JONGERENPEILING 2008 ZUID-HOLLAND NOORD
De jongerenpeiling heeft als doel om periodiek op systematische wijze ontwikkelingen in gezondheid en gewoonten van jongeren in kaart te brengen. Dit is het eerste jaar waarin de vragenlijst alleen via internet ingevuld kon worden. Ruim 16.000 jongeren in de leeftijd van 12 t/m 18 jaar in de regio Zuid-Holland Noord hebben de vragenlijst ingevuld. Eerder zijn in 1998 en 2003 jongerenpeilingen uitgevoerd. De resultaten van de jongerenpeiling worden gepresenteerd in de volgende factsheets: 1. Onderzoeksopzet en respons 2. Gezondheid 3. Beweging, voeding en (over)gewicht 4. Tabak, cannabis en harddrugs 5. Alcohol 6. Veilig vrijen 7. School 8. Vrije tijd 9. Werk en geld 10. Sociale omgeving 11. Samenvatting
Colofon auteurs Anouk van de Laar Irma Paijmans Jeannette Rosbach Nienke Terpstra Hanneke Tielen bestellen tel: (071) 516 33 36
[email protected] publicatienummer 09002_3 druk Twigt, Waddinxveen © mei 2009
Beweging, voeding en (over)gewicht Deze factsheet beschrijft de resultaten van de jongerenpeiling in de regio Zuid-Holland Noord in 2008. In het eerste deel wordt ingegaan op het beweeggedrag. Deel twee beschrijft het voedingsgedrag en deel drie het gewicht en lijngedrag van de jongeren. Ruim driekwart van de 12-18 jarige jongeren sport minimaal één keer per week, 92% van de leerlingen op het voortgezet onderwijs loopt of fietst naar school en 58% heeft wekelijks twee lesuren gym. Toch beweegt maar 21% dagelijks één uur of meer. Twaalf procent beweegt hooguit één dag per week een uur of meer. Vergeleken met 2003 bewegen meer jongeren dagelijks één uur per week. Evenveel jongeren sporten wekelijks. Vijftien procent van de jongeren slaat wel eens een warme maaltijd over en 28% een ontbijt. Ruim de helft van de jongeren eet niet elke dag groente of eet fruit (respectievelijk 55% en 51%). Van de jongeren heeft 9% overgewicht en 12% ondergewicht. Deze percentages zijn de afgelopen tien jaar niet veranderd. Een derde van de jongeren heeft afgelopen maand serieus aan de lijn gedaan. Dit is sinds 1998 verdubbeld. In de overzichtstabel op de laatste pagina staan de belangrijkste resultaten samengevat in kerncijfers.
DEEL 1 BEWEGING Nederlandse Norm Gezond Bewegen In 1999 is de Nederlandse Norm Gezond Bewegen vastgesteld. Deze norm houdt in dat jongeren zeven dagen per week een uur of meer matig intensief moeten bewegen, waarbij de activiteiten minimaal twee keer per week Figuur 1 P ercentage jongeren dat voldoet aan de Norm gericht moet zijn op verbeteren of handhaven Gezond Bewegen en dat wekelijks sport naar leeftijd en geslacht van lichamelijke fitheid. Om voldoende te bewegen moet je dus méér doen dan een enkele keer per week sporten of fietsen naar school. Jongeren die niet sporten kunnen toch de norm Gezond Bewegen halen door bijvoorbeeld regelmatig te fietsen of (huishoudelijk) werk te doen. Slechts 21% beweegt elke dag minimaal een uur. Veel jongeren bewegen 5 tot 6 dagen per week één uur of meer (35%), twaalf procent doet dit hooguit één dag per week. Jongens voldoen iets vaker aan de beweegnorm dan meisjes (dit verschil is het grootst bij 18-jarigen, zie figuur 1). Als de respondent ouder wordt, daalt het aantal dagen dat één uur of meer wordt bewogen (van gemiddeld 5,8 dagen bij 12 jarigen naar 5,0 dagen bij 18 jarigen). Beweging is op verschillende onderdelen nagevraagd: sport, vervoer naar school en schoolgym; ze worden hieronder apart beschreven.
Sport Van de jongeren in de regio sport 79% minstens één keer per week (zowel georganiseerd als ongeorganiseerd), 8% sport minder dan 1x per week en 14% sport nooit.
