Terug: klik bovenaan in de Browser op
(Vorige / Back)
NB: zie ook belangrijk Naschrift (2006) achteraan deze bijdrage
Betekenis van de naam Hoogboom (uit: Breesgata 1985)
Pogingen om de betekenis van de wijk- of gehuchtnaam Hoogboom te achterhalen hebben totnutoe niets meer opgeleverd dan de voor de hand liggende verklaringen ‘hoge boom’ of ‘hoge bodem’. Daar naar ons gevoel geen van beide oplossingen bevredigend is, willen we in dit artikel een andere hypothese voorstellen, vertrekkend van een kritiek op de bestaande verklaringen.
De gangbare opvatting Op plaatselijk vlak heeft vooral F.Bresseleers zich over de kwestie uitgesproken, daarin gevolgd door andere heem-geïnteresseerden. Hij stelde categoriek dat de naam verwijst naar een hoger gelegen boom of bodem, bracht de naam in verband met de landhoogte waarop Ekeren ligt, en sprak zich uiteindelijk vooral uit voor de theorie van de “hoge bodem”.1 Later werd zijn standpunt nogmaals vertolkt door R.Roelands: Hoog-boom of de hoge bodem, waarop de woonst stond van Jan “van Hoogboom”.2 De vakliteratuur is zeer zwijgzaam over de naam Hoogboom. In toponymische woordenboeken3 zoekt men de naam tevergeefs, en in bronnen van meer bescheiden allure is de informatie haast even onbestaande. In feite moet men het stellen met één zinnetje in het boek “Gehuchtnamen in de Antwerpse Kempen” van A.M. en J. Helsen.4 Daarin biedt het duo Helsen als verklaring: “Genoemd naar een hoge boom ?”. Minder categoriek dan Bresseleers, laten zij dit zinnetje volgen door een vraagteken, waarmee ze 1
2
3
4
BRESSELEERS F. , Portret van Ekeren, gemeentebestuur Ekeren, 1973, p.34. Later ook in de Hoogboomse “Eeuwfeestbrochure St.-Jozefparochie”, een brochure die we niet raadpleegden, maar waaruit we het standpunt onrechtstreeks vernamen in HOBONIA (zie noot 2). Geloof in de boom-theorie was eerder ook al impliciet gesuggereerd door P.VAN VELTHOVEN in een artikeltje “Vanwaar komt ons wapenschild” (Hobonia, jrg. 1 (1972), nr. 1, p. 5-6), wanneer hij onderstrepend schrijft over het sprekend wapen met volgende uitbeelding: een boom (Hoogboom) met groene kruin ...". ROELANDS R., HOBONIA, Hoogland van EKEREN. Historische schets van HOOGBOOM, uitg. Hobonia, 1976, p. 7. Roelands' boekje biedt geen oorspronkelijk materiaal, zoals hij zelf stelt, maar is, wat deze kwestie betreft, volledig gebaseerd op F. BRESSELEERS in “Eeuwfeestbrochure ...” Het is niet juist, zoals Roelands (Bresseleers) stelt, dat Hoogboom zijn naam kreeg van de voorname familie “van Hoogboom”, die hier tijdens de 13de eeuw gevestigd was (ibid.), of dat Johannes de Hobonia zijn naam gaf aan onze wijk Hoogboom (Hobonia, jrg. 4 (1975), nr. 1 p. 14). Godevaart van Hoogboom kreeg immers zelf zijn naam van het reeds bestaande Hoogboom. CARNOY A., Dictionnaire Étymologique du nom des communes de Belgique, Louvain, Ed. Universitas, 1939-40, 2 vol.; CARNOY A, Origines des noms des communes de Belgique (y compris les noms des rivières et principaux hameaux), Louvain, Ed. Universitas, 1948-49, 2 vol.; GYSSELING M., Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (voor 1226), 1960, 2 dln. HELSEN A.M. en J., Gehuchtnamen in de Antwerpse Kempen, Instituut voor Naamkunde, Leuven, N.G.F., Studiën XIII, uitg. Peeters, Leuven, 1978, p.70.
1
te kennen geven dat ze zelf maar half in de verklaring geloven. Terecht, menen wij, niet alleen omdat het vrijwel onmogelijk is om een sluitende verklaring te geven vanuit de schaarse gegevens uit Van Look5 waarop ze steunden, maar ook om andere redenen, zoals verder zal blijken.
