, spijzen en dranken gemaakt voor het personeel dat belast is met de uitvoering van onroerende werkzaamheden buiten de onderneming van de werkgever; – kosten van logies, spijzen en dranken in onderaanneming uitbesteed aan een andere horecazaak; – doorrekening van horecakosten die geen deel uitmaken van de maatstaf van heffing van een andere levering van goederen of dienst (behoudens de hier hoger vermelde uitzonderingen, blijft de aftrek beperkt tot het doorgerekende bedrag).
Yvon COLSON Externe medewerker van het BIBF
Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Mirjam VERMAUT, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail :
[email protected], URL : http: //www.bibf. be. Redactie : Mirjam VERMAUT, Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Frédéric DELRUE, Chantal DEMOOR. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Professor Emeritus, Universiteit Luik, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. Gerealiseerd in samenwerking met Wolters Kluwer – www.wolterskluwer.be
8
P a c i ol i N r . 408 B I B F - I P C F / 22 j u n i – 5 j u l i 2015