Twaalf jarigen sporten het vaakst wekelijks (90%) waarna het percentage daalt met toenemende leeftijd, tot 66% bij de 18jarigen (zie figuur 1). Jongens sporten vaker wekelijks dan meisjes. Het verschil tussen jongens en meisjes is het grootst bij de 18-jarigen. Het percentage jongeren dat nooit sport, stijgt met de leeftijd van 5% naar 25%. Bijna driekwart van de jongeren is lid van een sportvereniging of sportclub (71%). Elf procent van de jongeren is geen lid van een sportvereniging of club, maar sport ongeorganiseerd één keer per week of vaker. Niet-westerse jongeren zijn minder vaak lid van een sportvereniging of sportclub dan westerse of Nederlandse jongeren (56% versus 71% bij westerse en Nederlandse jongeren).
Vervoer naar school Veruit de meeste leerlingen op het voortgezet onderwijs gaan met de fiets naar school (92%). Ze fietsen er gemiddeld 18 minuten over. Twee procent van de leerlingen gaat lopend naar school en 5% gaat met de scooter of brommer (bij leerlingen van 16 jaar of ouder is dit 13%). De overige leerlingen gaan op een andere manier naar school (bijvoorbeeld openbaar vervoer, auto). Van de leerlingen van het mbo gaat nog maar 56% lopend of fietsend naar school (gemiddeld 23 minuten); 22% gaat met de scooter of brommer en 23% met openbaar vervoer of auto.
zij compenseren dit niet door lopen of fietsen naar school of met andere lichamelijke activiteiten. Van deze groep voldoet slechts 13% aan de beweegnorm. Vmbo-leerlingen voldoen het vaakst aan de beweegnorm (maar sporten minder vaak wekelijks).
Trends in beweging Ten behoeve van de vergelijking met 1998 en 2003 zijn gemeenten in zes clusters (A t/m F) ingedeeld. De vergelijking tussen de peiljaren geldt alleen voor jongeren van 12-17 jaar die op het voortgezet onderwijs of mbo zitten. Vergeleken met 2003 sporten jongeren even vaak wekelijks, maar in 1998 was dit percentage hoger (tabel 1). Toch zijn er wel groepen waarbij het wekelijks sporten gestegen is sinds 2003: 1214 jarigen, meisjes en jongeren in cluster D (Kaag en Braassem, Nieuwkoop, Rijnwoude en Zoeterwoude). Dit zijn ook de groepen die tussen 1998 en 2003 minder zijn gaan sporten, maar ze zijn nu weer bijna terug op het niveau van 1998. Jongeren in Alphen aan den Rijn zijn ook minder gaan sporten tussen 1998 en 2003, maar dit is niet gestegen in 2008. Tabel 1 Minimaal eens per week sporten in ZHN en per cluster onder 12-17 jarige leerlingen in het voortgezet onderwijs en mbo
Schoolgym De meeste leerlingen op het voortgezet onderwijs hebben wekelijks twee lesuren gym op school (58%). Vijftien procent heeft drie lesuren en zestien procent meer dan drie uur. Zes procent heeft geen schoolgym. Dit zijn voornamelijk leerlingen in het examenjaar. Mbo-leerlingen hebben geen schoolgym.
Achtergrondkenmerken beweging In de gemeente Alphen aan den Rijn voldoen minder jongeren aan de beweegnorm en sporten de jongeren minder vaak één uur of meer per week. Het percentage dat niet sport is echter gelijk de andere gemeenten. In Leiden sporten jongeren ook minder vaak wekelijks en wonen de meeste jongeren die niet aan sport doen (17%). Toch voldoen jongeren in Leiden even vaak aan de beweegnorm als jongeren in de rest van de regio. Dit kan verklaard worden doordat sporten afhankelijk is van etniciteit (zie hieronder) en bewegen niet. Jongeren in Oegstgeest bewegen vaker dagelijks, sporten het meest wekelijks en vrijwel iedereen doet aan sport (7% niet). In de gemeenten Hillegom, Kaag en Braassem en Zoeterwoude bewegen de jongeren vaker dan in andere gemeenten en in Kaag en Braassem, Noordwijk en Rijnwoude sporten ze vaker elke week. Naast leeftijd en geslacht zijn er groepen aan te wijzen die niet of minder vaak sporten: - Turkse en Marokkaanse meisjes (37%); - jongeren met zeer laag opgeleide ouders; - leerlingen van het lwoo/praktijkonderwijs en het mbo; - jongeren die in een éénoudergezin of nieuw-samengesteld gezin wonen; - jongeren waarvan geen of één van de ouders werkt (onafhankelijk van etniciteit en opleidingsniveau ouders). Ondanks dat bovenstaande groepen minder vaak aan sport doen, zijn er weinig verschillen in het percentage jongeren dat voldoet aan de beweegnorm. Alleen mbo-leerlingen sporten vaker niet en
Meer jongeren voldoen in 2008 aan de norm voor lichaamsbeweging dan in 2003 (van 14% naar 22%). Dit geldt voor zowel jongens als meisjes, voor beide leeftijdsgroepen en voor de meeste clusters (tabel 2).