Bezwaren tegen de traditionele opvatting 1. Semantische bezwaren Naamgeving naar de “hoge bodem” is op zijn minst onwaarschijnlijk te noemen. De aanduiding is zo vaag, en op zo'n groot gebied toepasselijk, dat ze moeilijk aanleiding kan hebben gegeven tot het ontstaan van een gehuchtnaam, die verwijst naar een specifieke lokalisatie. Met andere woorden, de situering “hij woont op de hoge bodem” was voor onze voorouders nietszeggend, omdat ze zowel kon slaan op een inwoner van Hoogboom als op een van Brasschaat, nog meer op een van Brecht, enz. Afgezien van dit vaagheids-element, stuit de bodem-theorie nog op hetzelfde taalkundige bezwaar dat verder aan bod komt. Bij de boom-theorie liggen de zaken anders. De aanwezigheid van een of meer hoge of hoger staande bomen zou best aanleiding hebben kunnen geven tot het ontstaan van een gehuchtnaam: zeer veel namen van dorpen en gehuchten ontstonden uit een micro-terreinnaam. Een bos (Boechout ‘beukenbos’), een aantal bomen (Hoboken ‘hoge beuken’), een wegsplitsing (Brasschaat uit Brecsgata ‘weg naar Brecht’), de galg (Mik), een herberg (Ploeg), m.a.w. elk duidelijk oriënteringspunt, kon tot nederzettingsnaam evolueren. Wat echter pleit tegen de boom-theorie, is dat de verklaring té zeer voor de hand ligt. M.a.w. de ogenschijnlijke doorzichtigheid van de naam is verdacht en moet tot nadenken stemmen. Immers, bij nederzettingsnamen staan we voor vrij oude toponiemen, die normaliter in de loop van de tijd heel wat veranderingen ondergaan hebben, en vaak onherkenbaar verminkt tot ons zijn gekomen (bijv.Brasschaat). Het valt moeilijk aan te nemen dat Hoogboom op die regel een uitzondering zou vormen. 2. Formele bezwaren Een belangrijker argument tegen zowel de “hoge boom” als de “hoge bodem”-theorie bieden echter de oude vormen van de naam Hoogboom. De oudste vermelding vinden we in de Latijnse akte waarin ook Brasschaat (Brecsgata) voor het eerst voorkomt6, en die dateert van 1267. Daarin is er spraak van Johannes de Hobonia (‘van Hoogboom’), zoon van Godfried, en wonend te Hoogboom. In 1277 wordt Joannes de Hobome vermeld.7 De plaatsnaam verschijnt in 1305 en 1337 als Hobome 8 en verder treffen we hem vanaf
5 6 7 8
2
VAN LOOK E., Toponymie der aloude heerlijkheid Ekeren, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Leuven, 1942. Zie VAN OSTA W., in Brasschaat, van heidegrond tot parkgemeente, uitg. gemeentebestuur Brasschaat, 1980, p. 457, noot 2 en 3 voor verwijzingen, gedeelte van akte + vertaling, en p. 69 voor foto van akte. In een akte van het Kathedraalarchief van Antwerpen volgens Bresseleers in Hobonia jrg.3 (1974), nr. 3, p. 41, zonder referentie. Archief Sint-Bernaards, Cart. I, II (Hs 323 en 332), R, K23a, resp. 123v/, 189; ibid. K23b, resp. 123v/,124 en 189v/.