Tabel 2 Voldoen aan de Norm Gezond Bewegen in 2003 en 2008* in ZHN en per cluster onder 12-17 jarige leerlingen in het voortgezet onderwijs en mbo
Landelijk is het percentage 12-17-jarigen dat voldoet aan de norm gezond bewegen eveneens gestegen (van 23% in 2003 naar 26% in 2008). Landelijk voldoen jongens ook vaker aan de beweegnorm dan meisjes (CBS-POLS).
DEEL 2 VOEDING Eetgewoonten Bijna iedereen eet dagelijks een warme maaltijd (85%, zie tabel 3) en de jongeren die dit niet doen, slaan meestal maar één keer over. Zeven procent slaat twee of meer keer per week een warme maaltijd over. Dit percentage loopt op met de leeftijd (van 5% bij 12-jarigen naar 11% bij 18-jarigen). Jongens en meisjes slaan even vaak twee of meer maaltijden over. Tabel 3
Percentage jongeren naar eetgewoonten
Het ontbijt wordt vaker overgeslagen dan de warme maaltijd (tabel 3): 72% van de jongeren ontbijt dagelijks, 17% ontbijt minder dan vijf keer per week. Meisjes ontbijten vaker minder dan vijf keer per week dan jongens. Het percentage loopt op met de leeftijd (van 8% van de 12-jarigen tot 24% van de 18-jarigen). Bijna de helft van de jongeren eet dagelijks groente, 3% bijna nooit. Van de 12-jarigen eet 50% niet dagelijks groente, van de 18-jarigen 63%. Een derde van de jongeren eet dagelijks fruit en eveneens een derde drinkt vruchtensap. Eén op de zes gebruikt bijna nooit fruit of vruchtensap. Als gekeken wordt naar de combinatie van of dagelijks fruit eten of vruchtensap drinken, is het percentage jongeren dat niet dagelijks fruit/vruchtensap gebruikt 51%. Dit loopt op van 44% van de 12-jarigen tot 59% van de 18-jarigen. Jongens en meisjes eten even vaak dagelijks groente maar meisjes eten vaker fruit dan jongens.
Achtergrondkenmerken eetgewoonten Jongeren in Katwijk en Leiden slaan vaker het ontbijt en de warme maaltijd over vergeleken met jongeren in andere gemeenten. Jongeren in Katwijk eten ook minder vaak groente en fruit. Dit geldt ook voor jongeren in Nieuwkoop en Noordwijk. Jongeren in Hillegom en Kaag en Braassem eten vaker geen groente maar even vaak fruit. Jongeren in Leiden, Oegstgeest en Voorschoten eten juist vaker groente en fruit. Turkse en Marokkaanse jongeren slaan het vaakst twee of meer warme maaltijden per week over (gemiddeld 20% versus 7% bij autochtonen). Deze twee groepen slaan ook vaker het ontbijt over, net als alle niet-westerse jongeren (gemiddeld 34%). Nietwesterse jongeren eten wel vaker fruit dan Nederlandse jongeren, maar even vaak groente. Westers allochtone jongeren eten zowel vaker groente als fruit vergeleken met Nederlandse jongeren. De groepen vmbo-leerlingen en mbo-leerlingen scoren op vrijwel alle nagevraagde voedingsondewerpen ongustiger dan de groep die op havo/vwo zit. 1
Fruit wordt echter door vmbo-leerlingen even vaak dagelijks gegeten. Jongeren uit een éénoudergezin, een nieuwsamengesteld gezin of met lager opgeleide ouders hebben meer ongezonde eetgewoonten dan de andere groepen.
Trends in eetgewoonten De eetgewoonten zijn in 2008 op een andere manier nagevraagd dan in 2003 en 1998. Hierdoor kunnen de cijfers niet worden vergeleken met eerdere peiljaren.
Eten en drinken onder schooltijd Van de jongeren in het voortgezet onderwijs neemt 81% elke dag eten en/of drinken mee van huis om op school te gebruiken, 10% doet dit 3-4 dagen per week en 9% 2 dagen of minder. Eén op de tien twaalf jarigen neemt niet elke dag eten en drinken mee. Dit loopt op naar één op de drie 18-jarigen. De gewoonte om eten en drinken van huis mee te nemen is sterk afhankelijk van de etniciteit van de jongere. Van de Turkse, Marokkaanse, overige niet-westerse en Oost-Europeese jongeren neemt meer dan 30% niet elke dag eten mee naar school. Maar ook westers allochtone jongeren nemen niet elke dag eten mee (23% versus 17% bij Nederlandse jongeren). De verschillen in percentage allochtonen per gemeente verklaren voor een deel waarom jongeren in de gemeente Leiden (veel niet-westerse jongeren) en Oegstgeest (veel westers allochtone jongeren) vaker niet elke dag eten meenemen, maar verklaart niet waarom meer jongeren in Alphen aan den Rijn eten meenemen. Jongeren die niet bij beide ouders wonen, nemen minder vaak eten en drinken van huis mee naar school. Ondanks dat veel jongeren dagelijks eten en drinken meenemen van thuis, kopen veel jongeren iets extra’s. Bijvoorbeeld uit de schoolkantine, automaat of buiten school. Van de jongeren die dagelijks eten of drinken meenemen, koopt de helft minstens één keer per week iets op school en één derde koopt iets buiten de school. Jongens kopen vaker iets extra’s dan meisjes. Dit geldt voor het kopen op school maar vooral voor het kopen buiten school om. Ondanks dat de meeste 12-13-jarigen eten en drinken van huis meenemen, kopen ze toch vaak minimaal eens per week iets op school. Jongeren van 14 of 15 jaar doen dit minder vaak en vanaf het 16e jaar loopt het weer op. Kopen buiten school loopt op van 20% van de 12-jarigen tot 46% van de jongeren van 15 jaar, waarna het verder niet meer stijgt. Niet-westerse jongeren, jongeren op het lwoo/praktijkonderwijs en het vmbo, jongeren die niet bij beide ouders wonen en jongeren die in Leiden of Alphen aan den Rijn wonen, kopen vaker iets extra’s.
DEEL 3 (OVER)GEWICHT Lichaamsgewicht De meeste jongeren hebben een normaal lichaamsgewicht1 (79%), 8% heeft matig overgewicht en 1,4% heeft ernstig overgewicht. Twaalf procent heeft ondergewicht (waarvan 2,7% ernstig). De verdeling van onder- en overgewicht per leeftijdsgroep en geslacht is te zien in figuur 2. Overgewicht loopt bij zowel jongens als meisjes op met de leeftijd. Bij 18-jarige jongens daalt het percentage, terwijl het bij meisjes juist stijgt. Ondergewicht komt het meest voor onder 12-14 jarigen.
Dit is berekend aan de hand van het gewicht en de lengte die de jongere heeft opgegeven met behulp van de Body Mass Index (BMI), waarbij rekening wordt gehouden met de leeftijd.