1394 tientallen malen aan in de Antwerpse schepenregisters, onder verschillende vorm, aanvankelijk als hobome, maar al vlug met spellingsvarianten. We hebben er de eerste 25 schepenregisters nog eens op nageslagen en troffen voor de periode 1394-1438 de volgende vormen aan: hobome (x22), hoeboeme (x64), hoebome (x27), hoeboeme(n) (x4), hoebomen (x1), hoboeme(n) (x11), houboeme (x1), hoboome (x1), houboem (x1), hoeboem (x1). Daarnaast verschijnt voor de eerste maal een “hoog”-vorm in 1410: hoeghboeme en verder 1415 hoechboeme, 1423 hoghebome, 1426-1438 hoeghboeme (x11), 1428-1437 hoeghbome (x6), 1429 hoegbome (x2).9 Met andere woorden, voor de vermelde periode treffen we in de schepenregisters10 slechts 22 g-vormen aan tegenover 133 andere, en dan nog hoofdzakelijk pas vanaf 1426. Langzamerhand zullen de g-vormen echter gaan overheersen, en nog in dezelfde eeuw verdwijnen de g-loze voorgoed. Afgezien van onbelangrijke spellingsverschillen, wijken de oudste vormen op één of twee punten af van de moderne vorm Hoogboom: in de eerste lettergreep was er geen -g, en de oudste vorm Hobonia vertoont daarenboven een -n- in plaats van een -m. De g-loze eerste lettergreep hoeft geen problemen te stellen. In het Middelnederlands was ho- een bijvorm van hoog, en het element verschijnt als zodanig in verscheidene plaatsnamen. Soms is het daarin bewaard gebleven (Hoboken, Hobos, Hobroek, Hodonk)11, soms werd het later aangepast tot hoog (Hooglede uit Holede, Hoogstade uit Hostade).12 Het element Ho- kan dus in Hoogboom ‘hoog’ betekenen, hoewel dat niet persé het geval hoeft te zijn. Zo heeft bijv. Ho- in Hostade (vorm van Hofstade 1222) niets met ‘hoog’ te maken.13 Een groter probleem vormt de -n- in Hobonia, die elk verband met boom of bodem schijnt uit te sluiten. Zeker, het is onze enige -n-vorm, en daarenboven verschijnt hij in een Latijnse akte, maar het is tevens onze oudste vorm, zodat we er niet omheen kunnen. Vorige “verklaarders” hebben deze vorm blijkbaar genegeerd, wellicht omdat ze hem als een aberratie beschouwden, waar ze verder geen raad mee wisten, temeer daar hij niet kaderde in hun theorie. Zulke houding is begrijpelijk, daar hun boom/bodem-theorie staat of valt met de oorspronkelijkheid van die oudste vorm. Begrijpelijk, inderdaad, maar niet goed te keuren. Daarom zullen wij de zaken totaal omdraaien en, in plaats van er de ogen voor te sluiten, ons precies wel op die oudste vorm toespitsen, en hem tot uitgangspunt nemen van onze zoektocht naar een nieuwe verklaring.
Hobonia : de sleutel tot Hoogboom Indien we er bij wijze van werkhypothese even vanuit gaan dat die oudste vorm géén aberratie is, 9 10 11 12 13
Resp. in SR 3,134; SR 5,121v/; SR 9,244; SR 12,143 en vlg.nrs.; SR 14,92 en vlg. nrs.; SR 16,303. In andere bronnen komen uiteraard ook vermeldingen voor, zo in Archief OCMW Antwerpen, fonds St.-Elisabethhospitaal, Reg. 168 (1403): hoboeme (x2); hoeboeme (x7); hoebome. GYSSELING o.c., p.498,500. GYSSELING ibid., p.510; volgens DE VRIES J., Etymologisch Woordenboek, aula-boeken, Utrecht-Antwerpen, 1961, p.113 Hooglede uit Hovelede. DE BROUWER meent met verwijzing naar CARNOY dat Hofstade (1096 Hofstade, 1170 Ofstade, 1181 Hovestade, 1222 Hostade) = hofstede, ‘plaats waar zich een hoeve met haar afhankelijkheden bevindt’. (DE BROUWER J., Oostvlaamse Plaatsnamen. I. Hofstade, Toponymica XIII,1, Instituut voor Naamkunde, Leuven, 1950, p.9-10.) GYSSELING (ibid., p.10) geloofde niet in die etymologie omdat de aanduiding te nietszeggend was, en verkoos de naam te zien als een volksetymologische vervorming van Hostade, met de betekenis ho ‘hoog’ + stade ‘oever’, zodat het dezelfde betekenis had als Hoogstade (857 Hostede, 899 Hostadis). Later herzag hij zijn mening, want in zijn Top. Woordenboek (1960), p.501 stelt hij dat Hofstade = hofstede, ‘grond waarop een huis staat, stond of kon staan’. Hoogstade (ibid.,510) verklaart hij dan uit Germ. *hauha “hoog” + stadi “plek, plaats”.