Achtergrondkenmerken overgewicht Jongeren in Katwijk en Leiden hebben vaker (ernstig) overgewicht dan jongeren in andere gemeenten. Jongeren in Leiderdorp, Oegstgeest en Zoeterwoude hebben minder vaak ernstig overgewicht. Ondergewicht komt vaker voor in Oegstgeest en Teylingen en minder vaak in Rijnwoude en Katwijk. Het percentage (ernstig) overgewicht is hoger bij niet-westerse jongeren. Vooral Turkse en Marokkaanse jongeren hebben vaker overgewicht dan Nederlandse (respectievelijk 19% en 15% versus 9%). De mate waarin jongeren zich betrokken voelen bij de cultuur van een niet-westers land, heeft een nog grotere invloed op de mate van (ernstig) overgewicht: jongeren die zich betrokken voelen bij een niet-westers land hebben drie keer zo vaak ernstig overgewicht vergeleken met jongeren die zich Nederlander voelen. Ook gezinssituatie en opleiding hebben invloed op de mate van overgewicht: jongeren die in een éénoudergezin wonen of met zeer laag opgeleide ouders, hebben vaker (ernstig) overgewicht. Jongeren die lwoo/praktijkonderwijs of mbo volgen hebben eveneens vaker overgewicht dan jongeren op andere schooltypen. Figuur 2 Mate van onder- en overgewicht naar leeftijd en geslacht
slechts 39% schat hun gewicht in de juiste BMI-categorie in, terwijl dit bij de andere jongeren bijna het dubbele is. Van de jongeren met anorexia of boulimia heeft 6% overgewicht, 26% heeft ondergewicht. Het merendeel van de jongeren met anorexia of boulimia voelt zich te zwaar (55%; dit geldt voor drie kwart van de jongeren met overgewicht en zelfs de helft van de jongeren met ondergewicht).
Lijnen Van de jongeren heeft 35% de afgelopen vier weken serieus gelijnd. De helft van de meisjes heeft de afgelopen maand gelijnd vergeleken met één op de vijf jongens. Van de 12-jarigen is al 31% bezig met lijnen, dit loopt op tot 40% van de 18-jarigen. Het percentage bij jongens schommelt rond de 19, bij meisjes stijgt het van 40% naar 57%. De meeste jongeren die serieus lijnen, doen dit door minder te eten of niet te snoepen (83%), 39% door extra te bewegen of te sporten, 4% door een speciaal dieet of een kuur te volgen of dieetpillen te slikken en eveneens 4% door opzettelijk over te geven. Jongens lijnen vaker door meer te sporten en bewegen, meisjes vaker door minder te eten of snoepen. Driekwart van de jongeren met ernstig overgewicht heeft gelijnd, bijna tweederde van de jongeren met matig overgewicht en een derde van de jongeren met normaal gewicht. Zelfs 15% van de jongeren met ondergewicht heeft gelijnd. Jongeren op het vmbo en het mbo lijnen vaker dan jongeren op havo/vwo en jongeren met hoog opgeleide ouders lijnen minder vaak dan jongeren met lager opgeleide ouders. Er is geen verschil in lijngedrag tussen etniciteitsgroepen.
Eigen oordeel gewicht Het eigen oordeel van de jongeren over hun gewicht wijkt vaak af van het berekende onder- of overgewicht. Veel meer jongeren vinden zichzelf te zwaar dan dat de jongeren feitelijk te zwaar zijn volgens de BMI: 24% voelt zichzelf te zwaar ten opzichte van 9% van de jongeren die daadwerkelijk te zwaar zijn volgens de BMI-berekening. Meisjes vinden zichzelf vaker te zwaar dan jongens (35% versus 14%). Bij ondergewicht is het verschil tussen de eigen inschatting van hun gewicht en de berekening volgens de BMI veel minder groot: 8% van de jongeren vindt zichzelf te licht versus 12% met ondergewicht volgens de BMI. Jongens vinden zichzelf vaker te licht (11%) dan meisjes (5%). Hoe hoger de leeftijd, hoe minder jongeren hun gewicht normaal vinden (van 72% naar 64%). Ook het opleidingsniveau (van de jongere zelf en van de ouders) is van invloed: hoe lager de opleiding, hoe meer jongeren zichzelf te zwaar vinden. Ondanks dat Turkse en Marokkaanse jongeren vaker overgewicht hebben, vinden deze jongeren niet vaker dat ze te zwaar zijn ten opzichte van andere etniciteiten. Bij de gezondheidsvragen heeft 1,6% van de jongeren aangegeven het afgelopen jaar anorexia of boulimia nervosa te hebben gehad. Dit is vaker door meisjes ingevuld dan door jongens (respectievelijk 2,3% en 1,0%, het hoogste percentage komt voor bij 16-18-jarige meisjes (3,3%)). Jongeren met anorexia of boulimia hebben grote moeite om hun gewicht juist in te schatten:
Jongeren met anorexia of boulimia lijnen vaker door opzettelijk over te geven (33%) en door het gebruiken van een speciaal dieet, kuur of pillen (13%).