3
géén verschrijving, géén vervorming, dan blijven er twee mogelijkheden: ofwel was Hobonia een latinisering (verlatijnsing) van een nederzettingsnaam, ofwel was het een woord dat in het middeleeuwse Latijn bestond, en waarvoor het Middelnederlandse equivalent identiek was met de volkstaal-benaming van die nederzetting. 1. latinisering? Hobonia verschijnt in een Latijnse akte, en daar volkstaal-namen in zulke akten vaak verlatijnst werden, zou Hobonia zo'n verlatijnsing kunnen zijn. Maar indien Hobonia een latinisering is, dan kan de volkstaal-benaming niet Hobome geweest zijn, wat immers aanleiding zou gegeven hebben tot *Hobomia. Hobonia kan dus alleen een latinisering zijn van een eventuele vorm *Hobone, waarbij elk verband met boom of bodem uitgesloten is. De betekenis van zo'n *Hobone is vooralsnog niet duidelijk. Daar in het middeleeuwse Latijn het suffix -onia beantwoordt aan het Germaanse suffix -umnjo, -umnia, dat in het Oudhoogduits tot -unn(e)a evolueerde, en in het Middelnederlands tot -ine, -ene, zou *Hobone een ontwikkeling kunnen zijn uit Germaans *Hob-umnjo of *Hub-umnjo, Oudnederlands *Hobunna, Hubunna, of Hovina.14 Maar dat brengt ons voorlopig niet veel verder. 2. een leenwoord? Overwegen we nu de mogelijkheid dat Hobonia géén latinisering is, maar een woord dat in het middeleeuwse Latijn bestond. Zoals bekend, heeft het middeleeuwse Latijn heel wat woorden ontleend aan andere talen, bijv. het Frans, Angelsaksisch, Germaans. Men kan zich dus de vraag stellen of er in het Germaans een woord *Hob-umnjo (of iets dergelijks, zie hoger) bestaan heeft, dat in het middeleeuwse Latijn werd overgenomen als Hobonia. Die vraag bracht ons op de gedachte om te rade te gaan bij het Middeleeuws Latijns woordenboek van Du Cange.15 En wat blijkt? Het middeleeuwse Latijn kende een woord huba, een leenwoord uit het Germaans, dat volgens Du Cange ook verschijnt in de varianten Hoba, Hova, Hobunna, etc.16 Met dat Hobunna zijn we natuurlijk heel gelukkig, maar er is meer. In het recentere woordenboek (Middeleeuws Latijn - Frans/Engels) van Niermeyer treffen we hetzelfde woord hoba aan, met de bijvormen huoba, huba, hova, huva, maar daarenboven ook het woord hobinna, eveneens uit het Germaans ontleend, met de bijvormen huobinna, hobunna, hovinum, en ... hobonia .17 Betekenis van hobonia Zoals blijkt uit de genoemde woordenboeken en andere bronnen18 , was huba/hoba (Ohd. huoba,
14
15 16 17 18
4
CARNOY (Med.Ver.Naamk. XXXIII (1957), p.30) vermeldt dat -umnia, -umnio een typisch suffix voor Germaanse collectieven was, o.m. voor bomen. Zo hebben de Franken meestal bok-holt gebruikt voor beukenbos. De Romanen hebben echter de aloude afleiding bok-umnjo bewaard (...), die Gregorius van Tours gebruikt als Boconia voor het bosrijk gebied van Fulda. Zie ook CARNOY, Med.XXXII (1956), p.9; HELSEN J., Plaatsnamen der Antwerpsche Kempen, Toponymica VI, 1938, p. 78; MOERMAN H.J., Nederlandse Plaatsnamen, Leiden, E.J.Brill, 1956, p. 113. DU CANGE, Glossarium mediae et infimae Latinitatis ..., L.Favre, imprimeur-Éditeur, 1883-1887, 10 vol. DU CANGE, o.c., IV, p. 256 s. Huba. NIERMEYER J.F., Mediae Latinitatis Lexicon Minus, Lexique Latin Médiéval - Français/Anglais, A Medieval Latin - French/English Dictionary, Leiden, E.J.Brill, 1976, p. 490. DU CANGE o.c., IV, p. 212,256,257; NIERMEYER o.c., p. 490, 643-645; DE VRIES J., Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leiden, E.J.Brill, 1963, p. 261; id., Etymologisch Woordenboek (aula), 1971, p. 112; FRANCK J. en VAN WIJK N., Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche taal,