Belangrijkste risicofactoren overgewicht Overgewicht hangt samen met de mate van bewegen, eetgewoonten en bepaalde achtergrondkenmerken. De factoren die onafhankelijk van andere factoren een relatie met overgewicht hebben, zijn (van sterk naar minder sterk): schooltype (lwoo/ praktijkonderwijs, mbo en in mindere mate vmbo), laag opgeleide ouders, niet wekelijks sporten, minder dan 6x per week warm eten, eenoudergezin, jongen, niet dagelijks één uur bewegen en minder dan 5x per week ontbijten. De gevonden verschillen in leeftijd en etniciteit worden door bovenstaande factoren verklaard en hebben niet onafhankelijk een invloed op overgewicht. Bovenstaande factoren kunnen echter niet verklaren waarom jongeren in de gemeente Katwijk vaker overgewicht hebben dan in de andere gemeenten (het hogere percentage overgewicht in Leiden valt weg als gecorrigeerd wordt voor verschillen in bovenstaande factoren). Voor ernstig overgewicht zijn er minder verbanden gevonden, maar de relaties zijn wel sterker. Ernstig overgewicht houdt verband met het schooltype mbo, opleiding van de vader laag tot middel, niet wekelijks sporten en minder dan 6x per week een warme maaltijd.
Trends in (over)gewicht Het percentage jongeren met overgewicht is de afgelopen 10 jaar gelijk gebleven, alleen bij de 12-14 jarigen is het percentage de afgelopen vijf jaar gedaald (van 11% in 2003 naar 8% in 2008). Het percentage jongeren met ernstig overgewicht is in geen enkele groep veranderd. Het totaal percentage jongeren met ondergewicht is tussen 1998 en 2008 gelijk gebleven, maar het percentage is de afgelopen vijf jaar gestegen bij 12-14 jarigen en gedaald bij 15-17 jarigen. De afgelopen vijf jaar is het percentage jongeren dat zichzelf te zwaar vindt sterk gedaald: in 1998 voelde 34% zich te zwaar, in 2003 32% en nu 24%. Dit geldt voor zowel jongens als meisjes, beide leeftijdsgroepen, voor de gemeenten Alphen aan den Rijn en Leiden en de clusters C (Leiderdorp, Oegstgeest en Voorschoten) en E (Katwijk en Noordwijk). Ondanks dat veel minder jongeren zichzelf te zwaar vinden, hebben wel veel meer jongeren afgelopen maand serieus aan de lijn gedaan: het percentage is in vijf jaar tijd bijna verdubbeld (van 19% in 2003 naar 35% in 2008). De stijging geldt voor jongens en meisjes, de twee leeftijdsgroepen en voor alle clusters (in 1998 lijnde 17% van de jongeren). Zelfgerapporteerde lengte en gewicht zijn meestal onbetrouwbaarder dan lengte en gewicht die door een professional gemeten zijn. Hierdoor worden waarschijnlijk ten onrechte minder jongeren met overgewicht gesignaleerd bij vragenlijstonderzoek. Ter vergelijking: in schooljaar 2007-2008 heeft 14% van de jongeren in klas 2 van het voortgezet onderwijs overgewicht2 (waarvan 2,6% ernstig) ten opzichte van 9% van de tweede klassers in het voortgezet onderwijs in dit onderzoek (waarvan 1,5% ernstig). De percentages voor ondergewicht met door professoinals gemeten waarden zijn juist lager: 9% bij de GGD versus 14% in dit onderzoek. Omdat het niet aannemelijk is dat de onbetrouwbaarheid over de jaren heen verandert of anders is voor andere bevolkingsgroepen, wordt in dit onderzoek wel gebruik gemaakt van waarden voor lengte en gewicht die de jongeren opgeven.
2
Dit zijn cijfers die verkregen zijn bij de periodieke gezondheidsonderzoeken bij de afdeling JGZ van de GGD HM (regio ZHN).
Bezoekadres Leiden Parmentierweg 49 Centraal postadres Postbus 121 2300 AC Leiden www.ggdhm.nl