Onl. *hova, Dts. Hufe, Ndl. hoeve) synoniem van Lat. mansus, en betekende het oorspronkelijk een bepaalde uitgestrektheid grond, een landstuk van bepaalde grootte (gewoonlijk ongeveer 12 bunder), voldoende voor het onderhoud van een landbouwersgezin. Later is het de landbouwuitbating zelf gaan betekenen die op zo'n landstuk gekomen was, en nog later het woonhuis of wooncomplex.19 Met andere woorden, wanneer wij thans het woord hoeve of hofstede gebruiken, dan hebben we het over het wooncomplex, terwijl het woord huba oorspronkelijk een oppervlaktemaat was (bijv. 5 hobas de terra arabili = 5 hoeven akkerland). Nog in de 15de eeuw zullen we die betekenis van hoeve (zij het met de toevoeging -deel) aantreffen: drie hoevendeel beemds ... bynnen hoebome20, anderhalf hoefgedeel beemds.21 Hobonia, dat we alleen bij Niermeyer aantreffen, krijgt daar alleen de betekenis van landmaat mee, hoewel uit de voorbeelden die gegeven worden duidelijk blijkt dat het woord zowel landmaat (duo hovina terrae = twee hoeven land) als de hele landbouwexploitatie betekende (Hobonia una ... cum domibus, edificiis, cum curtiferis, cum wadriscapis = een hoeve ... met huizen, gebouwen, erf, grachten). Het is dus synoniem van huba, dat overigens bij Du Cange gelijk staat met hobunna, wat dan bij Niermeyer weer synoniem is van hobonia. Indien wij ons niet vergissen, en het Germaanse equivalent van Hobonia aan de basis ligt van de plaatsnaam Hoogboom, dan volgt daaruit dat de naamgeving al vrij vroeg gebeurd is. Het is nl. zo dat in Latijnse teksten al vanaf het einde van de 8ste eeuw hova opduikt. Dit betekent dat in de volkstaal huba/hoba en hobunna reeds tot hova waren geëvolueerd in de 8ste eeuw. Later zou het verder ontwikkelen tot hove, en in die vorm ook verschijnen in een groot aantal plaatsnamen (bijv. Hove). De naam Hoogboom moet dus daarvoor ontstaan zijn, toen de b-vormen nog in zwang waren, anders was de naam Hove of Hoevenen geweest. Daar moeilijk aan te nemen valt dat Hobone in de 13de eeuw nog begrepen werd als ‘hoeve’, wordt de vraag die we boven stelden opgelost: de plaatsnaam Hobonia is niet de vertaling, maar wel de latinisering van de volkstaalnaam Hobone. Samenvatting In de 8ste eeuw was Ekeren een kleine dorpsnederzetting temidden van bossen en heide, met een akkercomplex niet ver van de dorpskom. Tussen Ekeren en Kapellen was er vrijwel geen bewoning, behalve een geïsoleerde, grote hoeve, een “mansus” (Eng. manor) in de buurt van het Hoogbooms Kruis.22 Die hoeve, de enige in de omtrek, vormde een baken in het heidelandschap
19
20 21 22
's-Gravenhage, 19122, p. 255; KILIAAN , Etymologicum Teutonicae Linguae (1599), uitg. F.Claes, 's Gravenhage, Mouton, 1972, p. 193; POKORNY J., Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, A.Francke AG-Verlag-Bern, I (1959), II (1969), p. 529; PRIMS F. e.a., Kempische Landschapsgeschiedenis, Antwerpen, 1937, p. 73; DITTMAIER H., Rheinische Flurnamen, Bonn, 1963, p. 115-116; MOLEMANS J., Toponymie van Bocholt, N.G.F., Monografieën VIII, Onomastica Neerlandica, N.V. Standaard-Boekhandel, Brussel, 1975, p. 145; id., Toponymie van Overpelt, id., 1976, p. 15-17, 156-157. Men kan zich afvragen of Hobunna niet een collectiefvorming is uit *Huba-umnia, waarbij het dus zou slaan op een aantal “hubas” (landmaat), nl. zoveel als samen een hoeve (landbouwonderneming) uitmaken. Het dooreenlopen of de synonymiteit van huba met hobunna kan dan de betekenisuitbreiding verklaren van huba tot ‘hoeve’ (van landmaat tot hoevecomplex). SR 7,6. SR 10,170v/. Zie ook KILIAAN. Betekenisvol is ook, zoals ROELANDS (Bresseleers) schrijft in Hobonia, Hoogland etc., p. 7 dat Joannes Van Hoogboom in een mansio woonde, terwijl andere personen in de akte vermeld worden als wonend in een domus. Uit de betekenissen van deze woorden bij Niermeyer blijkt dat mansio veeleer wijst (hoewel
5
en was dus ideaal als oriënteringspunt, zodat er door de Ekerenaars naar verwezen werd als “de hoeve”, of, in de taal van de tijd “*hobunna”. Net zoals men naar de wegsplitsing van Bredabaan en Miksebaan verwees als “Brecsgata”, de weg naar Brecht. Het toponiem *Hobunna versteende als *Hobone (Lat. Hobonia), wat later (13de eeuw?) door volksetymologie omgevormd werd tot Hobome, omdat Hobone niet meer begrepen werd. Als gewoon woord voor hoeve was hobunna/hoba immers ondertussen geëvolueerd tot hove. In de volgende eeuwen volgde het toponiem dezelfde ontwikkeling als zoveel andere Ho-namen en werd de eerste lettergreep aangepast aan de gangbare vorm van hoog. Met andere woorden, Hobome werd Hoochbome, Hoogboom. Daarmee was elk verband met de oorspronkelijke betekenis uitgewist, en konden heemkundigen en toponymisten zich het hoofd beginnen breken over de betekenis van Hoogboom. Diegenen die zich daarbij lieten misleiden door de ogenschijnlijke doorzichtigheid van de naam geraakten op een dwaalspoor. Indien wij het bij het rechte eind hebben, dan heeft Hoogboom niets met een hoge boom of bodem te maken; het betekent gewoon ‘de hoeve’, en is dus vrijwel identiek met Hove, Hofstade of Hoevenen. Alleen is het veel ouder!
Naschrift (2006) Bij het nalezen van deze bijdrage ben ik nu, 20 jaar ouder en evenveel jaren toponymische ervaring rijker, lang niet meer zo zeker van mijn verklaring voor de naam Hoogboom. Overmoedig heb ik destijds een redenering ontwikkeld die niet gespeend was van enige scherpzinnigheid. Ze was echter uitsluitend gebaseerd op de vorm Hobonia (1267), een vorm die slechts één keer voorkomt, in een Latijns document en bovendien niet in een originele akte maar in een afschrift uit de 15de eeuw. Als uitgangspunt is dat gevaarlijk zwak. Veeleer zal men er daarom van moeten uitgaan dat Hobonia op een verkeerde lezing voor Hobome berust, zodat de naam zoveel betekent als ‘aan de hoge boom’ (vergelijk ook plaatsnamen zoals Boom ‘aan de boom’, Hoboken ‘aan de hoge beuken’). Overigens zijn er nog andere bezwaren. Zo is het bijv. hoogst onwaarschijnlijk dat de nederzetting zou teruggaan tot de 8ste eeuw, daar waar Ekeren en Brasschaat wellicht opklimmen tot ca. het jaar 1000. En zo is er nog wel een en ander. Toch heb ik hier de bijdrage willen weergeven, als een herinnering aan “toen”. Tot slot nog dit: In het gehucht Hoogboom kwam het woord hoeve in de 14de en 15de eeuw nog geregeld voor met de betekenis ‘landmaat’, bijv. 1395 eene halue hoeuen lands. Meer voorbeelden in VAN OSTA W., Toponymie van Brasschaat, 1995, p.601. Zie thans ook mijn bijdrage over “De boom van Boom”.
niet noodzakelijk) op een grotere hoeve (Eng. manor) dan domus (Eng. farm). Vgl. ook CARNOY, Origines, p. 321 over Hoevenen : “Dérivé de hoeve ‘ferme’, (...) Il désigne une exploitation plus importante que hof ‘petite ferme isolée’.”
6